Het bericht ‘Bouwen in het groen? Wel doen’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bouwen in het groen? Niet doen»?1
Ja.
Bent u er vooraf van in kennis gesteld dat de rijksbouwmeester in de media een dergelijk standpunt zou innemen aangaande het woningbouwbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de uitspraken van de Rijksbouwmeester – als lid van het College van Rijksadviseurs – niet op zichzelf maar in de context van de studie Panorama Nederland. Vooraf heb ik kennis kunnen nemen van de inhoud van deze publicatie. Ik acht de strekking van deze studie een waardevolle bijdrage aan het publieke debat rond de toekomstige inrichting van Nederland. Het College van Rijksadviseurs geeft hierin een aanzet voor een uitdagend toekomstperspectief en verbeeldt uiteenlopende kansen om actuele opgaven innovatief, samenhangend en duurzaam op te pakken.
Hoe ziet u het publiek innemen van een dergelijk standpunt aangaande het woningbouwbeleid door een ambtenaar in het licht van uw ministeriële verantwoordelijkheid?
De adviezen van het College van Rijksadviseurs c.q. de Rijksbouwmeester hebben geen bindend karakter en hebben als doel het denken vanuit een ruimtelijke, dus integrale, invalshoek te bevorderen. Publicatie van de adviezen, als mede de publieke optredens waarin de adviezen een nadere toelichting krijgen, acht ik van belang. Ik waardeer daarbij de adviezen van de Rijksbouwmeester aan de rijksoverheid die, gebaseerd op een lange traditie en vanuit een specifieke expertise, bijdragen aan het nationale beleid. De uitspraken van de Rijksbouwmeester, individueel of als lid van het College van Rijksadviseurs, hebben geen directe invloed op de uit te voeren woningbouwplannen. Deze adviezen betrekt het Rijk bij visievorming en strategische keuzes.
In hoeverre hebben de uitspraken van de rijksbouwmeester invloed op de uit te voeren (woning-)bouwplannen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de noodzakelijke stijging van de bouwproductie naar 75.000 woningen per jaar, zoals beschreven in uw brief van 16 november 2018, de hoogste prioriteit heeft? Zo ja, bent u nog steeds van mening dat bestuurders nu nog vooral binnen de stadsgrenzen bouwen, maar dat «het allebei moet: én binnenstedelijk én in het groen», zoals u heeft gezegd in het artikel «Bouw woningen in het groen»?2
Het versnellen van de woningbouw heeft voor mij de hoogste prioriteit. Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw» d.d. 13 maart j.l. naar aanleiding van het artikel «Bouwen in het groen», vind ik het uiteraard belangrijk dat regio’s bij de keuze voor nieuwe woningbouwlocaties zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte. Daarom vind ik het belangrijk dat zij in eerste instantie de kansen binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Vanuit verschillende opgaven bezien heeft die inzet de voorkeur. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn dat in enkele regio’s het nu al duidelijk is dat niet alles binnenstedelijk op te lossen zal zijn. We moeten daarom tijdig anticiperen op risico’s, zoals uitval of vertraging van bestaande plannen, die kunnen leiden tot een te beperkte capaciteit in bestaand bebouwd gebied. In de woondeals met de meest gespannen regio’s beoog ik daarom afspraken te maken over de benodigde plancapaciteit die aansluit bij de behoefte, en het monitoren van planvoorraad binnen deze regio’s. We zullen per regio en per locatie moeten bezien wat wenselijk en realistisch is om de verschillende doelstellingen te bereiken.
Hoe ziet u de noodzaak voor een «leidende visie» vanuit het Rijk, zoals bepleit door de rijksbouwmeester, in het licht van de decentralisatie van het woonbeleid?
De Rijksbouwmeester doelt hier op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Deze visie moet inspirerend, verbindend, richtinggevend en agenderend zijn om tot een samenhangende aanpak te komen van urgente en complexe strategische opgaven. Veel van deze opgaven vereisen een gezamenlijke – nationale, regionale of intergemeentelijke – aanpak, zonder de verantwoordelijkheidsverdeling uit het oog te verliezen. De rol van het Rijk kan daarmee per opgave, gebied of fase verschillend zijn. De Nationale Omgevingsvisie schetst daarvoor de richting en aanpak.
De bruikbaarheid van de cijfers van het World Justice Project bij het vergelijken van rechtsstelsels |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Is de Rule of Law-index voor u één van de belangrijkste indicatoren om uw bewering te onderbouwen dat Nederland een vitale rechtsstaat heeft die op hoog niveau functioneert en vergeleken met andere landen hoog scoort? Zo nee, welke dan wel?1
De Rule of Law index is één van de indicatoren die er op wijst dat de Nederlandse rechtsstaat, ook in vergelijking met andere rechtsstelsels, over het algemeen goed scoort. In de brief van 16 november 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 470), hebben wij in dit verband ook verwezen naar het Europees Justitieel Scorebord en het Continu Onderzoek Burgerperspectieven van het SCP. Ook het tweejaarlijkse rapport van de European Commission for the Efficiency of Justice is een belangrijke indicator met betrekking tot het Nederlandse rechtsstelsel.
Welke bronnen heeft u nog meer om uw bewering te onderbouwen dat Nederland in vergelijking met andere landen een vitale rechtsstaat heeft die op hoog niveau functioneert?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de ranglijst van het World Justice Project (WJP), de zogenoemde WJP Rule of Law Index, gebaseerd wordt op enquêteonderzoek?
Is te achterhalen wie het (enquête)onderzoek in Nederland feitelijk uitvoert? Zo nee, waarom niet?
Welke onderzoeksvragen zijn er en welke methodologie ligt hieraan ten grondslag?
Weet u hoe vaak het onderzoek van het WJP wordt uitgevoerd in Nederland en wanneer dit onderzoek voor het laatst heeft plaatsgevonden, met andere woorden: van wanneer dateren de meest recente data vanuit Nederland?
Is het toeval dat Nederland in 2015, 2016 en 2018 op dezelfde plaats terecht is gekomen in de Rule of Law-index? Welk nieuw onderzoek ligt hieraan steeds ten grondslag?
Vindt u dat het onderzoek van het WJP voldoende representatief is voor de gehele Nederlandse rechtsstaat? Klopt het dat het WJP-onderzoek zich slechts focust op de drie grootste Nederlandse steden en dat op basis van de enquêtes die door mensen, woonachtig in de drie grootste steden in Nederland, worden ingevuld een beeld wordt geschetst voor geheel Nederland?
Hoe is het onderzoek van het WJP in andere landen georganiseerd? Vindt het onderzoek in andere landen op precies dezelfde wijze plaats als in Nederland?
Door wie wordt het WJP-onderzoek gefinancierd?
Het World Justice Project wordt gefinancierd door onder andere stichtingen, overheden, bedrijven, individuen en nationale Ordes van Advocaten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid levert geen financiële bijdrage aan het onderzoek tot de totstandkoming van de Rule of Law Index.
Zijn er ook financiële bijdragen vanuit Nederland voor het WJP-onderzoek? Zo ja, wie financiert dit en om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe betrouwbaar en objectief zijn volgens u de onderzoeksresultaten? Biedt dit voldoende rechtvaardiging om stellige conclusies te trekken en objectieve vergelijkingen te maken tussen rechtsstelsels van verschillende landen?
Het World Justice Project is zoals gezegd één van de indicatoren met betrekking tot de staat van het Nederlandse rechtsstelsel. Wij hebben geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid en objectiviteit van het onderzoek. In samenhang met andere onderzoeken (zie o.a. antwoord op vraag 2) is het naar onze mening gerechtvaardigd uitspraken over het Nederlandse rechtsstelsel hierop te baseren. Elk rapport heeft zijn eigen systematiek en kent een eigen specifieke invalshoek. Maar allen wijzen met betrekking tot de staat van het Nederlands rechtsstelsel in dezelfde richting.
De precieze oorzaak van het ongeluk met een Apachehelikopter in Mali |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de conclusies van het bericht dat de ware toedracht van het ongeluk met de Apachehelikopter in maart 2015 het gevolg was van een keten van oorzaken, waaronder die met de «servo actuator», maar ook gebrekkig onderhoud en een gebrekkig veiligheidsbewustzijn?1 Zo nee, waarom niet?
Zoals de Commissie van Onderzoek (CvO) heeft geconcludeerd werd het ongeval met de Apache-helikopter veroorzaakt door het technisch falen van een component in het besturingssysteem van de helikopter. Het betrof de breuk van een verbogen probe van de Linear Variable Differential Transducer (LVDT) in de servo actuator. Het personeel van de Koninklijke Luchtmacht voert zelf geen onderhoud uit op de servo actuator, waarvan deze component deel uitmaakt. Het is mogelijk dat de kromming in de probe gedurende het onderhoud in de Verenigde Staten (VS) is ontstaan, maar dit kon niet door de CvO worden vastgesteld. Onderzoek heeft uitgewezen dat de initiële kromming waarschijnlijk niet door operationeel gebruik van de helikopter is ontstaan (door trillingen). In het onderzoek is evenmin een causaal verband gelegd tussen de breuk van de probe en het veiligheidsbewustzijn van Defensiepersoneel.
Ten tijde van het ongeval werd gebruik gemaakt van twee typen LVDT-probes in de servo actuators van de Nederlandse Apachevloot. Bij tests is gebleken dat het type probe in de verongelukte Apache (de Q15) na verbuiging eerder breekt dan het andere type. Tijdens het CvO-onderzoek is daarom in samenspraak met de Amerikaanse overheid en de fabrikant besloten om dit type probe uit de Apachevloot te verbannen. Dit is gebeurd bij alle Nederlandse en Amerikaanse Apaches.
Waarom hebt u in de brief van 21 november 2016, noch in antwoord op Kamervragen, melding gemaakt van dit specifieke onderdeel als directe oorzaak van het ongeluk?2
De Kamer is destijds op de gebruikelijke wijze over de uitkomst van het CvO-rapport geïnformeerd. De belangrijkste conclusies zijn met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 29 521, nr. 332). De conclusie van de CvO was dat het ongeval is veroorzaakt door het technisch falen van een component in het besturingssysteem van de helikopter.
Klopt het dat «twee jaar eerder» een rapport is opgesteld waarin een aanbeveling is gedaan om te komen tot een onderzoek «in de verbetering in de bestel en leveringsketen»? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In 2013 vond een onderzoek plaats naar een voorval waarbij tijdens onderhoud aan een Chinook-helikopter wisselspanning en gelijkspanning abusievelijk op elkaar zijn aangesloten. In dit onderzoek is geconcludeerd dat het verminderd functioneren van de logistieke keten mogelijk van invloed is geweest op het ontstaan van het voorval. Deze conclusie heeft geresulteerd in de aanbeveling «nader te onderzoeken of de waargenomen tekortkomingen in de logistieke bestel- en leveringsketen structureel zijn en hoe indien nodig verbeteringen kunnen worden aangebracht». Bij het verschijnen van het CvO-rapport over het Chinook-voorval had de Commandant Luchtstrijdkrachten reeds verbeteringen in de logistieke bestel- en leveringsketen in gang gezet.
Het rapport over het Chinook-voorval, uitgezonderd personeelsvertrouwelijke informatie en de technische gegevens die vallen onder International Traffic in Arms Regulations (ITAR)-regelgeving voor exportcontrole, staat sinds 10 september 2018 op de website van de rijksoverheid.
Klopt het tevens dat de luchtmachtleiding toentertijd de aanbeveling naast zich neer heeft gelegd? Bent u bereid dit rapport naar de Kamer te sturen?3
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het hoogste doel de missie was en niet per se de veiligheid? Zo ja, is dat nog steeds zo en bent u bereid dat te veranderen? Kunt u dat toelichten?
Werken bij Defensie is bijna per definitie werken in risicovolle omstandigheden. Binnen die omstandigheden doen wij er alles aan om het zo veilig mogelijk te houden. Dat betekent dat het één niet boven het ander kan staan, maar dat er gelijktijdig zowel aandacht aan de opdracht als aan de veiligheid moet worden besteed.
Deelt u de mening dat het ongeval voorkomen had kunnen worden als het onderhoud zorgvuldiger gedaan was geweest? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u een overzicht geven van de actuele concrete verbeteringen van het veiligheidsbewustzijn bij de luchtmacht en vooral het helikopterbeheer?
Nee, er zijn geen indicaties dat productie of onderhoud niet of onvoldoende is uitgevoerd.
Naar aanleiding van het CvO-onderzoek naar het Chinook-voorval heeft het Commando Luchtstrijdkrachten een vervolgonderzoek gedaan naar de veiligheidscultuur van het betreffende squadron. Er zijn verschillende maatregelen getroffen om het veiligheidsbewustzijn verder te vergroten. Zo zijn er meer medewerkers opgeleid voor de neventaak van veiligheidsofficier. Bedrijfsveiligheid wordt periodiek besproken met de squadroncommandanten. Ook is er structureel overleg over veiligheidsvoorvallen en de maatregelen die worden genomen om ze te voorkomen.
Het bericht ‘The illusion of UK bank capital strength’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «The illusion of UK bank capital strength»?1
Ja.
Kloppen de opmerkingen in het bericht dat de Royal Bank of Scotland (RBS) overweegt kapitaal terug te geven aan aandeelhouders omdat het vindt dat het overtollig kapitaal heeft? Wat vindt u ervan dat Britse banken kennelijk menen overtollig kapitaal te hebben als het Tier 1-kapitaal afdoende is, maar de leverage ratio nog altijd zeer laag is? Kloppen de berekeningen in het artikel?
Het artikel spreekt enerzijds over het uitkeren van dividend en anderzijds over het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Hiervoor dienen banken aan strenge voorwaarden te voldoen, zoals beschreven in antwoord op vraag 4. Banken moeten te allen tijde voldoen aan het absolute minimum in de wet. Eerder deelde ik daarom al mijn verwachting dat banken in de praktijk hogere ratio’s nastreven dan de absolute minima in de wet.2 De auteurs van het genoemde artikel gebruiken een eigen methodologie voor het berekenen van de leverage ratio, namelijk op basis van de marktwaarde van de aandelen van banken. De leverage ratio wordt normaliter op basis van een geharmoniseerde Europese definitie berekend. Op de website van de Europese Bankenautoriteit (EBA) kunt u deze leverage ratio’s vinden voor 130 Europese banken, waaronder de Britse banken waarover in het artikel wordt gesproken.3
Wat is het huidige Tier 1-kapitaal van de grote Nederlandse banken, en de ongewogen leverage ratio?
Hieronder treft u de gevraagde cijfers aan, op basis van gegevens van de Europese Bankenautoriteit.
ABN Amro
20.106
19,24
4,1 (4,1)
ING
50.137
15,73
4,3 (4,1)
Rabobank
37.383
18,75
6,0 (5,4)
De Volksbank
3.246
34,34
5,2 (5,2)
BNG1
4.610
37,93
3,6 (3,6)
NWB4
1.939
73,96
2,4 (2,4)
In Europa is voor promotionele banken zoals BNG en NWB een passende leverage ratio eis overeengekomen.
Welke regels gelden met betrekking tot het teruggeven van kapitaal voor banken? Vanaf welke kapitaalratio is teruggave van kapitaal toegestaan?
Banken dienen altijd te voldoen aan de minimale kapitaaleisen die op dat moment van toepassing zijn. Ook dienen banken in de kapitaalplanning te anticiperen op (verwachte) hogere eisen die in de toekomst (kunnen) gaan gelden, zodat banken ook hier tijdig aan zullen voldoen. De bank voert hier zelf de ICAAP voor uit (Internal Capital Adequacy Assessment Process). Dit wordt vervolgens door de toezichthouder getoetst in de SREP (Supervisory Review and Evaluation Process).
Het artikel spreekt enerzijds over het uitkeren van dividend en anderzijds over het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Hiervoor dienen banken aan strenge voorwaarden te voldoen.
Ten eerste is het een bank niet toegestaan om uitkeringen te doen aan de houders van kapitaal, bijvoorbeeld in de vorm van dividend, wanneer het kapitaal van de bank onder het niveau van de gecombineerde buffers valt. De gecombineerde buffer is een extra laag kapitaal bovenop de harde minimale eisen.4 De hoogte van de gecombineerde buffer wordt bepaald door een optelsom van de kapitaalconserveringsbuffer, contracyclische buffer en de hoogste van de mondiaal systeemrelevantiebuffer, overige systeemrelevantiebuffer of systeemrisicobuffer. Wanneer banken niet aan de gecombineerde buffer voldoen, treden automatisch maatregelen in werking, zoals het gedeeltelijk of geheel beperken van (dividend)uitkeringen en variabele beloningen.
Ten tweede dient de toezichthouder vooraf toestemming te geven voor het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Om toestemming te krijgen moet een bank de kapitaalinstrumenten vervangen door instrumenten van gelijke of hogere kwaliteit. Dit moet gebeuren tegen voorwaarden die de inkomstencapaciteit van de bank waarborgen. Indien een bank er niet voor kiest om de kapitaalinstrumenten te vervangen door instrumenten van gelijke of hogere kwaliteit, dient de bank de minimale kapitaaleisen en gecombineerde buffers te overschrijden met een marge die de toezichthouder noodzakelijk acht.
Vindt u dat de Britse banken blijk van risicobewustzijn geven als zij menen kapitaal terug te kunnen geven aan aandeelhouders terwijl de buffers nog zo laag zijn, en tegelijkertijd de risico’s gigantisch zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van Brexit?
Ik vind het verstandig dat banken hoge buffers aanhouden. Hier wijs ik ook op in mijn gesprekken met de banken. Sinds het uitbreken van de financiële crisis zijn veel maatregelen genomen om financiële instellingen weerbaarder te maken. Bij banken zijn de kapitaaleisen substantieel verhoogd en ook is de kwaliteit van het kapitaal dat moet worden aangehouden verbeterd.
Ten eerste zorgt de harde leverage ratio eis van 3% ervoor dat banken voortaan een minimale hoeveelheid eigen vermogen moeten aanhouden. Als banken hier niet aan voldoen, zullen zij uiteindelijk afgewikkeld worden. Banken zullen daarom een leverage ratio moeten en willen nastreven die boven de minimumeis ligt. Ook wanneer de leverage ratio van banken een klap krijgt als gevolg van een economische terugval, moeten banken voldoen aan het absolute minimum in de wet. Een dergelijk wettelijk minimum bestond noch in Europa, noch in Nederland.
Ten tweede heeft Nederland heeft in aanvulling op de 3% eis voor alle banken in Europa ingezet voor een hogere leverage ratio eis voor de systeemrelevante banken. Deze inzet heeft er mede toe geleid dat er een opslag op de leverage ratio eis voor de mondiale systeembanken (G-SIIs) geïmplementeerd wordt.
Ten derde heeft de Nederlandse inzet er toe geleid dat een verhoging voor nationaal systeemrelevante banken (O-SIIs) nog nader onderzocht wordt. De Europese Commissie zal de impact van een opslag voor nationaal systeemrelevante banken in kaart brengen en op basis hiervan de introductie van een opslag voor deze groep overwegen. Ik ga me er hard voor maken dat die discussie tot de gewenste hogere buffereis leidt.
Tot slot moeten banken – naast een ondergrens aan eigen vermogen – ook voldoende schulden gaan aanhouden, waarop relatief eenvoudig bail-in kan worden toegepast. Het recente akkoord op het bankenpakket bevat strengere bepalingen over de hoeveelheid schulden die banken moeten aanhouden die makkelijk bail-inbaar zijn (MREL). Voor grote banken moet de MREL minimaal 8% van de balans zijn. Het bankenpakket vergroot zo verder de afwikkelbaarheid van banken en verkleint de kans dat overheden wederom moeten optreden als redder in nood.
Het Europese kapitaaleisenraamwerk CRR, waarin de leverage ratio eis is vastgelegd, is maximumharmonisatie. De leverage ratio eis, met opslag voor de allergrootste banken, zal in Nederland rechtstreeks van toepassing zijn. Omdat het gaat om maximumharmonisatie kan Nederland geen strengere eisen stellen in de nationale wet- en regelgeving. Het is belangrijk om te benadrukken dat de leverage ratio een achtervang vormt voor het risicogewogen raamwerk. Juist op het vlak van de risicogewogen eisen zijn al veel stappen gezet en zullen de komende jaren nog verdergaande maatregelen worden genomen. Zo zijn eind vorig jaar grondige hervormingen voorgesteld door het Bazelse Comité, onder meer met de voorgestelde introductie van de kapitaalvloeren. Europese implementatie van deze eisen zal leiden tot fors hogere kapitaaleisen voor Nederlandse banken. Dit zorgt er ook voor dat de leverage ratio’s van deze banken omhoog zullen gaan. Zoals reeds gecommuniceerd naar uw Kamer zal Nederland inzetten op adequate implementatie van de Bazelse voorstellen in Europees verband.
Kent u Nederlandse banken die overwegen kapitaal uit te keren? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven, dienen banken te voldoen aan strenge voorwaarden voordat zij over kunnen gaan tot het uitkeren van dividend enerzijds of het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten anderzijds.
De toezichthouder toetst of hier aan voldaan wordt. Wanneer dit het geval is, dan hebben banken de ruimte om dividend uit te keren of kapitaalinstrumenten af te lossen of in te kopen.
Deelt u de mening dat de Britse situatie een illustratie is van het belang van de ongewogen kapitaalratio? Bent u bereid om de minimum ongewogen kapitaalratio in Nederland op 4% te houden, en erna naar 10% te verhogen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken zijn er opgenomen over de kapitaaleisen aan Britse banken na Brexit en hoe kan worden voorkomen dat Nederland en de EU in een nieuwe kredietcrisis worden gestort door besmettingsgevaar door Britse banken en door slechte Britse regels ten aanzien van de financiële sector?
Voor een beperkt aantal subsectoren van de financiële sector zijn in bestaande EU-regelgeving bepalingen opgenomen die bij (unilaterale) positieve equivalentie, financiële instellingen vanuit het derde land in meer of mindere mate toegang geven tot de markt voor financiële dienstverlening.
Op hoofdlijnen betekent de schets van de politieke verklaring op het gebied van financiële dienstverlening dat er in de overgangsperiode voor de toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk (VK) gekeken zal worden naar markttoegang op basis van deze reeds bestaande equivalentieraamwerken, met mogelijk aanvullende afspraken over samenwerking, dialoog en wederzijdse afstemming. Deze afspraken dienen dus nog (in de overgangsperiode) gemaakt te worden.
Het kapitaaleisenraamwerk CRR/CRD, dat de «traditionele» bancaire dienstverlening (aantrekken van deposito’s, verlenen van kredieten, etc.) in de EU reguleert, kent geen equivalentieraamwerk dat financiële dienstverlening vanuit het derde land tot de gehele interne markt mogelijk maakt. Banken die deze diensten willen verlenen, zullen dus een vergunning in de EU moeten aanvragen, waarbij de in de EU geldende Europese en/of nationale regels, zoals ten aanzien van bonus en het vereiste gewogen en ongewogen (leverage ratio) kapitaal, zullen gelden. Dit is ook de reden dat veel banken vanuit het VK reeds een vergunning in de EU hebben aangevraagd en/of bestaande EU-27 entiteiten aan het uitbouwen zijn.
Grensoverschrijdende oefening in verband met een kernongeval |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PvdA: Duitse en Nederlandse hulpdiensten moeten samen oefenen voor kernongeval»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de brand bij de kerncentrale en de informatievoorziening daarover aantoont dat grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties hard nodig is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit voortaan wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand in de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Zowel goede informatievoorziening als ook grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties is van groot belang. Grensoverschrijdende oefeningen vinden regelmatig plaats. De Veiligheidsregio Twente stemt bij grensoverschrijdende oefeningen af met de Duitse autoriteiten De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland. Veiligheidsregio Twente bereidt zich voor op deze oefening.
Begrijpt u dat er naar aanleiding van die brand onrust ontstond bij bewoners in het grensgebied met Duitsland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij begrijpen dat er mogelijke verwarring is ontstaan door de berichtgeving. Dit ondanks de consistente lijn van communicatie door de Nederlandse autoriteiten dat er nimmer sprake is geweest van een risico voor de bevolking in Nederland, en er bij brand in de fabriek geen schadelijke stoffen zijn gemeten.
Was er naar uw mening sprake van een adequate informatievoorziening aan de inwoners en autoriteiten in Overijssel? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit in de toekomst te verbeteren?
De Veiligheidsregio Twente en de ANVS hebben via hun eigen websites en twitteraccounts het publiek geïnformeerd met feitelijk juiste informatie en contacten met de media onderhouden. Zowel de Veiligheidsregio als de ANVS zien het als haar taak en prioriteit om alert te zijn op en het monitoren van de maatschappelijke impact en zo nodig daarop te reageren, naast de afhandeling van het incident en het beoordelen van eventuele gevaren voor de bevolking.
Hoe verhoudt het feit dat er blijkbaar geen grensoverschrijdende oefeningen worden gehouden zich tot de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) «Samenwerken aan nucleaire veiligheid» over samenwerking inzake kerncentrales in grensgebieden met Duitsland en België?2 Hoe gaat u ervoor zorgen dat er, conform een van de aanbevelingen van de OVV, gezamenlijke oefeningen gaan plaatsvinden?
Er vinden verschillende grensoverschrijdende oefeningen plaats. Met België is in 2018 geoefend in de nucleaire oefening Shining Spring. In de eerste helft van 2020 wordt een GEDEX (German Dutch Emsland Exercise) oefening gepland.
In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer van 18 oktober 20183 wordt uitgebreid ingegaan op de opvolging van de aanbevelingen. In die brief staat ook een overzicht van alle grensoverschrijdende oefeningen sinds 2015.
Gaan de crisisplannen in grensregio’s in de buurt van kerncentrales op dit moment voldoende in op grensoverschrijdende aspecten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er is een Rampbestrijdingsplan Kernkraftwerk Emsland. Die is opgesteld door de Veiligheidsregio Twente en vastgesteld door de Veiligheidsregio’s Twente, Drenthe en IJsselland. Momenteel wordt gewerkt aan een actualisatie van dit plan. Hierbij worden alle zeven Veiligheidsregio’s betrokken, die binnen de 100 km zone rond de kerncentrale zijn gelegen (Groningen, Fryslân, Drenthe, Flevoland, IJsselland, Noord- en Oost-Gelderland en Gelderland-Midden). De Veiligheidsregio Twente heeft een overeenkomst met de Landkreis Emsland, waarin de kerncentrale is gelegen, over het doormelden van incidenten op het terrein van de kerncentrale. Ook kan er vanuit de Veiligheidsregio Twente een liaison gezonden worden naar de crisisstaf van de Landkreis Emsland. In onderlinge samenwerking en met ondersteuning van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn langs de gehele Nederlands-Duitse grens dergelijke liaisons opgeleid. De liaisons zullen ook over en weer aan oefeningen deelnemen.
Het bericht ‘Wantrouwen: het verkeerde uitgangspunt’ |
|
Tobias van Gent (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de blog «Wantrouwen: het verkeerde uitgangspunt»?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat een patiënt vier toestemmingsformulieren moet invullen zodat al zijn behandelend artsen toegang hebben tot de noodzakelijke gegevens? Deelt u de mening van de auteur dat dit toestemmingscircus in de weg staat van het snel en adequaat uitwisselen van medische gegevens ten behoeve van de behandeling van de patiënt?
Voor het verlenen en verkrijgen van goede zorg is het van groot belang om de juiste medische informatie op het juiste moment bij de juiste zorgverlener beschikbaar te hebben.
Vanwege de gevoelige aard van de gegevens zijn goede waarborgen voor de toegang tot en de beveiliging van de medische informatie essentieel. Deze waarborgen kunnen inhouden dat een patiënt meerdere keren toestemming zal moeten geven bij het uitwisselen van informatie (ook om zo mee te kunnen bepalen wat juiste zorg op de juiste plek is).
De uitdaging daarbij is hoe die toestemming op eenvoudige wijze vorm kan worden gegeven en daarmee uitvoerbaar te houden, voor zowel de patiënt als de zorgaanbieder. Zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het snel en volledig delen van medische gegevens tussen alle Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverleners in het belang is van de patiënt?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt een behandelend arts niet per definitie vertrouwd met medische gegevens wanneer dit in het belang van de patiënt is?
De noodzakelijke toestemming door de patiënt voor het delen van gegevens heeft te maken met het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim (vastgelegd in de WGBO) garandeert dat iedereen vrijelijk voor hulp bij een zorgverlener kan aankloppen en dat patiënten volledig open naar hun behandelaar kunnen zijn omdat hen de zekerheid wordt geboden dat de informatie vertrouwelijk blijft. Bij schending van het beroepsgeheim loopt de behandelaar het risico voor de tuchtrechter te komen. Toestemming tot het delen van informatie is daarom een noodzakelijke voorwaarde.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) stelt onder meer eisen rondom het geven van een dergelijke toestemming. Medische gegevens zijn bijzondere persoonsgegevens waaraan door de AVG extra eisen worden gesteld, zoals de uitdrukkelijke toestemming voor het verwerken van de medische gegevens buiten de behandelrelatie. Eenmalige brede toestemming is daardoor niet mogelijk. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Waarom is voor het uitwisselen van noodzakelijke medische gegevens tussen BIG-geregistreerde zorgverleners voor iedere zorgverlener een aparte door de patiënt getekende toestemming nodig? Is het mogelijk te kiezen voor een eenmalige brede toestemming?
Zoals bij vraag 4 aangegeven is een eenmalige brede toestemming niet mogelijk. Wel wordt binnen het programma Gespecificeerde Toestemming Structureel (GTS), waarover ik uw Kamer onlangs per brief (d.d. 20 december, Kamerstuk 27 529, nr. 167) heb geïnformeerd, nagedacht over het elektronisch registreren van toestemming op voorhand zodat het elke keer invullen van een formulier niet nodig is. Er is een oplossing uitgewerkt hoe de patiënt toestemming kan registreren waarbij geprobeerd is recht te doen aan de wettekst en daarbij rekening te houden met zowel de privacy als de uitvoerbaarheid. De uitwerking voorziet in 160 toestemmingsmogelijkheden waar de patiënt zich over moet uitspreken. Dit lijkt voor veel patiënten niet te overzien, en voor zorgverleners heel lastig om mee te werken. Zoals uit het artikel waar u naar verwijst (https://www.vektis.nl/blog/wantrouwen-het-verkeerde-uitgangspunt) ook al blijkt: niet elke burger wil veel moeite doen om de benodigde toestemming te geven.
De vraag is dan ook hoe we enerzijds recht kunnen doen aan de behoefte van de patiënt om zelf regie te kunnen voeren over zijn gegevens en vertrouwen te kunnen hebben in de geheimhouding van de zorgverlener en anderzijds voor iedereen goede zorg wordt verleend waarbij goede informatie over de medische situatie van de patiënt heel belangrijk is. Graag ga ik, zoals ook aangekondigd in de hiervoor genoemde voortgangsrapportage, met uw Kamer in gesprek over het voorstel van de stuurgroep GTS om na te denken over een scenario, waarbij de bedoeling van het wetsartikel t.a.v. gespecificeerde toestemming als uitgangspunt wordt genomen en waarbij een burger bepaalt hoe gespecificeerd hij zijn toestemmingsprofiel wil vastleggen.
Is het mogelijk in plaats te kiezen voor een opt-in (de patiënt geeft uitdrukkelijk toestemming voor het uitwisselen van de medische gegevens) te kiezen voor een opt-out systeem (gegevens mogen worden uitgewisseld, tenzij de patiënt heeft aangegeven dat dit niet mag)?
De AVG staat niet toe om te kiezen voor een opt-out. Het delen van gegevens buiten de behandelrelatie waarbinnen de gegevens worden verwerkt, kan alleen op basis van uitdrukkelijke toestemming (artikel 9, tweede lid, onderdeel a, AVG). Met uitdrukkelijke toestemming wordt gedoeld op toestemming die wordt gegeven door middel van een duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld een schriftelijke (eventueel elektronische) verklaring of een mondelinge verklaring, waaruit blijkt dat de betrokkene vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig met de verwerking van zijn persoonsgegevens instemt. Een opt-out regeling voldoet daar niet aan.
Welke wet- en regelgeving staat in de weg om te realiseren dat medische gegevens snel en volledig gedeeld kunnen worden in het belang van de patiënt?
Zie het juridische kader bij de beantwoording op de vragen 4 en 5. De AVG en de regelgeving rondom het medisch beroepsgeheim zijn voor mij heldere en belangrijke uitgangspunten, die de rechten en privacy van de burger waarborgen en beschermen. Wel is een aandachtspunt hoe deze belangen kunnen worden gewaarborgd, maar tegelijk ook uitvoerbaar blijven. Dit speelt zoals hierboven geschetst in het bijzonder bij de uitwerking van de gespecificeerde toestemming.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om deze wet- en regelgeving, in het belang van goede patiëntenzorg, aan te passen? Zo ja, wanneer kunnen we deze aanpassingen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Waarschuwing voor flinke tegenvaller gemeenten’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Waarschuwing voor flinke tegenvaller gemeenten»?1
Ja.
Zijn de geponeerde stelling dat gemeenten straks (minstens) 100 miljoen euro minder kunnen tegemoet zien dan verondersteld als ook de daaraan ten grondslag liggende aannames correct? Zo nee, waarom niet? Hoe zit het dan wel volgens u?
Neen. De ontwikkeling van de omvang van het gemeentefonds – het accres – is conform de normeringssystematiek gekoppeld aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven. Het artikel baseert zich op een voorlopige stand. De definitieve uitkomst van het accres over 2018 voor gemeenten volgt in de meicirculaire gemeentefonds 2019, als het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2018 is vastgesteld. Dan is het definitieve bedrag bekend. Het accres wordt niet herberekend op basis van de stand van de Najaarsnota.
Bent u het eens met de in het artikel gedane voorspelling dat het uiteindelijke bedrag dat gemeenten minder krijgen dan verondersteld nog hoger zal worden? Zo ja, wat is dan volgens u een realistisch scenario? Zo nee, waarom niet?
De definitieve balans zal na afloop van 2018 worden opgemaakt. Het kabinet kan nog niet vooruitlopen op de uitkomst hiervan en zal uw Kamer daarover zoals gebruikelijk informeren via het Financieel jaarverslag van het Rijk.
Bent u het eens met de stelling dat de financiële problemen van gemeenten hierdoor, met name ook in het sociaal domein, groter worden dan eerder door u aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De overgehevelde taken in het sociaal domein worden in 2018 en 2019 nog afzonderlijk geïndexeerd, buiten de normeringssystematiek om. De normeringssystematiek is vanaf 2020 ook integraal van toepassing op de overgehevelde taken.
Ten aanzien van de budgetten voor het sociaal domein heeft het kabinet afspraken met de VNG gemaakt. Uw Kamer is hierover op 6 november jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 34 477, nr. 45). Het kabinet voert momenteel gezamenlijk met de VNG een verdiepend onderzoek naar jeugdhulp uit met de volgende componenten: 1) een analyse van de volumeontwikkeling, die zichtbaar is in de beleidsinformatie Jeugd, 2) een analyse van de aanvragen in het Fonds Tekortgemeenten en 3) een benchmarkanalyse van de uitvoering van de Jeugdwet, in de context van het sociaal domein. Het onderzoek zal in de lente van 2019 klaar zijn. Over de uitkomsten van het onderzoek zullen het Rijk en VNG zich beraden en hierover het gesprek met elkaar voeren.
Bent u het ermee eens dat er een grote kans is dat bedoelde verslechtering linksom of rechtsom zal worden afgewenteld op de kwetsbaarste inwoners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u daar van?
Neen. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet verantwoordelijk voor een passende bijdrage aan de ondersteuning en jeugdhulp aan ingezetenen waarbij is vastgesteld dat dat die op ondersteuning en jeugdhulp van de zijde van gemeenten aangewezen zijn. De regelgeving biedt ingezetenen voldoende waarborgen. Een budgettaire afweging in dat kader is daarmee niet mogelijk. Zie voor een antwoord op de omvang van de beschikbare middelen het antwoord op vraag 3.
Vindt u het ook eigenaardig dat terwijl uw ministerie geld overhoudt gemeenten juist minder geld krijgen dan eerder verondersteld? Zo nee, waarom niet?
Neen. Met deze vraag wordt waarschijnlijk gedoeld op de meevaller van € 0,7 miljard in 2018 bij de premie (Budgettair Kader Zorg). Van de totale onderschrijding van € 1,5 miljard was € 0,8 miljard al bekend op Prinsjesdag / bij de miljoenennota 2019. Op de eventuele structurele doorwerking van deze meevaller zal in de eerste suppletoire begroting 2019 nader worden ingegaan, omdat op dat moment de uitgaven voor de jaren 2019 en verder eventueel worden aangepast. Het is hierbij belangrijk te vermelden dat geld voor de uitvoering van de Zvw en de Wlz gezamenlijk wordt betaald door burgers (via de premie en het eigen risico), werkgevers (via de inkomensafhankelijke bijdrage) en de overheid (via de rijksbijdrage voor de zorgkosten van kinderen). Die (premie)inkomsten mogen niet voor andere zaken worden aangewend. Zie verder ook het antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u nu wel bereid om gemeenten extra geld te geven, zodat bijvoorbeeld hun kwetsbaarste inwoners niet de dupe worden van het zogenaamde «abonnementstarief» in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of (grotere) problemen in de jeugdhulp kunnen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt momenteel gezamenlijk met de VNG onderzoek uitgevoerd naar de jeugdhulp. Dit onderzoek is in de lente van 2019 klaar. Wat betreft het abonnementstarief eigen bijdragen Wmo én de daarbij verwachte toestroom naar voorzieningen zijn gemeenten naar huidig inzicht voldoende gecompenseerd. De invoering van deze maatregel kan en mag er dan ook niet toe leiden dat mensen die daarop zijn aangewezen niet of onvoldoende de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Met de VNG heb ik afgesproken om de effecten in de praktijk met behulp van een monitor nauwlettend te volgen en – als de resultaten van de monitor daartoe aanleiding geven – op te acteren. Ik acht het niet zinvol om hierop vooruit te lopen.
Een subsidieaanvraag door Stichting De Fryske Mole |
|
Harry van der Molen (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de Stichting De Fryske Mole, die in Fryslân 42 werkende molens in bezit heeft?1
Ja
Klopt het dat de stichting vóór 1 april 2018 een gecombineerde aanvraag heeft gedaan in het kader van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim)?
Ja
Deelt u de mening, dat het vanuit een oogpunt van continuïteit voor de stichting noodzakelijk was vóór 1 april 2018 een subsidieaanvraag te doen voor de periode 2019–2024?
Ja
Deelt u de mening dat continuïteit in het onderhoud ten behoeve van de instandhouding van monumenten een van de oogmerken is van de Sim?
Ja
Klopt het dat u bij besluit van 29 augustus 2018 een instandhoudingssubsidie hebt toegekend van 50% voor de periode 2019–2024?
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat de provincie Fryslân en de betrokken gemeenten hun aandeel in de instandhoudingskosten niet verhogen, omdat het subsidiepercentage van de Sim met ingang van 2019 wordt verhoogd tot 60%?
Rijk, provincie Fryslân en verschillende Friese gemeenten ondersteunen de Stichting De Fryske Mole. Het rijk geeft 50% subsidie voor de instandhouding van de 42 molens, de provincie 15% en gemeenten geven verschillende subsidies voor specifieke molens. De stichting heeft aan provincie en gemeenten om extra subsidie verzocht. Dat verzoek is afgewezen, maar voor zover mij bekend, niet omdat een hoger subsidiepercentage in de SIM zou worden verkregen.
Deelt u de mening dat de Stichting De Fryske Mole erop mocht vertrouwen dat zij ervan zou profiteren als het subsidiepercentage in de Sim zou worden verhoogd tot 60%? Zo nee, waarom niet?
De stichting heeft in 2018 een aanvraag voor subsidie ingediend. Voor alle aanvragers was duidelijk dat het subsidiepercentage 50% bedroeg. Op geen enkele wijze is in de SIM gesuggereerd dat het subsidiepercentage voor deze subsidieaanvragen zou worden verhoogd hangende of na de subsidieaanvraag.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met de zin «(h)et zal helaas niet mogelijk zijn om het percentage [het subsidiepercentage in de Sim] in het lopende jaar te verhogen»?2
Daarmee wordt bedoeld dat de aanvraag wordt behandeld conform de op dat moment geldende regeling. Latere aanpassingen van de regeling hebben geen effect op reeds verleende subsidies.
Bent u bereid het subsidiepercentage voor de Stichting De Fryske Mole alsnog te verhogen tot 60%?
Nee, dat is niet mogelijk. Dan zou in het kader van rechtsgelijkheid ook aan de andere ontvangers van lopende SIM-subsidies vanaf 2014 – die immers ook 50% subsidie ontvangen – een hoger subsidiepercentage moeten worden toegekend. Daarvoor ontbreken de financiële middelen.
Het bericht ‘Macron laat teugels Frankrijk vieren’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Macron laat teugels Frankrijk vieren»1, waarin wordt gemeld dat als gevolg van de opstand van de «gele hesjes» president Macron het Franse tekort laat oplopen? Wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van de maatregelen die de Franse president Macron recentelijk heeft aangekondigd.
Wat zijn de precieze maatregelen die Macron neemt en wat zijn de precieze kosten? Klopt het dat het zou gaan om zo’n € 10 tot 11 miljard euro?
President Macron heeft verschillende maatregelen genomen. Allereerst is de eerder aangekondigde accijnsverhoging op brandstof geannuleerd. Daarnaast worden de eindejaarsuitkeringen en overuren niet meer belast. Verder wordt het minimumloon met 90 euro per maand verhoogd en wordt de verhoging van de sociale lasten voor ouderen met een inkomen onder de € 2.000 euro bruto afgeschaft. De verhoging van het minimumloon zal niet ten laste komen van de werkgevers en wordt geïndexeerd met 1,5% per jaar. Om de gevolgen van deze maatregelen voor de begroting te drukken heeft de Franse regering ook enkele compenserende maatregelen genomen. Zo komt er een digitale belasting en zal er bezuinigd worden op de apparaatskosten. In totaal zullen de extra kosten van deze maatregelen, inclusief compenserende maatregelen, ongeveer 10 miljard euro bedragen, gelijk aan 0,4% bbp.
Wanneer worden deze voorstellen verwerkt in de Franse begroting?
Deze voorstellen zijn eind december verwerkt in de Franse begroting en vervolgens aangenomen door het Frans parlement, en ondertekend door de President.
Wat is het effect van deze voorstellen op het Franse begrotingstekort? Klopt het dat het tekort daarmee op ongeveer 3,5% van het bruto binnenlands product (bbp) zou komen en daarmee, samen met bbp in Roemenië, het hoogste zou zijn van alle lidstaten van de Europese Unie?
Met de extra kosten van 0,4% bbp zal het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 volgens de Franse raming uitkomen op ongeveer 3,2%, uitgaande van de herfstraming van de Commissie die nog uitkwam op een tekort van 2,8%. Dit zou het op één na hoogste begrotingstekort binnen de EU zijn. Vermoedelijk pas bij de lenteraming van mei zal de Commissie aangeven hoe zij het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 beoordelen.
Welke gevolgen had het eerder al terugdraaien van de accijnsverhoging voor de Franse begroting en het begrotingstekort?
Geschat wordt dat de impact van het terugdraaien van de accijnsverhoging zo’n 0,2% bbp is, ongeveer 5 miljard euro.
Wanneer raamt de Europese Commissie het nieuwe tekortcijfer van Frankrijk?
De eerstvolgende keer dat de Europese Commissie het begrotingstekort voor Frankrijk zal ramen is in mei 2019 met de lenteraming.
Vergt de Commissie procedureel een herzien oordeel over een begroting en het Stabiliteits- en groeipact (SGP) wanneer een begroting lopende het jaar zo drastisch herzien wordt?
Het proces rond ontwerpbegrotingen is vastgelegd in de zogenaamde two-pack verordening. Deze verordening schrijft niet voor dat er een herzien oordeel dient te worden opgesteld indien de nationale begroting die aangenomen wordt afwijkt van de ontwerpbegroting die medio oktober is ingediend.
Wat is de procedure voor het vaststellen van een buitensporig tekort wanneer een land na het vaststellen van de conceptbegrotingen een te hoog tekort heeft?
Het vaststellen van een mogelijk buitensporig tekort doet de Commissie in principe twee keer per jaar: naar aanleiding van de lenteraming en van de herfstraming. Hier is de Commissie echter niet aan gebonden. De Commissie heeft altijd het recht om een buitensporig tekort vast te stellen indien hier op basis van Commissie-cijfers aanleiding toe is. Er is geen specifieke procedure voorzien voor een situatie waarin de begroting zodanig afwijkt van de conceptbegroting dat dit consequenties heeft voor het wel of niet hebben van een buitensporig tekort.
Hoelang heeft Frankrijk nu al een begrotingstekort? Wanneer had Frankrijk voor het laatst een begrotingsoverschot?
Op basis van de gegevens uit de AMECO-database die de Commissie gebruikt voor de implementatie van het SGP, had Frankrijk in 1974 voor het laatst een (nominaal) begrotingsoverschot.
Wat zijn de gevolgen van het verhogen van het minimumloon voor de groeicijfers van Frankrijk, die ook al als te optimistisch worden ingeschat?
De impact van het verhogen van het minimumloon op de groeicijfers van Frankrijk is onbekend. Wel komt de verhoging van het minimumloon niet ten laste van de werkgever waardoor de loonkosten voor werkgevers niet direct stijgen door deze maatregel.
In hoeverre voldoet Frankrijk daarmee straks nog aan de regels uit het SGP?
Frankrijk bevindt zich sinds de zomer van dit jaar weer in de preventieve arm van het SGP na lange tijd in de correctieve arm – ofwel een buitensporigtekortprocedure – te hebben gezeten.
Daarom gelden ook de eisen van de preventieve arm die voorschrijven dat het structureel saldo met 0,6% moet verbeteren en de netto-uitgaven met maximaal 1,4% mogen toenemen. De ontwerpbegroting die Frankrijk op 15 oktober indiende heeft de Commissie beoordeeld als «at significant risk of non-compliance» met de begrotingseisen uit de preventieve arm. Indien het begrotingstekort verder verslechtert als gevolg van de aangekondigde maatregelen, zal dit risico op «non-compliance» in 2019 groter worden.
Naast de eisen van de preventieve arm gelden nog steeds de eisen uit de correctieve arm die voorschrijven dat het nominaal tekort niet boven de 3% bbp mag uitkomen. Op basis van de herfstraming zou Frankrijk hier in 2019 en 2020 aan voldoen. Of het tekort met de voorgestelde maatregelen boven de 3% zal uitkomen zal met de voorjaarsraming duidelijk worden. Commissaris Moscovici heeft overigens reeds erop gehint dat de Commissie bij de beoordeling of er sprake is van een buitensporig tekort rekening zal houden met het feit dat de overschrijding «tijdelijk en exceptioneel» is.
Wat zijn de begrotingsvoorspellingen voor de komende jaren? Bevindt Frankrijk zich op een geloofwaardig pad naar de middellangetermijndoelstelling (Medium Term Objective, MTO)?
De herfstraming van de Commissie raamt de begrotingscijfers voor EU-lidstaten twee jaar vooruit. Onderstaand staat een tabel die de belangrijkste begrotingscijfers uit de herfstraming voor Frankrijk op een rij zet. In deze cijfers zijn de recent aangekondigde maatregelen niet meegenomen.
Begrotingsindicatoren in % bbp
2017
2018
2019
2020
Nominaal begrotingstekort
– 2,7
– 2,6
– 2,8
– 1,7
Structureel begrotingstekort
– 2,4
– 2,5
– 2,3
– 2,2
Publieke schuld
98,5
98,7
98,5
97,2
Het structureel saldo verbetert in 2019, waarmee Frankrijk dichterbij haar middellangetermijndoelstelling komt, die is vastgesteld op – 0,4% BBP. Wel is deze verbetering lager dan de verbetering die is vereist op basis van de stand van de conjunctuur en de hoogte van de schuld.
Wat zijn de (mogelijke) gevolgen van de Franse plannen op de motivatie van Italië om de begroting wel weer aan de regels van het SGP te laten voldoen en op het opstarten van de buitensporigtekortprocedure voor Italië?
Iedere lidstaat dient zich te houden aan de regels van het SGP. Dit staat los van de plannen van andere lidstaten. Daarnaast dient de Commissie de begrotingsregels altijd individueel op lidstaten toe te passen.
Ik zie dan ook geen aanleiding voor een andere houding van de Commissie richting Italië of een verandering in de motivatie van de Italiaanse regering om aan de SGP regels te voldoen naar aanleiding van de aangekondigde maatregelen door de Franse regering.
Kunt u ingaan op de verdere gang van zaken rond de begroting van Italië? Kloppen de berichten in de media dat Italië verschillende compromisvoorstellen heeft gedaan om tot een lager, maar nog altijd te hoog tekort, te komen?
De Commissie heeft op 21 november een artikel 126(3) rapport gepubliceerd op basis van het niet voldoen aan de schuldreductieregel die voorschrijft dat de schuld in een bepaald tempo moet afnemen. In dat rapport heeft de Commissie geconcludeerd dat het openen van de buitensporigtekortprocedure (excessive deficit procedure – EDP) gerechtvaardigd is. Daarna heeft een voorportaal van de Ecofin (het EFC) een opinie over het rapport aangenomen waarin de analyse van de Commissie wordt onderschreven.
In de tussentijd had de Italiaanse regering besloten in dialoog met de Commissie een voorstel te doen voor het aanpassen van de ontwerpbegroting. Dit voorstel bevatte onder andere het uitstellen van de invoering van het basisinkomen en van de terugdraaiing van de eerdere pensioenhervorming. Het begrotingstekort zou daarmee volgens Italië uitkomen op 2,04%. Op basis van deze aangepaste begroting heeft de Commissie besloten geen EDP te openen op dit moment. Aangezien de aangepaste begroting nog steeds niet leidt tot een sterke daling van de publieke schuld (in lijn met het schuldenregel) en duurzame economische groei vind ik dit een gemiste kans van de Commissie.
Bent u voornemens en/of bereid om deze te hoge tekorten bij een volgende vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad aan de orde te stellen?
Ik heb altijd gepleit voor een strikte naleving en handhaving van het Stabiliteits- en Groei Pact zowel tijdens bilaterale gesprekken met mijn Europese collega’s als tijdens de plenaire vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad. Dit zal ik blijven doen.
Gedwongen huwelijken van vrouwen uit Myanmar in China |
|
Anne Kuik (CDA), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen Myanmar massaal verkocht aan Chinese mannen»?1
Ja.
Kunt u een korte appreciatie geven van het onderzoek van de John Hopkins Universiteit waar naar verwezen wordt in het artikel?
Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de Kachin Women’s Association Thailand (KWAT). De onderzoekers trachten een inschatting te maken van de omvang van mensenhandel in vrouwen en meisjes van Myanmar naar China met als doel gedwongen huwelijken en zwangerschappen. Volgens het onderzoek zijn de slachtoffers meisjes en vrouwen tussen de 15 en 55 jaar, afkomstig uit de staat Kachin en het noorden van de staat Shan. Het is de inschatting van de onderzoekers dat in 2017 65.000 Myanmarese meisjes en vrouwen in China verbleven. 2.500 Van hen bevonden zich in een gedwongen huwelijk met een Chinese man. Binnen deze groep zijn duizend meisjes en vrouwen tot een huwelijk gedwongen via mensenhandel. Een totaal van 2.300 meisjes en vrouwen raakten zwanger (conform het rapport forced childbearing).
De noordelijke staat Kachin is een van de minst toegankelijke regio’s in Myanmar doordat het leger en de civiele overheid geen toegang bieden aan humanitaire hulporganisaties tot het gebied. Daardoor zijn de cijfers moeilijk te verifiëren.
In hoeverre voert Nederland in Myanmar en China projecten uit die deze vrouwen en meisjes beschermen om te voorkomen dat zij verhandeld worden?
Kunt u toelichten wie de slachtoffers zijn? Om wat voor bevolkingsgroepen gaat het?
Het gaat om slachtoffers uit de deelstaten Kachin en Shan. De meerderheid van de bevolking in Kachin is etnisch Kachin (of Jingpo) en bestaat uit een confederatie van zes etnische groepen die grotendeels christelijk zijn. In de staat Shan wonen ook veel verschillende etnische groepen, die overwegend boeddhistisch zijn. De onderzoekers geven niet specifiek aan om welke groepen het gaat. Zij spreken enkel van Kachin of Shan «female».
Wordt een deel van de extra middelen in 2019 ter ondersteuning en hulp aan de Rohingya ook besteed aan de bestrijding van vrouwenhandel zoals genoemd in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Nederland geeft in 2019 indirect steun aan de humanitaire respons in Myanmar via kernbijdragen aan de VN-Vluchtelingenorganisatie, de VN-Kinderrechtenorganisatie, het VN-Wereld voedselprogramma en het VN-Noodhulpfonds CERF. Naar aanleiding van het amendement van de leden Kuzu en Van den Hul zal in 2019 een extra bijdrage van 2 miljoen euro aan de Rohingya vluchtelingen in Bangladesh worden besteed, waarvan 1 miljoen euro zal worden ingezet ten behoeve van algemene hulpverlening en 1 miljoen euro voor de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes in vluchtelingenkampen, en hulpverlening aan vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld. De exacte invulling hiervan zal nog nader worden bepaald.
Voor Nederland is de bescherming van vrouwen en meisjes, waaronder het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, een belangrijk aandachtspunt binnen de humanitaire respons. Binnen het huidige Myanmar humanitaire respons plan van de VN wordt onder andere aandacht besteed aan kwetsbaarheid voor vrouwenhandel. Een van de strategische prioriteiten op het gebied van bescherming is het implementeren van anti-mensenhandel programma’s gericht op kwetsbare groepen. Daarnaast wordt er in de humanitaire respons ook op andere manieren bijgedragen aan het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, bijvoorbeeld via hulp in de vorm van onderwijs.
In hoeverre zijn mensenhandel en kindbruiden onderwerp van gesprek geweest tijdens uw bezoek aan Myanmar in november dit jaar?
Mensenhandel en kind-bruiden zijn niet expliciet onderwerp van gesprek geweest tijdens het bezoek aan Myanmar. Het rapport hierover van JHU/KWAT was ten tijde van het bezoek nog niet gepubliceerd. Wel werd er uitgebreid stilgestaan bij de Rohingya crisis, mensenrechtenschendingen en de democratische transitie van Myanmar.
Klopt het dat de onevenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen in China de «aanvoer» van kindbruiden naar China aanwakkert? Heeft u cijfers over vrouwenhandel vanuit Laos, Cambodja en Vietnam naar China?
Ja. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes in China is het gevolg van op genderdiscriminatie gebaseerde sekseselectie – een ongewenst bijeffect van het geboortebeperkingsbeleid dat begin jaren 1980 werd ingevoerd. Hierdoor is er met name in de leeftijdsgroep tot 25 jaar sprake van een onevenwichtige demografische man-vrouwverhouding, wat als belangrijke reden wordt gezien voor de vrouwenhandel vanuit Zuidoost Azië naar China. Aangezien de vrouwenhandel zich in de illegaliteit afspeelt, zijn er geen betrouwbare cijfers beschikbaar, maar mogelijk gaat het om tienduizenden vrouwen per jaar die vanuit buurlanden naar China verhandeld worden. Het is niet bekend hoeveel van hen minderjarig zijn.
Overigens heeft China het geboortebeperkingsbeleid in 2015 versoepeld, en wordt er streng opgetreden tegen selectieve abortussen en mensenhandelaren. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes lijkt de laatste jaren langzaamaan te verbeteren, al zal daardoor naar verwachting het aantal (legale en illegale) bruiden van buiten China de komende jaren niet direct afnemen.
Ondersteunt Nederland projecten in bovengenoemde landen ter bestrijding van mensenhandel en in het bijzonder het voorkomen van kindbruiden? Zo ja, kunt u toelichten om welke projecten het gaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt enkele programma’s in de regio die in meer algemene zin gericht zijn op het versterken van vrouwelijk leiderschap en van participatie van vrouwen en meisjes in politieke processen. Deze programma’s hebben tot doel vrouwen betere kansen te geven zelf voor hun rechten op te komen, en schendingen daarvan aan te kaarten. Nederland geeft in de genoemde landen (Cambodja, China, Laos, Myanmar, Vietnam) geen directe financiering aan organisaties die mensenhandel of kind-huwelijken bestrijden. Wel ondersteunt Nederland Girls not Brides, een mondiaal netwerk van organisaties die kind-huwelijken bestrijden en zich inzetten voor volwaardige kansen voor vrouwen en meisjes. In enkele van de genoemde landen bestaan organisaties die lid zijn van Girls not Brides en gebruik kunnen maken van de kennis, ervaring en contacten van dit netwerk.
Conform amendement 18 van de Leden Bouali en Kuik welke bij wetsvoorstel 35 000 XVII – Vaststelling begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 – is ondergebracht, wordt thans bezien hoe de extra investering in het tegengaan van kind-huwelijken zal worden vormgegeven.
Bent u bereid om de zorgen over de situatie in China met betrekking tot de gedwongen import van vrouwen en meisjes over te brengen aan de Chinese autoriteiten?
Ja. Nederland zal de kwestie ter sprake brengen tijdens de eerstvolgende ronde van de bilaterale mensenrechtendialoog met China, die hopelijk in de eerste helft van 2019 zal plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoe Nederland effectief kan bijdragen om deze vrouwenhandel in en rondom China te bestrijden?
Nederland gebruikt politieke en diplomatieke middelen om in relevante internationale fora en processen, zoals onder meer de Mensenrechtenraad en de Universal Periodic Reviews, mensenrechtenschendingen aan te kaarten en om autoriteiten direct aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De door Nederland gesteunde humanitaire respons in Myanmar, via bovengenoemde VN-organisaties, en via onder meer de Wereld Gezondheidsorganisatie onder Rohingya in Bangladesh, draagt bij aan vermindering van kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes voor kind-huwelijken en mensenhandel (zie het antwoord op vraag 5). Zie tevens antwoord op vraag 3.
De aanbevelingen van het VN Comité tegen Foltering voor betere bescherming van intersekse kinderen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Foltering (CAT) van 7 december 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dieptreurig is dat we in Nederland deze aanbevelingen nodig hebben?
Het kabinet onderkent samen met diverse betrokken partijen in Nederland, dat er behoefte is aan meer samenwerking tussen betrokken partijen en aan meer bekendheid en kennis over het uitvoeren van operatieve ingrepen en de organisatie van zorg/begeleiding van mensen met intersekse/DSD. Daarnaast is er behoefte aan integrale zorg aan mensen met enige vorm van intersekse/DSD en hun naasten. De behoeften van betrokkenen moeten daarbij uitgangspunt zijn.
Nederland deelt de aanbevelingen van het VN-Comité over intersekse/DSD niet geheel, omdat deze erg stellig zijn en naar mijn mening niet altijd recht doen aan de inzet van de zorgprofessionals, die bijvoorbeeld werken in de 6 gespecialiseerde DSD-centra (DSD = Disorders/Differences in Seks Development).
Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 3.
Welke acties zijn er eerder ondernomen na de aanbevelingen van de European Union Agency for Fundamental Rights2, de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Discriminatie van Vrouwen in 20163, de aanbevelingen van het VN-Comité voor Economische, Sociale en Culturele rechten in 20174, en de resolutie van de Raad van Europa5?
Naar aanleiding van signalen van genoemde VN-Comités en signalen van de Stichting Nederlandse organisatie voor seksediversiteit (NNID) heeft het kabinet besloten dat er meer duidelijkheid moest komen rond de issues rondom intersekse/DSD, onder meer over het thema zorg aan kinderen met een intersekse/DSD-conditie. Daartoe heeft VWS in nauwe samenwerking met de Ministeries van OCW en Justitie en Veiligheid, maatschappelijke organisaties waaronder belangenorganisaties, patiëntenverenigingen, onderzoekers van kennisinstituten, maar ook zorgprofessionals en vertegenwoordigers van wetenschappelijke Verenigingen van betrokken medisch specialisten, bijeengebracht in een breed interdepartementaal overleg intersekse/DSD.
In een aantal bijeenkomsten in de periode 2016–2018 zijn knelpunten gesignaleerd,besproken en in relevante thema’s gegroepeerd. Vervolgens zijn er drie werkgroepen met deskundigen geformeerd en gefaciliteerd door de drie genoemde departementen met als doel werkafspraken te maken over de te nemen acties door de verschillende bij intersekse/DSD betrokken organisaties:
In de werkgroep Medische behandelingen en Zorg is begin 2018 besproken dat het opstellen van een brede kwaliteitsstandaard intersekse/DSD naast de reeds bestaande professionele richtlijnen die al bestaan, mogelijk een oplossing zou kunnen zijn voor bepaalde knelpunten.
In de loop van 2018 hebben veldpartijen op initiatief van en onder leiding van onder meer het DSD-centrum van het Radboudumc een voorstel voor een dergelijke standaard nader uitgewerkt. De beoogde brede kwaliteitsstandaard zou volgens partijen meer aspecten van de zorg moeten omvatten dan alleen het medisch inhoudelijke, zoals informatie/voorlichting, psychologische en sociale zorg en begeleiding van alle betrokkenen inclusief ouders. Dit laat zien dat betrokken partijen het belang en de noodzaak zien om actief samen te werken om de zorg voor deze groep te verbeteren.
Ik ben met ZonMw in overleg over een opdracht om deze standaard verder uit te werken. Hierbij wordt uitdrukkelijk ook gekeken naar de positie van intersekse kinderen en noodzakelijke en niet noodzakelijke medische ingrepen. VWS en OCW leveren een financiële bijdrage aan de ontwikkeling van deze standaard.
Heeft u zicht op de huidige praktijk? Hoe vaak worden er kinderen geboren waarbij het geslacht niet meteen eenduidig is vast te stellen? Hoe vaak worden deze kinderen geopereerd? Zijn deze ingrepen medisch noodzakelijk? Of vinden medische ingrepen soms ook plaats alleen uit wens van de ouders of de behandelaar? Als dit niet in beeld is, bent u bereid om onderzoek te laten doen?
De huidige praktijk laat zien dat er in ons land 6 gespecialiseerde DSD-centra zijn, verbonden aan Universitair Medische Centra. Daar wordt regionaal gespecialiseerde zorg verleend door een multidisciplinair team met medisch specialisten, klinisch psychologen en verpleegkundigen die deskundig zijn op het gebied van seksuele ontwikkeling, hormonen en vruchtbaarheid van kinderen/jongeren en volwassenen met een vorm van DSD. De multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD6 (update in 2017) laat zien dat bij vermoeden op intersekse/DSD of twijfel daaromtrent altijd overleg met, en verwijzing naar een regionaal DSD-team moet plaatsvinden.
Daarbij moet bedacht worden dat de groep pasgeborenen waarbij het geslacht niet eenduidig kan worden vastgesteld slechts een klein deel van de totale doelgroep intersekse/DSD vormt. Omdat intersekse/DSD in alle levensfasen van een mens tot uiting kan komen, maakt eerdergenoemde richtlijn ook onderscheid in richtlijnen voor de onderscheiden fasen te weten: prenataal, pasgeboren, puberteit, adolescentie en volwassenheid. Bij de totstandkoming van deze richtlijn zijn diverse beroepsgroepen betrokken zoals kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica, klinisch genetici, kinderartsen etc.
Ik beschik niet over exacte cijfers bij hoeveel pasgeborenen het geslacht niet meteen eenduidig kan worden vastgesteld, hoe vaak deze kinderen worden geopereerd en in welke gevallen het dan om een operatie zou gaan die medisch niet-noodzakelijk is. Ik heb wel begrepen dat in ons land verschillend en genuanceerd wordt gedacht door artsen, ouders en patiënten over het uitgangspunt dat medisch niet-noodzakelijke operaties bij jonge kinderen te allen tijde en in alle situaties uitgesteld zouden moeten worden totdat het betreffende kind oud genoeg is om volledig zelfstandig te beslissen, te weten tot na de zestiende verjaardag. Dat blijkt uit diverse publicaties7. Recent zijn er diverse onderzoeken gedaan en zijn er over de resultaten wetenschappelijke artikelen gepubliceerd. In 2018 is een Europese studie afgesloten, DSD-life, die als doel had om behandeling en zorg voor de verschillende aandoeningen te evalueren en te verbeteren in nauwe samenwerking met patiëntenorganisaties.
In 2014 heeft het SCP een verkennend onderzoek afgesloten naar de leefsituatie van mensen met intersekse8. In dat rapport worden diverse thema’s beschreven waaronder (de beleving van) de (medische) praktijk. Ik blijf de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend volgen, maar zie vooralsnog geen noodzaak om verder onderzoek te doen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 7.
Welke stappen kan het kabinet nemen om intersekse kinderen beter te beschermen? Welke rol ziet u voor uzelf om te garanderen dat een kind zelf belangrijke beslissingen kan maken, zover dat mogelijk is?
Ik vind het belangrijk dat ouders en kinderen met intersekse/DSD goed geïnformeerde en afgewogen beslissingen kunnen nemen over behandelingen. Door de ontwikkeling van de brede kwaliteitsstandaard kunnen goede afspraken worden gemaakt voor de praktijk.
In Nederland zijn kinderen onder de achttien jaar minderjarig: voor de wet zijn zij niet zelfstandig c.q. handelingsbekwaam. Zij staan onder gezag, meestal van hun ouders, anders van een voogd. In de gezondheidszorg gelden uitzonderingen op deze algemene regels. Voor een medische behandeling bij een kind vanaf twaalf jaar is behalve de toestemming van de ouders ook die van het kind zelf vereist. Vanaf zestien jaar mogen jongeren zelfstandig over hun medische behandeling beslissen zonder toestemming van hun ouders en ondanks hun minderjarigheid. Voorgaande is dus ook op personen met een intersekse/DSD conditie van toepassing.
Wat is de stand van zaken van de gesprekken tussen belangenorganisaties, patiëntenorganisaties en artsen om te komen tot een brede kwaliteitsstandaard waar naar werd verwezen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de behandeling van de Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om bijvoorbeeld een protocol op te stellen, en daarbij te kijken naar hoe de bescherming in Malta geregeld is, waar expliciet is vastgelegd dat tenzij een ingreep medisch noodzakelijk is (vast te stellen in overleg met de ouders en een interdisciplinair team), de medische ingreep wordt uitgesteld totdat de persoon zelf op geïnformeerde wijze toestemming kan geven?
Het opstellen van protocollen ten behoeve van de medische praktijk is in ons land aan de professionals zelf. In Nederland bestaan er de nodige professionele richtlijnen voor de verschillende intersekse/DSD-condities. Ook bestaat er een multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
De eerdergenoemde multidisciplinaire richtlijn, die reeds in de praktijk wordt toegepast, benadrukt de noodzaak van psychosociale begeleiding en coaching van ouders en patiënten en het grote belang van informatieverstrekking door goede open bejegening en communicatie door alle betrokken professionals. De DSD-centra werken volgens deze richtlijn. Zonder overleg met en toestemming van ouders worden geen stappen in diagnostiek of behandeling van kinderen gezet. Dat sluit aan bij de Nederlandse wetgeving. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4, 5 en 6.
De brand bij een Duitse kerncentrale vlakbij de Nederlandse grens |
|
Maurits von Martels (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de brand die op donderdag 6 december 2018 woedde op het terrein van de kerncentrale in Lingen (Duitsland), ongeveer 20 kilometer van de grens met Nederland (Denekamp)?1
Op donderdagavond 6 december is er een brand geweest in de splijtstoffabriek van Advanced Nuclear Fuels (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. De kerncentrale werd niet bedreigd door die brand.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat er in Nederland wel berichten verschenen bij RTV Oost, tevens calamiteitenzender in Oost Nederland, («Brand bij kerncentrale Lingen: Gevaar kan niet worden uitgesloten»), maar er verder geen informatie werd gegeven?2
De Veiligheidsregio Twente en het Nationaal Crisiscentrum (NCC, en via het NCC ook de ANVS) zijn, nadat de brand was geblust, door de Duitse autoriteiten op de hoogte gesteld van de brand. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen. Hierdoor was er geen sprake van een risico voor de bevolking. Op grond hiervan zijn er vanuit de Veiligheidsregio Twente enkele contacten met de media geweest. De ANVS heeft op donderdag 6 december gecommuniceerd door middel van een bericht op de website en via Twitter. Op 7 december heeft de Veiligheidsregio Twente langs dezelfde kanalen gecommuniceerd.
Kunt u aangeven wat er precies in Lingen gebeurd is en of, en wanneer, de Nederlandse overheid de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming en de betrokken veiligheidsregio’s voldoende op de hoogte was zijn gesteld van het voorval en de precieze omstandigheden? Welke classificatie heeft het ongeval gekregen?3
Op 6 december jl. is er rond half acht ‘s avonds brand ontstaan in het Duitse Lingen bij het bedrijf Advanced Nuclear Fuels (ANF). In tegenstelling tot wat een aantal media berichtten, was er geen sprake van brand bij de kerncentrale Emsland. De ANF-fabriek ligt op een ander terrein op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland. Rond 21:15 uur is het sein brand meester gegeven. ANF vervaardigt splijtstofelementen die dienen als brandstof in kerncentrales. De brand vond plaats in een laboratorium en niet in de ruimte waar de splijtstofelementen vervaardigd worden. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen.
De Duitse toezichthouder heeft bij de ANVS aangegeven dat deze ongewone gebeurtenis voorlopig is ingeschaald op niveau INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Hoe is het in algemene zin gesteld met de veiligheid bij de nucleaire centrale in Lingen nu zich daar in korte tijd drie incidenten hebben voorgedaan? Voldoet de centrale aan alle relevante normen?
De brand van 6 december 2018 vond niet plaats bij de kerncentrale Emsland, maar bij de verderop gelegen splijtstoffabriek van ANF. Het toezicht op de kerncentrale Emsland en op de ANF fabriek ligt bij de Duitse autoriteiten. In dit geval gaat het om het Ministerie van milieubeheer van de deelstaat Nedersaksen. De ANVS heeft regelmatig contact met de toezichthouders in Duitsland, waaronder die in Nedersaksen. Informatie over de aard en het aantal ongewone gebeurtenissen die plaatsvinden zowel bij de kerncentrale Emsland als bij ANF is te vinden op een website van de Duitse autoriteiten en geeft in de optiek van de ANVS geen aanleiding voor ongerustheid4.
Wilt u er bij de veiligheidsregio’s op aandringen dat dit incident samen met de partners in Duitsland geëvalueerd wordt op ten minste de volgende deelvragen:
De Veiligheidsregio Twente heeft aangegeven dit incident te gaan evalueren en daarbij de ANVS, het DCC IenW en het NCC (JenV) te zullen betrekken. De gestelde vragen zullen hierin worden meegenomen.
De uitkomsten van deze evaluatie zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Kunt u aangeven wanneer de volgende oefening van Duitsland plaats gaat vinden waar Nederland bij betrokken wordt?
De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland.
Kunt u de bevindingen van de evaluatie met de Kamer delen, zodat die besproken kunnen worden in een volgend overleg over nucleaire veiligheid, waar weer gesproken zal worden over grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland en België, en het goed is om dan te kunnen kijken hoe die in praktijk heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Politie registreert bewust de afkomst van agenten' en het interview met de nieuwe portefeuillehouder diversiteit |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht 'Politie registreert bewust de afkomst van agenten» en het interview met de nieuwe portefeuillehouder diversiteit?1
Ja.
Is de nieuwe portefeuillehouder diversiteit juist geciteerd? Zo nee, wat heeft hij daadwerkelijk gezegd?
Ja. Het artikel is een goede weergave van het gesprek met de nieuwe programmamanager Kracht van het Verschil.
Indien zijn uitspraken juist zijn weergegeven, waar haalt de portefeuillehouder het onzalige idee vandaan dat «de belastingbetaler met liefde betaalt voor diversiteit»?
Een diverse samenstelling van het politiekorps draagt bij aan de legitimiteit en daarmee het gezag van de politie. Daarbij geldt diversiteit in brede zin: verscheidenheid op het gebied van sekse, etniciteit, leeftijd, opleiding, geaardheid, et cetera. Ik ben van mening dat een goede afspiegeling van de Nederlandse samenleving binnen het korps noodzakelijk is voor een effectieve aanpak van criminaliteit, radicalisering, discriminatie en overlast. Een divers samengesteld korps is noodzakelijk voor verbinding met- en draagvlak in onze samenleving.2 Het zorgt ervoor dat specifieke veiligheidsproblemen in de wijk kunnen worden aangepakt en er contact blijft met verschillende gemeenschappen, daarmee verbetert het politiewerk. Verder vormen divers samengestelde teams een bron van creativiteit en innovatie, hebben zij een groter leer- en aanpassingsvermogen en helpen deze soms een tunnelvisie te voorkomen. Ze dragen bij aan een inclusieve werkcultuur, verkleinen de kans op uitsluiting en leiden tot behoud van medewerkers uit groepen die (nu nog) zijn ondervertegenwoordigd bij de politie. De politie hanteert streefcijfers om de focus op diversiteit te houden bij vacaturehouders en de ondersteunende diensten.3
Deelt u de mening dat de kern niet moet zijn dat het politiekorps een afspiegeling is van de maatschappij, maar dat het gaat om het gezag dat de politie moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
En zo nee, op welke wijze helpt een afgedwongen percentage diversiteit bij het hebben van gezag?
Zie antwoord vraag 3.
Wat valt nu onder het streefcijfer van 25% diversiteit? Gaat het om 25% van de instroom dat een niet-westerse nationaliteit moet hebben of om 25% van de instroom met een diverse achtergrond dat uit veel meer bestaat dan etniciteit?
In het algemeen gaat het streven naar diversiteit binnen het korps om meer dan alleen etniciteit. Het streefcijfer van 25% ziet specifiek op de instroom van medewerkers met een dubbele culturele achtergrond, verkregen door afkomst, levens- of werkervaring.4 Iedere instromende medewerker moet in ieder geval de Nederlandse nationaliteit hebben.
Waarom spreken de korpschef, de portefeuillehouder diversiteit en zijn woordvoerder hierover niet eensluidend?
Variëteit binnen het korps zorgt ervoor dat de politie beter presteert. De politie is van en voor iedereen. Een politie waarin iedereen zich kan herkennen en die iedereen kan vertrouwen. Hier denken de korpschef, de programmamanager en de woordvoerder hetzelfde over.
Deelt u de mening dat politieagenten wel tegen een paar, al dan niet flauwe, grappen moet kunnen zonder dat meteen wordt gesteld dat sprake is van (impliciete) discriminatie? Zo nee, vindt u dan niet dat de belastingbetaler dadelijk is opgezadeld met een korps dat voor een deel bestaat uit «watjes»?
Humor moet kunnen, discriminatie en racisme hebben geen plaats binnen de maatschappij en zeker niet binnen de politie. Daar treden zowel de korpschef als ik hard tegen op. Dat heeft niets met watjes te maken, maar met respect voor elkaar.
Het bericht ‘Fataal defect crash Mali niet door ontwerp maar verbogen onderdeel’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Fataal defect crash Mali niet door ontwerp maar verbogen onderdeel»?1
Ja.
Hoe lang bent u al bekend met het gegeven dat de oorzaak niet een ontwerpfout was, maar een onderdeel dat verbogen is geraakt bij onderhoud door een externe partij in de Verenigde Staten (VS)?
Na het ongeluk is, in overeenstemming met de geldende procedure, een Commissie van Onderzoek (CvO) ingesteld door de Koninklijke Luchtmacht. De CvO heeft vastgesteld dat het ongeval is veroorzaakt door het technisch falen van een component in het besturingssysteem van de helikopter. De Kamer is destijds op de gebruikelijke wijze over de uitkomst van het CvO-rapport geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 332).
Het falende onderdeel betrof een gebroken probe van de Linear Variable Differential Transducer (LVDT) in de servo actuator. De CvO concludeerde dat de probe was verbogen en als gevolg van metaalmoeheid was gebroken. Het is niet vastgesteld waarom de probe was verbogen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de initiële kromming waarschijnlijk niet door operationeel gebruik van de helikopter is ontstaan (door trillingen). De CvO heeft niet kunnen uitsluiten dat het onderdeel tijdens onderhoud door een externe partij verbogen is geraakt.
Ten tijde van het ongeval werd gebruik gemaakt van twee typen LVDT-probes in de servo actuators van de Nederlandse Apachevloot. Bij tests is gebleken dat het type probe in de verongelukte Apache (de Q15) na verbuiging eerder breekt dan het andere type. Tijdens het CvO-onderzoek is daarom in samenspraak met de Amerikaanse overheid en de fabrikant besloten om dit type probe uit de Apachevloot te verbannen. Dit is gebeurd bij alle Nederlandse en Amerikaanse Apaches.
Waar vindt het onderhoud aan de helikopters op dit moment plaats? Kunt u zeggen of de externe partij nog steeds is betrokken bij het onderhoud? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt u over het onderhoud door deze externe partij?
Onderhoud aan de helikopters wordt grotendeels door de Koninklijke Luchtmacht zelf gedaan. Het personeel van de Koninklijke Luchtmacht voert zelf geen onderhoud uit op de servo actuator. De LVDT-probe is een inwendig onderdeel van de servo actuator. De servo-actuator wordt in zijn geheel op de helikopter gemonteerd of gedemonteerd. In geval van klachten wordt de servo actuator ook in zijn geheel verstuurd naar de reparerende instantie. Dit is conform contractuele afspraken en wordt nog altijd zo gedaan. Het is mogelijk dat de kromming in de probe gedurende het onderhoud in de Verenigde Staten (VS) is ontstaan, maar dit kon niet door de CvO worden vastgesteld.
Hebt u, of overweegt u, de externe partij die het onderhoud heeft gedaan, waarbij het onderdeel is verbogen, aansprakelijk te stellen voor de schade? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke fase bevindt zich dit proces?
Dit is overwogen. Echter, dit onderhoud vindt plaats onder dezelfde Foreign Military Sales (FMS) condities die van toepassing zijn bij aanschaf, waarin deze aansprakelijkheid wordt uitgesloten. Daarnaast valt niet eenduidig vast te stellen waar en wanneer de kromming is ontstaan.
Was u bekend met het feit dat het onderhoud door een externe partij uitgevoerd zou worden? Zo nee, waarom niet en heeft u contact gehad met de verantwoordelijke in de VS voor het inhuren c.q. uitbesteden van het onderhoud aan de externe partij?
Ja, Defensie was op de hoogte van het feit dat deze specifieke component, conform afspraken met de fabrikant, door een externe partij zou worden onderhouden. Dit onderhoud wordt nog altijd gedaan door externe partijen.
Waarom is de uitgebreide versie van het rapport over het ongeluk met de helikopter in Mali niet met de Kamer gedeeld? Waarom is dit rapport vertrouwelijk? Kunt u dit toelichten, in het kader van het nastreven van meer openheid omtrent incidenten (van welke aard dan ook) bij Defensie en het doorbreken van de gesloten cultuur?
De Kamer is destijds op de gebruikelijke wijze over de uitkomst van het CvO-rapport geïnformeerd. De belangrijkste conclusies zijn met de Kamer gedeeld. Het rapport heeft een vertrouwelijk karakter, omdat het rapport onder andere technische gegevens bevat die vallen onder International Traffic in Arms Regulations (ITAR)-regelgeving voor exportcontrole. Daarnaast bevat het rapport persoonsvertrouwelijke gegevens, waaronder verklaringen die in vertrouwen zijn gegeven. Het uitgebreide CvO-rapport is binnen het Commando Luchtstrijdkrachten gedeeld met als doel er zelf lering uit te trekken. Sinds 11 juni 2018 wordt de samenvatting en de geleerde lessen van een door de CvO onderzocht ernstig ongeval (ernstcategorie 4) aan de Kamer gestuurd (11 juni 2018, Kamerstuk 34 919, nr. 21). Het CvO-rapport staat, uitgezonderd de vertrouwelijke passages, sinds 26 juni 2018 op de website van de rijksoverheid.
Wat is op dit moment de status van de beschikbare onderdelen, gereedschap en ander materiaal voor het eigen onderhoudspersoneel?
De status van gereedschap en materiaal is zo dat alleen gebruik gemaakt wordt van goedgekeurd materiaal en gereedschap volgens het kwaliteitssysteem van de Militaire Luchtvaartautoriteit (MLA).
Bent u bereid de uitgebreide versie van het rapport met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg integrale aanpak veiligheid en integriteit beantwoorden?
Ja.
Deals met kroongetuigen waarbij zij crimineel geld mogen houden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe vaak zijn er de afgelopen jaren deals met kroongetuigen gesloten?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de periode van 2006 tot 2018. In deze periode zijn tien uitgevoerde toezeggingen aan getuigen bekend.
Wat zijn de totale kosten van deze deals, inclusief de kosten om een nieuw leven te beginnen?
Met betrekking tot het verminderen van het aan de Staat te betalen bedrag wegens wederrechtelijk verkregen voordeel als onderdeel van een toezegging aan een getuige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Voor zover de vraag doelt op de eventuele kosten van beschermingsmaatregelen die worden getroffen ten aanzien van getuigen aan wie een toezegging wordt gedaan, betreffen dit kosten die geen onderdeel uitmaken van de toezegging en worden over deze kosten uit veiligheidsoverwegingen geen mededelingen gedaan.
In hoeveel gevallen daarvan zijn toezeggingen gedaan rondom het mogen houden van wederrechtelijk verkregen vermogen, zoals bijvoorbeeld het halveren van het ontnemingsbedrag waardoor de helft van het misdaadgeld niet terugbetaald hoeft te worden?1
Het OM heeft mij bericht dat er geen toezeggingen worden gedaan over het mogen houden van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar over het verminderen van het aan de Staat te betalen bedrag. Daarbij moet worden bedacht dat in veel gevallen het wederrechtelijk verkregen voordeel deels niet meer in het bezit is van de verdachte en feitelijk niet (geheel) geïnd zal kunnen worden.
Het OM heeft in één zaak een toezegging gedaan tot vermindering van het aan de Staat te betalen bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
In één andere zaak waarin een toezegging aan een getuige is gedaan heeft het OM daarnaast om opportuniteitsredenen afgezien van het indienen van een vordering tot betaling aan de Staat wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. Het ontbreken van reële verhaalsmogelijkheden was daarbij een belangrijke factor. Dit is door de rechter ter terechtzitting getoetst, waarbij de rechter heeft geoordeeld dat op dit punt geen sprake was van een toezegging aan de getuige.
Hoeveel geld is de staat in totaal misgelopen als gevolg van het niet afpakken van misdaadgeld?
Deze vraag is niet exact te beantwoorden. Bij het doen van een toezegging tot het verminderen van een ontnemingsvordering of -maatregel speelt voor het OM een rol in welke mate de ontnemingsvordering ook daadwerkelijk verhaald kan worden op de veroordeelde, aangezien in veel gevallen dat vermogen of een deel ervan niet meer in zijn of haar bezit is. Het verminderen van de vordering betekent dus niet het (in dezelfde mate) mislopen van geld.
Sinds wanneer is het toegestaan criminelen hun misdaadgeld te laten houden? Wanneer is de Kamer precies over deze beleidswijziging geïnformeerd?
De OM-Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken sluit aan op de gelijknamige wet en schetst de kaders van -toelaatbare en niet-toelaatbare- toezeggingen van het OM aan verdachten van een strafbaar feit, die strekken tot toezeggingen tot strafvermindering in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring in een strafzaak tegen een andere verdachte. Onder de categorie «overige toelaatbare toezeggingen» is in deze aanwijzing de mogelijkheid opgenomen tot het doen van de toezegging tot het verminderen van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met ten hoogste de helft. Het OM heeft deze mogelijkheid ook in het kader van de schikking op grond van artikel 511c Sv.
Deze mogelijkheid is in 2006 geïntroduceerd in de OM-aanwijzing. Dit betrof een uitbreiding van de toenmalige mogelijkheden voor toezeggingen aan getuigen, welke is doorgevoerd op advies van het College van procureurs-generaal over wenselijke verruiming van de regeling.2 Dit advies was gebaseerd op de praktijkervaringen met toezeggingen tot dat moment, waaruit bleek dat de toen als toelaatbaar geldende toezeggingen niet goed werkbaar waren en onvoldoende ruimte lieten voor de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit. De toenmalige Minister van Justitie heeft uw Kamer op 1 juli 2004 geïnformeerd over dit advies van het College van procureurs-generaal met betrekking tot de wenselijkheid van onder andere deze verruiming, waarbij hij zijn begrip uitsprak voor deze wens.3 Bij brief van 12 april 2005 is de toenmalig Minister van Justitie nader ingegaan op vanuit uw Kamer gestelde vragen die betrekking hadden op de brief van 1 juli 2004.4
Nog los van de overige mogelijke bezwaren tegen de deals met kroongetuigen (zoals vragen rondom de betrouwbaarheid van de verklaringen, de legitimiteit van de overheid die deals sluit met criminelen, het belonen van berouw na strafbare feiten met halvering van de straf), bent u bereid nog eens kritisch na te denken over het gebruik van de mogelijkheid om criminelen hun door misdaad verkregen vermogen te laten houden? Deelt u de mening dat dit dusdanig immoreel is dat dit niet langer onderdeel van dergelijke deals uit zou moeten maken? Zo nee, op grond waarvan acht u het rechtvaardig dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden?
Ik acht de argumenten die de toenmalige Minister van Justitie in zijn brief van 12 april 2005 uiteen heeft gezet ter onderbouwing van de uitbreiding van toelaatbare toezeggingen met de mogelijkheid tot het doen van de toezegging tot het verminderen van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ook nu nog valide.5 Zo heeft het OM ook binnen het huidige wettelijke systeem op grond van artikel 511c SV reeds een ruime schikkingsbevoegdheid. Gezien de praktijkervaringen, waaruit blijkt dat deze toevoeging bij kan dragen aan de mogelijkheden om met succes tot een overeenkomst te komen over strafvermindering in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring in een strafzaak tegen een andere verdachte, zie ik geen reden de toelaatbaarheid van deze toezegging te heroverwegen.
Het bericht dat veel kankerpatiënten weinig informatie krijgen over het leven na hun behandeling |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel kankerpatiënten in ongewisse over gevolgen behandeling»?1
Ja.
Wat is uw reactie op een van de conclusies uit het onderzoek «Samen beslissen over je kankerbehandeling, wat is jouw ervaring?» van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), dat bij ruim een derde van de patiënten niet is gesproken over klachten die zich na de ziekte kunnen ontwikkelen, zoals vermoeidheid, verminderde lichamelijke conditie, concentratieproblemen, geheugenproblemen, seksuele problemen en depressieve gevoelens?2
Ik deel de oproep van de NFK dat patiënten beter moeten kunnen meepraten bij een beslissing. Ook ik vind het zorgelijk dat bij ongeveer een derde van de patiënten niet gesproken is over de gevolgen van de behandeling in brede zin. En dat ongeveer de helft van de kankerpatiënten aangeeft dat er geen aandacht is voor hun toekomstplannen of wat belangrijk is in hun dagelijks leven. Helaas is dit niet nieuw.
Juist daarom stimuleer ik, met de ontwikkeling Uitkomstgerichte Zorg3, dat beter in beeld wordt gebracht wat een behandeling op de lange termijn oplevert voor het leven van een patiënt; uitkomstinformatie. Dat gaat breder dan alleen de medische uitkomst. Juist welzijn en kwaliteit van leven zijn onderdeel van uitkomstinformatie. Bij een behandeling voor prostaatkanker is het bijvoorbeeld van belang om te weten wat de kans is dat je daarna incontinent blijft. Bij borstkanker kan de vraag spelen hoe tevreden je bent over je lichaam na afloop van een behandeling.
De ambitie is om in 2022 voor 50% van de ziektelast uitkomstinformatie beschikbaar te hebben. Dat hebben we ook afgesproken met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg.
Daarnaast stimuleren we (met de hoofdlijnakkoord-partijen) zorgaanbieders en zorgverleners om samen beslissen meer toe te passen. We zetten daarvoor samen in op een campagne, het opnemen van samen beslissen in opleidingen, het organiseren van de juiste randvoorwaarden en faciliteiten en we creëren een platform om van elkaar te leren. Op die manier ondersteun ik zorgaanbieders en zorgverleners kennis en ervaringen uit te wisselen.
Ik vind het onwenselijk dat er (grote) verschillen bestaan tussen ziekenhuizen in de mate waarin ze aandacht besteden aan wat mensen belangrijk vinden. Universitaire medische centra (UMC’s) lijken op basis van deze peiling voorop te lopen. Ik vind het van belang dat voorlopers hun expertise en ervaringen op dit punt delen met andere ziekenhuizen, bijvoorbeeld in de eigen regio, of via activiteiten van het leerplatform. Daarover ben ik in overleg met onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, (NFU) de koepel van de UMC’s.
Dat het onderzoek laat zien dat mannen vaker dan vrouwen zouden kunnen bespreken wat ze belangrijk vinden in het dagelijks leven is eveneens zorgelijk; álle patiënten moeten de ruimte hebben om persoonlijke situatie, behoeften en doelen ter tafel te brengen. Met de genoemde campagne willen we álle patiënten en hun naasten bewust te maken dat ze aandacht mogen vragen voor hun eigen achtergrond, situatie, vragen en twijfels.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat bij ongeveer de helft van de patiënten geen aandacht is voor de toekomstplannen of voor wat patiënten belangrijk vinden in hun dagelijks leven? Wat vindt u van de verschillen die er bestaan tussen de Universitair Medisch Centra (UMC’s), waar er meer aandacht lijkt te zijn voor wat mensen belangrijk vinden in het dagelijks leven (53%) dan in topklinische ziekenhuizen (48%) en algemene ziekenhuizen (43%)? Op welke manier kunnen ziekenhuizen van elkaar leren? En wat is uw reactie op het feit dat wat men belangrijk vindt in het dagelijks leven bij mannen (54%) vaker ter sprake kwam dan bij vrouwen (44%)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de vorderingen die geboekt worden bij het ontwikkelen van uitkomstinformatie, zodat patiënten zelf beter kunnen kiezen voor een zorgaanbieder en zij samen kunnen beslissen over de behandeling? Krijgen patiënten ook inzicht in welke zorgaanbieder oog heeft voor de gevolgen van de behandeling, de impact op het dagelijks leven en de wensen en toekomstplannen van patiënten, aangezien patiënten dit belangrijk vinden en een zorgverlener die hier oog voor heeft hoger waarderen?
Met het Zorginstituut en veldpartijen (onder andere de partners van de Hoofdlijnakkoorden) maken we momenteel afspraken hoe we dit proces, gericht op de ambitie dat in 2022 voor 50% van de ziektelast uitkomstinformatie beschikbaar is, precies inrichten. Waar mogelijk maken we gebruik van uitkomstinformatie die al is ontwikkeld, bijvoorbeeld in internationaal verband.
De mate waarin zorgaanbieders oog hebben voor de impact van een behandeling op het dagelijks leven van een patiënt en dat meenemen in de gesprekken, komt in feite neer op de mate waarin zorgaanbieders en patiënten samen beslissen. In de ontwikkeling Uitkomstgerichte Zorg zetten we qua transparantie in op de uitkomsten van de zorg. Aan het implementeren van samen beslissen wordt momenteel in veel zorgorganisaties gewerkt. Het lijkt me goed zorgaanbieders nu ruimte te bieden om daar op een eigen manier vorm aan te geven, passend bij de doelgroep, het type aandoening, de werkwijze van de zorgverleners en de mogelijkheden voor samenwerking in een multidisciplinair netwerk. Daarbij kunnen ze veel van elkaar leren. Nu gaan «meten» en vergelijken in hoeverre zorgaanbieders samen beslissen toepassen, zou zorgaanbieders de ruimte om te leren van elkaar en te innoveren op dit punt deels ontnemen. En mogelijk meer administratieve lasten met zich mee brengen.
Eventueel kunnen verzekeraars met verzekerden meedenken om een zorgaanbieder te vinden die qua werkwijze bij ze past. Daarover ben ik in gesprek met verzekeraars.
Kan er gevolg gegeven worden aan de aanbeveling van de NFK dat het belangrijk is om de vertaling te kunnen maken van medische mogelijkheden voor de patiënt naar concrete gevolgen, zoals kunnen blijven werken, sporten, het uitoefenen van een hobby, sociale activiteit en intimiteit? In hoeverre kunnen dergelijke concrete gevolgen onderdeel worden van uitkomstinformatie, zodat patiënten meer inzicht in krijgen in de mogelijkheden en kwaliteit van leven na behandeling?
Het is bij uitstek de bedoeling bij de ontwikkeling van uitkomstinformatie in kaart te brengen wat een behandeling kan betekenen voor de kwaliteit van leven van patiënten. Dus ook de mate van energie, tevredenheid over het lichaam, mentale gevolgen, seksuele problemen. Dit is ook onderdeel van internationale Ichom-sets, die een basis kunnen vormen voor het ontwikkelen van uitkomstinformatie.
De vertaling van die uitkomstinformatie (in cijfers, kansen et cetera) naar de concrete gevolgen voor het dagelijks leven voor een individuele patiënt is voorwerp van gesprek tussen zorgverlener en patiënten. Hoe groot is bijvoorbeeld de kans dat iemand door de behandeling het gevoel in de vingertoppen verliest? En kan diegene dan helemaal geen gitaar meer spelen of kan daar op een andere manier nog iets aan gedaan worden? Dit concrete gesprek over de situatie en gevolgen van de patiënt is individueel maatwerk, waarvoor het individuele gesprek tussen zorgverlener en patiënt de crux vormt.
Hoe beoordeelt u het dat patiënten het belangrijk vinden dat de optie «niet (verder) behandelen» wordt besproken, maar dat nog maar een minderheid van de zorgverleners dit daadwerkelijk doet? Op welke wijze worden artsen momenteel, bijvoorbeeld al tijdens hun studie, voorbereid om ook het gesprek over «niet behandelen» aan te gaan?
Niet behandelen is altijd een optie. Volgens de Wet Geneeskundige Behandel Overeenkomst (WGBO) moeten patiënten momenteel ook al geïnformeerd worden en expliciet instemmen met de behandeling die ze krijgen. Om eraan bij te dragen dat de patiënt nog beter in staat wordt gesteld om goed geïnformeerd toestemming te geven voor of juist af te zien van behandeling of onderzoek, wordt in de bij uw Kamer aanhangige wijziging van de WGBO (TK 34994) samen beslissen nog explicieter verankerd.
In het hoofdlijnakkoord medisch-specialistische zorg is afgesproken dat we gezamenlijk inzetten op het bevorderen van de kennis en vaardigheden van medisch professionals op dit gebied. In het raamplan van de Universitair Medisch Centra (UMC) voor de opleiding tot basisarts zijn competenties benoemd die bij «samen beslissen» en een gesprek over «niet behandelen» een rol spelen, zoals de bekwaamheid een zorgplan voor de patiënt te ontwikkelen in samenspraak met de patiënt. Dit zit dus al in de opleidingen. Het Raamplan voor het curriculum van UMC's wordt in 2019 opnieuw opgesteld door de Nederlandse Federatie Universitair Medisch Centra (NFU).
Daarbij is opnieuw aandacht gevraagd voor communicatieve vaardigheden en de patiënt gelijkwaardig laten meebeslissen over behandelopties.
De specialisatiefase van medisch specialisten vindt voor een groot deel in de dagelijkse praktijk van het ziekenhuis plaats. Binnen de context van het specialisme wordt aandacht besteed aan goede gespreksvoering. De Federatie Medisch Specialisten (FMS) heeft een handreiking en competentieprofiel ontwikkeld om samen beslissen een plaats te geven in de specialisatiefase. Deze wordt actief onder de verschillende specialismen verspreid.
Nederlandse onderhandelingen met de Taliban in 2010 over een ontvoerde Nederlander |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2010 met de Taliban is onderhandeld (in Dubai of waar dan ook)?1
Nee, de Nederlandse overheid onderhandelt niet met ontvoerders of terroristische organisaties.
Klopt het dat met de Taliban is onderhandeld over de vrijlating van de ontvoerde hulpverlener, Peter Oosterhuis?
De Nederlandse overheid onderhandelt niet met ontvoerders, betaalt geen losgeld en komt ook anderszins niet tegemoet aan eisen van terroristen.
Klopt het dat losgeld is betaald voor de ontvoerde Nederlander? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de zogeheten Ahmed, «de baas», 7.500 euro ter beschikking had voor zijn inlichtingenwerk in dienst van de Nederlandse missie in Afghanistan?2 Zo nee, wat was dan zijn budget?
Klopt het dat deze man nu, in 2018, nog schulden heeft, die hij maakte uit hoofde van zijn werk in Afghanistan om aldus contactpersonen tevreden te houden?3 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Klopt het dat hij behalve de vergoeding van deze schulden ook een schadevergoeding wenst? Zo ja, hoeveel? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Klopt het dat de Nederlandse regering de «de baas» jaarlijks zijn tijdelijke verblijfsvergunning verlengt, maar dat hij een paspoort wil en niet krijgt?4 Zo ja, waarom geeft u hem geen paspoort?
Klopt het dat hij een ex-medewerker was van de Afghaanse geheime dienst KHAD (Khadamat-e Aetla'at-e Dawlati)?5 Klopt het het tevens dat hij daarom een zogeheten «1f-er» is?
Wat heeft het verhoor met de verantwoordelijke van de ontvoering van de hulpverlener opgeleverd nadat hij in december 2012 is gearresteerd door de Afghaanse veiligheidsdienst NDS? Is het losgeld teruggevonden? Is de dader tot een gevangenisstraf veroordeeld?6
Bent u bereid schoon schip te maken en informatie aan de Kamer te geven over alle geheime en/of speciale operaties die sinds 2002 door Nederland in Afghanistan zijn uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Speciale operaties gaan over de inzet van daartoe specifiek aangewezen onderdelen van de krijgsmacht in complexe situaties en geheime operaties over het inzetten van personeel in het kader van de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 2017(Wiv 2017). Voor beide soorten operaties is geheimhouding noodzakelijk.
Deelt u de conclusie dat onderhandelingen met Taliban over tactische problemen beter hadden kunnen worden vervangen door internationale onderhandelingen over de toekomst van het land? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse overheid onderhandelt niet met terroristische groeperingen.
Wat is de huidige positie van de regering over spreken of onderhandelen met de Taliban? Wordt er gesproken of onderhandeld? Zo nee, ook niet in het geheim? Zo ja, waarover en met wie?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn volgens u de concrete resultaten van 17 jaar permanente oorlog in Afghanistan, afgezet tegen de door u gestelde doelen?
Afghanistan is een land met grote problemen, waaronder een zorgelijke veiligheidssituatie. De oorzaken voor deze problemen zijn complex, diepgeworteld en gaan veel verder terug dan 17 jaar geleden. Zo stelde het kabinet in 2001 al dat de Afghaanse bevolking op dat moment «al 22 jaar [leed] onder de voortdurende conflicten in hun land» (zie Kamerstuk 27 925, nr. 35). Afghanistan staat er thans in veel opzichten beter voor dan in 2001, maar duurzame verbetering van de veiligheid en sociaaleconomische omstandigheden in het land is een zaak van lange adem.
In de recente artikel 100 brieven ter zake zet het kabinet zijn doelen in Afghanistan uiteen (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 27 925, nr. 630). Het is in ieder geval helder dat dit proces naast militaire inzet bovenal een inclusieve politieke oplossing vergt, waarbij de grondoorzaken van het conflict worden aangepakt door middel van ontwikkelingssamenwerking. Nederland doet dit in samenwerking en in nauwe afstemming met internationale partners.
De presentatie van het RIVM over het Rijksvaccinatieprogramma van de toekomst |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u de presentatie die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op 26 november 2018 aan verschillende Tweede Kamerleden gaf over het Rijksvaccinatieprogramma van de toekomst?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Deze presentatie heeft de programmamanager van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) gehouden om de aanwezige Kamerleden op hun verzoek te informeren over verschillende ontwikkelingen ten aanzien van het RVP.
Deelt u de mening dat voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma een centrale registratie een belangrijk uitgangspunt is?
Ja, centrale registratie is belangrijk voor een optimale uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma.
Is het waar dat het voor ouders een optie is om geen toestemming te geven voor het uitwisselen van gegevens tussen de jeugdgezondheidszorg en het RIVM in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma?
Ouders en jongeren vanaf 12 jaar moeten inderdaad toestemming geven aan de jeugdgezondheidszorg om hun vaccinatiegegevens door te geven aan het RIVM. Het gaat immers om persoonsgegevens. Toestemming was al nodig volgens de geldende privacywetgeving, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP), maar met de invoering van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is dat nog meer expliciet geworden.
Tijdens een consult krijgen ouders of wettelijke vertegenwoordigers voorlichting op maat van een jeugdgezondheidszorgprofessional over het RVP en de deelname daaraan. In dit consult wordt instemming voor deelname gevraagd, en toestemming voor de registratie en het bewaren van de vaccinatiegegevens bij het RIVM ten behoeve van de individuele gezondheidsbewaking en de volksgezondheid.
Dit is conform de laatste wijziging van de Wet publieke gezondheid zoals door uw Kamer is aangenomen en per 1 januari 2019 in werking is getreden.
Tot nu toe wordt deze toestemming niet vastgelegd in de ICT-systemen van de jeugdgezondheidszorginstelling en het RIVM maar dit is nu wel in voorbereiding. Er zijn daarvoor aanpassingen nodig van deze systemen. Omdat de gemeenten vanaf 2019 verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het RVP zal de VNG de JGZ-instellingen en hun ICT-leveranciers hiermee ondersteunen.
Is het vervolgens waar dat in die gevallen alsnog geanonimiseerde gegevens kunnen worden uitgewisseld maar dat voor de berekening van de vaccinatiegraad onder andere de geboortedatum en postcode nodig zijn, oftewel herleidbare gegevens en dat het pseudonimiseren dus niet kan?
Persoonsgegevens zijn nodig om de vaccinatiegraad goed te berekenen. Voor het precieze niveau waarop nu de vaccinatiegraad wordt berekend, moet per individu worden bepaald of een volledige serie vaccinaties gegeven is. Als er geen toestemming wordt gegeven voor het uitwisselen van de vaccinatiegegevens met het RIVM, ontbreken deze gegevens bij het bepalen van de vaccinatiegraad.
Is het dan ten slotte waar dat gegevens over de vaccinatiegraad niet langer gedeeld worden met het RIVM?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op deze mogelijkheid die ouders nu hebben om hun kind wel te laten vaccineren maar dit gegeven niet te delen met het RIVM? Betekent dit dat een strenge toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het zicht op de vaccinatiegraad in Nederland kan beperken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de uitvoering van de AVG niet leidt tot minder zicht op de vaccinatiegraad? Zo nee, waarom niet?
In het gesprek over het Rijksvaccinatieprogramma zal, als onderdeel van de informed consentprocedure, ook de toestemming voor het delen van de gegevens met het RIVM explicieter aan de orde komen. Die toestemming mag conform de AVG, maar eerder al conform de Wbp, niet impliciet worden aangenomen. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat een deel van de ouders die toestemming niet geeft. Dat zou jammer zijn, want centrale registratie bij het RIVM dient zowel het belang van het kind zelf als het collectieve belang.
Omdat we in Nederland die gegevens al heel lang vastleggen hebben we onder andere een heel precies inzicht in de vaccinatiegraad. Het belang van deze centrale registratie, dat ook in de folders rond het Rijksvaccinatieprogramma is opgenomen, zal ook in het gesprek duidelijk worden benoemd. Er is een landelijke richtlijn ontwikkeld (https://rijksvaccinatieprogramma.nl/informed-consent) om de jeugdgezondheidszorg te ondersteunen bij het goede gesprek, het zou immers jammer zijn als het inzicht in de vaccinatiestatus van kinderen in Nederland minder goed zou worden. Het RIVM zal monitoren welk deel van de ouders geen toestemming geeft voor het delen van de vaccinatiegegevens.
Het bericht 'Brand bij kerncentrale Lingen: brand geblust, geen gewonden' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brand bij kerncentrale Lingen: brand geblust, geen gewonden»?1
Ja.
Wat was de oorzaak van deze brand? Hoe had deze brand voorkomen kunnen worden?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand bij de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Als er zich een nucleair- of stralingsongeval voordoet dat gevolgen kan hebben voor een ander land, zijn er internationale verplichtingen2 die zorgen voor het tijdig informeren van de autoriteiten in de buurlanden.
Verder zijn er tussen de autoriteiten van Nederland en Duitsland werkafspraken gemaakt om ook bij ongewone gebeurtenissen, die plaatsvinden bij nucleaire installaties in het grensgebied en geen risico vormen voor de bevolking, informatie uit te wisselen.
Omdat de brand operationeel is afgehandeld conform de procedures en er (mede door de heersende Westenwind) op geen enkel moment een risico voor de Nederlandse bevolking is geweest, was er voor de Duitse autoriteiten geen verplichting tot het terstond informeren van de Nederlandse autoriteiten. De veiligheidsregio en het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en via het NCC ook de ANVS zijn, nadat de brand was geblust, op de hoogte gesteld van de brand. De meetsystemen van de installatie en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen. Hierdoor was er geen sprake van een risico voor de bevolking. Op grond hiervan zijn er vanuit de Veiligheidsregio Twente enkele contacten met de media geweest.
Naast uitwisseling van informatie in het geval van risicosituaties, vind ik het belangrijk dat er goede, eenduidige en consistente communicatie over de grens plaatsvindt, ook bij situaties waarbij er geen sprake is van een risico. Hiermee kan voorkomen worden dat er onnodige onrust ontstaat. De gang van zaken bij dit incident zal door de Veiligheidsregio Twente worden geëvalueerd om te kijken of de bestaande afspraken moeten worden aangescherpt.
Net als in Nederland zijn Duitse nucleaire installaties verplicht om bij ongewone gebeurtenissen een onderzoek te doen naar de oorzaak, mogelijke gevolgen en eventueel noodzakelijke aanpassingen om deze in de toekomst te voorkomen. Het Duitse onderzoek is nog gaande. Ik kan derhalve niet vooruitlopen op de resultaten van dat onderzoek.
De Duitse toezichthouder heeft bij de ANVS aangegeven dat deze ongewone gebeurtenis voorlopig is ingeschaald op niveau INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties. Ondanks de onrust is er geen sprake geweest van een risico voor de bevolking.
Zijn de Nederlandse autoriteiten, zoals de relevante veiligheidsregio, direct nadat duidelijk werd dat er een brand was in de kerncentrale, die zich vlak over de grens bevindt, geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn hierop door de veiligheidsregio ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Zal dit geval worden gebruikt als een goede testcase en besproken worden in de gezamenlijke commissie van Nederland en Duitsland die betrekking heeft op de communicatie bij nucleaire incidenten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit wordt besproken in de NDKK (NDKK is de Niederländische-Deutsche Kommission), waar o.a. afspraken worden gemaakt ten aanzien van melden en informeren bij grensoverschrijdende incidenten.
Wat is de stand van zaken rondom het actualiseren van het rampenplan in de deelstaat Nedersaksen?
Op dit moment is het rampbestrijdingsplan van de deelstaat Nedersaksen nog
niet volledig in lijn met de laatste federale aanbevelingen van het toenmalige Bundeministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit (BMUB). Naar verwachting zullen de aanbevelingen in 2019 worden opgenomen in de planvorming van de deelstaat Nedersaksen.
Het bericht ‘Zorg-zzp’er verdringt verpleging in vaste dienst’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zorg-zzp’er verdringt verpleging in vaste dienst»?1
Ja.
Herkent u de trend die in het artikel wordt geschetst?
De signalen uit het bericht in het AD zijn mij bekend. Het zijn zorgelijke signalen die ik serieus neem. Ik vind het van het grootste belang om goed zicht te krijgen op alle aspecten die een rol spelen bij de inzet van «flexwerkers» in de zorg, waaronder zzp’ers maar bijvoorbeeld ook gedetacheerden. Gegeven mijn wens om snel zicht te hebben op een reëel handelingsperspectief zal VWS op korte termijn een (actiegericht) onderzoek laten uitzetten, waarbij alle relevante aspecten in kaart worden gebracht en gelijk aan oplossingen in de praktijk wordt gewerkt. Bij de oplossingsrichtingen zal «goed werkgeverschap», waar ik en mijn collega’s de Minister voor Medische Zaken en Sport en de Staatssecretaris van VWS met het Actieprogramma Werken in de Zorg ook nadrukkelijk aandacht voor vragen, naar mijn inschatting een belangrijke rol gaan krijgen.
Zijn er (bijvoorbeeld via het programma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) 2.0) landelijke cijfers van het aantal werknemers dat de overstap naar het zelfstandig ondernemerschap maakt? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, bent u van mening dat zulke cijfers belangrijke inzichten verschaffen en bent u bereid te bezien op welke wijze ze verzameld kunnen worden?
Uit cijfers van het CBS2 volgt dat tussen 2007 en 2015 het aantal zzp’ers in de sector overheid en zorg is toegenomen van 144.000 naar 246.000. In de jaren 2012, 2013 en 2014 bedroeg het aantal zzp’ers respectievelijk 224.000, 245.000 en 267.000. Ten opzichte van 2014 heeft in 2015 derhalve een daling plaatsgehad. Over recentere jaren heb ik geen officiële cijfers van het aantal werknemers dat de overstap naar zelfstandig ondernemerschap maakt. Uit het actiegerichte onderzoek zal een landelijk overzicht van het aantal flexwerkers en de ontwikkeling in de laatste jaren moeten volgen.
Heeft u inzicht in de redenen waarom werknemers in de zorg kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u van mening dat dat inzicht van belang is en bent u bereid te bezien op welke wijze dat verkregen kan worden?
In de Zelfstandigen Enquête Arbeid 2017 (ZEA) van TNO en CBS zijn de twee meest genoemde omstandigheden om als zelfstandige te gaan werken het zoeken van een nieuwe uitdaging en het zelf willen bepalen hoeveel en wanneer te kunnen werken. Werknemers in de zorg kiezen naar verluid vanwege aspecten als meer professionele ruimte en flexibiliteit voor het zelfstandig ondernemerschap. Dit volgt uit een grootschalige enquête met meer dan 1000 respondenten die recent is uitgevoerd door SoloPartners, brancheorganisatie voor zzp’ers in de zorg. Ik kan dit onderzoek en deze cijfers niet verifiëren, maar als dit een representatief beeld geeft, is dit een belangrijk signaal. In het actiegerichte onderzoek dat ik zal uitzetten zal ik tevens aandacht vragen voor de redenen waarom werknemers in de zorg kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap, en het daar aan te koppelen handelingsperspectief.
Heeft u inzicht in de voorwaarden waartegen zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg hun werkzaamheden verrichten? Zo ja, wat is bijvoorbeeld het gemiddelde tarief voor de verschillende disciplines in de zorg? Stijgt het gemiddelde tarief het laatste jaar fors?
Uit genoemde enquête van SoloPartners volgt een gemiddeld tarief van € 39 per uur. In dit tarief is een opslag verwerkt van 40% voor verzekeringen, abonnementen, pensioen, een faciliteit voor arbeidsongeschiktheid, kosten om te reizen, investeringen en bij- en nascholing. ZZP’ers in de zorg hebben een gemiddelde omzet van € 49.000, te vergelijken met een dienstverband van € 29.400 op jaarbasis.
Uit cijfers van het CBS volgt dat zzp’ers in de gezondheidszorg en welzijn een gemiddeld persoonlijk inkomen hadden van € 52.400.3
Kunt u toelichten welk percentage van zzp’ers in de zorg verzekerd is tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid? Welk percentage bouwt pensioen op?
In 2016 was 17,8% van de zelfstandigen zonder personeel in de sector «overheid en zorg» verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Het aandeel zzp’ers met een arbeidsongeschiktheidsverzekering is in de periode 2011–2016 gedaald.4
Uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid 2017 (ZEA) van TNO en CBS volgt dat bijna drie kwart van de zelfstandigen zonder personeel zegt een voorziening te hebben getroffen voor het pensioen.5
Hoe kijkt u aan tegen het fors groeiend aantal zzp’ers in de zorg? Ziet u het als een positieve of een negatieve ontwikkeling en waarom? Maakt het u uit of medewerkers in de zorg zzp’er zijn of werknemer?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Zijn er wat u betreft conclusies te trekken over de oorzaken van het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de zorg? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Zegt het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de zorg naar uw mening iets over het werkgeverschap in de zorg? Zo ja, wat?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt in het actieplan «Werken in de zorg» aandacht besteed aan het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de sector?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft het feit dat zzp’ers in de zorg naar verluidt hogere tarieven ontvangen dan de brutoloonkosten voor werknemers in vergelijkbare functies effect op de voor cao-loonsverhogingen beschikbare loonruimte? Zo ja, wat is dat effect? Zou het kunnen dat die loonruimte afneemt en de loonsverhogingen in de zorg de komende jaren (verder) achterblijven? Als dat het geval is, hoe kijkt u daar dan tegenaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat deze ontwikkelingen een positief of negatief effect hebben op het verkrijgen en behouden van voldoende werknemers in de zorg?
Zie antwoord vraag 7.