Het The Hague Institute for Global Justice |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «He just didn’t seem to care», waaruit blijkt dat het prestigieuze miljoenenproject The Hague Institute for Global Justice zo goed als volledig dreef op aardgasbaten?1
Ja.
Erkent u dat er van de aanvankelijke idealistische insteek weinig terecht is gekomen en er vooral miljoenen zijn verbrast aan evenementen waar «de wijn rijkelijk vloeit», miljoenen die jaar op jaar vanuit de aardgasbaten in het instituut werden gestoken?
De subsidie van het Rijk aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) is in 2010 verstrekt als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het op te richten kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice. Hiermee lag er een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat en zijn inkomsten uit de markt verwerft. Het IGJ heeft met deze subsidie, ook in samenwerking met (inter)nationale partners, projecten uitgevoerd en activiteiten verricht. De bijgevoegde verantwoordingsdocumenten geven daar inzicht in. De daarmee gemaakte kosten kwamen voor subsidie in aanmerking en om die reden zijn voorschotten aan het IGJ betaald en is het subsidiebedrag vastgesteld.
Uit de Midterm Review en ook uit de financiële jaarrekeningen 2014 en 2015 kwam echter wel naar voren dat de verwerving van externe inkomsten een aandachtspunt vormde. Dat was voor mij dan ook aanleiding om in mondelinge en schriftelijke contacten, onder andere per brief van 26 november 2014 en van 30 juli 2015, het belang hiervan richting het IGJ te benoemen en het IGJ te wijzen op een passende interne organisatie om dit te realiseren.
De subsidiebijdrage aan het IGJ kwam uit het toenmalige FES (Fonds Economische Structuurversterking) enveloppe Sterke Regio’s (2010). De laatste projecten uit deze enveloppe worden afgerond. Voor de afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat, in overleg met bestuurlijke en maatschappelijke partijen, een nieuwe werkwijze ingericht. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de Kamer met de brief van 31 januari 2018 hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, 423).
Deelt u de mening dat het uitermate zuur is dat mensen van wie de woning zwaar beschadigd raakte door de aardbevingen al jaren ter vergeefs wachten op een fatsoenlijke schadeafhandeling, terwijl van de opbrengsten van de aardgasbaten jarenlang zo’n miljoenen verslindend prestigeproject werd gefinancierd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het aanstellen van Shell-topman Benschop als toezichthouder dit beeld verder heeft versterkt, zeker gezien het feit dat de raad van toezicht niet optrad na geuite zorgen om de «exorbitante onkostendeclaraties» van de directeur en de «overdadig luxe catering», en sterker nog, deze toezichthouders de bekritiseerde wetenschappelijk directeur ook tot zakelijk directeur hebben benoemd?
Het was de verantwoordelijkheid van het tijdelijk bestuur om de leden van de Raad van Toezicht te benoemen conform de statuten. Na de instelling van de Raad van Toezicht benoemde de Raad van Toezicht zelf zijn nieuwe leden.
De subsidiebijdrage was bedoeld als een eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het op te richten kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice. Met de uitgevoerde activiteiten spande het IGJ zich in om tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut te komen. Uit de verantwoordingsdocumenten, die mijn ministerie heeft ontvangen, blijkt dat het IGJ met de uitgevoerde activiteiten aan de subsidievoorwaarden voldeed. Ook de uitkomst van de Midterm Review, gehouden in 2013, geeft geen aanwijzing dat de subsidie anders is gebruikt dan waar deze subsidie voor was bedoeld.
Met welke doelstellingen is het instituut opgericht? Welke hiervan zijn behaald en kunt u dit gekwantificeerd onderbouwen?
Met het toenmalige gebiedsgerichte beleidsprogramma Pieken in de Delta richtte het Rijk zich, samen met decentrale overheden, op de pieken van de Nederlandse economie en een versterking van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven. De oprichting van het IGJ, een internationaal georiënteerde kennisinstelling op het gebied van vrede, recht en veiligheid, sloot goed aan op het in Den Haag al aanwezige cluster van vrede, recht en veiligheid en de positie van de gemeente Den Haag als «Legal Capital of the World». Uit de uitkomsten van de Midterm Review bleek onder andere dat de activiteiten van het IGJ bijdroegen aan deze doelstellingen en dat een bijdrage aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio werd gegeven.
De economische effecten van het IGJ betroffen enerzijds een toename van zowel de directe als de indirecte werkgelegenheid. Daarnaast was met de oprichting van het IGJ een internationaal expertisecentrum ontstaan met een uitstralingseffect dat aantrekkingskracht had op andere (inter)nationale organisaties. Projecten werden veelal in samenwerking met één of meerdere (inter)nationale partners uitgevoerd. Het IGJ droeg hierdoor bij aan het bundelen en het versterken van de kennis en expertise aanwezig in Den Haag en de samenwerking met internationale partijen. Naast de projecten droegen de bijeenkomsten, die het IGJ organiseerde, expliciet bij aan het versterken van het netwerk, kennisdeling en innovatie.
Hoeveel geld heeft het instituut naast het geld uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) binnengehaald, uit welke bronnen kwam dit en met welk doel werd dit verstrekt?
Naast de subsidie van het Rijk droeg de gemeente Den Haag € 1 miljoen in de kosten bij. Diverse kennisinstellingen op het gebied van vrede, recht en veiligheid leverden een in kind bijdrage. Het IGJ voerde voor verschillende opdrachtgevers betaalde projecten uit. Uit de afzonderlijke jaarrekeningen blijkt dat het IGJ in de subsidieperiode 2011–2016 circa € 6,6 miljoen aan externe inkomsten genereerde.
Is de toekenning van het geld uit het FES aan doelstellingen verbonden geweest? Zo ja, welke waren dit? Zijn deze doelstellingen behaald en wat waren de consequenties van het niet behalen van de doelstellingen? Zo nee, waarom niet en vindt u dit de meest ideale manier van economische structuurversterking?
Met het toenmalige gebiedsgerichte beleidsprogramma Pieken in de Delta richtte het Rijk zich, samen met decentrale overheden, op de pieken van de Nederlandse economie en een versterking van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven.
De oprichting van het IGJ sloot goed aan op het in Den Haag al aanwezige cluster van vrede, recht en veiligheid en de positie van de gemeente Den Haag als «Legal Capital of the World». De subsidie was bedoeld om een bijdrage aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio te geven. De uitgevoerde activiteiten van het IGJ droegen daaraan bij en passen in het doel waarvoor de subsidie is verstrekt. Vandaar dat het subsidiebedrag is vastgesteld op € 17,45 miljoen.
De subsidiebijdrage aan het IGJ kwam uit de FES (Fonds Economische Structuurversterking) enveloppe Sterke Regio’s. Dit was één van de instrumenten van het ruimtelijk economisch beleid. Dit beleid is in 2014 geëvalueerd en de Kamer is hierover geïnformeerd (Kamerstuk 29 697, 17).
Uit deze evaluatie blijkt dat het ruimtelijk economisch beleid bijdroeg aan de ontwikkeling van gebiedsgerichte economische clusters. Een onafhankelijk bureau voerde deze evaluatie uit en concludeerde dat de projecten die uit deze FES-enveloppe Sterke Regio’s een subsidiebijdrage ontvingen een veelvoud van investeringen van regionale partijen en bedrijfsleven teweeg heeft gebracht. Over de voortgang van de diverse FES-projecten, waaronder het FES-project IGJ, is de Kamer via de Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-overzicht 2018 op 19 september 2017 geïnformeerd (Kamerstuk 34 775 A, 4).
Erkent u dat de oprichting van het The Hague Institute for Global Justice, getuige de reconstructie in De Groene Amsterdammer, niets meer is geweest dan een prestigeproject voor een oud-minister van Buitenlandse Zaken, toenmalig burgemeester van Den Haag, dat op geen enkele manier heeft bijgedragen aan de doelen waarvoor het FES in het leven is geroepen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Veroordeelde knipt enkelband door en vlucht’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veroordeelde knipt enkelband door en vlucht»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze crimineel, die medeplichtig is aan moord, zijn enkelband zo makkelijk heeft kunnen doorknippen?
De door justitie ingekochte enkelbanden zijn gemaakt van buigzaam rubber en glasvezelkabel. Ter voorkoming of ter behandeling van ernstig letsel veroorzaakt door bijvoorbeeld een auto-ongeluk, is het noodzakelijk dat de band kan worden verwijderd. Het is niet eenvoudig om deze enkelband te verwijderen, maar met gereedschap en kracht is dit niet onmogelijk. Zoals ik in mijn brief beschrijf, is ter verdere verbetering van dit controle-instrument in de afgelopen periode gewerkt aan ingebruikname van een steviger band.2 Deze versterkte enkelband moet het oneigenlijk afdoen ervan lastiger maken, maar er ook voor blijven zorgen dat die in nood kan worden verwijderd.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de nabestaanden van het slachtoffer? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren?
Ik besef dat zowel een invrijheidstelling als onttrekking van een verdachte of veroordeelde een grote impact kan hebben op het slachtoffer of de nabestaanden.
Daarom is het Nederlandse strafrecht zo ingericht dat recidiverisico en vluchtgevaar contra-indicaties zijn om justitiabelen in vrijheid te stellen. Bij de schorsing van een voorlopige hechtenis, zoals in onderhavig geval aan de orde was, is de rechter bevoegd hierover te oordelen.
Ter voorkoming van onverwachte confrontatie tussen slachtoffer en een verdachte of een veroordeelde informeert het openbaar ministerie, indien gewenst, een slachtoffer over het verloop van de opgelegde straf of maatregel. Zo wordt men geïnformeerd over het moment van invrijheidstelling, eventueel verlof en bij eventuele onttrekkingen.3 Bij een onttrekking, zoals in dit geval, beoordeelt het openbaar ministerie of het slachtoffer geïnformeerd moet worden. In deze zaak zijn de nabestaanden direct na constatering van het overtreden van de voorwaarden en de daarop volgende aanhouding op de hoogte gesteld door de politie.
Verder verwijs ik naar voornoemde brief aan uw Kamer over de enkelband. Deze en de beantwoording van deze vragen heb ik gelijktijdig aan uw Kamer gestuurd.
Deelt u de mening dat deze levensgevaarlijke crimineel nooit uit voorarrest had mogen worden vrijgelaten tot aan zijn veroordeling? Zo nee, waarom niet?
Het al dan niet schorsen van de voorlopige hechtenis is een beslissing van de rechter. In december 2017 besloot de rechtbank, op verzoek van de raadsman van de betrokkene, de voorlopige hechtenis te schorsen, daar voorwaarden aan te verbinden en een enkelband om te leggen. Het past mij niet hier een oordeel over te vellen.
Wanneer gaat u eindelijk eens regelen dat verdachten van gewelddadige misdrijven tot aan hun rechtszaak vast moeten zitten en verplicht ter zitting moeten verschijnen?
De rechter beoordeelt of verdachten van misdrijven in afwachting van hun strafzaak moeten vastzitten. In de situatie dat uitspraak wordt gedaan met betrekking tot een verdachte die zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, biedt de wet de mogelijkheid op grond van het veroordelende vonnis in eerste aanleg alsnog voorlopige hechtenis te bevelen.
Ten aanzien van de verplichting om ter terechtzitting te moeten verschijnen heb ik ter gelegenheid van het Algemeen Overleg over Strafrechtelijke Onderwerpen op 8 februari jl. gemeld dat ik vaart wil maken met een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel ziet op de plicht voor verdachten van ernstige zeden- en/of geweldsmisdrijven die zich in voorlopige hechtenis bevinden ter zitting te verschijnen. Het gaat daarbij zowel om de aanwezigheid bij de behandeling van de strafzaak op de terechtzitting als om aanwezigheid bij de uitspraak. Ik streef ernaar dit voorstel voor de zomer in consultatie te geven.
Het bericht dat hbo-medezeggenschap meer tijd en geld eist |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het reactie op het artikel «Hbo medezeggenschap eist meer tijd en geld»?1
Ja, ik ken het genoemde artikel.
Wat vindt u ervan dat medezeggenschappers in het hbo vaak maar zes uur per week of minder vergoed krijgen, terwijl men aan universiteiten soms fulltime aan de slag mag?
Ik vind het van belang, voor zowel het hbo als het wo, dat de medezeggenschap binnen een instelling voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om goed beslagen ten ijs te komen. Het is aan het bestuur van de instelling en de medezeggenschap samen om hier de benodigde maatregelen voor te treffen. In dat gesprek hoort ook de (hoogte van de) vergoeding van het aantal uren voor medezeggenschappers en het beschikbaar aantal uren thuis.
Wat vindt u van de suggestie van het Studenten Overleg Medezeggenschap (SOM) om studenten in de raden minstens twaalf uur per week te vergoeden?
In het op 9 april jl. gesloten akkoord over de kwaliteitsafspraken met studentenorganisaties ISO en LSVb, de Vereniging Hogescholen en de VSNU is afgesproken dat hogescholen en universiteiten er zorg voor zullen dragen dat de medezeggenschap goed is gefaciliteerd om de dialoog met de instellingen over de kwaliteitsafspraken goed te kunnen voeren. De Vereniging Hogescholen, VSNU en de studentenorganisaties ISO en LSVb hebben geconstateerd dat een goede participatie van de medezeggenschap in brede zin belangrijk is voor hogescholen en universiteiten. Zij hebben daarom afspraken gemaakt over de facilitering in tijd voor de studentleden van de centrale medezeggenschap. Grote hogescholen en universiteiten stellen aan de studentleden van hun centrale medezeggenschap minimaal 8 uur per week beschikbaar en hogescholen en universiteiten met minder dan 10 duizend studenten minimaal 4 uur per week. Voor deze minimumnormen geldt een pas-toe-of-leg-uitprincipe. Het ISO en LSVb hebben aangegeven dit een grote stap voorwaarts te vinden. Ook ik vind dit een goede afspraak.
Bent u bereid om met hogescholen in gesprek te gaan om er voor te zorgen dat studenten een hogere vergoeding voor hun werkzaamheden, betere trainingen en ambtelijke ondersteuning krijgen?
Gezien het belang dat ik hecht aan een goede facilitering heb ik hier, zoals hierboven beschreven, onlangs afspraken over gemaakt met de Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO en LSVb in het kader van de kwaliteitsafspraken. Verder krijgt de medezeggenschap jaarlijks de mogelijkheid om in een bijlage bij het jaarverslag zelfstandig te rapporteren over de besteding van de studievoorschotmiddelen. Bij de toetsing van de voortgang van de kwaliteitsafspraken in 2022 wordt ook gekeken of de medezeggenschap voldoende betrokken is gedurende de uitvoering van het plan van de instelling. Een reflectie van de medezeggenschap op de realisatie van het plan tot dan toe, de betrokkenheid van belanghebbenden en de facilitering van de medezeggenschap vormt naast het jaarverslag van de instelling de basis voor de beoordeling door de NVAO.
Ik heb er vertrouwen in dat het bestuur van de instellingen en de medezeggenschap gezamenlijk afspraken zullen maken over werkzaamheden, trainingen en ambtelijke ondersteuning.
Het bericht dat verkiezingen voor opleidingscommissies bij veel onderwijsinstellingen vooralsnog te hoog gegrepen zijn |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Verkiezingen opleidingscommissies: bij veel onderwijsinstellingen vooralsnog te hoog gegrepen»?1
Ja, ik ken het genoemde artikel.
Wat vindt u ervan dat verkozen opleidingscommissies vooralsnog de uitzondering in plaats van de norm blijken te zijn?
Ik vind het van belang dat de wijze van samenstellen van een opleidingscommissie aansluit bij de situatie op de desbetreffende instelling. De wettelijke norm die hiervoor geldt is dat de samenstelling door verkiezingen plaatsvindt, tenzij na overleg met de medezeggenschap een andere wijze van samenstelling dan verkiezing is bepaald. Bovendien maak ik uit het artikel op dat minder dan de helft van de bevraagde universiteiten voor een alternatieve wijze van samenstelling hebben gekozen. Bij de hogescholen was dit naar verhouding nog minder.
Bent u bereid om met instellingen in gesprek te gaan om te zorgen dat verkozen opleidingscommissies de norm worden?
Indien ik signalen ontvang dat de wijze van samenstellen van opleidingscommissies op instellingen niet in goed overleg met de medezeggenschap plaatsvindt, zal ik hierover in overleg treden met de desbetreffende koepels. Deze signalen heb ik tot op heden niet ontvangen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Als op langere termijn blijkt dat verkiezingen niet de norm worden, welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat verkiezingen wel de norm worden?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de vragen 2 en 3.
‘De afbraak van de sociale werkplaats’ |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla: «De afbraak van de sociale werkplaats»?1
Ja
Erkent u dat het besluit om de sociale werkvoorziening (SW) te sluiten funest is geweest, aangezien veel arbeidsgehandicapten nu thuis zitten zonder werk?
De sociale werkvoorziening is niet gesloten. Mensen die op 31 december 2014 een geldende Wsw-indicatie hadden en in een Wsw-dienstbetrekking werkzaam waren, hebben hun wettelijke rechten en plichten behouden. Zij vallen, mits zij een geldende Wsw-indicatie hebben, blijvend onder de Wsw.
Vanaf 1 januari 2015 is het niet meer mogelijk om nieuw in te stromen in de sociale werkvoorziening op grond van de Wet sociale werkvoorziening. Per die datum is de Participatiewet in werking getreden. Met de Participatiewet streven we een inclusieve arbeidsmarkt na, waarbij mensen met een beperking zoveel mogelijk aan de slag gaan bij reguliere werkgevers. De banenafspraak met werkgevers ondersteunt dit doel. Als werken bij een reguliere werkgever niet goed mogelijk is kunnen mensen aan de slag op beschut werkplekken. Op basis van onderzoeken en statistieken zien we dat dat dit streven steeds meer gestalte krijgt.2 Zoals eerder gemeld ligt het overall aantal te realiseren banen bij reguliere werkgevers op basis van de banenafspraak uit het sociaal akkoord op schema, het aantal mensen uit de gemeentelijke doelgroep dat aan de slag gaat op de banenafspraak is de afgelopen periode fors toegenomen, blijkt uit cijfers van het UWV. Ook het plaatsen van mensen op beschut werkplekken begint op gang te komen.3 Hierbij spelen sw-bedrijven in veel gemeenten een belangrijke rol. De infrastructuur van de sw-organisatie wordt door gemeenten op verschillende manieren ingezet voor de uitvoering van de Participatiewet, bijvoorbeeld voor de uitvoering van de dienstverlening aan werkgevers en voor de uitvoering van nieuwe re-integratie instrumenten. Meer dan de helft van de gemeenten richt de werkplekken beschut werk in bij het sw-bedrijf.4
Uit onafhankelijk onderzoek van SEO blijkt dat als gevolg van de Participatiewet eind 2016 meer jonggehandicapten aan het werk zijn, dat zij vaker kiezen voor een (MBO)vervolgopleiding en dat ze minder in contact komen met justitie.5
Welke concrete acties onderneemt u naar aanleiding van het advies «Sociale infrastructuur kwetsbare groepen binnen de Participatiewet» van de Sociaal Economische Raad (SER), waarin onder andere de zorg wordt geuit dat de afbouw van sociale werkbedrijven sneller gaat dan de opbouw van nieuwe alternatieven?
De SER maakte zich in de verkenning zorgen over de toekomst van de sw-bedrijven. De Raad is van mening dat deze bedrijven, in samenwerking met andere partijen, een belangrijke rol zouden moeten blijven spelen bij de uitvoering van de Participatiewet. Ik deel de opvattingen van de SER dat de opgedane kennis en expertise en het netwerk van werkgevers van de sw-bedrijven waardevol is en behouden moeten blijven voor de brede doelgroep van de Participatiewet. In dit kader is ook de motie Kerstens (3400 XV, nr 27) van belang. Naar aanleiding van deze motie is 30 miljoen euro extra beschikbaar gesteld om de omvorming van de sw-bedrijven tot breed inzetbare en toekomstbestendige bedrijven te ondersteunen. Sw-bedrijven zijn zich aan het omvormen tot nieuwe werkbedrijven en kunnen een belangrijke rol blijven spelen bij de uitvoering van de Participatiewet.
Ik ben met de SER van mening dat maatwerk kan worden geboden als er sprake is van een samenhangend geheel van functionaliteiten en er ruimte is voor ontwikkeling van mensen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en besluiten over de inrichting van de uitvoering.
Hoe kan het dat er pas 735 beschutte werkplekken zijn gerealiseerd – terwijl de inzet was om er 30.000 te creëren? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze werkplekken binnen afzienbare tijd alsnog van de grond komen?
De heer Van Dijk zet in zijn vraag het aantal werkende beschutwerkers af tegen de geraamde 30.000 werkplekken. Het aantal van 30.000 werkplekken heeft echter betrekking op de situatie in 2050. Daarnaast is de behoefte leidend; blijkt de behoefte lager dan hoeven er ook minder plekken gerealiseerd te worden.
Voor 2017 is het aantal beschut werkplekken zoals genoemd in de ministeriële regeling6 2.600 plekken en voor 2018 4.600. Per december 2017 zijn er volgens het UWV 1.184 beschutte werkplekken gerealiseerd.
In 2015 en 2016 werd beschut werk nog nauwelijks ingezet door gemeenten: eind 2016 waren er in totaal circa 500 positieve adviezen verstrekt door UWV. Het aantal positieve adviezen beschut werk is daarna in hoog tempo gegroeid naar ruim 2.100 eind december 2017. In het eerste kwartaal van 2018 zijn er 490 adviezen afgegeven. Dat betekent dat er eind maart 2018 in totaal circa 2600 positieve adviezen zijn afgegeven. Wanneer de aantallen uit het eerste kwartaal zich herhalen over de andere drie kwartalen, dan zal het aantal positieve adviezen eind 2018 gecumuleerd op circa 4100 uitkomen.
Als een persoon een positief advies krijgt is de gemeente vervolgens verplicht om een beschut werkplek te realiseren, tot het aantal van de ministeriele regeling. De toename is voor een belangrijk deel het gevolg van een aanvraag door een persoon zelf (meer dan 1.000 positieve adviezen). Dit is een direct gevolg van de wetswijziging met betrekking tot beschut werk, die op 1 januari 2017 is ingegaan. Tot 2017 konden alleen gemeenten om een advies beschut werk verzoeken bij UWV.
Uit gegevens van UWV blijkt dat 63 procent van de mensen met een positief advies beschut werk binnen drie maanden ook daadwerkelijk aan het werk is. Er zijn verschillende redenen waarom niet iedereen met een positief advies beschut werk (direct) een werkplek heeft. Gemeenten moeten een geschikte plek vinden voor iedere burger met een positief advies; dit is maatwerk en dit kost tijd, ook omdat sommige mensen eerst een voortraject nodig hebben. Daarnaast is het zo dat mensen voor of na plaatsing kunnen uitvallen: ze worden bijvoorbeeld ziek en worden opgenomen, of ze verhuizen. De verschillen tussen gemeenten zijn overigens groot; er zijn gemeenten die nog nauwelijks beschut werkplekken hebben gerealiseerd, andere gemeenten hebben de aantallen uit de ministeriele regeling al bereikt.
Het is mijn streven gemeenten te helpen bij het realiseren van voldoende beschut werkplekken, gerelateerd aan de behoefte. Samen met de Programmaraad heb ik het project «Leren van elkaar» gestart, dat er op gericht is dat gemeenten van elkaar kunnen leren, zowel wat betreft het vinden van mensen die zijn aangewezen op beschut werk als wat betreft het realiseren van geschikte plekken. Er zijn verschillende soorten landelijke intervisie-bijeenkomsten voorzien. Daarnaast roep ik, in lijn met de motie van de heer De Jong (PVV), gemeenten via de brief Gemeentenieuws van SZW op om actief mensen te benaderen die tot 21 december 2014 op de wachtlijst van de Wsw stonden, en nu niet in een beschutte werkomgeving aan het werk zijn, om de wens tot het werken in een beschutte werkomgeving in kaart te brengen en voor deze mensen (als zij een positief advies hebben) een beschutte werkomgeving te organiseren.
Bent u bereid de voortgaande bezuiniging van 500 euro per SW-plek per jaar per direct ongedaan te maken? Zo nee, hoe voorkomt u dat er nog meer mensen tussen wal en schip vallen?
Het Rijk stelt middelen beschikbaar voor de financiering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). In de Participatiewet ligt besloten dat in deze Rijksbijdrage een efficiencykorting van jaarlijks 500 euro per SW arbeidsjaar wordt doorgevoerd tot maximaal een totale korting van 3.000 euro per arbeidsjaar. De vorige Staatssecretaris heeft met de VNG afgesproken om de afbouw van de Rijksbijdrage voor de Wsw tweejaarlijks te monitoren met de «thermometer Wsw». De tweemeting van deze meting ontvangt u dit voorjaar.
De financiële problematiek bij de Wsw was één van de door gemeenten ervaren financiële knelpunten in het sociaal domein zoals besproken in het Interbestuurlijk programma Sociaal Domein (IBP). Met de afspraken gemaakt in dit IBP is de discussie over de door gemeenten ervaren financiële problematiek in het sociaal domein, waaronder de efficiencykorting in de Wsw, afgerond.
Ik wil hierbij nogmaals nadrukkelijk aangeven dat mensen in de Wsw hun bestaande rechten houden. Er is dus voor deze groep geen sprake van tussen wal en schip vallen. De groep die niet meer in de Wsw kan stromen, valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten en voor een deel onder UWV (degenen met recht op een Wajong-uitkering). Voor de begeleiding en ondersteuning van deze groep ontvangen gemeenten en UWV ook een financiële bijdrage die los staat van de bijdrage voor de Wsw. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven zie ik dat de begeleiding van deze groep naar werk nu op stoom komt wat zich vertaalt in stijgende aantallen mensen aan de slag onder de banenafspraak en stijgende aantallen positieve adviezen beschut werk.
Deelt u de kritiek in de uitzending op de wijze waarop de gemeente Venlo beschutte werkplekken invult? Zo ja, wat onderneemt u daartegen?
Het is aan iedere gemeente om te besluiten hoe zij de regelgeving rond beschut werk uitvoeren, en hoe zij beschut werkplekken invullen. De gemeenteraad controleert het college en stuurt het beleid zo nodig bij.
Erkent u dat het zeer onwenselijk is als nog meer SW-bedrijven noodgedwongen hun deuren moeten sluiten? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening en de Participatiewet en nemen daarin zelf hun besluiten over de inrichting van de uitvoering. De sw-bedrijven zijn bezig zich om te vormen tot toekomstbestendige bedrijven met verschillende organisatievormen. Het meest voorkomende model is dat het sociale werkbedrijf samen gaat met een (werk)deel van de gemeentelijke sociale dienst en het werkgeversservicepunt. Dat betekent dat de afgelopen jaren vele bekende namen van sociale werkbedrijven zijn verdwenen, maar ook veel nieuwe namen zijn verschenen. Sallcon (Deventer) werd bijvoorbeeld Konnekted, Breed (Nijmegen) werd Werkbedrijf Rijk van Nijmegen, Atlant-groep (Helmond) werd Senzer, Presikhaaf bedrijven (Arnhem) werd Scalabor, Wedeo (Doetinchem) werd Laborijn, de bedrijven Dukdalf (Maassluis), TBV (Vlaardingen) en BGS (Schiedam) vormden het nieuwe werkbedrijf Stroomopwaarts en recentelijk is in Alphen aan de Rijn het sw-bedrijf SWA omgedoopt tot Rijnvicus.
Een voorbeeld van een bedrijf dat verdwenen is, is het sw-bedrijf Topcraft (Oldenzaal, Losser, Dinkelland). Dat dit bedrijf is opgeheven betekent niet dat de mensen die daar werkten op straat zijn komen te staan. Dat is voor zover bekend nergens in Nederland het geval. Gemeenten hebben immers de verplichting om mensen met een SW-indicatie aan het werk te helpen en te houden. De gemeente Dinkelland heeft destijds een werk- en dienstenbedrijf DinkellandWerkt! in het leven geroepen, waar alles dat te maken heeft met werk en inkomen in werd ondergebracht. Toen bleek dat deze constructie niet goed functioneerde is per 1 januari 2015 de sociale werkvoorziening bij een bestaand sw-bedrijf Soweco (Almelo) ondergebracht. Vanaf dat moment draagt dit bedrijf zorg voor de organisatie van het leerwerkbedrijf en de begeleiding van de sw-medewerkers in de gemeente Dinkelland. De gemeenten Losser en Oldenzaal, die ook gebruik maakten van Topcraft, hadden al eerder besloten om de sw-uitvoering zelf uit te gaan voeren.
Bent u bereid om mensen opnieuw voor een Wet sociale werkvoorziening (Wsw)-indicatie in aanmerking te laten komen?
Nee. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) voor nieuwe instroom afgesloten.
Wilt u overwegen om alle mensen die indertijd op de wachtlijst stonden voor de sociale werkvoorziening – waarvan 80% nog geen werk heeft gevonden – alsnog een baan in een SW-bedrijf aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Eind 2014 stonden 11.185 mensen op de wachtlijst Wsw. De ondersteuning van deze mensen bij het vinden en behouden van werk valt onder UWV indien ze een uitkering van UWV ontvangen en in de andere gevallen onder de gemeenten. Deze mensen behoren vanwege hun voormalige Wsw-indicatie tot de doelgroep van de banenafspraak. Ook zouden ze voor beschut werk in aanmerking kunnen komen. Er wordt door zowel gemeenten als UWV geïnvesteerd in deze mensen. Van de totale groep die op de wachtlijst Wsw stond kreeg 80 procent de afgelopen twee jaar enige vorm van ondersteuning van het UWV of de gemeente. Meer dan de helft heeft 2 tot 5 vormen van ondersteuning gehad. Dat kan dan zijn «gesprekken over mogelijkheden op werk», «werkervaringsplaatsen met behoud van uitkering», «vrijwilligerswerk» en/of «re-integratietrajecten». 60 procent van de groep die ondersteuning ontving beoordeelt deze ondersteuning met een voldoende.
Inderdaad zien we dat een groot deel van deze mensen ondanks de ondersteuning nog niet aan de slag is. Daarbij wil ik aangeven dat ook in het verleden de tijd die mensen op de wachtlijst stonden sterk varieerde, van 6 maanden tot 5 jaar, afhankelijk van onder meer leeftijd en de aard van de beperking. Gemiddeld was de wachttijd 23 maanden. Niet alle mensen van de wachtlijst zoeken overigens actief naar werk. Ruim de helft geeft aan het afgelopen half jaar niet naar werk te hebben gezocht. Ruim de helft verwacht ook geen betaalde baan meer te vinden. Lichamelijke en geestelijke gezondheid worden het vaakst als belemmering genoemd door deze groep. Kortom, het was in het verleden en ook nu nog voor veel mensen in deze groep niet eenvoudig om aan de slag te gaan, ook wanneer er wel banen zijn. Uit ander recent onderzoek uitgevoerd door SEO7 kom we naar voren dat sprake is van een stijgende lijn. Eind 2016 waren meer mensen van de voormalige wachtlijst Wsw aan het werk dan eind 2014. Gemeenten zetten in 2016 meer dienstverlening in voor deze mensen dan in 2015.
Deelt u de mening dat de Participatiewet dramatische gevolgen heeft voor arbeidsgehandicapten? Welke lessen trekt u hieruit voor toekomstig beleid?
Zie het antwoord op vraag 2
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het dertigledendebat over de sociale werkplaats nieuwe stijl op 11 april aanstaande?
ik beantwoord deze vragen tegelijkertijd met mijn brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer van 5 april 2018 om te reageren op de uitzending van het programma Zembla «De afbraak van de sociale werkplaats».
Het bericht ‘Schiphol teruggefloten door rechter’ |
|
Salima Belhaj (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol teruggefloten door rechter»?1
Ja.
Welke zijn de beleidsconsequenties van de uitspraak van de rechter?
De uitspraak van de rechter betreft het overhevelen van ongebruikte slots tussen de seizoenen van hetzelfde gebruiksjaar. Voor het huidige winter- en zomerseizoen (2017/2018) heeft de uitspraak van de rechter geen beleidsconsequenties. Of de uitspraak van de rechter voor latere jaren consequenties heeft, moet nog worden bezien. Ik wil daarbij benadrukken dat het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol een plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar bevat tot en met 2020. Schiphol heeft meermaals aangegeven deze afspraak te zullen respecteren. Schiphol stelt een capaciteit beschikbaar, waarbinnen niet meer dan 500.000 slots (recht om een vliegtuigbeweging op Schiphol uit te voeren) handelsverkeer passen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Schiphol het besluit om 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen klaarblijkelijk onvoldoende heeft onderbouwd?
Ik vind het niet opportuun om commentaar te geven op de onderbouwing van dit besluit door Schiphol omdat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen partij is in deze zaak. Het betreft een zaak tussen de betreffende luchtvaartmaatschappijen enerzijds en Schiphol anderzijds. Verder kan Schiphol, indien gewenst, nog in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter.
Klopt het dat door deze uitspraak van de rechter er in de komende zomerperiode tienduizenden, zo niet honderdduizenden, extra passagiers op Schiphol verwacht kunnen worden, zoals wordt beweerd op basis van het aantal slots dat nu terug in de markt gezet moet worden?
Volgens Schiphol zijn er op dit moment 3.191 van de 3.612 over te hevelen slots gealloceerd. Op basis van de aanvragen kunnen er volgens Schiphol ongeveer 423.000 extra passagiers op de luchthaven Schiphol komen.
Wat is het effect hiervan op de ingecalculeerde passagiersstromen en daarmee op het comfort van reizigers en de landzijdige veiligheid op de luchthaven tijdens piekmomenten in 2018?
De passagiersstroom neemt over de aangevraagde periode verspreid toe met de cijfers die in het antwoord op vraag 4 zijn aangegeven. Om de passagiersstroom optimaal te laten verlopen, moeten alle partijen in het proces zorgdragen voor voldoende bemensing, zowel bij de incheckbalies, security als grenspassage. Daarbij dient opgemerkt te worden dat niet alle reizigers ook daadwerkelijk het grensproces moeten doorlopen. Zoals bekend worden op vluchten binnen het Schengengebied geen grenscontroles uitgevoerd. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijke knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiersstroom zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Kunt u zich herinneren dat in 2016 nog het leger ingezet moest worden om de toegenomen passagiersstromen en de veiligheid in goede banen te leiden2, en dat ook 2017 zich kenmerkte door ellenlange wachtrijen met enorm ongemak voor reizigers en mogelijke veiligheidsrisico’s tot gevolg3? Deelt u de mening dat deze situatie zich in 2018 niet mag herhalen?
De wachtrijen in 2016 en 2017 kan ik me herinneren. De afgelopen jaren is het aantal passagiers op Schiphol en de andere luchthavens sterk gestegen, wat tot een verhoogde werklast van de Koninklijke Marechaussee heeft geleid. Daarnaast is door de migratiecrisis en de toegenomen dreiging de afgelopen jaren een extra beroep gedaan op de Koninklijke Marechaussee. Dit heeft geleid tot krapte in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven en andere taakvelden. Er is veel gevraagd van de grenswachters van de Koninklijke Marechaussee de afgelopen jaren. Het kabinet heeft mede hierom in 2017 besloten fors te investeren in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee. Het afgelopen jaar is een start gemaakt met het werven en opleiden van 417 extra fte. De eerste nieuwe grenswachters zijn inmiddels aan het werk. Het zal nog tot en met 2019 duren voordat alle 417 grenswachters opgeleid en operationeel inzetbaar zijn.
Op verschillende plaatsen in het land is bijstand verleend door andere organisaties, zoals Douane, Landmacht, Dienst Justitiële Inrichtingen en de Nationale Politie, waardoor de overlast voor reizigers zoveel mogelijk beperkt is gebleven. Ook dit jaar wordt gebruik gemaakt van de bijstand van andere organisaties. In samenhang met andere maatregelen zoals de plaatsing van e-gates, zijn voldoende maatregelen getroffen om het grensproces goed en veilig te laten verlopen, met zo min mogelijk overlast voor de reiziger. Er zijn afspraken gemaakt met de KLM en Schiphol om prioriteit te leggen bij de capaciteit op transfer en vertrek zodat vertrekkende en transfererende passagiers hun vlucht kunnen halen. Wachtrijen zijn, zeker op de drukste momenten in de vakanties, niet te vermijden maar wel beheersbaar.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat Schiphol in de komende zomermaanden te allen tijde beschikt over voldoende inzet van de Marechaussee, zodat de paspoortcontrole (het grensproces) geen bottleneck vormt voor de passagiersstromen en de daarmee gepaard gaande uitdagingen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij in detail aangeven hoeveel Marechaussee en ander ondersteunend overheidspersoneel er beschikbaar zal zijn ten opzichte van het jaar 2016 en 2017, en onderbouwen of en, zo ja, waarom u dit voldoende acht om situaties zoals in 2016 en 2017 te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze uitspraak van de rechter voor u aanleiding om vanuit het Rijk bij te dragen aan de benodigde miljoeneninvesteringen voor modernisering en innovatie van het grensproces op Schiphol, aangezien dergelijke aanpassingen er ook voor kunnen zorgen dat de wachtrijen voor de paspoortcontrole niet verder toenemen of mogelijk zelfs ingeperkt kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is opgenomen dat, gelet op de doorzettende groei van het aantal passagiers, er geïnvesteerd wordt in capaciteit van de Koninklijke Marechaussee en daarnaast in verdere digitalisering van het grensproces. De afgelopen jaren zijn op het punt van digitalisering belangrijke investeringen gedaan, zoals met de plaatsing van 78 e-gates op Schiphol. De komende jaren wordt hier op voortgebouwd. In EU verband is er in december 2017 wetgeving aangenomen op basis waarvan een Europees in en uitreissysteem (EES) zal worden ingericht. Deze wetgeving biedt de wettelijke basis om het grenscontroleproces nog verder te digitaliseren. Deze digitalisering moet een positief effect teweegbrengen voor de mobiliteit van de reizigers.
Is de veiligheid tijdens de vakantieperiodes, en in het bijzonder de piekmomenten, in 2018 wel gewaarborgd als Schiphol het besluit 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen juist nam omdat de luchthaven niet wilde dat de vliegrechten doorgeschoven worden naar de zomermaanden, aangezien het dan al extreem druk is op de luchthaven en het zou leiden tot operationele problemen en minder comfort?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijk knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiers toestroom (verwacht of onverwacht) zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Welke consequenties heeft de rechterlijke uitspraak voor de handhaving van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel (NNHS) en eventuele overschrijding van het afgesproken plafond van 500.000 vliegbewegingen tot 2020?
Het afgesproken plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen voor Schiphol tot en met 2020 staat niet ter discussie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het gijzelen van een huurster in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP), Arno Rutte (VVD), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Schroeven in deur: huurster gegijzeld»?1
Ja.
Schrikt u er ook van dat malafide verhuurders deuren dichtschroeven en daarmee mensen opsluiten in hun kamer?
Er is sprake van een lopend onderzoek. Zolang niet alle feiten bekend zijn onthoud ik mij van een reactie over deze specifieke zaak. In zijn algemeenheid kan ik slechts opmerken dat het opsluiten van personen in hun woning volstrekt onacceptabel is. Daarnaast kan ik u melden dat de politie in de stad Groningen beschikt over twee studentencontactfunctionarissen, wijkagenten die zich specifiek bezighouden met studentgerelateerde zaken. De problematiek van malafide verhuurders is een bijzonder aandachtspunt voor hen.
Wat vindt u van de volgende laconieke en onthutsende reactie van de verhuurder: «er zal vast wel meer gebeuren in mijn panden»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt intimidatie, bedreiging of zelfs geweldpleging en vrijheidsberoving door verhuurders voor in Nederland? Welke maatregelen treft u om dergelijke praktijken te voorkomen en bestrijden?
Over exacte cijfers beschik ik niet, maar elk geval van intimidatie, bedreiging of zelfs geweldpleging en vrijheidsberoving is er één teveel. Zoals ik ook in mijn brief2 van 28 maart jl. aan uw Kamer schreef passen deze praktijken niet bij een sector waarin een zo belangrijke functie als wonen ligt besloten en wil ik voorkomen dat dergelijk gedrag een optelsom wordt die het vertrouwen in de huursector als geheel afbreekt. Daarom zet ik me in om dit soort gedragingen aan te pakken.
Ik heb uw Kamer op 28 maart jl. tijdens het dertigledendebat over huisjesmelkers uiteengezet dat ik met de branche afspraken wil maken over (zelf)regulering op het gebied van goed verhuurderschap en daarnaast ook bereid te zijn om wet- en regelgeving aan te passen als dat nodig is om de handhaving op malafide verhuurders te verbeteren. Ik ben in gesprek met verschillende gemeenten, huurders- en verhuurdersorganisaties over het bestaand en het gewenst instrumentarium in de aanpak van huisjesmelkers. Eind mei volgt een breed bestuurlijk overleg met partijen die kunnen bijdragen aan goed verhuurderschap. Ik zal uw Kamer nog voor de zomer informeren over de uitkomsten en de te volgen aanpak.
Hoe vaak is aangifte gedaan van voorgenoemde praktijken en hoe vaak is dit gedrag ook daadwerkelijk veroordeeld? Kunt u een overzicht geven van de laatste vijf jaar en de ontwikkeling ervan in kaart brengen?
Politie en Openbaar Ministerie registreren niet specifiek op wederrechtelijke vrijheidsberoving c.q. gijzeling in relatie tot het opsluiten van personen in een huurwoning.
Wat is de maximale straf die geldt voor het opsluiten van mensen in hun woning of kamer door bijvoorbeeld de deur vast te schroeven?
Indien de rechter oordeelt dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving, dan is de maximumstraf 8 jaar of een boete van de vijfde categorie (artikel 282, eerste lid, Wetboek van Strafrecht). Afhankelijk van de ernst van de situatie kan de rechter ook oordelen dat sprake is van gijzeling (artikel 282a, eerste lid, Sr). Dit artikel kent een maximumstraf van 15 jaar of een boete van de vijfde categorie.
Het bericht dat het ABP 174 miljoen euro in de palmolie-industrie investeert |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ons grootste pensioenfonds betrokken bij kap regenwoud» van 3 april 2018 over het ABP dat 174 miljoen euro in destructieve palmolieplantages in Papua (Indonesië) investeert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat hierbij sprake is grootschalige ontbossing van primair en ongerept oerwoud, dat hierbij sprake is van mensenrechtenschendingen en dat het hierbij gaat om een gebied waar vijf procent van alle diersoorten leeft? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het artikel is verontrustend. Het kabinet is overtuigd van het belang van het tegengaan van ontbossing en landroof, zowel voor het beheersbaar houden van klimaatverandering als voor ecosysteemdiensten voor mens en natuur. Nederland werkt op verschillende manieren aan een structurele oplossing van dit probleem door in te zetten op ontbossingsvrije handelsketens, beter bestuur (inclusief land governance) en het behoud van bossen met een high-conservation value.
We zetten in op verduurzaming en op het tegengaan van ontbossing vanuit internationale handelsketens door samen te werken met het bedrijfsleven, producenten(-landen), andere overheden en maatschappelijke organisaties en kennisinstituties. In producentenlanden – waaronder Indonesië – ondersteunt Nederland landschapsprogramma’s, zoals die van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), die de problematiek op integrale wijze aanpakken. In Zuid-Sumatra werkt men bijvoorbeeld aan de bescherming van (met name veenland-) bossen, het voorkomen van bosbranden en de verbetering van inkomens van kleine producenten door intensivering van de opbrengst en verbeterde landbouwpraktijken.
Daarnaast werkt Nederland aan beter beheer van bossen en het tegengaan van illegale houtkap, onder meer door verbeterde regelgeving, implementatie en ruimtelijke planning. We richten ons op overheden onder meer via het EU FLEGT-programma (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) en strategische inzet van kennis door organisaties als Tropenbos International.
Ook op lokaal niveau werken we aan versterking van maatschappelijke organisaties en gemeenschappen – ondermeer via de International Land Coalition – en van de toepassing van Free, Prior and Informed Consent (FPIC) bij landtransacties. Effectieve toepassing van FPIC is een belangrijk verbeterpunt voor de deelnemers aan de Nederlandse LANDdialoog over de verbetering van landrechten in ontwikkelingslanden en is reeds als een expliciet actiepunt opgenomen in het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector.
Deelt u de mening van de hoogleraar uit het genoemde artikel dat het behoud van dit oerwoud als essentieel wordt gezien voor de natuurbescherming? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe kunt u deze investeringen van het ABP rijmen met de wens van werknemers dat hun pensioenpremies op een verantwoorde en duurzame worden belegd2 en met de eigen ambitie van het ABP, geformuleerd als: «ABP wil een duurzaam pensioenfonds zijn»?3
Bij de eerdere beantwoording van Kamervragen4 is aangegeven dat werknemers in Nederland in algemene zin willen dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in palmolie wordt belegd. Het is aan het pensioenfonds om deze afweging te maken.
Het Nederlandse pensioenstelsel kent vele bedrijfstakpensioenfondsen waar werkgevers en werknemers van de betreffende bedrijfstak verplicht bij zijn aangesloten. Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van ABP. ABP heeft een paritair bestuursmodel, waarin vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties worden voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Werknemers kunnen dus ook via vertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan invloed uitoefenen op het beleid van een pensioenfonds.
Bent u bereid het ABP, een enorme institutionele belegger met veel invloed, aan te sporen om deze investeringen van de hand te doen?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Het ABP houdt daarbij rekening met de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden. «Insluiting» vormt een belangrijk onderdeel van dat beleid. Door aandelen te houden in bedrijven kan ABP normoverdragende gesprekken aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet zich (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement in de palmolie sector. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid. Bij eerdere beleggingen, bv. in Mozambique heeft ABP actie ondernomen naar aanleiding van berichten over vergelijkbare problematiek als beschreven wordt in het artikel. Het kabinet gaat ervan uit dat deze lijn verder zal worden voortgezet.
Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.5 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.6
De gevolgen van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten weren Polen en Roemenen» over de problemen met huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja.
Is het waar dat er circa 400.000 arbeidsmigranten in Nederland zijn, waarvan er voor 100.000 mensen geen huisvesting beschikbaar is?
De genoemde 400.000 betreft een schatting van het aantal arbeidsmigranten uit Midden -en Oost-Europa in Nederland.
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de basisregistratie personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden – en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 zijn dit circa 337.000 mensen. Mensen die niet geregistreerd zijn, worden hierin niet zichtbaar.
De 100.000 huisvestingsplekken komen voort uit een onderzoek op eigen initiatief van het expertisecentrum Flexwonen. Voor dit onderzoek hebben zij gesprekken gevoerd met 40 uitzendbureaus en huisvesters. Deze schatting is voor eigen verantwoordelijkheid van het expertisecentrum Flexwonen.
Dit cijfer geeft namelijk geen harde onderbouwing voor het precieze aantal benodigde plekken in Nederland en waar de huisvestingsplekken nodig zijn. Het geeft wel weer dat er een behoefte is aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en dat die behoefte gekoppeld is aan de groeiende economie. Mijn collega van BZK bekijkt hoe deze groepen beter in beeld gebracht kunnen worden en zo worden meegenomen in rapportages over het woningtekort.
Begrijpt u dat een plotselinge toename van arbeidsmigranten ontwrichtend kan werken in dorpen en steden? Wat onderneemt u hiertegen?
Door de economische groei neemt de werkgelegenheid toe. De toename van arbeidsmigranten hangt hier ook mee samen. Tegelijkertijd is er een spanning op de woningmarkt. Deze groep arbeidsmigranten, die van belang is voor het functioneren van onze economie en maatschappij, hebben een goede plek nodig om te wonen.
Eengezinswoningen zijn over het algemeen niet geschikt voor het huisvesten van grote aantallen mensen. Ook schuren, loodsen, containers en barakken zijn niet per definitie geschikt om mensen te huisvesten. Ik vind het van belang dat deze mensen goed worden gehuisvest met voldoende privacy en kwaliteit.
Het is aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten. Daarbij moeten zij ook oog hebben voor de leefbaarheid in wijken. Mijn collega van BZK is bezig met de ontwikkeling van een handreiking voor gemeenten en hun partners om dit gesprek te starten en te bespoedigen. Ik verwacht dat dit voor de zomer beschikbaar zal zijn voor gemeenten. Wanneer niet gezamenlijk wordt gekeken naar deze groeiende vraag, kan dit leiden tot ongewenste situaties. Deze kunnen leiden tot overlast in dorpen en steden voor zowel de huidige bewoners als de arbeidsmigranten.
Om de druk op reguliere woonwijken behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Hoe zij dat doet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers een lokale aangelegenheid.
Door het kabinet wordt verder breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Daarnaast kan er op onwenselijke en ongeoorloofde situaties worden gehandhaafd. De gemeente heeft daarin rol wanneer het gaat om bouw- en woningtoezicht en ruimtelijke ordening. De Inspectie SZW controleert op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het minimumloon. Verhuurders die een keurmerk hebben, bijvoorbeeld SNF, worden regelmatig gekeurd in het kader van de normenset voor het keurmerk.
Erkent u dat arbeidsmigratie tot overlast kan leiden, alsmede tot verdringing en uitbuiting? Heeft de Inspectie SZW genoeg middelen om hiertegen op te treden?
Uit een onderzoek dat SEO Economisch Onderzoek in 2014 in opdracht van de toenmalige Minister van SZW heeft gedaan naar verdringing door arbeidsmigratie over de periode 2001–2011, volgt dat in veel sectoren het aantal Nederlandse werknemers is afgenomen terwijl het aantal arbeidsmigranten is toegenomen. Die verschuiving gaat gepaard met ongelijke concurrentie. Tegelijkertijd zijn de meeste werknemers die in 2001 in deze sectoren aan het werk waren, ook in 2011 aan het werk: in dezelfde sector, in een andere sector of als zelfstandige. Wel constateert SEO dat voor enkele risicogroepen, die het meest concurreren met arbeidsmigranten (allochtonen, jongeren en laaggeschoolden), arbeidsmigratie negatieve gevolgen heeft. Om oneerlijke concurrentie aan te pakken wordt onder meer in Europa ingezet op gelijk loon voor gelijk werk en is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. De afgelopen jaren is al veel werk verzet om dit soort misstanden aan te pakken. Het Regeerakkoord onderkent ook dat handhaving een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid en dat daarvoor internationale samenwerking en afspraken nodig zijn. Om de handhaving en fraudebestrijding te intensiveren maakt het Regeerakkoord daarom – geleidelijk oplopend naar 2021 – jaarlijks 50 miljoen euro extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Door deze extra middelen kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Zowel aan de preventieve kant, door brancheaanpak en eventuele wetswijzigingen, als door de Inspectie, door de inzet van haar brede instrumentenmix, van voorlichting tot inspecties en strafrechtelijke aanpak. Zowel qua inzet als middelenmix worden situaties van uitbuiting aangepakt. Inmiddels is begonnen met de voorbereidingen om in 2018 de inspectieketen in de handhaving personeelsmatig te versterken in lijn met het Inspectie Control Framework (ICF) dat mijn voorganger in mei aan uw Kamer heeft aangeboden.
Deelt u de mening dat eengezinswoningen met acht tot twaalf arbeidsmigranten tot erbarmelijke omstandigheden kunnen leiden voor arbeidsmigranten en tot overlast kunnen leiden in straat en buurt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten niet alleen lokaal, maar ook landelijk beleid vereist? Op welke manier gaat u gemeenten helpen om een concentratie van arbeidsmigranten te voorkomen, zoals bij de gemeente Tiel?2
Het woonbeleid is een lokale aangelegenheid en gemeenten hebben een taak om te zorgen voor geschikte huisvesting voor al hun inwoners. Arbeidsmigranten maken daar dus ook onderdeel van uit. Om te voorkomen dat de druk op individuele straten of wijken te groot wordt, kan de gemeente er zoals gezegd bijvoorbeeld voor kiezen om via de huisvestingsverordening een splitstingsvergunning in te stellen. Daarbij blijft dat het van belang is om deze mensen te voorzien van kwalitatieve huisvesting.
De link tussen de komst van nieuwe werkgelegenheid en huisvesting voor de werknemers zou automatisch gelegd moeten worden. Bij bijvoorbeeld de komst van het EMA (Europees Medicijn Agentschap) in Amsterdam is direct ook gekeken en gevraagd om mogelijkheden voor het huisvesten van de hoogopgeleide kenniswerkers. Ook bij de komst van een distributiecentrum of fruitkas, zou het logisch zijn dat deze link automatisch wordt gelegd. Deze werknemers spelen een belangrijke rol in onze huidige economie en maatschappij. Wij willen immers ook dat ons pakketje de volgende dag wordt bezorgd en de schappen in de supermarkt zijn gevuld.
Ik merk dat in veel gevallen de link tussen werkgelegenheid en huisvesting niet wordt gelegd. Mijn collega van BZK en ik zullen gemeenten wijzen op de taak die zij hebben in het huisvesten van deze doelgroep. Gemeenten hebben zelf de mogelijkheden en instrumenten in handen om te sturen op hun woningvoorraad. Zo kunnen zij in hun woonvisie de huisvesting van arbeidsmigranten opnemen en daar indien dat als wenselijk wordt gezien ook prestatieafspraken over maken met woningcorporaties. Daarnaast kunnen zij samen met werkgevers en uitzenders afspraken maken over het realiseren van huisvesting wanneer een nieuw bedrijf zich vestigt. Ook de provincies kunnen een belangrijke rol in dit huisvestingsvraagstuk spelen door de komst van economische activiteit te signaleren en gemeenten te ondersteunen in het realiseren van huisvestingsmogelijkheden voor de werknemers. De handreiking voor gemeenten en hun partners die mijn collega van BZK nu ontwikkelt kan helpen om lokaal dit gesprek te voeren en bij te dragen aan kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten, met oog voor leefbaarheid in buurt.
Ik zie dus ook zeker een rol weggelegd voor de ondernemers en werkgevers die een beroep doen op arbeidsmigranten. Zij hebben zowel een signalerende als faciliterende rol. Het signaleren geldt richting gemeenten en provincies om de komst van werkgelegenheid direct te koppelen aan huisvesting. De faciliterende rol hebben zij richting de werknemers om ten minste te bemiddelen in de eerste huisvesting. In gesprekken over de huisvesting van arbeidsmigranten zullen mijn collega van BZK en ik dan ook mede onze collega van EZK betrekken.
Deelt u de mening dat het aan banden leggen van «verkamering» van huizen, waarmee een maximum van vier arbeidsmigranten per woning en maximaal twee woningen met arbeidsmigranten per straat, bijdraagt aan fatsoenlijke woonomstandigheden voor arbeidsmigranten en aan leefbare buurten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel arbeidsmigranten er in Nederland werkzaam zijn en verblijven en hoe de registratie van de woon- en verblijfplaats van arbeidsmigranten mogelijk wordt gemaakt, zodat gericht beleid en handhaving mogelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt al onderzocht. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Gemeenten en het Rijk vinden het belangrijk om goed zicht te krijgen op alle personen die in Nederland verblijven. Daarom dient iedereen die langer dan vier maanden in een half jaar in Nederland verblijft zich in te schrijven in de BRP. Het gaat daarbij om de registratie van het verblijfadres.
Daarnaast kunnen mensen die korter dan vier maanden in het half jaar in Nederland verblijven zich inschrijven in de BRP als niet-ingezetene met een buitenlands adres.
Bent u bereid te bevorderen dat bij de vestiging en/of uitbreiding van bedrijven, zoals distributiecentra en tuinbouwbedrijven, de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten, verplicht onderdeel uitmaken van het vestigingsplan?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat huisvesting van een hoge concentratie van arbeidsmigranten in schuren, loodsen, containers en barakken ongewenst is? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat huisvesting van werknemers op het bedrijventerrein van de werkgever voorkomen moet worden, omdat de machtsverhouding tussen werkgever (tevens huurbaas) en werknemer dan uit balans raakt vanwege de afhankelijkheidsrelatie?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat er een zekere afstand bestaat tussen de huisvesting van de arbeidsmigrant en het werk. Arbeidsmigranten komen vaak zonder netwerk naar Nederland op verzoek van de werkgever. Ik zie daarom wel een rol voor de werkgever om de werknemer te helpen bij het zoeken naar woonruimte of het faciliteren van deze woonruimte. Het faciliteren van deze huisvesting mag echter geen eigenstandig verdienmodel vormen voor de werkgever. Daarom is om onwenselijke situaties met betrekking tot inhoudingen te voorkomen per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon ingesteld. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden over onder meer de hoogte van de inhouding en de kwaliteitseisen voor de huisvesting.
Deelt u de mening dat invoering van tewerkstellingsvergunningen een goed instrument zijn om het aantal arbeidsmigranten te reguleren en te voorkomen dat in dorpen disproportioneel veel arbeidsmigranten komen wonen, terwijl regio’s in Oost-Europa leeglopen?
Het invoeren van een tewerkstellingsvergunning is in strijd met het geldende vrij verkeer van werknemers in Europa. Met de Nederlandse ambassade in Warschau zet ik wel in op het informeren in de eigen taal over het wonen en werken in Nederland, zodat Polen die als arbeidsmigrant naar Nederland willen komen een geïnformeerde keuze kunnen maken. Ik ondersteun daarnaast ook de NGO FairWork om arbeidsmigranten in de eigen taal informatie te geven over hun rechten en indien nodig te ondersteunen waarbij er bij signalen van mogelijke uitbuiting altijd een melding wordt gedaan bij Inspectie SZW. Afhankelijk van de melding neemt de Inspectie SZW deze mee in de risicoanalyse of onderneemt actie als sprake is van arbeidsuitbuiting.
Hoe voorkomt u dat onbeperkte arbeidsmigratie alsmede ongebreidelde uitbreiding van bedrijven tot ontwrichting van gemeenschappen leidt?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Het is echter wel van belang dat er ook voor iedereen sprake is van een eerlijk, loon, goede arbeidsomstandigheden en voldoende en kwalitatief goede huisvesting.
Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.
Daarnaast zie ik een duidelijke rol voor werkgevers, gemeenten en provincies om de behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten op lokaal niveau in beeld te brengen en de realisatie hiervan te ondersteunen. Zij kunnen daarvoor ook actief het gesprek aangaan met ondernemers en werkgevers. Ook de werkgevers kunnen hier een bepalende rol in spelen.
Deelt u de mening dat, indien arbeidsmigranten naar Nederland worden gehaald om te wonen en te werken, er ook eisen gesteld moeten worden aan hun inburgering, zodat zij leren over de Nederlandse taal en gebruiken? Zo nee, hoe voorkomt u dat zij niet integreren, maar zich isoleren?
Nee, arbeidsmigranten uit de EU-landen zijn niet inburgeringsplichtig. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant om de Nederlandse taal en gebruiken te leren. Dit kan door vrijwillig deel te nemen aan een inburgeringscursus of een taalcursus te volgen. Dit zal echter vooral relevant zijn voor arbeidsmigranten die hier langer dan vier maanden willen wonen en werken. Op dat moment is inschrijving in de BRP ook aan de orde.
Een gezin waarvan de vrouw werkt, de man permanent in een WLZ-instelling verblijft en de kinderen dus geen recht hebben op kinderopvangtoeslag omdat de man niet werkt ondanks dat in dit in 2002 in de wet geregeld zou worden |
|
Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zaak van de heer W., die na een ongeluk blijvend in een Wet langdurige zorg (WLZ)-instelling verblijft en twee kleine kinderen en een werkende echtgenote mevrouw C. heeft?1
Ja.
Is het waar dat mevrouw C. geen recht heeft op kinderopvangtoeslag via de belastingdienst/toeslagen, omdat haar echtgenoot niet werkt en dus geacht wordt voor de kinderen te zorgen?
Het klopt dat ouders alleen in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag als beide ouders werken of als (één van) de ouders een andere bezigheid verricht(en) die de kans op werk vergroot, zoals bijvoorbeeld het volgen van een opleiding of een re-integratietraject.
Deze casus toont wel aan dat de huidige regels in gevallen waar een van de ouders echt niet kan werken onbedoeld hard uitpakken. Om die reden wil ik bezien of het mogelijk is om een wettelijke uitzondering te maken voor de groep ouders waarbij de ene ouder werkt en de andere ouder een wlz-indicatie heeft, en dus niet voor de kinderen kan zorgen.
Is het waar dat de gemeente op dit moment op basis van een sociaal medische indicatie (SMI) in dit geval kinderopvangtoeslag kan toekennen?
Op basis van sociaal medische indicatie (SMI) kunnen gemeenten een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verstrekken. Gemeenten kunnen een (financiële) vergoeding bieden aan gezinnen waarvan één van de ouders niet werkt en die tijdelijk om psychische, sociale of gezondheidsredenen niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, zodat kinderen naar de kinderopvang kunnen (blijven) gaan. Gemeenten krijgen jaarlijks € 28 miljoen uit het gemeentefonds voor het invullen van SMI.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gezin recht heeft op een zeer beperkte bijdrage in de kinderopvang in de gemeente waarin zij wonen?
Gemeenten hebben veel beleidsvrijheid bij de invulling van SMI, zowel met betrekking tot de doorlooptijd van SMI, de hoogte van de vergoeding en het aantal dagdelen dat kinderen naar de kinderopvang kunnen gaan. De gemeente staat het dichtstbij de gezinnen en is daarmee het beste in staat om te bepalen waar de specifieke behoefte van deze gezinnen ligt. De gemeente kan daarom ook goed maatwerk bieden. Ik kan helaas niet op individuele gevallen ingaan.
Bent u ervan op de hoogte dat veel gemeentes voor de SMI een relatief lage inkomensgrens hanteren (tussen de bijstandsnorm en 150% wettelijk minimumloon)?2
Het is mij bekend dat er gemeenten zijn die een financiële toegankelijkheidsdrempel hanteren voor het toekennen van SMI. In de niet-bindende beleidsregels die de VNG in overleg met mijn ministerie heeft opgesteld, staat geschreven dat het niet wenselijk is om een financiële toegankelijkheidsdrempel te hanteren voor SMI3. Deze niet-bindende richtlijnen zijn gedeeld met de leden van de VNG. Tegelijkertijd moeten gemeenten ook zoeken naar balans tussen het afbakenen van de doelgroep met financiële criteria en het toegankelijk houden van de regeling. Uiteindelijk ligt deze afweging bij gemeenten.
Bent u ervan op de hoogte dat ouders met een inkomen op 150% van het wettelijk minimumloon volgens de tabel 90,4% van de kosten van kinderopvang van het eerste kind vergoed krijgen en 94,4% van de kinderopvang van het tweede (en volgende) kind?3
Ja.
Wat raadt u deze ouder aan? Moet zij ophouden met werken? Bent u ook bereid contact met haar en/of de gemeente op te nemen?
Zoals aangegeven ben ik bereid om te kijken of het mogelijk is om een uitzondering te maken in de wet kinderopvang voor deze casus en vergelijkbare gevallen. Het zal echter wel enige tijd kosten om dit goed uit te zoeken en een eventuele wettelijke aanpassing door te voeren. Ik raad de ouder voor nu aan om in gesprek te gaan met de gemeente en de situatie aan de gemeente uit te leggen.
Klopt het dat er wel recht bestaat op kinderopvangtoeslag indien de partner een inburgeringscursus volgt (artikel 1.6g van de wet kinderopvang), een reintegratie-traject volgt of een opleiding volgt, omdat je dan niet in staat bent tegelijkertijd voor je kinderen te zorgen?
Het klopt dat ouders in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag wanneer zij een traject volgen dat de kans op werk vergroot. Dat geldt voor de bovenstaande trajecten.
Herinnert u zich dat bij de Wet kinderopvang in 2002 ook artikelen zaten die luidden: «Artikel 6, eerste lid [...] Artikel 23
Het is mij bekend dat deze artikelen niet in werking zijn getreden bij de wet kinderopvang. Deze keuze is destijds gemaakt om ervoor te zorgen dat gemeenten zoveel mogelijk maatwerk konden bieden. Zoals uit recente onderzoeken blijkt_, hebben de meeste gemeenten beleidsregels of verordeningen rondom SMI. Ik acht gemeenten in staat om het beleid rondom SMI in te richten voor gezinnen die om een psychische, medische of sociale reden niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag.
Herinnert u zich dat de leden Omztzigt, Heerma en van Hijum deze problematiek twee keer eerder aan de orde gesteld hebben en dat het in beide casussen niet leidde tot een oplossing?5
Ik ben me ervan bewust dat er eerder vragen zijn gesteld over SMI. Ik kan echter, zoals eerder aangegeven niet ingaan op individuele casussen. Het is aan de gemeente om maatwerk te bieden aan gezinnen die een beroep doen op SMI.
Waarom is bij het onderzoek naar de SMI wel gekeken naar de gemeentelijke regelingen en zijn ellenlange vragenlijsten opgesteld, maar is er niet gekeken naar wie er buiten de boot vielen en zijn er geen gesprekken gevoerd met mensen die een SMI wel of niet kregen?6
Bij de onderzoeken naar SMI is gekozen om voornamelijk gemeenten te bevragen over de regeling SMI. De gemeente heeft het meest volledige overzicht van de aanvragen en eventuele afwijzingen van SMI. Ook is er onderzocht of er informatie over SMI te vinden is op de websites van de gemeenten.
Bent u bereid om een structurele oplossing te bieden voor in ieder geval de situatie waarbij een partner in een WLZ-instelling verblijft door de betreffende artikelen van de wet in werking te laten treden en mensen die in een WLZ-instelling verblijven hieronder te laten vallen?
Ik ben, zoals bij vraag 2 aangegeven, bereid om te kijken of het mogelijk is om een uitzondering te maken voor de groep ouders waarvan de ene ouder werkt en de andere een WLZ-indicatie heeft. Er moet nog worden uitgezocht wat de eventuele juridische en financiële consequenties zijn van een mogelijke uitzondering. Ook moet nog bepaald worden of het creëren van een uitzondering uitvoeringstechnisch mogelijk is. Ik streef ernaar u hierover dit najaar nader te informeren.
Indien u de betreffende artikelen niet in werking laat treden, welke boodschap heeft u dan voor deze kleine groep ouders, van wie één van de partners in een WLZ-instelling verblijft en de andere werkt en voor de kinderen zorgt?
Zoals ik ook bij vraag 7 heb aangegeven, raad ik deze ouder(s) voor nu aan om in gesprek te gaan met de gemeente om de situatie uit te leggen. De gemeente kan dan bepalen wat de beste oplossing is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Waarom de strijd tegen het UWV je kapot kan maken - en hoe het anders kan’ |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u verklaren waarom het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zo weinig zaken met mediation oplost, namelijk 0,12 procent van het totaal aantal bezwaarzaken?1
Het klopt dat mediation zelden wordt toegepast in de praktijk. UWV geeft hierover aan dat mediation bij de ontvangstbevestiging van bezwaar standaard door het UWV aangeboden. Mediation wordt alleen ingezet wanneer het toegevoegde waarde heeft. Een belangrijke voorwaarde voor het inzetten van mediation is dat beide partijen het instrument willen gebruiken en bereid zijn om met elkaar in gesprek te gaan. Een uitkeringsgerechtigde kan de keuze maken om hier al dan niet gebruik van te maken. UWV biedt maatwerk gegeven de vraag die voorligt vanuit de uitkeringsgerechtigde.
Bent u bereid om mediation een centralere rol te laten spelen bij het UWV? Bent u bijvoorbeeld bereid met het UWV een pilot op te starten?
UWV geeft aan dat mediation bij het indienen van bezwaar door de uitkeringsgerechtigde standaard door het UWV wordt aangeboden. Ik zie daarom geen aanleiding om een pilot te starten. Mediation is geen doel op zich, het is een hulpmiddel om in overleg tot een vergelijk te komen bij een verschil van inzicht.
De mogelijkheid van mediation benoemt het UWV in iedere ontvangstbevestiging op een bezwaarschrift. De uitkeringsgerechtigde kan vervolgens de keuze maken om hier al dan niet gebruik van te maken. Bij de behandeling van het bezwaar neemt UWV altijd eerst telefonisch contact op met de betrokkene, om de bezwaarzaak zowel inhoudelijk als procedureel te bespreken. In voorkomende gevallen wordt mediation ook aangeboden in telefonisch contact tussen de klant en het UWV. In dit telefoongesprek kan de inzet van mediation worden besproken en is het standaard beleid om hier op in te gaan als het verzoek van de klant komt. Daarnaast zet het UWV in de reguliere behandeling van bezwaarzaken mediationtechnieken in, met name tijdens het telefonisch contact dat standaard direct na ontvangst van de bezwaarzaak plaatsvindt.
Gedurende mediation worden de bezwaar- of klachtprocedures waarover de mediation gaat, stilgelegd. De heren Jasper van Dijk en Van Nispen hebben gevraagd waarom de procedure in het geval van de casus die in het artikel wordt beschreven niet is opgeschort. Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Op basis van de gegevens in het artikel is het voor UWV bovendien niet mogelijk om de specifieke casus te achterhalen. De persoon die in het artikel genoemd wordt, was niet bereid om haar gegevens met het UWV te delen. Het is daarom überhaupt niet mogelijk om uitsluitsel te geven over de vraag of de procedure is opgeschort.
Wordt mediation, naast de mogelijkheden tot bezwaar, standaard door het UWV aangeboden? Zo ja, op welke wijze? Wordt hiermee de mogelijkheid tot bezwaar opgeschort? Zo nee, waarom niet? Kunt u verklaren waarom opschorting in dit geval niet gebeurd is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt de onafhankelijkheid geborgd bij de afhandeling van UWV bezwaarprocedures? Onderschrijft u dat indien bezwaarprocedures worden afgehandeld door de (directe) collega’s van degene die het oorspronkelijke oordeel heeft gegeven, de onafhankelijkheid moeilijk te garanderen is?
UWV geeft hierover aan dat de onafhankelijkheid is geborgd doordat het directoraat Bezwaar en Beroep een afzonderlijk onderdeel is van organisatie van het UWV. Hierdoor is sprake van distantie ten opzichte van de primaire gevalsbehandeling.
Bent u bereid bezwaarprocedures bij het UWV door een onafhankelijke commissie te laten beoordelen?
In mijn ogen ontbreekt hiertoe de noodzaak. Het UWV kent een zorgvuldig procedure voor de initiële beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het opnieuw beoordelen bij bezwaar. Indien iemand het nog steeds niet eens is met een beslissing van UWV in bezwaar, heeft diegene de mogelijkheid om op basis van de Algemene wet bestuursrecht in beroep te gaan.
Wat gaat u doen voor de vrouw in kwestie?
Ik wil benadrukken dat ik het vreselijk vind dat een jonge vrouw al jaren aan bed gekluisterd is. Ik kan echter niet ingaan op een individuele casus.
Hoe verklaart u dat iemand die vanwege de ernst en uitzichtloosheid van haar ziektebeeld in een euthanasie-procedure zit, toch wordt beoordeeld als werkvermogend?
Het feit dat betrokkene contact heeft opgenomen met een Levenseindekliniek onderstreept de ernst en uitzichtloosheid van het ziektebeeld. UWV bepaalt op basis van een professioneel oordeel of iemand al dan niet arbeidsvermogen heeft. Het begrip arbeidsvermogen is in wet- en regelgeving geobjectiveerd. UWV toetst op basis hiervan zo zorgvuldig mogelijk of iemand arbeidsvermogen heeft, ook als iemand in een euthanasie-procedure zit. Hierbij heeft UWV ook oog voor de ernst en uitzichtloosheid van het ziektebeeld.
In het geval van de herindeling Wajong is het zittend bestand Wajong onderverdeeld in twee categorieën: mensen met arbeidsvermogen en mensen zonder arbeidsvermogen. Op verzoek van uw Kamer heeft UWV, in overleg met mijn departement, een proces ingericht waarbij Wajongers niet meer zijn belast dan strikt noodzakelijk. Deze werkwijze is vastgelegd in artikel 2a van het Schattingsbesluit. De beoordeling heeft zo efficiënt en zorgvuldig mogelijk plaatsgevonden. Voor de betrokkenen was het immers van belang dat zij met zo min mogelijke belasting en op een zo duidelijk mogelijke manier te horen kregen waar zij aan toe waren en welke stappen zij konden ondernemen wanneer zij het oneens waren met de vooraankondiging of het besluit van UWV.
De meerderheid van alle oWajongers (Wajongers die voor de wetswijziging van 1 januari 2010 de Wajong zijn ingestroomd) is op basis van systeem- en dossierinformatie voorlopig ingedeeld. Op volgorde van leeftijd hebben Wajongers gefaseerd een vooraankondiging ontvangen met het voornemen om de Wajonger in te delen in een van de twee categorieën: arbeidsvermogen of geen arbeidsvermogen. UWV heeft daarbij gevraagd of de Wajonger het eens was met deze voorlopige indeling. Wajongers die het niet eens waren, zijn uitgenodigd nadere informatie te verstrekken waarom zij in een andere categorie thuishoren. Wajongers die UWV op basis van dossier- of systeeminformatie niet in kon delen (onbepaald) hebben een vragenlijst ontvangen voor nadere informatie. UWV heeft op basis van deze informatie beoordeeld in welke categorie de Wajonger voorlopig werd ingedeeld. Op het moment dat een Wajonger het niet eens was met de indeling, heeft een beoordeling op basis van de vier criteria Wajong 2015 plaatsgevonden. Indien een Wajonger het eens was met de voorlopige indeling, dan wel een beoordeling heeft plaatsgevonden, heeft dit geleid tot een besluit van UWV. Tegen dit besluit heeft de Wajonger de mogelijkheid gehad om bezwaar en beroep aan te tekenen.
Validatie van 80%-norm arbeidsovereenkomst postsector |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook postbedrijf Sandd heeft nu 80 procent van de bezorgers in dienst»1
Ja.
Kunt u aangeven op welke manier de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft onderzocht of postvervoerders met minimaal 80% van hun postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben?
De ACM heeft mij laten weten dat alle daarvoor in aanmerking komende postvervoerbedrijven de ACM desgevraagd informatie en gegevens hebben verstrekt met betrekking tot het aantal postbezorgers en het aantal (arbeids)overeenkomsten. De ACM heeft onder meer afschriften gekregen van elk type overeenkomst dat het postvervoerbedrijf met een postbezorger heeft afgesloten.
Kunt u aangeven of postvervoerders bewijzen en/of externe validatie (zoals een accountantsverklaring) hebben moeten aanleveren om te onderbouwen dat zij met minimaal 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben? Zo nee, waarom niet? Gaat de ACM deze bewijzen in dat geval alsnog opvragen?
De ACM heeft mij laten weten dat er op basis van de door de postvervoerbedrijven aan de ACM verstrekte informatie geen aanleiding was voor het aanleveren van een externe validatie. Wel heeft de ACM mij toegezegd dat ze dit jaar nog zal onderzoeken of de postvervoerbedrijven nog steeds voldoen aan de 80% norm.
Gaat de ACM structureel onderzoek doen naar naleving van deze verplichting om te voorkomen dat postvervoerders alleen ten tijde van het afgeronde ACM-onderzoek met tijdelijke contracten voldoende arbeidsovereenkomsten hadden afgesloten, maar daarna weer overstappen op overeenkomsten van opdracht? Zo ja, met welke frequentie worden deze onderzoeken uitgevoerd?
De ACM heeft mij laten weten dat zij nog dit jaar de postvervoerbedrijven opnieuw zal controleren op de naleving van de 80%-norm. Het is de bedoeling dit onderzoek zoveel mogelijk parallel te laten lopen met de inwerkingtreding van de door mij aangekondigde wijziging van het Tijdelijk Besluit postbezorgers 2011, waarmee wordt geregeld dat uitzendovereenkomsten van postbezorgers die zijn opgenomen in het doelgroepregister banenafspraak kunnen worden meegeteld voor de 80%-norm in het Tijdelijk besluit. De internetconsultatie hiervan is op 6 april afgerond. Dit laat onverlet dat de ACM in het geval sprake is van signalen of klachten op ieder moment kan onderzoeken of de 80%-norm wordt nageleefd.
Cambridge Analytica |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cambridge Analytica is modern kolonialisme»?1
Ja.
Kunt de methode van Cambridge Analytica, Aggregate IQ en het moederbedrijf Strategic Communication Laboratories (Cambridge Analyctica c.s.) uiteenzetten?
Volgens berichtgeving uit o.a. de NRC van 20 maart jl. en een undercover-reportage van de Britse TV-zender Channel 4, heeft Cambridge Analytica door microtargeting op basis van nepnieuws en gedragspsychologie op sentimenten van kiezers ingespeeld en daarbij juridische grenzen heeft overschreden.2 Ik ben niet op de hoogte van de exacte methodes van deze bedrijven, over welke gegevens zij de beschikking hadden, dan wel van welke sociale media platforms die persoonsgegevens afkomstig waren, anders dan dat Cambridge Analytica gegevens van personen wist te achterhalen via een docent die toegang had tot bepaalde gegevens op Facebook via de door hem gecreëerde persoonlijkheidstest genaamd «This is your digital life». Cambridge Analytica zou daarnaast verschillende vragenlijsten hebben gebruikt waarbij moest worden ingelogd met een Facebook-account waardoor via die weg gegevens konden worden verzameld3.
Het betreft gegevens die zouden zijn gebruikt bij o.a. microtargeting om op die wijze verkiezingen in onder andere de VS te beïnvloeden. Welke gegevens dat precies waren is afhankelijk van de privacy instellingen van de getroffen personen destijds.
Het toezicht op de naleving van de Europese en nationale privacywetgeving is in Nederland belegd bij de Autoriteit persoonsgegevens, die in de uitoefening van dit toezicht volstrekt onafhankelijk is. De politieke verantwoordelijkheid voor de bescherming van persoonsgegevens is belegd bij de Minister voor Rechtsbescherming.
Over welke persoonsgegevens hadden deze bedrijven daarbij de beschikking?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre waren die persoonsgegevens afkomstig van sociale media platforms, en Facebook in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke schaal had Cambridge Analyctica c.s. de beschikking over deze persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschilt de methode van Cambridge Analyctica c.s. van al gebruikelijke vormen van data-analyse en het plaatsen van gerichte advertenties op sociale media platforms als Facebook?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht van de NOS waarin wordt vermeld dat tot 90.000 Nederlanders mogelijk zijn getroffen door het dataschandaal rond Cambridge Analytica, dat persoonlijke data van Facebookgebruikers verzamelde? Kunt u nauwkeuriger aangeven om hoeveel Nederlanders het gaat?2
Door navraag bij Facebook kan ik u het volgende melden over het maximum aantal mensen dat in Nederland mogelijk getroffen is. Dat zijn 89.373 mensen, bestaande uit 28 mensen die de app hadden geïnstalleerd en 89.345 personen die mogelijk via hen getroffen zijn.
Welke gevallen zijn bij u bekend waarin Cambridge Analyctica c.s. door middel van politieke «microtargeting», al dan niet via uitbesteding, Nederlanders bij verkiezingen heeft beïnvloed?
Mij zijn geen gevallen bekend waarin Cambridge Analytica door middel van politieke microtargeting Nederlanders bij verkiezingen heeft beïnvloed. Het NOS Journaal berichtte op 19 maart jl. weliswaar dat ook Nederlandse politieke partijen de mogelijkheid gebruiken om gericht te adverteren via Facebook, maar dat is, zoals in antwoord op vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2231) van het lid Koopmans (VVD) is aangegeven op geen enkele wijze te vergelijken met de praktijken van Cambridge Analytica, dat volgens berichtgeving uit o.a. de NRC van 20 maart jl. en een undercover-reportage van de Britse TV-zender Channel 4, door microtargeting op basis van nepnieuws en gedragspsychologie op sentimenten van kiezers heeft ingespeeld en daarbij juridische grenzen heeft overschreden. Microtargeting door politieke partijen in Nederland is door de privacyregelgeving die in Nederland geldt aan striktere regels verbonden. Zo wordt politieke voorkeur als bijzonder persoonsgegeven aangemerkt, dat zonder expliciete toestemming van betrokkene niet mag worden verwerkt. In Nederland lijkt microtargeting door politieke partijen zich dan ook te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt. Het gaat hier om een praktijk die niet per definitie in strijd is met de privacywetgeving. Verder is van belang dat de AVG per 25 mei 2018 striktere eisen stelt aan toestemming: de toestemming moet expliciet gevraagd én verkregen worden, en mag niet «verstopt» zitten in bijvoorbeeld de algemene voorwaarden.
Cambridge Analytica heeft daarentegen op grote schaal gebruik gemaakt van gegevens van personen die daarvoor op geen enkele wijze toestemming hadden gegeven. Er zijn bij mij geen bedrijven bekend die dit in Nederland op een gelijksoortige wijze hebben gedaan.
Zijn er bij u andere bedrijven bekend die een gelijksoortige werkwijze van «microtargeting» in Nederland hanteren? Zo ja, kunt u de gevallen per bedrijf benoemen waarbij die werkwijze door hen is ingezet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u naar aanleiding van het citaat van het Kamerlid Baudet uit de Volkskrant van vorig jaar: «Cambridge Analytica werkte niet voor ons, maar we hebben wel hun methode gebruikt» aangeven of deze methode inderdaad door hen is gebruikt en zo ja, hoe?3
Nee, ik heb geen inzicht in de methoden die zijn gebruikt door het Forum voor Democratie om microtargeting toe te passen.
Zijn er concrete resultaten bekend van campagnes die door Cambridge Analyctica c.s. zijn beïnvloed?
Nee, dergelijke gevallen of resultaten zijn mij niet bekend. Zoals ik eerder aangaf lijkt microtargeting door politieke partijen in Nederland zich te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt. Het gaat hier om een praktijk die niet per definitie in strijd is met de privacywetgeving. Waar die strijd er wel is, is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om daartegen op te treden.
Voor wat betreft de kwestie Cambridge Analytica staat de Autoriteit in nauw contact met de privacytoezichthouder in het Verenigd Koninkrijk, de Information Commissioner’s Office (ICO), die heeft aangekondigd onderzoek te doen naar de kwestie.
Digitalisering in algemene zin speelt in toenemende mate een rol bij het functioneren van de democratie en dit onderwerp heeft dan ook mijn bijzondere belangstelling. Om die reden heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur gevraagd advies uit te brengen over zowel de kansen als de bedreigingen van digitalisering voor de Nederlandse democratie en het wenselijke handelingsperspectief van het openbaar bestuur dat hieruit volgt. Het advies verschijnt begin 2019 en zal ik uiteraard aan uw Kamer aanbieden.
Indien bij u geen resultaten of gevallen in Nederland bekend zijn, bent u dan bereid te onderzoeken of de methode in Nederland wordt gebruikt en welke risico’s dit vormt voor de democratie en het vertrouwen daarin in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Als er bij u wel gevallen of resultaten bekend zijn, geven die aanleiding om maatregelen te nemen om de democratie en het vertrouwen daarin in Nederland te versterken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat zorgverzekeraars voor miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven |
|
Pia Dijkstra (D66), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzekeraars beleggen in medicijnen – waar ze vervolgens de hoofdprijs voor moeten betalen» over enkele zorgverzekeraars die beleggen in farmaceutische bedrijven die extreem hoge prijzen vragen voor hun medicijnen?1
Ja.
Bent u van mening dat er een pervers effect kan ontstaan als een zorgverzekeraar enerzijds een aandeelhoudersbelang in een farmaceutisch bedrijf heeft en anderzijds juist de uitgaven aan geneesmiddelen zo laag mogelijk moet houden? Zo nee, waarom niet?
Ik vrees niet voor een pervers effect. Zorgverzekeraars beleggen een klein deel van het belegd vermogen, namelijk maximaal 1%, in farmaceutische bedrijven die bovendien vaak mondiaal opereren. De Nederlandse zorgverzekeraars beleggen minder dan 0,1% van hun belegd vermogen in de genoemde farmaceuten: Biogen, Gilead Sciences en Vertex. Voor de meeste zorgverzekeraars geldt daarbij dat dit gebeurt door middel van beleggingen in fondsen, die een duurzaam karakter hebben en een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
Er vindt, zo laten verzekeraars mij weten, voordurend screening plaats op deze principes, zodat bedrijven die de regels overtreden hierop kunnen worden aangesproken en als dat geen effect heeft, worden verwijderd uit de portefeuilles. Bovendien geven zorgverzekeraars aan het gesprek aan te gaan met bedrijven die zich niet houden aan de principes, of de principes die zorgverzekeraars belangrijk vinden. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats, wat inhoudt dat de verzekeraars niet meer beleggen in de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis.
Er kan, wanneer er niet meer belegd wordt in de betreffende bedrijven, echter geen invloed meer uitgeoefend worden via de «engagement programma’s» (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Dat verzekeraars hun aandeel in de farmaceutische industrie aanwenden om de discussie over de hoogte van de prijzen aan te jagen, vind ik positief. Ze hebben daar ook zelf belang bij.
Deelt u de mening dat bij het beleggen in farmaceutische bedrijven, die onverantwoordelijk hoge prijzen vragen voor geneesmiddelen en over deze prijzen geen verantwoording willen afleggen, geen sprake is van maatschappelijk verantwoord beleggen?
Zorgverzekeraars binden zich aan de code voor duurzaam beleggen van het verbond van Verzekeraars. Er wordt belegd in maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Dit zijn fondsen waarbij er sprake is van een duurzaam beleggingsbeleid. Voor deze beleggingen geldt een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
De farmaceutische industrie wordt niet uitgesloten, zij vervullen immers een belangrijke functie in de ontwikkeling van nieuwe, innovatieve geneesmiddelen. Veel verzekeraars hebben aangegeven ook op enige wijze, zij het zelf, of via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het maatschappelijk verantwoorde beleid van de organisaties waarin zij beleggen. Dit worden ook wel «engagement programma’s» genoemd. Eén van die programma’s focust ook op het bevorderen van verantwoorde prijsstelling in de farmaceutische industrie.
De zorgverzekeraars geven aan dat wanneer er sprake is van overtredingen van de onderliggende principes van de ESG fondsen hierover de dialoog aangegaan. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars invloed kunnen uitoefenen op grote farmaceutische bedrijven door daarin voor enkele miljoenen euro’s te beleggen, zoals Menzis stelt? Zo ja, waarin ziet u die invloed terug?
Verschillende verzekeraars hebben te kennen gegeven via «engagement programma’s», al dan niet via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op de farmaceutische industrie. Het gaat dan bijvoorbeeld om het op tafel krijgen van het kostenmodel van farmaceuten of het aanspreken van organisaties op het maatschappelijk verantwoorde beleid. Dit zijn langlopende trajecten.
Klopt het dat zorgverzekeraars in 2016 een gezamenlijk belegd vermogen van 15 miljard euro hadden en dat daar 243 miljoen euro rendement op is behaald? Kunt u een overzicht per zorgverzekeraar geven van het belegd vermogen?2
DNB heeft aan VWS bevestigd dat het totaal belegde vermogen van zorgverzekeraars ultimo 2016 13,2 miljard euro betrof. Daarnaast werd op dat balansmoment 2 miljard euro in liquide middelen aangehouden. Voor 2016 betrof het rendement op het belegd vermogen EUR 246 miljoen.
Hoe hoog zijn de totale reserves van de zorgverzekeraars? Klopt het dat deze reserves veel lager zijn dan de genoemde 15 miljard euro aan belegd vermogen? Hoe verhouden deze bedragen zich tot elkaar? Wordt het belegd vermogen opgeteld bij de reserves van de zorgverzekeraars?
Het eigen vermogen bestaat uit het verschil tussen de bezittingen en de verplichtingen van een zorgverzekeraar.
Ultimo 2016 hadden zorgverzekeraars gezamenlijk ongeveer 11 miljard euro aan eigen vermogen. Zorgverzekeraars moeten wettelijk gezien een minimale hoeveelheid eigen vermogen aanhouden. In de praktijk hebben zorgverzekeraars meer eigen vermogen dan wettelijk verplicht is. Dit surplus bedroeg 4 miljard en is de afgelopen jaren afgenomen doordat zorgverzekeraars een deel hebben ingezet voor premiedemping.
Omdat de uitkeringen die zorgverzekeraars doen aan zorgaanbieders enkele maanden na de ontvangst van premiegelden volgt, zetten zorgverzekeraars deze gelden (kort) weg. Het (tijdelijk) belegd vermogen is zodoende hoger dan het eigen vermogen. Het belegd vermogen van zorgverzekeraars bedraagt 13,2 miljard euro eind 2016. Daarnaast beschikken zorgverzekeraars op dezelfde balansdatum over 2 miljard aan liquide middelen.
Belegd vermogen wordt dus niet opgeteld bij reserves, maar is een deel van de bezittingen. Uit de verhouding van reserves t.o.v. het belegde vermogen kunnen geen directe conclusies worden getrokken.
Het bericht ‘Zelfs solide DNB belegt nu riskanter’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat De Nederlandsche Bank (DNB) in meer risicovolle producten is gaan beleggen, zoals bedrijfsleningen met hoog risicoprofiel?1 Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Het klopt dat DNB in 2017 via fondsen in «investment grade» en «high yield» bedrijfsobligaties is gaan beleggen. Deze obligatiefondsen zijn qua profiel op de lange termijn risicovoller dan overheidsobligaties, maar op lange termijn minder risicovol dan de aandelen waar DNB al jaren in belegt.
Deze beleggingen beslaan een relatief klein deel van de totale beleggingsportefeuille. De belegging in beide type bedrijfsobligaties had eind 2017 een omvang van 1 miljard euro binnen de totale beleggingsportefeuille van 18,5 miljard euro. De overige eigen beleggingen van DNB bestaan hoofdzakelijk uit zeer kredietwaardige overheidsobligaties.
DNB is tot deze beslissing gekomen, omdat het via een betere spreiding van de portefeuille, het rendement op de eigen beleggingen op langere termijn wil verbeteren, zonder het risico op portefeuilleniveau te laten toenemen. De fluctuaties van de rendementen op aandelen, bedrijfsobligaties en overheidsobligaties zijn niet altijd volledig gecorreleerd. Zo was in 2017 het rendement op aandelen positief, terwijl het rendement op overheidsobligaties negatief was. Dergelijke compenserende effecten worden aangeduid als «diversificatie» en zorgen ervoor dat het totale risico op portefeuilleniveau lager is dan het optellen van de risico’s van de activaklassen afzonderlijk. Hierdoor is het mogelijk om een klein deel van de overheidsobligaties te vervangen door bedrijfsobligaties die op zichzelf een hoger risico hebben, en toch op portefeuilleniveau op lange termijn het risico niet te laten toenemen.
Wat is de verhouding beleggingen in Nederlandse bedrijven ten opzichte van buitenlandse bedrijven?
De aangekochte bedrijfsobligaties betreffen «investment grade» bedrijfsobligaties in Amerikaanse dollars en wereldwijde «high yield» bedrijfsobligaties. Voor het overgrote deel zijn dit beleggingen in buitenlandse bedrijven. Hierbij is diversificatie de belangrijkste overweging. De aangekochte bedrijfsobligaties zorgen voor geografische diversificatie binnen de gehele beleggingsportefeuille van DNB, wat bijdraagt aan een gunstige verhouding tussen risico en rendement.
Worden er bij de «high-yield»-beleggingen minder strikte sociale, duurzame of governance eisen (zogenaamde ESG-criteria) gesteld? Zo ja, dan is dat toch onverdedigbaar?
Nee, de «environmental, social and governance» (ESG)-eisen aan «high-yield»-beleggingen zijn vergelijkbaar met die aan aandelen. DNB streeft ernaar om de internationale ESG-criteria te integreren in de uitvoering van haar beleggingsbeleid en is van mening dat rendementsdoelstellingen hand in hand dienen te gaan met maatschappelijk verantwoord beleggen.
De externe beheerders van de «high yield»-fondsen van DNB volgen internationale standaarden, zoals de United Nations Principles for Responsible Investment (UN PRI). Tevens wordt het beleggingsuniversum van «high-yield»-obligaties gescreend op producenten van bepaalde controversiële wapens. Daarnaast worden de externe beheerders zelf beoordeeld op het door hen gevoerde milieubeleid, maatschappelijk beleid en bestuurlijke aspecten. Bij de selectie van de beheerders wordt naar deze onderwerpen gevraagd, en de uitkomsten worden meegewogen in het eindoordeel. DNB geeft terugkoppeling aan de externe managers op het gevoerde duurzaamheidsbeleid en dringt aan op verbetering waar nodig.
DNB heeft overigens de ambitie om de mate waarin ESG-criteria zijn geïntegreerd in het beleggingsbeleid verder te vergroten en gaat hier de komende jaren nog stappen zetten.
Welke richtlijnen hanteert DNB ten aanzien van het risicoprofiel van haar beleggingen? Waar zijn deze richtlijnen op gebaseerd? Welke doelstelling heeft DNB met betrekking tot haar beleggingen? Op welke wijze passen risicovolle beleggingen in de doelstelling van DNB als geheel?
DNB belegt om haar eigen kosten terug te verdienen, haar buffers op te bouwen, en dividend uit te keren aan de Nederlandse staat. DNB belegt op portefeuilleniveau behoudend, waarbij een zeker risico nodig en acceptabel is om rendement te kunnen maken.
Het beheer van de beleggingen kent specifieke minimumvoorwaarden voor kredietwaardigheid en liquiditeit. De eigen beleggingen van DNB bestaan daarom hoofdzakelijk uit zeer kredietwaardige obligaties van bijvoorbeeld Duitse en Amerikaanse overheden en semi-overheden met een korte looptijd. Het valutarisico op de portefeuille wordt afgedekt via valutatermijntransacties. Voor diversificatie wordt daarnaast al jaren een kleine aandelenportefeuille aangehouden en sinds 2017 bedrijfsobligaties, die qua risicoprofiel tussen aandelen en overheidsobligaties in zitten. Vanwege de diversificatievoordelen wordt het risicoprofiel van de portefeuille op lange termijn als geheel niet verhoogd, terwijl het rendement toch toeneemt.
Is met de keuze om in producten met een hoger risico te stappen het risicoprofiel van DNB veranderd? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Betekent dit ook dat de doelstelling van de belleggingsportefeuille is veranderd?
De doelstelling van de beleggingsportefeuille is ongewijzigd. Zoals iedere belegger maakt DNB een afweging tussen rendement, risico en kosten van haar beleggingsportefeuille. Het doel is om een marktconform rendement te behalen op de eigen beleggingen, gegeven het lage risicoprofiel. Vanwege diversificatievoordelen op lange termijn is het mogelijk om het rendement te verhogen door bedrijfsobligaties toe te voegen, zonder dat het risico op portefeuilleniveau toeneemt. In het jaarverslag van DNB is te lezen dat het berekende risico van de eigen beleggingen is afgenomen van 1,4 miljard euro ultimo 2016 naar 1,3 miljard euro ultimo 2017.
Klopt het dat DNB met meer risico is gaan beleggen om de winst op peil te houden? Zo ja, wat vindt u daarvan? Is het niet zo dat de neerwaartse risico’s hier ook mee oplopen, en daarmee de kans dat het dividend juist nog lager wordt?
Het klopt dat DNB het besluit heeft genomen om in bedrijfsobligaties te gaan beleggen om het rendement te verhogen, maar dat gaat op lange termijn niet gepaard met hogere risico’s, vanwege diversificatievoordelen.
DNB tracht op een verantwoorde manier het rendement op de eigen beleggingen op peil te houden. Het rendement op de eigen beleggingen draagt bij aan de buffers van DNB, die zij nodig heeft om eventuele verliezen elders op de balans op te kunnen vangen.
In hoeverre was de Staat als aandeelhouder betrokken bij de beslissing? In hoeverre heeft de Staat druk uitgeoefend om het dividend op peil te houden, en is daarvan het resultaat dat meer risico wordt gelopen?
Vanwege de onafhankelijkheid van de centrale bank is de Staat niet betrokken bij de uitvoering van het beleggingsbeleid van DNB. De Staat heeft dus ook geen invloed gehad op besluitvorming binnen DNB om wijzigingen door te voeren in haar beleggingsstrategie.
Wel heeft DNB haar interne richtlijnen voor het beheer van de eigen beleggingen conform de Bankwet 1998 afgestemd met de Minister van Financiën. In deze richtlijnen is onder andere bepaald dat DNB op gepaste wijze rekening houdt met de belangen van de Staat bij het beheer van de eigen beleggingen, en dat wordt gestreefd naar een voldoende diversificatie van risico’s op balansniveau en een passend rendement.
De afhandeling van de asbestbrand in Wateringen |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend of de rapporten over de verplichte inventarisatie door de opdracht gevende gemeente Westland openbaar zijn gemaakt voorafgaand aan de asbestsaneringen? Zo nee, bent u bereid bij de gemeente Westland erop aan te dringen deze alsnog zo spoedig mogelijk vrij te geven?
Mij is bekend dat er in het kader van een Wob-verzoek een groot aantal documenten openbaar is gemaakt1. Daarnaast heeft de rekenkamercommissie van de gemeente Westland in 2015 het COT (Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de brand en de afhandeling2. Als in het kader van het Wob-verzoek of het onderzoek van het COT rapporten niet openbaar zijn gemaakt, zijn daar redenen voor die vastliggen in de Wet openbaarheid van bestuur. Ik zal derhalve niet aandringen op openbaarmaking van deze stukken omdat de gemeente in het kader van het Wob-verzoek al een afweging heeft gemaakt.
Is u bekend in hoeverre de kwestie van mogelijk ontbrekende openbare en volledige inventarisatierapporten ook geldt voor de drie gebieden in de gemeente Den Haag, te weten (delen van) de wijken Wateringseveld, Vrederust en Escamp?
Dit is mij zo in detail niet bekend. De gemeente Den Haag is immers bevoegd gezag en ziet toe op de aanwezigheid van inventarisatierapporten.
Is voor genoemde wijken na de saneringen een definitieve vrijgave afgegeven en heeft hierop eindcontrole plaatsgevonden?
In het Wob-verzoek zijn vrijgaven en eindcontroledocumenten gepubliceerd die betrekking hebben op de sanering van de betrokken wijken in de gemeente Den Haag.
Kunt u aangeven of het klopt dat de inventarisatie die de gemeente Westland hanteert (de rapportage van De Swart) slechts het perceel betreft waarop de brand heeft plaatsgevonden?
In de rapportage van het COT staat beschreven dat er een inventarisatie is uitgevoerd op de bronlocatie en in het omliggende gebied dat waarschijnlijk besmet is.
Is er voor ieder perceel in het gehele verontreinigde gebied een inventarisatierapport opgesteld, inclusief minstens één representatief monster per perceel in de periode tussen de brand op 13 januari 2015 en de asbest-veiligverklaring door de gemeente Westland op 14 april 2015?
De onderzoekers van het COT concluderen dat de maatregelen die door de gemeente Westland zijn genomen conform wet- en regelgeving zijn. Ook is geconstateerd dat de opruimwerkzaamheden grotendeels goed zijn verlopen.
Bent u bereid in een tijdlijn te schetsen welke werkzaamheden op welke locaties hebben plaatsgevonden om de omgeving asbestveilig dan wel asbestvrij te krijgen en daarbij tevens te vermelden welke actoren voor die acties zijn ingezet en in hoeverre omwonenden hierover zijn geïnformeerd dan wel bij zijn betrokken?
Op de uitgebreide reconstructie die in de rapportage van het COT staat heb ik geen toevoegingen.
Klopt het dat ook na de saneringen ruime hoeveelheden asbest zijn aangetroffen op de omliggende percelen van de brand, na vrijgave door de gemeente Westland?
In de antwoorden3 op vragen van het lid Smaling (SP) van 19 mei 2015 staat dat na een brand ook na zorgvuldig handmatig opruimen nog steeds asbestresten gevonden kunnen worden. Vandaar dat in 2015 op de website van de gemeente Westland stond beschreven hoe deze resten opgeruimd konden worden.
Weet u of de gemeente Westland aanvullende saneringen uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dit over het signaal asbestveilig dat is afgegeven?
Op 14 april 2015 is het getroffen gebied vrijgegeven. Dat houdt in dat in het gebied geen zichtbaar asbest meer aanwezig is. Het COT geeft aan dat het aannemelijk is dat herbesmetting van het gebied heeft plaatsgevonden door stukjes asbest die onder het dak zaten of op andere niet-inspecteerbare plekken. Na de herbesmetting is het gebied opnieuw gesaneerd. Het COT concludeert dat de gemeente erop mocht vertrouwen dat het gebied vrijgegeven kon worden. In de rapportage van het COT staat verder beschreven dat de gemeente in het najaar van 2015 werd gewezen op de blijvende aanwezigheid van asbestrestanten. Hierop kondigde de gemeente een nazorgfase aan waarbij onder meer het getroffen gebied actief gecontroleerd werd. Ook hebben bewoners asbestinventarisaties en zo nodig saneringen laten uitvoeren. In januari 2016 heeft de gemeente deze aanpak geïntensiveerd.
Bent u bereid om bij de gemeente Westland een overzicht op te vragen van alle woningen die asbestvrij zijn verklaard? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Wob-verzoek zijn vrijgaverapporten openbaar gemaakt.
Deelt u de mening dat zowel de gemeente Westland als de rijksoverheid een maximale inspanning dienen te verrichten om ervoor te zorgen dat er een duidelijk beeld komt van de woon- en omgevingsveiligheid in het getroffen gebied?
Na de brand was de gemeente Westland verantwoordelijk voor het in kaart brengen van de mate van verspreiding van het asbest. Het getroffen gebied is in april 2016 voor de tweede maal vrijgegeven nadat herbesmetting van het gebied had plaatsgevonden. Het COT concludeert dat de maatregelen die de gemeente Westland heeft getroffen juist zijn. Het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in 2016 het Instituut Fysieke Veiligheid opdracht gegeven om het Plan van Aanpak asbestbrand te actualiseren. Dit heeft geleid tot de in december 2016 gepubliceerde Handreiking Asbestincidenten4. De gemeente Westland was actief betrokken bij de actualisatie.
Wat is het huidige percentage van saneringslocaties waar de situatie voor wat betreft de certificering voor saneringsbedrijven op orde is?
Volgens het jaarverslag van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid was de naleving van gecertificeerde bedrijven in 2016 ca. 70%.
Kunt u aangeven in hoeverre er qua inspectie en handhaving voldoende capaciteit beschikbaar is om saneringen afdoende te controleren?
Per jaar worden ca. 80.000 asbestsaneringen gemeld. De inspecties vinden plaats op basis van een risicoanalyse binnen deze sector door de toezichthouders. Zo houdt binnen de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid een speciaal op asbestsanering gericht team toezicht op gezond en veilig werken binnen de sector. Dat team handhaaft waar vastgesteld wordt dat regels worden overtreden. Daarnaast wordt lokaal door omgevingsdiensten en gemeenten toegezien op de asbestverwijderingen. Ik heb nu niet het beeld dat de beschikbare capaciteit niet afdoende zou zijn.
Het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ) |
|
Theo Hiddema (FVD), Thierry Baudet (FVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bal van de verdampte miljoenen» over het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen of het Rijk, via het Ministerie van Economische Zaken, een subsidie van in totaal 17,5 miljoen euro heeft verstrekt aan IGJ? Zijn er bovenop dit bedrag nog andere subsidies of andere gunsten door het Rijk verstrekt aan IGJ? Zo ja, welke precies?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. Dit om het IGJ voldoende tijd voor het opbouwen van de organisatie te geven. Het maximale subsidiebedrag is niet aangepast. Over de verlening van de subsidie is de Kamer op de hoogte gesteld (Kamerstuk 29 697, 15). Door het Rijk zijn verder geen subsidies aan het IGJ verstrekt.
Kunt u een overzicht aan de Kamer verstrekken over de voorwaarden die zijn of waren verbonden aan de verschillende subsidies die aan IGJ zijn verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Ja. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Kunt u de overeenkomst(en) tussen een of meerdere ministeries en IGJ aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Rijk verdere verzoeken tot het verlenen van subsidies heeft geweigerd? Zo ja, kunt u dan aangeven wanneer welke subsidieverzoeken geweigerd zijn en op welke gronden?
Het Rijk heeft geen formele subsidieverzoeken van het IGJ, anders dan een verzoek om de eerder genoemde subsidie van maximaal € 17,45 miljoen, ontvangen.
Klopt het dat de gemeente Den Haag in totaal ook nog eens 3,5 miljoen euro subsidie heeft verstrekt aan IGJ bovenop de 17,5 miljoen euro subsidie van het Ministerie van Economische Zaken?
In de subsidievoorwaarden is opgenomen dat de gemeente Den Haag
€ 1 miljoen bijdraagt aan de kosten van het IGJ. Aan deze voorwaarde heeft de gemeente Den Haag voldaan.
Kunt u zo gedetailleerd mogelijk aangeven wat de 20 miljoen euro subsidies voor Nederland, de Nederlandse bevolking en de gemeente Den Haag concreet hebben opgeleverd? Is dit belastinggeld volgens u goed besteed?
Het IGJ voerde in de subsidieperiode, veelal in samenwerking met diverse (inter)nationale partners, diverse projecten en activiteiten op het gebied van vrede, recht en veiligheid uit. Hiermee leverde het IGJ een bijdrage aan de positionering van Den Haag als «Internationale Stad van Vrede en Recht» en leverde daarmee een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
Om u een beeld te geven waar de middelen door het IGJ aan zijn besteed, volgen hier enkele voorbeelden van de activiteiten die zijn uitgevoerd:
Het IGJ bracht na elk exploitatiejaar schriftelijk verslag uit over de voortgang van het project. Hierbij hoorde een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Uit deze verantwoordingsdocumenten, bleken gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed.
Wat is momenteel de financiële situatie van IGJ? Zijn er nog openstaande rekeningen bij IGJ? Zo ja, hoe hoog is dit bedrag?
Op 4 april jl. maakte de Raad van Toezicht bekend dat het IGJ ophoudt te bestaan en de stichting wordt ontbonden vanwege het ontbreken van een voldoende financiële basis. De beëindiging van de activiteiten vond plaats na de subsidieperiode die liep tot en met 2016. De Raad van Toezicht van het IGJ stelde een vereffenaar aan om de nog lopende zaken af te wikkelen, openstaande vorderingen te innen en schulden te inventariseren. Op basis van deze inventarisatie is een aanvraag voor faillissement bij de rechtbank ingediend. Op 8 mei jl. heeft de rechtbank het faillissement uitgesproken.
Is het Rijk of de gemeente Den Haag aansprakelijk voor eventuele schulden van IGJ?
Het Rijk is niet aansprakelijk voor eventuele schulden van het IGJ.
Kunt u aangeven in hoeverre de berichten in de media kloppen dat er sprake is van een dreigend faillissement bij IGJ?
Zie antwoord vraag 8.
Is er in het kader van de royale subsidieverstrekking door het Ministerie van Economische Zaken en de gemeente Den Haag ook financiële verantwoording afgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze verantwoording aan de Kamer doen toekomen?
Het IGJ legde na elk exploitatiejaar financiële verantwoording af via een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Deze verantwoordingsdocumenten treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vraag aan.
Waarom heeft u geen maatregelen genomen toen al snel na aantreden van de «dean» bleek dat hij een van zijn belangrijkste taken, namelijk fondsenwerving, niet adequaat uitvoerde?
De subsidie is aan de stichting The Hague Institute for Global Justice verleend als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het oprichten van het kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice. Deze subsidieverlening was gebaseerd op een projectplan waarin de na te streven doelstellingen en de daarvoor te verrichten activiteiten zijn beschreven. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Het IGJ heeft met deze subsidie, ook in samenwerking met (inter)nationale partners, projecten uitgevoerd en activiteiten verricht. De bijgevoegde verantwoordingsdocumenten geven daar inzicht in. De daarmee gemaakte kosten kwamen voor subsidie in aanmerking en om die reden zijn voorschotten aan het IGJ betaald en is het subsidiebedrag vastgesteld.
Uit de Midterm Review en ook uit de financiële jaarrekeningen 2014 en 2015 kwam echter wel naar voren dat de verwerving van externe inkomsten een aandachtspunt vormde. Dat was voor mij dan ook aanleiding om in mondelinge en schriftelijke contacten, onder andere per brief van 26 november 2014 en van 30 juli 2015, het belang hiervan richting het IGJ te benoemen en het IGJ te wijzen op een passende interne organisatie om dit te realiseren. Het tijdelijk bestuur van IGJ was zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen en nam in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld.
In 2017 stelde het IGJ de eindverantwoording op. In deze eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Tevens gaf de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Helaas heeft deze poging niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Is er volgens u sprake geweest van wanbeleid bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat er – op z’n minst – sprake is van slecht bestuur en falend toezicht bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de Raad van Toezicht had moeten ingrijpen om het wanbeleid bij IGJ bij te sturen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Dick Benschop in zijn hoedanigheid als toezichthouder van IGJ? Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Jozias van Aartsen, die van 2010 tot 2014 bestuurder was van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de heer Benschop ernstig tekort heeft geschoten in zijn taak als toezichthouder van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met het feit dat de heer Benschop is genoemd als voorkeurskandidaat voor de positie van CEO van Schiphol door de raad van commissarissen van Schiphol Group?
Schiphol is een staatsdeelneming waarop volgens het Burgerlijk Wetboek het volledige structuurregime van toepassing is, omdat Schiphol ook een private aandeelhouder heeft (Aeroports de Paris). Dit betekent dat Schiphol verplicht is ingericht met een raad van commissarissen. Ook is bij wet bepaald dat de raad van commissarissen de directie van Schiphol benoemt. Dit is ook zo vastgelegd in de statuten van Schiphol. De raad van commissarissen van Schiphol heeft de heer Benschop benoemd tot CEO Schiphol per 1 mei 2018. Het opschorten van de benoeming is dan ook niet aan de orde. Deze benoeming is met de Minister van Financiën als aandeelhouder afgestemd, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer d.d. 12 maart 2018 (Kamerstuk 28 165, nr. 282). De Minister van Financiën heeft de benoeming ook afgestemd met de betrokken beleidsdepartementen.
Bent u bekend met het, door headhunter Egon Zehnder opgestelde, profiel voor de CEO van de Schiphol Group waarin onder andere als vereisten voor de nieuwe Schiphol-CEO staan«outstanding project management and control skills», «a track record in leveraging (digital) technologies in a commercially viable service model» en «demonstrated outstanding change management skills»?2
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de heer Benschop voldoet aan de eisen gesteld in het CEO-profiel van Schiphol (zie vraag 19), gezien zijn bewezen onvermogen om als toezichthouder van IGJ het IGJ-project tot wasdom te brengen, de financiële situatie van IGJ onder controle te krijgen en het herhaaldelijk en structureel nalaten om daadkrachtig in te grijpen en de situatie ten goede te keren? In hoeverre heeft de heer Benschop, volgens u, tijdens zijn jarenlange rol als toezichthouder bij IGJ getoond te beschikken over de – voor Schiphol – vereiste «outstanding change management skills»?
Alle kandidaten zijn door de raad van commissarissen, aan de hand van een profielschets, beoordeeld. Gezien zijn publieke en commerciële ervaring acht de Minister van Financiën de heer Benschop goed in staat de functie van CEO van Schiphol te vervullen.
In hoeverre acht u de heer Benschop, gezien de gebrekkige taakvervulling van de heer Benschop bij IGJ – een organisatie met een budget van 20 miljoen euro en 30 medewerkers – in staat om leiding te geven aan Schiphol met een jaarlijkse omzet van 1,5 miljard euro, 2.180 medewerkers en een eigen vermogen van bijna 4 miljard euro?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de opvatting dat een grondig onderzoek nodig is naar de omstandigheden bij IGJ en de rol van de verschillende bestuurders, waaronder de heer Van Aartsen en de heer Benschop als beoogd CEO van Schiphol Group? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn bent u van plan hier invulling aan te geven?
Op basis van de verantwoordingsdocumenten zijn er geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend is, is besteed. Ik zie dan ook geen aanleiding onderzoek te doen naar de omstandigheden bij het IGJ en de rol van de verschillende bestuurders.
Deelt u de opvatting dat de benoeming van de heer Benschop voorlopig dient te worden opgeschort (in ieder geval tot een onderzoek zoals bedoeld in vraag 22 is afgerond)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u bovenstaande vragen voor 30 april 2018 beantwoorden, gelet op de voorgenomen benoeming van de heer Benschop per 1 mei als CEO van Schiphol Group?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming was het niet mogelijk de gestelde vragen voor 30 april jl. te beantwoorden. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 26 april 2018.
Het bericht ‘Tientallen snuffelden ongeoorloofd in medisch dossier Barbie’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen snuffelden ongeoorloofd in medisch dossier Barbie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen zonder medische betrokkenheid de gegevens van patiënten hebben ingezien?
Als dat zo is, dan is dat zeer ongewenst en dit is ook wettelijk verboden. Alleen personen die direct betrokken zijn bij de behandelovereenkomst mogen het patiëntendossier inzien.
Heeft u al contact opgenomen met HagaZiekenhuizen naar aanleiding van dit bericht? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Ja.
Welke rol ziet u voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting bij de toezicht en handhaving van het beschermen van persoonsgegevens?
De rol van toezicht en handhaving van het beschermen van persoonsgegevens is in de eerste plaatst belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
De inspectie is onder meer belast met toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorgverlening. De wijze van omgang met persoonsgegevens is hier onderdeel van voor zo ver deze de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening raakt. In dit kader ziet de inspectie onder meer toe op aspecten van de informatiebeveiliging. De inspectie en de AP hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij elkaar wederzijds informeren en raadplegen in het geval van aangelegenheden die elkaars toezicht raken.
Welke andere gevallen zijn bij u bekend waarbij patiëntgegevens ongeoorloofd zijn ingezien?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website rapportages gepubliceerd over de gemelde datalekken in 2016. In de periode 1 januari tot en met 15 december 2016 zijn bijna 5.500 datalekken gemeld aan de AP, waarvan 29% gaan over gezondheid en welzijn.2 In 2017 zijn 10.009 datalekken gemeld, waarvan ruim 3.000 datalekken gezondheid(sgegevens) betreffen.3
Bent u bereid een inventarisatie uit te voeren of bij andere ziekenhuizen ook patiëntgegevens zijn ingezien door mensen zonder medische betrokkenheid?
De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen zelf en de regels zijn streng en duidelijk. Juist dat mogelijk ongeoorloofde inzage is ontdekt en wordt onderzocht en dat waar nodig maatregelen zullen worden genomen, toont aan dat ziekenhuizen dit ook zeer serieus nemen. Het is aan de AP om hierop toezicht te houden.
Ziet u naar aanleiding van dit bericht aanleiding om de regels aan te scherpen met betrekking tot de toegang tot patiëntgegevens? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regels zijn strikt en duidelijk. De AP ziet toe of deze ook worden nageleefd.
Het bericht dat tientallen medewerkers van het Hagaziekenhuis ongeoorloofd een medisch dossier hebben ingekeken |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen onbevoegden bekeken medisch dossier Barbie»?1
Ja.
Wat zegt dit over de beveiliging van het Elektronisch Patiënten Dossier / Landelijk Schakelpunt (EPD/LSP) in het algemeen en bij het HagaZiekenhuis in het bijzonder?
Dit zegt niets over de beveiliging van het Landelijk Schakelpunt (LSP). Het gaat hier niet over het uitwisselen van informatie in het medisch dossier via het LSP. Het LSP is een landelijk werkende infrastructuur, waarmee zorgaanbieders medische gegevens uitwisselen ten behoeve van de behandeling van hun patiënten. Er bestaat geen enkel verband tussen het LSP en de casus in het HagaZiekenhuis.
Momenteel doet het HagaZiekenhuis onderzoek of in het eigen gevoerde dossier ongeoorloofd inzage heeft plaatsgevonden door medewerkers.
Zijn de medische dossiers in het HagaZiekenhuis inmiddels beter beveiligd, zodat alleen bevoegd personeel de gegevens kan inzien? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij het HagaZiekenhuis is informatie opgevraagd over de beveiliging van de medisch dossiers. Uit de opgevraagde informatie blijkt dat de medisch dossiers in het HagaZiekenhuis zijn beveiligd. In het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) heeft alleen bevoegd personeel toegang. Het HagaZiekenhuis controleert structureel steekproefsgewijs of bevoegde medewerkers binnen de geldende kaders patiëntendossier raadplegen. Bij twijfel volgt een nader onderzoek, zoals in de onderhavige casus. Het huidige onderzoek is nog lopende.
In het instellingsbeleid zijn al veel maatregelen van kracht, die bevoegde medewerkers bewust maken dat zij niet onrechtmatig patiëntendossiers mogen raadplegen. In het EPD zal het HagaZiekenhuis een extra tekst op het «breekglas-scherm» opnemen die de medewerker waarschuwt dat hij alleen het dossier mag openen als hij een behandelrelatie heeft met de betreffende patiënt.
Toont deze grove overtreding niet aan dat het huidige EPD/LSP-systeem onveilig is en moet worden afgeschaft en vervangen door een persoonlijke zorgpas, zoals de PVV al 10 jaar bepleit?
Zie antwoord op vraag 2. Het betreft hier inzage in het lokale dossier van het ziekenhuis. Of sprake is van een overtreding is nog in onderzoek. Bij opname in een ziekenhuis zijn bij de behandeling tientallen zorgprofessionals betrokken die allen verplicht zijn om hun handelen te registeren in het medisch dossier van de patiënt. Toegang tot deze gegevens is noodzakelijk voor het verlenen van goede zorg en het voorkomen van fouten.
Deelt u de mening dat het HagaZiekenhuis in overtreding is door het voorval pas te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens nadat EenVandaag om opheldering verzocht? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van een overtreding en of er maatregelen moeten worden getroffen is ter beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Welke maatregelen kunnen de betrokken medewerkers verwachten?
Het is van groot belang dat zorgprofessionals kunnen beschikken over de juiste informatie om goede zorg te kunnen leveren. Daarop moeten patiënten kunnen vertrouwen. Daarom onderschrijf ik, vanuit het principe «high trust, high penalty», het belang van een strikt protocol.
Het HagaZiekenhuis heeft aangegeven over een dergelijk protocol te beschikken. Mocht sprake zijn van onrechtmatige inzage, dan krijgen de betrokken medewerkers een officiële waarschuwing. Bij een tweede onrechtmatige inzage volgt ontslag.
Hoeveel datalekken betreffende medische dossiers zijn er sinds 1 januari 2016 gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website rapportages gepubliceerd over de gemelde datalekken in 2016. In de periode 1 januari tot en met 15 december 2016 zijn bijna 5.500 datalekken gemeld aan de AP, waarvan 29% gaan over gezondheid en welzijn.2 In 2017 zijn 10.009 datalekken gemeld, waarvan ruim 3.000 datalekken gezondheid(sgegevens) betreffen.3
Bent u van plan een onderzoek te starten naar de beveiliging van medische dossiers in alle ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de individuele ziekenhuizen zelf en de regels zijn streng en duidelijk. Juist dat mogelijk ongeoorloofde inzage is ontdekt en wordt onderzocht en dat waar nodig maatregelen zullen worden genomen, toont aan dat ziekenhuizen dit ook zeer serieus nemen. De zorgkoepels hebben een actieplan informatiebeveiliging opgesteld en hiermee de verhoging van bewustwording van informatiebeveiliging zelf opgepakt.
Privacyschendingen door Facebook |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gegevens 89.000 Nederlandse Facebookgebruikers in handen Cambridge Analytica»?1
Ja.
Is het feit dat van ruim 89.000 Nederlandse Facebookgebruikers gegevens in handen zijn gekomen van onderzoeksbureau Cambridge Analytica voor u een extra reden in contact met Facebook te treden en het bedrijf tekst en uitleg te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het staat buiten kijf dat Facebook zich aan de Europese en nationale privacyregelgeving moet houden. De Autoriteit persoonsgegevens ziet hierop toe in samenwerking met de toezichthouders in de andere lidstaten van de Europese Unie, en krijgt met ingang van 25 mei 2018 ruimere toezichts- en sanctiebevoegdheden.
Vanwege de grote invloed die sociale media hebben op de samenleving, rust op de aanbieders van deze diensten een zware verantwoordelijkheid. Dat geldt bij uitstek voor een mondiale aanbieder zoals Facebook. Privacy is geen luxe en de handel in persoonsgegevens mag niet uitsluitend als verdienmodel worden gezien. Ik zal met Facebook en andere aanbieders in gesprek gaan om hen nog eens op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Wat kunnen Nederlandse gedupeerden doen teneinde te achterhalen wat er met hun gestolen data is gebeurd?
Facebook heeft als verwerkingsverantwoordelijke een informatieplicht en betrokkenen hebben recht op inzage (artikelen 13 tot en met 15 AVG). Wie erachter wil komen wat Facebook van hem of haar weet kan die informatie downloaden in een bestand. Dit gaat via «instellingen» en vervolgens op «download een kopie». Wie wil dat een bedrijf geen informatie meer over hem of haar verwerkt, heeft het recht die data te laten wissen (artikel 17 AVG).
Deelt u de mening dat nu blijkt dat het gebruik van Facebook ook Nederlandse gebruikers kan treffen, de Nederlandse overheid een rol dient te spelen qua voorlichting over de risico’s ten aanzien van de privacy en dat dit niet alleen aan het bedrijf kan worden overgelaten? Zo ja, hoe gebeurt dat? Zo nee, waarom niet?
Facebook is verplicht de gebruikers goed te informeren (artikel 13 en 14 AVG en artikel 5, eerste lid, onder a, AVG). Facebook is bijvoorbeeld verplicht aan te tonen welke persoonsgegevens ze verzamelen en hoe die worden gebruikt en beveiligd. Daarnaast dient Facebook om expliciete, geïnformeerde toestemming te vragen om persoonsgegevens te mogen verwerken (artikel 7 en artikel 4 lid 11 AVG). Het staat aan de privacytoezichthouders in de EU ter beoordeling of Facebook deze verplichtingen nakomt en om al dan niet handhavend op te treden. Het Ministerie van JenV en de AP geven in algemene zin voorlichting over de Algemene verordening gegevensbescherming, door middel van handleidingen en informatiecampagnes. Hierin wordt ook ingegaan op de informatieverplichtingen en het vereiste van expliciete, geïnformeerde toestemming.