Het bericht 'EU welcomes Silvio Berlusconi as the man to save Italy from populism' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het feit dat de voorzitter van de Europese Commissie Juncker op 22 januari 2018 Silvio Berlusconi met open armen ontvangen heeft in Brussel? 1
Het kabinet is bekend met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens die de heer Berlusconi tot eind 2019 verbiedt een regeringsfunctie te bekleden. De heer Berlusconi is tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Zolang hierin geen uitspraak is gedaan kan de heer Berlusconi zich niet kandidaat stellen.
Het is aan de voorzitter van de Europese Commissie Juncker en andere EU-hoogwaardigheidsbekleders om te bepalen met wie zij een ontmoeting hebben en de uitspraken die zij doen zijn voor hun eigen rekening.
Bent u het met de voorzitter van de Europese Commissie eens dat uitgerekend Berlusconi Italië «zal redden van het populisme»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat Berlusconi wegens een verbod van het Europees Hof van de Rechten van de Mens geen regeringsfunctie mag vervullen omdat hij schuldig is bevonden aan belastingfraude?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het – gegeven de veroordeling – ook opmerkelijk dat de voorzitter van de Europese Commissie het politieke leiderschap van Berlusconi in aanloop naar de Italiaanse verkiezingen in maart op deze manier openlijk steunt? Deelt u de mening dat de Europese Unie (EU), onder meer vertegenwoordigd door Juncker, Tajani en Barnier, hiermee de grenzen van haar mandaat overschrijdt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat Eurocommissarissen en andere EU-vertegenwoordigers zich zo openlijk bemoeien met de verkiezingen in een lidstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de voorzitter van het Europees parlement, de heer Tajani, lid van dezelfde partij als Berlusconi, koehandel drijft door Berlusconi openlijk te steunen, terwijl Berlusconi Tajani een geweldige keuze als premier heeft genoemd?3 Deelt u de mening dat dit een voorzitter van een Europese instelling die neutraliteit uit zou moeten stralen absoluut niet past? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat er met een niet-gekozen kandidaat voor de verkiezingen gesprekken plaatvinden over onderwerpen als migratie, de relatie met Rusland en de rechten van Italiaanse burgers in het kader van de Brexit?
Zoals hierboven reeds gesteld is het aan de voorzitter van de Europese Commissie Juncker en andere EU-hoogwaardigheidsbekleders om te bepalen met wie zij een ontmoeting hebben, ook als het gaat om gesprekken over onderwerpen als migratie, de relatie met Rusland en de rechten van Italiaanse burgers in het kader van de Brexit. Het kabinet heeft er alle vertrouwen in dat de voorzitter van de Europese Commissie en Brexit-onderhandelaar Barnier hierbij goed oog zullen houden voor de afspraken die hierover binnen de Europese Unie zijn gemaakt. De heer Berlusconi is overigens zelf tot op heden geen kandidaat in de Italiaanse verkiezingen.
Deelt u de mening dat dit de transparantie van de Brexit-onderhandelingen ondermijnt, en bent u bereid om de Brexit-onderhandelaar Barnier om opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om de voorzitter van de Europese Commissie te laten weten dat campagnevoeren voor een kandidaat niet tot zijn taken behoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Buurtbus in de problemen door tekort aan vrijwilligers' (ingezonden 29 januari 2018) |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buurtbus in de problemen door tekort aan vrijwilligers»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) mensen met een Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) verbiedt om als vrijwilliger op de buurtbus te rijden, terwijl het doorgaans gaat om een dagdeel per week?
UWV toetst aanvragen van mensen met een WW-uitkering die vrijwilligerswerk willen doen met behoud van hun uitkering aan de Regeling vrijwilligerswerk in de WW (Staatscourant 2014, nr. 36337). Met deze regeling zijn in 2015 de voorwaarden met betrekking tot het verrichten van vrijwilligerswerk in de WW verruimd. Tegelijkertijd ziet de regeling er op toe dat met vrijwilligerswerk door mensen met een WW-uitkering geen economisch voordeel behaald wordt, teneinde verdringing van regulier werk te voorkomen.
Overigens is het niet zo dat UWV in voorkomende gevallen werklozen verbiedt om bepaald vrijwilligerswerk te verrichten. UWV geeft een oordeel of bepaald vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan worden verricht. Indien UWV geen toestemming verleent om het vrijwilligerswerk met behoud van uitkering te verrichten en men dat werk toch verricht, kort UWV het aantal gewerkte uren op de uitkering.
Vindt u dat mensen met een WW-uitkering vrijwilligerswerk zouden moeten kunnen doen, zolang het niet gaat om verdringing van betaald werk?
Ja, daarom is er de Regeling vrijwilligerswerk in de WW.
Tegelijkertijd wordt met de WW niet beoogd (extra) vrijwilligerscapaciteit beschikbaar te stellen, maar om een periode tussen twee banen te overbruggen.
Bent u ervan overtuigd dat vrijwilligerswerk meerwaarde heeft voor een individu en voor de samenleving als geheel?
Ja.
Vindt u dat mensen met een WW-uitkering, die dat willen, ook als vrijwilliger chauffeur op een buurtbus zouden moeten kunnen worden, bijvoorbeeld onder voorwaarde dat er aantoonbaar geen sprake is van verdringing of met een maximum aan uren?
In het algemeen vind ik dat werklozen met een WW-uitkering desgewenst vrijwilligerswerk moeten kunnen doen zonder gekort te worden op hun uitkering, als er met dat vrijwilligerswerk geen economisch voordeel behaald wordt. Dan treedt er geen verdringing van reguliere werknemers op. Uiteraard dient men, waar relevant, aan functiespecifieke eisen te voldoen en moeten de verplichtingen die bij een WW-uitkering horen nageleefd worden. Wanneer vrijwilligerswerk als chauffeur bij een buurtbus voldoet aan deze voorwaarden, zoals neergelegd in de eerder genoemde Regeling vrijwilligerswerk in de WW, dan is dat mogelijk.
Wanneer komt de kabinetsreactie op het evaluatieonderzoek naar het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering, zoals uw voorganger heeft aangekondigd (Kamerstuknummer 29 544, nr. 771)?
Uit de evaluatie blijkt dat de Regeling vrijwilligerswerk in de WW, zoals beoogd, ruimere mogelijkheden biedt om met behoud van WW vrijwilligerswerk te doen. Er zijn ook signalen dat met name het ANBI/SBBI criterium belemmerend werkt. Tevens doen de onderzoekers een aantal aanbevelingen ten aanzien van deze en andere geconstateerde aandachtspunten.
Ik zal de motie Keijzer (Kamerstuk 34 369, nr. 10), die de regering verzoekt de Regeling vrijwilligerswerk in de WW zodanig aan te passen dat vrijwilligerswerk buiten een ANBI of SBBI toegestaan wordt zonder dat dit tot verdringing leidt, uitvoeren. Ik bekijk momenteel in overleg met UWV hoe we hier in de praktijk vorm aan kunnen geven en daarbij neem ik de conclusies en aanbevelingen uit de evaluatie mee. Ik betrek daarbij ook de belangenorganisaties die aan de evaluatie hebben meegewerkt. Het kost de nodige tijd om dit op een correcte manier juridisch vorm te geven en tegelijkertijd de regeling uitvoerbaar te houden voor UWV. Ik verwacht in het voorjaar een aangepaste regeling te kunnen publiceren.
Bent u bereid de beantwoording uiterlijk 12 februari 2018 aan de Tweede Kamer te sturen, zodat deze kan worden betrokken bij het algemeen overleg van 14 februari 2018, waar ook het evaluatieonderzoek op de agenda staat?
Ja, maar het is helaas 1 dag later geworden.
De berichten ‘Minister Koolmees: nieuwe zzp-wet is één van mijn grotere uitdagingen’ en ‘Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Minister Koolmees: nieuwe zzp-wet is één van mijn grotere uitdagingen»1 en «Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners»?2
Ja.
Wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de bijeenkomst met veldpartijen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de verschillende zorgen die zijn geuit tijdens de bijeenkomst met veldpartijen? In hoeverre deelt u deze zorgen?
Van de kickoff bijeenkomst is een verslag opgesteld door externe notulisten. Dit verslag wordt, zoals vermeld in mijn brief van 9 februari 2018, zodra gereed gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, zodat het voor een ieder raadpleegbaar is.
Neemt u de suggesties gedaan door zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in het bericht «Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners» mee bij de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord?
De wijze waarop veldpartijen en de door hen ingebrachte ideeën worden betrokken bij de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord is toegelicht in de brief die de Staatssecretaris van Financiën en ik op 9 februari jongstleden aan uw Kamer hebben aangeboden. In deze brief is ook het tijdpad voor de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord benoemd en aangegeven dat u nog voor het zomerreces wordt geïnformeerd over de voorgenomen uitwerking van deze maatregelen via een hoofdlijnenbrief. Daarbij is, in aansluiting op de opmerking van de heer Hasekamp, opgemerkt dat het tijdpad van inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving per 1 januari 2020 zeer ambitieus is. Een eerdere inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving is niet haalbaar.
Deelt u de mening dat het van belang is dat veldpartijen de nieuwe zzp-wetgeving steunen? Op welke manier worden veldpartijen nog meer betrokken bij de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord op het terrein van zelfstandigen?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u bij de uitwerking van de opdrachtgeversverklaring nadrukkelijk rekening houden met de zorgen geuit tijdens de bijeenkomst door de veldpartijen rondom de bureaucratie en transparantie van het instrument?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ingaan op de zorgen die geuit zijn rond het instrument van de opdrachtgeversverklaring enerzijds en de webmodule anderzijds, dat deze niks zouden veranderen aan de arbeidsrechtelijke onzekerheid tussen zelfstandigen en opdrachtgevers?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de opmerkingen gemaakt door de partijen in het artikel «Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners»? Hoe verhouden deze opmerkingen zich volgens u tot de aangenomen motie Wiersma-Van Weyenberg3 om voor 1 januari 2019 duidelijkheid te verschaffen over de gezagsverhouding? Is er tijdens de bijeenkomst gesproken over het verschaffen van duidelijkheid omtrent de gezagsverhouding?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich volgens u de opmerking van de heer Hasekamp, directeur-generaal van Financiën, dat de horizon van 2020 al «mega-ambitieus» is tot de strekking van en oproep die volgt uit de genoemde motie Wiersma -Van Weyenberg om tempo te maken met het verschaffen van duidelijkheid aan zzp’ers? Welke stappen zet u om het besef van urgentie bij de verschillende ministeries maximaal aan te wenden en daarmee zowel het draagvlak, de snelheid als de roep om duidelijkheid te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Is er tijdens deze bijeenkomst ook gesproken over de nadere opschorting handhaving van de huidige wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA)? Zo ja, wat is er besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is de volgende bijeenkomst met de veldpartijen gepland?
Zie antwoord vraag 3.
Het rapport inzake Voorinvesteringen en medezeggenschap in het hoger onderwijs |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Algemene Rekenkamer over voorinvesteringen en medezeggenschap in het hoger onderwijs?1
Ja, dat ken ik.
Wat vindt u van de bevinding van de Algemene Rekenkamer dat slechts 280 miljoen euro van de afgesproken 600 miljoen euro aantoonbaar besteed is aan de gestelde doelen bij de voorinvesteringen?
Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer concludeert dat het onduidelijk is hoeveel van de investeringen onder de definitie van voorinvesteringen vallen. Zoals ik ook in mijn schriftelijke reactie2 op het Algemene Rekenkamer rapport heb aangegeven, kunnen we van het rapport leren voor toekomstig beleid. Bij de kwaliteitsafspraken moeten duidelijke afspraken met instellingen en met studenten worden gemaakt over de studievoorschotmiddelen.
Overigens geeft de Algemene Rekenkamer in haar rapport aan dat de door hogescholen en universiteiten opgegeven 860 mln. in potentie ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs. Van deze investeringen hebben alle studenten kunnen profiteren.
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe investeringen of nieuwe labels?» uit 2015, waaruit blijkt dat er toen al signalen waren dat de voorinvesteringen niet altijd nieuwe investeringen waren? Wat heeft uw voorganger destijds met dit nieuws gedaan?2
Mijn ambtsvoorganger was bekend met dit bericht. In juni en oktober 2015 zijn Kamervragen beantwoord over de berichtgeving rondom voorinvesteringen4. Het betrof toen onder andere de vraag of het bedrag van voorinvesteringen wel gehaald zou worden en hoe de rijksoverheid hierop zou toezien. Toentertijd gaf mijn ambtsvoorganger aan niet het signaal te hebben dat instellingen zich aan de voorinvesteringen onttrokken. Wel gaf ze aan dat de voorinvesteringen een afspraak was op sectorniveau en niet per instelling. Er konden dus verschillen tussen instellingen zijn; zowel qua hoogte van de investeringen als de inhoudelijke prioriteiten. De gemene deler was wel dat de investeringen gericht waren op versterking van de kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs.
Mijn ambtsvoorganger gaf ook aan dat de verwachting was dat op instellingsniveau de voorinvesteringen inzichtelijk zouden worden gemaakt en intern besproken. De medezeggenschap had hiervoor – vanaf het jaar 2015 – het instrument van instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting in handen.
Tot slot heeft mijn ambtsvoorganger destijds toegezegd regelmatig met de Vereniging Hogescholen (VH) en de VSNU te spreken over voorinvesteringen en uw Kamer eind 2015, op basis van de informatie van de VSNU en VH, te informeren over de gepleegde voorinvesteringen.
Deelt u de mening dat de onderwijsinstellingen zich aan de afspraken moeten houden en nog minimaal 320 miljoen euro aantoonbaar moeten investeren in onderwijskwaliteit vanuit hun eigen reserves?
Zie ook mijn antwoord bij vraag twee. De Algemene Rekenkamer geeft in haar rapport aan dat 860 mln. in potentie aan onderwijskwaliteit is besteed. Daar hebben alle studenten van kunnen profiteren. Er blijkt nu onduidelijkheid te zijn ontstaan bij de verantwoording of dit voorinvesteringen waren. Deze onduidelijkheid wil ik voorkomen bij de kwaliteitsafspraken.
Nu blijkt dat de groep studenten waar de voorinvesteringen voor bedoeld waren, namelijk de studenten die geen basisbeurs meer kregen en ook nog niet profiteerden van de opbrengsten van het studievoorschot, niet gecompenseerd zijn, overweegt u om deze groep alsnog te compenseren? Overweegt u dit te doen door bijvoorbeeld studenten die tussen 2015 en 2017 begonnen zijn alsnog met terugwerkende kracht eenmalig 1.000 euro korting op hun collegegeld te geven?
Voorinvesteren in de onderwijskwaliteit was één van de maatregelen voor de studenten tussen 2015 en 2017. Overigens geeft de Algemene Rekenkamer in haar rapport aan dat de – door instellingen opgegeven – 860 mln. in potentie ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs. Van deze investeringen hebben de studenten kunnen profiteren. Een andere maatregel, die het voorgaande Kabinet heeft genomen, is een voucher. De eerste vier cohorten studenten die onder het nieuwe studievoorschot stelsel vallen, maken aanspraak op een voucher ter waarde van circa € 2.000. Met deze voucher kunnen zij, tussen de vijf en tien jaar na hun afstuderen, de mogelijkheid krijgen om scholing te volgen. Er wordt dus al meer gedaan dan alleen de voorinvesteringen voor de studenten tussen 2015 en 2017.
Hoe komt het dat bijna 30 procent van de medezeggenschap niet betrokken is bij instemming van de begroting op hoofdlijnen? Wat gaat u doen om in de toekomst de medezeggenschap beter te faciliteren?
Uit de overleggen die ik met de koepels en studentenbonden voer over dit onderwerp, is gebleken dat ten aanzien van de (hoofdlijnen van de) begroting van 2017 alle medezeggenschapsorganen op zowel universiteiten als hogescholen hun instemming hebben verleend. Ik herken de 30 procent die in de vraag wordt genoemd niet. Wellicht dat wordt gedoeld op figuur 4 uit het rapport van de Algemene Rekenkamer waaruit naar voren komt dat bijna twee derde van de medezeggenschapsraden al in een vroeg stadium bij de hoofdlijnen van de begroting 2017 is betrokken. Zoals eerder aangegeven in de schriftelijke reactie op het Algemene Rekenkamer rapport, deel ik met de Algemene Rekenkamer het uitgangspunt dat het belang zit in het betrekken van de medezeggenschap. Betrokkenheid van de medezeggenschap in het gesprek over de hoofdlijnen van de begroting in een vroeg stadium is noodzakelijk en wenselijk.
Volledigheidshalve merk ik op dat het niet noodzakelijk is dat de medezeggenschap in een vroeg stadium de hoofdlijnen van de begroting ter instemming wordt voorgelegd. De instemming kan immers ook plaatsvinden met de instemming op de gehele begroting. Door het gesprek te voeren of informatie te vergaren is het ook mogelijk om in een vroeg stadium mee te praten en invloed uit te oefenen.
Over de rol die de medezeggenschap speelt bij de totstandkoming en de uitvoering van de komende kwaliteitsafspraken zullen afspraken worden gemaakt met de partijen die zijn betrokken bij de kwaliteitsafspraken. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag tien.
Kunt u een overzicht geven van de beschikbare faciliteiten (tijd, financiële vergoeding, opleidingsbudget e.d.) van medezeggenschappers op de verschillende hoger onderwijsinstellingen?
Facilitering van de medezeggenschap is een zaak van de instellingen. De medezeggenschap kan op grond van de wet beschikken over de voorzieningen die voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig zijn. Hieronder wordt in ieder geval verstaan ambtelijke, financiële en juridische ondersteuning en scholing. Daarnaast stelt de medezeggenschap samen met het bestuur een scholingsbudget vast. Ik beschik niet over een overzicht op instellingsniveau van de beschikbare faciliteiten voor de medezeggenschap. In de medezeggenschapsmonitor 2016 is op geaggregeerd niveau informatie over deze faciliteiten opgenomen.
In de volgende monitor die dit jaar uitkomt, zal het onderwerp faciliteiten ook aan de orde komen.
Deelt u de conclusie van het rapport dat gebrek aan een eenduidige definitie van voorinvestering mede heeft geleid tot de situatie waarbij mogelijkerwijs honderden miljoenen niet aan de afgesproken doelen is besteed?
Zie mijn antwoorden op vraag twee en vraag vier.
Deelt u de mening dat bij de studievoorschotmiddelen niet dezelfde fouten gemaakt moet worden?
Ik ben in gesprek met de VSNU, de VH, het ISO en de LSVb over de vormgeving van de kwaliteitsafspraken. Daarbij zullen we ook afspraken maken over de betrokkenheid van interne stakeholders (waaronder de medezeggenschap) en de externe stakeholders bij het opstellen en uitvoeren van de kwaliteitsafspraken. De aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer zijn onderwerp in de gesprekken over de kwaliteitsafspraken. Ik zal daarom na afronden van de gesprekken over de kwaliteitsafspraken, naar verwachting in april, aan uw verzoek voldoen van de Regeling van Werkzaamheden van 30 januari jl. en u een brief sturen over het Algemene Rekenkamer rapport.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de medezeggenschap, zowel op centraal als op decentraal niveau, bij de besteding van de studievoorschotmiddelen wel serieus betrokken wordt? Op welke manier bent u van plan om te zorgen dat studenten zelf de gelegenheid krijgen om met plannen voor de middelen te komen?
Zoals door de VSNU, de VH, het ISO en de LSVb is onderschreven in de Gemeenschappelijke Agenda van 2016 is het goed betrekken van de medezeggenschap een randvoorwaarde voor de besteding van de studievoorschotmiddelen. Deze partijen hebben dan ook afgesproken dat de medezeggenschap instemmingsrecht krijgt op de besteding van deze middelen. De daadwerkelijke uitvoering van het instemmingsrecht vindt plaats op instellingsniveau, tenzij binnen de betreffende instelling de besluitvorming op een lager niveau is belegd. In dat geval vindt de medezeggenschap daar plaats.
In de medezeggenschapsmonitor zullen we dit thema ook volgen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag negen, maak ik ook afspraken over de betrokkenheid van interne en externe stakeholders bij de kwaliteitsafspraken.
Seksuele intimidatie binnen de Verenigde Naties |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Seksuele intimidatie komt veel voor bij VN, slachtoffers houden zich stil»1 en «Sexual harassment and assault rife at United Nations, staff claim»?2
Ja.
(H)Erkent u de in de berichten geschetste problematiek? Acht u de huidige maatregelen die genomen zijn door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN) voldoende om de zwijgcultuur bij de VN te doorbreken en de slachtoffers de hulp te bieden die zij nodig hebben? Zo nee, welke maatregelen moeten volgens u genomen worden om dit te bereiken? Op welke wijze zal u zich inzetten om te zorgen dat die maatregelen door de VN uitgevoerd worden?
Het kabinet neemt de berichtgeving, over incidenten van seksuele intimidatie en misbruik binnen de VN en dat slachtoffers zich stil houden uit angst voor represailles, zeer serieus. Nederland steunt de zero tolerance aanpak van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) en de eerdere maatregelen die door hem zijn genomen in zijn rapport van 24 juli 2017 (A/72/204), en dringt aan op onverkorte uitvoering ervan. Deze maatregelen hebben onder meer als doel om medewerkers die een klacht indienen, of medewerkers die optreden als getuige, beter te beschermen.3 In dit rapport meldt hij ook de uitvoering van de aanbevelingen van de Ombudsman van de Verenigde Naties om medewerkers en leidinggevenden aan te moedigen open en eerlijk met elkaar te communiceren.
Recent heeft de SGVN aanvullende maatregelen genomen. Tijdens de bijeenkomst in november 2017 van de UN System Chief Executives Board for Coordination (CEB), waarin de hoofden van 31 VN-organisaties en programma’s zitting hebben, benadrukte de SGVN zijn zero tolerance beleid en riep hij op tot maximale aandacht voor het verbeteren van de aanpak van seksuele intimidatie binnen de VN. De SGVN heeft daarvoor een Task Forceingesteld die een gemeenschappelijke en consistente aanpak binnen de VN moet gaan formuleren. De Task Force staat onder leiding van mevrouw Jan Beagle, de Ondersecretaris voor Management van de VN. In het voorjaar van 2018 zal de Task Force zijn bevindingen presenteren aan de CEB.
Op vrijdag 2 februari 2018 presenteerde de SGVN een vijfpuntenplan om gendergelijkheid in de hele organisatie te waarborgen, hetgeen volgens hem van cruciaal belang is om seksuele intimidatie te bestrijden. Dit plan omvat: (1) het grondig onderzoeken van alle aantijgingen, zowel uit het verleden als heden; (2) het instellen van een nieuwe hulplijn voor VN-personeel; (3) de oprichting van de hierboven genoemde Task Force die een gemeenschappelijke en consistente aanpak van seksuele intimidatie binnen de VN moet bevorderen; (4) verbeterde bescherming van klokkenluiders en (5) het uitvoeren van een personeelsenquête en verbeteren van training. Ook heeft de SGVN een gedragscode laten opstellen en, naast de Ombudsman van de VN, diverse andere mogelijkheden ingesteld voor slachtoffers van seksuele intimidatie om een klacht in te dienen, zoals een Focal Point for Women en een Conduct & Discipline Team.
Het is nu nog te vroeg om een oordeel te vellen of deze maatregelen voldoende zijn. Medio 2018 zal de Ombudsman van de VN over de voortgang rapporteren aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN).
Nederland zal de uitvoering van deze maatregelen nauwgezet volgen en daarnaast met gelijkgezinde landen in overleg treden over additionele maatregelen die de VN zou kunnen nemen, zoals bijvoorbeeld het mogelijk maken om rapportages van Ombudspersonen binnen VN-organisaties te bespreken in relevante bestuursorganen. Ook wil Nederland in kaart brengen onder welke omstandigheden tot een extern onderzoek naar vermeende misstanden kan worden besloten als het vertrouwen in het interne systeem binnen een VN-organisatie te zeer is geschaad.
Op 23 februari jl. ging de Kamer reeds een brief toe van het kabinet met een nadere toelichting op een aantal onderwerpen die door uw Kamer aan de orde zijn gesteld in verband met het bericht dat medewerkers van Oxfam Groot-Brittannië seksfeesten hebben georganiseerd op Haïti (MINBUZA-2018.345946). Zoals gemeld in deze brief zal het kabinet de komende periode in alle relevante fora uitdragen dat er zero tolerance moet zijn voor seksuele misstanden en machtsmisbruik. Terecht dringt dit besef tot steeds meer sectoren van onze samenleving door. Het is nu zaak om, samen met welwillende internationale partners, een messcherpe grens te trekken en de komende weken en maanden concrete maatregelen te presenteren.
Kunt u aangeven op welke wijze de huidige Secretaris-Generaal concreet uitvoering geeft aan zijn voornemen de problematiek rondom seksuele intimidatie binnen de VN aan te pakken? Wat zijn de taken van de ingestelde taskforce, hoe verloopt het onderzoek van deze taskforce en op welke termijn verwacht u resultaten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke repercussies zijn er voor daders van seksuele intimidatie binnen de VN? Klopt het dat er een cultuur van straffeloosheid binnen de organisatie heerst?
Afhankelijk van de ernst van de situatie kan de VN maatregelen nemen tegen VN-medewerkers en leidinggevenden die variëren van een verplichte training, een reprimande, het veranderen van functie of verantwoordelijkheden, counselling of andere toepasselijke maatregelen, tot het beëindiging van het dienstverband.
Het klopt dat alle VN-functionarissen privileges en immuniteiten genieten, zoals vastgelegd in het «Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties». Privileges en immuniteiten aan VN-functionarissen worden toegekend in het belang van het onafhankelijk en effectief functioneren van de VN en niet in het belang van het individu. Immers, staten op wiens grondgebied een VN-medewerker zich bevindt, kunnen via straf- of administratiefrechtelijke procedures tegen deze VN-medewerker druk uitoefenen op de VN waardoor de organisatie belemmerd kan worden in haar onafhankelijk en effectief functioneren. Dit kan ook gebeuren via civielrechtelijke procedures aangebracht door individuen. Echter, een VN-lidstaat die op basis van nationaal recht rechtsmacht heeft kan de SGVN verzoeken om in een specifiek geval de immuniteit van een VN-functionaris op te heffen. De SGVN heeft het recht en de plicht om de immuniteit van een functionaris op te heffen, wanneer naar zijn oordeel de immuniteit van een medewerker de loop van het recht in de weg zou staan, en wanneer van de immuniteit afstand kan worden gedaan zonder dat inbreuk wordt gemaakt op de belangen van de Verenigde Naties. Als de SGVN daartoe overgaat, kan deze lidstaat over gaan tot strafrechtelijke vervolging van de betrokken VN-functionaris. Afhankelijk van nationale wetgeving kan het hierbij onder meer gaan om het land waar het feit is gepleegd of het land van nationaliteit van de VN-functionaris. Voorwaarde voor strafrechtelijke vervolging is wel dat de handeling strafbaar is naar nationaal recht. Daarnaast kan, na opheffing van de immuniteit, de weg naar een civielrechtelijke of administratiefrechtelijke procedure open staan.
Momenteel zijn 162 staten, waaronder Nederland, partij bij bovengenoemd verdrag. VN-functionarissen genieten op grond van dit verdrag functionele immuniteit. Dit houdt in dat zij niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd en berecht, noch via een civielrechtelijke of administratiefrechtelijke procedure aansprakelijk gehouden kunnen worden, voor handelingen verricht in hun officiële hoedanigheid. Daarnaast kunnen in een bilateraal verdrag tussen een staat en de VN aanvullende afspraken gemaakt worden ten aanzien van privileges en immuniteiten van VN-functionarissen die in deze staat werkzaamheden verrichten. In dergelijke verdragen kan absolute immuniteit toegekend worden aan VN-functionarissen. In dat geval kan een VN-functionaris in beginsel niet voor een rechter van de betreffende staat worden gebracht voor handelingen die hij/zij heeft verricht in zijn/haar officiële hoedanigheid dan wel privé hoedanigheid. Deze afspraken gelden slechts ten aanzien van de staat waar de afspraken mee zijn gemaakt. Er zal per geval beoordeeld moeten worden of de VN-functionaris immuniteit toekomt voor zijn handelen.
Het kabinet is van mening dat seksuele intimidatie totaal onacceptabel is en met alle middelen moet worden bestreden. Niet alleen op papier moeten de procedures binnen de VN goed geregeld zijn, ze moeten uitgevoerd en gehandhaafd worden. Het baart het kabinet zorgen dat een aantal VN-medewerkers ervaart dat de procedures tekortschieten en spreekt over een cultuur van straffeloosheid. Het is goed dat zij dit aankaarten. Het is ook goed dat de SGVN dit de hoogste prioriteit geeft. Hij kan hierbij op de volle steun van Nederland rekenen.
In hoeverre klopt het dat veel hooggeplaatste werknemers binnen de VN diplomatieke immuniteit genieten, en daardoor niet voor daden (met betrekking tot seksuele intimidatie die zij hebben begaan) kunnen worden bestraft? Hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat wanneer VN-werknemers die zich schuldig maken aan seksuele intimidatie en wel bestraft kunnen worden, dit vaak wordt nagelaten omdat het juridisch systeem van de landen waar de incidenten worden begaan disfunctioneert? Is er enige wijze waarop de VN in dergelijke gevallen zelf juridische of andere repercussies kan laten gelden tegenover daders?
Voor zover bekend is er onvoldoende informatie beschikbaar of en waarom wordt nagelaten VN-medewerkers die zich schuldig maken aan seksuele intimidatie te bestraffen in landen waar incidenten worden begaan. Afhankelijk van het feit dat is gepleegd, kan het land van de nationaliteit van de desbetreffende VN-medewerker tot vervolging overgaan in overeenstemming met de relevante bepalingen van het nationale strafrecht van dat land. Als de desbetreffende functionaris een beroep kan doen op immuniteit, dient de VN daar afstand van te doen om vervolging mogelijk te maken. Wanneer een VN-functionaris wel een beroep kan doen op immuniteit, en de SGVN deze immuniteit niet opheft, is de VN gehouden om passende maatregelen te treffen, waaronder het instellen van een onderzoek naar de feiten. Dit is een interne aangelegenheid van de VN.
Op welke wijze wordt het interne klachtensysteem van de VN verbeterd? Welke vooruitzichten zijn er op dit vlak?
Het interne klachtensysteem van de VN is de afgelopen tijd al sterk verbeterd en de CEB Task Force heeft onder meer als doel om het klachtensysteem door te lichten en hierover in het voorjaar van 2018 met aanbevelingen te komen. Het kabinet benadrukt het belang van adequaat onderzoek, goede bescherming van de slachtoffers en verantwoording door daders.
Hoeveel officiële klachtprocedures lopen er momenteel bij de VN?
Over 2016 zijn 944 verzoeken ingediend om managementevaluatie, 383 formele klachten bij het VN-geschillentribunaal, 170 hoger beroepen, 1756 verzoeken om juridisch advies en 2633 verzoeken bij de VN-ombudsman (A/72/7/add.19). Het gros van de zaken gaat over het uitblijven van bevordering/promotie en het niet-toekennen van bepaalde financiële vergoedingen.
Klopt het dat personen die ervaringen met seksuele intimidatie melden, kans lopen hun baan te verliezen of andere negatieve gevolgen te ondervinden? Kunt u aangeven wat u hiervan denkt?
Volgens de berichten zouden er gevallen zijn waarbij personen die melding maken van seksuele intimidatie, maar ook klokkenluiders negatieve gevolgen hebben ondervonden na melding te hebben gedaan van misstanden. Als dit het geval is, dan is dat volstrekt onaanvaardbaar. Ook draagt het bij aan een gevoel van straffeloosheid. Zoals hierboven aangegeven is het goed dat de SGVN dit grondig laat onderzoeken en daarbij ook de klokkenluidersbescherming meeneemt.
Kunt u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg AVVN op 12 september 2017 herinneren, te weten een voorstel bij de VN in te brengen om deze slachtoffers beter een stem te geven en derhalve de secretaris-generaal van de VN te laten spreken met slachtoffers van seksuele intimidatie binnen de VN?
Ja.
Kunt u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg AVVN op 12 september 2017 herinneren, te weten een voorstel bij de VN in te brengen om deze slachtoffers betere ondersteuning, bijvoorbeeld door middel van een fonds of juridische ondersteuning of psychotherapie, te bieden?
Ja.
Kunt u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg op 12 september 2017 herinneren, te weten een voorstel bij de VN in te brengen dat, wanneer landen weigeren mee te werken aan het tegengaan van seksuele intimidatie door verdachten niet te vervolgen, dit gevolgen kan hebben voor de compensatie voor hun bijdrage aan vredesmissies?
Ja.
Op welke wijze zijn de punten in de drie voorgaande vragen reeds door u of uw voorganger ingebracht bij de VN? Zo ja, hoe is hier opvolging aan gegeven? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens zich in te zetten om deze punten alsnog bij de VN in te brengen?
De vragen 10, 11 en 12 gaan over Sexual Exploitation and Abuse (SEA) gepleegd door VN-personeel in vredesmissies. Nederland steunt ook hier de zero tolerance aanpak van de SGVN. Om de ondersteuning van de SGVN kracht bij te zetten heeft Nederland van 1 september 2016 tot 1 oktober 2017 een Nederlandse militair jurist gedetacheerd in het team van mevrouw Jane Holl Lute die door de SGVN is aangesteld als Speciale Coördinator voor SEA. Op 18 september 2017 heeft Nederland tijdens een High-Level Event van de SGVN steun uitgesproken voor maatregelen om dit misbruik aan te pakken. Eén van die maatregelen is extra zorg en aandacht voor slachtoffers. Verder is Nederland toegetreden tot de zogenaamde Circle of Leadership, bestaande uit staatshoofden en regeringsleiders die zich inzetten voor de aanpak van de SEA-problematiek. Op korte termijn zal een nieuw rapport van de SGVN over Sexual Exploitation and Abuse verschijnen. Het kabinet zal dit rapport kritisch beoordelen. Verder zal Nederland ook in 2018 en 2019 doorgaan met steunen van trainingen voor militairen, politie en civiele medewerkers van VN-vredesmissies, waarin het voorkomen van en adequaat reageren op seksuele uitbuiting en misbruik door VN-personeel een belangrijk onderdeel is.
Op welke wijze zal Nederland binnen het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad in 2018 seksuele intimidatie binnen de VN aankaarten?
De aanpak van seksuele intimidatie binnen VN-organisaties speelt VN-breed en wordt daarom in de eerste plaats besproken in de Algemene Vergadering van de VN (AVVN). Nederland vraagt waar nodig ook aandacht voor het tegengaan van seksuele intimidatie en ongewenst gedrag bij de bespreking van specifieke vredesmissies en landensituaties in het kader van de VN-veiligheidsraad.
Het bericht dat het ‘groenste’ kabinet nogal vuil rijdt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Groenste» kabinet rijdt nogal vuil», waaruit blijkt dat de meeste bewindslieden van het kabinet Rutte III, dat zichzelf «het groenste kabinet» noemt, zich laten vervoeren in benzineslurpers?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat veel bewindslieden van Rutte III in onzuinige auto’s rijden, hoewel na het klimaatakkoord in Parijs is afgesproken om als overheid het goede voorbeeld te geven en het wagenpark zo milieuvriendelijk mogelijk te maken?2
Momenteel rijden zes bewindspersonen in een hybride auto, en eind 2018 zullen dat 15 bewindspersonen zijn (van de 24). Op weg naar de ambitie in het regeerakkoord dat alle nieuwe auto’s in 2030 geheel emissieloos zijn, is in de Green Deal Elektrisch Rijden vastgelegd dat de rijksoverheid streeft naar 20–25% elektrische voertuigen in haar wagenpark in 2020. Er is dus een ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet, en die wil ik graag voor het hele Rijk versnellen. Daarbij moet er wel rekening gehouden worden met lopende contracten voor het wagenpark en doelmatige besteding van middelen.
Bent u bereid op korte termijn te regelen dat voor bewindslieden de aanschaf van een schone auto de standaard wordt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor een versnelde transitie naar een duurzaam wagenpark voor de rijksoverheid, inclusief de voertuigen van de bewindspersonen, is elk ministerie zelf verantwoordelijk. Het is nu al mogelijk om energiezuinige voertuigen aan te schaffen. Zo heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat recent 100 elektrische voertuigen aangeschaft (bij Rijkswaterstaat). De verwachting is dat de rijksoverheid dit jaar 600 elektrische voertuigen aanschaft. Ik zal deze ontwikkeling bij mijn collega’s bevorderen.
Bent u van plan het wagenpark van de overheid versneld te verduurzamen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor het gehele wagenpark wordt een transitie naar zero emissie rijden in gang gezet. Ik zal in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (vanuit haar verantwoordelijkheid voor de Rijksdienst) en de Staatssecretaris van Defensie (vanuit haar verantwoordelijkheid voor de inkoopcategorie civiele dienstauto’s) werken aan het versnellen van de transitie naar zero emissie voertuigen door het Rijk.
Het bericht ‘Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis»?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat vluchtelingen die vrijwillig willen terugkeren niet worden geholpen door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)? Waarom wordt vreemdelingen ondersteuning onthouden wanneer zij welbewust willen terugkeren naar hun land van herkomst?
De afgelopen maand heb ik gesprekken gevoerd met het hoofd van de Nederlandse missie van IOM en de Directeur-Generaal van IOM en daarin aangegeven dat het gelet op het vrijwillige karakter van deze terugkeer wenselijk zou zijn als IOM hierbij zou kunnen ondersteunen. Door IOM is aangegeven dat IOM het verzoek van Nederland begrijpt en dat IOM het recht op terugkeer ook uiteraard erkent. Ondersteuning hierbij door IOM beschouwt IOM op dit moment niet opportuun. Er is een aantal redenen waarom IOM geen ondersteuning kan bieden bij de vrijwillige terugkeer van (individuele) terugkeerders naar Syrië.
Voor IOM is het belangrijk dat wanneer mensen willen terugkeren IOM hen na terugkeer ook ondersteuning kan bieden in Syrië zelf. Dat is op dit moment niet mogelijk omdat IOM slechts beperkt in Syrië aanwezig is. IOM vindt de situatie in Syrië, die ook van dag tot dag verandert op dit moment nog te gevaarlijk. Ook is er sprake van een wisselende politieke context. Daar waar er wel aanwezigheid is, met name in het zuiden en noorden/noordoosten van Syrië, is IOM voornamelijk bezig met het bieden van humanitaire hulp aan de grote groepen binnenlands ontheemden.
Een andere reden is dat IOM opereert onder het mandaat van de VN. Voor het bieden van ondersteuning bij terugkeer is in het algemeen de medewerking van de autoriteiten in de landen van herkomst nodig. Indien IOM in dit geval zonder medewerking van het Assad-regime ondersteuning aan terugkeer zou verlenen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de bredere VN-relatie met het Assad-regime en daarmee voor de algehele toegang van VN-organisaties tot Syrië. De overweging om vooralsnog geen ondersteuning te bieden bij terugkeer moet dan ook worden gezien in het licht van het bredere afwegingskader van de VN.
Dit betekent niet dat personen die willen terugkeren naar Syrië geen ondersteuning wordt geboden. Als Syriërs willen terugkeren naar hun land van herkomst dan kunnen zij zich wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek. De DT&V kan hen helpen bij het verkrijgen van een ticket (via Teheran naar Damascus) en kan eventueel ook een financiële bijdrage meegeven. Hierbij is het van belang dat de betrokkenen in bezit zijn van een geldig paspoort of deze aanvragen.
Ziet u in het feit dat vluchtelingen vrijwillig willen terugkeren naar Syrië, reden om te komen tot herijking van het landgebonden asielbeleid voor Syrië?
Ik baseer mijn beleid op de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het nieuwe ambtsbericht voor Syrië wordt in de zomer van dit jaar verwacht. Op basis van dat ambtsbericht zal ik bepalen of aanpassing van beleid aan de orde is. Dat in sommige gevallen individuele vluchtelingen willen terugkeren naar Syrië is voor mij vooralsnog geen reden om het landgebonden asielbeleid voor Syrië te herijken.
Op welke wijze is gewaarborgd dat regelmatig getoetst wordt of de grond voor verlening van een verblijfsvergunning is vervallen doordat mogelijkheden voor terugkeer zijn ontstaan? Wordt hierbij bijzondere aandacht gegeven aan Syriërs, gezien de omvang van deze groep?
Wanneer een persoon een asielverzoek doet, wordt door de IND beoordeeld of er bescherming dient te worden geboden. Als een persoon voor bescherming in aanmerking komt, wordt een vergunning asiel verstrekt. Dat er in sommige gevallen individuele personen terugkeren naar hun land van herkomst betekent niet automatisch dat daarmee de veiligheidssituatie – en daarmee de grond voor de vergunning – is veranderd.
Om na te gaan of er sprake is van een gewijzigde veiligheidssituatie worden voor de belangrijke herkomstlanden regelmatig nieuwe ambtsberichten van Buitenlandse Zaken gevraagd. Op basis van deze ambtsberichten kan worden beoordeeld of aanpassing van landenbeleid nodig is. Indien dat aan de orde is kan dit aanleiding geven voor de IND om een herbeoordeling te doen van de verleende asielvergunningen. Wanneer de grond vervalt op grond waarvan de vergunning is verkregen kan deze worden ingetrokken en dient de betreffende persoon Nederland te verlaten.
Bent u bereid om te verkennen met welke extra ondersteuning en nieuwe initiatieven in Syrië de veilige terugkeer van Syriërs kan worden bevorderd? Welke lessen kunnen hierbij worden geleerd van eerdere ervaringen, zoals de terugkeer van Kosovaren?
Wanneer Syriërs willen terugkeren dan kunnen zij zich wenden tot de Nederlandse overheid. De DT&V kan ondersteuning bieden bij de zelfstandig terugkeer door – zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee – bijvoorbeeld het vergoeden van een ticket of vervangende documenten of door het bieden van een financiële bijdrage. Aan de andere kant geldt in het Nederlandse beleid voor Syrië dat personen uit dit land over het algemeen in aanmerking komen voor bescherming omdat op basis van het laatste ambtsbericht en overige landeninformatie geconcludeerd wordt dat de veiligheidssituatie zeer te wensen overlaat. Dit betekent dus ook dat zij in Nederland mogen blijven. Het feit dat er enkele personen nu willen terugkeren betekent voor mij niet dat daarmee het beschermingsbeleid dient te worden gewijzigd. Hiervoor wacht ik het nieuwe ambtsbericht af dat in de zomer van dit jaar wordt verwacht. Initiatieven om de zelfstandige terugkeer naar Syrië te bevorderen vind ik gelet op de situatie in Syrië nog niet aan de orde. Mocht de situatie dusdanig zijn veranderd dat geen bescherming meer hoeft te worden gegeven dan zal ook worden gekeken hoe Syriërs het best kunnen worden geholpen bij hun terugkeer. Bij het opzetten van dergelijke programma’s wordt ook rekening gehouden met de lessen die zijn geleerd van eerdere terugkeerinitiatieven, zoals destijds ten aanzien van Kosovo.
De berichten ‘Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland’ (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en ‘Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten’ (NOS 18 januari 2018)? |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joost Sneller (D66), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Eppo Bruins (CU) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het EU-voorstel: Verordening van de Raad tot instelling van het Europees Monetair Fonds COM (2017) 827?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de Europese Commissie artikel 352 van het werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft, de zogenaamde flexibiliteitsclausule?
Het klopt dat de Commissie artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft.
Herinnert u zich dat u in het BNC-fiche aan de Kamer geen duidelijkheid gaf over de bevoegdheid van de Europese Unie en dat u nadere duiding zou vragen op een aantal punten?
In het BNC fiche heb ik aangegeven dat het voor het kabinet onvoldoende duidelijk is waarom het oprichten van een Europees Monetair Fonds (EMF) op deze wijze nodig is, en dat het kabinet inderdaad om nadere duiding zal vragen over de rechtsgrondslag.
Beschikt u over (nader) juridisch advies over de toepassing van artikel 352 van bijvoorbeeld de juridische dienst van het ministerie, de landsadvocaat of een instelling van de Europese Unie? Zo ja, kunt u dat juridisch advies delen met de Kamer voor woensdag 31 januari 2018 te 14.00 uur, zodat de inhoud betrokken kan worden bij het algemeen overleg over het behandelvoorbehoud?
Heeft u kennisgenomen van «Fragen zur Rechtsgrundlage und Subsidiarität des Vorschlags der Europäischen Kommission zur Einrichtung eines Europäischen Währungsfonds», die de juridische dienst van de Duitse bondsdag op 25 januari 2017 gepubliceerd heeft?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat volgens dit advies de verordening niet gebaseerd kan worden op artikel 352 van het werkingsverdrag, omdat niet duidelijk aangetoond kan worden dat het leidt tot meer eenheid, efficiency en een betere verantwoording dan het huidige Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de conclusies van dit Duitse rapport en dan met name de conclusie dat de Europese Commissie dit voorstel niet kan baseren op artikel 352? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De Commissie stelt het gebruik van artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag voor als rechtsgrondslag om het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) door te ontwikkelen in een EMF en dit EMF te integreren in het juridische raamwerk van de EU. De Bondsdag analyseert drie voorwaarden die verbonden zijn aan de toepassing van artikel 352 VWEU.
Voor het hanteren van artikel 352 moet ten eerste overwogen worden of optreden in het kader van de beleidsgebieden van de Verdragen (met uitzondering van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) noodzakelijk is om één van de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Ten tweede moet er geen enkele andere Verdragsbepaling voorzien in het nemen van maatregelen om deze doelstelling te verwezenlijken. Ten derde moet het voorgenomen optreden er niet toe leiden dat de Unie meer bevoegdheden krijgt dan in de Verdragen is voorzien. De juridische dienst van de Bondsdag gaat bij de toets van de noodzakelijkheid van het optreden in op aspecten die volgens de Commissie nodig zijn voor de verwezenlijking van de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit en die met dit voorstel zouden moeten worden bevorderd: eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht. Volgens de juridische dienst van de Bondsdag toont de argumentatie van de Commissie op grond van eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht niet overtuigend aan dat de betreffende doelstellingen van de Verdragen thans in onvoldoende mate verwezenlijkt worden. Daarmee is het niet overtuigd dat deze actie op basis van artikel 352 VWEU noodzakelijk is.
Voor het kabinet is onvoldoende duidelijk waarom het oprichten van een EMF op basis van artikel 352 van het EU-werkingsverdrag nodig is, te meer omdat er met het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) al een noodmechanisme bestaat waarmee de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit mede wordt verwezenlijkt.
Er is nog geen concreet behandelingstraject van het Commissievoorstel voorzien. Nederland zet, anders dan het Commissievoorstel, in op behoud van de intergouvernementele vormgeving van het noodfonds. Mocht het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een EMF desalniettemin ter behandeling voor komen te liggen in een Raadswerkgroep dan zal Nederland, zoals ter sprake kwam tijdens het AO Behandelvoorbehoud van woensdag 31 januari jongstleden, de Juridische Dienst van de Raad verzoeken om een opinie over de rechtsgrondslag die de Commissie gebruikt in haar voorstel.
Op welke wijze hebben het Nederlandse kabinet of andere regeringen de discussie gevoerd met de Europese Commissie of in de Raad over de rechtsgrondslag en/of de subsidiariteit van dit voorstel tot nu toe?
Er heeft tot op heden enkel op hoofdlijnen discussie plaatsgevonden tussen lidstaten over het versterken van het ESM. Een concrete inhoudelijke discussie over het voorstel van de Commissie is er nog niet geweest. De institutionele vormgeving van het EMF in het voorstel van de Commissie, en de mogelijkheid om artikel 352 VWEU toe te passen om een EMF in het juridische raamwerk van de EU te integreren, is in januari in de Ecofin en de Eurogroep aan de orde gesteld door sommige lidstaten. Nederland heeft tijdens deze bredere gedachtewisselingen over de EMU aangegeven vast te willen houden aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds. Daarnaast heeft Nederland aangegeven met het oog op het versterken van het noodfonds ook een voorstander te zijn van het verder uitbouwen van een ordentelijk proces voor de herstructurering van een onhoudbare overheidsschuld (oftewel een «sovereign debt restructuring mechanism»). Het kabinet zet in op het verkennen van een variant waarbij de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het ESM behouden blijven.
Heeft het kabinet een voorkeur voor een communautair noodfonds, zoals dit voorstel van de Europese Commissie, of een noodfonds dat intergouvernementeel geregeld wordt, zoals het huidige ESM?
Zoals aangegeven in het fiche houdt het kabinet uit oogpunt van optimale grip van lidstaten op de inzet van EMF-instrumenten, waaronder steunprogramma’s aan lidstaten, bij de doorontwikkeling van het ESM naar een EMF vast aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds1.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden met het oog op het plenaire debat over de toekomst van de eurozone?
Ja.
De daling van het aantal leerlingen op het vmbo en mbo |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «duizenden leerlingen minder op vmbo?»1
Ja.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de daling van het aantal leerlingen dat naar het vmbo gaat?
De oorzaak voor de daling van het aantal leerlingen dat naar het vmbo gaat, ligt in de demografische ontwikkelingen. Tussen 2015 en 2030 verwachten we een leerlingendaling van 12 procent in het voortgezet onderwijs. Het vmbo heeft bovenop deze demografische ontwikkelingen ook te maken met de effecten van opstroom naar hogere leerwegen en schoolsoorten.
Wat is uw mening over de constatering van de voorzitter van de MBO Raad die in het artikel stelt dat mbo-instellingen zich voorbereiden op de komst van meer havisten die hun school niet afmaken en op het mbo terecht komen? Bent u bereid om deze ontwikkeling de komende jaren goed te monitoren?
Mbo-instellingen hebben te maken met heterogene groepen studenten. Dat mbo-instellingen gericht aandacht hebben voor die verschillen lijkt mij een goede zaak. Landelijke doorstroomcijfers laten geen toename zien van havisten die zonder havo-diploma overstappen naar het mbo. De komende jaren zullen wij de ontwikkelingen rond deze groep volgen, mede als onderdeel van de monitoring van het doorstroomrecht vmbo-havo.
Hoe gaat u concreet de passage in het regeerakkoord vormgeven, waarin staat dat de opleidingseisen voor leerkrachten op het vmbo omhoog gaan, leraren een betere beloning krijgen en ruimte om door te groeien en er meer middelen voor het vmbo ter ondersteuning van de lessen komen?
De door u benoemde maatregelen staan niet in het regeerakkoord. We delen wel het belang van goed toegeruste vmbo-docenten. Dit is extra van belang vanwege de recente invoering van de profielen in het vmbo. Om dit te realiseren zijn en worden verschillende maatregelen uitgevoerd. Hieraan wordt gewerkt door middel van bij- en nascholingstrajecten voor de beroepsgerichte docenten in het vmbo, enerzijds om ervoor te zorgen dat docenten hun bekwaamheid op peil houden en anderzijds om te realiseren dat docenten bevoegd worden voor nieuwe vmbo-profielvakken.
Wat is de stand van zaken van de experimenten over de doorlopende leerroutes in het vmbo en mbo?2 Hoeveel aanvragen zijn er gedaan voor 2017?
Uit de derde (jaarlijkse) monitorrapportage3 die SEO uitvoert in opdracht van het Ministerie van OCW blijkt dat scholen aangeven dat de implementatie van de routes voorspoedig verloopt. In het afgelopen schooljaar 2016–2017 is het aantal lopende vakmanschap-, technologie- en beroepsroutes bijna verdubbeld ten opzichte van het jaar ervoor (202 versus 109). Zowel na één als na twee jaar in een technologieroute blijkt er minder voortijdig schoolverlaten (vsv) plaats te vinden dan buiten de route. Bij de vakmanschaproute zijn de resultaten minder eenduidig.
Het aandeel leerlingen dat doorstroomt naar het mbo (de beroepskolom) is vanuit de vakmanschap- en technologieroute significant groter dan zonder doorlopende leerlijn. Voor de vakmanschaproute geldt bovendien dat een significant groter aandeel leerlingen in het mbo voor dezelfde opleidingsrichting kiest als in het vmbo.
Voor 2017 zijn alle aanvragen gehonoreerd hetgeen heeft geresulteerd in de start van 14 nieuwe vakmanschaproutes en 10 beroepsroutes, waaronder twee routes zorg en welzijn. 2017 was het laatste jaar dat experimentele routes naar mbo niveau 4 van start konden gaan. De meest recente aanvraagronde in 2018 stond enkel open voor vakmanschaproutes. Er zijn 19 aanvragen ingediend. Dit aantal hangt waarschijnlijk samen met het feit dat het experiment halverwege de looptijd (2014–2022) is en daarmee minder aantrekkelijk is om nu nog in te stappen. Bovendien is met de brief sterk beroepsonderwijs4 aangekondigd dat werk gemaakt wordt van een wetsvoorstel voor de structurele verankering van samenwerking vmbo-mbo inclusief doorlopende leerroutes vmbo tot en met het mbo.
Bent u bereid om samen met de vertegenwoordigers van scholieren en studentenorganisaties, onderwijsbonden en -raden in gesprek te gaan om te kijken wat de overheid met hen kan doen om de waardering voor praktische opleidingen te verbeteren?
Het is belangrijk dat praktisch talent wordt herkend en erkend en dat praktijkgericht onderwijs gelijkwaardig wordt gewaardeerd ten opzichte van algemeen vormend onderwijs. Daarom werken we continu samen met het onderwijs en arbeidsmarktpartijen aan de beeldvorming ervan, zodat het toekomstperspectief van jongeren zichtbaar wordt.
Beroepsonderwijs is een stevige poot binnen het Nederlandse onderwijssysteem. Dat moeten we koesteren en gaan we de komende jaren dan ook versterken. Door enerzijds direct en minder direct betrokkenen doorlopend te informeren over het beroepsonderwijs en de mogelijkheden die hieruit voortkomen. Daarnaast wordt meer aandacht aan praktijkgericht onderwijs in het funderend onderwijs gegeven, onder andere door via een wetswijziging het onderscheid tussen de gemengde en theoretische leerweg op te heffen. We gaan ervoor zorgen dat alle leerlingen in deze leerweg praktijkgericht onderwijs volgen.
Daarnaast lopen er verschillende initiatieven om de waardering en herkenbaarheid van (v)mbo-vakmanschap te verbeteren. Initiatieven als de MBO Uitblinkers en SKILLS wedstrijden tonen het praktisch vakmanschap van het (v)mbo en dragen daarmee bij aan de herkenbaarheid van en waardering voor het (v)mbo.
Er gebeurt al veel om de waardering voor praktische opleidingen te verbeteren. Maar dat betekent niet dat we achterover kunnen gaan zitten. We zullen hier dan ook doorlopend aandacht voor vragen tijdens onze gesprekken met (vertegenwoordigers van) scholieren en studentenorganisaties, onderwijsbonden en -raden.
De berichten ‘Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland’ (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en ‘Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten’ (NOS 18 januari 2018)? |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland» (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en «Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten» (NOS 18 januari 2018)?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Somalische ex-moslims, die zich hebben bekeerd tot het christendom, in Nederland noodgedwongen in het geheim moeten samenkomen? Hoe vaak komen dergelijke ernstige situaties voor en welke actie wordt ondernomen wanneer dergelijke signalen bekend worden?
In Nederland is vrijheid van godsdienst een grondrecht. Een ieder in Nederland zou zonder vrees voor geweld in vrijheid een godsdienst moeten kunnen belijden. Bij mij en mijn collega zijn naast het bericht «Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland» (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) geen feiten bekend over noodgedwongen geheime samenkomsten voor Somalische ex-moslims die zich bekeerd hebben tot het christendom. Incidenten waarbij sprake is van bedreiging, discriminerende uitlatingen, aanzetten tot haat, oproepen tot gewelddadig optreden of intimidatie betreur ik ten zeerste.
Slachtoffers kunnen altijd melding of aangifte doen van een strafbaar feit. Sinds 1 april 2017 krijgen alle slachtoffers bij hun eerste contact met de politie een schriftelijke verklaring van hun rechten en mogelijkheden voor hulp. Slachtoffers hebben op grond van de nieuwe wetgeving recht op informatie over hun rechten, over het verloop van hun strafzaak en over de detentie van de dader. Zij krijgen daartoe een wensenformulier opgestuurd door het OM en kunnen daarop aangeven waar zij behoefte aan hebben. Het is uiteindelijk aan het OM om te bepalen of er voldoende aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en zaken voor de rechter te brengen.
Voor slachtoffers is er hulp en begeleiding voor, tijdens en na het strafproces door Slachtofferhulp Nederland. Ook het OM en de politie leveren daaraan hun bijdrage. Slachtoffers worden zo goed mogelijk geïnformeerd over het verloop van het hele strafproces, zodat zij zo min mogelijk voor verrassingen komen te staan.
Voorkomen is beter dan bestraffen. De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie en Veiligheid, maar ook gemeenten, politie en maatschappelijke organisaties zetten zich in om discriminatie en uitsluiting tegen gaan. Dit doen de ministeries van SZW en Justitie en Veiligheid bijvoorbeeld door het uitvoeren van het Nationaal actieprogramma tegen Discriminatie1 (NAD).
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevordert daarnaast kennis uitwisseling over vraagstukken rond zelfbeschikking via het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS). KIS organiseert in 2018 vier regionale bijeenkomsten van het platform Eer & Vrijheid. Hier wordt informatie uitgewisseld tussen o.a. gemeenten, politie, professionals en migranten(zelf)organisaties.
Deelt u de overtuiging dat burgers in Nederland zonder vrees voor geweld hun godsdienst moeten kunnen belijden? Bent u bereid om vanuit uw verantwoordelijkheid voor het integratiebeleid een coördinerende en agenderende rol richting gemeenten, politie en maatschappelijke organisaties op u te nemen wanneer zich signalen voordoen dat deze fundamentele vrijheid voor burgers niet gewaarborgd is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen binnen bijvoorbeeld de Turkse gemeenschap worden bedreigd omdat zij de islam hebben verlaten? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat deze mensen het vertrouwen hebben dat zij deze bedreigingen veilig kunnen melden en dat de bedreigers worden aangepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat als nieuwkomers afvalligheid van de islam niet accepteren en zich schuldig maken aan bedreiging en/of geweld, dit consequenties moet hebben voor het behouden of verkrijgen van een verblijfsvergunning? Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaren voorgekomen dat een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen wegens het bedreigen of anderszins lastigvallen van ex-moslims?
Voor alle asielzoekers in Nederland, dus ook voor asielzoekers die verblijven bij het COA gelden Nederlandse normen, waaronder vrijheid van godsdienst. Al bij het COA en in de inburgering (in het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving) wordt aandacht besteed aan de Nederlandse grondrechten, waaronder het feit dat we in Nederland vrijheid van godsdienst hebben. Zo wordt samen met een diverse groep van levensbeschouwelijke organisaties voorlichting gegeven over grondrechten en voert het COA met elke nieuwe bewoner een rechten- en plichtengesprek. Dit gesprek is verplicht.
Het belemmeren van deze vrijheid wordt niet getolereerd. Bewoners die zich niet wensen te houden aan de regels van de Nederlandse rechtsstaat, en/of de huisregels van het COA, of die bedreigend gedrag vertonen ten opzichte van andere bewoners worden streng aangepakt. Het COA maatregelenbeleid is in 2016 aangescherpt, zoals aan uw Kamer uitgebreid geschetst in de zogenoemde «maart-brief».2
Antisemitische denkbeelden kunnen voorkomen onder asielzoekers zoals dit helaas soms ook bij anderen binnen de Nederlandse samenleving voorkomt. Of er sprake is van antisemitisme onder asielzoekers, wordt niet geregistreerd. Denkbeelden alleen zijn niet strafbaar. Indien sprake is van een strafbaar feit stimuleert het COA het slachtoffer om aangifte te doen. Bij strafbare feiten wordt door het COA altijd een melding gedaan bij de politie en, indien COA-medewerkers direct getuige zijn van een strafbaar feit, kan COA ook zelf aangifte doen.
Wanneer een vreemdeling een strafbaar feit pleegt, kan dat consequenties hebben voor de asielprocedure en voor zijn verblijfsrecht in Nederland. Dit is mede afhankelijk van de aard van het delict en de strafmaat.
Hoe vaak een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen wordt niet gecategoriseerd naar de aard van het delict.
Is er volgens u in Nederland sprake van antisemitisme onder asielzoekers? Om wat voor incidenten gaat het? Hoeveel meldingen komen er binnen en wat gebeurt er met die meldingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, net als het Duitse parlement, van mening dat als asielzoekers zich schuldig maken aan uitingen van antisemitisme, dit consequenties moet hebben voor de verblijfsstatus?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaren voorgekomen dat een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen op basis van antisemitisme?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Utrecht geeft Qatar 23 miljoen euro cadeau' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Utrecht geeft Qatar 23 miljoen cadeau»?1
Ja.
Onderschrijft u de bevindingen van de Parlementaire Enquête Woningcorporaties 2014? Zo ja, wat vindt u in dit verband van het weggeven van 23 mln. euro Nederlands belastinggeld aan Credit Suisse en Qatar? Deelt u de mening dat dit compleet van de zotte is? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het eindrapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties heeft het kabinet aangegeven zich te herkennen in de analyse van de commissie en het rapport te zien als een ondersteuning van de lijn die door het kabinet werd ingezet met de herziening van de Woningwet.
Uit het rapport van de Autoriteit woningcorporaties (Aw) blijkt niet dat er 23 miljoen euro belastinggeld zou zijn weggegeven aan Credit Suisse en Qatar. Uw kwalificatie van de transactie deel ik dan ook niet.
Hoe beoordeelt u de winstmarge van 83% van de woningen ten opzichte van de woningprijs in Utrecht?
Voor het bepalen van een exact winstpercentage beschikt de Aw niet over de noodzakelijke gegevens, omdat hier voor gegevens bij niet-toegelaten instellingen zouden moeten worden opgevraagd waartoe de Aw de bevoegdheid niet heeft. In haar rapport concludeert de Aw wel, op basis van haar beschikbare informatie, dat een belangrijk deel van de waardestijging voortkomt uit het aantrekken van de woningmarkt landelijk, in het bijzonder ook in de gemeente Utrecht. Dit werd versterkt door de naderende voltooiing van de herstructurering van de wijk Kanaleneiland.
Bent u het eens dat het de taak van woningcorporaties is om te zorgen voor goede, betaalbare sociale huurwoningen en níet voor projectontwikkelaar te spelen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Woningwet moeten woningcorporaties zich vooral richten op het bouwen en beheren van huurwoningen voor mensen met lagere inkomens. Daarvoor is projectontwikkeling, soms ook in samenwerking met de gemeenten of private partijen om een wijk met verschillende woningtypen te kunnen realiseren, veelal noodzakelijk.
Hoe kijkt u aan tegen de verkoop van 252 woningen tegen 0 euro? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de woningen van dit «Your urban space»-project betaalbare middenhuurwoningen blijven?
Uit het rapport van de Aw blijkt dat geen sprake is geweest van de verkoop van 252 woningen tegen 0 euro. De Aw concludeert dat de corporaties Mitros en Portaal werden gecompenseerd voor de inbreng van de woningen in de GEM Kanaleneiland in een mate waarbij het volkshuisvestelijk belang gediend was.
De woningen zijn op dit moment geen gereguleerde huurwoningen meer, maar vrije sector huurwoningen. Uit het rapport van de Aw blijkt dat de (markt)situatie op het moment van de (onderhandelingen over de) verkoop door GEM Kanaleneiland (2015/2016) aan Aventicum zodanig was dat geen nadere voorwaarden of bedingen konden worden gesteld. Gezien het nu vrije sector huurwoningen betreft is het primair aan de gemeente Utrecht om te beslissen of zij nog nadere voorwaarden wenst te stellen.
Hoe beoordeelt u het onderhandelen van de gemeente Utrecht bij dit project?
Het is primair aan de gemeenteraad van Utrecht om zich een oordeel te vormen over het optreden van het gemeentebestuur in deze.
Deelt u de mening dat de stelling «een gemengd Kanaleneiland is ook opbrengst» volstrekte flauwekul is en sowieso nooit mag inhouden dat woningen voor 0 euro worden verkocht?
Zoals bij vraag 5 is aangegeven was geen sprake van een verkoop voor 0 euro en achtte de Aw deze in het belang van de volkshuisvesting.
Kunt u een overzicht verstrekken van sociale huurwoningen die gesloopt dreigen te worden en hoeveel hiervan tegen geringe bedragen – of gratis – van de hand worden gedaan? Bent u het eens dat sloop nooit reden mag zijn om woningen voor 0 euro te verkopen?
Corporaties geven via de prognosegegevens (dPi) elk jaar aan de Aw aan hoeveel woningen op de nominatie staan om gesloopt te worden. In de Staat van de Volkshuisvesting wordt hierover jaarlijks op sectorniveau aan de Kamer gerapporteerd. De eerstvolgende keer zal zijn in mei 2018.
Er is geen specifiek overzicht beschikbaar van woningen die, voordat ze gesloopt worden, worden verkocht aan een andere partij. Daarvoor geldt overigens dat de Autoriteit woningcorporaties vooraf toestemming moet geven voor de verkoop aan partijen die niet zelf in de aangekochte woning(en) gaan wonen. Daarbij beoordeelt de Aw of deze voldoet aan de regelgeving omtrent de verkoopprijs. Dit betekent in de regel dat er niet mag worden verkocht voor een prijs lager dan de getaxeerde marktwaarde, hetzij in verhuurde dan wel onverhuurde staat. De Aw betrekt in haar afweging het belang van de volkshuisvesting.
Bent u voornemens de Autoriteit Woningcorporaties onderzoek te laten doen naar wooncorporaties Mitros en Portaal? Zo nee, waarom niet?
De Aw heeft onderzoek gedaan naar de transactie van de woningen van Mitros en Portaal. Het volledige rapport is gepubliceerd op de website van de Aw.2
De verhuizing van Galileo Security Monitoring Centre naar Spanje |
|
Jan Paternotte (D66), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Space policy: Galileo Security Monitoring Centre back-up site moves to Spain»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Welke landen waren in de race om het Galileo Security Monitoring Centre naar hun land te halen?
De volgende landen hebben gereageerd op de uitvraag van de Europese Commissie: België, Duitsland, Spanje, Portugal, Slovenië, Roemenië, Italië en Polen.
Is Nederland met het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) van het European Space Agency (ESA) in de race is geweest om het Galileo Security Monitoring Centre naar Nederland te halen? Zo ja, waarom is dat niet gelukt? Zo nee, waarom niet?
Een Nederlandse kandidatuur voor het Security Monitoring Centre is zeer serieus overwogen. Op kabinetsniveau is besloten Nederland niet kandidaat te stellen voor dit back-up centrum om zich volledig te kunnen richten op het Europees Medicijn Agentschap.
Wat is de reden dat er is gekozen voor Spanje?
De Europese Commissie heeft op basis van objectieve criteria de biedingen van de verschillende lidstaten beoordeeld. De Spaanse inschrijving kwam als beste uit de bus.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Britse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zullen als direct gevolg van dit besluit 10–20 fte verdwijnen uit de Britse hightech- en ruimtevaartsector.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zijn geen directe gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector.
Op welke wijze zal er door de Europese Unie en Nederland in de toekomst worden samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk op het gebied van ruimtevaart?
Op dit moment valt niet te zeggen hoe de toekomstige relatie tussen de EU en het VK met betrekking tot de EU-ruimtevaartprogramma’s er uit zal zien. Dit is onderdeel van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK). De Commissie werkt op dit moment samen met de lidstaten aan aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren over het kader van de toekomstige relatie met als doel om deze op de Europese Raad van maart 2018 te kunnen vaststellen. Het VK heeft aangegeven betrokken te willen blijven bij de ruimtevaartprogramma’s van de EU: Galileo en EGNOS (satellietnavigatie), Copernicus (aardobservatie) en het Onderzoeks- en Innovatie kaderprogramma. Dit betreft mede het gebruik van het overheidssignaal van Galileo waarvoor het Security Monitoring Centre de veiligheid moet garanderen. Voor deze toegang dient een separaat verdrag te worden afgesloten.
Nederland blijft samenwerken met het VK via de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA). De ESA is een intergouvernementele organisatie bestaande uit 22 Europese lidstaten waaronder Nederland en het VK. De Britse regering heeft expliciet kenbaar gemaakt dat het VK lid blijft van de ESA.
Het bericht ‘Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op’ |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een deel van de vrachtwagenchauffeurs die donderdag 19 januari 2018 tijdens de storm de weg op gingen, daartoe werd «gedwongen» door hun baas? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen ondernemers nemen die hun chauffeurs expliciet of impliciet te kennen hebben gegeven dat er gevolgen zouden zijn als ze niet door zouden rijden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het ontoelaatbaar wanneer chauffeurs onder druk worden gezet onder dergelijke omstandigheden te rijden als tijdens de storm van donderdag 18 januari 2018. Ik heb meteen het initiatief genomen om met de transport- en logistieke sector om tafel te gaan om te bezien welke maatregelen bij (verwachte) extreme weersomstandigheden genomen kunnen worden. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden en ik zal de Kamer op korte termijn hierover informeren.
Bent u bereid een verbod, voor het tijdens een code Rood weeralarm rijden met lege vrachtwagens met zeil en kleine vrachtwagens tot 7,5 ton, in te voeren, waarbij handhaving eenvoudig achteraf kan, door bij een ongeval te controleren of dit verbod is overtreden? Bent u bereid in het geval van een overtreding te voorzien in oplegging van een boete aan de transportondernemer met daarbovenop alle kosten aan wegen, van berging en andere maatschappelijke kosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werkgevers een verantwoordelijkheid hebben om hun niet Nederlands sprekende chauffeurs in te lichten bij cruciale informatie zoals code rood? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel van de minstens 66 omgewaaide vrachtwagens bestuurd werden door niet Nederlands sprekende chauffeurs? Zo ja, wanneer komt deze informatie naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om de chauffeurs in te lichten over de risico’s voor henzelf en derden in het verkeer. De uiteindelijke beslissing te rijden tijdens extreme weersomstandigheden vind ik een gedeelde verantwoordelijkheid van opdrachtgever, vervoerder en chauffeur. Het is uiteraard belangrijk dat alle vrachtwagenchauffeurs, onafhankelijk van waar ze vandaan komen of welke taal ze spreken, op de hoogte zijn wanneer een code rood is afgegeven. De communicatie rond extreme weersomstandigheden is onderdeel van gesprek in de contacten met de transportsector.
Deelt u de mening dat de informatievoorziening met betrekking tot een weeralarm beter moet worden, waarbij ook niet Nederlands sprekende chauffeurs op de hoogte moeten zijn van deze waarschuwingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik bekijk samen met de transportsector welke maatregelen uitvoerbaar en effectief zouden kunnen zijn om herhaling in te toekomst te voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar de informatievoorziening. Ik zal de Kamer op korte termijn per brief informeren.
Berichten dat Belgische en Duitse defensiehelikopters met grote problemen kampen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote problemen met nieuwe reddingshelikopter Defensie»?1
Ja.
Klopt het dat de vier Belgische NFH-90-helikopters door problemen met de radar sinds kort allemaal aan de grond staan en tot wel anderhalf jaar buiten gebruik zijn?
België heeft vier NH-90 helikopters van het type NFH: NATO Frigate Helicopter, de maritieme uitvoering van de NH-90 helikopter. Drie daarvan staan op dit moment aan de grond in verband met een gepland modificatieprogramma («retrofit») dat alle NH-90»s van dit type doorlopen. Het doel van dit programma is de helikopters van de beoogde eindconfiguratie te voorzien, zoals contractueel bepaald. Hiermee zal ook het radarsysteem op het gewenste niveau komen. Het eerste van de drie toestellen die de retrofitondergaan, zou in maart van dit jaar beschikbaar moeten zijn. Het tweede toestel ondergaat de retrofitin de herfst en het derde in het begin van 2019. Ook de vierde NFH-helikopter is tijdelijk niet beschikbaar in verband met regulier onderhoud. Deze helikopter is evenwel medio februari 2018 weer operationeel inzetbaar.
Ook de Nederlandse NH-90 toestellen, alle van het NFH-type, moeten een upgrade in het retrofitprogramma ondergaan. Het verschil met België is dat Nederland een groter aantal NH-90 helikopters heeft dan België (twintig, in plaats van vier), waardoor de retrofit beter binnen de operationele planning op te vangen is. Nederland laat de upgrade bovendien bij een ander bedrijf uitvoeren dan België. Met dit bedrijf zijn afspraken gemaakt over de doorlooptijden van de werkzaamheden zonder ingrijpende gevolgen voor de beschikbaarheid en operationele inzetbaarheid van de Nederlandse NH-90»s.
België heeft twee verschillende typen NH-90 helikopters. Het ene type betreft de eerder genoemde NATO Frigate Helicopter (NFH), het andere de Tactical Transport Helicopter (TTH). De retrofit is nodig voor het NFH-type, niet voor het TTH-type, dat beschikbaar en inzetbaar is. Met het TTH-type, waarvan België er net zoals het NFH-type vier heeft, neemt België deel aan MINUSMA.
Klopt het dat de Nederlandse NFH-90-helikopters met dezelfde problemen kampen, zoals de VRT schrijft? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor de inzetbaarheid van de toestellen en de oefengereedheid van de piloten? En welke maatregelen gaat u nemen om de problemen zo snel mogelijk te verhelpen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekenen de problemen met de Belgische NFH-90’s voor de Belgische bijdrage aan MINUSMA, die in de eerste helft van 2018 onder meer zou bestaan uit twee NH-90-helikopters? Kunnen de Nederlandse militairen in Gao vanaf maart nog rekenen op de door België toegezegde transport- en (medische) evacuatiecapaciteit?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht «Bundeswehrpiloten müssen auf ADAC-Helikoptern trainieren»?2
Ja.
Klopt het dat de Duitse NH-90’s en Tigre-gevechtshelikopters met zulke omvangrijke technische problemen kampen dat ze nauwelijks inzetbaar zijn en dat de piloten van deze toestellen noodgedwongen hun vlieguren maken in EC-135-helikopters van de Duitse wegenwacht?
De staat van de helikoptervloot in Duitsland is een Duitse aangelegenheid die Nederland niet kan beoordelen.
Hoe beoordeelt u de berichten dat de staat van de Duitse defensiehelikoptervloot, die onder meer belast is met de bescherming van de Nederlandse militairen in Mali, «catastrofaal» zou zijn? Kunt u daarbij ook ingaan op het dodelijke ongeluk met een Duitse Tigre in juli 2017 ten noorden van Gao en het vliegverbod dat in oktober 2017 enige tijd van kracht was voor alle Duitse NH-90’s vanwege technische onvolkomenheden?
De Duitse deelname met helikopters aan MINUSMA is op orde. Het personeel is getraind en het materiaal voldoet aan de eisen. Het voortzettingsvermogen van de Duitse helikopters is evenwel niet onbeperkt. Daarom zal Duitsland de helikopters medio 2018 terugtrekken.
Op 26 juli 2017 crashte één van de Duitse Tigre helikopters. In verband daarmee hebben de Tigres die dag niet meer gevlogen en waren zij niet beschikbaar voor Nederland. Eén dag later, op 27 juli, waren de Duitse helikopters weer beperkt inzetbaar, men noemt dat in extremis. Dit betekent dat de toestellen vanaf dat moment beschikbaar waren voor escalatiedominantie ten behoeve van de Nederlandse Long Range Reconnaissance Patrol Taskgroup. Vanaf 4 oktober 2017 waren de Tigres weer volledig inzetbaar.
Deelt u de zorgen over de veiligheid en inzetmogelijkheden van de Nederlandse militairen in Mali, die voor luchtsteun en (medische) evacuaties afhankelijk zijn van onder meer Duitse helikopters? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen adresseren?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich uw uitspraken over de beschikbaarheid van Duitse en Belgische helikopters in Gao tijdens het algemeen overleg over de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA op 4 december 2017 («Dat moet geregeld zijn, anders kunnen we [...] niet opereren.»)?
Ja.
Is er, in het licht van de berichtgeving over de zorgelijke staat van de Duitse en Belgische defensiehelikoptervloot, aanleiding om de Nederlandse operaties in Mali aan te passen? Bent u in voorkomend geval bereid passende maatregelen te nemen en de Kamer te informeren?
Nee, er is geen aanleiding te twijfelen aan de Duitse of Belgische helikopterbijdrage aan MINUSMA. De Nederlandse operaties in Mali behoeven derhalve geen aanpassing.
Wat kunt u zeggen over de helikoptercapaciteit in Gao in de tweede helft van 2018? Hoe concreet zijn de toezeggingen van El Salvador en Jordanië om respectievelijk gevechts- en transporthelikopters te leveren? Met welke andere landen bent u in gesprek?
De helikoptercapaciteit in Gao in de tweede helft van 2018 is een verantwoordelijkheid van de VN. Nederland is belanghebbend, maar niet eindverantwoordelijk. Als belanghebbende is Nederland over de beschikbaarheid van helikoptercapaciteit in gesprek met zowel de VN als individuele landen.
De toezegging van El Salvador om de Duitse Tigre helikopters af te lossen medio 2018 is concreet. Defensie beziet thans de capaciteiten van de helikopters van El Salvador om te bepalen of deze een geschikte vervanger zijn voor de Tigres ter ondersteuning van de Nederlandse operaties.
Jordanië heeft de VN toegezegd om Super Puma transporthelikopters te leveren om de Belgische en Duitse NH-90 helikopters af te lossen. De onderhandelingen daarover tussen Jordanië en de VN lopen op dit moment echter nog.
Zodra meer bekend is over de inzet van helikoptercapaciteit in de tweede helft van 2018 wordt u hierover geïnformeerd, zoals ik u tijdens het algemeen overleg van 4 december 2017 heb toegezegd.
Krijgt de Force Generation Conference van 22 mei 2017, waar onder meer werd gesproken over een VN-rotatieschema voor schaarse capaciteiten, een vervolg? Zo ja, wanneer? Zo nee, bent u bereid zich daarvoor in te zetten?
In mei 2018 is de volgende Force Generation Conference in New York. Nederland is voorstander van een rotatieschema voor schaarse capaciteit, waaronder helikoptercapaciteit, en steunt de VN bij het instellen van een dergelijk schema.
‘’Waakhond accountants VS in diskrediet’’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat drie KPMG-partners in de Verenigde Staten (VS) zogenaamde «boodschappenlijsten» ontvingen van (voormalige) medewerkers van de Amerikaanse toezichthouder Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) met informatie over naderende controles van de toezichthouder?1 2
Ja.
Verbaast het u dat in totaal zes verdachten twee jaar lang de mogelijkheden van de PCAOB om toezicht te houden op KPMG konden misleiden waarbij een van de verdachte zijn frauderende partner bij KPMG in een e-mail schreef: «alles wat je nodig hebt voor het hele jaar»?
Deelt u de mening dat de fraude (mede) plaats heeft kunnen vinden doordat een van de verdachten die werkzaam was bij PCAOB overstapte naar KPMG en daarbij gevoelige informatie meenam en vervolgens contact onderhield met oud-collega’s die later ook naar KPMG gingen?3
Hoeveel fraudegevallen zijn in Nederland sinds 2000 bij de zogenaamde «Big Four» te wijten aan werknemers die een overstap maakten van de toezichthouder naar een accountantskantoor en andersom?
Neemt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) contact op met haar Amerikaanse collega’s teneinde hen te ondersteunen en waar mogelijk te leren van deze casus? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft regelmatig en goed contact met de Amerikaanse toezichthouder. In de contacten tussen AFM en PCAOB is aandacht geweest voor deze casus en de AFM beziet voortdurend of op basis van beschikbare informatie eventueel lering kan worden getrokken. Op verzoek van de Amerikaanse collega’s zou de AFM bereid zijn de Amerikaanse toezichthouder bij te staan; een dergelijk verzoek heeft zich echter niet voorgedaan.
Bent u bereid door de recente schandalen van de internationale tak van KPMG in Zuid-Afrika, Curacao en nu opnieuw in de VS te onderzoeken hoe de AFM als toezichthouder van KPMG met haar hoofdkantoor in Amstelveen – waarvoor KPMG vorig jaar met justitie voor acht miljoen euro schikte vanwege fraude bij de bouw – beter toezicht kan houden op de internationale activiteiten van KPMG?
Ik ben verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving ter borging van de kwaliteit van de in Nederland uitgevoerde wettelijke controles van een financiële verantwoording van een onderneming of instelling. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van die wet- en regelgeving.
Kunt u de bedragen in miljoenen euro’s geven van alle schikkingen die KPMG vanaf het jaar 2000 met justitie heeft getroffen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar schikkingen boven de 50.000 euro. Met KPMG zijn vanaf 2000 twee hoge transacties6 gesloten. In 2013 ging het om een bedrag van 7 miljoen euro en in 2017 ging het om een bedrag van 8 miljoen euro. Ik verwijs voor verdere informatie naar de persberichten die door het Openbaar Ministerie in deze zaken zijn uitgebracht.7
Het bericht dat Rotterdam van plan is het tekort aan verpleegkundig ambulancezorg op te vangen door verpleegkundigen uit het buitenland te halen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van Arjen Littooij, directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, dat buitenlandse krachten kunnen worden ingezet om de 25 openstaande vacatures in te vullen?1
Ja.
Vindt u het ook schandalig dat de nood zo hoog is dat de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond zich gedwongen ziet tot het aantrekken van buitenlandse ambulanceverpleegkundigen om het tekort op te kunnen lossen?
Het is van groot belang dat als dat nodig is, iedereen een beroep kan doen op kwalitatief goede en tijdige ambulancezorg. De Regionale ambulancevoorziening (RAV) heeft volgens de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) de formele verantwoordelijkheid om over kwalitatief en kwantitatief voldoende deskundig personeel te beschikken, zodat verantwoorde ambulancezorg geleverd kan worden. De situatie die wordt geschetst over de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond baart me daarom zorgen. Ik begrijp dat er verschillende factoren zijn die bijdragen aan het tekort aan ambulanceverpleegkundigen in de regio. Een gezamenlijk beeld van wat deze factoren zijn, is een eerste stap in het oplossen van het arbeidsmarkt vraagstuk. Dit vraagt in de regio om een brede aanpak, onder andere gericht op het meer opleiden van (ambulance)verpleegkundigen en gericht op de omstandigheden die belangrijk zijn om het werk goed te kunnen doen. Samenwerking tussen alle partijen op landelijk niveau, en zeker ook in de regio, is hiervoor belangrijk. Dit geldt niet alleen in tijden waarin het arbeidsmarktvraagstuk groot is, zoals nu het geval is. Voldoende en goed opleiden moet altijd de gezamenlijke aandacht hebben en moet zo min mogelijk worden verstoord door korte termijn (financiële of bedrijfsmatige) overwegingen. Deze aanpak moet voorkomen dat instellingen pas gaan opleiden als het tekort al daar is en dat instellingen alleen voor zichzelf opleiden.
Ziet u ook in dat het laten werken van buitenlandse verpleegkundigen op een ambulance in Nederland onwenselijke gevolgen kan hebben voor veiligheid en kwaliteit van zorg, gezien het belang van heldere communicatie en verschil in opleidingseisen?
Om in Nederland als ambulanceverpleegkundige te kunnen werken dient men de opleiding ambulanceverpleegkundige te hebben afgelegd. Deze opleiding is door het College Zorg Opleidingen geaccrediteerd. Het is aan de werkgever om te bepalen of de kwalificaties van een buitenlands gediplomeerd ambulanceverpleegkundige gelijkwaardig zijn aan de in Nederland vereiste opleiding, dan wel of de buitenlands gediplomeerde eerst de Nederlands vereiste opleiding moet hebben doorlopen om aan de slag te kunnen. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de wet BIG zijn daarbij van toepassing.
In principe zijn er voldoende waarborgen dat ambulanceverpleegkundigen met een buitenlands diploma kunnen voldoen aan de in Nederland geldende eisen om het beroep veilig en verantwoord uit te kunnen oefenen. Voor verpleegkundigen met een buitenlands diploma zijn er verschillende erkenningprocedures, te weten voor verpleegkundigen met een diploma van binnen de Europese Economische Ruimte + Zwitserland (EER) en van buiten de EER. Voor binnen de EER geldt voor verpleegkundige een automatische erkenning van het diploma, omdat op Europees niveau de duur en opleidingseisen zijn geharmoniseerd. Gediplomeerden van buiten de EER dienen een Kennis en Vaardigheden en Beroepsinhoudelijk toets af te leggen aan de hand waarvan wordt bepaald of aanvullende opleiding nodig is om in aanmerking te komen voor een verklaring van vakbekwaamheid voor inschrijving in het BIG-register.
Daarnaast is de beheersing van de Nederlandse taal van belang. Zo stelt de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG) eisen aan buitenlandse zorgverleners omtrent het niveau van taalkennis om in aanmerking te komen voor BIG registratie.
Erkent u dat het tekort aan ambulanceverpleegkundigen, in combinatie met een toename van het aantal spoedritten van 30% in de afgelopen vijf jaar leidt tot onhoudbare en gevaarlijke situaties, waarbij de toegang tot ambulancezorg op de tocht staat? Kunt u dit toelichten?
De toegankelijkheid tot kwalitatief goede ambulancezorg is van groot belang. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goede zorg te leveren en daarbij de continuïteit te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om voldoende goede zorg in te kopen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien hierop toe.
De NZa concludeert in de marktscan acute zorg2 dat de acute zorg voldoende toegankelijk is, maar dat de druk toeneemt en dat samenwerking en coördinatie nodig zijn om toegankelijkheid op lange termijn te garanderen. De NZa heeft aanbevelingen gedaan aan het veld. Ik roep het veld op hier werk van te maken.
Uit het rapport van de NZa «wachttijdprojecten: hoe staan we ervoor?»3 dat ik uw Kamer op 15 januari jongstleden heb toegestuurd blijkt dat één van de 25 ambulanceregio’s in 2017 een snelle stijging in de responstijden laat zien. Ik deel de zorgen van de NZa over deze regio. De NZa en de IGJ (i.o.) doen daar onderzoek naar, ze houden de situatie ten aanzien van de spoedzorg nauwlettend in de gaten en zij houden mij op de hoogte.
Wat is uw reactie op de uitspraak van ambulancepersoneel uit de regio Rotterdam (AD van 20 januari 2018) dat problemen met ProQa, het nieuwe computersysteem op de meldkamer, ervoor zorgen dat er in regio Rotterdam een toename is in het aantal spoedritten?2
Ja, dat hoor ik vaker. Ondanks dat er in de marktscan acute zorg1 niet specifiek is ingegaan op de twee triagesystemen waar in de ambulancesector gebruik van wordt gemaakt (NTS en ProQA), geeft de sector in de marktscan het volgende aan:
Het proces van telefonische triage is en blijft complex. Het belang van de patiënt staat altijd centraal, onafhankelijk van het meldkamersysteem dat gebruikt wordt. Daarbij is de verpleegkundig meldkamercentralist als goed opgeleide zorgprofessional uiteindelijk leidend bij de afweging of – en met welke urgentie – verdere zorginzet noodzakelijk is. Het is hierbij belangrijk dat er een lerende (werk)omgeving is, zodat de triage op zorginhoudelijke gronden wordt verfijnd. Duidelijkheid over wanneer er achteraf gezien sprake is van onder- of overtriage is daarvoor essentieel. Immers bij een ambulance-inzet die uiteindelijk niet leidt tot vervoer («eerste hulp geen vervoer») kan er voor de patiënt nog steeds sprake zijn van goede en noodzakelijke zorg.
Mijn ambtsvoorganger heeft in reactie op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven5 eind 2016 aan uw Kamer laten weten dat Ambulancezorg Nederland (AZN) voornemens is een beperkt onderzoek uit te laten voeren naar de relatie tussen ondersteunende triagesystemen en risicobeheersing. Het thema risicobeheersing heeft met name betrekking op de discussie rond onder- en overtriage.
Van AZN heb ik begrepen dat ze het afgelopen jaar verschillende activiteiten hebben ondernomen om meer inzicht te krijgen in onder- en overtriage, zoals een literatuur-onderzoek naar «eerste hulp geen vervoer». Dit onderzoek vormt nu de basis voor vervolgonderzoek, wat onder andere meer inzicht moet geven op de vraag of er sprake is van overtriage, en welke zorgvragen en zorgvragers het betreft. Tevens gaat AZN aankomend jaar de (springplank)projecten rond eenduidige/ gezamenlijke toegang, triage en zorginzet – in samenwerking met huisartsen, thuiszorg en GGZ – verder doorontwikkelen. Ook wordt in 2018 een start gemaakt met het project «Afstemming urgenties ambulancezorg en huisartsen(posten)», waarin gewerkt wordt aan een eenduidige urgentie binnen de acute zorg. Voor het realiseren van eenduidige toegang, triage en coördinatie, is het «spreken van dezelfde taal» van belang.
Ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten van de projecten die dit jaar gaan lopen, maar ik vind dat er wel een tandje bij mag. De in 2016 toegezegde evaluaties en onderzoeken, aan de hand waarvan mijn voorganger een besluit in het vooruitzicht heeft gesteld over eventuele aanpassingen aan de manier van (geprotocolleerd) werken, zijn er nog niet. Dit is niet alleen frustrerend voor ambulancepersoneel wat zinnige ritten wil maken, maar ook noodzakelijk om het aantal onnodige spoedritten en daarmee de drukte in de acute zorg terug te dringen. Ik ga met AZN in overleg over het onderzoek naar ondersteunende triagesystemen in relatie tot onder- en overtriage. Indien er op de korte termijn geen resultaten te verwachten zijn, zal ik dit onderzoek zelf laten uitvoeren. Rond de zomer zal ik u hier verder over informeren.
Hoort u vaker dat het uitvraagsysteem ProQa een toename in het aantal spoedritten veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen met het probleem dat in de ambulancezorg niet langer een stijgende lijn in opleiding en salariëring is en er hierdoor een groot verschil in inkomen is met ziekenhuisverpleegkundigen met dezelfde specialisatie, zoals ook wordt benoemd door ambulancepersoneel uit de regio Rotterdam (AD van 20 januari 2018)?3
De primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder opleidingsniveau in relatie tot salariëring, zijn onderwerpen voor het CAO-overleg tussen werknemers en werkgevers. Ik kan en wil mij daar niet in mengen.
Hoe kijkt u aan tegen het stuklopen van de gesprekken tussen de onderhandelde partijen over de besteding van de door u toegezegde extra 13,5 miljoen euro voor ambulancezorg?4
Hierover heb ik u in de Kamerbrief8 van 13 februari jongstleden geïnformeerd.
Waar is volgens u de extra 13,5 miljoen euro voor ambulancezorg voor bedoeld?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om het tekort aan ambulanceverpleegkundigen op korte termijn op te lossen? Kunt u dit toelichten?
Men is hard aan de slag met extra opleiden, regionale afspraken over het voor elkaar opleiden in plaats van wegkapen van elkaars personeel en met regionale zorgbrede actieplannen. Vanuit VWS zorg ik voor de juiste randvoorwaarden, zodat ambulancediensten voldoende personeel en voertuigen kunnen inzetten.
Dit doe ik met goede ramingen door het Capaciteitsorgaan, waar ambulanceverpleegkundigen vanaf 2019 structureel deel van uit gaan maken. En dit doe ik met adequate financiering, waardoor er vanaf 2018 structureel € 10 miljoen euro beschikbaar is voor de opleiding van ambulanceverpleegkundigen en ambulancechauffeurs. Dit arbeidsmarktvraagstuk bespreek ik met de voorzitters van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) en met de voorzitter van AZN. In maart zal ik u informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Daarnaast werk ik samen met de Minister van VWS en de Staatssecretaris van VWS aan een brede aanpak arbeidsmarkt voor de gehele sector zorg en welzijn, die we in maart aan de Tweede Kamer zullen sturen.
De uitzending van Radar over Sint-janskruid |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar over de verkoop van Sint-janskruidproducten d.d. 22 januari 2018?1
Ik zie dat het gebruik van kruidenpreparaten de laatste jaren sterk is toegenomen. Gebruikers lijken er vaak vanuit te gaan dat het gebruik van kruidenpreparaten weinig of geen risico’s met zich meebrengt omdat het gaat om natuurlijke producten. Maar ook natuurlijke producten kunnen stoffen bevatten die schadelijke effecten op de gezondheid hebben. Ook kan het gelijktijdige gebruik van kruidenpreparaten en geneesmiddelen tot een ongewenste wisselwerking leiden. Hiervan kan bij het gebruik van Sint-janskruid sprake zijn. Door Sint- janskruid kan de therapeutische werking van de geneesmiddelen verstoord worden en kunnen er schadelijke gezondheidseffecten optreden. Zoals Radar in de uitzending van 22 januari 2018 laat zien, zijn producten met Sint-janskruid niet alleen als kruidenpreparaat, maar soms ook als kruidengeneesmiddel verkrijgbaar. Ik vind het belangrijk dat consumenten die een product met Sint-janskruid willen gebruiken, voor aankoop zo goed mogelijk geïnformeerd worden over een mogelijke wisselwerking met bepaalde geneesmiddelen. Ongeacht de vraag of ze dit product als kruidengeneesmiddel of als kruidenpreparaat kopen. Ik wil daarom een waarschuwingstekst op alle producten met Sint-janskruid wettelijk verplicht stellen. Ik wil dit op grond van de Warenwet voor het eind van dit jaar realiseren. Daarnaast is het belangrijk dat consumenten eventuele bijwerkingen en wisselwerkingen bij het bijwerkingencentrum Lareb melden.
Klopt het dat de de wisselwerking van Sint-janskruid met geneesmiddelen, zoals de anticonceptiepil en kankermedicatie, niet nieuw voor u (of uw ministerie) is? Kunt u toelichten waarom niet eerder actie is ondernomen om de gebruikers van Sint-janskruid beter te beschermen?
De wisselwerking van Sint-janskruid met bepaalde geneesmiddelen is al langer bekend. Gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met producten met Sint-janskruid mogelijk is, worden hiervoor via de bijsluiter van het geneesmiddel gewaarschuwd. Vanaf 2001 is er een bindende afspraak tussen de overheid en de brancheorganisaties van voedingssupplementen dat er een waarschuwingstekst op producten met Sint-janskruid gezet zal worden. Om ervoor te zorgen dat alle fabrikanten de waarschuwingstekst op het etiket zetten en er gehandhaafd/ingegrepen kan worden als ze dit niet doen, wordt de verplichting tot het plaatsen van een waarschuwingstekst opgenomen in wetgeving. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van de NVWA in 2015 een rapport over de interacties tussen kruiden (waaronder Sint-janskruid) en geneesmiddelen gepubliceerd. Informatie hierover is op de website van de NVWA en het RIVM geplaatst.
Wat vindt u er van dat in de uitzending van Radar blijkt dat Sint-janskruid bij drie op de vijf drogisterijen vrij verkrijgbaar is, zonder dat de kopers ook maar iets van een waarschuwing te horen krijgen over wisselwerking met bepaalde geneesmiddelen?
Conform de gemaakte afspraken tussen de overheid en de brancheorganisaties van voedingssupplementen moet er op de buitenkant van het product of in de bijsluiter van het product met Sint-janskruid een waarschuwing voor interacties met geneesmiddelen staan. Het verstrekken van mondelinge informatie over de wisselwerking met geneesmiddelen is hier aanvullend op en is geen onderdeel van de afspraken. Wel voert het Centraal Bureau Drogisterijbedrijven op dit moment een proef uit waarbij consumenten gewaarschuwd worden voor de risico’s van het gebruik van Sint-janskruid in combinatie met geneesmiddelen. Deze proef wordt medio dit jaar geëvalueerd en wordt daarna mogelijk landelijk uitgerold. Ik zie de uitkomst van deze proef met belangstelling tegemoet.
Bent u ook van mening dat bij de verkoop van Sint-janskruid actief gevraagd zou moet worden of er andere geneesmiddelen gebruikt worden? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u het eens met de uitlating van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat het in het belang van de consument is dat kruidenpreparaten worden geregistreerd als geneesmiddel? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat de consument goed geïnformeerd wordt over mogelijke wisselwerkingen tussen geneesmiddelen en producten met Sint-janskruid. Ongeacht of deze producten met Sint-janskruid als kruidengeneesmiddel of als kruidenpreparaat gekocht worden. Daarom wil ik een waarschuwingstekst op alle producten met Sint-janskruid verplicht stellen.
Bent u het eens met de uitlating van het CBG dat het een slechte ontwikkeling is dat er nog maar één Sint-janskruid als geneesmiddel voor de Nederlandse markt beschikbaar is? Kunt u dit toelichten?
Ik zou het een goede ontwikkeling vinden als fabrikanten van producten met Sint- janskruid een aanvraag zouden doen om het product als kruidengeneesmiddel geregistreerd te krijgen. Bij door het CBG beoordeelde en geregistreerde kruidengeneesmiddelen wordt in de productinformatie en op de verpakking de volledige informatie over de samenstelling en de mogelijke interacties met andere geneesmiddelen vermeld.
Kunt u beargumenteren waarom u vindt dat het verbieden van Sint-janskruidproducten via de drogist te ver gaat, terwijl de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en CBG van mening zijn dat het goed zou zijn als uitsluitend de apotheek Sint-janskruid producten zou verkopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 8.
Zou het niet veiliger zijn als de verkoop van Sint-janskruidproducten altijd beperkt wordt tot apothekers, waar standaard gevraagd wordt of er ook andere geneesmiddelen gebruikt worden?
Ik vind het beperken van de verkoop van producten met Sint-janskruid tot de apotheek te ver gaan. Het gevaar van wisselwerking met geneesmiddelen geldt namelijk niet voor alle kopers van kruidenpreparaten met Sint-janskruid. Niet iedereen gebruikt immers geneesmiddelen waar Sint-janskruid een wisselwerking mee heeft. Daarnaast worden gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met Sint-janskruid mogelijk is, via de bijsluiter van het desbetreffende geneesmiddel hiervoor gewaarschuwd.
Waaruit blijkt dat een waarschuwing op een verpakking voldoende zou zijn om mensen te beschermen tegen wisselwerking met geneesmiddelen?
Door het verplicht stellen van een waarschuwingstekst op producten met Sint- janskruid, worden consumenten geïnformeerd over de mogelijke wisselwerking met geneesmiddelen. Via de andere kant, de geneesmiddelen-kant, worden de gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met Sint-janskruid mogelijk is, hiervoor ook geïnformeerd. Zo wordt er via beide kanten gewaarschuwd voor een mogelijke wisselwerking.
Welke acties onderneemt u om mensen voor te lichten over de wisselwerking van andere kruidenpreparaten met geneesmiddelen? Kunt u dit toelichten?
In 2015 heeft het RIVM in opdracht van de NVWA een rapport over de interacties tussen kruiden (waaronder Sint-janskruid) en geneesmiddelen gepubliceerd. Informatie hierover is op de website van de NVWA en het RIVM geplaatst. Verdere informatie over het gebruik van kruidenpreparaten en voedingssupplementen is op de website van het Voedingscentrum te vinden.
Bent u bereid te onderzoeken wat de beste manier is om de gebruiker beter te beschermen tegen de risico’s van het gebruik van kruidenpreparaten en of de huidige wetgeving nog volstaat?
In 2018 ga ik de waarschuwingszin voor mogelijke interacties met geneesmiddelen op producten met Sint-janskruid wettelijk vastleggen. Op basis van meldingen van bijwerkingencentrum Lareb en de NVWA zal ik monitoren of deze aanpak naar behoren werkt.
Het bericht dat de Palestijnse Autoriteit voor 50 miljoen dollar een privéjet heeft aangeschaft voor Mahmoud Abbas |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amid funding cut fears, PA purchases $ 50 million private jet for Abbas»?1
Ja.
Klopt het dat de Palestijnse Autoriteit 50 miljoen dollar heeft gespendeerd aan een privéjet dat gebruikt zal gaan worden door Mahmoud Abbas?
De Palestijnse Autoriteit (PA) heeft in augustus 2017 een nieuw regeringsvliegtuig aangeschaft voor een bedrag van circa 50 miljoen dollar. Deze is geheel gefinancierd vanuit PA- en PLO-middelen en vervangt een ouder en inefficiënter toestel. De aanschaf van een regeringstoestel lijkt een grote uitgave voor een regering die voor een belangrijk deel van diens inkomsten afhankelijk is van donorbijdragen. Er zijn geen Nederlandse of Europese bijdragen voor de aanschaf gebruikt. Die bijdragen zijn geoormerkt voor specifieke uitgaven en voorzien van waarborgen om te voorkomen dat die voor andere doeleinden worden gebruikt. Deze waarborgen zijn volgens de Europese Rekenkamer robuust.
Hoe beoordeelt u de noodzaak van die aankoop?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de acute noodzaak voor Nederland om versneld 13 miljoen euro beschikbaar te stellen aan de United Nations Relief Works Agency (UNRWA), terwijl de Palestijnse Autoriteit zelf klaarblijkelijk voldoende middelen in kas heeft om de subsidiekorting van de Verenigde Staten te compenseren?
Zoals vermeld in de antwoorden op de Kamervragen Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1051) heeft het kabinet besloten de geplande jaarbijdrage voor UNRWA versneld beschikbaar te stellen, met twee tot drie weken, om een acuut financieringsprobleem te mitigeren en UNRWA de kans en tijd te geven om andere donoren te vinden. Naast Nederland hebben 10 andere donoren een versnelde bijdrage aan UNRWA overgemaakt. Daarnaast hebben de Verenigde Staten een bedrag van USD 60 miljoen overgemaakt aan de organisatie met een oproep aan andere donoren om hun bijdrage te vergroten. Nederland heeft zich eveneens ingezet voor het verbreden van de donorbasis, onder meer tijdens de conferentie in Rome over de financiële situatie van UNWRA, op 15 maart jl. Tijdens die conferentie is een bedrag van USD 83,5 mln. toegezegd, waarvan USD 50 mln. van Qatar afkomstig is. UNRWA heeft hierdoor voldoende fondsen om de dienstverlening de komende maanden voort te zetten en verder te gaan met diens inzet om de donorbasis te verbreden. Nederland blijft deze inspanningen steunen Het voortzetten van de dienstverlening van UNRWA is essentieel voor de stabiliteit en het verlichten van de nood in Gaza, Libanon, Jordanië en Syrië.
Wilt u toezeggen dat Nederland per direct stopt met het financieel steunen van de Palestijnse Autoriteit en er op toeziet dat er op geen enkele manier en via geen enkel kanaal nog Nederlands belastinggeld gaat naar de Palestijnse Autoriteit, noch nationaal, noch in EU-verband, noch internationaal? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland en de Europese Unie steunen sinds de Oslo-akkoorden de Palestijnse Autoriteit bij het ontwikkelen van diens instituties en economie ten behoeve van de staatsopbouw. Het kabinet is van mening dat het stopzetten van Nederlandse- dan wel Europese bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit in contrast staat met de verwezenlijking van het doel zoals gesteld in het regeerakkoord, namelijk het behoud en verwezenlijking van de twee-statenoplossing, waarbij een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat bestaat naast een veilig en internationaal erkend Israël. Tijdens de Ad Hoc Liasion Committee (AHLC) van 21 maart jl. benadrukte de EU net als de meeste andere AHLC leden eveneens het belang van de twee-statenoplossing in lijn met de EU parameters, benadrukte de EU dat het belang van het werk van UNRWA voor stabiliteit in Gaza en waarschuwde tegen het verlagen van financiële bijdragen. De internationale steun is onder de huidige omstandigheden nodig om die levensvatbare Palestijnse staat te helpen verwezenlijken en draagt daarnaast bij aan stabiliteit in de Palestijnse Gebieden.
Het bericht ‘Europees pensioenfonds op rand van de afgrond’ |
|
Vicky Maeijer (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europees pensioenfonds op rand van de afgrond»?1
Ja.
Klopt het dat het pensioenfonds voor Europarlementariërs een tekort heeft van 326 miljoen euro?
In 2009 is de pensioenregeling voor leden van het Europees Parlement (hierna: EP) ingrijpend gewijzigd. Vanaf 2009 nemen alle EP-leden op grond van het Statuut van de leden van het Europees Parlement verplicht deel aan een Europese pensioenregeling.
Tot 2009 hadden EP-leden aanspraak op pensioen op basis van nationale regelgeving. Nederlandse EP-leden hadden recht op een Appa-pensioen (algemene pensioenwet politieke ambtsdragers) op dezelfde voet als Kamerleden. Daarnaast heeft het EP in 1990 een vrijwillig aanvullend pensioen voor gewezen leden van het EP; daartoe is een pensioenfonds ingesteld. Het dekkingstekort heeft betrekking op dit fonds. Deze vrijwillige pensioenregeling is eveneens in 2009 beëindigd. Het tekort heeft dus betrekking op vrijwillige aanspraken die tot 2009 zijn opgebouwd.
Overigens hebben op grond van een gedragscode de Nederlandse EP-leden ervoor gekozen te stoppen met het opbouwen van een pensioen op grond van deze vrijwillige aanvullende regeling. De meerderheid heeft er zelf voor gekozen geheel uit het fonds te stappen.
Weet u dat eind 2016 het totaal aan pensioenverplichtingen voor Europarlementariërs ruim 1,8 miljard euro betrof op een totaal van 67 miljard euro aan pensioenverplichtingen voor alle Eurocraten? Wat betreffen de verplichtingen per eind 2017?
De pensioenverplichtingen van 1,8 miljard euro hebben niet alleen betrekking op voormalige en huidige leden van het EP, maar ook op voormalige en huidige leden van de Europese Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Europese Rekenkamer. Overigens betreft het hier voor het EP de verplichtingen op grond van de pensioenregeling van na 2009.
De Europese Commissie heeft nog geen cijfers over de verplichtingen eind 2017 gepubliceerd. De «annual accounts» worden pas later in het jaar verwacht.
Vindt u het normaal dat Europarlementariërs met hun 63e levensjaar al met pensioen mogen gaan, terwijl Nederlanders die nu geboren worden tot hun 72e levensjaar moeten doorploeteren?
Het is aan het EP een oplossing voor deze problematiek te vinden. Het EP is zelf verantwoordelijk voor de houdbaarheid van zijn eigen vrijwillige aanvullende pensioenregeling. Het kabinet verwacht van de leiding van het EP een serieuze aanpak van dit probleem. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert. Dat geldt ook ten aanzien van pensioenen.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat terwijl:
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het te krankzinnig voor woorden zou zijn als de Nederlandse belastingbetaler straks opdraait voor het financiële wanbeleid en de goudomrande regelingen van zelfverrijkende Europarlementariërs? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten dat make-up asbest bevat |
|
Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asbest ontdekt in kindermake-up van Claire’s»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat talk regelmatig in dezelfde bodemlagen voorkomt als een aantal soorten asbest (voornamelijk tremoliet, maar ook wel actinoliet en chrysotiel)?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er wereldwijd regelmatig talkhoudende producten, waaronder cosmetica, waskrijt en medicijnen ontdekt worden en van de markt gehaald worden vanwege asbestverontreiniging?
Ik ben bekend met het feit dat talkhoudende producten wereldwijd worden onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Op dit moment zijn er geen signalen bij de ILT en de NVWA bekend dat er producten in Nederland zijn waar asbesthoudend talk in is verwerkt. Binnen de EU is er het waarschuwingssysteem voor non-food producten, het RAPEX-systeem, waarin ook producten die verontreinigd zijn met asbest gemeld kunnen worden. De NVWA is vanuit de Nederlandse overheid op dit systeem aangesloten. Via dit systeem zijn geen meldingen binnengekomen van cosmetica en waskrijt verontreinigd met asbest.
Talkhoudende geneesmiddelen die verontreinigd zijn met asbest kunnen door registratiehouders gemeld worden bij het Europees Geneesmiddelenagentschap dat daarna de vervolgacties coördineert richting de Europese landen. Voor nationaal geregistreerde medicijnen bestaat het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten. Belangrijke veiligheidsinformatie kan vervolgens via het Europese Rapid Alert System for Medicinal Products gedeeld worden. Hier is vanuit Nederland de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen op aangesloten. IGJ i.o. heeft geen meldingen van talkhoudende medicijnen verontreinigd met asbest ontvangen.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het algemeen overleg Externe veiligheid op 18 januari 2018 dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vorige week producten heeft ingekocht bij Claire’s en dat deze producten momenteel worden onderzocht? Hoe komt u tot de conclusie dat dit onderzoek al heeft plaatsgevonden, terwijl dit momenteel kennelijk nog wordt uitgevoerd? Hebt u daarmee de Kamer verkeerd geïnformeerd, omdat u tijdens het voornoemde algemeen overleg heeft aangegeven dat de ILT een toets heeft uitgevoerd en dat de producten van Claire’s in Nederland veilig zijn?
Ik heb in het AO Externe Veiligheid op 18 januari aangegeven dat uit het eerste onderzoek van de ILT is gebleken dat er geen asbest is aangetroffen in de toen door ILT onderzochte producten. Ik heb die eerste resultaten direct met uw Kamer gedeeld tijdens het AO. Op 18 januari waren de analyseresultaten van vier producten bekend, en vier andere producten lagen op dat moment voor analyse bij het laboratorium. De ILT heeft vervolgens nog 20 andere producten van Claire’s laten testen op asbest. In geen van deze producten is asbest aangetroffen. In totaal zijn nu dus 28 producten bemonsterd en geanalyseerd. Deze onderzoeksresultaten zijn terug te vinden op de website van de ILT.2
Kunt u uiteenzetten wat de ILT en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in Nederland tot op heden wél hebben gedaan om er zeker van te zijn dat de producten van Claire’s in Nederland asbestvrij zijn? Klopt de claim uit het bericht van EenVandaag dat de NVWA zich volledig baseert op gegevens van de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het Canadese Health Canada?
De NVWA heeft naar aanleiding van het signaal de verantwoordelijk toezichthouder in de VS, de U.S. Food and Drug Administration (FDA), bevraagd over deze kwestie. De FDA heeft de zaak grondig onderzocht en komt tot de conclusie dat er geen asbest in de kindermake-up zit en dat deze veilig is. In aanvulling hierop heeft de ILT onderzocht of dit ook voor de producten geldt die in Nederland verkrijgbaar zijn. Zoals aangegeven bij antwoord 4 is in geen van de 28 door de ILT onderzochte producten asbest aangetroffen.
Bent u bekend met het feit dat in de VS en Canada, anno 2018, nog geen algeheel asbestverbod geldt en ook de wet- en regelgeving op het gebied van cosmetica veel soepeler zijn dan in de Europese Unie (EU)?
Ik ben bekend met het feit dat in de VS en Canada geen algeheel asbestverbod geldt. Ik kan niet beoordelen of de wet- en regelgeving op het gebied van cosmetica veel soepeler is dan in de Europese Unie.
Deelt u de mening dat de NVWA medeverantwoordelijk is voor het garanderen van veilige producten op onze markt? Wat vindt u van de reactie van de NVWA waarin wordt gesteld dat dit primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf is?
De wet legt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van producten bij de fabrikant of importeur. De toezichthouders controleren steekproefsgewijs en risico-gebaseerd of bedrijven hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid van hun producten goed invullen. Er kunnen en worden geen garanties op basis van dit toezicht afgegeven. De NVWA is verantwoordelijk voor het toezicht op bedrijven die consumentenproducten op de Nederlandse markt brengen en de ILT is verantwoordelijk voor de handhaving van het Productenbesluit asbest. Met betrekking tot het toezicht op asbest in producten hebben NVWA en ILT derhalve een gedeelde verantwoordelijkheid. Zoals ik heb aangegeven in het VAO Externe Veiligheid van 30 januari 2018 is de fabrikant verantwoordelijk voor het zuiveren van talk. Ik ben het daarom eens met de reactie van de NVWA.
Zijn de NVWA en de ILT op de hoogte van het onderzoek van het Amerikaanse Scientific Analytical Institute (SAI) en de nadere beoordeling hierop door asbestlaboratorium Nomacon? Hoe beoordeelt u de resultaten van deze studies, waarin wordt aangetoond dat de geteste producten van Claire’s wel asbest bevatten?
Ja, de NVWA en ILT hebben kennisgenomen van het onderzoek van het Amerikaanse Scientific Analytical Institute maar kunnen de kwaliteit van dit onderzoek niet beoordelen omdat het een buitenlands onderzoeksbureau betreft waarvoor de Nederlandse accreditatie-eisen niet gelden. Zoals aangegeven in antwoord 5 waren deze onderzoeken de aanleiding voor de NVWA om te informeren bij de FDA en waren deze onderzoeken voor de ILT aanleiding om eigenstandig onderzoek uit te voeren. Uit het onderzoek van de FDA is gebleken dat er geen asbest zit in de producten van Claire’s. De door de ILT onderzochte producten bevatten ook geen asbest. Er is derhalve op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat de producten van Claire’s verontreinigd zijn met asbest.
Zijn de rapporten waarop Claire’s zich baseert bekend bij onze instanties? Zo ja, bent u bereid om deze met de Kamer te delen? Zo nee, weet u waarom deze rapporten niet openbaar worden gemaakt en bent u bereid om deze op te vragen?
De analyserapporten van het onderzoek dat Claire’s heeft laten uitvoeren, zijn niet in bezit van de ILT en/of de NVWA. De inhoud daarvan is derhalve niet bekend. Mij is niet bekend waarom deze rapporten niet openbaar zijn gemaakt. In Nederland en in het buitenland zijn producten van Claire’s onderzocht door onafhankelijke toezichthouders en onafhankelijke laboratoria, en er is geen asbest aangetroffen. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om deze rapporten op te vragen.
Wat vindt u van het feit dat Claire’s en de FDA verklaren dat de make-up veilig is, terwijl het bedrijf tegelijkertijd negen producten uit de schappen heeft gehaald in de Verenigde Staten en Canada?
Naar aanleiding van berichten in de media in de VS heeft Claire’s uit voorzorg producten uit de schappen gehaald, ook in Nederland. Claire’s heeft de producten laten onderzoeken op asbest en uit dat onderzoek bleek dat de producten veilig zijn. De producten zijn vervolgens teruggelegd in de schappen.
Kunt u verzekeren dat in de Nederlandse schappen geen identieke producten liggen als in de Verenigde Staten en Canada zijn teruggeroepen?
Claire’s verkoopt wereldwijd identieke producten. Zoals ik heb aangegeven in antwoord 10 zijn in Nederland dezelfde producten als in de VS en Canada uit de schappen gehaald en vervolgens teruggeplaatst. Daarnaast heeft de ILT de producten laten testen die in VS en Canada uit de schappen zijn gehaald. De analyseresultaten hebben uitgewezen dat deze producten geen asbest bevatten.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers van de ILT beschikbaar zijn voor het dossier Asbest en of en in hoeverre door de NVWA en de ILT wordt gehandhaafd op talkproducten die dikwijls asbest bevatten?
De ILT heeft ongeveer 5 fte aan inspecteurs beschikbaar voor het dossier asbest. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat producten met daarin met asbest verontreinigde talk op de Nederlandse markt worden aangeboden. Indien er in de toekomst een talkproduct met asbest wordt aangetroffen, zal de NVWA of de ILT handhavend optreden.