De arbeidsmarkt in Limburg |
|
Judith Tielen (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klap voor VDL Nedcar: ontslag voor 750 medewerkers»?1
Ja.
Op welke wijze doet VDL er «alles aan om de gedupeerde mensen van werk naar werk te begeleiden»? Is bekend in hoeverre de arbeidsmarktregio’s betrokken zijn en welke rol zij daarin spelen?
Het gaat in totaal om ongeveer 750 mensen, waarvan ongeveer 160 mensen in dienst bij VDL. De overige medewerkers huurt VDL in via uitzendbureaus, zoals Adecco en Randstad. Voor de eerste groep ontplooit VDL een scala aan activiteiten om ze binnen of buiten VDL aan het werk te houden. Zo worden interne en externe vacatures gedeeld via de Arbeidsmarktplaats, die in samenwerking met de partijen in de arbeidsmarktregio is opgericht. De uitzendkrachten die bij VDL werken, kunnen bij hun uitzendbureau terecht dat ze naar ander werk begeleidt. UWV werkt intensief samen met de betrokken uitzendbureaus. Zo verstrekt UWV informatie over de arbeidsmarktontwikkelingen, over kanssectoren, beschikbare vacatures en specifieke arbeidsmarktprojecten. Uitzendkrachten kunnen ook gebruik maken van de Arbeidsmarktplaats. Tegelijk informeert UWV de medewerkers over de mogelijkheden van een uitkering en de rechten bij een eventuele ontslagaanvraag.
De drie arbeidsmarktregio’s in de provincie zijn betrokken. Dat is niet nieuw, want er is al jarenlang structureel overleg tussen VDL en de betrokken partijen. De situatie van Nedcar verschilt door de jaren heen: in tijden van voorspoed heeft VDL veel extra personeel nodig, als het minder gaat, is er sprake van krimp. In de huidige situatie werken de partijen in de arbeidsmarktregio’s samen met Nedcar in het ondersteunen van personeel van VDL met van-werk-naar-werk dienstverlening, onder andere via de Arbeidsmarktplaats. Met deze samenwerking op het gebied van werk en scholing lopen partijen vooruit op de vormgeving van een regionaal mobiliteitsteam in de eerste maanden van 2021, wat een onderdeel is van de aangekondigde crisisdienstverlening van werk(loosheid) naar werk2.
Welke stappen zijn ondernomen en worden nog ondernomen om de werkgelegenheid in Limburg te versterken, bij bedrijven zoals Nedcar en andere (clusters van) bedrijven?
VDL Nedcar is van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 15 december, in reactie op vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, schriftelijk aangegeven dat het kabinet toegezegd heeft zich actief in te zetten voor het behoud van de fabriek en de werkgelegenheid.3 Een integraal plan van aanpak is in ontwikkeling. Op basis daarvan werken VDL Nedcar, centrale- en decentrale overheden, en andere relevante partijen verder.
Een ander voorbeeld waarbij er nauw samen wordt gewerkt ten behoeve van de werkgelegenheid in Limburg is de transitie van het chemisch complex Chemelot naar circulariteit: de Chemelot Circular Hub. Bedrijfsleven, overheden, kennisinstellingen en andere relevante partijen werken hier samen om deze transitie van het ecosysteem Chemelot verder vorm te geven.
Daarnaast zet het kabinet ook algemeen beleid in om de economie en de werkgelegenheid in heel Nederland te versterken. Met het steun- en herstelpakket zet het kabinet in op het behoud van werkgelegenheid in Nederland tijdens de coronacrisis4. Waar nodig worden mensen geholpen richting nieuw werk. Deze steun komt ook ten goede aan de werkgelegenheid in de provincie Limburg.
Bent u bereid om arbeidsmarktregio’s waar het verlies van werkgelegenheid bovengemiddeld groot is, zoals in Limburg, te prioriteren bij het verdelen van extra (corona-)gelden voor arbeidsmarktregio’s?
Dat gebeurt op dit moment al. Bij het toekennen van de financiële middelen voor crisisdienstverlening naar werk hanteer ik een verdeelsleutel die is gebaseerd op de instroom in de NOW 2.0. Daar waar de verwachte impact op de regionale arbeidsmarkt groter is, stel ik meer geld beschikbaar voor crisisdienstverlening naar werk.
Wat kunnen de betrokken arbeidsmarktregio’s in Limburg leren van andere arbeidsmarktregio’s, welke effectieve voorbeelden van gelijksoortige situaties zijn beschikbaar?
De arbeidsmarktregio Zuid-Limburg heeft zelf ruime ervaring met mobiliteitsdienstverlening. Ook is er eerdere ervaring met ontslagen bij VDL. De afgelopen decennia zijn publieke en private partners gezamenlijk met elkaar opgetrokken bij de begeleiding van personele vraagstukken van diverse ondernemingen. Voorbeelden in andere arbeidsmarktregio’s zijn de mobiliteitsdienstverlening aan personeel van Philip Morris in Bergen op Zoom en, meer recent, de dienstverlening die UWV uitvoert in het kader van de motie Asscher5.
Klopt het dat een groot deel van de ontslagen medewerkers opgeleid zijn in de techniek, wat een tekortsector is? Wat is de verhouding tussen de aantallen ontslagen medewerkers en de openstaande vacatures in de techniek?
Het merendeel van de VDL-medewerkers die in deze fase moeten afvloeien, zijn productiemedewerkers. Door «training on the job» heeft VDL veel geïnvesteerd in hun competenties en vaardigheden. Los van de bedrijfsspecifieke situatie zijn de «skills» (zoals accuratesse en het onder tijdsdruk uitvoeren van hoogwaardige, technische handelingen) van deze medewerkers ook waardevol in relatie tot andersoortige productie- of logistieke taken. VDL ondersteunt deze groep met een terugkeervoucher gekoppeld aan de getoonde competenties en vaardigheden. Deze vervult twee functies. Voor werk elders is het een positieve referentie en het zorgt ervoor dat mensen bij mogelijke toekomstig werk bij VDL eerder in beeld zijn.
In Limburg zijn er in totaal ongeveer 11.000 openstaande vacatures waarvan 4.300 in technische beroepen en 1.400 in logistieke- en transportberoepen. De verwachting is dat een deel van het de voormalig VDL-medewerkers in een functie in de techniek of logistiek aan de slag kan. Hiervoor is zo nodig extra ondersteuning beschikbaar via de middelen voor crisisdienstverlening naar werk. Niet alle openstaande functies zijn echter naar verwachting geschikt.
In hoeverre zijn werkgevers in de techniek met langdurig openstaande vacatures betrokken om deze ontslagen medewerkers vanaf nu te kunnen werven, selecteren en waar nodig extra op te leiden? Wat staat deze werkgevers in de weg om in contact te treden met deze ontslagen medewerkers en hoe kan dat worden opgelost?
Niets staat werkgevers in de weg vacatures kenbaar te maken en in contact te komen met de ontslagen VDL-medewerkers. Dat kan via het werkgeversservicepunt (WSP). Het in kaart brengen van vacatures en zoeken van geschikte kandidaten hoort tot de kerntaken van het WSP. Ook kunnen werkgevers vacatures aanmelden voor plaatsing bij de Arbeidsmarktplaats. Vacatures die via de uitzendbureaus worden aangeboden komen automatisch bij de oud-medewerkers terecht. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunnen de ontslagen VDL-werknemers voor eventuele aanvullende scholing terecht bij het deze week gelanceerde initiatief Limburgleert.nl?2 Deelt u de mening dat juist dit soort door de overheid gefinancierde initiatieven opleidingen moeten bieden voor tekortsectoren zoals techniek, in plaats van «soft skills» zoals in het artikel genoemde stressmanagement en werkgeluk?
Het platform Limburgleert.nl is een samenwerking tussen overheid (de drie Limburgse arbeidsmarktregio’s en Provincie), onderwijs, bedrijfsleven en vakbonden. Dit platform is een portal dat het regionaal scholingsaanbod voor de beroepsbevolking ontsluit. Werkenden en werkzoekenden kunnen op elk moment gebruik maken van Limburgleert.nl. Medewerkers van VDL kunnen hier ook terecht voor advies over scholing.
Via deze «portal» is ook het Limburgse initiatief van Leo Loopbaan en de dienstverlening van het Leerwerkloket toegankelijk. De Arbeidsmarktplaats wordt gekoppeld aan Limburgleert.nl. Zo wordt voor werkzoekenden een breed palet ontsloten aan ondersteuning, competentietesten, advies en oriëntatie op scholingsarrangementen. Het aangeboden opleidingsaanbod bestaat voornamelijk uit opleidingen die gericht zijn op de tekortsectoren. Daarnaast kunnen de ontslagen VDL-medewerkers ook gebruik maken van landelijke regelingen.
In het kader van het derde steun- en herstelpakket komen er in de arbeidsmarktregio’s regionale mobiliteitsteams die zich richten op mensen die extra ondersteuning nodig hebben om weer aan het werk te komen. Deze mobiliteitsteams pakken de opgave samen met de samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) op. Daarnaast kunnen mensen gebruik maken van kosteloze scholing via de regeling NL leert door met inzet van scholing. In 2020 en 2021 wordt via die regeling € 64 miljoen beschikbaar gesteld voor gratis scholingstrajecten voor werkenden en werkzoekenden. Het eerste deel van het aanbod is beschikbaar via https://vindjeupdate.hoewerktnederland.nl/, vanaf begin februari komt een tweede deel beschikbaar en rond de zomer een derde deel. Het gaat om arbeidsmarktrelevant scholingsaanbod. Afhankelijk van iemands arbeidsmarktpositie en werkzaamheden kunnen investeringen in betere soft skills van wezenlijk belang zijn voor iemands duurzame inzetbaarheid. Dat laat onverlet dat daarnaast meer omvangrijke scholing nodig is om mensen aan het werk te helpen in sectoren en beroepen waar vraag is zoals de techniek. Voor dat doel ontwikkelt het kabinet de omscholingsregeling. Met deze regeling kunnen werkgevers subsidie aanvragen voor de omscholingskosten van een nieuwe werknemer die werkzaam wordt in een krapteberoep, zoals een beroep in de techniek.
Deelt u de mening dat in deze situatie de arbeidsmarktregio’s, regionale mobiliteitsteams en leerwerkloketten zich nu moeten bewijzen in het effectief zijn in het van werk naar werk begeleiden van mensen die hun baan verliezen? Zo ja, wat is uw verwachting van de inzet, maar vooral van het resultaat hiervan? Op welke wijze wordt de effectiviteit van de inzet gemonitord? Bent u bereid bij te sturen op het moment dat de monitoring daar aanleiding toe geeft?
De aangekondigde aanpak van de crisisdienstverlening naar werk wordt uitgevoerd in de arbeidsmarktregio’s. Het kabinet heeft extra budget vrijgemaakt om de regionale mobiliteitsteams mogelijk te maken. Met de regionale mobiliteitsteams wil het kabinet met alle samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) bereiken dat er aanvullende dienstverlening wordt ingezet voor mensen die meer ondersteuning nodig hebben om aan het werk te komen. Het gaat om vroegtijdige en ontschotte dienstverlening. Deze dienstverlening is nieuw en zal vanaf de aanvang nauwlettend worden gemonitord. Er wordt bijgestuurd als de monitoring daar aanleiding toe geeft. De effectiviteit van de regionale mobiliteitsteams is uiteraard ook afhankelijk van externe factoren als de economische situatie en het herstel van de werkgelegenheid.
Herkent u de signalen dat organisaties in de arbeidsmarktregio’s vooral veel overleggen in plaats van tijd steken in het daadwerkelijk verbinden van mensen met potentieel nieuwe werkgevers (in tekortsectoren)?
De regionale mobiliteitsteams bieden in aanvulling op de dienstverlening vanuit de regionale werkgeversservicepunten en de regionale leerwerkloketten een nieuwe aanpak door de brede samenwerking en het gebruik van ontschot instrumentarium. Om effectieve dienstverlening op maat te organiseren, zijn overleg en het maken van praktische afspraken nodig. Alle partijen zijn vooruitlopend aan de start van de mobiliteitsteams reeds aan de slag met het matchen van vraag en aanbod. De samenwerkende partners en het kabinet hebben zich met een Intentieverklaring gecommitteerd om uitvoering te geven aan deze vorm van van-werk-naar-werk bemiddeling7.
Bent u bereid arbeidsmarktregio’s op te dragen om hun energie te steken in het daadwerkelijk maken van verbinding met werkgevers zodat vraag en aanbod bij elkaar gebracht kunnen worden?
Zie antwoord vraag 10.
Schade die de Palestijnse NGO UAWC lijdt door opschorting van Nederlandse financiering |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël frustreert EU-projecten voor Palestijnen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de opschorting van Nederlandse financiering «nu al grote gevolgen» voor de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) heeft, in het bijzonder voor het strategische project in de C-gebieden op de Westelijke Jordaanoever dat Nederland sinds 2013 heeft gefinancierd?
Als gevolg van het besluit op 9 juli 2020 om verdere betalingen aan UAWC op te schorten zijn verdere betalingen van het resterende bedrag, USD 1.082.395, aangehouden. Dit besluit heeft ertoe geleid dat toen reeds gemaakte kosten en goedgekeurde uitgaven met een totale waarde van USD 345.666,91 niet meer vergoed konden worden uit de geplande Nederlandse bijdrage.
Wilt u de financiële en economische schade en de humanitaire gevolgen die de opschorting van Nederlandse financiering bij projecten, begunstigden (vooral boeren) en onderaannemers van UAWC in de periode tot 1 december 2020 heeft veroorzaakt en gehad, nader toelichten en zoveel mogelijk kwantificeren? Wilt u in uw antwoord de verscherpte omstandigheden als gevolg van de coronacrisis betrekken?
Het opschorten van de Nederlandse financiering leidt ertoe dat geplande activiteiten, waar lokale gemeenschappen, individuele ondernemers en boeren soms al een eigen bijdrage voor gemaakt hebben of gepland, geen of slechts gedeeltelijke doorgang kunnen vinden. Doordat boeren de verwachte bijdragen uit het project niet krijgen kunnen zij op hun beurt hun arbeiders en toeleveranciers niet (volledig) betalen. Aannemers die het al extra moeilijk hebben vanwege de economische krimp in de Palestijnse gebieden door de coronacrisis, zitten momenteel door dit besluit met onbetaalde rekeningen.
De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah is in contact met UAWC en de andere organisaties in het consortium die bezorgd zijn over de gevolgen van het opschorten van de verdere betalingen over de gevolgen van het besluit voor de betrokken boeren en ondernemers. Het kabinet wijst er echter op dat het werk van UAWC met Nederlandse steun slechts een deel betreft van het werk van Israëlische, Palestijnse en internationale organisaties ten behoeve van de Palestijnse inwoners van Area C.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen, te weten:
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon wrang is dat een vitale NGO als UAWC door Nederlands toedoen reeds substantiële schade heeft geleden, nog voordat onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek enige vorm van nalatigheid bij UAWC heeft vastgesteld? Zo neen, waarom niet?
Het besluit om een extern onderzoek in te stellen naar mogelijke banden tussen UAWC en PFLP en verdere betalingen op te schorten is een uitzonderlijke stap, die is ingegeven door het feit dat er niet alleen sprake is van aantijgingen door lobbyorganisaties, maar in dit geval ook een formele verdenking van twee voormalige medewerkers van UAWC van betrokkenheid bij een dodelijke aanslag. Het kabinet ziet gezien de zware verdenkingen geen andere mogelijkheid dan eerst de beschuldigingen aan het adres van UAWC nauwgezet te onderzoeken alvorens besloten wordt over mogelijke samenwerking met UAWC.
Wat heeft het kabinet gedaan om de schade die UAWC tot dusver heeft geleden tot een minimum te beperken, zolang geen bewijs is geleverd dat UAWC zijn verplichtingen onder de financieringscontracten met Nederland heeft geschonden?
Het opschorten van de Nederlandse betalingen heeft weliswaar gevolgen voor de werkzaamheden van UAWC (zie het antwoord op vraag 3), maar UAWC wordt door een brede groep landen gesteund, en is niet uitsluitend afhankelijk van Nederlandse financiering. Met de steun van andere landen en organisaties kan UAWC andere delen van diens werkzaamheden uitvoeren, die geen onderdeel uitmaken van het door Nederland gefinancierde programma.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om de continuïteit van UAWC gedurende het Nederlandse onderzoek te waarborgen en verdere schade zoveel mogelijk te voorkomen?
Het kabinet zal hangende het externe onderzoek naar UAWC geen stappen zetten om de continuïteit van UAWC te waarborgen. Op basis van de uitkomsten van het extern onderzoek volgt een besluit over de samenwerking met UAWC. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Betreurt u dat deze gang van zaken de Israëlische regering en organisaties als Regavim, die de Palestijnse aanwezigheid in de C-gebieden gericht ondermijnen en NGOs als UAWC proberen te ontwrichten, in de kaart speelt? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de versnelling van Israëlische activiteiten in Area C, waarbij het aantal nieuwe woningen in nederzettingen hard gegroeid is en het aantal Palestijnse gebouwen in Area C dat gesloopt wordt eveneens hard omhoog gegaan is. Regavim speelt hierbij een zorgwekkende rol, onder meer door Palestijnse ontwikkeling in Area C als land grab en de-facto annexatie te bestempelen (zie ook antwoorden op de feitelijke vragen Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2021, met kenmerk 35570-XVII). Ondersteunen van Palestijnen in Area C helpt voorkomen dat bepaalde gebieden braak komen te liggen, of dat mensen het gebied verlaten vanwege het gebrek aan perspectief.
Onderkent u het gevaar dat door deze dynamiek, waarin organisaties als Regavim en NGO Monitor oprukken en organisaties als UAWC steeds meer in het defensief raken, de kritische maatschappelijke ruimte in Israël en Palestina verder krimpt, hetgeen zou indruisen tegen de nadrukkelijke doelstelling van het kabinet om die ruimte te beschermen? Zo neen, waarom niet?
Er is een zorgwekkende trend gaande, waarbij Israël, mede onder invloed van lobbyorganisaties als Regavim, het onderscheid tussen Israël en de nederzettingen wil wegnemen en de nederzettingen in Westelijke Jordaanoever als deel van Israël behandelt. Organisaties die zich uitspreken tegen nederzettingen, of het nu Palestijnse, Israëlische of internationale organisaties zijn, worden hierbij steeds meer in het defensief gedrongen. Nederland en de EU maken zich zorgen over deze trend en steunen daarom organisaties die op basis van het internationale recht de Palestijnse bevolking in de bezette gebieden bijstaan, door economische ontwikkeling te stimuleren en rechtsbescherming te bieden.
Deelt u de mening dat «het zwartmaken van Palestijnse organisaties tegenover buitenlandse donoren onderdeel [is] van de Israëlische strategie» om internationale donoren te ontmoedigen projecten in de C-gebieden te financieren? Zo neen, waarom niet?4
Het klopt dat Israël aandringt op verleggen van de focus van internationale hulp op de Westelijke Jordaanoever naar Area’s A en B. Voorstanders van het Israëlische nederzettingenbeleid, inclusief leden van de Knesset, voeren bij het Israëlische leger de druk op om sneller en vaker over te gaan tot slopen van Palestijnse gebouwen en constructies in Area C. Nederland heeft met regelmaat indringende gesprekken met de Israëlische overheid over de noodzaak van het toestaan van Palestijnse ontwikkeling in Area C en de strijdigheid met internationaal recht van de nederzettingen in het bezette gebied. Het kabinet verdedigt daarbij wanneer nodig het werk van de organisaties die zich hiervoor inzetten.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De financiering van ventilatie verbetering scholen |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat elk kind recht heeft op veilig en verantwoord naar school kunnen gaan, ook ten tijde van deze coronacrisis, ongeacht in welke gemeente zij naar school gaan?
Ja. Niet alleen de leerlingen hebben recht op een veilige leeromgeving; ook het onderwijspersoneel heeft recht op een veilige werkomgeving.
Kunt u bevestigen dat er gemeenten zijn die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van 70% cofinanciering met betrekking tot de vernieuwing van ventiliatiesystemen van scholen omdat zij hier niet voldoende middelen voor hebben?
Dergelijke berichten hebben mij niet bereikt. De SUViS-regeling, waarmee € 100 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor het treffen van noodzakelijke maatregelen ter verbetering van ventilatie c.q. binnenklimaat, is vanaf 1 januari 2021 opengesteld. 70% cofinanciering door de gemeente is niet de enige invulling die aan de cofinanciering gegeven kan worden. Er zijn ook andere manieren van cofinanciering mogelijk. Bij Ruimte-OK kunnen scholen hierover terecht met hun vragen. Na de eerste week openstelling zijn er 239 aanvragen gedaan ter hoogte van een kleine € 42 mln.
Ontvangt u ook signalen van leraren die de ramen open moeten zetten om te ventileren, met als gevolg dat het te koud is in de klas en dit het geven en volgen van onderwijs bemoeilijkt? Heeft u in beeld op hoeveel scholen dit het geval is?
Voor een goed binnenklimaat is het belangrijk te zorgen voor voldoende luchtverversing. Het hangt van het soort ventilatiesysteem (mechanisch of natuurlijk) af, op welke manier het meest effectief geventileerd kan worden. Hoe en wanneer het verstandigst gelucht kan worden is handzaam beschreven in de Handreiking optimaal ventileren in scholen op www.lesopafstand.nl/ventilatie. Ik heb geen beeld van in hoeveel schoolgebouwen met behulp van ramen openzetten geventileerd wordt.
Ontvangt u ook signalen dat er scholen zijn die verwachten geen gebruik te kunnen maken van de cofinancieringsmogelijkheden vanwege ontbrekende middelen waardoor zij niet in staat zijn de ventilatie op orde te brengen zodat kinderen veilig en verantwoord naar school kunnen blijven gaan? Zo ja, bent u in gesprek met gemeenten om tot een oplossing te komen?
Schoolbesturen hebben vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving. In samenspraak met de gemeente kan een beroep op de SUViS-regeling worden gedaan. In bestuurlijk overleg zijn de schoolbesturen en gemeenten opgeroepen gebruik te maken van de regeling en hierover met elkaar in overleg te treden. Ik monitor de aanvragen en signalen rond de SUViS-regeling nauwlettend.
Erkent u dat deze cofinanciering leidt tot grote verschillen voor scholen die in kleinere gemeenten staan, bijvoorbeeld in krimpregio’s, in vergelijking met scholen die in grotere en/of rijkere gemeenten staan? Erkent u daarmee ook dat kinderen de dupe zijn van deze ongelijkheid?
Er zijn verschillen in aanpak en prioritering door gemeenten in onderwijshuisvesting. Er is echter niet 1-op-1 een verband aan te wijzen tussen schoolgebouwen die in kleinere gemeenten staan in vergelijking tot schoolgebouwen die in grotere gemeenten staan. Eerder gaf ik al aan dat een cofinanciering volledig door de gemeente gefinancierd niet de enige invulling is die aan cofinanciering gegeven kan worden.
Bent u bereid u maximaal in te zetten om te voorkomen dat openbare scholen in minder rijke gemeenten achter het net vissen en hun ventilatie niet kunnen vernieuwen om aan de coronarichtlijnen te kunnen voldoen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De SUViS-regeling is opengesteld en vlak voor het kerstreces heeft er nog een webinar door RVO over de regeling plaatsgevonden. Deze is goed bezocht en heeft veel antwoorden op bestaande vragen opgeleverd. Ik blijf scholen en gemeenten dringend oproepen met elkaar het gesprek aan te gaan en een afweging te maken of de SUViS-regeling soelaas kan bieden. Daarnaast wijs ik op de Handreiking optimaal ventileren op scholen die, mede aan de hand van gestelde vragen, steeds wordt geactualiseerd. Hoe de overige toegezegde € 260 miljoen het beste zijn bestemming kan bereiken zal, met de ervaringen van de SUViS-regeling tezamen met de uitkomsten van het IBO Onderwijshuisvesting, dit jaar nog worden vormgegeven.
Het bericht ‘Joe Biden kan 5 miljoen Amerikaanse rokers laten stoppen’. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Joe Biden kan 5 miljoen Amerikaanse rokers laten stoppen»?1
De mogelijkheid de sigaret zijn verslavende karakter te ontnemen vind ik een interessante en hoopgevende ontwikkeling.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het RIVM blijkt dat een dergelijke nicotinereductie technisch mogelijk is?
Het RIVM constateert dat nicotine terugbrengen in tabak technisch mogelijk is, maar stelt tevens dat consumenten deze vaak minder lekker vinden. Het is dan ook de vraag of tabaksproducten met een niet-verslavende hoeveelheid nicotine kans maken op de markt. Wanneer uitsluitend dit type producten op de markt zou worden toegelaten zou dit kunnen leiden tot een afname van het aantal rokers, omdat rokers niet meer verslaafd kunnen raken, maar mogelijk ook omdat ze deze sigaretten minder lekker vinden. Het wetenschappelijke artikel van het RIVM2 geeft overigens wel aan dat er gebrek is aan onafhankelijk onderzoek naar bijvoorbeeld de invloed op toxiciteit en aantrekkelijkheid van dergelijke producten voor consumenten.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit een opiniepeiling blijkt dat er in Nederland een groot draagvlak is voor een nicotinereductie en wel in de orde van driekwart van de bevolking?2
Dat vind ik positief en het sluit aan bij ander onderzoek op het gebied van tabaksontmoediging zoals bijvoorbeeld het draagvlak voor accijnsverhoging.
Deelt u de mening dat een dergelijke maatregel (de nicotinereductie) een enorme winst zou zijn voor de volksgezondheid?
De mogelijkheid om de sigaret zijn verslavende karakter te ontnemen kan in potentie leiden tot een grote verbetering van de volksgezondheid en ik kijk met grote interesse wat er gebeurt in de Verenigde Staten op dit gebied.
Wat zijn de mogelijkheden in wettelijke zin om een dergelijke nicotinereductie voor de Nederlandse markt door te voeren? In hoeverre kan Nederland dit om gezondheidsredenen afdwingen of bepalen? Verzet bepaalde Europese wetgeving zich hiertegen?
De Europese tabaksproductenrichtlijn (TPD) reguleert onder andere de ingrediënten van tabaksproducten. Over de hoeveelheid nicotine in tabak zelf is niets opgenomen. Echter door een maximumwaarde te stellen aan de emissie van nicotine in de tabaksrook wordt de input (via de tabak) indirect ook gereguleerd. Het mag producenten op basis van de Europese wetgeving niet onmogelijk gemaakt worden om aan een maximale emissiewaarde van 1 mg per sigaret te komen. Een reductie van nicotine in tabak naar een niet verslavend niveau van 0.4 mg/gram tabak maakt het onmogelijk sigaretten met een gehalte van 1 mg nicotine in de emissies te produceren en beperkt daarmee fabrikanten. Het is daarom onmogelijk het nicotinegehalte in tabak nationaal te beperken. Wanneer de Europese Commissie conform plan in mei a.s. het implementatierapport van de TPD oplevert en toezegt met een voorstel voor een nieuwe TPD te komen, zouden we als Nederland hierop kunnen reageren en dit punt mee kunnen nemen in onze reactie.
Bent u bereid los van het Nationaal Preventieakkoord deze mogelijkheden verder te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven heb aangeven is het helaas niet mogelijk nationaal een dergelijke wetswijziging door te voeren onder de huidige TPD. Hier ligt een mooie uitdaging voor een volgend kabinet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Preventie (medische-, leefstijl- en infectiepreventie)/verslavingszorg/drugsbeleid op 1 februari 2021?
Ja.
De toekenning van de legion d’honneur aan President Sisi |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Franse president Macron de legion d’honneur aan de Egyptische president Sisi heeft toegekend?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat er mensenrechtenschendingen in Egypte plaatsvinden en dat de persvrijheid daar onder druk staat?
De afgelopen jaren is de mensenrechtensituatie in Egypte verder verslechterd. Volgens Human Rights Watch zijn er minstens 60.000 Egyptenaren op politieke gronden gearresteerd. Berichten over detentie, marteling en gedwongen verdwijningen van politieke tegenstanders en andersdenkenden komen veelvuldig voor. Via rechtszaken en een reeks aan wetten die repressieve praktijken legaliseren wordt de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verder beperkt. Ook journalisten en advocaten hebben te maken met intimidatie en wetgeving die hen het werken moeilijk maakt. Persvrijheid staat hierdoor inderdaad onder druk, zie ook het antwoord op vraag 3.
Maakt u zich zorgen over de veiligheid van journalisten in Egypte? Zo nee, waarom niet? En zo ja, waarom wel?
De mate van persvrijheid in Egypte is zorgwekkend. Volgens het recente rapport van The Committee to Protect Journalists staat Egypte wereldwijd op de derde plaats van landen waar de meeste journalisten gevangen worden gehouden. Velen van hen zitten soms jarenlang vast zonder te worden aangeklaagd of berecht. Het internet is één van de weinige plekken waar onafhankelijk gerapporteerde informatie kan circuleren. Echter, nieuwe cybercriminaliteit en mediawetten uit 2018 maken het mogelijk om journalisten te vervolgen en websites te sluiten. Dit belemmert het online delen van onafhankelijk verkregen informatie.
Vindt u het gepast om de leider van een land waar grootschalige mensenrechtenschendingen plaatsvinden op dergelijke wijze te eren? In het bijzonder ten tijde van de World Press Freedom Conference die mede door Nederland is georganiseerd?
Het is aan Frankrijk om te bepalen in welke gevallen zij overgaan tot het toekennen van onderscheidingen bij onder meer staatsbezoeken. De ambassade in Parijs heeft bij de Franse autoriteiten geïnformeerd naar de uitreiking van de legion d’honneur aan de Egyptische president. De Franse autoriteiten gaven aan dat toekenning van de hoogste onderscheiding aan een bezoekend staatshoofd standaard protocol is bij alle inkomende staatsbezoeken, zo ook in het geval van de Egyptische president.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Franse overheid, al dan niet samen met Europese collega’s, om verduidelijking te vragen over het eren van de leider van een land waar burgerlijke vrijheden, mensenrechten en vrije journalistiek sterk onder druk staan? Zo ja, op welke termijn? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De aanslag op de Iraanse atoomgeleerde |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de toedracht van de aanslag op de Iraanse atoomgeleerde Fakhrizadeh op 27 november 2020 en gaat ook u ervan uit dat de aanslag is gepleegd met behulp van een satellietverbinding?1 Zo nee, wat is dan uw informatie?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten over de dood van de Iraanse atoomgeleerde de heer Fakhrizadeh. Het kabinet heeft geen informatie over de feitelijke toedracht.
Acht u het mogelijk dat een niet-staatgebonden entiteit een dergelijke aanslag met behulp van een satelliet kan uitvoeren? Is het mogelijk dat niet-staatgebonden identiteiten gebruik kunnen maken van een satellietverbinding?
Er doen verschillende berichten de ronde over de toedracht van dit incident. Het kabinet heeft niet voldoende geverifieerde informatie om een dergelijke beoordeling te kunnen maken.
Deelt u de observatie dat het hier om een staat moet gaan die bij de uitvoering van de aanval betrokken was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe karakteriseert u de aanval als ervan wordt uitgegaan dat er een buitenlandse macht bij betrokken is? Een aanslag? Een terreuraanslag? Een buitengerechtelijke executie? Een vorm van buitenlandse interventie? Staatsterreur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De liquidatie van een vooraanstaand nucleair wetenschapper in Iran baart het kabinet zorgen. Spanningen in de regio zijn reeds hoog opgelopen, en niemand is gebaat bij verdere escalatie richting gewapend conflict. Het kabinet roept daarom, in lijn met o.a. Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk («de E3») en de EU-Hoge Vertegenwoordiger, alle partijen op tot kalmte en de-escalatie van spanningen.
Kan een dergelijke daad als casus belli worden beoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke beoordeling is niet aan het kabinet.
Is het een novum in de geschiedenis van internationale betrekkingen en heeft dit ernstige gevolgen voor het internationale recht?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze praktijk te doen stoppen?
Dit is niet de eerste keer dat een Iraanse nucleaire wetenschapper bij een aanslag om het leven komt. Tussen 2010 en 2012 zijn vier vooraanstaande Iraanse kernwetenschappers bij verschillende aanslagen gedood.
Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Kansen(on)gelijkheid bij de toelating tot excellentieprogramma’s in het hoger onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Wat vindt u van de bevindingen van de Radboud Universiteit en Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA) Nijmegen dat studenten met ouders die laag zijn opgeleid en modaal verdienen, minder kans maken op selectie voor een excellentieprogramma in het hoger onderwijs en dat selectie aan de poort niet blijkt te voorspellen of een student het excellentieprogramma succesvol zal afronden?1
Ik ben met u van mening dat ook studenten met laag opgeleide ouders de kans moeten krijgen hun talenten verder te ontwikkelen. Uit het onderzoek komt naar voren dat deze groep achter blijft bij de deelname aan de excellentieprogramma’s en dat vind ik geen goede zaak.
Wat betekenen deze bevindingen voor de kansengelijkheid van studenten in het hoger onderwijs?
De bevindingen van het onderzoek bevestigen voor mij dat het excellentieprogramma voor het hoger onderwijs aangepast moest worden en dat is ook gebeurd. Niet alleen hoge cijfers maar ook motivatie en achtergrond van de student moeten meewegen bij de toelating. Bij de invoering van het studievoorschot (2015) zijn middelen beschikbaar gesteld voor een nieuwe aanpak namelijk de talentprogramma’s. Bij de toelating voor deze programma’s worden naast kwantitatieve ook kwalitatieve criteria meegewogen zoals de motivatie van een student en zijn of haar maatschappelijke betrokkenheid. De talentprogramma’s zijn breder en diverser van opzet zodat studenten met verschillende soorten talenten deel kunnen nemen. De criteria voor deelname aan deze programma’s worden bepaald door de instellingen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit onderzoek, dat zich specifiek richtte op vier instellingen, breder in het hoger onderwijs wordt uitgevoerd?
De Inspectie van het Onderwijs en NRO doen onderzoek naar gelijke kansen in doorstroom en toegankelijkheid in het hoger onderwijs. Men gaat het effect na van selectiemechanismen op gelijke kansen. Daarnaast zal ook het Expertisecentrum Toegankelijkheid Hoger Onderwijs (i.o.) actief zijn als kennisknooppunt voor toegankelijkheid in het hoger onderwijs. Verder is vanaf 2015 ingezet op het ontwikkelen van talentprogramma’s met meer aandacht voor diversiteit en een bredere toegankelijkheid. In de Kwaliteitsafspraken 2019–2024 heb ik met de VH, VSNU en de studentenbonden ISO en LSVB afgesproken dat instellingen eigen plannen maken voor kwaliteitsverbeteringen van het onderwijs met aandacht voor onder andere onderwijsdifferentiatie, waaronder talentontwikkeling binnen en buiten de studie. In 2022 vindt een beoordeling plaats van de realisatie van het plan tot en met 2021. Om dit te kunnen beoordelen maakt de instelling de balans op van de vorderingen in hun jaarverslag 2021.
Hoe gaat u zorgen dat de sociaaleconomische positie van (ouders van) studenten niet langer een rol speelt bij de toelating tot excellentieprogramma’s en wat gaat u dus ondernemen om de kansengelijkheid bij de toelating tot excellentieprogramma’s te vergroten?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Hoe gaat u de vormgeving van deze selectieprocedures ondersteunen, nu veel onderzoekers erkennen dat zij hiermee veel moeite hebben?
HO-instellingen zijn bezig met het verbeteren van selectieprocedures en het doen van onderzoek naar de impact van selectiemethoden op kansen(on)gelijkheid. In de brief «Toegankelijk hoger onderwijs: selectie en beleidsreactie Monitor beleidsmaatregelen 2019–2020»2 wordt de oprichting van de Expertgroep Toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO) aangekondigd. De ETHO heeft als taak kennis te verspreiden en te delen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Men gaat verkennen welke kansen er zijn maar ook welke belemmeringen er mogelijk zijn voor bepaalde doelgroepen. Instellingen kunnen de bevindingen van deze commissie benutten bij de inrichting van het onderwijs. Welke selectiefactoren en -methoden vervolgens door instellingen worden gebruikt is de verantwoordelijkheid van de instellingen.
Hoe gaat u waarborgen dat voortaan bij de selectie voor excellentieprogramma’s uitsluitend wordt gebruik gemaakt van selectiefactoren en -methoden die een (wetenschappelijk) aangetoonde wetenschappelijke waarde hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Registratie geluidsoverlast. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat in 2019 slechts acht mensen verantwoordelijk waren voor 75.000 van de klachten over Schiphol?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Bij de beantwoording van de onderhavige Kamervragen wordt gesproken over klachten in de gangbare, niet-juridische zin van het woord en daarmee niet in de betekenis die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) er aan toekent.
Kunt u aangeven hoe meldingen van overlast van zowel vliegtuigen als van het spoor geregistreerd worden?
Meldingen en vragen als gevolg van overlast van het vliegverkeer op Schiphol kunnen door het meldpunt voor Schiphol, het Bewonersaanspreekpunt Schiphol (BAS), op een aantal manieren worden geregistreerd.
Ten eerste via de telefoon. Het meldpunt is zeven dagen per week bereikbaar van 9.00–17.00 uur. Ten tweede via de e-mail. Ook kan een melder zijn klacht registreren via het online registratiesysteem van het meldpunt nadat eenmalig een account is aangemaakt. Tot slot kunnen omwonenden via een brief of fax melding maken van de ervaren hinder van het vliegverkeer op Schiphol.
Voor de regionale luchthavens Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport, Eindhoven Airport, Groningen Airport Eelde, Lelystad Airport zijn er lokaal meldpunten waar omwonenden terecht kunnen met klachten (meldingen en vragen) over de hinder die wordt veroorzaakt door het vliegverkeer op die regionale luchthavens. Deze zijn lokaal ingericht door de betrokken instanties (b.v. de Milieudienst Rijnmond voor Rotterdam). Ook bij het Ministerie van Defensie kunnen meldingen binnen komen als gevolg van hinder van militair vliegverkeer.
Het merendeel van de klachten over geluidshinder van treinen komt binnen bij ProRail, de beheerder van het spoor. ProRail registreert deze klachten in een overzicht waar vragen en klachten gebundeld worden. ProRail stuurt de indiener een antwoord. IenW ontvangt ook klachten over geluidshinder door treinen, maar veel minder dan ProRail. De klachten worden geregistreerd. Elke indiener van een klacht krijgt een antwoord en bij deze beantwoording wordt ook ProRail betrokken.
Wilt u daarbij aangeven welke instantie de meldingen registreert en wat vervolgens met de meldingen gedaan wordt?
Het Bewonersaanspreekpunt Schiphol (BAS) registreert, beantwoordt en analyseert klachten/meldingen en vragen van omwonenden die betrekking hebben op het vliegverkeer op Schiphol. BAS gebruikt de meldingen/klachten om de hinder nauwkeurig in kaart te brengen. BAS doet onderzoek op basis van de binnengekomen meldingen/klachten naar baan- en route gebruik, koppelt meldingen aan vliegbewegingen en maakt klachtenanalyses. Op basis hiervan maakt BAS periodiek rapportages en doet aanbevelingen richting Schiphol, Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In deze rapportages kan BAS eventuele trends in de klachtenpatronen signaleren en aanduiden. Op die manier zorgt BAS voor verbinding tussen de omgeving van Schiphol en de luchtvaartsector. De BAS jaarrapportage wordt gepresenteerd in de Omgevingsraad Schiphol (ORS). De klachtenrapportages van de meldpunten voor de regionale luchthavens worden besproken in de betreffende Commissies Regionaal Overleg (CRO’s). De rapportages worden betrokken bij het uitwerken van hinder beperkende maatregelen.
Klachten van overlast van het spoor komen zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 overwegend binnen bij ProRail, de beheerder van het spoor. Daarnaast ontvangt ook IenW klachten. Beide organisaties registreren deze klachten in overzichten en sturen de indieners een antwoord.
Kunt u aangeven wat de afgesproken processen zijn bij registratie van klachten en wie verantwoordelijk zijn voor die processen?
Klachten/meldingen die bij BAS binnenkomen worden geregistreerd en zelfstandig afgehandeld door dit meldpunt zoals beschreven in antwoord 2 en 3. LVNL ontvangt van omwonenden ook meldingen/klachten of vragen over de afhandeling van het vliegverkeer. Verder komen er ook bij het Ministerie van IenW en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vragen, klachten/meldingen over het vliegverkeer van omwonenden binnen. Deze worden zelfstandig door genoemde partijen afgehandeld, zo nodig in overleg met BAS en LVNL daar waar voor de beantwoording van de vragen nadere informatie nodig is op basis van bijvoorbeeld een analyse van radartracks. Klachten en meldingen die bij Schiphol binnenkomen worden doorgestuurd naar BAS.
Klachten over geluidshinder van treinen komen overwegend binnen bij ProRail en worden volgens vaste interne processen afgehandeld. Ook bij IenW komen klachten binnen. Voor de afhandeling van deze klachten zijn interne procesafspraken gemaakt. Het ministerie beantwoordt vragen of klachten over het gevoerde beleid en ProRail vragen en klachten over de uitvoering van dat beleid. Over de afhandeling vindt regelmatig afstemming plaats tussen ProRail en IenW. Zowel ProRail als IenW hechten aan een zorgvuldige klachtafhandeling. Beide organisaties besteden hier veel aandacht aan. De klachten worden door ProRail getoetst aan de kaders uit de wet- en regelgeving, zoals de Wet milieubeheer (geluidskaders) en de Spoorwegwet (veiligheidskaders).
Kunt u aangeven wat de rol is van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en wat de rol van het ministerie is?
Uitgangspunt van het Rijk is dat de luchthaven en/of andere regionale belanghebbenden de klachtenafhandeling organiseert. Zoals onder vraag 2 beantwoord, vindt de klachtenbehandeling voor Schiphol plaats door BAS. Bij de luchthavens van nationale betekenis zijn eigen meldpunten (klachtenbureaus), bijvoorbeeld DCMR bij Rotterdam. Het ministerie beantwoordt vragen die bij het ministerie zelf worden ingediend.
Die hebben vooral betrekking op het beleid dat door het ministerie is ontwikkeld voor de luchthaven Schiphol. De ILT krijgt vragen en meldingen die betrekking hebben op de handhaving van bijvoorbeeld vlieghoogtes en afwijkingen van vliegroutes. Deze vragen worden door de ILT beantwoord nadat de betreffende vluchten onderzocht zijn. Als sprake is van een overtreding, dan treedt de ILT handhavend op.
Het ministerie wordt vaak aangesproken door omwonenden van het spoor. Volgens werkafspraken die zijn gemaakt tussen ProRail en het ministerie beantwoordt het ministerie vragen of klachten over het gevoerde beleid en behandelt ProRail vragen en klachten over de uitvoering van dat beleid.
Bijvoorbeeld vragen over de uitvoering van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) op lokaal niveau worden beantwoord door ProRail.
De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft een toezichthoudende en handhavende rol wat betreft de bestaande wet- en regelgeving. Ook bij de ILT komen meldingen binnen, vooral als beantwoording door ProRail of het ministerie niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd voor omwonenden. In dat geval gaat de ILT na of er juist is gehandeld door het ministerie en/of ProRail. Wanneer blijkt dat de wettelijke norm is overtreden, treedt de ILT handhavend op.
Kunt u aangeven wat de trend is van het aantal meldingen van overlast van zowel vliegtuigen als spoor?
Een overzicht van het aantal melders van klachten/meldingen over vliegtuiggeluid in de jaren 2010–2020 laat over de periode van 2015 t/m 2019 een stijgende trend in het aantal melders zien. In 2020 is het aantal melders substantieel lager. Meer informatie over melders en meldingen kunt u vinden in de BAS-jaarrapportages op www.bezoekbas.nl
Het aantal klachten dat binnen komt bij het ministerie, wordt gelabeld per onderwerp bijgehouden. Het aantal klachten over geluidhinder is de afgelopen vijf jaar geleidelijk afgenomen. Dit betreft zowel de vragen en klachten over het beleid, als die over de uitvoering van het beleid op lokaal niveau. Laatst genoemden worden overigens doorgestuurd naar ProRail. Bijgaande tabel geeft een indruk van het aantal klachten dat ProRail registreert.
In de grafiek hierboven staat niet weergegeven of één indiener wellicht verantwoordelijk is voor heel veel meldingen. De meldingen die binnenkomen bij ProRail en terecht komen in de getoonde grafiek, zijn enkel meldingen die alleen gaan over geluid. Klachten die gaan over meerdere onderwerpen, waaronder ook geluid, zijn niet zichtbaar in het aantal geluidmeldingen in de grafiek.
Meldingen over geluid bij ProRail gaan voornamelijk over onderwerpen als geluidsoverlast van rijdende treinen, geluidsoverlast door infrastructurele zaken (booggeluid, wissels, lassen, overwegbellen etc.) en geluidsoverlast door (al dan niet vooraf) aangekondigde werkzaamheden.
Kunt u een verklaring geven voor deze trend?
Uit de rapportages van BAS blijkt dat langdurige onderhoudswerkzaamheden aan de preferente start- en landingsbanen de grootste impact hebben op (de toename van) het aantal klachten/meldingen. Wanneer een preferente start- en landingsbaan buiten gebruik is wordt meer over bewoond gebied gevlogen.
Verder blijkt uit de grafiek een relatie tussen het aantal klachten/meldingen en het aantal vliegtuigbewegingen. In de periode 2010 t/m 2019 groeide het aantal vliegtuigbewegingen van 400.000 naar bijna 500.000 vliegbewegingen handelsverkeer. Het aantal klachten en meldingen stijgt dan ook in deze periode. Het totaal aantal vliegtuigbewegingen daalde in gebruiksjaar 2020 substantieel tot 272.588 als gevolg van de wereldwijde corona-pandemie. Het aantal melders in 2020 in de zogenoemde focusgroep daalde met -40% tot 7.314. Er is sprake van een vergelijkbare procentuele afname in het aantal vliegtuigbewegingen van -45%. Dit doorbreekt de stijgende lijn van het aantal melders sinds 2015.
Met de focusgroep wordt bedoeld alle melders die in een jaar niet meer dan 500 meldingen hebben ingediend. Dit jaar was dat 99,5% van alle melders. Dit is conform de aanbeveling van de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (voorheen CROS, huidig ORS) naar aanleiding van de meldingenanalyse 2006 om de meldingen van veelmelders en die van overige melders in de analyse te scheiden.
Wat betreft klachten over geluidshinder door treinen is een mogelijke verklaring van de afname de uitvoering van het geluidbeleid, zoals geformuleerd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. In dit kader voert ProRail het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) uit. De toepassing van raildempers is toegenomen (van 187 km eind 2014 naar 371 km eind 2019), hetzelfde geldt voor geluidschermen (van 506 km eind 2014 naar 571 km eind 2019). Ook andere stille technieken op of aan het spoor worden meer toegepast (zgn. voegloze wissels, betonnen dwarsliggers).
Daarnaast is er de afgelopen jaren een succesvol bronbeleid gevoerd, onder andere op het gebied van vervanging van ijzeren door kunststof remblokken bij goederentreinen. Dit voorkómt het ontstaan van verruwing van het wieloppervlak. Het zorgt voor 5 decibel minder geluidsproductie op alle sporen waar deze treinen rijden. ProRail voert op dit gebied in opdracht en met geld van het ministerie twee stimuleringsregelingen uit: Vervoerbedrijven die hun wagons laten ombouwen krijgen een bonus, een bepaald bedrag per gereden wagonkilometer. Vervoerders maken veel gebruik van deze regeling.
In 2015 was 45% van de in Nederland rijdende goederenwagons omgebouwd, op dit moment is het 60%. De verwachting is dat in 2025 95% van alle goederenwagens zal zijn omgebouwd2.
Niet alleen in Nederland worden lawaaiige goederentreinen omgebouwd, ook in Duitsland gebeurt dit. Zo heeft vervoerder DB Cargo recentelijk zo’n 63.000 wagons omgebouwd. Mensen die wonen langs het spoor in Nederland profiteren hier ook van, aangezien deze stillere wagons ook op Nederlands spoor rijden. Omdat goederenvervoer per spoor een internationale aangelegenheid is, heeft het ministerie zich in Brussel ingespannen om ook op EU-niveau stille(re) treinen te stimuleren, en dat is gelukt met de aanpassing van de zogeheten TSI Geluid in 2019 ((EU)2019/774 van 16 mei 2019, zoals toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 28 maart 2019, Kamerstuk 32 404, nr. 91).
Zijn er andere belanghebbenden of betrokkenen die een rol hebben bij de behandeling van meldingen van overlast door vliegtuigen en spoor?
Zoals ook in antwoord op vraag 2 en 4 aangegeven hebben de meldpunten voor de diverse luchthavens een rol bij de behandeling van meldingen en klachten over overlast van vliegverkeer. Maar ook LVNL, de ILT, het Ministerie van IenW en het Ministerie van Defensie ontvangen meldingen.
ProRail is de beheerder; zowel ProRail, de ILT, als ook het ministerie vinden een juiste klachtafhandeling belangrijk. Ook verladers en vervoerders kunnen een rol spelen bij het voorkomen én het beantwoorden van klachten.
Kunt u aangeven hoe omgegaan wordt met het feit dat in 2019 acht mensen verantwoordelijk waren voor 75.000 klachten en dat 56 mensen in totaal bijna 150.000 meldingen van overlast van Schiphol indienden?
In overleg met alle betrokken partijen in de omgeving van Schiphol is afgesproken dat in de BAS jaarrapportage de focusgroep centraal staat. Dat zijn omwonenden die tussen 1 en 500 meldingen hebben ingediend. Om een vertekend beeld te voorkomen, worden «veelmelders», omwonenden die jaarlijks meer dan 500 meldingen indienen, in de jaarrapportages wel genoemd, maar in de analyses niet meegenomen. Deze worden wel meegenomen in de bijlage «Melders en meldingen per plaats». De rapportages zijn terug te vinden op de website van BAS-website, www.bezoekbas.nl. Een aantal van de veelmelders is destijds uitgenodigd voor de gesprekken die de CEO van Schiphol in 2020 tijdens «huiskamerbijeenkomsten» met omwonenden van de luchthaven voerde om te komen tot maatregelen om de geluidsoverlast flink terug te dringen.
Wat is het effect van het lopende programma meten, berekenen en beleven van het RIVM op het oplopende aantal klachten?
De «Programmatische aanpak meten vliegtuiggeluid» is gericht op het verbeteren van zowel berekeningen als metingen van vliegtuiggeluid en het onderling versterken van beide methodes. Ook wordt onderzocht hoe in beleid beter kan worden aangesloten bij door omwonenden van luchthavens ervaren hinder. Het is van belang om tot betrouwbare en herkenbare informatie te komen op basis waarvan burgers goed geïnformeerd worden en weloverwogen beleidskeuzes kunnen worden gemaakt.
Klachten/meldingen geven een goede indicatie van de belangrijkste oorzaken van hinder (bijvoorbeeld bepaalde vluchten, toestellen, vliegroutes, baangebruik op bepaalde momenten) en daarmee input voor hinderreductiemaatregelen.
Het aantal klachten/meldingen is echter geen betrouwbare maat voor het afleiden van de ervaren hinder waarmee in het beleid invulling kan worden gegeven aan de normen voor geluidhinder. Mensen kunnen gehinderd zijn en toch niet klagen.
Het is belangrijk hinder van vliegverkeer te beperken. Berekeningen worden gebruikt om normen, waarmee kan worden gestuurd op beperking en verlaging van geluidhinder, te toetsen en moeten daarom betrouwbaar zijn. Berekeningen die zijn gevalideerd met metingen zijn betrouwbaar, maar verminderen niet direct het aantal klachten.
Wat is de verklaring voor het hoge aantal meldingen door een specifieke kleine groep mensen?
Een deel van deze groep (zogenoemde veelmelders) maakt mogelijk gebruik van software die automatisch (continu) klachten/meldingen genereert. Deze worden vervolgens ingediend bij BAS. Deze groep ervaart veel hinder van het vliegverkeer op Schiphol en registreert dat als zodanig.
Wat is de relatie van het luchthavenverkeersbesluit LVB-1 en het juridisch verankeren van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol (NNHS) met het aantal klachten geluidsoverlast?
Er is geen directe relatie tussen het aantal klachten/meldingen enerzijds en de juridische verankering van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol (NNHS) anderzijds. In 2014 werd op Schiphol al volgens de regels voor strikt preferentieel baangebruik van het nieuwe stelsel gewerkt, dat formeel zal worden verankerd in het LVB-1. Deze regels zorgen ervoor dat zoveel mogelijk die start- en landingsbanen worden gebruikt die voor de omgeving de minste geluidoverlast veroorzaken. Dit alles neemt niet weg dat individuele omwonenden ernstige hinder blijven ondervinden van het vliegverkeer op Schiphol. Daarom heb ik aan Schiphol en LVNL gevraagd om een uitvoeringsplan hinderreductie op te stellen voor de voortdurende beperking van hinder die bewoners ervaren. Het gaat hierbij onder andere om maatregelen die betrekking hebben op het optimaliseren van vliegroutes en procedures, zowel overdag als in de nacht. Het betreft ook maatregelen om lawaaiige vliegtuigen te weren van Schiphol en schoner en stiller vliegen te stimuleren. Het hinderreductieplan bevat voorts maatregelen om te bevorderen dat onder allerlei omstandigheden de geluid preferente Polderbaan en Kaagbaan voor afhandeling van het vliegverkeer ingezet kunnen worden. Ik vind het belangrijk dat deze hinder beperkende maatregelen echt een verschil maken voor de leefbaarheid. Ik verwacht dit plan uiterlijk volgende maand van Schiphol en LVNL te ontvangen.
Wat is uw conclusie naar aanleiding van het bericht dat met name de vliegtuigen 747, 747-400 en A380 de grootste hoeveelheid klachten op te leveren?
Dit zijn zware vliegtuigen met grote motoren die in verhouding nog veel op Schiphol vliegen en daardoor ook de meeste geluidhinder geven.
Het hinderreductieplan van Schiphol en LVNL bevat maatregelen om luchtvaartmaatschappijen te ontmoedigen dergelijke lawaaiige vliegtuigen in te zetten op Schiphol. Vergelijkbare nieuwere vliegtuigtypes qua grootte en capaciteit zijn niet alleen economischer (lager brandstofgebruik), maar ook stiller en schoner. Zeker in de huidige situatie is dat een sterke prikkel voor luchtvaartmaatschappijen om oudere, zware vliegtuigen eerder dan gepland uit te faseren en te investeren in vlootvernieuwing. Zo kiezen veel luchtvaartmaatschappijen voor de Boeing 787 Dreamliner en de Airbus A350 in plaats van de Boeing 747 en A380.
De KLM heeft eind maart 2020, mede door de invloed van de coronacrisis, versneld afscheid genomen van haar oudste vliegtuigen, de laatste 747»s. Schiphol stimuleert luchtvaartmaatschappijen gebruik te maken van stillere en schonere vliegtuigen via de luchthaventarieven. Zo krijgen maatschappijen die met stillere en schonere vliegtuigen naar Schiphol komen een korting op de tarieven. Komen maatschappijen met lawaaiige en vervuilende vliegtuigen, dan betalen zij juist extra. Voor de oudere lawaaiige toestellen, de zogenaamde «marginaal conforme vliegtuigen», geldt dat ik nieuwe regelgeving voorbereid om ze te weren van Schiphol. In vervolg daarop wil ik me inspannen om in EU verband de definitie van «marginaal conforme vliegtuigen» verder aan te scherpen zodat ook vliegtuigen van recentere datum die relatief veel lawaai maken eronder gaan vallen.
Wat is uw visie op het feit dat de meeste meldingen worden ingediend over startende 747 cargovluchten in de late avond en nacht?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Aanslagen op drie Poolse winkels |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de drie aanslagen die kort na elkaar, op 8 en 9 december 2020, zijn gepleegd op Poolse winkels onder de naam Biedronka, in Aalsmeer, Heeswijk-Dinther en Beverwijk?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat deze drie bomaanslagen in verband met elkaar staan?
De recherche is onder leiding van het openbaar ministerie een uitgebreid opsporingsonderzoek gestart. Meerdere aspecten worden in dit onderzoek meegenomen. Naast een mogelijk verband tussen de zaken wordt uiteraard ook gekeken naar een mogelijk motief/de achtergrond van de aanslagen. Meerdere scenario’s worden in dat verband onderzocht. Vooralsnog zijn deze ontploffingen niet te duiden als vorm van terrorisme. Ook is nog niet te zeggen of deze aanslagen specifiek gericht waren op Poolse mensen in Nederland. Daarvoor is meer informatie nodig, onder andere wat betreft het motief van de aanslagen.
Zijn deze bomaanslagen volgens u te duiden als een vorm van terrorisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de politie de opdracht te geven hieraan de hoogste prioriteit te geven en alle middelen die nodig zijn ter beschikking te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke motieven kunnen er volgens u zijn bij de daders? Gaat het om afpersing, afgunst, of het willen uitschakelen van een concurrent? Of gaat het om een aanslag op etnisch ondernemerschap of anti-polonisme (discriminatie van mensen met een Poolse achtergrond)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort bomaanslagen volstrekt onacceptabel is en de rechtsorde schokt en daarmee erger is dan «gewone» criminaliteit?
Als Minister van Justitie en Veiligheid maak ik mij sterk voor de bestrijding van alle vormen van criminaliteit, zeker ook als het gaat om dit soort aanslagen. Ik deel de mening dat die volstrekt onacceptabel zijn. Er bestaat niet zoiets als «gewone» criminaliteit. Wel kent het strafrecht verschillende gradaties van ernst van een delict. Een delict dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel kan vormen, zoals een aanslag als deze, is uiteraard als zeer ernstig te kwalificeren.
Deelt u de mening dat iedereen, ook in de uitoefening van bedrijf, of godsdienst, mag genieten van door de overheid gegarandeerde veiligheid?
Het zorgen voor een veilige samenleving is een kerntaak van de overheid. Daarnaast is veiligheid ook een gedeelde verantwoordelijkheid van alle burgers en organisaties in Nederland. Zij zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun veiligheid. Wanneer zij niet op eigen kracht voldoende weerstand kunnen bieden tegen de dreiging en het risico kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. Daarbij staat de veiligheid van de persoon of het object centraal. De overheid biedt hierin maatwerk, waarbij absolute veiligheid echter nooit te garanderen is.
Hoe kunt u er voor zorgen dat alle bedreigde gebedshuizen, winkels, restaurants en andere gebouwen op verzoek beveiliging van overheidswege kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Een documentaire over D66-lijsttrekker Kaag tijdens de verkiezingscampagne |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPO pakt uit: lange film over «premierskandidaat» Sigrid Kaag»?1
Ja.
Waarom brengt de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) een uren durende reclamespot van een politicus, vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen?
De omroepen zijn redactioneel onafhankelijk en zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod. De NPO is verantwoordelijk voor de plaatsing en coördinatie van het media-aanbod. De onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. Vanuit mijn positie als Minister voor media is het niet aan mij om hierover te oordelen.
Bestaat er een relatie tussen deze reclamespot voor D66 en het feit dat de voorzitter van de NPO een sympathisant is van D66 en dat de directeur van de VPRO een voormalig campagneleider is van D66?
De omroepen zijn redactioneel onafhankelijk en zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod. In het geval van de documentaire «van Beiroet tot het Binnenhof» is sprake van een onafhankelijke maker.
Herinnert u zich de documentaire Jesse, die vlak voor de verkiezingen zou worden uitgezonden door de NPO, maar op het laatste moment werd teruggetrokken?
Ja. BNNVARA heeft destijds besloten de documentaire niet uit te zenden omdat de maker van de documentaire een jaar lang in dienst was van GroenLinks. Hoewel de onafhankelijke positie van de documentaire volgens BNNVARA gewaarborgd was, wilde BNNVARA geen twijfel laten ontstaan over de onafhankelijkheid van de publieke omroep. In het geval van de documentaire «van Beiroet tot het Binnenhof» is sprake van een onafhankelijke maker. D66 heeft geen betrokkenheid bij of invloed gehad op de documentaire.
Hoe verhoudt zich deze zendtijd voor politieke partijen tot de Mediawet, in het bijzonder tot artikel 2.1.2, waar staat dat deze «evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand is en zich tevens kenmerkt door een grote verscheidenheid naar vorm en inhoud»»?
Het is aan het Commissariaat voor de Media om te toetsen of het media-aanbod in overeenstemming is met de Mediawet. Dat toezicht vindt altijd achteraf plaats om censuur te voorkomen.
Waarom betaalt het Nederlands Filmfonds deze reclamespot? Is het een taak van een culturele subsidieclub dit te financieren?
Het Filmfonds is een zelfstandig bestuursorgaan en is op geen enkele wijze politiek beïnvloedbaar in haar selectiekeuzes. De film van Shuchen Tan is geselecteerd voor het samenwerkingsproject Teledoc door een commissie van het Filmfonds en de NPO op haar kwalitatief sterke regievisie. Het is een onafhankelijke auteursdocumentaire over de persoon Sigrid Kaag, die door de maakster vele jaren is gevolgd. Het draaiproces van de documentaire was al lang begonnen (en dus ook toegekend en gefinancierd) voordat Kaag lijsttrekker werd. Het is bedoeld als een portret zoals er vaker portretten worden gemaakt.
Valt deze gift in natura onder campagnefinanciering door de NPO, VPRO en het Filmfonds?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er wederom honderden containers overboord zijn geslagen in de Noordzee |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er wederom honderden containers overboord zijn geslagen in de Noordzee?1
Ja dat heb ik. Daags na dit bericht werd bekend, dat er geen containers zijn aangetroffen. Nederlandse vissersschepen hebben op 8 december melding gemaakt bij de Nederlandse Kustwacht en via twitter, dat zij containers hebben waargenomen op de zeebodem in Duitse wateren. De vissers wijzen naar containerschip Munich Maersk als vermoedelijke oorsprong van het containerverlies. De Munich Maersk was op weg van Bremerhaven naar Göteborg.
De Duitse Kustwacht heeft na onderzoek geen containers of drijvende lading aangetroffen. De reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren.
Welke route voer het betreffende schip dat de containers verloor?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de verwachte milieuschade in Duitse en Nederlandse wateren?
Er is geen milieuschade.
Was er sprake van stormachtige weersomstandigheden?
Tijdens de zeereis van de Munich Maersk op 2 en 3 december van Bremerhaven naar Göteborg waren de weersomstandigheden goed met maximum golfhoogten van 3 tot 3,5m. Er was geen sprake van storm en het schip voer niet op de noordelijke of zuidelijke route boven de Wadden. Er is daarom ook geen waarschuwing afgegeven door de Nederlandse of Duitse Kustwacht.
Heeft de Nederlandse of Duitse kustwacht het schip geadviseerd een andere route te nemen, en zo ja, heeft de kapitein van het schip dit advies opgevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het varen van een andere route de potentiële milieuschade hebben verminderd?
Zie mijn antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Hoe groot acht u de kans op verder containerverlies langs het waddengebied, aangezien het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) betreffende de MSC Zoe concludeerde dat een dergelijke ramp «morgen weer kan gebeuren» en het gisteren opnieuw is gebeurd? Hoeveel kosten (zowel financieel als op het gebied van natuur en vervuiling) brengt dit met zich mee? Wat gaat u op korte termijn doen om dit tegen te gaan?
Containers horen niet overboord te vallen, en ik doe er alles aan om dit zoveel mogelijk te voorkomen. In mijn kabinetsreactie op het OvV rapport heb ik aangegeven wat ik al heb gedaan om containerverlies tegen te gaan en wat ik nog meer ga doen, zoals het verbreden van de advisering en de informatievoorziening aan containerschepen door de Kustwacht, acties in IMO en vervolgonderzoek.
Bent u het eens met de stelling dat het écht klaar moet zijn met containerverlies op routes langs het kwetsbare waddengebied?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid zo snel mogelijk een trilaterale top te organiseren met Duitsland en Denemarken om te spreken over het sluiten van de zuidelijke Waddenroute?
Er heeft op 7 december jl. opnieuw overleg plaatsgevonden met Duitsland en Denemarken over de mogelijkheid van het sluiten van de zuidelijke route via het IMO-traject. Daarbij zijn de zorgen van de Kamer overgebracht. Dit overleg heeft nog niet tot nieuwe inzichten geleid. Ik ben van harte bereid zelf contact op te nemen met mijn Duitse en Deense collega, maar ik herhaal mijn waarschuwing uit het AO Maritiem van 3 december jl. voor al te hoog gespannen verwachtingen.
Kunt u toelichten wat voor maatregelen u, in samenwerking met Duitse overheden, treft tegenover het bedrijf dat eigenaar is van het betreffende containerschip?
Zie antwoord 1 en 2. Er zijn geen containers aangetroffen en er is dus geen reden om maatregelen tegen de scheepseigenaar te treffen of kosten te vorderen.
Bent u bereid de maatschappelijke kosten terug te voeren op de eigenaar van dit containerschip?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het VAO Maritiem?
Met deze beantwoording heb ik aan dit verzoek voldaan.
De rechtsstaat in Polen en de gevolgen voor Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Pools mediabedrijf overgenomen door oliebedrijf in staatshanden»1 en «Vrije pers in Oost-Europa krijgt nieuwe klap met overname door staatsbedrijf»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van de media in Polen voor wat betreft pluraliteit en de mogelijkheid voor journalisten om vrij en veilig hun werk te doen? Deelt u de zorgen die in bovengenoemde berichten worden geuit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Polen kent nog altijd vrije media met publieke en commerciële omroepen, en geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. Met mediawetten heeft de regeringscoalitie meer invloed gekregen op publieke media terwijl commerciële media meestal meer oppositiegezind zijn. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Dergelijke waarborgen hebben betrekking op de regels inzake belangenconflicten tussen de eigenaren van de media en de regerende partijen, partijgebonden groepen of politici.
Op welke wijze monitoren Nederland en de Europese Unie (EU) de toestand van de media in Polen? Heeft de Europese Commissie voldoende middelen om problemen aan te pakken? Zo ja, welke? Welke rol kan het rechtsstaatmechanisme daarbij spelen?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Polen, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid om eventuele ongewenste ontwikkelingen ook op dit terrein te bespreken. Daarnaast is er de zogenaamde Monitor voor mediapluriformiteit, die sinds 2013/2014 op regelmatige basis door het Centrum voor pluralisme van de media en mediavrijheid wordt bijgehouden en wordt medegefinancierd door de Europese Unie.
De nieuwe rechtsstaatconditionaliteit binnen de EU-begroting ziet op kernaspecten van rechtsstatelijkheid die in de verordening worden geëxpliciteerd, waaronder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Mediavrijheid valt daar niet onder. Bovendien moet er in dit instrument een relatie zijn met de financiële belangen van de EU. Daarom is dit niet het geschikte instrument om de situatie van de media in Polen te adresseren.
Bent u bekend met incidenten, zoals rechtszaken tegen journalisten of het weigeren van journalisten bij persconferenties van de overheid? Zo ja, hoe beoordeelt u deze incidenten?
In Polen worden regelmatig zaken aangespannen tegen personen en organisaties op basis van laster. Deze zaken worden geïnitieerd door zowel de regering als oppositiegezinden. In dat verband zijn er ook zaken bekend van vervolging van mediabedrijven of journalisten, specifiek voor laster op basis van artikel 212 van de Poolse strafwet. De internationale journalistenvereniging Reporters without Borders heeft hier zorgen over geuit. Op laster staat een maximale gevangenisstraf van een jaar. Alhoewel rechters in deze zaken voornamelijk oordelen dat rectificatie moet plaatvinden en/of een kleine boete moet worden voldaan, kan de dreiging van vervolging leiden tot zelfcensuur.
Welke (juridische) instrumenten heeft de EU als het gaat om de inrichting van het Poolse medialandschap? Kunt u daarbij ook ingaan op de mogelijkheden die Europese mededingingsregels bieden, bijvoorbeeld op het gebied van markconcentratie? Zijn deze beschikbare juridische middelen afdoende? Zo ja, op welke wijze worden deze ingezet? Zo nee, welke hiaten ziet u en hoe kan daarin worden voorzien?
De EU heeft niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. In de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn is de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. De EU waakt verder via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook één van de vier pijlers in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar september voor het eerst is gepubliceerd. Daarnaast stimuleert de EU de Europese mediasector door middel van financiële programma’s en ondersteuningsprogramma’s voor onder meer digitalisering, zoals blijkt uit het recentelijk gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie Europe’s media in the Digital Decade. In de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA) werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving. ERGA heeft in het verleden verklaringen uitgebracht over de situatie in verschillende lidstaten, waaronder ook Polen. Ten aanzien van de Europese mededingingsregels geldt ten slotte dat deze specifiek zijn gericht op bescherming van de eerlijke concurrentie, en niet op andere publieke belangen zoals journalistieke vrijheid.
Klopt het dat er Poolse mediabedrijven zijn die zijn gevestigd in Nederland? Op welke wijze assisteert u deze bedrijven bij de problemen die zij ondervinden in Polen?
Er zijn in Nederland enkele aanbieders gevestigd die op de Poolse markt gerichte kanalen verzorgen en daarvoor een toestemming van het Commissariaat voor de Media hebben verkregen. Daarbij gaat het om Discovery Networks Benelux B.V. en ViacomCBS Networks International Benelux (voormalig Viacom International Media Networks Benelux) die zich op meer landen in de EU richten met gespecialiseerde kanalen. Buiten dergelijke pan-Europese mediabedrijven is het kabinet niet bekend met in Nederland gevestigde Poolse mediabedrijven.
Hoeveel asielaanvragen van Poolse burgers zijn er in 2020 in Nederland ingediend? Zijn daar asielaanvragen bij die verband houden met de zorgelijke ontwikkelingen over de rechtsstaat? Welke trend ziet u daarbij?
In 2020 zijn in totaal 10 aanvragen door vreemdelingen met de Poolse nationaliteit ingediend3. Allereerst is het goed te melden dat de IND niet gestructureerd registreert op het asielmotief in zijn informatiesysteem INDIGO en derhalve hierover geen informatie kan worden gegeneerd uit het informatiesysteem. Voorts kan het kabinet gelet op het zeer beperkte aantal aanvragen niet ingaan op de aard van de zaken omdat die informatie te herleiden zal zijn tot de individuele aanvragen. Ook is het niet mogelijk om daarbij van een specifieke trend te spreken, aangezien het aantal zaken daarvoor te beperkt is.
Hoe wordt momenteel omgegaan met asielaanvragen van Poolse burgers? Kunt u daarbij ingaan op de betekenis van het Aznar-protocol? Hoe weegt u de door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedures bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van de uitzonderingssituaties die dit protocol noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aanvragen van vreemdelingen uit een EU-lidstaat worden in de regel behandeld in een snelle procedure, aangeduid als spoor 2. De EU-zaken worden behandeld conform het protocol 24 VWEU (Aznar-protocol) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie. Ingevolge dit protocol beschouwen de EU-lidstaten elkaar als veilige landen van oorsprong. Dat betekent dat aanvragen van EU onderdanen in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ik verwijs hiervoor ook naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld4 dat uit het Protocol volgt dat een lidstaat een asielaanvraag van een burger van de Unie uitsluitend inhoudelijk kan behandelen indien een van de daarin genoemde gevallen zich voordoet. Een dergelijk geval is het op gang brengen van de procedure genoemd in artikel 7(1) VEU. Tegen Polen is door de Europese Commissie op 20 december 2017 een dergelijke procedure ingeleid wegens de ernstige zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, maar dit biedt op zichzelf geen aanleiding om vreemdelingen uit dat land internationale bescherming te bieden. Het protocol verplicht immers niet om de aanvraag ontvankelijk te verklaren indien één van de in het Protocol genoemde gevallen zich voordoet, maar biedt enkel de mogelijkheid daartoe. De lidstaten hebben derhalve de ruimte een asielaanvraag ook na aanvang van een artikel 7-procedure niet-ontvankelijk te verklaren. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan een lopende artikel 7-procedure aanleiding geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan de hand van de in die zaak naar voren gebrachte omstandigheden wordt door de IND beoordeeld of sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. Indien uit de in de zaak naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkt dat de zaak zich niet leent voor afdoening in spoor 2, dan kan de asielaanvraag verder worden behandeld in spoor 4.
Beschikt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over voldoende relevante informatie over de situatie in Polen om deze asielaanvragen en eventueel het bestaan van uitzonderingsgronden onder het Aznar-protocol goed te kunnen beoordelen? Zo nee, hoe kunt u daarin voorzien?
Allereerst benadruk ik in algemene zin dat de verklaringen van de vreemdeling de basis vormen voor de beoordeling. Het is niet in alle gevallen noodzakelijk om landeninformatie te gebruiken voor een goede beoordeling. De IND beschikt over voldoende relevante informatie om asielaanvragen van Poolse vreemdelingen te beoordelen. Zo zijn er recente rapporten beschikbaar van bronnen als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa en het State Department van de Verenigde Staten. Voorts is ook op de site van de Europese Commissie en het Hof van Justitie informatie te vinden over de inbreukprocedures die zijn gestart door de Europese Commissie.
Tegen welke problemen kunnen Poolse burgers die problemen hebben als gevolg van de rechtsstatelijke problemen in Polen aanlopen, indien zij gebruik maken van het vrij verkeer van Unieburgers om in Nederland te verblijven? Hoe kunt u deze problemen oplossen?
Als Unieburgers hebben Poolse staatsburgers en hun familieleden het recht vrij door de Unie te reizen en in andere lidstaten zoals Nederland te verblijven. Dit recht mag in beginsel niet worden beperkt. Het kabinet is er niet mee bekend dat Poolse burgers momenteel problemen ondervinden bij het uitoefenen van hun recht op vrij verkeer in Nederland.
Hoeveel Poolse verdachten en veroordeelden zitten momenteel in Nederland vast als gevolg van het opschorten van overleveringen door de Amsterdamse rechtshulp? Hoe denkt u hiermee om te gaan, indien de opschorting langer gaat duren of overlevering (helemaal) stil komen te liggen?
Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde EAB’s niet automatisch mogen worden geweigerd. De rechtbank Amsterdam zal zodoende met inachtneming van deze uitspraak in elk individueel geval een uitspraak moeten doen over de overlevering. Er bevinden zich in Nederland geen personen meer in overleveringsdetentie uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de overleveringen naar Polen zijn opgeschort in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 februari 2021 beantwoorden?
Het bericht ‘Ministerie OCW heeft geen geld voor herkomstonderzoek naziroofkunst’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat een woordvoerder van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft laten weten dat er op dit moment geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren?1
Ja.
Bent u het met de Raad voor Cultuur eens dat roofkunst een belangrijk symbool is geworden voor wat Joodse burgers tijdens de oorlog is afgenomen: niet alleen hun bezit, maar ook hun rechten als burger, hun waardigheid als mens en, in verreweg de meeste gevallen, hun leven en dat nu deze kunst een van de laatste tastbare kansen op rechtsherstel voor de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen betekent? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten om onderzoek te laten doen naar de herkomst en restitutie van naziroofkunst?
De Tweede Wereldoorlog laat nog altijd haar sporen na in het heden. Onderdeel daarvan is dat niet alle kunstwerken die door de Nazi’s geroofd zijn, terug zijn gegaan naar de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid. De Staat beheert immers de kunst die na de oorlog door de geallieerden naar Nederland werd teruggebracht, de zogenaamde NK-collectie. Ik vind het belangrijk dat we hier eerlijk en rechtvaardig mee omgaan, want restitutie is meer dan alleen een teruggave van een kunstwerk. Het is erkenning van het onrecht dat de oorspronkelijke eigenaren is aangedaan.
Het restitutiebeleid maakt nu ruim twintig jaar de restitutie van geroofde cultuurgoederen in Nederland aan rechthebbenden mogelijk. Op 7 december 2020 heb ik van de Raad voor Cultuur het advies Streven naar Rechtvaardigheid ontvangen. Dit is een evaluatie van het restitutiebeleid. De commissie adviseert onder meer dat in aanvulling op het grootschalige herkomstonderzoek uitgevoerd door (project)Bureau Herkomst Gezocht tot 2007, het project Museale Verwervingen van de Museumvereniging en het herkomstonderzoek dat doorlopend wordt uitgevoerd naar aanleiding van restitutieverzoeken door het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken onder het NIOD, extra onderzoek moet worden gedaan naar de NK-collectie.
Het klopt dat er momenteel geen extra geld gereserveerd is voor additioneel onderzoek naar de NK-collectie, in aanvulling op de structurele uitgaven op mijn begroting voor de Restitutiecommissie en het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. De begroting was immers al opgesteld voor de publicatie van het advies van de Raad voor Cultuur. Ik zal in mijn beleidsreactie op het advies ingaan op het voorstel van de Raad voor Cultuur en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover dit voorjaar.
Klopt het dat u, na in ontvangstneming van het rapport «Streven naar rechtvaardigheid», heeft gezegd dat «het geld geen probleem zal zijn»? Zo ja, waarom spreekt uw woordvoerder u dan tegen? Zo nee, wat heeft u dan hierover gezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat er momenteel geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren? Zo ja, hoe kan dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in totaal? Hoeveel daarvan wordt er vrijgemaakt voor het onderdeel Cultuur voor het jaar 2021?
De rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn in totaal circa 43,7 miljard. Daarvan is ongeveer 1 miljard beschikbaar voor Cultuur (artikel 14).
Klopt het dat de geraamde kosten voor een herkomstonderzoek van naziroofkunst neerkomt op ongeveer 3 miljoen euro over vier jaar? Hoeveel is dat procentueel binnen de rijksbegroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021?
Het klopt dat de Raad voor Cultuur een inschatting heeft gemaakt van de kosten voor herkomstonderzoek. Het gaat hier om extra herkomstonderzoek, bovenop de bestaande financiering van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken en van de rijksmusea, waarmee het beheer van de rijkscollectie (waar herkomstonderzoek onderdeel van is) gefinancierd wordt. Het geadviseerde extra onderzoek naar de NK-collectie kost naar inschatting van de commissie 3 miljoen over vier jaar, wat neerkomt op 0,75 miljoen per jaar. Dit betekent 3,72% van de geraamde uitgaven in het jaar 2021 aan subsidies voor het specifiek cultuurbeleid. Op deze post staan onder meer de uitgaven voor het al lopende herkomstonderzoek door het Expertisecentrum in het kader van het restitutiebeleid.
Klopt het dat er nu naar schatting 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken zich in Nederland bevinden? En dat daarvan ongeveer 167 werken met dubieuze herkomst zich zouden bevinden in museumcollecties? Als u daar geen antwoord op kunt geven, onderstreept dit niet de noodzaak van het onderzoek?
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is beheerder van de NK-collectie. Dit is een diverse collectie van ongeveer 4000 objecten, bestaande uit schilderijen, werken op papier en toegepaste kunst zoals meubelen en keramiek. De herkomstgeschiedenis van deze collectie is onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Informatie over de collectie is te vinden op de website www.herkomstgezocht.nl, die in beheer is van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. Het kan echter zijn dat er intussen nieuwe informatie beschikbaar is gekomen, waardoor een actualisatie van het toenmalige onderzoek mogelijk is.
Daarnaast zijn er in het project Museale verwervingen 173 objecten geïdentificeerd waarvan de herkomstgeschiedenis verwijst naar roof, confiscatie, gedwongen verkoop of naar andere verdachte omstandigheden die hebben plaatsgevonden vanaf 1933 tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ook hier geldt dat de onderzoeksresultaten online zijn gepubliceerd, en wel op www.musealeverwervingen.nl, wat in sommige gevallen ook al tot restitutie heeft geleid.
Ziet u het als uw taak als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om zo snel mogelijk een onderzoek in te stellen naar de 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken die zich in Nederland zouden bevinden, waarvan ongeveer 167 werken in museumcollecties? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad de taak van de Staat om onderzoek naar roofkunst mogelijk te maken. Daarom is de NK-collectie van 1999–2007 uitvoerig onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Deze resultaten zijn online terug te vinden en in de publicatie Herkomst gezocht: eindrapportage. Daarnaast verricht het genoemde expertisecentrum herkomstonderzoek in het geval van een restitutieverzoek. Er zijn inmiddels nieuw onderzoek en nieuwe digitale technieken beschikbaar, die extra inzet op het herkomstonderzoek mogelijk maken. Vandaar ook de oproep het structurele herkomstonderzoek te hervatten.
Deelt u de mening dat er uiterst zorgvuldig te werk moet worden gegaan als het gaat om naziroofkunst, gezien de grote emotionele betrokkenheid van de restitutieverzoekers? En dat het dus van groot belang is dat het herkomstonderzoek voor naziroofkunst op korte termijn gaat plaatsvinden? Zo ja, hoe gaat u dat onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het leed dat door de Nazi’s vervolgde bevolkingsgroepen is aangedaan is onmenselijk groot. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mogelijke roofkunst in rijksbezit, zeker gezien de vaak emotionele betrokkenheid van mogelijke rechthebbenden. Ik ben de commissie-Kohnstamm en de Raad voor Cultuur erkentelijk voor de zeer waardevolle en kritische evaluatie van het restitutiebeleid. Ik kom terug op de invulling van het extra herkomstonderzoek in mijn beleidsreactie op het advies.
Gaat u er zorg voor dragen dat de gevraagde financiering voor het onderzoek naar naziroofkunst er komt? En op welke manier gaat u dit dekken binnen de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021? Zo niet, waarom?
In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad voor Cultuur zal ik ingaan op de uitvoering van het onderzoek en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover in het voorjaar.
De pilot Speaksee |
|
Jessica van Eijs (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de pilot met betrekking tot spraak-naar-tekst hulpmiddelen, in dit geval SpeakSee, voor doven en slechthorenden als onderdeel van de Coalitie voor Technologie en Inclusie?1
Ja.
Klopt het dat deze pilot door het UWV positief is geëvalueerd?
Ja.
Bent u het met de mening eens dat Speaksee een goed hulpmiddel is om mensen met een auditieve beperking deel te laten nemen aan de arbeidsmarkt, ook gezien het gebrek aan gebaren-en schrijftolken en het beperkte aantal uren dat tolken nu vergoed wordt?
Ik onderschrijf het belang van de inzet van voorzieningen om mensen met een handicap te ondersteunen bij hun deelname aan de arbeidsmarkt. Een spraakherkenningssysteem kan daarbij een waardevolle bijdrage leveren aan de arbeidsparticipatie van personen met een auditieve beperking.
Hoe beoordeelt u de maatschappelijke business case van Speaksee? Is het zo dat de relatief kleine vergoeding door de verhoogde arbeidsparticipatie of productiviteit van mensen met een gehoorbeperking zichzelf terugverdient?
De business case van Speaksee is gebaseerd op de ervaring van één gebruiker. De business case geeft aan dat «een spraakherkenningssysteem een waardevolle bijdrage kan leveren aan de arbeidsparticipatie van personen met een auditieve beperking». In de business case wordt de kanttekening geplaatst dat de winst lastig in euro’s uit te drukken is. De werkplekken van potentiële gebruikers variëren sterk in de mate van het aantal overlegmomenten, het aantal formele en informele besprekingen.
Klopt het dat het UWV Speaksee nog niet kan vergoeden, omdat het als hoorhulpmiddel staat aangemerkt en daarom door de zorgverzekeraar zou moeten worden vergoed?
We streven ernaar zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden aan mensen met een beperking waar zij terecht kunnen voor ondersteuning. In de regel is de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de meeste voorzieningen in het werkdomein ter ondersteuning van mensen met een beperking belegd bij UWV. Daar waar het gaat om hoorhulpmiddelen ligt deze verantwoordelijkheid echter bij de zorgverzekeraars.
In 2012 is op advies van het College voor Zorgverzekeringen (de voorloper van het Zorginstituut Nederland) het wettelijke kader voor de vergoeding van alle hoorhulpmiddelen aangepast. Voorheen moesten auditief beperkten bij twee loketten een aanvraag indienen voor ondersteuning. Met de wijziging is binnen de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) een samenhangend kader gerealiseerd voor de vergoeding van alle hooroplossingen, zowel voor hoortoestellen in de leefdomein als voor aanvullende hoorhulpmiddelen in het werkdomein. Indien een verzekerde een medische indicatie heeft, kunnen op grond van de Zvw ook hoorhulpmiddelen verstrekt kunnen worden die specifiek noodzakelijk zijn voor het werk.
Omdat er onduidelijkheid was in hoeverre ook spraakherkenningssystemen onder de verantwoordelijkheid van de Zvw vallen, heb ik samen met de Minister van Medische Zorg en Sport het Zorginstituut gevraagd te duiden of spraakherkenningssystemen onder de reikwijdte van de Zvw valt. Op 18 januari heb ik vernomen dat het Zorginstituut van mening is dat software die gesproken taal realtime omzet in geschreven tekst (zoals spraakherkenningssystemen), kan vallen onder de aanspraak op uitwendige hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie, zoals bedoeld in artikel 2.10, lid 1, onderdeel b, van de Regeling zorgverzekering. Spraakherkenningssytemen moeten vervolgens ook voldoen aan het wettelijk criterium van de «stand van de wetenschap en praktijk of bij het ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten» (artikel 2.1, lid 2, van het Besluit zorgverzekering). Auditief beperkten kunnen dus, ook specifiek voor in een werksituatie, bij hun zorgverzekeraar een aanvraag indienen voor ondersteuning via een spraakherkenningssysteem.
Het is van groot belang dat mensen met een beperking adequaat geholpen worden en zo min mogelijk onduidelijkheid ervaren over waar zij terecht kunnen voor een voorziening. Daarom ben ik blij dat er met de duiding van ZINL ten aanzien van spraakherkenningssystemen duidelijkheid is gekomen. Ik zal in het kader van de een loket gedachte uit de kabinetsreactie POC KOT, samen met VWS, met (vertegenwoordigers van) mensen met een beperking bespreken of zij bij het aanvragen van deze voorzieningen tegen belemmeringen aanlopen.
In hoeverre klopt het dat bij de zorgverzekeraars de wil ontbreekt om dit hulpmiddel te vergoeden, omdat de financiële baten als gevolg van vergoeding bij UWV en dus SZW liggen?
Navraag bij de zorgverzekeraars leert dat er geen onwil is om dit hulpmiddel te vergoeden. Daarbij zijn tot nu toe weinig aanvragen gedaan voor vergoeding van Speaksee. In het verleden is er eenmaal een casus afgewezen voor vergoeding. Dit had er onder andere mee te maken dat er naar de mening van de zorgverzekeraar goede alternatieven voor Speaksee (Ava en Earfy) op de markt zijn die doelmatig kunnen zijn. Deze apps zijn vrij toegankelijk voor particulieren. Bij het vergoeden van zorg gaan zorgverzekeraars, net als het UWV, uit van de meest doelmatige oplossing. Zoals aangegeven bij vraag 5 blijf ik in overleg met (vertegenwoordigers van) mensen met een auditieve beperking, samen met VWS, verstrekking van spraakherkenningssytemen, mede ten behoeve van het werkdomein, via de Zvw volgen.
Bent u van mening dat het van belang is dat dit hulpmiddel zo spoedig mogelijk beschikbaar komt voor alle mensen met een auditieve beperking?
Ik deel uw wens om de verstrekking van spraakherkenningssytemen zo snel mogelijk beschikbaar/toegankelijk te maken. Dit is ook de reden dat ik, samen met de Minister van Medische Zorg en Sport, het Zorginstituut om een nadere duiding heb gevraagd. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 5 heeft het Zorginstituut aangegeven dat toekenning van spraakherkenningssytemen onder de Zvw kunnen vallen. Mensen met een auditieve beperking die op deze oplossing zijn aangewezen, kunnen daarom, ook voor specifieke toepassing in het werkdomein, bij hun zorgverzekeraar een aanvraag indienen.
In hoeverre vindt u dat dit middel aangemerkt zou moeten worden als hulpmiddel of tolkvoorziening, zodat het door het UWV kan worden vergoed?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer succesvolle innovaties bekend voor mensen met een visuele of auditieve beperking die niet door het UWV vergoed kunnen worden omdat deze niet als hulpmiddel staan aangemerkt?
Ik vind het belangrijk dat er aandacht is en blijft voor het ontwikkelen van innovatieve oplossingen en hulpmiddelen voor mensen met een beperking en blijf daarover in gesprek met UWV. Dit is mede waarom ik samen met UWV de Coalitie voor Technologie en Inclusie ondersteun. Er zijn mij geen andere succesvolle innovaties voor mensen met een visuele of auditieve beperking bekend.
UWV is bevoegd om succesvolle innovaties voor het wegnemen van belemmeringen op te nemen in het pakket van werkvoorzieningen en deze indien nodig te verstrekken. Dit gebeurt ook. Succesvolle innovaties die gehoorstoornissen kunnen verlichten c.q. overbruggen zijn daarvan uitgezonderd. Zoals bij antwoord 5 aangegeven is in 2012 het verstrekken van gehoorhulpmiddelen, ook ter ondersteuning in een werkomgeving, onder de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en de Zorgverzekeringswet (Stb 2012, 656) gebracht.
Berichten dat opnieuw een containerramp heeft plaatsgevonden bij de Waddenzee |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichten «Containers slaan 100 mijl boven Schiermonnikoog van boord in Duits deel Waddenzee»1 en «Mogelijk tot 200 containers overboord in Noordzee»?2
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Klopt het dat een nieuwe scheepsramp heeft plaatsgevonden ten noorden van de Waddeneilanden? Kunt u bevestigen dat het mogelijk zelfs om 200 containers zou gaan, waarmee de ramp bijna dezelfde omvang heeft als de ramp met de MSC Zoë?
Nederlandse vissersschepen hebben op 8 december melding gemaakt bij de Nederlandse Kustwacht en via twitter, dat zij containers hebben waargenomen op de zeebodem in Duitse wateren. De vissers wijzen naar containerschip Munich Maersk als vermoedelijke oorsprong van het containerverlies. De Duitse Kustwacht heeft na onderzoek geen containers of drijvende lading aangetroffen. De reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren.
Kunt u aangeven of deze ramp plaatsgevonden heeft op de noordelijke of de zuidelijke vaarroute door de Waddenzee?
Zie mijn antwoord op vraag 2: er zijn geen containers aangetroffen. De Munich Maersk heeft een vaarroute gevaren tussen Bremerhaven en Göteborg.
Klopt het dat de Duitse Kustwacht inmiddels een onderzoek in gang heeft gezet om de oorzaak van deze ramp te achterhalen? Wanneer is Nederland hiervan door Duitsland op de hoogte gesteld? Welke rol zal Nederland spelen bij dit onderzoek?
De Duitse Kustwacht heeft op 9 december het kustwachtvaartuig ms «Neuwerk» naar de door de vissers opgegeven locatie gestuurd. Hiervan is de Nederlandse Kustwacht gelijk op de hoogte gesteld. Op 10 december meldde de Duitse Kustwacht dat er op en rond de gemelde positie géén containers op de zeebodem zijn aangetroffen en ook geen drijvende lading. De Nederlandse Kustwacht heeft op 9 december een vliegtuig ingezet. Ook deze heeft geen drijvende lading aangetroffen.
Weet u of door het betreffende containerschip een melding is gedaan over het verlies van containers aan Nederlandse of Duitse Kustwacht?
Er is geen melding gedaan, aangezien de reder van de Munich Maersk aangeeft geen containers te zijn verloren.
Klopt het dat reders verplicht zijn om verloren containers te melden? Wanneer heeft de Kustwacht de eerste melding van het incident precies binnengekregen? Is hiermee aan de meldplicht voldaan? Zo nee, wat zijn hiervan de consequenties?
Ingeval lading wordt verloren moet de veroorzaker dit melden aan de betreffende kuststaat. Zie verder antwoord 5.
Heeft Nederland of Duitsland stappen gezet om te voorkomen dat andere schepen met de drijvende containers in aanvaring kunnen komen met alle mogelijke gevolgen van dien?
De Duitse Kustwacht heeft na melding van de vissersschepen op 8 december een Bericht aan Zeevarenden uitgedaan om de scheepvaart en visserij voor gevaar te waarschuwen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u, om welke route het ook gaat, bereid om zo spoedig mogelijk opnieuw samen met Duitsland tegen het licht te houden of de toegang tot de routes bij stormachtige omstandigheden beperkt moet worden? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen denkt u te kunnen nemen om herhaling van een dergelijke ramp dit stormseizoen te voorkomen?
Er heeft op 7 december jl. opnieuw overleg plaatsgevonden met Duitsland en Denemarken over de mogelijkheid van het sluiten van de zuidelijke route via het IMO-traject. Daarbij zijn de zorgen van de Kamer overgebracht. Dit overleg heeft nog niet tot nieuwe inzichten geleid. Ik ben van harte bereid zelf contact op te nemen met mijn Duitse en Deense collega, maar ik herhaal mijn waarschuwing uit het AO Maritiem van 3 december jl. voor al te hoog gespannen verwachtingen.
Kunt u aangeven of deze ramp aanleiding geeft om versneld te kijken hoe de Kustwacht aanvullende bevoegdheden kan krijgen in actieve verkeersbegeleiding zoals opgeroepen in de recent aangenomen motie Schonis/Postma?3 Bent u bereid deze maatregel ook aan te kaarten bij Duitsland?
In de kabinetsreactie op het OvV-rapport over de MSC Zoe heb ik aangegeven dat ik de komende periode met onder andere de Kustwacht en RWS, en in overleg met andere Noordzeelanden, de mogelijkheden voor verkeersbegeleiding van containerschepen in bepaalde gebieden op de Noordzee zal onderzoeken, inclusief wat er nodig is om de komende jaren daarnaartoe te werken. Ik doe dit zo snel mogelijk, waarbij ik ook de zorgvuldigheid in het oog wil houden. Zoals toegezegd tijdens het AO Maritiem van 3 december jl. zal ik hierop terugkomen in de eerstvolgende voortgangsrapportage over de MSC Zoe.
Klopt het dat de ramp al op 2 december 2020 heeft plaatsgevonden, maar pas vandaag (9 december 2020) is ontdekt en openbaar is gemaakt toen vissers alarm sloegen over wat zij aantroffen? Zo ja, bent u het eens dat dit extreme urgentie achter het voorstel richting de International Maritime Organization (IMO) om detectiemateriaal aan boord te eisen zet? Zo ja, kunt u aangeven wanneer u precies naar de IMO zal gaan om dit op de agenda te zetten en wanneer u daar de Kamer nader over kan informeren? Zo nee, waarom niet?
De melding van de vissers van 8 december was de eerste informatie op basis waarvan actie kon worden ondernomen. Er zijn vervolgens geen containers aangetroffen en de reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren. Zoals aangegeven in mijn kabinetsreactie op het OvV-rapport zal ik mij samen met andere EU-lidstaten in IMO inspannen om de ontwikkeling van maatregelen voor de detectie en rapportage van verloren containers op de agenda te krijgen, teneinde containers die overboord slaan beter te kunnen opsporen. Daarbij zal ik het TNO-rapport over het monitoren en volgen van containers betrekken. Vanwege de COVID-maatregelen binnen IMO is het nog onzeker wanneer de behandeling van dergelijke voorstellen kan plaatsvinden.
Geeft deze ramp voor u extra urgentie om de rampenplannen, waarvan u in het algemeen overleg Maritiem op 3 december 2020 aangaf dat deze rampenplannen worden geactualiseerd, voor zowel de Noordzee in zijn geheel als voor specifiek de Waddenzee versneld te actualiseren (het beheersen van een ramp met een containerschip zou onderdeel zijn van die actualisatie)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u een rampenplan klaar te kunnen hebben voor de Noordzee én de Waddenzee waarin het beheersbaar houden van een ramp met een containerschip deel van uitmaakt? Wanneer kunt u de Kamer hierover nader informeren?
De actualisatie van de incidentbestrijdingsplannen voor de Noordzee en de Waddenzee is bijna gereed en zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2021 worden vastgesteld. Ik zal uw Kamer daar over informeren.
Op welke manier vindt nu het overleg plaats met Duitsland en Denemarken over de nasleep van deze containerramp?
Aangezien er geen containers zijn aangetroffen, vindt geen overleg plaats.
Op welke manier zal de reder van het schip verantwoordelijk worden gehouden voor het opruimen van de containers en de inhoud ervan?
Aangezien er geen containers zijn aangetroffen is er geen reden om iemand verantwoordelijk te houden.
Bent u het eens dat deze ramp nieuwe urgentie geeft aan het zo snel mogelijk agenderen van dit onderwerp bij het IMO en in Europa bij de Transportraad of direct bij het de European Maritime Safety Agency (EMSA)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zal dit onderwerp zowel bij het IMO als in de Europese Unie ter sprake komen?
Zoals aangegeven tijdens het AO Maritiem van 3 december jl., vind ik het een goede suggestie om dit onderwerp te agenderen tijdens de volgende Transportraad, die in Portugal zal plaatsvinden. In de kabinetsreactie heb ik diverse acties in IMO aangekondigd. Ik zal deze acties zo snel mogelijk in gang zetten, maar ben daarbij afhankelijk van de besluitvorming in IMO die vertraagd is ten gevolge van de coronapandemie.
Kunt u aangeven wanneer u, zoals door u toegezegd tijdens het algemeen overleg Maritiem op 3 december 2020, met het Verbond van Verzekeraars om de tafel zal gaan om dit onderwerp ook in de verzekeringswereld groots op de kaart te zetten? Bent u het eens dat de ramp bij Hawaii4 en deze ramp hier extra urgentie voor hebben gecreëerd? Wanneer kan de Kamer verwachten over de uitkomsten van het overleg te worden geïnformeerd?
Ik zal spoedig met het Verbond van Verzekeraars in overleg treden. Ik kom hierop terug in de eerstvolgende voortgangsrapportage over de MSC Zoe.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie van het probleem, elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Met deze beantwoording heb ik aan uw verzoek voldaan.
Containers overboord in Duitse deel van de Noordzee |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat 200 containers overboord geslagen zouden zijn in een Duitse deel Noordzee?1
Ja, dat bericht ken ik.
Klopt het dat van een schip dat in Duitse wateren voer meer dan 200 containers overboord geslagen zijn? Kunt u de Kamer spoedig meer informatie verstrekken over aard en omvang van dit ongeval en specifiek wat de gevolgen (kunnen) zijn voor de Nederlandse Waddeneilanden?
Nederlandse vissersschepen hebben op 8 december melding gemaakt bij de Nederlandse Kustwacht en via twitter, dat zij containers hebben waargenomen op de zeebodem in Duitse wateren. De vissers wijzen naar containerschip Munich Maersk als vermoedelijke oorsprong van het containerverlies. De Duitse Kustwacht heeft na onderzoek geen containers of drijvende lading aangetroffen. De reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren. Er zijn dus geen gevolgen voor de Nederlandse Waddeneilanden.
Is reeds bekend wat de inhoud van de overboord geslagen containers is? Wilt u die informatie verstrekken zodra dat bekend is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u navraag gedaan bij uw Duitse ambtsgenoot zodat afstemming van de aanpak van de ramp gecoördineerd kan plaatsvinden?
De Duitse Kustwacht heeft onderzoek uitgevoerd. De Nederlandse Kuswacht voerde een patrouillevlucht uit. Er is afstemming geweest tussen de Nederlandse en de Duitse Kustwacht.
Wordt de Nederlandse aanpak vanuit de betrokken veiligheidsregio gecoördineerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien er geen containers zijn aangetroffen hoefde er geen aanpak te worden gecoördineerd. Wel heeft de Nederlandse Kustwacht de veiligheidsregio geïnformeerd over de melding van de vissers.
Is bekend welke vaarroute het betrokken schip gevaren heeft? Waren de Nederlandse autoriteiten op de hoogte van die route?
De Munich Maersk was op weg van Bremerhaven naar Göteborg. Het schip heeft daarbij niet in Nederlandse wateren gevaren.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de vaarveiligheid van met name de beroepsvissers? Liggen de containers die opgemerkt zijn door vissers op de zeebodem in het Nederlandse deel van de Waddenzee? Zijn de coördinaten, als ze in het Duitse deel liggen, al voldoende bekend voor de vissers en de beroepsvaart? Gaat de samenwerking met Duitsland op dit gebied goed? Wanneer is een compleet beeld van alle containers op de zeebodem beschikbaar?
Er zijn geen gevolgen voor de vaarveiligheid.
De handhaving van het vuurwerkverbod door gemeentelijke handhavers (domein 1) boa’s. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de regeling van de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 4 september 2020, nr. IENW/BSK-2020/162203 tot wijziging van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk in verband met het niet langer als consumentenvuurwerk aanwijzen van enkele typen vuurwerk?1
Ja.
Deelt u mijn waarneming dat met deze regeling een deel van het (F2 en F3) vuurwerk dat tijdens eerdere jaarwisselingen in Nederland was toegestaan, niet langer als toegestaan consumentenvuurwerk gekwalificeerd kan worden en daarmee valt onder de categorie illegaal vuurwerk?
Met de regeling2 wordt categorie F3 vuurwerk, enkelschotsbuizen, knalvuurwerk (inclusief knalstrengen) en vuurpijlen verboden voor consumenten. Hierdoor zijn de regels voor consumentenvuurwerk voor dit vuurwerk niet meer van toepassing en is het illegaal voor consumenten om dit vuurwerk af te steken, te vervoeren of in bezit te hebben. Ook mag dit vuurwerk vanaf 1 december 2020 niet meer aanwezig zijn bij opslaglocaties voor consumentenvuurwerk3.
Bent u bekend met de inhoud van uw brief d.d. 13 november 20202 over het kabinetsbesluit tot een tijdelijk vuurwerkverbod?2
Ja.
Deelt u mijn waarneming dat, in ieder geval voor de jaarwisseling 2020/2021, met de uitwerking van het in deze brief beschreven beleid de categorie toegestaan consumentenvuurwerk kleiner zal worden en de categorie illegaal vuurwerk (aanmerkelijk) uitgebreid zal worden?
Met het tijdelijke en eenmalige verbod op eindejaarsvuurwerk voor de jaarwisseling 2020/2021 mogen consumenten vuurwerk in de categorie F2 niet afsteken, in bezit hebben5, en/of vervoeren. Fop- en schertsvuurwerk, dat het gehele jaar verkrijgbaar is en mag worden afgestoken, blijft wel toegestaan. Dit is een inperking van het consumentenvuurwerk ten opzichte van de jaarwisseling 2019/2020.
Klopt het dat gemeentelijke handhavers domein 1 (boa’s) uitsluitend bevoegd zijn op het handhaven van consumentenvuurwerk en niet mogen handhaven op illegaal vuurwerk? Zit er qua bevoegdheden van boa’s een verschil tussen het handhavend optreden bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk dan wel het vervoeren van vuurwerk? Mogen handhavers personen die (knal)vuurwerk afsteken staande houden tot de politie arriveert? Mag alleen de politie handhaven op illegaal vuurwerk?
Buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) Domein I (Openbare ruimte) zijn bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. De komende jaarwisseling mag er vanwege het tijdelijk vuurwerkverbod geen vuurwerk worden afgestoken. Boa’s blijven bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk. Boa’s domein I kunnen niet strafrechtelijk handhaven op het bezit en vervoeren van vuurwerk (het voorhanden hebben). Zij mogen dus bij personen die vuurwerk afsteken verbaliserend optreden. Voor het handhaven op bezit en vervoer en inbeslagname kunnen boa’s mensen staande houden tot de politie arriveert.
Kunt u beschrijven hoe de wettelijke bevoegdheid van boa’s in relatie tot het handhaven van de vuurwerkwetgeving (in brede zin) geregeld is? Kunt u hierin betrekken welke betekenis aan het begrip «vuurwerk» in artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit moet worden toegekend: consumentenvuurwerk, illegaal vuurwerk, of beide? Hoe verhoudt zich dit tot de feitcode die het Openbaar Ministerie voor dit strafbare feit hanteert («consumentenvuurwerk»)? Kunt u hierin betrekken lijst 1 van de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar?3
Boa’s zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten in hun domein, zoals vastgelegd in de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar. Artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit is opgenomen in Domeinlijst I. Op het tot ontbranding brengen van vuurwerk kunnen dus de boa’s in domein I handhavend optreden. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5, betreft het hier al het vuurwerk, behalve fop- en schertsvuurwerk.
Boa’s kunnen zelfstandig handhaven op het afsteken van vuurwerk. Onder andere vanwege de veiligheid zijn boa’s niet belast met het determineren van het afgestoken vuurwerk en het afvoeren van vuurwerk. Boa’s kunnen dus bij het horen van een knal of zien van een vuurpijl een proces-verbaal schrijven op feitcode H171.
Deelt u mijn mening dat het beslist onwenselijk is als uitsluitend de politie handhavend kan optreden bij illegaal afgestoken vuurwerk? Legt dit niet onevenredig veel druk bij de toch al overbelaste politie?
Buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) Domein I (Openbare ruimte) zijn bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. Boa’s en politie opereren complementair en versterken elkaar. Boa’s zijn de ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar de leefbaarheid wordt aangetast. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en de veiligheid. In situaties waar sprake is van verhoogd risico, treden boa’s in principe niet op. Dat heeft te maken met het leefbaarheidscriterium dat volgt uit de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar.7 Daarin is opgenomen dat boa’s niet optreden wanneer er sprake is van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting. Wanneer de boa dergelijke situaties tegenkomt, zal hij een beroep doen op de politie. Hierover dienen lokale afspraken gemaakt te worden.
Bent u voornemens te regelen dat ook gemeentelijke handhavers domein 1 kunnen handhaven op illegaal (verboden) vuurwerk, zeker tijdens de dagen en nachten rond de komende jaarwisseling? Kloppen berichten dat deze handhavers nu al uit diensten worden uitgeroosterd, omdat ze simpelweg geen bevoegdheid hebben om op te treden? Op welke wijze kan dit «juridische gat» op zo kort mogelijke termijn gedicht worden?
Boa’s domein I (Openbare Ruimte) zijn reeds bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. Aangezien deze handhavers onder andere werkgevers, zoals gemeenten, vallen, kan ik geen uitspraken doen over hun dienstroosters. Zoals ik heb geantwoord bij vraag 7, treden boa’s Domein I niet op wanneer er sprake is van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting. Dat is geen juridisch gat, maar een bewuste en verantwoorde keuze. Er dienen lokale afspraken gemaakt te worden over de dagen en tijden waarop boa’s worden ingezet evenals de manier van samenwerking met de politie indien zij op zaken stuiten die hun bevoegdheid overstijgt, daarbij het leefbaarheidscriterium in acht nemend.
Bent u bereid, gelet op de urgentie van het onderwerp, deze vragen op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk vóór 28 december 2020 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er losgeld is gevraagd om gehackte gemeentedata terug te krijgen |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u het eens met de weigering van de burgemeester om losgeld te betalen om gehackte gemeentedata weer terug te krijgen? Zo nee, waarom niet?1
Ja. Het betalen van losgeld is zeer onwenselijk, omdat dit het crimineel verdienmodel ondersteunt. De politie ziet bovendien dat losgeld door criminelen direct wordt geïnvesteerd in nieuwe ransomware-aanvallen. Het advies is daarom om altijd aangifte te doen bij de politie en geen losgeld te betalen.
Is dit vaker voorgekomen bij publieke instellingen? In hoeveel gevallen is er eventueel losgeld betaald? Kunt u hier een overzicht van geven?
De politie registreert niet apart of er sprake is van een publieke instelling. Daarom is het, zoals is aangegeven bij de beantwoording op schriftelijke Kamervragen over de ransomware-aanval op de Universiteit Maastricht, bij meldingen en aangiften op korte termijn niet te zeggen of er sprake is van een publieke instelling.2 Uit een analyse van de politie blijkt dat in de jaren 2018, 2019 en 2020 (tot half december) er respectievelijk 180, 188 en 186 meldingen en aangiften van ransomware-aanvallen bij de politie zijn gedaan. In zijn algemeenheid is bekend dat bij cybercrimedelicten de aangifte- of meldingsbereidheid laag is. Dit geldt ook voor aangiften van ransomware. Er is geen volledig beeld van gevallen waarbij er door publieke instellingen losgeld is betaald.
Hoe wordt voorkomen dat andere gemeenten slachtoffer worden van dit soort afpersing? Worden door u extra maatregelen getroffen naar aanleiding van deze zaak?
Gemeenten werken aan constante verbetering van de digitale weerbaarheid, waarbij de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) alle gemeenten ondersteunt als Computer Emergency Response Team (CERT). Daarmee wordt de kans op een succesvolle aanval verminderd.
De IBD heeft de rol van CERT in het kader van de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (Wet BNI) en vormt de verbindende schakel tussen het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) en gemeenten. Vanuit deze rol ondersteunt de IBD de gemeente Hof van Twente en informeert waar nodig andere gemeenten.
Verder biedt de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde gemeentelijke Agenda Digitale Veiligheid 2020–20243 handelingsperspectief aan alle gemeenten. De hoofdonderwerpen van deze agenda zijn: bewustwording, governance, risicogericht handelen en werken als één overheid. De Agenda biedt ook handvatten bij het voorkomen en oplossen van cyberincidenten.
Gemeenten gebruiken voor hun informatiebeveiliging de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO), welke geldt als basisnormenkader voor informatiebeveiliging bij de gehele overheid. Het Ministerie van BZK voert onderhoud op de BIO4 in samenspraak met de bestuurslagen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.
Om alle overheden ook te laten oefenen met cybersecurity-incidenten, organiseert het Ministerie van BZK sinds 2019 een Overheidsbrede Cyberoefening5 welke jaarlijks plaatsvindt, met in het programma een prominente plek voor een gesimuleerde hackaanval. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen oefenen aan de hand van een zo realistisch mogelijk scenario. Tijdens de Overheidsbrede Cyberoefening van 2021 zal het thema ransomware prominent op de agenda staan en worden de geleerde lessen overheidsbreed gedeeld. Dit naar aanleiding van de gebeurtenis bij de gemeente Hof van Twente.
Verder is met subsidie vanuit het Ministerie van BZK begin 2020 een drietal gemeentelijke cyberoefenpakketten6 ontwikkeld en gratis beschikbaar gesteld aan alle gemeenten. De cyberoefenpakketten zijn tot stand gekomen in nauwe samenwerking met het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement (het COT). De cyberoefenpakketten bieden alle gemeenten op diverse niveaus van de organisatie handelingsperspectief ten aanzien van crisismanagement.
De bovengenoemde activiteiten leveren een bijdrage aan een verhoogde digitale weerbaarheid bij de overheid. Zodoende worden er geen extra maatregelen getroffen naar aanleiding van de gebeurtenis bij de gemeente Hof van Twente, met uitzondering van het delen van de geleerde lessen tijdens de Overheidsbrede Cyberoefening 2021. Cybersecurity-incidenten zijn lastig te voorspellen en te voorkomen. Het permanent oefenen is van groot belang voor het overheidsbrede samenspel met relevante private partijen. Op die manier kan er al aan de voorkant beter op elkaar worden ingespeeld.
Hoeveel afpersers van soortgelijke gevallen (publiek of privaat) zijn er in de afgelopen tien jaar veroordeeld? Hoe gaat u de pakkans van deze criminelen vergroten?
Ransomware is geen apart delict en wordt niet als zodanig geregistreerd door het OM en de Rechtspraak. De tenlastelegging van ransomware bestaat uit een combinatie van verschillende strafbare feiten, zoals computervredebreuk en afpersing. Per zaak kan de samenstelling van deze strafbare feiten verschillen. Het is daarom niet bekend hoeveel veroordelingen voor ransomware hebben plaatsgevonden. Wel blijkt dat er sinds 2015 in Nederland enkele zaken zijn geweest met een veroordeling voor een combinatie van afpersing (317 Sr) met computervredebreuk (138ab Sr), het gebruik van een technisch hulpmiddel (139d Sr) of opzettelijke computersabotage (350a Sr), dan wel poging daartoe. Het gaat hierbij om veroordelingen in eerste aanleg. De wetsartikelen 138a, 139d en 350a zijn in 2015 in hun huidige vorm in werking getreden.
De opsporing in het digitale domein kent verschillende uitdagingen. De grenzeloosheid van het internet zorgt dat daders vaak zelf niet in het land aanwezig zijn waar zij slachtoffers maken, of dat het land van waaruit de dader zijn activiteiten uitvoert zeer lastig te achterhalen is. Ransomware wordt gepleegd door verschillende typen daders. Zware cybercriminele organisaties richten ransomware-aanvallen op grote bedrijven en organisaties. Daarnaast zijn er individuele daders die ransomware-as-a-service van criminele dienstverleners afnemen en meer ongericht middelgrote tot kleine organisaties aanvallen. Al deze dadercategorieën kennen een sterke internationale component.
De investeringen in de politie en de strafrechtketen uit het Regeerakkoord hebben een versterking van de capaciteit voor de aanpak van cybercrime mogelijk gemaakt. Zo beschikt elke regionale eenheid inmiddels over een cybercrimeteam. Daarnaast bestrijdt het Team High Tech Crime (THTC) ransomware in het segment van zware, georganiseerde cybercrime met een internationale component. In het kader van de EU en de Raad van Europa wordt gewerkt aan het verbeteren van de internationale mogelijkheden voor de opsporing. Tot slot is het van belang preventieve maatregelen te nemen, zoals het verhogen van de digitale weerbaarheid. Hierbij is het van belang dat organisaties basismaatregelen nemen, zoals het patchen van systemen.
Bezuinigingen op kinderen in armoede |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bezuinig niet op kinderen in armoede»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ieder kind volwaardig moet kunnen meedoen, waaronder sporten bij een sportclub, of het volgen van muziekles, en dat financiële problemen van ouders nooit een belemmering mogen zijn?
Ja. Het kabinet onderschrijft het belang van de aanpak van kinderarmoede. In de Kamerbrief over de ambities kinderarmoede van 1 april 20192 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de vier ambities kinderarmoede die invulling geven aan de reductiedoelstelling. Deze ambities zijn kwantitatief en kwalitatief van aard en richten zich op het gemeentelijke armoedebeleid en het rijksbeleid.
Gemeenten krijgen vanaf 2017 structureel € 85 miljoen extra per jaar om alle kinderen kansrijk te laten opgroeien. Het kabinet stelt daarnaast sinds 2017 jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar aan het samenwerkingsverband Sam&, bestaande uit Nationaal Fonds Kinderhulp, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Stichting Leergeld en Stichting Jarige Job. De vier stichtingen zetten zich lokaal en landelijk in voor kinderen die onder de armoedegrens leven. Ook heeft dit kabinet incidenteel € 80 miljoen beschikbaar gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede – in het bijzonder onder kinderen.3 Zo zorgen het kabinet, de gemeenten en maatschappelijke organisaties er gezamenlijk voor dat nog meer kinderen kunnen sporten, muziek maken en hun verjaardag vieren.
Klopt het dat het CPB verwacht dat het aantal mensen in armoede de komende jaren met 25% zal toenemen, 250.000 mensen, waaronder 60.000 kinderen, een voetbalstadion vol?
Armoede onder kinderen is extra schrijnend omdat kinderen geen invloed kunnen hebben op hun gezinssituatie, de oorzaken en oplossingen van armoede. Het kabinet heeft de bestrijding van kinderarmoede hoog op de agenda staan en voert hier actief beleid op. In de bijlage van de Kamerbrief Intensivering armoede- en schuldenaanpak van 28 september 20204 ga ik in op het basispad uit het rapport «Kansrijk Armoedebeleid» van het SCP en het CPB5 waar deze cijfers vandaan komen. In dit basispad -waarin de aanname is dat staand beleid wordt gecontinueerd – neemt de armoede de komende jaren met ruim een kwart toe. Een maatregel die veel invloed heeft op het basispad is de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. De tweejaarlijkse verhoging van de bijstandsnormen (door de koppeling met het wettelijk minimumloon) wordt door de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting getemperd. Omdat dit reeds ingezet beleid betreft, veronderstellen het CPB en SCP in het basispad dat de dubbele algemene heffingskorting volledig is afgebouwd in 2021. Dit resulteert in een stijging van de armoedecijfers. In werkelijkheid zal dit effect over een langere periode (tot en met 2035) worden gespreid en beziet het kabinet jaarlijks in augustus of het beleid leidt tot een evenwichtige inkomensverdeling. De afgelopen jaren zijn de negatieve gevolgen van het afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting tegengegaan met verhogingen van de algemene heffingskorting (voor iedereen). Voor een uitgebreide reactie op deze cijfers verwijs ik u graag naar bovengenoemde Kamerbrief.
Waarom voert u geen beleid om deze onaanvaardbare toename van het aantal mensen in armoede te keren?
Het kabinet voert actief beleid om armoede en schulden te voorkomen. De verwachting is dat armoede- en schuldenproblematiek zullen toenemen als gevolg van de huidige coronacrisis, want deze crisis raakt iedereen in Nederland. In het derde steun- en herstelpakket heeft het kabinet daarom extra middelen met een totaalbedrag van € 146 miljoen vrijgemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden, zoals uitgelegd in de Kamerbrief van 28 september 20206, naast de € 80 miljoen die het kabinet al voor armoede en schulden had vrijgemaakt. Tevens dragen de regelingen TOZO, NOW en TONK bij aan het voorkomen van armoede en schulden. Ook wordt het kindgebonden budget vanaf 2021 met € 150 miljoen geïntensiveerd, door middel van verhoging van het kindbedrag vanaf het derde kind. Die maatregel wordt in «Kansrijk Armoedebeleid» benoemd als een effectieve manier om het risico op armoede onder kinderen te reduceren
Klopt het dat de gemeente Súdwest-Fryslân 100.000 euro wil bezuinigen op het budget voor de bestrijding van armoede onder kinderen? Wat vindt u ervan dat de gemeente het budget hiervoor met een kwart verlaagt, terwijl een grote toename van het aantal mensen en kinderen in armoede wordt verwacht?
Ik heb signalen ontvangen van de lokale afdeling van de PvdA uit de gemeente Súdwest-Fryslân over deze bezuiniging. Het past het kabinet niet om verantwoording te vragen van individuele gemeenten over de besteding van de middelen. Gemeenten rapporteren aan de gemeenteraad over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Ik zal, conform de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn met de VNG, de signalen van deze gemeente aan de VNG doorgeven in het kader van voortgang en evaluatie.
Klopt het dat het Rijk in de vorige kabinetsperiode in totaal 400.000 euro extra ter beschikking heeft gesteld aan deze gemeente om armoede onder kinderen te bestrijden? Kunt u ingaan op de precieze inhoud van de bestuurlijke afspraken die het Rijk heeft gemaakt met gemeenten over de besteding van de in toaal 100 miljoen euro voor kinderen in armoede?
In de meicirculaire van het Gemeentefonds van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staat jaarlijks uitgebreid toegelicht per gemeente welke bedragen in het Gemeentefonds ter beschikking zijn gesteld voor de armoedebestrijding onder kinderen. Het bedrag dat hierboven is genoemd komt inderdaad neer op de extra middelen die de gemeente Súdwest-Fryslân krijgt. Uw Kamer is op 5 november 2016 geïnformeerd over de inhoud van de bestuurlijke afspraken met de VNG.7 In deze afspraken staat vermeld dat het Rijk en de gemeenten vinden dat het van groot belang is dat alle kinderen kansrijk kunnen opgroeien. Centraal staat dat gemeenten de regie hebben. Zij rapporteren aan de gemeenteraad over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Voor verdere details over de bestuurlijke afspraken verwijs ik u graag naar dit document.
Bent u het met de mening eens dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede, ook aan hen moet worden besteed? Zo ja, hoe verklaart u dat de gemeente Súdwest-Fryslân bezuinigt op dit budget?
Het heeft mijn voorkeur dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede, ook naar deze doelgroep gaat, maar gemeenten hebben de regie in het armoede- en schuldenbeleid en daarin beleids- en bestedingsvrijheid. Uit de extra tussentijdse evaluatie naar aanleiding van de motie Bruins c.s.8 bleek dat bijna negen op de tien gemeenten de extra middelen in 2019 (in ieder geval deels) heeft ingezet voor kinderarmoedebeleid. De gemeenten die de extra middelen hebben ingezet voor kinderarmoedebeleid, hebben vrijwel alle ingezet op voortzetting of intensivering van bestaande kindvoorzieningen in natura.9 Het is, in lijn met de decentralisaties in het sociaal domein, aan de gemeenteraad om te oordelen over de inzet van de beschikbare middelen, maar ook over de resultaten die daarmee gehaald worden. Ik wil benadrukken dat het kabinet bij de inzet van de middelen kinderarmoede hecht aan een zorgvuldige evaluatie (in nauwe samenwerking met de VNG) om daarmee de doeltreffende inzet van de middelen te beoordelen. Dit past bij de stelselverantwoordelijkheid die ik draag en rijksbrede afspraken over evaluatie van beleid. Momenteel wordt gewerkt aan evaluerend onderzoek naar de ondersteuning die gemeenten en fondsen bieden aan kinderen in armoede. Over de uitkomsten van dit onderzoek informeer ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2021.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Súdwest-Fryslân tegelijkertijd plannen presenteert om het aantal ambtenaren in de gemeente uit te breiden? Wat vindt u ervan dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede wordt besteed aan uitbreiding van het gemeente-apparaat?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 5.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie van de leden Van Dijk en Bruins, waarin van gemeenten verlangd wordt dat zij verantwoorden hoe de besteding van de extra middelen daadwerkelijk bijdraagt aan het bestrijden van armoede?2
Over de invulling van de motie van de leden van Dijk en Bruins is uw Kamer door mijn voorganger geïnformeerd op 6 april 202011. In deze brief stond vermeld dat het niet past als het kabinet in het licht van bovenstaande motie verantwoording zou vragen van individuele gemeenten over de besteding van de middelen. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7, waar het evaluerend onderzoek wordt genoemd.
Bent u bereid extra middelen vrij te maken om armoede onder kinderen te bestrijden, zodat elk kind volwaardig kan meedoen?
Het kabinet heeft, zoals vermeld onder vraag 4, extra middelen vrijgemaakt die tevens ten goede komen aan het bestrijden van kinderarmoede. Daarnaast heeft uw Kamer het amendement Renkema aanvaard over extra middelen (2 miljoen in 2021) voor armoedepartijen verenigd onder SAM& om nog meer kinderen, ook onder nieuwe doelgroepen, te bereiken en ondersteunen. Over de uitvoering van dit amendement ga ik met SAM& in gesprek.
Wat zegt u tegen kinderen die zich buitengesloten voelen op school, niet kunnen sporten bij een sportclub, niet mee kunnen op schoolreisje? Welk perspectief biedt u deze kinderen en hun ouders?
Ik vind het heel belangrijk dat ieder kind kan meedoen. We moeten voorkomen dat kinderen zich buitengesloten voelen doordat ouders sport of de schoolreis niet kunnen betalen. Hiervoor stelt het kabinet jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar aan de landelijke armoedepartijen verenigd onder Sam&, die zich hier voor inzetten. In 2021 wordt er extra € 2 miljoen beschikbaar gemaakt voor Sam& om meer kinderen te bereiken en te kunnen ondersteunen. Tevens is er in het derde steun- en herstelpakket extra € 146 miljoen uitgetrokken om armoede en schuldenproblematiek tegen te gaan. Een deel van deze middelen wordt besteed aan het versterken van de signaalfunctie van scholen op armoede onder kinderen.
Nog lang niet alle ouders maken gebruik van de mogelijkheden die er zijn. Tegen hen wil ik zeggen dat zij een kijkje kunnen nemen op Samenvoorallekinderen.nl en kunnen informeren bij hun gemeente op welke voorzieningen zij recht hebben.
Gebruik van remdesivir bij de behandeling van patiënten besmet met het covid-19 virus. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat het advies over het gebruik van remdesivir in Nederland niet is aangepast nu de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gebruik afraadt?1
Op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten stelt de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) behandeladviezen op, die de leidraad vormen voor medisch specialisten bij het behandelen van coronapatiënten. Ik heb kennisgenomen van het standpunt van de SWAB en de Federatie Medisch Specialisten dat zij in het advies van de WHO geen reden zien om hun behandeladvies voor remdesivir bij te stellen, maar nog steeds aanleiding zien om remdesivir aan te merken als een behandeloptie bij covid-19 patiënten op de verpleegafdeling. Men is niet tegen het gebruik van remdesivir bij patiënten die op de verpleegafdeling liggen en ademhalingsproblemen hebben zolang nog onzeker is of de opnameduur wel of niet verkort kan worden. De SWAB blijft het gebruik van remdesivir vooralsnog beschouwen als een optie in deze patiëntengroep. (link: https://swab.nl/nl/covid-19#to_8).
Ik heb geen oordeel over dit standpunt omdat het een medisch-inhoudelijke kwestie betreft die wat mij betreft goed op zijn plaats is bij de professionals.
Hoeveel patiënten krijgen op dit moment nog remdesivir? Wat is de omzet van remdesivir in Nederland?
Sinds medio juni 2020 hebben inmiddels tussen de 4,5 en 5 duizend patiënten in Nederland een kuur remdesivir voorgeschreven gekregen. Deze kuren zijn door het RIVM uitgeleverd aan de ziekenhuizen. Sinds de WHO in november haar standpunt heeft uitgebracht, is de vraag naar remdesivir vanuit de ziekenhuizen sterk afgenomen. In december werden wekelijks gemiddeld circa 85 kuren remdesivir door ziekenhuizen afgenomen van het RIVM.
Hoeveel publiek geld heeft Nederland bijgedragen aan de inkoop van remdesivir?
In eerste instantie heeft Nederland een hoeveelheid remdesivir gedoneerd gekregen van de fabrikant. Daarna verliep de toebedeling van remdesivir vanuit de Europese Commissie (EC) via het zgn. Emergency Support Instrument (ESI-programma) van de EU. Vervolgens heeft de EC via een zogenaamde Joint Procurement procedure een overeenkomst gesloten met de fabrikant Gilead. Nederland heeft in het kader van die procedure een landspecifiek contract met de fabrikant afgesloten. In verband met een geheimhoudingsverplichting binnen deze overeenkomst kan ik geen financiële mededelingen doen.
De kosten voor het leveren van remdesivir aan ziekenhuizen via het RIVM worden doorberekend aan de afnemende ziekenhuizen. Het Ministerie van VWS heeft hiervoor voorfinanciering beschikbaar gesteld aan het RIVM, die is gedekt in de 4e Incidentele Suppletoire begroting.
Wat vindt u ervan dat remdesivir niet tot lagere sterfcijfers leidt, geen opname op de IC voorkomt en dat sneller herstel evenmin is waargenomen? Wanneer zijn de resultaten slecht genoeg om gebruik af te raden?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Wat is thans het oordeel van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), respectievelijk het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) over de werkzaamheid en het nut van remdesivir bij de behandeling van coronapatiënten?
De Europese Commissie (EC) heeft eind december een wijziging gemaakt ten aanzien van de patiëntengroep die voor remdesivir in aanmerking komt. Met deze wijziging stelt de EC dat remdesivir is geïndiceerd voor de behandeling van covid-19 bij volwassenen en jongeren (vanaf 12 jaar die minstens 40 kg wegen) met pneumonie die aanvullende zuurstof nodig hebben.
Met deze wijziging is het gebruik van remdesivir bij covid-19 patiënten die bij aanvang van de behandeling invasieve beademing krijgen niet langer aangewezen.
Het advies van de EMA komt overeen met het behandeladvies van de SWAB in Nederland.
Onderschrijft u de conclusies van Hill et al dat de kostprijs voor een behandeling met remdesivir 0,93 dollar per dag bedraagt?2
Ik voel me niet oordeelkundig of geroepen om de bevindingen van Hill et al te toetsen en kan de conclusies derhalve noch onderschrijven noch in twijfel trekken.
Wat zou, hiervan uitgaande, een eerlijke prijs zijn, zijnde de kostprijs en een redelijke winstmarge?
Er is in Nederland geen systeem van winstregulering m.b.t. de prijsstelling van geneesmiddelen. Prijsstellingen zijn m.i. overigens niet per se alleen een functie van kostprijzen en een redelijke winstmarge, maar dienen ook beoordeeld te worden in het licht van gezondheid economische waarde van het middel en inspanningen en risico’s die de fabrikant op zich heeft genomen. Dit alles neemt niet weg dat we als samenleving mogen verwachten dat de industrie geen buitensporige prijzen vraagt.
Is het juist dat de kosten voor behandeling in Nederland circa 2.000 euro bedragen?
Ja, dit komt grofweg overeen met de lijstprijs van de fabrikant in Nederland.
Hoe verhoudt deze prijs zich tot een eerlijke prijs?
Zie mijn antwoorden op vragen 6 en 7.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een behandeling met remdesivir 2.000 euro kost terwijl het minder dan tien euro kost om het te produceren?
Ik deel met u de mening dat de prijsststelling, in elk geval achteraf, vraagtekens oproept, indien wordt aangenomen dat de publicaties over de vermeende kostprijs correct zijn. Tegelijk is het zo dat Gilead destijds de prijs klaarblijkelijk heeft gemotiveerd op gezondheids-economische gronden in de zin dat op dat moment de verwachting was dat er ligdagen in het ziekenhuis zouden worden voorkomen. Eerder hebben Amerikaanse economen becijferd dat de prijs in dat opzicht niet onredelijk zou zijn. Het hanteren van gezondheids-economische argumenten voor de onderbouwing van een prijsstelling door fabrikanten is gebruikelijk bij de introductie van nieuwe geneesmiddelen.
Wegen de kosten (behandeling van 2.000 euro) volgens u op tegen de baten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is nog niet vast te stellen omdat het nog onvoldoende inzichtelijk is of en in hoeverre er in de praktijk sprake is van een vermindering van het aantal ligdagen op de verpleegafdeling dan wel de intensive care.
Welke informatie heeft u die erop lijkt te wijzen dat farmaceut Gilead Sciences, Inc. enorme winsten boekt dankzij remdesivir?
Ik heb dezelfde openbare informatie als u en zie dat Gilead in het derde kwartaal van 2020 900 mln. USD zou hebben omgezet. Ik heb geen inzicht in de winstmarge die daarmee gemoeid is. Die gerealiseerde omzet is echter zeker aanzienlijk te noemen en vind een kritische opstelling daarover begrijpelijk, zeker als er inderdaad sprake is van een relatief lage kostprijs.
Tegelijk moet ook gezegd worden dat op het moment dat remdesivir beschikbaar kwam en de prijstelling werd bepaald het bedrijf ook geen zekerheid had in welke hoeveelheden het middel verkocht zou worden en hoe lang er vraag naar het middel zou blijven. De markt voor covid-behandelingen is immers met grote dynamiek omgeven waarin behandelingen in korte tijd obsoleet kunnen raken door een afnemende vraag, nieuwe wetenschappelijke inzichten of de komst van andere middelen. Dergelijke risico’s zijn ook een realiteit waar bedrijven mee te maken hebben bij een marktintroductie en die van invloed kunnen zijn op de (initiële) prijsstelling.
Heeft u deze signalen doorgegeven aan de Europese Commissie en zo ja, wat was de reactie?
De inkoop van remdesivir verloopt via de Joint Procurement procedure van de Europese Commissie. Er is op deze wijze een inkoopovereenkomst afgesloten voor de duur van zes maanden die telkens zes maanden kan worden verlengd. Nederland heeft bij de Joint Procurement Steering Committee erop aangedrongen om bij een eventuele verlenging een prijsverlaging te bedingen en zal dat verzoek indien nodig herhalen. Die prijsverlaging is m.i. gerechtvaardigd in het licht dat het bedrijf inmiddels aanzienlijke inkomsten heeft gerealiseerd voor het middel, de effecten van het middel onzeker zijn en het middel in meerdere opzichten de baten heeft gehad van een voorspoedige markttoelating en markttoegang.
Op welke wijze is uw mening gewijzigd sinds de beantwoording van Kamervragen over de goedkeuring van remdesivir?3
Zie de antwoorden op de eerdere vragen.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja