Het bericht: ‘Ontgassen moet snel kunnen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontgassen schip moet snel in installatie kunnen»?1
Ja.
Herkent u het gebrek aan ontgassingsinstallaties? Wat is er nodig om er spoedig voldoende in Nederland te krijgen?
Op dit moment is in Nederland nog maar een beperkt aantal ontgassingsinstallaties. Er wordt hard gewerkt om vóór het in werking treden van het Scheepsafvalstoffenbesluit voldoende capaciteit beschikbaar te hebben.
Het is aan het bedrijfsleven om te bepalen of er voldoende installaties en geschikte locaties beschikbaar zijn. Het aantal installaties zou beperkt kunnen blijven als bijvoorbeeld door verladers wordt gekozen om dedicated te gaan varen, omdat daarbij steeds dezelfde lading wordt gebruikt en ontgassing dan niet nodig is. Gezien het feit dat de eerste fase van het Scheepsafvalstoffenbesluit voornamelijk motorbrandstoffen betreft, is een dergelijke ontwikkeling niet ondenkbaar. Sinds 2006 wordt op deze wijze uitvoering gegeven aan het al bestaande verbod op varend ontgassen van benzine.
Kunnen wij, gezien er volgens het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) niet ontgast mag worden in dichtbevolkt gebied en uw recent gestuurde informatie hierover naar de Kamer2, hieruit afleiden dat alleen het IJsselmeer zich aandient als geschikte locatie om in de buitenlucht te ontgassen? Deelt u de mening dat er in geheel Nederland een verbod op varend ontgassen zou moeten gelden? Zo ja, gaat u dan het dichtbevolkte gebied zodanig definiëren dat het hieraan gaat voldoen?
Ik deel uw mening dat er in heel Nederland een verbod op ontgassen moet komen. Daarom werk ik hard aan de implementatie van de wijziging van het CDNI, dat een dergelijk verbod regelt. Het CDNI regelt ook meteen de randvoorwaarden om zo’n verbod te kunnen invoeren, namelijk het bieden van voldoende ontgassingscapaciteit in installaties en een bekostiging door de verlader.
Het ADN kent alleen een verbod op ontgassen in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen en sluizen (inclusief hun voorhavens). Het ADN bepaalt dat op andere plaatsen wel varend ontgast kan worden. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Heel Nederland dichtbevolkt verklaren kan niet en wordt ook niet beoogd met het ADN. ILT heeft in de bedoelde brief een invulling gegeven die in oktober is gehanteerd bij een eerste thema-actie gericht op handhaving van het ADN. De resultaten van de thema-actie en gesprekken met de sector in de taskforce kunnen eventueel leiden tot een bijstelling van de gebieden die als dichtbevolkt worden aangemerkt.
Hoe denkt u uitvoering te gaan geven aan het verbod op varend ontgassen, nu sinds 1 juli het ADN in werking is getreden en bindend is?
De ILT is belast met het toezicht op de naleving van het ADN. Bij overtreding van het verbod op varend ontgassen wordt nu handhavend opgetreden als er onmiskenbaar sprake is van een dichtbevolkt gebied (bijvoorbeeld wanneer varend wordt ontgast in de nabijheid van een stad). Ik zie erop toe dat de definitie van dichtbevolkt gebied zo snel mogelijk nadat de resultaten van de thema-actie bekend zijn definitief wordt vastgesteld, zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat kunt u, gezien het begin dit jaar aangenomen voorstel in de Rotterdamse gemeenteraad om varend ontgassen te minderen, in dit kader doen om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan het initiatiefvoorstel vanuit Rotterdam?
Elk initiatief is te waarderen en zeer welkom, maar tegelijkertijd moet worden voorkomen dat de regelgeving voor de ondernemers fragmentarisch en onoverzichtelijk wordt.
Op dit moment worden opties uitgewerkt op basis waarvan experimenten met het verwerken van ladingdampen door installaties kunnen worden uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Ik wil er alles aan doen om landelijk te voorzien in voldoende adequate installaties, die technisch en uit oogpunt van milieu goed kunnen functioneren op moment van inwerking treden van het Scheepsafvalstoffenbesluit.
Bent u voornemens om de lading als restlading te definiëren en niet langer als afval? Bent u van plan uw discretionaire bevoegdheid in te zetten om een einde te maken aan de status afval?
Het onderscheid tussen afval of product is van belang om te bepalen welke regelgeving van toepassing is, voor afvalverwerkers gelden andere of aanvullende regels. Een eerste inventarisatie laat zien dat de relatie tussen het CDNI en de kaderrichtlijn afval door de verdragsstaten van het CDNI verschillend geïnterpreteerd wordt. Nederland wil binnen het CDNI met andere verdragsstaten tot overeenstemming komen over een eenduidige juridische interpretatie van de status van ladingdampen en zodoende een gelijk speelveld realiseren.
Ik heb met bevoegd gezag een pragmatische oplossing voor de proefnemingen besproken.
Deze pragmatische benadering geeft ruimte om voorlopig uit te gaan van de definitie in het CDNI waarin ladingdampen worden gezien als restproduct. Zodoende kan voor de vergunningverlening aan dampverwerkingsinstallaties worden aangesloten bij de bestaande praktijk van vergunningverlening voor bestaande dampverwerking binnen inrichtingen op het land. Het bevoegd gezag beslist over de wijze van vergunningverlening en kan de definitie in het CDNI hierbij meenemen. De Taskforce Varend Ontgassen schaart zich achter deze aanpak.
De komende tijd kan ook worden gebruikt voor experimenten met technieken gericht op circulaire toepassing van de restdampen. Dat gaat ook een duidelijker beeld opleveren van de mate waarin dit mogelijk is en of er stromen zijn die uiteindelijk wel als afval verwerkt moeten worden. Daarom is de Taskforce varend ontgassen gevraagd om op zoek te gaan naar afvalverwerkers die de dampen kunnen en willen verwerken.
Het bericht dat het Stella Maris in Meerssen gedeeltelijk stopt met Kunskapsskolan |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u van het bericht dat het Stella Maris in Meerssen gedeeltelijk stopt met Kunskapsskolan (een Zweeds onderwijsconcept dat uitgaat van gepersonaliseerd leren)?1
Het is niet aan mij een oordeel te hebben over het wel of niet stoppen van Kunskapsskolan op het Stella Maris, de invulling van het onderwijs is immers vrij. Aangezien de inspectie momenteel onderzoek doet naar het Stella Maris, zal ik uw vragen in algemene zin beantwoorden
Acht u het wenselijk dat de school vooralsnog het onderwijsconcept deels blijft aanbieden aan ouders en leerlingen, ondanks dat de kwaliteit van onderwijs onder druk staat gezien het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nadat de school door de inspectie als zeer zwak (havo) en onvoldoende (vwo) is beoordeeld, heeft het Stella Maris ervoor gekozen leerlingen en ouders zelf de keuze te laten maken om in dit schooljaar gebruik te maken van het concept van Kunskapsskolan. Er is inmiddels een interim--directeur aangetreden en deze heeft van de inspectie een herstelopdracht gekregen. De inspectie volgt deze school nauwgezet, er vindt in het voorjaar 2020 een herstelonderzoek plaats.
Hoe verhoudt de situatie op het Stella Maris zich tot de conclusie die de Onderwijsraad trekt dat scholen veel experimenteren met een andere aanpak, maar het vaak aan een goede en systematische evaluatie ontbreekt? Was dit op het Stella Maris ook het geval? Welke conclusie trekt u hieruit?
Bij het beoordelen van onderwijsconcepten in algemene zin is het van belang dat leraren, schoolleiders en bestuurders gebruik maken van de beschikbare (wetenschappelijke) kennis over wat werkt in de praktijk. De inspectie ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs. Het onderzoek van de inspectie loopt op dit moment nog en het is aan de inspectie om uitspraken over kwaliteit op deze school te doen.
In hoeverre het Stella Maris systematisch heeft geëvalueerd kan ik op dit moment niet zeggen.
Acht u het wenselijk dat scholen een onderwijsconcept kunnen aanbieden zonder dat vooraf is vastgesteld of het concept kwalitatief in orde is en er in feite met leerlingen wordt geëxperimenteerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat scholen vrij een pedagogisch-didactisch onderwijsconcept te kiezen. Het is belangrijk dat bestaande en nieuwe scholen nadenken over de onderbouwing van hun onderwijsconcept.
Deelt u de zorg dat met het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen2 het makkelijker wordt om scholen te stichten op basis van allerlei (wetenschappelijk onbewezen) onderwijsconcepten met alle gevolgen van dien? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die zorg deel ik niet. In de huidige situatie vindt er geen toetsing van de kwaliteit plaats in de besluitvorming over bekostiging van nieuwe scholen. Om te voorkomen dat er scholen met onvoldoende kwaliteit starten, introduceert het wetsvoorstel Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen een kwaliteitstoets. Als deze wet van kracht wordt, zal een aanvraag tot het starten van een nieuwe school nog voor de start getoetst worden op deugdelijkheidseisen die inzicht geven in de te verwachten kwaliteit van de school.
Het bericht ‘Flaws in Cellphone Evidence Prompt Review of 10,000 Verdicts in Denmark’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Flaws in Cellphone Evidence Prompt Review of 10,000 Verdicts in Denmark»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het statement van de Deense Minister van Justitie, waarin deze aangeeft het gebruik van telecommunicatiegegevens als bewijs voor veroordeling of als grond voor het arresteren van verdachten tijdelijk te stoppen vanwege ernstige fouten die in deze gegevens zijn gevonden?2
Ja, dat heb ik.
Op welke wijze wordt, globaal gezien, in Nederland gebruikgemaakt van telecommunicatiegegevens bij de veroordeling en aanhouding van verdachten? Om hoeveel zaken gaat het jaarlijks?
Net als in Denemarken wordt ook in Nederland gebruik gemaakt van telecommunicatiegegevens bij het opsporen en vervolgen van misdrijven. In 2017 werden er 35.130 en in 2018 34.221 historische verkeersgegevens gevorderd. Het belang van die gegevens is niet in cijfers of statistieken uit te drukken omdat historische telecomgegevens vaak pas resultaat opleveren in combinatie met andere opsporingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld observeren, doorzoeken van plaatsen, en telefoontaps. Hierdoor kan het resultaat achteraf niet aan één specifiek opsporingsmiddel worden toegeschreven.
Wordt in Nederland op een soortgelijke wijze en met soortgelijke technieken gebruikgemaakt van telecommunicatiegegevens bij de veroordeling en aanhouding van verdachten? Zo nee, waarin verschilt de Nederlandse werkwijze van de Deense?
Recent hebben de Deense autoriteiten geconstateerd dat er fouten zitten in de conversietool die de Deense politie gebruikt om de door de telecomproviders aangeleverde originele (bron)bestanden te converteren naar materiaal dat kan worden gebruikt in opsporingsonderzoeken en als bewijs.
De Nederlandse politie maakt ook gebruik van een conversietool, maar het materiaal uit deze tool mag niet als bewijs gebruikt worden. De conversietool van de Nederlandse politie wordt gebruikt om de door de telecomaanbieders aangeleverde originele bestanden te converteren en te analyseren. De tool is dus geen bronsysteem en het is ook geen forensische tool. Alleen de bronbestanden mogen als bewijsmateriaal worden aangedragen.
Voorts zijn er door de Deense autoriteiten ook «onzekerheden en bronnen van fouten» geconstateerd in de door de telecomaanbieders aangeleverde originele bestanden. De Deense overheid is een onderzoek gestart naar de omvang, de oorzaken en de consequenties van die onzekerheden en bronnen van fouten en hoopt dit eind september af te ronden. Tot die tijd mogen aldaar verkregen historische verkeersgegevens in Denemarken niet (meer) worden gebruikt in opsporingsonderzoeken.
Kan worden uitgesloten dat in Nederland onnauwkeurige of onjuiste gegevens zijn of worden gebruikt, hetzij door fouten in eigen IT-systemen, hetzij door fouten in de IT-systemen van telecomaanbieders?
Zoals hierboven beschreven mag het materiaal uit de conversietool in Nederland niet als bewijsmateriaal gebruikt worden. Alleen de bronbestanden mogen als bewijsmateriaal worden aangedragen.
In een bericht van de Deense politie wordt een aantal «onzekerheden en bronnen van fouten» in de door de Deense Telecomproviders aangeleverde bestanden benoemd. De Nederlandse politie heeft aangegeven een deel van deze voorbeelden te herkennen, maar is ermee bekend hoe de aangeleverde informatie moet worden geïnterpreteerd.
Zo is bij de Nederlandse politie bijvoorbeeld bekend dat wanneer in de originele bestanden op een bepaald tijdstip geen communicatie zichtbaar is, dit niet betekent dat er geen communicatie heeft plaatsgevonden. Sinds het buiten werking stellen van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens door de kortgedingrechter in Den Haag op 11 maart 2015, bewaren telecomproviders alleen die gegevens die zij nodig hebben voor hun eigen bedrijfsvoering. Dat leidt ertoe dat niet alles bewaard wordt en derhalve niet alles kan worden geleverd aan de opsporingsdiensten.
Ik heb geen concrete aanleiding om aan te nemen dat er door de politie in Nederland onnauwkeurige of onjuiste gegevens worden gebruikt. Wel zal ik na de afronding van het Deense onderzoek de politie vragen om alle door de Denen aangegeven «onzekerheden en bronnen van fouten» op de Nederlandse situatie te projecteren en mij over de bevindingen te rapporteren. Mocht daartoe aanleiding zijn dan zal ik uw Kamer daarover berichten.
Bent u bereid contact op te nemen met het Deense Ministerie van Justitie om te bezien of mogelijk sprake kan zijn van vergelijkbare onvolkomenheden in Nederland?
Er is reeds contact met de Deense autoriteiten. Ook is er contact met het Nederlandse Openbaar Ministerie over het gebruik van via rechtshulp verkregen Deense telecomgegevens.
Ziet u aanleiding om de betrouwbaarheid van telecommunicatiegegevens die in de rechtspraak worden gebruikt beter te borgen, zodat deze data ook op de lange termijn in de rechtspraak aangewend kunnen worden?
Nee, op dit moment zie ik op basis van de Deense situatie geen aanleiding voor een aanpassing van de huidige werkwijze.
Tal van constructies om het salarisplafond (WNT-norm) bij de publieke omroep te omzeilen |
|
Peter Kwint , Thierry Aartsen (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u zicht of er op dit moment constructies zijn van betalingen aan presentatoren of andere medewerkers in dienst van de NPO en/of de omroepen, waarmee de WNT-norm wordt omzeild, bijvoorbeeld door constructies via buitenproducenten? Zo nee, waarom heeft u daar geen zicht op?
Hoeveel programma’s bij de publieke omroep worden geproduceerd door rechtspersonen (zoals besloten vennootschappen) die (deels) in eigendom zijn van dezelfde personen die tevens programma’s bij de publieke omroep presenteren? Heeft u zicht op deze aantallen? Zo nee, waarom niet en aan welke organen wordt hier wel over gerapporteerd of verantwoording over afgelegd? Zo ja, hoe wordt dit aan u gerapporteerd?
Worden deze rechtspersonen geregistreerd in het register voor nevenfuncties journalistieke functionarissen, dat sinds de Governancecode 2018 verplicht is bij de publieke omroep?
Hoeveel presentatoren of andere medewerkers in dienst van de NPO en/of omroepen ontvangen ook betalingen van buitenproducenten die programma’s maken voor de publieke omroep?
Heeft u zicht op deze aantallen en bedragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit aan u gerapporteerd?
Indien u geen zicht heeft op deze aantallen en bedragen, welke instanties houden hier dan wel zicht op? Aan welke organen wordt hierover vervolgens gerapporteerd of verantwoording afgelegd?
Worden deze betalingen door buitenproducten geregistreerd in het register nevenfuncties journalistieke functionarissen, dat sinds 2018 verplicht is bij de publieke omroep?
Zie het antwoord op vraag 1 tot en met 6. In het register nevenfuncties hoeven geen bedragen te worden genoemd. Volstaan kan worden met de melding of een nevenfunctie al dan niet bezoldigd is.
Hoe kwalificeert u de toepassing en het functioneren van het register nevenfuncties journalistieke functionarissen 2018? Bent u hier tevreden over?
Met welke frequentie wordt het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen» door de betrokkenen bijgewerkt? Acht u deze frequentie voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit aan te passen?
Hoe vaak en waar publiceert de publieke omroep het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen»? Is deze informatie openbaar toegankelijk voor iedereen? Acht u de frequentie van publicatie voldoende om voldoende transparantie te verschaffen? Zo ja, waarom?
Bent u bereid om afspraken te maken met de publieke omroep om het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen» maandelijks bij te werken en maandelijks te vernieuwen en te publiceren op de website van publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de meest actuele versie van het «register nevenfuncties journalistieke functionarissen» aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de visiebrief mediabeleid op 11 september aanstaande?
Ja.
Het bericht dat veel numerus fixus opleidingen helemaal niet vol zitten |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Veel numerus fixus-opleidingen zitten helemaal niet vol»?1
Lege plekken bij numerusfixusopleidingen ontstaan om verschillende redenen. Studenten kunnen zich voor meerdere opleidingen aanmelden, en uiteindelijk besluiten om voor een andere (numerusfixus)opleiding te kiezen. Lege plekken kunnen ook ontstaan doordat studenten niet aan de vooropleidingseisen voldoen, omdat zij bijvoorbeeld gezakt zijn voor het centraal examen. Een student die niet voldoet aan de vooropleidingseisen of voor een andere opleiding kiest moet zich uitschrijven, zodat de beschikbare plek vrijkomt voor de student met het laagste rangnummer, dat wil zeggen de eerstvolgende op de lijst. Het uitschrijven van de student gebeurt op verzoek van de student en kan de instelling niet uit eigen beweging doen. Op dit moment komt het geregeld voor dat studenten zich niet uitschrijven, waardoor er lege plekken ontstaan. Dat is onwenselijk omdat er andere geschikte studenten voor de opleiding zijn. Ik wil deze situatie voorkomen en daarom bied ik instellingen de ruimte om lege plekken bij numerusfixusopleidingen tegen te gaan. In het Wetsvoorstel taal en toegankelijkheid, dat uw Kamer onlangs heeft ontvangen, heb ik aangekondigd dat een instelling meer studenten kan inschrijven dan het maximum aantal dat het instellingsbestuur in verband met de beschikbare capaciteit heeft vastgesteld. Daarbij geldt de expliciete voorwaarde dat als alle studenten hun plaatsingsbewijs accepteren, de instelling alle studenten moet toelaten tot de opleiding.
Bent u het met de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) eens dat de numerus fixus wordt misbruikt om studenten binnen te halen die nominaal afstuderen en dat van een capaciteitsprobleem minder sprake lijkt te zijn?
Zie antwoord op vraag 3.
In hoeverre kan er gesproken worden over opleidingen die onterecht een numerus fixus hanteren? Welke stappen gaat u hiertegen ondernemen? In hoeverre verwacht u dat de Wet Taal en toegankelijkheid dit probleem geheel gaat ondervangen?
Er zijn mij geen signalen bekend dat instellingen een numerus fixus instellen om studenten te selecteren die nominaal afstuderen.
Ik vind het belangrijk dat instellingen terughoudend zijn bij de inzet van een numerus fixus, omdat het de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de keuzevrijheid van de student beperkt. Het legt een beperking op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de keuzevrijheid van de student. Een numerus fixus is in mijn optiek dan ook een ultimum remedium. Ik verwacht dat een instelling met een capaciteitsprobleem voor een bepaalde opleiding eerst zelf op zoek gaat naar andere oplossingen om het capaciteitsprobleem op te lossen, bijvoorbeeld door samen te werken met andere instellingen. Als er geen adequate oplossingen zijn, dan vind ik het gebruik van een numerus fixus gerechtvaardigd. In het eerder genoemd wetsvoorstel kondig ik maatregelen aan om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs (verder) te waarborgen door het aantal numerusfixusopleidingen in het hoger onderwijs terug te brengen. Dat doe ik onder andere door de introductie van het toestemmingsvereiste. Dat houdt in dat een instelling die een numerus fixus instelt vooraf toestemming moet hebben verkregen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De instelling dient aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake is van een capaciteitsprobleem dat niet op korte termijn kan worden opgelost.
Deelt u de mening dat studenten hierdoor in hun keuzevrijheid geraakt worden, terwijl dat helemaal niet nodig is?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
In hoeverre is er sprake van een vergelijkbare situatie bij de hogescholen? Kunt u een overzicht geven, vergelijkbaar met hetgeen de NOS heeft gemaakt voor wat betreft hbo-opleidingen?
Bijgevoegd treft u een overzicht aan van de opleidingen met een numerus fixus in het hoger onderwijs.2
Het bericht dat er veel maatregelen worden genomen, maar er nog lang niet genoeg leraren zijn |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u van het bericht «Veel maatregelen, maar nog lang niet genoeg leraren»?1 Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op de stelling dat de landelijke aanpak te beperkt is?
Het lerarentekort vraagt om een gezamenlijke aanpak, landelijk en regionaal. Het kabinet investeert daarom onder andere in salarissen, verlagen van de werkdruk en zijinstromers. Daarnaast werk ik samen met de landelijke tafel lerarentekort aan maatregelen als een imagocampagne en een website met één centraal loket voor potentiële leraren. Naast de landelijke maatregelen is de samenwerking tussen schoolbesturen en lerarenopleidingen in de regio belangrijk. Om deze regionale samenwerking te stimuleren, heb ik subsidie beschikbaar gesteld. Dit zorgt ervoor dat regio’s eigen plannen kunnen financieren.
Recent heb ik uw Kamer per brief laten weten dat de subsidieplafonds voor de regeling zijinstroom en de regeling regionale aanpak worden verhoogd. Hierdoor kunnen alle aanvragen worden gehonoreerd die op dit moment zijn gedaan en aan de voorwaarden voldoen. Ook heb ik daarin gewezen op de loonruimte die al het hele jaar beschikbaar is om de salarispositie van personeel in het po te verbeteren, wanneer sociale partners dit regelen in een cao.
Hoewel we er nog lang niet zijn, zien we al wel een aantal positieve ontwikkelingen. De instroom in de pabo is vorig jaar met 11% toegenomen en de instroom dit jaar lijkt, op basis van voorlopige aanmeldingscijfers, weer iets te stijgen. Daarnaast zijn er vorig jaar 160 herintreders bijgekomen en bijna 1000 zijinstromers. Dit jaar komen er nog eens meer dan 1000 zijinstromers bij. Ook zijn er 635 leraren, schoolleiders en onderwijsassistenten met een WW-uitkering weer aan de slag, dankzij een nieuwe aanpak van het Participatiefonds. Tot slot wordt inmiddels in meer dan 50 regio’s samengewerkt aan de aanpak van het tekort met behulp van subsidie.
Ook komende periode blijft de inzet van alle partijen hard nodig om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende goede leraren.
Klopt de voorspelling van de PO-Raad dat basisscholen na de zomervakantie zo’n 1.400 leraren tekort zouden komen? Zo nee, hoe hoog is dan het tekort op dit moment?
Zoals ik in mijn antwoorden op eerder gestelde Kamervragen van de leden Van den Hul en Van Meenen heb aangegeven zijn de definities en methoden die gebruikt worden voor de onderzoeken die ik jaarlijks aan uw Kamer stuur, de arbeidsmarktramingen en de arbeidsmarktbarometer, anders dan de definities en methoden die in het onderzoek van de PO-Raad zijn gebruikt. De uitkomsten zijn daardoor niet goed vergelijkbaar.2
Hoeveel leraren komen scholen in het voortgezet onderwijs op dit moment tekort?
Zie mijn antwoorden op eerder gestelde Kamervragen van de leden Van den Hul en Van Meenen.
Bent u het eens met Frank Cörvers, hoogleraar onderwijsarbeidsmarkt, dat we bijna zouden kunnen spreken van een nationale ramp? Zo ja, bent u van mening dat u voldoende doet om deze ramp te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke successen zijn er volgens u behaald in de strijd tegen het lerarentekort sinds het plan van aanpak van voormalig Minister Bussemaker begin 2017, als het gaat om het terugdringen van het tekort?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u zich ervan bewust dat het voor onze economie van groot belang is een goed opgeleide beroepsbevolking te hebben en dat daarvoor goed onderwijs met voldoende bevoegde leraren onmisbaar is? Zo ja, bent u van mening dat u op dit moment genoeg doet om de toekomstige beroepsbevolking te voorzien van goed onderwijs met voldoende bevoegde leraren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u ook dat het oplossen van het lerarentekort een van de hoogste prioriteiten van dit kabinet zou moeten zijn en dat daarom de hand niet op de knip gehouden moet worden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer geld naar het onderwijs gaat om bijvoorbeeld de salariskloof tussen primair en voortgezet onderwijs te dichten? Bent u bereid dit in de begroting van 2020 te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Het kabinet investeert al fors in onder andere de salarissen, het verlagen van de werkdruk, zijinstromers en de regionale aanpak van het lerarentekort.
Het ministerie dat Groningers voor de gek houdt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van RTV Noord over de manier waarop uw ministerie omgaat met Groningers?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Ik herken mij niet in het beeld dat ik of mijn ministerie mensen voor de gek zouden houden.
Waarom was het nodig om het principe van «underpromise en overdeliver» te hanteren? Welke filosofie zit er achter? Hoe bent u tot dit principe gekomen? Wat verwachtte u van het hanteren van dit principe? Is uw verwachting uitgekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor herstel van vertrouwen van burgers in Groningen in de overheid en andere instanties is het nakomen van gedane beloften een essentiële voorwaarde. Ik heb daarom sinds mijn aantreden als verantwoordelijk Minister – ook in uw Kamer – uitgedragen dat alleen beloftes gedaan en verwachtingen gewekt moeten worden als er een hoge mate van waarschijnlijkheid is dat deze nagekomen kunnen worden. Daarbij verken ik doorlopend nieuwe mogelijkheden om de gaswinning te verlagen en de uitvoering van de versterkingsopgave en de afhandeling van schademeldingen te versnellen met behoud van zorgvuldigheid, rechtvaardigheid en aandacht voor de betrokken bewoners.
Hoe verklaart u dat zelfs de «underpromise» niet gehaald wordt? Wat gaat u praktisch doen om de Groningers te helpen, behalve mooie woorden spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het principe van «underpromise and overdeliver» nooit gedeeld met de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereidt alle documenten die betrekking hebben op afspraken over de aanpak van schade, versterking, het Nationaal Programma Groningen (NPG) en de aanpak van gezondheidsproblemen alsnog naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik voorzie de Kamer van de informatie die nodig is voor de uitoefening van zijn controlerende taak. Gerichte verzoeken van uw Kamer om informatie over de genoemde onderwerpen zal ik steeds zo snel en volledig mogelijk inwilligen.
Waarom zijn er telkens WOB-verzoeken nodig om achter essentiële informatie te komen?
De mening dat er WOB-verzoeken nodig zijn om achter essentiële informatie te komen deel ik niet. Er is geen sprake van essentiële nieuwe informatie die in reactie op een WOB-verzoek is gepubliceerd.
Kunt u aangeven welke WOB-verzoeken er lopen over de gaswinning en de aanpak van de problemen die daardoor zijn ontstaan? Kunt u tevens aangeven hoe ver het staat met de procedure van deze WOB-verzoeken? Wanneer wordt duidelijk voor aanvragers of de verzoeken wel of niet worden ingewilligd?
Op dit moment zijn er 10 Wob-verzoeken in behandeling die gaan over de gaswinning in Groningen. De verzoeken zien op de volgende informatie:
De stand van zaken verschilt per verzoek, maar de processtappen die gezet moeten worden zijn bij elk verzoek dezelfde. Eerst moeten alle relevante documenten geïnventariseerd en verzameld worden. Daarna worden alle documenten per passage beoordeeld aan de hand van de Wob en wordt een besluit genomen. Het uitgangspunt hierbij is dat alle informatie die binnen de reikwijdte van een verzoek valt openbaar gemaakt wordt. Alleen als informatie valt onder één van de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden, wordt die niet openbaar gemaakt. Dit wordt vervolgens toegelicht in het besluit. In veel gevallen hebben de Wob-verzoeken betrekking op zeer veel documenten. De verzoeker wordt hiervan op de hoogte gesteld en soms worden er afspraken gemaakt omtrent de behandeltermijn. Er is in enkele gevallen sprake van een overlap tussen de in verschillende verzoeken opgevraagde informatie. Zodra documenten in een verzoek openbaar zijn gemaakt, wordt de aanvrager van een soortgelijk verzoek hiervan op de hoogte gesteld. Op die manier wordt getracht alle aanvragers zo spoedig mogelijk van de gevraagde informatie te voorzien.
Heeft u het WOB-verzoek van de Groninger Bodem Beweging inmiddels gehonoreerd waarvoor zij in mei 2019 naar de rechter is gestapt?2 Zo nee, waarom niet?
De Groninger Bodem Beweging (hierna: GBB) heeft twee Wob-verzoeken gedaan waarvan één gericht is aan de directeur NCG en één aan mij als Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Met de GBB is afgesproken om de verzoeken in verband met de omvang op te splitsen in twee deelbesluiten. Het eerste deel heeft betrekking op documenten die afkomstig zijn van NCG en het tweede deel op de documenten die zijn gewisseld tussen de Minister van EZK en de NAM en tussen de Minister van EZK en betrokken ingenieurs- en/of onderzoeksbureaus. Het eerste deelbesluit is inmiddels genomen en gepubliceerd3. De gevraagde documenten zijn openbaargemaakt met uitzondering van de informatie die op grond van de Wob niet voor openbaarmaking in aanmerking komt. Het tweede deelbesluit is op 9 september jl. genomen en gepubliceerd. Door de vele ontwikkelingen en werkzaamheden op het gebied van gaswinning en de versterkingsoperatie in Groningen, was de beschikbare capaciteit voor afhandeling van deze verzoeken beperkt. Bij de opgevraagde documenten zijn meerdere onderdelen van mijn ministerie en daarnaast personen en organisaties buiten mijn ministerie betrokken. Om die reden was het helaas niet mogelijk om de afhandeling van dit Wob-verzoek sneller af te ronden.
Hoeveel WOB-verzoeken heeft uw van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de Shell-papers ontvangen? Zijn die verzoeken inmiddels ingewilligd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit gebeuren?
Mijn ministerie heeft één verzoek ontvangen van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de invloed van Shell op het Nederlandse openbaar bestuur. Er is nog geen besluit genomen over dit verzoek. Op donderdag 1 augustus 2019 hebben de leden Beckerman en Kwint (beiden SP) over dit onderwerp schriftelijke vragen ingediend (kenmerk 2019Z15479). Voor beantwoording hiervan is uitstel gevraagd vanwege de voor beantwoording benodigde interdepartementale afstemming. Bij de beantwoording van die vragen zal ik nader op dit onderwerp ingaan.
Lopen er nog meer WOB-verzoeken die gaan over Shell of andere gasbedrijven? Zo ja, hoeveel?
Naast de in de antwoorden 7 en 9 genoemde verzoeken zijn er nog vier Wob-verzoeken in behandeling die gaan over gasbedrijven, waarvan twee (mede) over Shell. De verzoeken zien op de volgende informatie:
Deelt u de mening dat transparantie zeer belangrijk is voor het vertrouwen van inwoners in de overheid? Zo ja, hoe gaat u de informatievoorziening verbeteren? Wanneer?
Ik onderschrijf uw stelling over het belang van transparantie voor vertrouwen in de overheid. Zoals uiteengezet in de voorafgaande antwoorden span ik mij in om verzoeken om informatie van uw Kamer en verzoeken op grond van de Wob binnen de mogelijkheden zo snel en volledig mogelijk in te willigen. Dit vergt voortdurende aandacht. Anders dan de vraagstelling suggereert is er geen sprake van een structureel tekortschietende informatievoorziening. Ik zie niet in hoe de publicatie van soms honderden documenten met een veelal technisch karakter zou bijdragen aan het wegnemen van stress en onzekerheid bij inwoners van Groningen. Ik zet voor dit doel in op het zo snel mogelijk afbouwen van de gaswinning en het versnellen van de afhandeling van schade en uitvoering van de versterkingsoperatie.
Hoe denkt u dat dit bijdraagt aan ºhet wegnemen van oorzaken van stress en onzekerheid» dat u als belangrijkste prioriteit zei te hebben in februari 2018?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 12 september 2019 beantwoorden?
Ja.
Aanrijdingen met wild |
|
Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dit is het topje van de ijsberg»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het aantal doodgereden wilde dieren met een kwart toeneemt en dat lang niet alle incidenten worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
De gegevens die ik tot mijn beschikking heb, bevestigen deze constatering niet. Zie verder antwoord op vraag 3 over het melden van aangereden dieren.
Kunt u een inschatting maken hoe vaak aangereden dieren aan hun lot worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Door de Jagersvereniging wordt geschat dat er jaarlijks zo’n 10.000 aanrijdingen met wild plaatsvinden. Hiervan worden er jaarlijks ca. 6.300 gemeld bij de politie.
Daarnaast registreert Rijkswaterstaat de bij hen binnengekomen meldingen van dode of loslopende dieren op of langs rijkswegen. Jaarlijks gaat het om ca. 6.500 meldingen, waarvan ca. 2.000 met wild.
Kunt u aangeven in welk gedeelte van Nederland de Stichting Wildaanrijdingen Nederland (SWN) de registratie van aangereden dieren verzorgt, aangezien in het artikel wordt aangegeven dat dit maar in een beperkt deel van Nederland gebeurt?
De Stichting Wildaanrijdingen Nederland verzorgt de registratie van aangereden dieren in Gelderland, Noord-Brabant, Overijssel en delen van Noord-Holland. De registratie van de aangereden dieren wordt ook verzorgd door het merendeel van de provinciale faunabeheereenheden. In de provincie Utrecht wordt deze taak verzorgd door de Stichting Valwild Utrecht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 houdt ook Rijkswaterstaat een registratie bij van aangereden dieren op of langs rijkswegen.
Voeren andere organisaties dezelfde taken uit in de gedeelten van Nederland waar de SWN niet actief is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven op welke plaatsen in Nederland maatregelen zijn genomen om de aanrijdingen met wilde dieren te verminderen (op basis van meldingen van aanrijdingen met wilde dieren) en om wat voor maatregelen het hier gaat?
Op veel plaatsen in ons land worden maatregelen genomen om aanrijdingen met dieren te verminderen. In de eerste plaats betreft dit het beheren van de omvang van de populaties van dieren die regelmatig bij aanrijdingen zijn betrokken. De omvang van de populaties wordt vastgesteld in de provinciale faunabeheerplannen. In de tweede plaats worden door wegenbeheerders maatregelen getroffen. Dit varieert van het plaatsen van afrasteringen tot het aanbrengen van wildviaducten en ecoducten.
Heeft u, gezien het feit dat aanrijdingen met wild zorgen voor schade aan dier en aan voertuig en daarnaast mensen in gevaar brengen, gegevens van verzekeraars, waardoor schade en letsel inzichtelijker worden? Zo nee, is daaraan te komen?
Schade aan dieren en aan voertuigen als gevolg van aanrijdingen met wild worden niet bij het Rijk geregistreerd. Degene die over deze gegevens wil beschikken kan zich wenden tot de Stichting Wildaanrijdingen Nederland respectievelijk de verzekeraars.
Is naar uw mening de wettelijke verplichting om aanrijdingen met wild te melden algemeen bekend? Zo ja, hoe verklaart u dat veel aanrijdingen met wilde dieren niet worden gemeld? Zo nee, kunt u aangeven hoe u dit gaat verbeteren?
Een ieder wordt geacht de wet te kennen. Desondanks worden niet alle aanrijdingen met wild gemeld. Ik zal mij met de provincies verstaan om te bezien hoe de aanmeldingen met aangereden wild kunnen worden verbeterd.
Onderschrijft u de noodzaak om aanrijdingen met wilde dieren beter en uniformer te registreren, zodat maatregelen genomen kunnen worden waar nodig en een reëler beeld ontstaat van de omvang van de problematiek? Zo nee, waarom niet?
Het nemen van maatregelen om aanrijdingen met dieren te voorkomen vergt lokaal maatwerk tussen wegbeheerder en faunabeheereenheid die, samen met de provincie, verantwoordelijk zijn voor een goede balans tussen populatieomvang en verkeersveiligheid, zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het faunabeheer is gedecentraliseerd, waardoor het aan de provincies is om te bepalen hoe invulling gegeven kan worden aan de registratie van wildaanrijdingen.
Welke rol ziet u voor de provincies om de registratie van aanrijdingen met wilde dieren te verbeteren?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om dit onderwerp aan te kaarten bij vertegenwoordigers van provincies, zodat gekeken kan worden of de provincies tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen, juist omdat het beeld ontstaat dat dit onderwerp geen bestuurlijke prioriteit heeft, en om daarnaast uw kennis en expertise met de provincies te delen? Zo nee, waarom niet?
Bij het opstellen van de provinciale faunabeheerplannen wordt reeds nadrukkelijk gekeken naar de omvang van de wildpopulaties in relatie tot het risico op aanrijdingen met wild. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de expertise die bij de kennisinstituten van het rijk aanwezig is.
Deelt u de mening dat verkeersveiligheid bovenaan dient te staan en beheer van de wildstand een goed middel kan zijn om het aantal aanrijdingen te verminderen?
Ja.
Bent u voornemens aanrijdingen met wilde dieren ook mee te nemen in de evaluatie van het faunabeheer later dit jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De stijgende lasten voor woningcorporaties |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verhuurderheffing stijgt komend jaar weer 170 miljoen euro»1 en het bericht «De verhuurdersheffing is de roze olifant in de kamer»?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de investeringsmogelijkheden van woningcorporaties zijn gedaald door de verhuurderheffing en daardoor de jaarlijkse nieuwbouw van betaalbare woningen is teruggevallen van 40.000 woningen naar slechts 15.000 woningen?
In het artikel «De verhuurderheffing is de roze olifant in de kamer» wordt gesproken over een vermindering van de nieuwbouwinvesteringen door corporaties. Uit de verantwoordingsgegevens van corporaties blijkt dat in 2013 29.900 woongelegenheden werden gerealiseerd, terwijl het in 2018 om 14.400 ging. Onzekerheid bij corporaties vanwege de verhuurderheffing en de aangekondigde herziening van de Woningwet kunnen een matigend effect op hun investeringsbereidheid van de laatste jaren hebben gehad. Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief bij de Staat van de Volkshuisvesting 2019 spelen gebrek aan locaties, stijgende bouwkosten en matiging van aanvangshuren vanwege passend toewijzen hierin ook een rol. Er is geen reden om aan te nemen dat de lagere nieuwbouwcijfers zijn ingegeven door een tekort aan investeringskracht op de korte en middellange termijn als gevolg van de verhuurderheffing. De financiële positie van de corporatiesector is in de afgelopen jaren robuust genoeg geweest om meer sociale huurwoningen te bouwen, mede doordat de financieringsrente op dit moment zeer laag is. Inmiddels blijkt uit de meerjarenplannen van corporaties (dPi) dat de nieuwbouwvoornemens van woningcorporaties zijn toegenomen van 96.500 sociale huurwoningen voor de periode 2016–2020 naar 130.000 voor de periode 2019–2023.3
Is het waar dat de verhuurderheffing komend jaar met 170 miljoen euro stijgt? Welk deel van de stijging wordt veroorzaakt door nieuwe sociale woningen, en welk deel door de stijging van de WOZ-waarde van woningen?
In de Miljoenennota 2019 werd voor het jaar 2019 een totale opbrengst van de verhuurderheffing van 1.720 mln euro geraamd. Deze raming is met 39 mln bijgesteld naar 1.759 mln euro in de Miljoenennota 2020 en de Voorjaarsnota 2019. Voor het jaar 2020 is een totale opbrengst van 1.791 miljoen euro door het Rijk geraamd. De verhuurderheffing stijgt dus met 32 miljoen euro in 2020 ten opzichte van de bijgestelde raming voor 2019. De opwaartse bijstelling voor de raming voor 2019 hangt mede samen met de gerealiseerde opbrengst over 2018, zoals deze verantwoord is in het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR) 2018. De hoger dan in de Miljoenennota 2019 geraamde opbrengst voor 2018 vertaalt zich in een opwaartse bijstelling van de geraamde opbrengst voor de verhuurderheffing in 2019. Dit betreft de afdrachten van zowel corporaties als andere heffingsplichtige verhuurders.
Onderliggend is sprake van een voorgenomen beleidsmatige vermindering van de verhuurderheffing voor investeringen in betaalbare huurwoningen (100 mln euro structureel vanaf 2020) en een endogene toename van de verhuurderheffing, hoofdzakelijk vanwege de stijging van de WOZ-waarde van woningen, welke de grondslag vormt voor de heffing. De raming van de verhuurderheffing komt tot stand door de raming van de WOZ-waarde van woningen, zoals geraamd door het CPB.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de totale lastendruk van woningcorporaties sinds de invoering van de verhuurderheffing en de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD)? Welke impact heeft dit op de investeringsmogelijkheden van woningcorporaties?
De Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking4 (ATAD1) is met ingang van 1 januari 2019 in werking getreden. Op basis van de reeds bekende aangiftecijfers is het niet mogelijk om de feitelijke effecten van ATAD1 voor woningcorporaties vast te stellen. Bij de tegelijk met deze antwoorden verzonden brief over de nieuwe indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW), ben ik ingaan op ontwikkelingen in de belastingafdrachten van corporaties aan de hand van de op dat moment beschikbare informatie.
Blijkt uit de praktijk dat woningcorporaties de financiële gevolgen van de invoering van de ATAD kunnen beperken door middel van verrekenbare verliezen? Hoe kijkt u aan tegen de toezegging van het kabinet dat woningcorporaties nog tijdens deze kabinetsperiode gecompenseerd zullen worden voor de financiële gevolgen van de ATAD? Hoe gaat u deze belofte nakomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de korting van 100 miljoen euro voldoende geweest om de nieuwbouw een impuls te geven? Zo ja, kunt u een cijfermatige onderbouwing geven? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen zodat woningcorporaties meer betaalbare woningen kunnen bouwen?
Het kabinet heeft vorig jaar besloten om met de structurele verlaging van het tarief van de verhuurderheffing compensatie te bieden gedurende deze kabinetsperiode voor de geraamde stijging van de fiscale lasten. De tariefsverlaging heeft een positief effect op de investeringsruimte die, zoals ik in mijn brief van 9 november 20185 schreef, groter is dan de negatieve effecten van de op dat moment door het Rijk geraamde oploop in belastingafdrachten door corporaties. Uit de meest recente meerjarenplannen (dPi) van corporaties blijkt bovendien dat de voorgenomen investeringen zijn gestegen van € 39,7 miljard in de periode 2018–2022 naar € 43,6 miljard in de periode 2019–2023.6
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties door de stijgende lasten worden belemmerd in taak om betaalbare woningen te bouwen, zeker nu er al een groot tekort aan betaalbare woningen is?
Zoals in mijn brief van 9 november 20187 beschreven, heeft de corporatiesector op dit moment financieel voldoende mogelijkheden om bovenop de reeds voorgenomen meerjareninvesteringen, additioneel meer betaalbare woningen te bouwen, te investeren in verduurzaming en woningen betaalbaar te houden. Hoewel de totale afdrachten van corporaties aan het Rijk de afgelopen jaren zijn gestegen, leidt dit er niet toe dat de sector niet meer kan investeren. Voor de langere termijn is minder duidelijk hoe de gewenste volkshuisvestelijke opgaven en de financiële positie van corporaties zich tot elkaar verhouden, sectoraal danwel regionaal. Hier wordt samen met het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en Aedes onderzoek naar gedaan naar aanleiding van de motie Ronnes c.s. (Kamerstukken 2018/2019, 35 000 VII, nr.52).
Bent u bereid de stijgende lastendruk voor woningcorporaties en de ingestorte nieuwbouw te betrekken bij de Augustusbesluitvorming en te zorgen dat corporaties juist meer in plaats van minder financiële armslag krijgen om voor betaalbare woningen te zorgen?
Op Prinsjesdag heeft het kabinet een heffingsvermindering van structureel jaarlijks € 100 miljoen aangekondigd voor het versnellen van investeringen in nieuwbouw in de schaarstegebieden en woondealregio’s. Om hier voor in aanmerking te komen, dient de woning een huurprijs te hebben onder de laagste aftoppingsgrens in de huurtoeslag. Deze heffingsvermindering levert daarmee bijvoorbeeld binnen een periode van tien jaar een financiële impuls voor corporaties om de bouw te versnellen van 40.000 betaalbare nieuwbouwwoningen in schaarstegebieden en woondealregio’s.
Een aanval op de democratie in Turkije |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut (SP), Lammert van Raan (PvdD), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het u bekend dat Turkije opnieuw democratisch gekozen burgemeesters in het zuidoosten van Turkije heeft opgepakt en loyale bestuurders heeft aangesteld?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de arrestatie van drie gekozen burgermeesters in het zuidoosten van Turkije en het aanstellen van toezichthouders in hun plaats.
Kunt u bevestigen dat Turkije sinds 2016 zo’n honderd burgemeesters van de Democratische Partij van de Volkeren (HDP) uit hun functie heeft gezet en vervangen door zogenaamde toezichthouders? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het kabinet beschikt niet over precieze aantallen. Uit publieke berichtgeving blijkt dat tussen begin 2017 en september 2018 94 HDP-burgemeesters in zuidoost Turkije uit hun functie zijn ontheven. Ook zijn een aantal CHP-burgemeesters uit hun functie ontheven.
Deelt u het oordeel van Human Rights Watch hierover, namelijk dat het oppakken van volksvertegenwoordigers een keiharde aanval op de democratie is en hiermee allerlei (politieke) rechten worden geschonden? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet is met onder andere de Europese Commissie en de Venetië Commissie van de Raad van Europa van mening dat het vervangen van gekozen burgemeesters een serieus punt van zorg is omdat het de uitkomst van democratische processen ondermijnt.
Bent u bereid de arrestatie van de gekozen volksvertegenwoordigers in heldere woorden te veroordelen? Zo nee, waarom niet? Bent u daarnaast bereid in EU-verband aan te dringen op een stevige veroordeling?
Mede dankzij Nederlands inzet heeft de Europese Unie op 19 augustus grote zorgen uitgesproken over de recente arrestatie van drie gekozen burgemeesters in Turkije. Ook de President van het Congres van Lokale en Regionale Autoriteiten van de Raad van Europa deelde op 20 augustus jl. zijn zorgen over deze arrestaties. Nederland sluit zich volledig aan bij deze verklaringen. In de VN Mensenrechtenraad roept de EU Turkije bovendien consequent op de rechtsstaat, onafhankelijke rechtspraak, mensenrechten en fundamentele vrijheden te beschermen.
Hoe spannen Nederland en de EU zich in om het respect voor democratische beginselen in Turkije te herstellen?
Zowel Nederland als de EU stellen de zorgen over de democratie en rechtstaat in Turkije regelmatig aan de orde. Nederland deelt deze zorgen voortdurend en op alle niveaus in bilaterale contacten met Turkije, meest recent tijdens het bezoek van Minister Kaag aan Turkije op 11 september jl. Daarnaast monitort Nederland samen met andere EU-lidstaten rechtszaken tegen politici in Turkije om op deze manier te laten zien dat Nederland verwacht dat Turkije de standaarden van een functionerende rechtsstaat accepteert. Bovendien ondersteunt Nederland via projecten en op andere manieren non-gouvernementele organisaties in Turkije die zich bezighouden met versterking van de democratie.
Welke gevolgen moet dit antidemocratische Turkse optreden hebben voor de relatie tussen Nederland/de EU en Turkije?
Zoals eerder gemeld, deelt het kabinet de zorgen van de Europese Commissie over de achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten in Turkije. Tijdens de Raad Algemene Zaken van 18 juni jl. heeft Nederland daarom en in lijn met de motie-Omtzigt/Koopmans (Kamerstuk 32 623 nr. 265) en de motie-Karabulut (Kamerstuk 32 623 nr. 261) bepleit om de toetredingsonderhandelingen formeel stop te zetten en de Commissie verzocht om alternatieve vormen van samenwerking uit te werken. Zoals bekend kreeg het Nederlandse pleidooi voor stopzetten van de onderhandelingen geen bijval. De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn echter wel tot stilstand gekomen en er kunnen geen hoofdstukken worden geopend of gesloten, zoals herbevestigd door de genoemde Raad op 18 juni 2019.
Het bericht ‘Anonieme OV-chipkaart is niet anoniem’, betoogt Michiel Jonker’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Anonieme OV-chipkaart is niet anoniem», betoogt Michiel Jonker?1
Ja. Op 5 september 2019 is de rechtbank Gelderland tot een vonnis gekomen en zijn de beroepen ongegrond verklaard. De rechter stelt dat NS een wettelijke grondslag heeft om de gegevens te verzamelen en verwerken en dat dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst tussen NS en de reiziger. Zonder deze gegevens is niet te controleren of het abonnementsgeld is betaald, of op de juiste wijze is in- en uitgecheckt, of de juiste reissom is betaald en of er sprake is van misbruik of fraude.
Welke gegevens van de OV-chipkaart (de anonieme OV-chipaart en de persoonlijke OV-chipkaart) worden opgeslagen door Nederlandse Spoorwegen (NS)?
In het Privacystatement van NS op www.ns.nl/privacy is na te lezen welke persoonsgegevens NS gebruikt wanneer een reiziger gebruik maakt van een OV-chipkaart. Indien een reiziger met een door NS afgegeven persoonlijke
OV-chipkaart (dus een OV-chipkaart op naam) reist, dan gebruikt NS die persoonsgegevens (bijvoorbeeld kaartgegevens, bankgegevens en reisgegevens) om de reis mogelijk te maken. NS verwerkt alleen noodzakelijke gegevens die de reiziger aan NS heeft verstrekt om een reisproduct op naam te gebruiken. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft dit getoetst en geconcludeerd dat NS de privacyregels hiermee niet overtreedt.
Wanneer een reiziger geen persoonsgegevens (aan NS) wil verstrekken, dan kan de reiziger reizen met een anonieme OV-chipkaart (dus een niet op naam gestelde OV-chipkaart). De chip van de anonieme OV-chipkaart bevat geen persoonlijke informatie zoals NAW-gegevens. NS heeft ook geen zicht op deze informatie indien de persoonlijke OV-chipkaart afgegeven is door een andere vervoerder, Translink of Bedrijvenkaartaanbieder.
Tijdens het in- en uitchecken met de OV-chipkaart, en de controle door een conducteur, wordt het volgende vastgelegd:
De elektronische identificatie van de OV-chipkaart (dit is niet het nummer dat zichtbaar is afgedrukt op de kaart, maar een identificatie van de unieke chip van de fabrikant) Stationscode (bij in- en uitchecken)
Tijdstip van de handeling Product (abonnement of voltarief) en klasse waarmee is in- of uitgecheckt Afgerekende bedragen, saldo-informatie en automatisch opgehoogde saldobedragen Technische informatie t.b.v. van robuustheid en herstelbaarheid, zoals transactievolgnummer, eerder betaalde borg, laatst uitgevoerde actie, overstaprechten en gehanteerde tarief. Deze informatie dient voornamelijk om storingen in apparatuur of kaarten te detecteren en gaten in de registratie door uitvallende apparatuur te kunnen herstellen.
In hoeverre mogen deze reisgegevens gedeeld worden met derden? En welke gegevens worden er nu gedeeld?
Wanneer een reiziger met een OV-chipkaart reist, dan geeft de vervoerder de gegevens, die in antwoord 2 zijn genoemd, door aan Translink.
Translink is vervolgens verantwoordelijk voor het afhandelen van de (reis)transacties.2
NS schakelt derden in voor de uitvoering van IT-diensten. Deze derden verwerken de gegevens slechts ten behoeve van NS en voor geen enkel ander doel.
Bovenstaand geldt voor individuele reisgegevens. In het kader van bijvoorbeeld de openbare informatiehuishouding van het Nationaal OV Beraad (NOVB) worden statistieken, die niet tot individuele personen te herleiden zijn, bijgehouden over het gebruik van het OV die worden gedeeld met derden zoals concessieverleners.
Welke gegevens logt Translink (vh. Trans Link Systems) over anonieme OV-chipkaarten en met welke reden?
Translink is naast uitgever van de OV-chipkaart ook beheerder van het saldo. Translink maakt gebruik van het kaartnummer aangevuld met locatiegegevens om het saldo op een anonieme OV-chipkaart bij te houden en transacties te kunnen verwerken. Zie vraag 2 voor de opsomming van wat wordt vastgelegd.
Translink heeft mij laten weten op geen enkele manier achter de NAW-gegevens van de reiziger te kunnen komen, ook niet als er gepind wordt om het saldo op de anonieme OV-chipkaart aan te vullen.
In hoeverre correspondeert het loggen van deze gegevens met de «privacy by design»- en «privacy bij default»-principes uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Alle verwerkingen zijn conform de AVG ingericht. Zie ook mijn antwoord op de Kamervraag over deze principes in relatie tot de contouren Toekomstbeeld OV 2040.3
Wordt de reiziger op de hoogte gebracht van het feit dat deze gegevens worden opgeslagen en kunnen worden gedeeld met andere partijen? Zo nee, deelt u de mening dat gebruikers van de OV-chipkaart hiervoor expliciet toestemming moeten geven?
Ja, de reiziger wordt hierover geïnformeerd via het Privacystatement. Translink en openbaar vervoerbedrijven hebben conform de eisen van de AVG deze gepubliceerd op hun website. Daar waar het gaat om verwerkingen die plaatsvinden in het kader van de uitvoering van de (reis)overeenkomst wordt niet nogmaals expliciet om toestemming gevraagd. De grondslag toestemming is hiervoor niet van toepassing.
Op welke manier wordt de privacy van de reiziger beschermd die gebruik maakt van een OV-chipkaart? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen de anonieme OV-chipkaart en de persoonlijke OV-chipkaart?
In het privacy statement op de website www.ov-chipkaart.nl staat dit uitvoerig beschreven. Kort samengevat worden alleen de noodzakelijke gegevens geregistreerd en de bewaartermijn is niet langer dan noodzakelijk voor het gegeven doel, met een maximale termijn van 18 maanden.
Hierbij wordt voor wat betreft die persoonsgegevens die worden verzameld bij aanschaf en gebruik onderscheid gemaakt tussen gebruik van een anonieme
OV-chipkaart en een persoonlijke OV-chipkaart. Zie ook antwoord 2.
Wat is de reden dat er op de anonieme OV-chipkaart geen voordeelurenabonnement gezet kan worden en wat is er voor nodig om dit mogelijk te maken?
Een (voordeeluren)abonnement is persoonlijk en contractueel tussen twee partijen overeengekomen en daarom niet overdraagbaar. De prijsstelling van kortingsrechten is gebaseerd op individueel gebruik en niet op gebruik binnen gezins- of groepsverband. Daarom wordt dit persoonsgebonden product alleen aangeboden op een persoonsgebonden OV-chipkaart en kan het niet gebruikt worden door anderen dan door de reiziger zelf.
Ik wil u in dit verband ook nog wijzen op een uitspraak van 30 augustus jl. door de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland in een soortgelijke zaak. Een treinreiziger die vindt dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) tegen de NS moet optreden omdat hij niet met zijn abonnement anoniem kan reizen heeft van de rechter ongelijk gekregen. De rechter vindt dat de AP voldoende heeft gemotiveerd dat NS de privacyregels niet overtreedt. De verwerking van persoonsgegevens bij het in- en uitchecken is volgens de rechter noodzakelijk voor het gebruik van het NS-abonnement.
Het bericht dat mariniers te maken hebben met slechte maaltijden en een ziekmakende kazernekeuken |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Keuken marinierskazerne Doorn dicht vanwege achterstallig onderhoud»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennisnemen? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met uw belofte tot meer openheid? Zo nee, waarom niet?
De slechte staat van onderhoud van de Van Braam Houckgeestkazerne, inclusief de keuken, is de laatste jaren herhaaldelijk aan de orde geweest in brieven aan en debatten met de Kamer over de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne, o.a. in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Diks inzake de opties rond de verhuizing (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2420), verzonden op 21 juni 2018.
Kunt u aangeven hoeveel kazernekeukens kampen met (dreigende) hygiëneproblemen? Kunt u ook aangeven waaruit deze problemen bestaan en/of militairen (mogelijk) ziek zijn geworden door deze problemen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw belofte tot meer openheid? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 16 mei 2018 over het Jaarverslag Inspectie Militaire Gezondheidszorg over 2017 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 108) heb ik de door het Rijksvastgoedbedrijf opgestelde top tien van locaties met de grootste knelpunten op het gebied van voedsel bekend gemaakt. Kleine tekortkomingen op diverse locaties zijn inmiddels verholpen. In de brief over de Stand van zaken vastgoed Defensie van 25 april jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 35) heb ik een overzicht gegeven van de maatregelen die zijn en worden genomen met het oog op de voedselveiligheid.
Er zijn defensiebreed verschillende kanalen voor meldingen van hygiëneproblemen, (mogelijke) voedselvergiftigingen en vermoedens van allergie: melding bij de commandant, meldingen voorvalsysteem, de Defensie Zelfservice App, de NVWA en cateringmedewerkers. Als defensiemedewerkers de indruk hebben dat gemelde tekortkomingen niet worden verholpen, kunnen zij de hulp inroepen van het Interventieteam Defensie. Het aantal meldingen dat betrekking heeft op de bedrijfsveiligheid, waaronder de categorie «voedsel/waterkwaliteit», staat in het jaarverslag van het Ministerie van Defensie (Kamerstuk 35 200 X, nr. 1, bijlage 7).
Bij ziekmeldingen in het registratiesysteem van de Defensie Gezondheidszorg Organisatie behoort de diagnose tot het medisch geheim. Daarover kunnen dus geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u aangeven waarom Defensie mariniers opzadelt met slechte maaltijden en een onhygiënische kazernekeuke, terwijl Defensie wel in staat is om geld uit te geven aan diversiteitsgedram, klimaatgezever, vliegende Titanic’s en de dure etentjes van topambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de puinhopen binnen Defensie? Zo nee, waarom niet?
In het genoemde AD-artikel wordt melding gemaakt van achterstallig onderhoud, niet van slechte maaltijden. Het achterstallig onderhoud aan de Van Braam Houckgeestkazerne is het gevolg van keuzes uit het verleden om minder geld aan onderhoud van vastgoed te besteden, in combinatie met het eerdere besluit de mariniers te verhuizen. Daardoor staat het onderhoud aan deze kazerne al jaren op een laag pitje. Inmiddels is besloten de keuken op de Van Braam Houckgeestkazerne te vernieuwen.
Bent u bereid om onmiddellijk de situatie van mariniers te verbeteren door de salarissen te verhogen, de krankzinnige verhuisplannen af te blazen en te zorgen voor een goede kazernekeuken met smakelijke maaltijden (eventueel door de catering bij het Ministerie van Defensie te verplaatsen naar de marinierskazerne in Doorn)? Zo nee, waarom niet?
Het CAO-akkoord waarover in juli jl. overeenstemming is bereikt, voorziet in een salarisverhoging voor burgers en militairen, dus ook voor de mariniers. Terwijl de keuken op de Van Braam Houckgeestkazerne wordt vernieuwd, zijn er maatregelen getroffen om in de tussentijd een goede voedselverstrekking te waarborgen.
Schaamt u zich niet dat Nederland binnenkort geen mariniers meer heeft zolang u doorgaat met het schenden van uw zorgplicht en het ruïneren van de werkbeleving en het privéleven van mariniers? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in de genoemde beweringen.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De verwijdering van twee wietplanten uit de tuin van een ouder echtpaar door de politie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tijdens aangifte horen Jan en Jannie dat politie hun wietplanten heeft weggehaald»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de klokkenluider overlast heeft ervaren van de twee cannabisplanten?
Wij kunnen niet ingaan op de inhoud van een individuele melding bij Meld Misdaad Anoniem.
Kunt u, met het oog op de Grondwet, internationale verdragen, maar ook op bijvoorbeeld het recht op gezond leven, reflecteren op het huidig beleid rondom medicinale cannabis?
Het huidige beleid heeft als doel om binnen de geldende internationale en nationale wettelijke kaders ervoor te zorgen dat medicinale cannabis van farmaceutische en constante kwaliteit via de apotheek op recept beschikbaar wordt gesteld aan patiënten die dit door hun arts voorgeschreven hebben gekregen.
Met het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) houdt Nederland zich aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 19612. Dit verdrag stelt dat indien een land de teelt van cannabis voor medicinale doeleinden toelaat er een nationaal bureau moet zijn dat alle oogsten opkoopt en het alleenrecht heeft op verkoop. Dit regeringsbureau moet de oogst in bezit nemen. De op deze wijze gecontroleerde kwaliteit komt ten goede aan de gezondheid van de patiënt.
Hoe beoordeelt u het weghalen van twee cannabisplanten bij een ouder echtpaar, van wie de vrouw baat heeft bij het gebruik van cannabisolie voor haar psoriasis, als u kijkt naar proportionaliteit en barmhartigheid?
Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet).
Binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM), worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik en wordt er in principe niet vervolgd. Als een klacht binnenkomt, zal de politie daar echter wel naar moeten kijken. Bij aantreffen van planten worden deze in beslag genomen. De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Realiseert u zich dat de aangeboden medicinale olie en cannabis niet voor iedereen effectief en/of betaalbaar is, aangezien er vele verschillende kruisingen bestaan (waarin niet alleen de gehaltes Tetrahydrocannabinol (THC), Cannabidiol (CBD) en andere cannabinoïden variëren, maar ook het terpenenprofiel), dat medicinale – whole plant – cannabisolie nauwelijks legaal verkrijgbaar is én de zorgverzekeraars gestopt zijn met vergoeden?
Gelet op de ervaringen van het BMC, wordt met de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. In het algemeen kan het zijn dat patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel. Ook dan kan het niet zo zijn dat het (genees)middel thuis gemaakt wordt en toegestaan wordt omdat het volgens de patiënt beter werkt.
Daarnaast is het BMC bereid om het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen inzake het aanbod zoals nu beschikbaar is en de mogelijke hiaten hierin. Het BMC heeft mij bovendien laten weten bereid te zijn om informatie te verstrekken over het huidige aanbod aan medicinale cannabis. Verder ga ik met het BMC de mogelijkheid bespreken om, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de kosten, indien hiertoe een aanvraag wordt ingediend door het OM, de politie of de burgermeester in het kader van een rechtszaak, analyses van cannabis variëteiten te laten uitvoeren met samples van planten waarover de rechtszaak gaat. De samples worden op inhoudsstoffen geanalyseerd en voor zover mogelijk vergeleken met het huidige aanbod. Per aangeleverde sample heeft BMC informatie nodig over de indicaties waarvoor de variëteit wordt gebruikt.
Voor wat betreft medicinale olie, heeft BMC mij aangegeven dat iedere bereidingsapotheek in Nederland cannabisolie mag maken als magistrale bereiding. De apotheken die dit momenteel al doen, zijn in staat om alle soorten verhoudingen te bereiden waar de patiënt om verzoekt. Fysiek ophalen van de producten is niet vereist3.
Voor de effectiviteit van medicinale cannabis bestaat volgens het Zorginstituut onvoldoende wetenschappelijk bewijs. Daarom is medicinale cannabis niet opgenomen in het verzekerde basispakket waardoor zorgverzekeraars het gebruik van dit middel niet standaard vergoeden.
Wel heeft BMC de apotheekinkoopprijs de afgelopen jaren stapsgewijs verlaagd. Daardoor ligt de prijs op dit moment (significant) onder de prijs van door Coffeeshops aangeboden recreatieve cannabis.
Wat betekent de uitspraak van de rechtbank van Middelburg voor het huidige medicinaal cannabis beleid, waarin staat dat de burgemeester ten onrechte het huis van een medicinaal wietkweker voor drie maanden heeft gesloten?2
De uitspraak van de rechtbank betreft het inzetten van een bestuurlijke bevoegdheid door de burgemeester. Het beleid ten opzichte van medicinale cannabis staat hier los van.
Bent u bereid patiënten die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis en een doktersvoorschrift hebben voor het gebruik ervan een individuele ontheffing te verlenen op basis van artikel 8 van de Opiumwet?
Op grond van artikel 8i van de Opiumwet verleen ik niet meer ontheffingen van het verbod op teelt van hennep dan voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 8h van dezelfde wet nodig is. Er wordt op dit moment in Nederland voldoende hennep geteeld om hierin te kunnen voorzien.
Via openbare aanbesteding sluit BMC contracten met telers van medicinale cannabis. Hierbij is van belang dat de teler cannabis kan telen en verder bewerken onder strikte condities zodat het eindproduct steeds de juiste sterkte van werkzame stoffen heeft, het product voldoet aan eisen met betrekking tot vervuiling en het daardoor ook geschikt is voor patiënten met een lage weerstand. Op die manier voorzie ik in de behoefte aan medicinale cannabis.
Gelet op hoge kwaliteitseisen kan er bij thuisteelt per definitie van «medicinale cannabis» geen sprake zijn. Het afleveren van medicinale cannabis moet via de apotheek. De apotheek ontvangt de goedgekeurde medicinale cannabis van BMC. Bij het voorschrijven dan wel afleveren van de medicinale cannabis in de apotheek vindt ook nog controle plaats of de medicinale cannabis gebruikt kan worden met andere geneesmiddelen die de patiënt mogelijk gebruikt.
Het bericht 'Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak' |
|
Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Bouwsector loopt miljarden mis door inperking stikstofuitstoot»1 en «Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak» met betrekking tot de ABN-AMRO publicatie «Stikstof-uitspraak kost bouwsector komende vijf jaar 14 miljard omzet»?2 3
Ja.
Is het waar dat de provincies naar aanleiding van de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in IPO-verband hebben afgesproken voorlopig geen nieuwe natuurvergunningen te verlenen? Zo ja, wie draait dan op voor de vertragingsschade? Zo nee, hoe wordt de juridische houdbaarheid van de verleende vergunningen dan gewaarborgd?
De vergunningverlening heeft even stilgelegen maar in de brief van 4 oktober jl. heeft het kabinet aangekondigd dat stapsgewijs de vergunningverlening weer op gang kan komen. Per 11 oktober is het loket bij de (meeste) provincies voor de aanvraag van vergunningen in kader van de natuurbeschermingswet weer open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de toestemming worden verleend. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen. Voor 2020 wordt er een drempelwaarde verkend voor stikstofdepositie, zodat het vergunningsproces voor veel (kleine) activiteiten weer in gang kan worden gezet. Daarnaast is het belangrijk dat er bronmaatregelen worden genomen waar deze effect hebben, onder meer door vrijwillige en warme sanering van boerenbedrijven in de buurt van natuurgebieden, investeringen in innovaties en gerichte snelheidsverlagingen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
In hoeverre mitigeert de ambitie van het kabinet om energieneutrale woningen te bouwen de beperkingen die de stikstofuitspraak opwerpt?
De afspraken over het terugdringen van de uitstoot van CO2 hebben ook effect op het terugdringen van de uitstoot van stikstof. Hierdoor bevorderen deze afspraken ook het terugdringen van de stikstofdepositie. Alle nieuwbouwwoningen zijn bijna energieneutraal en uitstootvrij (BENG-eisen). Dat betekent dat deze in de gebruiksfase geen of nauwelijks stikstofemissie kennen. De verduurzaming van de gebouwde omgeving verloopt stapsgewijs en gebiedsgericht. Door deze bronaanpak vermindert de stikstofuitstoot waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het natuurherstel en het mogelijk maken van nieuwe bouwprojecten.
Bronmaatregelen zijn in belangrijke mate al onderdeel van het Klimaatakkkoord. Dit akkoord gaat niet alleen over CO2, maar stuurt ook op stikstof. In 2050 is de volledige gebouwde omgeving CO2-arm en aardgasvrij en bovendien 100% circulair. In dat kader worden al stappen gezet. Zo worden bijvoorbeeld komend jaar de milieuprestatienormen zodanig aangescherpt dat dit circulaire bouw bevordert. Daarnaast is er een subsidieregeling voor huiseigenaren om hun woning te isoleren (een eerste noodzakelijke stap naar alternatieve warmtebronnen).
Voor hoeveel woningen geldt dat de bouw inmiddels als gevolg van de uitspraak is stopgezet?
De Raad van State heeft aangegeven dat de PAS-uitspraak geen gevolgen heeft voor onherroepelijke vergunningen. Bouwprojecten in uitvoering zijn als gevolg van de uitspraak niet stopgezet. Wel leidt de uitspraak voor een groot aantal woningbouwplannen tot vertraging en/of aanpassing. In het overzicht dat de Minister van LNV op 13 september jl. aan uw Kamer heeft doen toekomen is te zien dat provincies en gemeenten inschatten dat de uitspraak van de Raad van State potentieel meer dan 300.000 woningen raakt. Uit een inventarisatie van de leden van Bouwend Nederland blijkt dat er op dit moment bijna 25.000 woningen zijn getroffen door de uitspraak. Dat betekent niet dat al deze projecten uiteindelijk geen doorgang kunnen vinden, maar wel dat deze projecten moeten kijken of er een depositie in Natura 2000 plaatsvindt.
Veel initiatieven zijn stilgevallen waardoor direct uitstel van woningbouw is ontstaan en de continuïteit in de bouwsector in gevaar komt. Voor de vergunningverlening is ook ecologische en juridische expertise bij gemeenten en provincies nodig maar (nog) niet altijd voorhanden. Dat laat onverlet dat de mogelijkheden die thans beschikbaar zijn in veel gevallen perspectief kunnen bieden.
Wat betekent de stikstofuitspraak voor de afgifte van bouwvergunningen en wat kunt u doen om het aantal afgegeven bouwvergunningen op peil te houden, gegeven de ontwikkelingen in verstrekte vergunningen en de ambities van 75.000 woningen die in de Nationale Woonagenda zijn opgesteld4?
De afgifte van bouwvergunningen heeft de afgelopen maanden enige vertraging opgelopen. Inmiddels is het loket voor de aanvragen weer beperkt open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de overheid toestemming verlenen. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen.8
Wat kan de bouwsector volgens u doen om emissieloos bouwen te stimuleren?
Met het verplichten van aardgasvrije bouw is een belangrijke emissiebron bij nieuwbouw weggenomen. Toch zijn er aanvullende technische innovaties mogelijk die het terugdringen van de stikstofdepositie in de bouwfase bevorderen. Op korte termijn zou het een oplossing kunnen zijn om door middel van installaties de negatieve effecten te mitigeren. Bijvoorbeeld het installeren van luchtwassers of innovaties als het elektrificeren van vrachtvervoer en werktuigen zouden daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Dit soort innovaties vragen een nadere uitwerking. Ik ga daarover graag met de sector in gesprek. Op de langere termijn is het noodzakelijk de uitstoot van stikstof bij de bron aan te pakken.
Welke inspanningen doet u om de sector te stimuleren om emissieloos te bouwen?
Een belangrijke stap om emissies terug te dringen is al gezet door over te stappen op aardgasvrije nieuwbouw. Daardoor is – naast stikstofemissies als gevolg van de zgn. verkeer aantrekkende werking van woningen in de gebruiksfase – met name het bouwproces nog een tijdelijke bron van uitstoot. Ik ondersteun de sector door het faciliteren van onderzoek en kennisuitwisseling.
Hoe ondersteunt het kabinet de ontwikkeling en inzet van elektrische werkbouwtuigen?
Er zijn innovaties gaande in de markt, bijvoorbeeld de inzet van elektrische hijskranen. Ik ben met partijen in de sector in gesprek om gezamenlijk in kaart te brengen wat nodig is om deze ontwikkeling te versnellen.
Welke acties onderneemt het kabinet om de bouwsector te stimuleren om de stikstof-emissie terug te dringen of grondig te compenseren en zo woningbouwprojecten door te laten gaan?
De bouwsector is verantwoordelijk voor minder dan 0,6% van de gemiddelde stikstofdepositie in Nederland (RIVM, 2019). Dat neemt niet weg dat zij kan bijdragen aan minder stikstofuitstoot. Zo onderzoekt de sector momenteel of het mogelijk is hubs te maken vanaf waar bouwmaterialen met elektrisch vervoer naar de eindbestemming kunnen worden gebracht. Ook zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld elektrische hijskranen in te zetten.
Onderkent u dat de ADC-toets lastiger uitvoerbaar is voor de woningbouw dan voor grote infrastructurele projecten, zoals in het artikel wordt gesteld?
De ADC-toets is naar verwachting lastiger uitvoerbaar voor een individueel woningbouwproject dan voor grote infrastructurele projecten van nationaal belang. Onderdeel van de toets is immers dat er geen alternatieven beschikbaar zijn met minder schadelijke effecten voor N2000-gebieden. Wanneer op een hoger schaalniveau gekeken wordt, bijvoorbeeld op het niveau van de regio, liggen die alternatieven minder voor de hand. Wanneer er in een regio een grote vraag naar woningen is, waar niet aan kan worden voldaan met de huidige voorraad, kan er mogelijk een potentieel (groot) maatschappelijk belang naar voren komen. Er is juridisch en praktisch nog geen ervaring opgedaan met de uitvoering van een (regionale) ADC-toets voor woningbouw.
Kunt u uiteenzetten wanneer een woningbouwproject onder een «dwingende reden van algemeen belang» valt?
Zie antwoord vraag 10.
Welke mogelijkheden bestaan er om eventuele drempels voor woningbouw, die de ADC-toets opwerpt, weg te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre is het uw verwachting dat naast woningbouwprojecten die op plaatsen met een woningoverschot ook op plaatsen zonder een woningoverschot tegen restricties aanlopen, en wat kunt u in dit geval doen om de woningbouw op peil te houden?
De gevolgen van de uitspraak van de Raad van State strekken zich uit over heel Nederland en dit staat los van het feit of er een woningtekort dan wel -overschot is. De Natura-2000 gebieden liggen verspreid over Nederland en veel gebieden zijn overbelast met stikstof. Zie verder antwoord vraag 5.
In hoeverre deelt u de stelling dat binnenstedelijk bouwen door de uitspraak van nog groter belang wordt, en wat doet u om dit te stimuleren?5
Binnenstedelijke projecten liggen over het algemeen verder van N2000-gebieden en zullen daarmee tot minder stikstofdepositie kunnen leiden in deze gebieden. Bovendien kan de uitstoot van de nieuwe woningen en het bijbehorende verkeer mogelijk worden gesaldeerd met de uitstoot die eerder op die locatie plaatsvond. Dat kan de haalbaarheid van het realiseren van binnenstedelijk bouwen, voor wat betreft het aspect stikstofdepositie, over het algemeen iets vergroten.
Kunt u aangeven hoe ver het staat met uw aankondiging om uiterlijk dit najaar met een overzicht te komen van alle infraprojecten die door de PAS-uitspraak worden getroffen?
Een overzicht van de nationale infrastructuur projecten die mogelijk gevolgen ondervinden van de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is opgenomen bij de brief die de Minister van LNV u 13 september heeft doen toekomen (Kenmerk DGNVLG-NP/19219179). De gevolgen van de PAS uitspraak worden momenteel geïnventariseerd. Duidelijk is dat de uitspraak gevolgen kan hebben voor zowel planning als uitgaven. Voor grote MIRT-projecten in de buurt van Natura 2000-gebieden zal een passende beoordeling opgesteld moeten worden en dient mogelijk een ADC-toets te worden doorlopen. Dit kan veel tijd kosten, zeker als er prioritaire habitats betrokken zijn en advies van de Europese Commissie noodzakelijk is. De Minister van IenW zal de Kamer voorafgaand aan het Nota-overleg MIRT informeren over de gevolgen van de PAS-uitspraak voor de nationale infrastructuur projecten.
Het niet handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de politie niet in alle gevallen handhavend optreedt wanneer iemand in een boerka met het openbaar vervoer wil reizen?1
Ja.
Is het waar dat de politie niet in alle gevallen een boete uitschrijft voor het reizen met het openbaar vervoer in een boerka? Zo ja, waarom gebeurt dat niet? Wordt per persoon bijgehouden of er al eerder sprake was van een waarschuwing?
Het gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding maakt geen onderscheid naar soort kleding. Alle kleding die het gezicht onherkenbaar maakt valt hieronder.
Het verbod wordt strafrechtelijk gesanctioneerd. De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen.2 Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet. De politie zal in de regel eerst aan de overtreder vragen om de overtreding te beëindigen. Als een betrokkene weigert de gezichtsbedekking te verwijderen of de ruimte te verlaten, kan de politie een proces-verbaal opmaken. Het OM bepaalt vervolgens op welke wijze het proces-verbaal wordt afgedaan. Het uitgangspunt is dat zowel de betrokken instelling als de politie de-escalerend optreedt.
In het algemeen registreert de politie geen waarschuwingen. De politie geeft bij de uitvoering van haar taak frequent waarschuwingen af en het registeren daarvan zou tot een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring leiden. Daarbij komt dat registratie van waarschuwingen in de praktijk niet noodzakelijk blijkt te zijn voor adequate handhaving. Indien blijkens meldingen van het OV sprake is van een patroon van overtredingen, kan worden besloten tot een gerichte handhavingsactie in samenwerking met het OV.
Welke concrete afspraken zijn er tussen politie en Openbaar Ministerie over het handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer?
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen. Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet.
Welke andere middelen zijn er om het verbod in het openbaar vervoer effectief te handhaven?
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is, dat er op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en dat daar naar gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven, maar ik hou de vinger aan de pols.
Welke concrete taak ligt er voor respectievelijk vervoersbedrijven, chauffeurs en/of controleurs bij de handhaving van het boerkaverbod? Wat zijn de precieze mogelijkheden voor boa’s in het openbaar vervoer om op te treden op grond van deze wet?
In antwoord op vraag 4 is vermeld op welke wijze de handhaving in het openbaar vervoer plaatsvindt. Deze werkwijze geldt eveneens voor bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) in het openbaar vervoer. Deze wet bevat geen basis om nieuwe bevoegdheden toe te kennen aan boa’s. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Wat is uw oordeel over de richtlijn van vervoerders die nog steeds stelt dat het boerkaverbod niet zou kunnen worden afgedwongen vanwege de vervoerplicht? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat vervoerders zich conformeren aan de door het kabinet toegelichte lijn dat de wet wel degelijk grond biedt om reizigers toegang te weigeren? (overleg IenW-vervoerders, 12 maart 2019)
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2 en 4 heeft het OV-personeel bij de naleving van de wet de rol van het aanspreken van de persoon die in overtreding is en het bieden van een keuze om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Het OV-personeel heeft ook de mogelijkheid een melding te doen waarbij de overtreding wordt geregistreerd in het eigen registratie systeem. Het OV-personeel heeft daarnaast een vervoersplicht en kan reizigers met een geldig vervoerbewijs niet weigeren. Wanneer in het geval van een overtreding van het verbod escalatie optreedt, kan er echter sprake zijn van hinder. In het geval van hinder is het personeel bevoegd in afwijking van de vervoersplicht de toegang te weigeren op basis van de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Deze regelgeving bevat onder andere de mogelijkheid om iemand de toegang te weigeren als er sprake is van hinderlijk gedrag of misbruik van de noodrem.
Deelt u de mening dat personeel niet in de knel mag komen door instructies van werkgevers die ertoe leiden dat wettelijke (verbods)bepalingen niet worden uitgevoerd? Wat doet u eraan om onduidelijkheid over deze situatie te voorkomen?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Zoals aangegeven bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer en in de brief van 1 april 20193 is er in de afgelopen maanden en nu nog steeds contact en overleg met ministeries, sectoren en koepels. Het gaat daarbij onder anderen om OV-bedrijven, het Ministerie van VWS en de koepelorganisaties in de zorg, het Ministerie van OCW en de koepelorganisaties in het onderwijs en met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen en de rijksoverheid. Op basis daarvan is gekeken naar het moment van inwerkingtreding, de behoefte in de verschillende sectoren aan uitwerking van de communicatie en vragen die er in het algemeen leefden over de reikwijdte van de wet. Daarbij is gezorgd voor het verstrekken van informatie en concrete antwoorden over de uitvoering van de wet.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de politie en openbaarvervoerbedrijven over het al dan niet uitschrijven van een boete bij reizigers die met een boerka willen reizen met het openbaar vervoer? Zo ja, welke?
Nee. Het Openbaar Ministerie bepaalt het strafvorderingsbeleid bij overtreding van de wet.
Deelt u de opvatting dat wetgeving gehandhaafd dient te worden, mede in het licht van de geloofwaardigheid van handhavend optreden op grond van andere wetgeving (bijvoorbeeld appen op de fiets)? Op welke wijze draagt u er zorg voor dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding ook in het openbaar vervoer gehandhaafd wordt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 8. Ja, die opvatting deel ik. Met de beleidsbrief van het OM, het handelingskader van de politie en de gedragslijn voor het OV personeel is hier invulling aan gegeven.
Het bericht dat er vandaag weer een frontale botsing op de N36 heeft plaatsgevonden |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er vandaag weer een frontale botsing heeft plaatsgevonden op de N36?1
Ja.
Deelt u de mening dat de genomen maatregelen tekortschieten?
In de afgelopen jaren zijn door Rijkswaterstaat binnen het programma «Meer Veilig»2 meerdere infrastructurele maatregelen getroffen op deeltrajecten van de N36. Het laatste, en grootste, deel van de maatregelen is vorige zomer uitgevoerd en in september 2018 opgeleverd. Voor een representatief beeld of voor een onderbouwde evaluatie van de verkeersveiligheid op een traject bekijkt Rijkswaterstaat het ongevallenbeeld over een periode van 3 jaar. We zijn nu pas een jaar verder na de genomen maatregelen. De periode van een jaar vind ik daarom te kort om op dit moment gefundeerde uitspraken te doen over het effect van de genomen maatregelen voor de weginrichting.
Los van de weginrichting, speelt weggedrag een belangrijke rol bij ongevallen. Om de verkeersveiligheid te verbeteren werkt Rijkswaterstaat daarom aan de ontwikkeling van een gedragsbeïnvloedingscampagne op de N36. Rijkswaterstaat werkt hierbij samen met het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Oost. Dit orgaan is onderdeel van de provincies Overijssel en Gelderland.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk met nieuwe maatregelen te komen die wel effect hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de provincie Overijssel te vragen bij te dragen aan de totstandkoming van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
De toenemende armoede onder mensen met schulden |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bewindvoerders: mensen met schulden worden steeds armer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fatsoenlijk bestaan? Wat vindt u ervan dat de meest kwetsbare mensen in de samenleving steeds minder geld overhouden voor boodschappen, een nieuwe jas of een schoolreisje voor hun kinderen, terwijl de economie groeit?
Ik realiseer me dat het voor veel mensen een uitdaging is om de eindjes aan elkaar te knopen. Wanneer mensen kampen met problematische schulden heeft dit grote impact op iemands leven en welzijn. Het is mijn prioriteit om alles op alles te zetten om schuldenproblematiek zoveel mogelijk te voorkomen, om mensen met financiële problemen te ontzorgen en in te zetten op een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Het kabinet heeft zich hieraan verbonden in de Brede schuldenaanpak.
Er is de afgelopen jaren veel gedaan om de koopkracht van kwetsbare groepen te ondersteunen. Zo is er extra geld gegaan naar de toeslagen voor huur- en zorgkosten. Deze toeslagen stijgen bovendien mee op het moment dat de prijzen stijgen, juist om de laagste inkomens te ondersteunen in de vaste lasten. Daarnaast is er een aantal andere maatregelen getroffen, bijvoorbeeld de verlaging van de inkomstenbelasting door middel van de verhoging van de heffingskortingen. Hier profiteren lage en middeninkomens van en bovendien zorgt dit voor een netto hogere AOW- en bijstandsuitkering. Dat is ook terug te zien in de berekeningen van het netwerk van maatschappelijke bewindvoerders «Zelf». Zo is het budget na de vaste lasten gestegen met 14,15%.
Is het waar dat voor mensen met problematische schulden de kosten van noodzakelijke uitgaven, waaronder boodschappen, de kapper en treinkaartjes, harder zijn gestegen dan het netto inkomen? Zo nee, op welke informatie baseert u uw conclusie?
Het voorkomen en tegengaan van schulden heeft prioriteit voor dit kabinet. We werken hierin samen met een brede vertegenwoordiging van organisaties binnen en buiten het Rijk die betrokken zijn bij schuldenproblematiek. Ook de bewindvoerders zijn hierbij aangesloten als belangrijke ketenpartner in het voorkomen en tegengaan van financiële problematiek.
De conclusie die in het krantenbericht wordt getrokken over de stijging van noodzakelijke uitgaven ten opzichte van het netto-inkomen volgt mijns inziens niet uit het onderzoek dat is uitgevoerd door netwerkorganisatie «Zelf». Over de steekproef geeft «Zelf» aan dat het mensen betreft die voornamelijk op grond van een chronische fysieke of mentale beperking onder bewind staan, niet vanwege problematische schulden.
Dit neemt niet weg dat deze mensen financieel kwetsbaar zijn en risico lopen op het ontstaan van financiële problemen. Wanneer sprake is van problematische schuldsituaties is het de vraag wat gezien kan worden als het netto-inkomen. Zo kan een hoger netto-inkomen (bijvoorbeeld door een verlaging van de inkomstenbelasting of dankzij een hoger salaris) direct naar de schuldeisers terugvloeien. De bestedingsruimte van iemand neemt dan niet toe, maar zijn schuldenlast neemt hierdoor wel sneller af.
Een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso moet voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken als zij te maken krijgen met invordering door publieke en private schuldeisers.
Het kabinet bevordert conform de Rijksincassovisie van 20162 dat overheidsinstanties met elkaar samenwerken. Zo kan beter rekening worden gehouden met de situatie van mensen met schulden, onnodige ophoging van schulden worden voorkomen en het bestaansminimum beter worden beschermd.
Bij het innen van schulden spelen ook incassobureaus een belangrijke rol. Misstanden binnen deze sector kunnen tot onnodige verscherping van de bestaande schuldenproblematiek leiden. Het kabinet pakt daarom misstanden in de incassomarkt aan3.
Wat vindt u ervan dat gezinnen nooit met hun kinderen op vakantie kunnen? Hoe staat het met uw toezegging om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa in gesprek te treden om gemeenten te helpen met het maken van beleid zodat alle kinderen kunnen meedoen?2
Ik vind dat elk kind zich optimaal moet kunnen ontwikkelen, ongeacht de financiële thuissituatie. Sinds 2017 ontvangen gemeenten dan ook elk jaar € 85 miljoen extra voor de participatie van kinderen in armoede.
De VNG en Divosa werken voortvarend aan een ondersteuningstraject gericht op het (kinder)armoedebeleid binnen gemeenten. Hierover zal ik u in de brief «Stand van zaken uitwerking ambities kinderarmoede» nader informeren. Ik zal deze brief voor het AO armoede en schulden van 10 oktober aanstaande aan u verzenden.
Is het waar dat voor mensen onder beschermingsbewind het percentage van het inkomen dat wordt uitgegeven aan vaste lasten sinds 2009 is gestegen van 72 procent naar 74 procent?
Op basis van het onderzoek dat «Zelf» heeft uitgevoerd onder de onderbewindgestelden kan een dergelijke algemene uitspraak niet gedaan worden. Bij deze groep speelt namelijk de persoonlijke situatie een grote rol en het gebruik van gemeentelijke regelingen als de bijzondere bijstand of de kwijtschelding van gemeentelijke lasten.
Om juist de laagste inkomens te ondersteunen in de vaste lasten zijn er toeslagen voor huur en zorgkosten. Deze toeslagen stijgen mee op het moment dat de prijzen stijgen. Een hogere zorgpremie vertaalt zich dus direct door in een hogere zorgtoeslag. Bovenop deze reguliere indexatie is er de afgelopen jaren ook extra geld gegaan naar de toeslagen.
Maakt u zich ook zorgen over de financieel kwetsbare positie van deze mensen, zeker in het licht van de waarschuwing van het Nibud dat huishoudens die meer dan 60 procent van hun inkomen aan vaste lasten besteden een verhoogd risico op financiële problemen lopen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er belang aan dat we mensen in een financieel kwetsbare positie zo goed en tijdig mogelijk ondersteunen om te voorkomen dat zij in de financiële problemen raken. Een belangrijke maatregel die ik in het kader van de Brede schuldenaanpak neem, is dan ook om de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening aan te passen zodat gegevensuitwisseling ten behoeve van vroegsignalering wettelijk wordt mogelijk gemaakt. Gemeenten worden hiermee in staat gesteld om signalen van betalingsachterstanden van huur, zorgverzekering, energie en drinkwater te gebruiken om vroegtijdig mensen te bereiken en een ondersteuningsaanbod te doen.
Ik ben het eens met het Nibud dat voor alle huishoudens geldt dat zij goed moeten letten op de inkomsten en uitgaven. Zeker als een huishouden veel geld kwijt is aan de vaste lasten, is het goed om de uitgaven kritisch te bezien.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de invloed van problematische schulden op de koopkracht van mensen? Zo nee, waarom acht u inzicht hierin niet nodig?
Op dit moment voert het CBS in opdracht van het Ministerie van SZW een onderzoek uit naar de landelijke omvang en de achtergronden van de schuldenproblematiek in Nederland. Verwachting is dat dit onderzoek wordt afgerond in het voorjaar van 2020.
Acht u een bedrag van 386,50 euro per maand voldoende voor de kosten van levensonderhoud? Zo nee, hoe verklaart u dat sommige mensen zo weinig geld overhouden in een welvarend land als Nederland?
Op basis van het onderzoek dat «Zelf» heeft uitgevoerd kan naar mijn mening een dergelijke algemene uitspraak over de inkomenspositie van betrokken cliënten niet gedaan worden. Mensen met een inkomen op bijstandsniveau hebben het niet breed, maar moeten met dit inkomen in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het kan zo zijn dat dit in individuele gevallen niet zo is, bijvoorbeeld als er sprake is van extra en bijzondere kosten. De gemeente kan op basis van individuele omstandigheden en iemands financiële situatie beslissen om bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Daarnaast hebben gemeenten verschillende andere mogelijkheden om mensen met een laag inkomen te helpen, bijvoorbeeld door kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en collectieve ziektekostenverzekeringen.
Wat vindt u ervan dat niet iedereen die dat nodig heeft aanspraak kan maken op de bijzondere bijstand? Brengt u in kaart hoe groot de verschillen in toegankelijkheid zijn tussen gemeenten? Vindt u dat de overheid een taak heeft om een bepaalde minimale toegankelijkheid te waarborgen?
De bijzondere bijstand en de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen zijn onderdeel van de Participatiewet. Gemeenten bepalen of iemand hier recht op heeft en kijken hierbij naar individuele omstandigheden en iemands financiële situatie.
Bent u bereid maatregelen te treffen zodat iedereen er zeker van kan zijn dat ze de boodschappen, nieuwe kleding, of de kapper kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Armoede- en schuldenbeleid van 10 oktober 2019?
Ja.
Het lekken van de plannen voor Prinsjesdag |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft het kabinet een plan voor Prinsjesdag vooraf gelekt naar de krant? 1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Herinnert u zich nog uw uitspraak dat de voorstellen tot Prinsjesdag geheim moeten blijven uit respect voor de Koning?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wél informeren van de krant, maar níet informeren van de Kamer getuigt van gebrek aan respect voor de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom toont u zo weinig respect voor de Koning en voor de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit plan voor Prinsjesdag, dat blijkbaar naar de krant kan worden gestuurd, ook naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het niet handhaven van het verbod op gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer |
|
Harry van der Molen (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nikabdraagster uit de bus gezet»?1
Ja.
Bent u bekend met de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding van 27 juni 2018, waarvan artikel 1, eerste lid luidt: 'Het is verboden om in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen kleding te dragen die het gezicht geheel bedekt of zodanig bedekt dat alleen de ogen onbedekt zijn, dan wel onherkenbaar maakt». (Staatsblad 2018, 222)?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding op 1 augustus 2019 in werking getreden is in Nederland (Staatsblad 2019, 165)?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom een chauffeur in Limburg, die deze wet netjes handhaaft, op de vingers getikt wordt en waarom de politie en de werkgever deze man niet ondersteunen?
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn, de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf betrokken bij dit voorval heeft binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt nageleefd.
Ten aanzien van de politie merk ik op dat op de eerste dag de politiemedewerker overeenkomstig de interne politie instructie heeft gehandeld. Ten overvloede merk ik op dat de tweede dag de verkeersleiding zelf de beslissing heeft genomen om de politie niet in te schakelen.
Wilt u ervoor zorgen dat deze man en andere mensen die gewoon netjes de wet uitvoeren beschermd worden en wilt u de chauffeur persoonlijk bedanken?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze wet effectief gehandhaafd gaat worden in het openbaar vervoer? En wat vindt u ervan dat de politie de tweede keer helemaal niet komt?
Bij de door u genoemde «tweede keer» heeft het openbaar vervoer bedrijf in kwestie aangegeven dat de persoon met gezichtsbedekkende kleding door de chauffeur aangesproken, de keuze is voorgelegd om de gezichtsbedekking te verwijderen of de bus te verlaten en is de verkeersleiding ingeschakeld. De verkeersleiding maakt de inschatting of de politie moet worden ingeschakeld. In dit geval heeft de verkeersleiding op basis van de concrete situatie de inschatting gemaakt de politie niet in te zetten.
Op basis van de wet en de wetsbehandeling die vertaald is in de gedragslijn voor het openbaar vervoer is de inschatting of de politie wordt gebeld aan de medewerkers. Dit is ook zo opgenomen in de gedragslijn voor het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
De wijze van naleving en handhaving in het openbaar vervoer is opgenomen in mijn antwoord op vraag 4.
De mogelijkheden tot verruiming van de inkomensgrens voor sociale huur |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
In de beschikking van de Europese Commissie van 2009 over de steunmaatregelen aan woningcorporaties, schrijft de Commissie dat eerdere kritiek van de Commissie, zoals verwoord in haar artikel 17-brief, gericht was op het ontbreken van een specifieke afbakening en dat de Nederlandse regering vervolgens per brief een inkomensgrens van 33.000 euro heeft voorgesteld; klopt het derhalve dat de Nederlandse regering zelf deze inkomensgrens heeft voorgesteld? Zo nee, welke elementen uit de beschikking zijn onjuist?
Zoals in mijn eerdere beantwoording op vragen van lid Beckerman1, lid Smeulders2 en lid Nijboer3 is aangegeven kon Nederland zelf voorstellen doen, maar moest de Europese Commissie (hierna: EC) deze beoordelen. Zoals indertijd met uw Kamer gedeeld, heeft Nederland geprobeerd om de doelgroep te definiëren op objectkenmerken van woningen. Dat voorstel is niet geaccepteerd door de EC. In uw Kamer is de mogelijkheid aan de orde geweest om de doelgroep af te bakenen op de huurtoeslagdoelgroep. Er is toen een motie ingediend, met de stelling dat dit tot een te lage grens zou leiden. Op die basis is er vervolgens opnieuw onderhandeld in Brussel over een andere, hogere inkomensgrens. In dat kader heeft toenmalig Minister van Wonen, Wijken en Integratie op 3 december 2009 een brief aan de EC aangeboden waarin de doelgroep is gedefinieerd als woningzoekenden met een inkomen van maximaal € 33.000 met een jaarlijkse indexering. Deze maatregel is met de EC besproken en in overleg met uw Kamer overeengekomen. De Commissie heeft toen geaccepteerd dat er een inkomensgrens van € 33.000 zou worden gehanteerd, gelijktijdig met het verhogen van het criterium voor de omvang van de toewijzingen aan de desbetreffende groep van 80% naar 90%.
In antwoord op eerdere vragen schrijft u dat de Europese Commissie de Nederlandse regering heeft gewezen op het besluit HFA Ierland, waarin een inkomensgrens wordt gehanteerd1; hoe verklaart u dan dat het Europees Hof in haar arrest van 15 november 2018 concludeert dat de Commissie niet van mening was dat de Nederlandse autoriteiten de DAEB slechts konden definiëren met verwijzing naar een inkomensgrens?2
In de sinds 2005 geldende algemene EC-regels over DAEB wordt gesteld dat sociale huisvesting in ieder geval moet worden geboden aan een bepaalde doelgroep.6 Voor de afbakening van deze doelgroep wordt niet expliciet een inkomensgrens geëist. Wel hanteren bijna alle lidstaten die een DAEB voor sociale huisvesting hebben, een of meerdere inkomensgrenzen. Bovendien is Nederland door de EC nadrukkelijk gewezen op haar besluit van 3 juli 2001 betreffende staatssteun N209/01 inzake garanties op leningen van HFA Ierland (PB 2002, C 67, blz. 33), dat onder andere een inkomenseis stelt. Zoals ook blijkt uit de informatie die destijds met uw Kamer is gedeeld en die is opgenomen in het antwoord op vraag 1, kon Nederland zelf voorstellen doen, maar moest de EC deze beoordelen.
Is het denkbaar dat de Europese Commissie een andere afbakening had geaccepteerd dan een inkomensgrens? Zo nee, op basis van welke gesprekken of correspondentie met de Europese Commissie is die conclusie getrokken en hoe verhoudt die conclusie zich tot de onder 2 genoemde uitspraak van het Hof?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Heeft de Nederlandse regering op enig moment gepoogd een hogere inkomensgrens vast te stellen of daarover gesprekken gevoerd met de Commissie? Zo ja, hoe werd daarop gereageerd door de Commissie?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Indien de Nederlandse regering ervoor wil zorgen dat ook mensen met hogere inkomens toegang krijgen tot sociale huurwoningen, welke Nederlandse en Europese regelgeving dient daarvoor gewijzigd te worden? Wat is daarvoor de gebruikelijke procedure?
De inkomensgrens voor de toegang tot sociale huurwoningen van corporaties wordt geregeld in de Woningwet. Indien de inkomensgrens gewijzigd wordt, voorziet het Unierecht in twee juridische instrumenten om de voorgestelde wijzigingen in overeenstemming te brengen met de staatssteunregels. Het eerste instrument is een melding voor rechtszekerheid op grond van artikel 108, lid 3, VWEU, en artikel 106, lid 2, VWEU ter aanpassing van de voorwaarden van het DAEB-besluit van 2009. Een nieuwe melding voorziet in een wijziging van het EC besluit van 2009 (Zie artikel 2 Procedureverordening). Het tweede instrument is de toepassing van het DAEB-vrijstellingsbesluit 2012 als een aanvullende DAEB. Toepassing van het DAEB-vrijstellingsbesluit vereist geen melding, maar verplicht de Nederlandse autoriteiten wel om de EC te informeren over de implementatie door middel van een rapportageverplichting. Bij dit tweede instrument bestaat een risico dat de EC achteraf een onderzoek start (op grond van een klacht of op eigen initiatief) en oordeelt dat de maatregelen niet voldoen aan het DAEB-vrijstellingsbesluit. Dit is een risico voor de corporatiesector, omdat in dat geval de Nederlandse staat kan worden gedwongen om de verleende staatssteun terug te vorderen bij corporaties.
Wat is de relatie tussen de strikte interpretatie die u geeft aan de Europese wetgeving en uw voorstel om de inkomensgrenzen voor eenpersoonshuishoudens te verlagen? Erkent u dat juist veel eenpersoonshuishoudens met grote problemen kampen om een betaalbaar huis te vinden? Bent u bereid op uw voorstel om de inkomensgrenzen te verlagen terug te komen?
In de brief aan uw Kamer over mensen met een middeninkomen op de woningmarkt7 en in de brief over Prinsjesdag maatregelen woningmarkt8 heb ik aangekondigd dat ik de DAEB-inkomensgrens voor meerpersoonshuishoudens wil verhogen naar € 42.000 en die voor eenpersoonshuishoudens daartegenover iets wil verlagen naar € 35.000, ten opzichte van de huidige inkomensgrens van € 38.035. Hiermee wil ik de inkomensgrenzen beter laten aansluiten bij de betaalbaarheid en keuzemogelijkheden voor deze verschillende typen huishoudens, gezien het verschil in hun overige kosten voor levensonderhoud. Dit doe ik om ervoor te zorgen dat de huishoudens die nu moeilijk een betaalbare huurwoning kunnen vinden – meerpersoonshuishoudens met een laag middeninkomen – in aanmerking komen voor een sociale huurwoning van een corporatie, zonder dat de slaagkans voor mensen met een lager inkomen onder druk komt te staan. Corporaties krijgen daarnaast meer mogelijkheden om flexibeler te reageren op de specifieke behoeften en wensen die lokaal spelen. Daarvoor wil ik maatregelen nemen om meer lokaal maatwerk in de vrije toewijzingsruimte mogelijk te maken. Zo kan de maximale vrije ruimte worden verhoogd tot 15 procent als corporaties, gemeenten en huurders gezamenlijk beleid hiervoor vaststellen. Indien de lokale situatie of wensen geen aanleiding geven tot het maken van beleid, hebben corporaties 7,5 procent vrije toewijzingsruimte. Bovenstaande voornemens werk ik momenteel uit in een wetsvoorstel dat ik verwacht aan het eind van het jaar aan uw Kamer aan te bieden.
Deelt u de conclusie dat indien het aanbod aan sociale huurwoningen wordt vergroot, de slagingskans niet hoeft af te nemen wanneer de inkomensgrenzen worden verhoogd? Zo nee, waarom niet?
Nieuwbouw is belangrijk om de toegang tot de woningmarkt te verbeteren. Ik zet daar volop op in, bijvoorbeeld met de op Prinsjesdag aangekondigde bouwimpuls van € 1 mld. Daarnaast heb ik in de woondeals afspraken gemaakt met de regio’s met de grootste krapte op woningmarkt om het aanbod van betaalbare woningen te versnellen. Ook de stimuleringsaanpak flexwonen zal zorgen voor een versnelde ontwikkeling van flexibele huisvesting. De vereenvoudiging van de markttoets in de Wet maatregelen middenhuur draagt bij aan meer middenhuur, doordat onnodige stappen uit het proces worden gehaald voor corporaties om niet-DAEB woningen te realiseren.9 Nieuwbouw kost echter tijd, daarom vind ik het van belang om rekening te houden met mogelijke veranderingen in de slaagkansen binnen de bestaande voorraad.
Deelt u de mening dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fijne en betaalbare woning? Nu betaalbaar wonen een luxe dreigt te worden, bent u bereid de verhuurdersheffing te verlagen zodat de bouw van sociale huurwoningen kan worden versneld, en tegelijkertijd de inkomensgrens te verhogen?
Ik vind het belangrijk dat de woningmarkt toegankelijk is voor alle inkomensgroepen. Zoals hierboven aangegeven, heb ik in mijn brief over middeninkomens aangegeven voornemens te zijn om de inkomensgrens voor meerpersoonshuishoudens te verhogen, omdat zij nu moeilijk zelfstandig op de markt een betaalbare woning kunnen vinden.
Het kabinet maakt vanaf 2020 structureel € 100 miljoen per jaar vrij voor een heffingsvermindering in de verhuurderheffing voor betaalbare nieuwbouw in de schaarstegebieden en woondealregio’s. Daarnaast heeft het kabinet de verhuurderheffing begin 2019 structureel verlaagd met € 100 miljoen door middel van een verlaging van het tarief. Ook is begin 2019 de heffingsvermindering voor verduurzaming binnen de verhuurderheffing geïntroduceerd. Hier voor is in de periode van 2019 tot 2021 € 156 miljoen beschikbaar en vanaf 2022 € 104 miljoen per jaar.