Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis vraagt uitstel rente tot 2027, provincie weigert’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ommelander Ziekenhuis vraagt uitstel rente tot 2027, provincie weigert»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing te zoeken. Via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) volg ik deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat de provincie het ziekenhuis nu te hulp schiet in plaats van uw kabinet?
Uit de berichtgeving maak ik op dat het hier een lening betreft voor de bouw van het ziekenhuis dat in 2018 is geopend. Deze nieuwbouw is betaald met leningen van onder meer de provincie, banken, zorgverzekeraar Menzis en het UMCG. Het ziekenhuis hoeft tot begin 2025 geen rente hoeven te betalen over de lening die het ziekenhuis van de provincie heeft gekregen, voor de bouw van de nieuwe locatie in Scheemda. Het betekent niet dat de provincie dit bedrag kwijtscheldt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven zet ik mij in om de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland aan te passen. Het kabinet werkt aan minder marktwerking in de zorg en toegankelijkere zorg in de regio.
Bent u bereid zelf de portemonnee te trekken om dit ziekenhuis te helpen zodat voorkomen wordt dat er straks nog een ziekenhuis onder uw verantwoordelijkheid wordt uitgekleed of zelfs verdwijnt?
Het ziekenhuis draagt allereerst zelf verantwoordelijkheid voor de financiële situatie en bedrijfsvoering. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken. Op basis van deze afspraken doet een zorgverzekeraar een Early Warning Melding bij de NZa als zij risico’s ziet voor de continuïteit van zorg op de korte termijn. De NZa meldt dit vervolgens aan het Ministerie van VWS. Deze vroegsignaleringsafspraken hebben tot doel om tijdig te kunnen handelen en de continuïteit van zorg te waarborgen.
Als de betrokken partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan regie vanuit het Ministerie van VWS nodig zijn. Ik heb over Ommelander Ziekenhuis geen EWS-melding gehad. En van het Ommelander Ziekenhuis heb ik begrepen dat zij intensief en constructief overleg voert met de grootste zorgverzekeraar in de regio, Menzis.
Heeft u al contact gehad met het Ommelander Ziekenhuis? Zo ja, kunt u alle stukken ter voorbereiding van dit gesprek en de notulen van dit gesprek aan de Tweede Kamer sturen?
Naar aanleiding van de huidige Kamervragen heb ik contact opgenomen met het Ommelander Ziekenhuis en hun input is verwerkt in de beantwoording van deze vragen. Dat is ook gebeurd naar aanleiding van eerdere Kamervragen en daarover is in de zomer van 2024 telefonisch contact geweest met het Ommelander Ziekenhuis, over de financiële situatie waar zij zich in bevinden. Er zijn toen en ook nu geen onderliggende stukken uitgewisseld.
Welk plan heeft u klaarliggen om te voorkomen dat deze financiële situatie gevolgen gaat hebben voor patiënten en het personeel van het Ommelander Ziekenhuis in Scheemda?
Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg. Mochten zij risico’s zien die zij niet zelf tegemoet kunnen treden, dan melden zij dat bij de NZa op grond van het zogenoemde Early Warning Systeem. Dit systeem is er op gericht om ongecontroleerde faillissementen in de zorg te voorkomen.
De raad van bestuur van het Ommelander Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het Ommelander Ziekenhuis met alle zorgverzekeraars goede contracten heeft afgesloten voor 2025. De patiënten van het Ommelander Ziekenhuis blijven daardoor verzekerd van toegankelijke en kwalitatief goede zorg in de regio. Daarnaast heeft Menzis het initiatief genomen om concreet samen met het Ommelander Ziekenhuis naar een duurzame, financiële oplossing toe te werken. In samenwerking met Menzis wordt een plan opgesteld, om op de lange termijn de toegankelijkheid van de medisch specialistische zorg in de regio te borgen. Dit plan zal ook worden afgestemd met de andere zorgverzekeraars en stakeholders van het Ommelander Ziekenhuis. Het gezamenlijke streven is dat het plan, voor een stabiele toekomst van het ziekenhuis, in het voorjaar van 2025 gereed is.
Wat heeft u geleerd van de situatie in Heerlen met betrekking tot uw houding richting inwoners en personeel dat tot veel woede heeft geleid?
Mijn houding richting de inwoners en personeel in Heerlen is zeer betrokken. Ik ben er tweemaal op werkbezoek geweest en heb met het ziekenhuis en de zorgverzekeraar CZ afgesproken dat als de personeelstekorten worden ingelost er zowel in Heerlen als Sittard-Geleen een ziekenhuis operationeel zal zijn met op beide locaties een SEH, IC, acute verloskunde en operatiekamers. Dit wordt meegenomen in het programma van eisen voor de nieuwbouw en bouwgrond in Heerlen. Zorgverzekeraar CZ is in dat geval bereid hiervoor de rekening op te pakken. Het ziekenhuis, de regio en ikzelf doen er alles aan de personele tekorten op te lossen. Het ziekenhuis stelt het op prijs als de politiek positiever over het ziekenhuis praat, zodat vestiging in de regio aantrekkelijker wordt. Ik zal dat doen. Er komt een prachtig, splinternieuw topklinisch ziekenhuis in Heerlen. Als meer artsen en verpleegkundigen zich in deze omgeving vestigen en de personele tekorten worden ingelost, dan zal er zowel in Heerlen als in Sittard-Geleen een ziekenhuis met een uitgebreide SEH, IC, acute verloskunde en operatiekamers zijn.
Ik wil kleinere ziekenhuizen in de stad en streekziekenhuizen in de regio relevant maken. Dat wil zeggen dat voor iedereen in Nederland zorg dichtbij beschikbaar is. Mocht er op enig moment een complexe operatie nodig zijn, dan wordt doorverwezen naar een hooggespecialiseerd ziekenhuis. De patiënt gaat zodra het kan weer terug naar het eigen ziekenhuis, waar de eigen specialist de zorg overneemt en naasten gemakkelijker op bezoek kunnen komen. Dit komt de toegankelijkheid van zorg voor patiënten ten goede. Om deze beweging te ondersteunen neem ik – binnen het zorgstelsel – verregaande stappen om het klimaat en de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland te veranderen. Ik ben de eerste Minister die onderdelen uit de marktwerking gaat halen. Met de maatregelen in het regeerprogramma zet ik in op een andere inrichting van het zorglandschap, waarbij streekziekenhuizen het uitgangspunt van beleid worden.
Bestuurders en zorgprofessionals van een ziekenhuis moeten altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Dat hierover bij wijzigingen in het aanbod, of bijvoorbeeld nieuwbouw van ziekenhuizen goed overleg plaatsvindt met personeel, inwoners en lokaal bestuur vind ik zeer belangrijk. Dit leggen we ook vast in de handreiking die we opstellen.
Deelt u de mening dat de verslechterde financiële situatie van ziekenhuizen een gevolg is van ons zorgsysteem waarin concurrentie in plaats van samenwerking tussen ziekenhuizen wordt aangemoedigd?
De financiële situatie van ziekenhuizen wordt door veel verschillende factoren bepaald. Het is te kort door de bocht om te zeggen dat concurrentie de oorzaak van een slechte financiële situatie is. Dat neemt niet weg dat ik vind dat concurrentie op sommige onderdelen niet bijdraagt aan een toekomstbestendig ziekenhuiszorglandschap. Daarbij staat gelijkwaardigere toegang tot goede en betaalbare ziekenhuiszorg, ongeacht hoeveel geld je hebt en waar je woont, voor mij centraal. Daarom werk ik onder andere aan budgetbekostiging van de acute zorg en zet ik in op meerjarige financiële afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Op die manier krijgen aanbieders een beter inhoudelijk en financieel perspectief voor de lange termijn.
Wat vindt u van het volledig ontbreken van democratische controle over particuliere instellingen die fungeren als publieke voorzieningen, zoals ziekenhuizen?
Ziekenhuizen zijn particuliere instellingen die een belangrijke rol vervullen in ons land. Zij leveren zorg aan mensen die dat nodig hebben en bieden werkgelegenheid, en daarmee inkomen. Zij moeten daarbij voldoen aan wetgeving die democratisch tot stand is gekomen. Dat is hoe het stelsel in Nederland is ingericht. Het is mijn verantwoordelijkheid om, via aanpassing van de randvoorwaarden, te sturen op een betere borging van de publieke belangen bij de inrichting van het zorglandschap. Zo zorg ik met de acties uit het regeerprogramma voor belangrijke aanpassingen in de regels voor de bekostiging van de acute zorg, en de regels voor spreiding van acute zorg en de verantwoordelijkheden die partijen daarbij hebben. Ik vind het daarbij belangrijk dat ziekenhuizen zich ervan bewust zijn dat zij in hun regio of stad een belangrijke functie hebben en dat zij in contact staan met lokaal bestuur en inwoners.
Welke plannen heeft u om te organiseren dat personeel, patiënten en de gemeentes democratische zeggenschap krijgen over onze ziekenhuizen?
Ik begrijp niet goed waar u op doelt. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, moeten ziekenhuizen voldoen aan democratisch tot stand gekomen wetgeving. Misschien bedoelt u dat de politiek in ons stelsel niet gaat over het aanbod van ziekenhuizen en de politiek het maken van kwaliteitsstandaarden belegt bij zorgpartijen? Stel dat de politiek wel kon beslissen dat een ziekenhuis op een bepaalde locatie een uitgebreide SEH, afdeling acute verloskunde of IC moet open houden, maar er is niet voldoende personeel. Wat gebeurt er dan in het geval van een bevalling die uitloopt op een keizersnede en er is geen anesthesist? Dat zou leiden tot grote ongelukken en de politiek zou willen dat we overgaan tot het systeem dat we hebben.
Ik werk intussen aan een handreiking voor het overleg in de regio voor als een ziekenhuis nadenkt over het aanbod van zorg. Verder zal ik de regelgeving aanpassen die moet worden gevolgd als een ziekenhuis overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie in te perken. Dit alles moet leiden tot meer betrokkenheid van personeel, patiënten en gemeenten bij het maken van plannen voor, en bij besluitvorming over aanbod van (acute) zorg, en tot een goede weging van de belangen van betrokken partijen. Tegelijkertijd blijft het ziekenhuis, in overleg met de zorgverzekeraars, verantwoordelijk voor de zorg die het levert.
Het verdwijnen van de restitutiepolis en de gevolgen voor ggz-patiënten |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat per 2025 geen enkele zorgverzekeraar een restitutiepolis meer aanbiedt?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het volledig verdwijnen van het aanbod van restitutiepolissen een zorgelijke ontwikkeling is?
Ik betreur het dat zorgverzekeraars geen restitutiepolissen meer aanbieden voor de wijkverpleging en de ggz. Vanuit het perspectief van de toegankelijkheid van zorg, blijver er voldoende natura- en combinatiepolissen over met een zeer ruime keuze voor zorgaanbieders, daarbij zijn zorgverzekeraars gehouden aan hun zorgplicht.
Omdat zorgverzekeraars zorgplicht hebben, moeten verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen.
Hoe verhoudt het verdwijnen van de restitutiepolis zich tot artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) waarin de vrije artsenkeuze is gewaarborgd?
Er is geen relatie tussen het verdwijnen van de restitutiepolis en art. 13 Zvw.
Iedere burger heeft in Nederland het recht om zelf zijn zorgverlener te kiezen.
Via de restitutiepolis was het mogelijk voor alle niet-gecontracteerde zorg een volledige vergoeding te krijgen. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Aangezien het aanbod van restitutiepolissen de afgelopen jaren reeds stapsgewijs afnam, heeft u in de afgelopen jaren contact gezocht met zorgverzekeraars over hun polisaanbod, mede in het licht van artikel 13 Zvw?
Ik heb geen juridische instrumenten om zorgverzekeraars te verplichten om restitutiepolissen aan te bieden. Zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen ze aanbieden. Maar zorgverzekeraars hebben wel zorgplicht; daar houdt de NZa toezicht op. Zorgverzekeraars moeten er daarom voor zorgen dat verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Welke (juridische) mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat de restitutiepolis volledig verdwijnt?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u, of heeft u op enig moment overwogen om verzekeraars te verplichten een restitutiepolis aan te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent het volledig verdwijnen van de restitutiepolis voor verzekerden die op dit moment in behandeling zijn die op dit moment nog vergoed wordt of op de wachtlijst staan voor een behandeling?
In 2025 verandert er nog niets voor deze verzekerden. Zorgverzekeraars die hun restitutiepolis omzetten naar een combinatiepolis hanteren voor de betreffende verzekerden een overgangsperiode. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis en op dit moment al in behandeling zijn, krijgen de zorg in 2025 nog vergoed op dezelfde wijze als in 2024 (restitutie). Voor verzekerden die op een wachtlijst staan geldt bij twee zorgverzekeraars hetzelfde (zorg op dezelfde wijze vergoed als in 2024); bij een derde zorgverzekeraar valt deze groep niet onder de overgangsregeling. In 2026 vervalt de overgangsperiode.
Erkent u dat ongecontracteerde zorg die niet langer vergoed wordt door de zorgverzekeraar onbetaalbaar dreigt te worden voor verzekerden met een kleine portemonnee?
Als je meer geld te besteden hebt dan kun je de eigen betalingen voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders beter dragen. Gecontracteerde zorgaanbieders worden volledig vergoed, en zorgverzekeraars bieden natura- en combinatiepolissen aan met een zeer ruime keuze aan zorgaanbieders. Ik werk aan het onafhankelijk indiceren van niet-gecontracteerde zorg om deze beter toegankelijk te maken.
Erkent u het risico dat ongecontracteerde zorgaanbod door het afschaffen van de restitutiepolis zal verminderen, met alle gevolgen van dien voor de wachtlijsten?
Allereerst blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar overeind, wat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
Daarnaast kan meer contractering juist bijdragen aan een betere verdeling van middelen en capaciteit. Zo kunnen zorgverzekeraars via de contractering sturen op het vermijden van niet-passende, ondoelmatige en daardoor onnodig dure zorg dat een onnodig groot beroep doet op de schaarse tijd van zorgverleners. Voor de verzekerde stond bij een restitutiepolis tegenover het voordeel van volledige vergoeding van alle zorg bij alle zorgaanbieders het nadeel dat de verzekeraar ten behoeve van de verzekerde minder goed op de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg kan sturen, met als mogelijk gevolg hogere zorgkosten en een hogere premie en minder doelmatige inzet van schaarse zorgcapaciteit. Ik reken erop dat via contractering deze nadelen ondervangen kunnen worden en juist bijgedragen kan worden aan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat ongecontracteerde zorg steeds minder of helemaal niet dreigt te worden vergoed door zorgverzekeraars?
Het klopt niet dat zorgverzekeraars de niet-gecontracteerde zorg helemaal niet meer zouden gaan vergoeden. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Door het verdwijnen van de restitutiepolissen voor de wijkverpleging en de ggz is het wel zo dat de mogelijkheid om een volledige vergoeding te ontvangen bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders in deze sectoren vervalt.
Bent u bereid om de gevolgen van het verdwijnen van de restitutiepolis te (laten) monitoren, in het bijzonder voor de ggz, en de Kamer hierover eind 2025 te informeren?
U vraagt om te monitoren, maar het is niet helemaal duidelijk wat u precies wilt laten monitoren. Wellicht duidt u op de gevolgen voor de wachtlijsten.
De wachttijden in de (hoogcomplexe) ggz zijn een complex vraagstuk, dat onder meer te verklaren is vanuit de toenemende vraag naar geestelijke gezondheidszorg in combinatie met toenemend gebrek aan personeel. In het kader van het Integraal Zorgakkoord is daarom een brede set aan afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te borgen. Wat betreft de aanpak van cruciale ggz is uw Kamer recent geïnformeerd (Kamerstukken 25 424, Nr. 684),
hierop zetten we gerichte stappen om de toegankelijkheid van dit zorgaanbod te behouden. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kijk ik op mijn beurt breed naar maatregelen die ten goede komen aan de toegankelijkheid van de ggz, deze zullen landen in het aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord waarover we hopen uw Kamer binnen afzienbare termijn te kunnen informeren. Samen met partijen zullen we de komende jaren bezien welke maatregelen een bijdrage leveren aan de toegankelijkheid van de ggz.
Het bericht dat de Mutsaersstichting genderzorg beperkt tot Limburg |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mutsaersstichting beperkt genderzorg tot Limburg: honderden cliënten raken wachtlijstpositie kwijt», en hoe beoordeelt u de gevolgen van dit besluit?1
Ja. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is contact opgenomen met de Mutsaersstichting. De Mutsaersstichting geeft aan in haar continuïteitsplan te hebben opgenomen zich te gaan concentreren op zorg voor de populatie jeugdigen in Limburg. Dat betekent volgens de Mutsaersstichting dat jongeren van buiten de regio worden verwezen naar een alternatief in de eigen regio. De betreffende jongeren en/of ouders zijn hier door de Mutsaersstichting over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het schrappen van genderzorg voor cliënten buiten Limburg een goede stap is en dat andere instellingen maatregelen zouden kunnen overwegen om de wachttijden in de jeugdzorg te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Het besluit dat de Mutsaersstichting heeft genomen is onderdeel van haar continuïteitsplan. Hierin hebben meerdere redenen een rol gespeeld, verkorten van de wachttijden was daar een van.
Elke jeugdige verdient de juiste en passende zorg, ongeacht de hulpvraag. Er is een tekort aan hulp voor jeugdigen die vragen hebben over of die worstelen met hun genderidentiteit. Ik zet in op de verbetering van beschikbaarheid van jeugdzorg in het algemeen, onder andere door het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en de aanpak wachttijden. Ik ben op mijn inzet op genderzorg ingegaan in mijn antwoorden op Kamervragen2 van 8 november jl., gesteld door de leden Westerveld en Slagt-Tichelman (beiden GroenLinks-PvdA). Daarin heb ik ook genoemd dat wordt gewerkt aan de totstandkoming van een Landelijk Platform Transgenderzorg. In dit platform wordt ook de toegankelijkheidsproblematiek geagendeerd. Tevens zijn in opdracht van het Ministerie van VWS webinars voor professionals georganiseerd om meer bekendheid te krijgen met deze vraagstukken, om zo druk op de specialistische genderzorg te verlichten.
Hoe gaat u voorkomen dat genderzorg, aangestuurd door ideologische keuzes, een onevenredig groot beslag legt op de beperkte capaciteit en middelen binnen de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak genderzorg wordt verleend zonder dat eerst een uitgebreide psychologische diagnostiek is uitgevoerd? En zo ja, welke maatregelen zal u nemen om te garanderen dat deze diagnostiek voortaan altijd zorgvuldig plaatsvindt?
Nee. Het is aan het zorgveld zelf om in professionele standaarden en richtlijnen invulling te geven aan de kwaliteit van zorg, ook voor transgenderzorg. Het is de IGJ die toezicht houdt op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van zorg.
Voor transgenderzorg bestaan verschillende kwaliteitsstandaarden. Zo is er een Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch3 die recent is geëvalueerd en op dit moment wordt herzien. In deze kwaliteitsstandaard worden voorwaarden voor indicatiestelling beschreven, die per voorwaarde ook uitgebreid zijn toegelicht. Ook de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg4 benadrukt het belang van probleemverkenning als eerste stap bij personen die zich melden bij een GGZ-hulpverlener voor transgenderzorg. Hierin wordt expliciet benoemd dat het belangrijk is om te beseffen dat er een grote variatie aan hulpvragen is en dat wanneer psychische problemen een goede beoordeling in de weg staan, het van belang is dit eerst goed uit te zoeken voordat tot behandeling wordt overgegaan.
Deelt u de mening dat kinderen met problemen, zoals mishandeling en psychische klachten, voorrang moeten krijgen in de jeugdzorg boven genderzorg, en hoe gaat u dit waarborgen?
Het is aan professionals en gemeenten om te bepalen wie in welke volgorde hulp krijgt op basis van de zorgvraag. Jeugdigen met vraagstukken over hun gender ondervinden overigens vaak extra problemen in de maatschappij, zo is uit eerdere onderzoeken waarover uw Kamer geïnformeerd is5, naar voren gekomen. Door onder andere de soms beperkte acceptatie in hun omgeving (bijvoorbeeld door ouders of op school) hebben zij juist meer te maken met mishandeling en psychische klachten dan de gemiddelde populatie.
Welke maatregelen gaat u nemen om kinderen beter te beschermen tegen de groeiende invloed van genderideologie, zodat de focus weer komt te liggen op hulp aan kinderen met acute zorgvragen?
Ik ben van mening dat alle kinderen met acute zorgvragen, ongeacht hun gender of hun worsteling hiermee, moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp.
De nieuwe Rapportage Integratie en Samenleven 2024 |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met de Rapportage Integratie en Samenleven 2024 van het CBS?1
Ja.
Bent u bereid om vóór het wetgevingsoverleg over Integratie en maatschappelijke samenhang op maandag 25 november een kabinetsreactie op deze rapportage naar de Kamer te sturen?
Deze vragen zijn kort voorafgaand het wetgevingsoverleg (WGO) ingediend (vrijdag 22 november 2024). Een schriftelijke reactie op de vragen, dan wel CBS-rapportage, voorafgaand het WGO waren daarmee niet haalbaar.
Inmiddels heeft het wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang (WGO) op 25 november jl. plaatsgevonden en heeft u hieraan deelgenomen.
In het WGO heb ik een reflectie gegeven op mijn uitspraken, waar ik nog steeds achter sta. Ook is de CBS-rapportage aan bod gekomen. Het rapport biedt een goede feitelijke basis voor de Actieagenda Integratie, die momenteel verder wordt uitgewerkt en in 2025 met de Tweede Kamer gedeeld zal worden.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak, gedaan bij de NOS, waarin u stelde dat «een groot deel van de islamitische jongeren» de Nederlandse normen en waarden niet onderschrijft?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er grote zorgen zijn voor de transportsector door de aankomende grenscontroles |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland krijgt grenscontroles vanaf 9 december: Grote zorgen voor transportsector»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die worden geuit door de transportsector?
Is er, voorafgaand aan het besluit om grenscontroles in te voeren, een analyse gedaan over de economische gevolgen van dit besluit? Als dat het geval is, kunt u deze analyse met de Kamer delen?
Als er geen analyse is gedaan van de economische gevolgen, bent u bereid dit alsnog doen?
Wat doet u om de economische gevolgen van de grenscontroles te beperken?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de transportsector om hun zorgen te bespreken en op zoek te gaan naar oplossingen?
Het kabinet staat reeds in contact met de transportsector. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de impact van binnengrenscontroles op grensoverschrijdende verkeer te beperken. Indien er signalen zijn over daadwerkelijke significante beperkingen, dan kunnen deze besproken worden en zullen deze waar mogelijk geadresseerd worden.
Het bericht dat de Campagne van Platform Zorg voor Leven geweerd is vanwege „te veel negatief commentaar” |
|
Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Eppo Bruins (CU), Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het berichtCampagne Platform Zorg voor Leven geweerd om «te veel negatief commentaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland ruimte zou moeten zijn om via reclame-uitingen op te komen voor de bescherming van ongeboren kinderen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat onderwijsinstellingen weigeren om reclame-uitingen van de «Week van het Leven» te vertonen die niet strijdig zijn bevonden met de richtlijnen van de Nederlandse Reclame Code?
Scholen en onderwijsinstellingen bepalen zelf hoe zij hun onderwijs vormgeven. Dat betekent niet alleen dat ze zelf kiezen welke lesmethodes ze gebruiken maar ook dat de besturen van de betreffende onderwijsinstellingen zelf afwegen welke reclame-uitingen zij (laten) vertonen binnen de instelling. Als een school of onderwijsinstelling besluit dat een reclame-uiting niet passend is, dan staat het hen vrij deze niet te (laten) vertonen. In dit geval heeft de exploitant van de billboards besloten om de campagne stop te zetten, op dringend verzoek van de onderwijsinstellingen.
Hoe zorgt u ervoor dat scholieren en studenten op evenwichtige wijze worden geïnformeerd over ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap en alternatieven voor abortus, en in hoeverre is dit belang in beeld bij onderwijsinstellingen en koepelorganisaties, mede gelet op het feit dat genoemde, waardige campagneboodschap door onderwijsinstellingen wordt geweerd?
In algemene zin is het belangrijk om leerlingen vanuit verschillende invalshoeken, die passen binnen de kaders van de democratische rechtsstaat, thema’s aan te reiken. Aandacht voor relationele en seksuele vorming, en in het verlengde daarvan aandacht voor (onbedoelde of ongewenste) zwangerschap, komt terug in de kerndoelen voor het primair onderwijs (po) en de onderbouw van het voortgezet onderwijs (vo). Op dit moment worden de kerndoelen herzien en aangescherpt. In de opgeleverde conceptkerndoelen wordt relationele en seksuele vorming concreter benoemd dan in de huidige kerndoelen. Ook in de bovenbouw van het vo kan aandacht gegeven worden aan relationele en seksuele vorming, bijvoorbeeld bij het vak biologie. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is relationele en seksuele vorming geen verplicht onderdeel van het curriculum, maar we zien dat instellingen hier in burgerschapslessen wel aandacht aan besteden.
Scholen kiezen zelf met welk lesmateriaal zij invulling geven aan de kerndoelen. Dit past bij de autonomie die scholen onder artikel 23 van de Grondwet hebben. Het is daarbij belangrijk dat leerkrachten inzichten uit wetenschap en praktijk betrekken en onderwijs geven dat aansluit op de ontwikkeling en belevingswereld van het kind.
De door de overheid gestimuleerde voorlichting aan scholieren en studenten betreft een brede relationele en seksuele vorming. Met daarin, met name op het vo en mbo, ook aandacht voor regie op kinderwens en anticonceptie. De onderwerpen onbedoelde of ongewenste zwangerschap en abortus kunnen hierbij aan de orde komen. Het is hierbij ons doel jongeren te informeren over al hun mogelijkheden, mocht dit hen overkomen.
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap van het Ministerie van VWS bevat activiteiten die ook voor jongeren, scholieren en studenten (buiten het onderwijs om) ter beschikking staan. Jongeren en scholieren kunnen informatie vinden over alle keuzeopties bij een onbedoelde zwangerschap bij het Landelijk Informatiepunt onbedoelde zwangerschap. En zij kunnen desgewenst een beroep doen op keuzehulp, waarbij cliënten over al hun keuzeopties worden geïnformeerd. Als er een keuze is gemaakt, is er ondersteuning beschikbaar voor iedereen die hieraan behoefte heeft, ook voor jongeren, scholieren en studenten. Hierbij valt te denken aan psychosociale hulp na abortus of lokale ondersteuning bij het (aanstaand) jong ouderschap via de jeugdgezondheidszorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Jeugdwet.
Welk ondersteunend aanbod op het gebied van onbedoelde zwangerschap is er in Nederland gericht op scholieren en studenten in het mbo, hbo en wo?
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap behelst diverse maatregelen en activiteiten voor een brede doelgroep. Scholieren en studenten kunnen hiervan desgewenst gebruik maken, en doen dit ook. Wij noemden in de beantwoording op vraag 4 al het Landelijk informatiepunt onbedoelde zwangerschap en de keuzehulp.
Voor sommige doelgroepen is binnen de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap extra aandacht, bijvoorbeeld voor jongeren. Zo worden scholen voor po, vo en mbo-instellingen met de Stimuleringsregeling Seksuele en Relationele vorming geholpen om structureel aandacht te besteden aan seksuele en relationele vorming. Scholen kunnen hierdoor extra geld krijgen om lespakketten te kopen die zijn afgestemd op de leeftijd van het kind of om bijvoorbeeld een gastdocent in te huren. Ook krijgt de school advies vanuit de GGD. Er zijn voor het mbo-onderwijs 12 activiteiten op het gebied van gezonde relaties en seksualiteit beschikbaar van verschillende aanbieders die mbo-instellingen kunnen inkopen.
Ook is er op 16 december jl. een campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, van start gegaan. Jongeren worden met deze campagne op sociale media doorgeleid naar het platform Sense.info. Dit is de plek voor jongeren waar zij betrouwbare informatie kunnen vinden over anticonceptiemethoden, soa-preventie, condooms en seks.
Jongeren, scholieren en studenten kunnen met vragen rondom seksualiteit anoniem en vrijblijvend terecht bij Sense. Via Sense.info kunnen zij via de chat vragen stellen en via de zogenoemde Sense-spreekuren ook gebruik maken van counseling door GGD’en. Indien nodig vindt er een doorverwijzing plaats. Onderwerpen die bijvoorbeeld besproken worden bij Sense zijn anticonceptie, seksuele grensoverschrijding of seksuele identiteit. De laagdrempeligheid en openheid van Sense biedt een veilige omgeving om seksualiteitsvraagstukken te bespreken. Dit valt ook terug te zien in het toenemend aantal jongeren dat hun weg naar Sense weten te vinden.
Tot slot bieden de kenniscentra Fiom en Rutgers via verschillende kanalen betrouwbare informatie over anticonceptie, onbedoelde zwangerschap en abortus.
Het bericht 'Onverantwoord veel' asielzoekers vast in aanmeldcentrum Schiphol' |
|
Boomsma , Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Onverantwoord veel» asielzoekers vast in aanmeldcentrum Schiphol»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er momenteel meer asielaanvragen worden gedaan op Schiphol dan voorheen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dit? Uit welke landen komen deze aanvragers en om hoeveel mensen gaat het?
Vanaf half oktober 2024 was er een sterke toename van het aantal asielaanvragen op Schiphol. Dit kwam in eerste instantie voornamelijk door passagiers met Tsjadische, Senegalese, Mauritaanse en Centraal-Afrikaanse nationaliteit. Zij gebruikten Schiphol als transitluchthaven op weg naar bestemmingen in Zuid-Amerika. In veel gevallen was het uiteindelijke doel om via Zuid-Amerika over land naar de Verenigde Staten te reizen. Wanneer doorreizen op Schiphol niet mogelijk bleek, vroegen veel reizigers met genoemde nationaliteiten op Schiphol asiel aan. Halverwege november was kortstondig sprake van een toename van andere nationaliteiten die op Schiphol asiel aanvroegen, met name Kenianen. Ook zij maakten gebruik van de transitfaciliteit om in Nederland asiel aan te vragen. Trendrapportages van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bevestigen dit beeld.
Tsjadische
n.v.t.
10
<5
Senegalese
n.v.t.
10
110
Mauritaanse
n.v.t.
20
90
Keniaanse
n.v.t.
n.v.t.
70
Centraal-Afrikaanse
n.v.t.
10
10
Alle cijfers (zowel de totalen als de verschillende deelcijfers) zijn afgerond op tientallen. Door de afrondingen kan een ogenschijnlijk verschil ontstaan tussen de eindtotalen en de optelsommen van de verschillende deelcijfers. Voor de vermelde cijfers geldt dat cijfers over eenzelfde periode in vorige of toekomstige rapportages kunnen afwijken van de thans verstrekte informatie. Reden hiervoor is dat een klein deel van de registraties van een bepaalde rapportageperiode pas na het verstrijken van die periode plaatsvindt. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen rapportages en/of edities. De in de tabel genoemde cijfers laten niet zien welk aandeel van deze instroom bij de KMar daadwerkelijk de asielgrensprocedure heeft doorlopen.
Bent u van mening dat deze stijging te maken heeft met de visumplicht die Spanje heeft ingesteld voor reizigers uit Afrika die met een tussenstop naar Latijns-Amerika vliegen, waardoor asielzoekers nu uitwijken naar Amsterdam? Zo ja, zorgt dit voor een waterbedeffect in andere landen, zoals Nederland?
Dit is een mogelijke verklaring. De recent ingevoerde luchthaventransitvisumplicht van Spanje voor reizigers uit bepaalde Afrikaanse landen heeft waarschijnlijk geleid tot een verschuiving van migratiestromen.
Deelt u de mening dat Nederland vanwege de stijging een transitluchthavenvisumplicht moet instellen voor mensen met de nationaliteit van landen waarvan relatief veel mensen asiel aanvragen, zoals de in de uitzending genoemde Noord-Afrikaanse landen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de internationale hubfunctie van Schiphol niet in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Sinds 25 november 2024 is daarom een luchthaventransitvisumplicht ingesteld voor reizigers met de Tsjadische, Senegalese, Mauritaanse en Centraal-Afrikaanse nationaliteit. Sindsdien is er tot het moment van schrijven geen enkele asielaanvraag meer ingediend door passagiers met bovengenoemde nationaliteiten op Schiphol.
Het instellen van een luchthaventransitvisumplicht kan negatieve gevolgen hebben. Zo kan deze maatregel de bilaterale betrekkingen met de betrokken landen verstoren, wat op zijn beurt gevolgen kan hebben voor andere samenwerkingstrajecten, zoals migratiedialogen. Daarom is het essentieel om zorgvuldig te bepalen wanneer en welke landen op de lijst moeten worden geplaatst, ook om ervoor te zorgen dat de internationale hubfunctie van Schiphol niet wordt aangetast.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om de stijging van het aantal asielaanvragen in Nederland via Schiphol tegen te gaan?
Ontwikkelingen en trends in de asielinstroom worden nauwlettend in de gaten gehouden. Er wordt voortdurend door onder andere de KMar en de IND geanalyseerd of er nieuwe migratietrends ontstaan, zodat daar snel op ingespeeld kan worden. Daarnaast is er contact met een aantal luchtvaartmaatschappijen op migratieroutes om irreguliere migratie te voorkomen en tegen te gaan. Hierdoor is ook het aantal reizigers uit andere Afrikaanse landen dat op Schiphol asiel aanvraagt, aanzienlijk afgenomen. Tevens wordt het netwerk van Immigration Liaison Officers van de IND actief ingezet om luchtvaartmaatschappijen te adviseren over reisbewegingen die wijzen op irreguliere migratie.
Het artikel ‘Minder (gerecycled) plastic geproduceerd, zorgen over duurzaamheid’ |
|
Buijsse |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minder (gerecycled) plastic geproduceerd, zorgen over duurzaamheid»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de laatste maanden verschillende Nederlandse bedrijven die zich bezighouden met het circulair verwerken van plastics failliet zijn gegaan?
Ik betreur het dat het afgelopen jaar een aantal plasticrecyclingbedrijven failliet is gegaan. Het kabinet vindt het van groot belang dat de recyclaatmarkt wordt versterkt en de plasticketen circulair wordt gemaakt. Het stimuleren van een markt voor circulair plastic is belangrijk voor het realiseren van de grondstoffentransitie, het behalen van de klimaatdoelen en het behoud van een sterke chemie- en recyclingsector. Daarom treft het kabinet een combinatie van normerende, stimulerende en beprijzende maatregelen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren (beprijzen). In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Ook werkt het kabinet aan het vormgeven van een circulaireplasticnorm waarbij in Nederland vanaf 2027 bij het maken van plastic verplicht een percentage plastic recyclaat en duurzame biogrondstoffen worden toegepast. Tot slot stelt het kabinet in totaal € 267 miljoen aan subsidies beschikbaar om bedrijven bij te staan in de transitie naar een circulaire plasticketen (stimuleren). Bij de Voorjaarsnota van 2025 zullen de effecten van de circulaireplasticnorm en de plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen.
Tot slot, verzoeken tot snellere vergunningverlening speelt met name bij het opstarten van nieuwe recyclingactiviteiten of het uitbreiden van bestaande recyclingactiviteiten. Het probleem op dit moment is met name dat de recyclaatmarkt niet goed functioneert en dat bestaande plasticrecyclers hun recyclaat niet goed kwijt kunnen. De verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening ligt bij het bevoegd gezag. Vaak heeft de betreffende gemeente of provincie deze taak bij de omgevingsdienst belegd. In 2023 is een onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om de vergunningverlening te versnellen met versnellingsopties.2
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat er in de aankomende maanden nog meer bedrijven die zicht bezighouden met het circulair verwerken van plastics failliet gaan? De branche pleit zelf voor onder andere een snellere vergunningverlening, hoe kijkt u hiernaar?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft u over deze ontwikkelingen contact met de sector? Welke signalen krijgt u vanuit de bedrijven?
De Ministeries van IenW en KGG staan via regelmatige bilaterale gesprekken in contact met de sector. Ook hebben IenW en KGG begin dit jaar meerdere gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers en ondernemers uit de plasticrecyclingsector, InvestNL, brancheorganisatie Verpact en enkele brandowners, zoals Unilever en Coca-Cola. Hieruit kwam het volgende beeld naar voren: recyclers raken hun recyclaat slecht kwijt in de markt vanwege goedkoop recyclaat dat van buiten de EU wordt geïmporteerd en de lage prijs van nieuw (virgin) plastic. De hoeveelheid onverkochte voorraad recyclaat neemt toe. Vooral nieuwe innovatieve bedrijven en kleinere familiebedrijven die zogenaamd «hard plastic» recyclen hebben het zwaar.
Hoe kijkt u aan tegen de rol van afvalverbrandingsinstallaties, inclusief de scheiders, bij het bevorderen en het in stand houden van bedrijven die zich bezighouden met het circulair verwerken van plastics?
Het probleem van de slecht functionerende recyclaatmarkt wordt vooral veroorzaakt door goedkoop fossiel virgin plastic en goedkoop recyclaat van buiten de EU. Dit houdt geen verband met de rol van afvalverbrandingsinstallaties.
Hoe beoordeelt u de mogelijke bijdrage van de chemische industrie aan het circulair maken van plastics? Is er reeds voldoende capaciteit beschikbaar om de doelen te behalen?
Als producent van plastics speelt de chemie een sleutelrol in de transitie naar circulaire en duurzame materialen. Om een circulaire plasticketen te bereiken is, naast mechanische recycling van afval, aanvulling nodig van nieuwe circulaire plastics. Er zijn drie mogelijke bronnen voor duurzame grondstoffen voor plastics: recycling, biogrondstoffen en carbon capture and utilisation (CCU).
Plastic dat niet mechanisch recyclebaar is, of niet geschikt is voor hoogwaardige mechanische recycling, of vrijkomt als reststroom bij mechanische recycling, wordt nu nog vaak verbrand. Met chemische recycling kunnen die plastic afvalstromen alsnog verwerkt worden tot grondstoffen voor de productie van nieuw hoogwaardig plastic.
Naast mechanisch of chemisch gerecycled afval kunnen ook biogrondstoffen worden ingezet voor productie van duurzaam plastic. Een mooi voorbeeld hiervan is Avantium, die recent een nieuwe fabriek voor bioplastics heeft geopend in Delfzijl. Tot slot kan CO2 worden afgevangen en omgezet in grondstoffen die door de chemische industrie gebruikt kunnen worden voor nieuw plastic.
Op al deze vlakken zijn mooie initiatieven, maar er is veel meer capaciteit nodig voor een circulaire plasticketen. Er wordt gewerkt aan een visie en transitiepad voor de grondstoffentransitie in de chemie, die in kaart zullen brengen welke opschaling nodig is.
Heeft u een beeld van hoeveel recyclaat terug de plasticketen in gaat? Neemt dit toe of af? Welke ambitie stelt u hierbij?
Op basis van recent onderzoek door Conversio, wordt bij de productie van nieuwe plastic producten 13 procent post-consumer recyclaat ingezet. Als ook het gerecyclede plasticafval dat bij productie ontstaat (pre-consumer) daarbij wordt opgeteld bedraagt het percentage 19 procent.3
Deelt u de mening dat het vraagstuk rondom circulaire plastics dusdanig complex is dat dit onvoldoende tot uitwerking komt binnen het Nationaal Programma Circulaire Economie? Waarom wel of waarom niet?
Het vraagstuk circulair plastic is complex. Er zijn zeer veel verschillende toepassingsgebieden van plastic en daarmee bestaat er ook een grote diversiteit aan plasticsoorten, additieven, et cetera. Vaak wordt plastic ook toepast in een product met ander plastic of andere materialen. Het Nationaal Programma Circulaire Economie focust daarom op een aantal productgroepen. Dit is niet voldoende om de transitie naar circulaire plastics te bereiken, maar zet eerste betekenisvolle stappen, die ambitieus maar haalbaar zijn met gegeven financiële middelen.
De toekomst van de Volksbank |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de reorganisatie van de Volksbank?1 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom serieus wordt gekeken naar twee neo-liberale opties (onderhandse verkoop, beursgang) en niet naar de Rijnlandse opties (publieke bank, coöperatieve bank)?
Het proces om te komen tot een (richtinggevend) besluit over de toekomst van de Volksbank loopt al lang. In 2021 zijn de toekomstopties en governancemodellen voor de Volksbank verkend.3 In die verkenning is uitgebreid gekeken naar verschillende opties, waaronder ook een staatsbank en de omvorming naar een coöperatie. In 2023 is het proces om te komen tot een richtinggevend besluit gestart.4 Als onderdeel van dat proces heeft mijn voorganger eerder dit jaar het NLFI-advies over de toekomstopties voor de Volksbank met uw Kamer gedeeld.5 Op 1 oktober 2024 heb ik mijn appreciatie van dat advies met uw Kamer gedeeld.6 In het NLFI-advies is nogmaals gekeken naar de verschillende opties, waaronder de staatsbank en het omvormen naar een coöperatieve bank. NLFI concludeert in haar advies dat de opties onderhandse verkoop of beursintroductie realistische toekomstopties zijn en dat de opties staatsbank, coöperatieve bank en stichting beheer niet door haar worden aanbevolen. In mijn appreciatie van het NLFI-advies heb ik aangegeven deze conclusies te volgen.
Waarom wordt het argument gehanteerd dat de nationalisatie van de SNS Reaal Bank in 2013 «uit nood» geboren is en «dus» weer terug moet naar de private sector?
Voor de beoordeling of de bank in staatshanden zou moeten blijven heeft mijn voorganger geanalyseerd of er eventueel publieke belangen in de financiële sector zijn die onvoldoende geborgd zijn, de wijze waarop die belangen geborgd kunnen worden en of de Volksbank op basis van die analyse een rol kan hebben bij de borging van die belangen.7
Mijn voorganger heeft geconcludeerd dat er voor de borging van de geïdentificeerde publieke belangen geen noodzaak is voor het houden van een belang in een individuele financiële instelling en dat vanuit dat perspectief geen reden is om de Volksbank als permanente staatsdeelneming te behouden. Borging van de belangen kan – kortgezegd – op effectieve wijze plaatsvinden via minder verregaande (overheids-)instrumenten. Ik volg deze lijn.
Deelt u de mening dat dit geen goede redenering is: immers er zijn wel meer bedrijven en organisaties «uit nood» publiek gemaakt, zonder dat daar de conclusie uit getrokken wordt dat privatisering noodzakelijk is?
Voor iedere staatsdeelneming geldt dat het aandeelhouderschap van de Nederlandse staat in beginsel eens in de zeven jaar wordt geëvalueerd. Een onderdeel van deze evaluatie is of het aandeelhouderschap door de staat moet worden behouden. De achtergrond hoe een onderneming in staatshanden is gekomen is daarbij relevant, maar in principe niet doorslaggevend.
Hoe ziet u in dit geval bijvoorbeeld de NS, DNB, TenneT en het UWV, die ook «uit nood» publiek zijn gemaakt?
Zoals in het vorige antwoord toegelicht, wordt per deelneming periodiek beoordeeld of het staatsaandeelhouderschap nog toegevoegde waarde heeft. Waarbij zij opgemerkt dat niet alle in de vraag genoemde organisaties een staatsdeelneming zijn, zo is bijvoorbeeld UWV een zbo.
Waarom stelt u dat alle publieke belangen gewaarborgd zouden zijn bij privatisering van deze bank?
Uit de eerder uitgevoerde analyse naar de met de Volksbank gemoeide publieke belangen blijkt dat het behoud van een belang in de Volksbank niet nodig is voor de borging van de geïdentificeerde publieke belangen.8 De meest effectieve manier voor borging van deze publieke belangen, zoals de chartale infrastructuur en veilig sparen, is via sectorbrede instrumenten, bijvoorbeeld zelfregulering, afspraken met de sector en concrete wet- en regelgeving. De borging van deze publieke belangen in de financiële sector kan zodoende op efficiënte wijze plaatsvinden met minder verregaande (overheids-)instrumenten dan een staatsdeelneming.
Deelt u de mening dat het publieke belang van bestaanszekerheid en leefbaarheid in de vorm van genoeg fysieke bankkantoren in de regio, bijvoorbeeld door de RegioBank onvoldoende is geregeld?
Ik vind het belangrijk dat eenieder die dat wil voldoende toegang heeft tot fysieke financiële dienstverlening. Er is sinds enkele jaren sprake van een toenemende mate van digitalisering in de samenleving en in het betalingsverkeer. Tegelijkertijd zijn er groepen in de samenleving die afhankelijk zijn van fysieke financiële dienstverlening, of hier de voorkeur aan geven. Ik hecht er waarde aan dat de financiële dienstverlening voor deze groepen voldoende toegankelijk is en zet mij hiervoor in. De toegankelijkheid van het betalingsverkeer kan worden gewaarborgd door verschillende maatregelen. Dit kan bijvoorbeeld door fysieke dienstverlening via bankkantoren en servicepunten, maar bijvoorbeeld ook door bankmedewerkers die bij mensen thuiskomen en door goede telefonische dienstverlening. In het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van het betalingsverkeer en wordt besproken hoe fysieke dienstverlening het beste vorm gegeven kan worden. Eind november 2022 heeft het MOB de banken opgeroepen om meer prioriteit te geven aan de toegankelijkheid van het betalingsverkeer, mede naar aanleiding van het DNB-onderzoek dat aantoonde dat ruim 1 op de 6 volwassen Nederlanders (2,6 miljoen mensen) hun bank- en betaaldiensten niet geheel zelfstandig uit kan voeren.9 De banken, waaronder de Volksbank, zijn als reactie op dit rapport gestart met het programma Toegankelijk bankieren.10 Zij ontplooien gezamenlijke initiatieven onder dit programma om de dienstverlening van banken toegankelijker en inclusiever te maken en doen dit in samenwerking met andere instellingen en organisaties. Ook nemen banken, waaronder de Volksbank, individuele maatregelen om de toegankelijkheid van hun dienstverlening te verbeteren. Ik blijf de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van het betalingsverkeer nauwgezet volgen.
Klopt het dat de Volksbank relatief gezien de meeste fysieke bankkantoren in stand houdt?
Een recente analyse van Betaalvereniging Nederland laat zien dat de Volksbank inderdaad de meeste bankkantoren heeft: de Volksbank had 647 bankkantoren, waarvan het merendeel franchisenemers, de Rabobank 122, ING 57 en ABN Amro 27.11
Kunt u uitsluiten dat na privatisering dit aantal fysieke bankkantoren naar verwachting omlaag zal gaan?
In algemene zin geldt, ook nu de bank nog in staatshanden is, dat het bestuur van de onderneming verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering, hieronder valt ook het aantal bankkantoren. Dit is niet aan de aandeelhouder en kan ik daarom ook in de huidige situatie niet uitsluiten. Voor de Volksbank geldt daarnaast dat het aandeelhouderschap is belegd bij NLFI en ik op verdere afstand sta en dat vanwege geldende ACM-maatregelen zowel NLFI als de staat zich niet mag bemoeien met de commerciële strategie van de bank.
Bij een privatisering zijn er daarnaast ook beperkte mogelijkheden om eisen te stellen aan de koper(s), zoals aan het aantal fysieke bankkantoren.
Deelt u de mening dat er in de ons omringende landen, zoals Duitsland, België, Frankrijk en Polen veel meer publieke banken zijn en dat dat daar helemaal niet als een probleem wordt gezien?
In verschillende Europese landen zijn er banken die in eigendom zijn van de staat of van regionale of lokale overheden, bijvoorbeeld de Sparkassen in Duitsland. Sparkassenzijn (spaar)banken die veelal een regionale focus hebben en in eigendom zijn van een regionale of lokale overheid. In België is de bank Belfius sinds de financiële crisis in handen van de Belgische federale overheid. In Polen is in ieder geval PKO Bank Polski S.A. voor 30% in handen van de Poolse overheid (op 30 september 2024). In veel Europese lidstaten is het gebruikelijk dat er één of enkele publieke banken met een specifieke maatschappelijke functie in eigendom van de staat zijn, zoals in Nederland het geval is voor de sectorbanken BNG Bank en NWB Bank en ontwikkelingsbank FMO.
Deelt u het publieke belang van een gediversifieerd bankenlandschap in Nederland, zoals in de ons omringende landen?
Een gediversifieerd bankenlandschap kan van waarde zijn voor Nederlandse huishoudens en bedrijven. Een bankensector die wordt gekenmerkt door banken met verschillende bedrijfsmodellen, producten en balansstructuren is bijvoorbeeld minder kwetsbaar voor schokken dan een bankensector met een hoge mate van homogeniteit, en komt zo de stabiliteit van bancaire dienstverlening ten goede. Om diversiteit in de Nederlandse bankensector verder te bevorderen is een goed vestigingsklimaat van groot belang, met voldoende ruimte voor nieuwe (innovatieve) uitdagers, waaronder ook non-bancaire aanbieders van financiële diensten.
Deelt u de mening dat het rendement van 11,5 procent van de Volksbank meer dan voldoende is en er helemaal geen noodzaak is voor een reorganisatie en/of privatisering?
Het is aan het bestuur van de bank om de commerciële en operationele strategie te bepalen en in lijn daarmee is het ook aan het bestuur om te beoordelen of een reorganisatie noodzakelijk is.
Het rendement op eigen vermogen was in 2023 11,4 procent. Echter, in 2021 was het rendement op eigen vermogen 4,7 procent en in 2022 5,2 procent. Uit de met uw Kamer gedeelde jaarlijkse voortgangsrapportage van NLFI over de Volksbank12 volgt dat het hogere rendement in 2023 grotendeels het gevolg was van gestegen netto rente-inkomsten en dat het verdien- en funding model van de Volksbank erg afhankelijk is van de rentestanden (en daarmee kwetsbaar is). Daarnaast volgt uit de voortgangsrapportage dat de Volksbank structureel te maken heeft met hoge kosten. In haar recente persberichten laat de Volksbank dan ook weten dat de bank deze kosten wil en moet verlagen om de bank operationeel en commercieel te versterken. Daarom acht de Volksbank een reorganisatie nodig.
Voor de volledigheid, het rendement van de Volksbank heeft geen rol gespeeld bij de eerdergenoemde analyse van NLFI over de toekomstopties.13 Uiteraard draagt een succesvolle reorganisatie wel bij aan de toekomstbestendigheid en winstgevendheid van de bank en daarmee heeft een mogelijke privatisering waarschijnlijk een hogere kans van slagen.
Klopt het dat privatisering in de praktijk meestal onomkeerbaar is en u daarna geen enkele controle meer heeft wie, na doorverkoop, de toekomstige eigenaar zal zijn?
Ja, als een onderneming volledig geprivatiseerd is, heb ik daar als (op dat moment voormalig) aandeelhouder geen invloed op.
Kunt u uitsluiten dat het toekomstige eigendom van de Volksbank in handen zal komen van private equity? Zo ja, op welke manier kunt dat uitsluiten?
Met oog op staatssteunregels kunnen partijen niet bij voorbaat uitgesloten worden. Er dient een transparant en marktconform proces doorlopen te worden. Daarbij hebben de relevante toezichthouders, zoals DNB, een rol bijvoorbeeld in het kader van de toetsing van een nieuwe eigenaar.
Deelt u de mening dat met alleen wet- en regelgeving het publieke belang niet altijd afdoende is geborgd? Klopt het dat dit ook een belangrijk uitgangspunt is van het huidige deelnemingenbeleid?
In algemene zin deel ik de mening dat het voor kan komen dat een publiek belang niet afdoende geborgd kan worden met alleen wet- en regelgeving. Dit volgt ook uit het huidige deelnemingenbeleid. Al moet daarbij opgemerkt worden dat voor ingrijpen in de markt door middel van het aangaan van een deelneming in een bedrijf aantoonbaar dringende redenen nodig zijn.
Voor wat betreft de financiële sector ben ik van mening dat publieke belangen in de financiële sector het beste geborgd kunnen worden met sectorbrede oplossingen.
Daarbij kan het gaan om wet- en regelgeving, maar ook om zelfregulering of afspraken met de sector. Over het algemeen geldt dat het aangaan of aanhouden van een deelneming door de staat een ingrijpende vorm van overheidsingrijpen is waarvoor aantoonbaar dringende redenen nodig zijn. Mijn voorganger heeft geconcludeerd dat er voor de borging van de geïdentificeerde publieke belangen in de financiële sector geen noodzaak is voor het houden van een belang in een individuele financiële instelling.14 Deze lijn volg ik.
Kunt u daarbij, naast een publieke bank een aantal andere varianten in overweging nemen, zoals een maatschappelijke vennootschap, waarin de maatschappelijke taak is geborgd in de statuten, of werknemers-coöperatie, of een coöperatieve bank, met de gemeenten en provincies als leden?
De varianten die u beschrijft zijn, op hoofdlijnen, reeds in kaart gebracht en beoordeeld in de uitgevoerde verkenning en in het advies van NLFI en mijn appreciatie daarvan. Hiervoor verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 2. Ik zie geen aanleiding om deze opties nogmaals te onderzoeken.
Klopt het dat de Volksbank 750 van de 4500 banen wil schrappen?
Uit het persbericht van de Volksbank blijkt dat het de verwachting van de Volksbank is dat tussen 700 en 750 banen zullen verdwijnen per 1 juli 2025.15
Klopt het dus dat de reorganisatie met het oog op privatisering 750 banen kost?
Nee, uit de persberichten van de Volksbank volgt dat het bestuur van de bank het transformatietraject is gestart om verschillende redenen, waaronder het reduceren van kosten en het vereenvoudigen van de organisatiestructuur.
Klopt het dat, indien privatisering achterwege blijft, deze 750 banen kunnen worden gered?
Nee, dat klopt niet. Uit de persberichten van de Volksbank volgt dat het bestuur van de bank het transformatietraject is gestart om de bank effectiever te laten opereren en commercieel en operationeel te versterken. Dit doet de Volksbank door onder meer het reduceren van kosten en het vereenvoudigen van de organisatiestructuur.
Klopt het dat er, in het kader van de reorganisatie, nog meer bankkantoren zullen worden gesloten? Zo ja, hoeveel zullen dat er zijn?
In het recente persbericht van de Volksbank heeft de Volksbank aangegeven dat er een optimalisatie van de bestaande SNS-winkels en RegioBank-vestigingen plaats zal vinden en dat dit zal leiden tot een daling van het aantal vestigingen. De daling van het aantal vestigingen is nog niet bekend. De Volksbank heeft aangegeven dat het uitgangspunt bij de optimalisatie het behoud van landelijke dekking is.
Waarom zouden succesvolle merknamen zoals ASN, RegioBank, BLG Wonen en SNS geschrapt moeten worden?
Het bestuur van de Volksbank gaat over de commerciële strategie van de bank en het is aan het bestuur van de bank om hier een besluit over te nemen. Uit het persbericht volgt dat deze stap noodzakelijk is voor een gezonde toekomst van de bank.
Kunt u deze vragen, een voor een, beantwoorden voor het commissiedebat staatsdeelnemingen van 28 november 2024?
Ja.
Uitspraak rechtbank Noord-Holland: Pleegzorgorganisatie moet kosten kinderopvang vergoeden aan pleegzorgouders |
|
Rikkers-Oosterkamp |
|
Karremans |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland1 in twee zaken die door pleegouders waren aangespannen over de vergoeding van bijzondere kosten voor buitenschoolse opvang (BSO) en kinderopvang, zo ja wat is uw reactie hierop?
Ja. Ik vind het goed dat voor deze pleegouders duidelijk is dat zij niet verantwoordelijk zijn voor het bekostigen van de kosten.
Nu er een duidelijke uitspraak van de rechter ligt, bent u bereid om een betere uitvoering te geven aan de motie van het lid Den Haan2 die de regering verzoekt in overleg te gaan over mogelijke structurele oplossingsrichtingen voor de vergoeding van kinderopvang voor pleegouders?
Om invulling te geven aan de motie van het lid Den Haan is een onderzoek uitgevoerd in hoeverre pleegouders gebruik maken van kinderopvang, inclusief BSO, welke kosten zij hier zelf voor maken en in hoeverre deze kosten worden vergoed. Dit rapport is in juni jl. met uw Kamer gedeeld.3 Op basis van de uitspraak van de rechtbank, ga ik op korte termijn in gesprek met pleegouders, gemeentes en zorgaanbieders over mogelijke structurele oplossingsrichtingen.
Begrijpt u de zorg dat zolang dit nog niet geregeld is pleegzorgaanbieders, gemeenten en het Rijk de vraag wie de rekening moet betalen naar elkaar gaan doorschuiven?
Ja. Daarom ga ik op korte termijn in gesprek met pleegouders, gemeentes en zorgaanbieders om te komen tot structurele afspraken.
Wat vindt u ervan dat in de uitspraak van de rechter duidelijk naar voren komt dat de pleegzorgorganisatie zelf het besluit moet nemen over het vergoeden van bijzondere kosten en ervoor moet zorgen dat de kosten betaald worden omdat dit niet kan worden afgewend op gemeenten?
Pleegouders ontvangen een pleegvergoeding om de dagelijkse verzorging die zij voor hun pleegkind maken te kunnen bekostigen. Wanneer pleegouders andere kosten maken voor hun pleegkind, die zij niet kunnen bekostigen via een andere overheidsregeling of redelijkerwijs kunnen verhalen bij de onderhoudsplichtige ouder(s), kunnen zij een vergoeding krijgen in de vorm van bijzondere kosten. Dit kan bijvoorbeeld een fiets of aanvullende zorgverzekering zijn.
Het is aan de pleegzorgorganisatie te oordelen of deze kosten noodzakelijk zijn en of deze in aanmerking komen voor vergoeding, niet aan de gemeente. De pleegzorgaanbieder verstrekt de vergoeding ook aan de pleegouders.4
Wat vindt de u van de uitspraak «Kinderopvang en BSO zijn bijzondere kosten, die vergoed moeten worden aan pleegouders. Dit geldt alleen bij pleegoudervoogdij en pleegzorg in gedwongen kader, omdat de overheid dan een bijzondere onderhoudsplicht heeft.»?
Deze uitspraak komt inderdaad overeen met hoe het op dit moment wettelijk geregeld is. Het signaal dat hierdoor verschillen kunnen ontstaan tussen pleegkinderen is mij bekend. Ik verken samen met de sector de mogelijke oplossingsrichtingen hiervoor.
Deelt u de mening dat dit een Jeugd aangelegenheid is en niet alleen Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Ja. Het is een aangelegenheid van zowel Jeugd als van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wordt op dit moment gewerkt aan een oplossing voor dit vraagstuk, echter dit kan nog jaren duren; bent u bereid om naar aanleiding van deze uitspraak op korte termijn met uw collega van SZW te zitten om te komen tot een tussenoplossing?
Mijn collega van het Ministerie van SZW is primair verantwoordelijk voor het stelsel van kinderopvang en werkt momenteel aan het stapsgewijs invoeren van een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor kinderopvang voor werkende ouders. Meer informatie over hoe dit traject eruit ziet vind u in de Kamerbrief van 11 november jl.5
Ik zal op korte termijn in gesprek gaan met pleegouders, gemeentes en zorgaanbieders. Dit doe ik ook met het oog op het toekomstige stelsel van kinderopvang en welke specifieke impact dit voor pleegouders heeft.
Het bericht '‘Fuck de regels’: hoe spotgoedkope Chinese fatbikes Nederland worden binnengesmokkeld' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
van Weel , Eelco Heinen (VVD), Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht ««Fuck de regels»: hoe spotgoedkope Chinese fatbikes Nederland worden binnengesmokkeld»1?
De regering maakt zich vanuit verkeersveiligheidsoogpunt zorgen over het gebruik van illegale fatbikes op de openbare weg. Daarbij is het beeld dat geschetst wordt van de negatieve impact op de concurrentiepositie van Nederlandse producenten van fatbikes, verontrustend.
Kunt u bevestigen dat illegale fatbikes, uitgerust met gashendels en te sterke motoren, op grote schaal worden geïmporteerd en verkocht in Nederland en dat deze voertuigen zowel gevaarlijk als verboden zijn op de openbare weg (zoals een gashendel met motorondersteuning boven de zes kilometer per uur)?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vermoedt wel dat er ongekeurde bromfietsen worden geïmporteerd. Op dit moment worden door de ILT de handelsstromen in kaart gebracht. Er is te zien dat internethandel toeneemt en producten op korte termijn worden geleverd. Er is geen zicht op via welke lidstaat de ongekeurde bromfietsen Europa binnen komen.
Het is een elektrische fiets als de fatbike:
Het is een bromfiets als de fatbike:
Hoe verklaart u dat frauduleuze importpraktijken, zoals het opgeven van fatbikes als andere goederen, al jaren ook in Nederland mogelijk zijn terwijl douanecontroles in Nederlandse havens plaats zouden moeten vinden? Hoe gaat u hier tegen optreden?
Fatbikes moeten volgens de douane wet- en regelgeving bij invoer in de EU worden aangegeven met de goederencode voor elektrische fietsen. Over elektrische fietsen zijn invoerrechten en antidumpingheffingen verschuldigd. In het algemeen controleert de Douane douaneaangiften en de daarbij behorende goederen risicogericht op juistheid en volledigheid. Dat wil zeggen dat de Douane aan de hand van actuele risico-informatie aangiften en goederen selecteert voor controle. Daarnaast vinden er ook steekproefsgewijs controles plaats.
Als onderdeel van deze algemene controlestrategie, heeft de Douane profielen op aangiften die specifiek zien op het risico van het niet afdragen van invoerrechten en antidumpingheffingen bij invoer in de EU van elektrische fietsen, waaronder fatbikes. Als bij een douanecontrole blijkt dat een fatbike onjuist is aangegeven, dan moet de aangever alsnog het juiste bedrag aan invoerrechten en antidumpingheffing betalen. Bij fraude vindt overleg plaats met het Openbaar Ministerie over eventuele strafrechtelijke stappen.
Welk deel van de middelen en capaciteit wordt er momenteel specifiek ingezet op het controleren van de import van fatbikes, en welk percentage van de illegale handel weet u hiermee te onderscheppen?
De douane hanteert een integrale aanpak als uitgangspunt bij controles. Dit houdt in dat de douanier wanneer goederen worden gecontroleerd let op de naleving van alle wet- en regelgeving waarvoor de Douane is aangewezen als toezichthouder, ongeacht het risico dat aanleiding was voor de controleopdracht. Het is daardoor niet te zeggen hoeveel capaciteit de Douane inzet op de controles van fatbikes. Dit wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Welk percentage van de illegale handel hiermee onderschept wordt, is op basis van douanedata evenmin te bepalen.
Bent u van mening dat de huidige capaciteit van de douane en van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende is om de grootschalige import en verspreiding van illegale fatbikes effectief tegen te gaan? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
De douanecontroles op de invoer van fatbikes in de EU via Nederland zijn onderdeel van de algemene risicogerichte controlestrategie op omzeiling van invoerrechten en antidumpingheffingen. De Douane maakt daarbij een inschatting waar de grootste risico’s zich voordoen – op basis van een risicoanalyse – en zet daar handhavingsinterventies in. Antidumpheffingen in het algemeen brengen grote risico’s met zich mee vanwege de grote bedragen die ermee zijn gemoeid. Zij vormen dan ook een prioriteit bij de Douane. De mate waarin wordt gecontroleerd specifiek op fatbikes is onderdeel van de controlestrategie. Deze controlestrategie wordt regelmatig geactualiseerd.
De Douane zet zich niet alleen in voor de fiscale belangen, maar ook voor de belangen van Nederland en Europa op het gebied van veiligheid, gezondheid, economie en milieu. Dit gebeurt in opdracht van tien ministeries, voor de handhaving van verschillende verdragen, verordeningen en nationale wet- en regelgeving. Prioriteiten in beleid en uitvoering worden dan ook samen met de opdrachtgevende departementen bepaald. Zo wordt de beschikbare capaciteit aan mensen en middelen verdeeld over de verschillende taken die de Douane uitvoert. Binnen deze structuur voeren het Ministerie van IenW en het Ministerie van Financiën gesprekken over verdere inzet van de Douane voor het toezicht op fatbikes die niet voldoen aan Europese producteisen, waaronder veiligheidseisen.
Vanuit de huidige capaciteit bij de ILT wordt intensief ingezet op het markttoezicht van ongekeurde bromfietsen. De vraag is of met extra inzet op dezelfde soort capaciteit meer wordt bereikt.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen en consequenties zijn van de Europese waarschuwing dat de Ouxi V8 fatbike niet voldoet aan de Europese regelgeving en daarom van de markt gehaald moet worden?2
De ILT maakt zich als markttoezichthouder sterk voor een veilige, eerlijke en duurzame markt. Onderdeel van ons werk is om meldingen te maken richting de EU als de ILT ziet dat een product niet aan de voorwaarden voldoet. De Safety Gate is het Europees meldingen systeem voor gevaarlijke non-food producten. In dit systeem worden door de markttoezichtautoriteiten meldingen gedaan om andere lidstaten te informeren over gevaarlijke producten en opgelegde handelsbelemmeringen. Hoe een lidstaat hier opvolging aangeeft is verschillend. Maar in principe geldt dat het genoemde product (merk, type en batchcode) niet aan de gestelde veiligheidseisen voldoet en binnen heel de EU niet meer op de markt mag worden aangeboden. Het betekent voor Nederland dat dit product niet meer in de handel gebracht mag worden. Dus het product mag niet meer worden verkocht.
Bent u, met oog op deze Europese waarschuwing, van mening dat alle Ouxi V8 modellen niet langer op de Nederlandse openbare weg mogen rijden? Zo ja, hoe gaat u hier op handhaven en wat zijn de gevolgen voor consumenten?
Voor elektrische fietsen (fiets met trapondersteuning) gelden bepaalde voorwaarden om zonder goedkeuring op de openbare weg geplaatst of gebruikt te mogen worden. Het is in de eerste plaats van belang dat in het voortraject zoveel mogelijk wordt ingezet op toezicht om te voorkomen dat elektrische fietsen op de openbare weg komen die niet voldoen aan deze voorwaarden. Het is de taak van de ILT om illegale en ongekeurde voertuigen van de markt te weren. De ILT kan bijvoorbeeld constateren dat een hulpmotor een vermogen heeft van meer dan 250 watt. Indien dat het geval is, kunnen de voertuigen in beslag worden genomen voordat ze op de Nederlandse markt terecht komen. In het geval van de Ouxi V8 gaat het om een specifiek merk en typenummer waarvoor door de Safety Gate melding is gemaakt.
Indien een elektrische fiets die niet voldoet aan de voorwaarden toch op de openbare weg terecht komt, kan de politie handhavend optreden. De politie beschikt hiertoe over een rollenbanktest en kan een rijtest uitvoeren om te controleren of de trapondersteuning wel ophoudt bij 25 km/ u en of er geen mogelijkheid aanwezig is om zonder te trappen harder te rijden dan 6 km/u (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gashendel).
Bij een eerste constatering van overtreding volgt een boete met daarbij een waarschuwing dat bij een volgende constatering de elektrische fiets in beslag wordt genomen. Indien de overtreder zijn elektrische fiets op de openbare weg wenst te blijven gebruiken dan heeft hij de gelegenheid om ervoor te zorgen dat de elektrische fiets aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet. Indien dat niet gebeurt wordt bij een tweede constatering van de overtreding de elektrische fiets in beslag genomen.
Bent u voornemens om meer (vergelijkbare) fatbike modellen aan te dragen voor een Europees verkoopverbod? Zo ja, hoe gaat u om met nieuwe modellen die de markt nu betreden? Bent u bereid om al deze fatbike modellen te toetsen op de bestaande regelgeving?
De ILT is op dit moment niet voornemens andere modellen aan te dragen. Nieuwe modellen moeten steeds opnieuw worden beoordeeld.
Klopt het dat Nederlandse opsporingsdiensten slechts beperkte mogelijkheden hebben om online aanbieders van illegale fatbikes aan te pakken? Welke knelpunten heeft u geïdentificeerd en hoe wilt u deze aanpakken? Ziet u intensievere samenwerkingen met online marktplaatsen als een effectieve manier om deze handelaren effectief te kunnen vervolgen? Hoe kunt u dit vormgeven?
Voor markttoezicht in het algemeen geldt dat de plaatsen van aanbieden (zowel fysiek als online) steeds vaker niet te herleiden zijn tot een bedrijf of persoon. Uitzoeken wie verantwoordelijk is voor dit aanbieden is zeer arbeidsintensief en vereist vaak specialistische opsporings- en internettechnieken. Ook vindt het aanbieden steeds vaker plaats vanuit het buitenland, waar de Nederlandse toezichthouders geen bevoegdheden hebben. In dergelijke gevallen kan ILT hulp inroepen van de autoriteiten in de desbetreffende lidstaat. Ook heeft de ILT met bijvoorbeeld Marktplaats afspraken gemaakt om illegale producten van hun site te weren. De ILT breidt deze vorm van samenwerking steeds uit met andere platvormen.
In de samenwerking met platformen informeert ILT bijvoorbeeld over kenmerken van illegale producten. Hiermee zijn platformen beter in staat om aanbod van illegale fatbikes te weren. Evengoed hebben online platformen hier ook zelf een maatschappelijke verantwoordelijkheid in en moeten ze voldoen aan de Digital Service Act (EU-verordening).
Het zijn met name de kleinere websites waar moeilijk grip op te krijgen is. Dit zijn veelal dropshippers (rechtstreeks leveren aan klanten). Op het moment dat ILT zo’n soort website benadert om aan te geven dat het aanbod illegaal is, dan wordt het product of de website snel verwijderd om korte tijd later weer ergens anders op te duiken onder een andere naam.
Erkent u het groeiende probleem van handel in illegale fatbikes via sociale media, waardoor opsporing en handhaving complexer worden? Zo ja, overweegt u om de controle en aanpak van illegale handel op platforms zoals Instagram en TikTok te versterken, en hoe bent u dat van plan?
Het algemene beeld is dat het aanbieden van producten op steeds meer manieren plaats vindt, zoals ook via de sociale media. Het aanbieden van producten via deze media houdt niet direct in dat dit een product is dat niet aan de eisen voldoet. Om te beoordelen of een fatbike illegaal is en gezien moet worden als ongekeurde bromfiets zal het voertuig in feite fysiek beoordeeld moeten worden. Ervaring leert dat veel aanbieders op de website aanduidingen gebruiken die gelden voor een «fiets met trapondersteuning» en dat op afstand niet te beoordelen is of het voertuig als ongekeurde bromfiets gezien moet worden.
De ILT ervaart inderdaad dat opsporing en handhaving complexer worden. Bij platforms zoals Instagram en TikTok is de vluchtigheid van aanbod nog sterker dan bij reguliere websites. Accounts zijn zeer snel aangemaakt en weer verwijderd en dat maakt handhaving ingewikkeld. Voor het versterken van de handhaving en opsporing via social media platforms zijn naast het reguliere toezicht ook andere middelen en capaciteiten nodig.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat antidumpingheffingen op fatbikes beter worden gehandhaafd en legale Nederlandse fabrikanten worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie?
De douanecontroles op de invoer van fatbikes in de EU via Nederland zijn onderdeel van de algemene risicogerichte controlestrategie op omzeiling van invoerrechten en antidumpingheffingen. De Douane maakt daarbij een inschatting waar de grootste risico’s zich voordoen – op basis van een risicoanalyse – en zet daar handhavingsinterventies in. Antidumpheffingen in het algemeen brengen grote risico’s met zich mee vanwege de grote bedragen die ermee zijn gemoeid. Zij vormen dan ook een prioriteit bij de Douane. De mate waarin wordt gecontroleerd specifiek op fatbikes is onderdeel van de controlestrategie. Deze controlestrategie wordt regelmatig geactualiseerd.
Welke acties gaat u nemen om ervoor te zorgen dat consumenten zich bewust worden van de risico’s van illegale fatbikes, zowel op het gebied van veiligheid als mogelijke juridische consequenties?
Op 5 september heeft het Ministerie van IenW de campagne «’t kan hard gaan» gelanceerd, specifiek gericht op consumenten en gebruikers. Met deze campagne worden jongeren en hun ouders gewezen op de mogelijke juridische consequenties en de risico’s van opgevoerde e-bikes, waaronder fatbikes. Het Ministerie van IenW heeft zich samen met de campagnepartners (gemeenten, provincies en andere belanghebbende partijen) ingezet om deze communicatieboodschappen door het hele land heen te verspreiden. Via de verschillende kanalen zijn hiermee al meer dan drie miljoen mensen bereikt. Het voornemen is om deze communicatie inzet voor de zomer te herhalen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Verkeersveiligheid op 18 december a.s.?
Ja.
Het nieuws dat arbeidsmigranten worden uitgebuit door werkgevers die de noodopvang voor asielzoekers verzorgen |
|
Michiel van Nispen , Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (CDA), Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met het NRC-onderzoek naar de erbarmelijke omstandigheden waarin arbeidsmigranten moeten werken in de door de overheid gefinancierde noodopvanglocaties op cruiseschepen zoals bij het bedrijf Cruisinc?1
Ja
Kunt u reflecteren op de bevindingen dat mensen weken achter elkaar werken zonder vrij te krijgen, wie ziek wordt, ontslagen wordt en dat deze arbeidsmigranten dan op straat worden gezet?
Iedereen die in Nederland woont en werkt moet goed behandeld worden. Situaties zoals omschreven in het artikel zijn onacceptabel en iedere misstand in Nederland is er één teveel. Het is belangrijk dat goed naar deze situatie wordt gekeken. Uit het nadere onderzoek zal moeten blijken of en zo ja welke wet- en regelgeving hier overtreden is.
Waarom worden arbeidsmigranten ingehuurd voor werk dat asielzoekers ook zelf zouden kunnen doen?
Op iedere locatie van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (hierna: COA) is personeel nodig voor de opvang en begeleiding van asielzoekers. Tegelijkertijd worden de bewoners van het COA gestimuleerd om een bijdrage te leveren aan de locatie waar zij verblijven. Zo dragen asielzoekers op reguliere locaties bij aan zaken als onderhoud, schoonmaak en andere ondersteunende activiteiten.
Echter, vanwege het aanhoudende tekort van reguliere opvanglocaties zijn tijdelijke noodopvanglocaties noodzakelijk, waaronder opvang op schepen. Deze locaties moeten snel, soms binnen enkele dagen, operationeel zijn. Bovendien is op dit soort locaties vaak specialistisch personeel noodzakelijk; bijvoorbeeld mensen die kennis hebben van werken op een groot schip. Ook is het zo dat schepen noodgedwongen worden gehuurd met hospitality dienstverlening.
Daarnaast speelt dat noodopvanglocaties vaak korter worden gebruikt dan reguliere locaties, en bewoners minder zelfstandig zijn. Op deze locaties is vaak geen kook gelegenheid. In plaats daarvan wordt gebruik gemaakt van een cateraar. Om deze redenen is het lastiger werk te laten doen door de asielzoekers zelf.
Het is mijn ambitie om deze dure en suboptimale vorm van opvang zo snel mogelijk tot een minimum te beperken.
Deelt u de mening dat het in het kader van het kabinetsvoornemen om de instroom te beperken ook zeer pijnlijk is dat er arbeidsmigranten extra naar Nederland worden gehaald voor dit werk en asielzoekers dit nu niet mogen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze arbeidsmigranten worden uitgebuit en had u hier weet van?
De omstandigheden zoals genoemd in het artikel zijn onacceptabel. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is elke mogelijke misstand in Nederland er één teveel. Daarom is het belangrijk dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
Signalen over mogelijke misstanden bij de noodopvanglocaties waren voor het verschijnen van dit artikel niet bekend bij de Ministeries van AenM en SZW.
Voelt u zich verantwoordelijk voor het welzijn van de arbeidsmigranten?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 14 november 20242 zet het kabinet in op gerichter arbeidsmigratiebeleid. Hierbij is van belang dat mensen goed worden behandeld en zij geen verdienmodel zijn. Een stevige aanpak van de misstanden rond arbeidsmigratie is hard nodig. In eerste instantie voor deze mensen zelf. Maar ook voor de samenleving en de bedrijven die het goed doen. Een betere positie van arbeidsmigranten zorgt ook voor een gelijker speelveld op de markt voor bedrijven die hun werknemers wel waarderen. Daarmee krijgen we ook de broodnodige grip op arbeidsmigratie.
Laat dit niet precies het gevaar zien van het uitbesteden van opvang aan private partners die vooral bezig lijken te zijn met winstmaximalisatie en minder met het welzijn van asielzoekers?
Deelt u de mening dat het waanzin is dat wij nu met belastinggeld de uitbuiting van arbeidsmigranten financieren waarvan de winst vervolgens naar de zakken van de ondernemers gaat?
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat dit bedrijf naast het uitbuiten van arbeidsmigranten en het bestelen van de belastingbetalers zich ook nog een schuldig maakt aan belastingontwijking via constructies die via Cyprus lopen?
Deelt u de mening dat hier enkel dit bedrijf heel hard van profiteert, waar asielzoekers, arbeidsmigranten en belastingbetalers allemaal de dupe zijn van dit door de overheid gedoogde beleid?
Op welke manier gaat u weer het heft in handen nemen en deze uitbuiting zo snel mogelijk stoppen?
Zoals hiervoor vermeld is het mijn ambitie om de dure vormen van opvang waar de berichtgeving op ziet zo snel mogelijk tot een minimum te beperken. Tegelijkertijd loopt het COA zowel relevante interne procedures alsmede bestaande contracten en afspraken waarin deze partij een aandeel had, zorgvuldig na en scherpt deze waar nodig en mogelijk aan.
Wat gaat u eraan doen om de mogelijkheden voor asielzoekers om dit werk voor de opvang zelf te doen ook maximaal te benutten?
Het COA blijft zich onverminderd in zetten om asielzoekers tijdens verblijf in opvanglocaties te activeren om werkzaamheden te verrichten binnen en buiten de opvanglocatie. Dit gebeurt op verschillende manieren, bijvoorbeeld door het opzetten van een aantal meedoenbalies en het terugdringen van de wachtlijst bij de BRP straten waardoor asielzoekers sneller een BSN nummer krijgen, wat noodzakelijk is om arbeid te verrichten.
Bent u bereid om in alle volgende contracten met private partijen voor de noodopvang ook af te dwingen dat het werk zoveel mogelijk aan bewoners zelf wordt aangeboden, dat hier op geen enkele manier uitbuiting kan plaatsvinden en dat er anders harde sancties volgen waardoor dit niet meer lucratief is?
Het heeft altijd de voorkeur om zoveel mogelijk zelfstandigheid en verantwoordelijkheid te stimuleren op een opvanglocatie. Tegelijkertijd is er, zoals hiervoor aangegeven, altijd personeel nodig voor de begeleiding op een locatie – zeker als het een tijdelijke noodopvanglocatie betreft waar bewoners bijvoorbeeld niet zelf kunnen koken. De ambitie om bewoners van het COA zoveel mogelijk te stimuleren onderschrijf ik, maar daarbij moet wel oog zijn voor de mogelijkheden op een specifieke opvanglocatie.
De noodklok van de Wethoudersvereniging over onuitvoerbaar beleid |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat wethouders een cruciale rol vervullen in het bestuur van een gemeente?
Ja, tezamen met de leden van de gemeenteraad en de burgemeester vervullen de wethouders een cruciale rol in het bestuur van een gemeente.
Kunt u zich het gevoel van wethouders voorstellen die aangeven «Den Haag stelt zich steeds meer op als «alleenheerser» en daardoor zitten wij met onuitvoerbaar beleid»?1
Ik heb kennis genomen van de zorgen van de wethouders. Het is gebruikelijk bij de start van een nieuwe regeerperiode dat door de coalitiepartijen een regeerprogramma of regeerakkoord wordt opgesteld met ambities voor de komende jaren. Bij de totstandkoming van dit kabinet is gekozen voor een andere werkwijze dan gebruikelijk. Daarbij is eerst een hoofdlijnenakkoord tot stand gekomen en daarna een regeerprogramma. Teneinde deze plannen ook daadwerkelijk om te zetten in uitvoerbaar beleid, is het kabinet momenteel samen met de medeoverheden intensief in gesprek in onder andere het Overhedenoverleg. De intentie van het kabinet is gericht op de continuering van een goede samenwerking tussen partijen.
Ik heb uw kamer per brief geïnformeerd over de uitkomsten van dit Overhedenoverleg en over het proces richting Voorjaarsnota (Kamerstukken II 2024–2025, 36 600 B, nr. 22). Daarnaast vind ik het van belang dat bij nieuwe wetsvoorstellen (organisaties van) decentrale overheden worden uitgenodigd om door middel van een formele consultatie hun inbreng te leveren. Voorafgaand daaraan wordt sinds 2023 als verplichte kwaliteitseis in het Beleidskompas een Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden uitgevoerd (UDO), waarbij de decentrale overheden zo vroeg mogelijk in het beleidsproces meedenken over de vormgeving van het nieuwe beleid dat hen raakt.
Kunt u invoelen dat het richting wethouders lastig uitlegbaar is dat zij eerst op tal van inwonersavonden vol in de wind hebben gestaan omdat zij hebben moeten pleiten voor de opvang van asielzoekers als gevolg van de spreidingswet, maar dat zij nu de opdracht vanuit het Rijk krijgen om weer terug te gaan en te zeggen dat het allemaal toch niet nodig is?
Dat wethouders de koerswijziging lastig vinden, is mij bekend. Tegelijkertijd zullen wethouders, als politieke ambtsdragers, zich ook bewust zijn van het feit dat de landelijke verkiezingen en gewijzigde politieke verhoudingen consequenties kunnen hebben voor eerder gevoerd beleid.
Bent u van mening dat dit gedrag van de Rijksoverheid naar haar decentrale overheden getuigt van een betrouwbare overheid?
Decentrale overheden hebben altijd te maken met wetgeving die verandert op basis van voortschrijdend inzicht of andere politieke keuzes. Het kabinet is zich er van bewust dat het inspelen op die veranderende omstandigheden niet altijd makkelijk is en dat het een groot beroep doet op de veerkracht van decentrale bestuurders zoals wethouders.
Deelt u de zorgen van de Wethoudersvereniging dat lokale bestuurders onvoldoende betrokken worden bij beslissingen en dat deze beslissingen nu vaak genomen worden zonder grondige kennis over de problemen die dit oplevert in de lokale bestuurspraktijk?
Voor zover de Wethoudersvereniging het belang benadrukt van een voldoende betrokkenheid van de decentrale overheden bij de totstandkoming van rijksbeleid, deel ik dat belang zonder meer. Om die reden worden de mede-overheden ook actief betrokken bij de maatregelen die consequenties kunnen hebben voor decentrale overheden onder meer via de UDO en consultaties bij concept-wetsvoorstellen. Het kabinet staat open voor signalen die voortkomen uit de specifieke beroepsgroep van wethouders, zoals de brief van de Wethoudersvereniging. In overleg met onder andere de Wethoudersvereniging, wil ik verder verkennen hoe ik het overleg tussen het collectief van wethouders en het Ministerie van BZK wat structureler vorm kan geven, zodat de zorgen van wethouders in de toekomst nog beter in Den Haag op het netvlies staan.
Wat vindt u van de signalen dat de actiebereidheid onder wethouders groeit? Hoe wilt u voorkomen dat deze onvrede leidt tot verdere verslechtering van de relatie tussen het Rijk en de gemeenten?
Samen met de Wethoudersvereniging verken ik op welke manier tegemoet kan worden gekomen aan de zorgen uit de brandbrief. Als onderdeel van de actieagenda Sterk Bestuur2 werk ik tezamen met de verschillende beroepsgroepen, waaronder de Wethoudersvereniging, aan verdere versterking van decentrale volksvertegenwoordigingen en besturen. Tegen de achtergrond van de hoeveelheid wethouders die voortijdig stopt, heb ik bij brief van 4 september 2023 onder meer aangekondigd dat zal worden bezien of de wettelijke bepaling omtrent het maximumaantal wethouders en gedeputeerden aanpassing behoeft.3 Daarbij betrek ik tevens het fenomeen van deeltijd-wethouders.
Wat betreft de zorgen die nu zijn uitgedrukt in de brandbrief, overlappen zij deels met de zorgen over rechtspositie, waardering en werkdruk zoals die leven bij andere politieke ambtsdragers, zoals bijvoorbeeld raads- en Statenleden. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen in de specifieke rol en positie van de wethouder die zorgen dat de werkdruk toeneemt.4 Er zijn in 2024 225 wethouders teruggetreden.5 Ook kan het samenspel tussen de ambten extra complexiteit creëren. Daarom vind ik het van belang dat in samenhang wordt gekeken naar een waardevolle invulling van het politieke ambt, het samenspel, en de wethouder in het bijzonder. Mijn voornemen is medio 2025 de Tweede Kamer hier verder over te informeren.
Een tweede voornemen is in te zetten op een meer regulier overleg met afgevaardigden van wethouders, zodat de samenwerking wordt verbeterd en zorgen sneller gesignaleerd worden. Dit wil ik tezamen met de Wethoudersvereniging en de Vereniging Nederlandse Gemeenten gaan oppakken. Een eerste stap daarbij is het consequent en regulier organiseren van een Overhedenoverleg.
Ten derde wil ik onverminderd inzetten op de uitvoerbaarheid van beleid door gemeenten. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is daar de afgelopen jaar al veel werk verricht. Zo is begin 2023 de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) ingevoerd. Ik wil de komende jaren met medeoverheden het brede gesprek voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en gezamenlijk met hen sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven.
Bent u het eens met de stelling van de Wethoudersvereniging dat gemeenten de laatste jaren steeds meer taken hebben gekregen, maar niet genoeg geld hebben om deze goed uit te voeren?
Ik ben bekend met de zorgen van gemeenten, met name op het terrein van de grote decentralisaties in het sociaal domein. We voeren als kabinet ook het gesprek met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), onder meer over de Hervormingsagenda Jeugd en de houdbaarheid van de Wmo.
In zijn algemeenheid is dit een complex vraagstuk. Ik begrijp de zorgen over de financiën; daarnaast ben ik ermee bekend dat bij gemeenten ook zorgen zijn over de arbeidsmarkt en de uitvoeringskracht. Naar aanleiding van het Overhedenoverleg heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht. Daarbij is bij het Overhedenoverleg van kabinetszijde erkend dat deze onder druk staat. Het gesprek daarover moet wel zorgvuldig en precies worden gevoerd en daartoe zijn ook concrete afspraken gemaakt. Het vraagstuk is ook complex omdat de middelen die gemeenten ontvangen voor hun takenpakket beleids- en bestedingsvrij zijn. Dit betekent dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie van deze middelen en dat er geen 1-op-1 vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten voor en de uitgaven aan een specifieke decentrale taak. Bovendien is het vaststellen van het budget dat gemeenten nodig hebben voor het adequaat uitvoeren van taken geen exacte wetenschap, die op basis van een simpele rekensom kan worden vastgesteld.
Voor nieuw beleid geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en in geval van medebewind gelden artikel 108 Gemeentewet en artikel 112 Provinciewet. Bij artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet geldt dat bij toekenning van een nieuwe taak ook gesproken moet worden over de dekking van de bijbehorende uitgaven. In geval van medebewind geldt dat de kosten, verbonden aan de uitvoering, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten dan wel provincies blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed.
Het kabinet streeft er naar om gedurende de regeerperiode met medeoverheden het brede gesprek te voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en om gezamenlijk met hen te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven.
Vindt u het verstandig de noodkreten van wethouders over het «ravijnjaar» 2026 naast u neer te blijven leggen, aangezien dit het zoveelste signaal is dat de nood heel hoog is en we aan de vooravond staan van de grootste bezuinigingen?
Het is zeker verstandig oor te hebben voor deze signalen. Gemeenten hebben de afgelopen jaren een grote rol gespeeld en spelen nog steeds een grote rol bij belangrijke maatschappelijke opgaven.
Het kabinet geeft gehoor aan dit signaal door als kabinet in gesprek te zijn en te blijven met de medeoverheden. Dit kabinet heeft als doel om gedurende de regeerperiode met hen het brede gesprek te voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en gezamenlijk met hen te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven. Zo heeft er op 21 november weer een Overhedenoverleg plaats gevonden en op 26 november een Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv).
In het Overhedenoverleg van augustus jl. is afgesproken om, waar het Regeerprogramma medeoverheden raakt, ambities en beleidsvoornemens gezamenlijk met medeoverheden uit te werken.
In het Overhedenoverleg van 21 november jl. is gesproken over de gevolgen van het regeerprogramma voor de medeoverheden en over de knelpunten in het huidige takenpakket en de werkwijze bij nieuwe taken of het wijzigen van bestaande taken. Voorts is gesproken over de mogelijkheid van een interbestuurlijke samenwerkingsagenda en over de stappen die we gezamenlijk kunnen zetten in de richting van het volgende Overhedenoverleg in februari.
Ik heb uw kamer per brief geïnformeerd over de uitkomsten van dit Overhedenoverleg en over het proces richting Voorjaarsnota.6
Beseft u dat gemeenten decentrale taken namens de Rijksoverheid uitvoeren en dat er op dit moment meer uitgaven worden gedaan dan het Rijk aan middelen daarvoor vergoedt, terwijl gemeenten bij dergelijke openeinderegelingen geen mogelijkheid hebben om deze kosten te beheersen?
Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven ben ik bekend met de zorgen van gemeenten. Het kabinet heeft als doel om gedurende de regeerperiode met de medeoverheden het brede gesprek te voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en om gezamenlijk met hen te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven.
Er lopen onder verantwoordelijkheid van de collega bewindspersonen van VWS trajecten met gemeenten op de WMO en de jeugdzorg om de beheersbaarheid en houdbaarheid te verbeteren. In het bijzonder wordt hierbij gekeken hoe de open-eind regeling van de WMO te beëindigen en naar de reikwijdte van de jeugdzorg.
Er geldt in zijn algemeenheid dat gemeenten onder andere via het gemeentefonds middelen ontvangen voor het uitvoeren van hun takenpakket. Deze middelen zijn beleids- en bestedingsvrij. Dit betekent dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie hiervan en dat er geen 1-op-1 vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten voor en de uitgaven aan een specifieke decentrale taak.
Hoe staat dit in verhouding tot artikel 108 van de Financiële-verhoudingswet? Kunt u duidelijkheid geven wat de gevolgen zijn voor de Rijksbegroting indien deze tekorten alsnog bij het Rijk worden geclaimd?
De in de wet opgenomen uitgangspunten staan buiten kijf. In geval van medebewind gelden artikel 108 Gemeentewet en artikel 112 Provinciewet, waaruit volgt dat de kosten, verbonden aan de uitvoering, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten dan wel provincies blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed.
Zoals bij vraag 7 aangegeven gaat het om de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en is het kabinet hierover in gesprek met medeoverheden.
Herkent u het signaal dat de gesprekken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over de gemeentefinanciën stroef lopen met weinig perspectief voor gemeenten? Zo ja, waarom wordt er niet meer gehoor gegeven aan de brede zorgen van onze decentrale overheden?
Het Kabinet voert constructief overleg met de VNG en ook met het Interprovinciaal overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Neem bijvoorbeeld het Overhedenoverleg op 21 november jl, met VNG, IPO en de Unie van Waterschappen. Dat was geen gemakkelijk gesprek, maar het was wel een goed gesprek. Bij dat overleg was de wil aanwezig om er samen uit te komen. In maart volgt een nieuw Overhedenoverleg. Naast dit Overhedenoverleg vond in november ook een Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen plaats. Ik heb uw kamer over de uitkomsten van beide overleggen per brief geïnformeerd.7
Het artikel ‘Mensensmokkel via zee goudmijn’ |
|
Dral , Queeny Rajkowski (VVD) |
|
van Weel , Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenvermeld artikel?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het Openbaar Ministerie (OM) dat criminele netwerken Nederland als «hub» gebruiken bij de voorbereidingshandelingen van mensensmokkel naar Groot-Brittannië? Zo ja, kunt u hier meer informatie over delen, zoals kenmerken van de slachtoffers en modus operandi? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat in Nederland sprake is van voorbereidingshandelingen van mensensmokkel. Geregeld wordt nautisch materieel via Nederland naar Frankrijk gebracht ten behoeve van het maken van de illegale oversteek. Dit kan inderdaad gaan om de aankoop, opslag en het vervoer van maritieme uitrusting, zoals reddingsvesten, opblaasbare boten, buitenboordmotoren en brandstofjerrycans. Er zijn bij de opsporingsdiensten geen aanwijzingen dat de mensensmokkel die daaropvolgend plaatsvindt een specifieke groep in het bijzonder betreft, anders dan de nationaliteiten die met name vertegenwoordigd zijn in de cijfers over irreguliere aankomsten in het VK met kleine boten. De top-5 herkomstlanden van personen die in de loop van 2024 middels kleine boten irregulier het VK binnenkwamen, zijn Afghanistan, Vietnam, Iran, Syrië, Eritrea.2
Heeft u (voldoende) zicht op de criminele organisaties die hierbij betrokken zijn? Zo nee, welke aanpak volgt u om dit zicht snel te vergroten?
Nederland onderhoudt goed contact met de bij deze problematiek meest betrokken landen en de opsporingsautoriteiten aldaar. Zo zit Nederland in de door Europol gecoördineerde Operational Task Force (OTF) «Wave» samen met België, Franrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Deze OTF richt zich op de aanpak van de volledige keten van mensensmokkelactiviteiten – van de rekrutering van migranten tot de logistieke cellen en de criminele kopstukken daarachter. De samenwerking met deze landen heeft al tot meerdere successen geleid, zoals ook recentelijk toen in Nederland een belangrijke leverancier van kleine boten aan mensensmokkelaars werd gearresteerd.3
Hoewel zaken altijd beter kunnen, denken de opsporingsautoriteiten steeds meer zicht op de netwerken achter deze handelingen te krijgen. Hierbij is het van belang om internationaal te blijven samenwerken en informatie te delen om zo op de laatste modi operandi van de smokkelnetwerken in te kunnen blijven springen. Zo vond op 10 december jl. een ministeriële bijeenkomst van de Calais Groep plaats waarin de samenwerking werd aangehaald, en ook de onderlinge prioriteiten voor 2025 op dit vlak werden bevestigd. Zo zal worden ingezet op preventieve communicatie in herkomst- en doorreislanden, versterkte samenwerking op het gebied van rechtshandhaving via Europol, het verstoren van financieringsstromen en het gebruik van sociale media door mensensmokkelnetwerken, en samenwerking op data-uitwisseling.4
Het kabinet acht het daarnaast van belang dat mensensmokkel zoveel mogelijk upstream wordt aangepakt. Daarbij is het tegengaan van mensensmokkel en het ontwrichten van criminele smokkelnetwerken een prioriteit voor het kabinet, juist om te voorkomen dat mensensmokkelaars en de netwerken daarachter vaak uit winstbejag misbruik maken van de situatie van de mensen die op hen een beroep doen. Het kabinet heeft een brede inzet. Zo werkt Nederland onder andere aan het tegengaan van mensensmokkel middels verschillende initiatieven en projecten samen met andere lidstaten, derde landen, internationale organisaties zoals UNODC, en EU-agentschappen zoals Europol, Eurojust en Frontex om mensensmokkel te bestrijden. Dit vindt bijvoorbeeld plaats binnen het European Multidisciplinair Platform Against Crime Threats (EMPACT), waarbij Nederland deelneemt aan verschillende acties gericht op het tegengaan van mensensmokkel met landen binnen en buiten de EU. Onder het PROMIS programma met UNODC en OHCHR zet Nederland in op het versterken van de wetgeving, capaciteit en internationale samenwerking onder verschillende upstream landen bij het tegengaan van mensensmokkel, middels een benadering gestoeld op mensenrechten. Tevens wordt ingezet op preventie en voorlichting in derde landen om bewustwording over de risico’s van irreguliere migratie te vergroten, bijvoorbeeld middels het COMPASS programma uitgevoerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Meer over de brede inzet van het kabinet kunt u lezen in het Beleidskader aanpak mensensmokkel 2023–2026.5
Volgens het OM is het essentieel om de betrokken criminele organisaties in een vroeg stadium in de gaten te krijgen; heeft u er vertrouwen in dat dit op korte termijn succesvol zal gebeuren? Zo ja, welke stappen worden daartoe ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het OM, samen met de Koninklijke Marechaussee en de Britse National Crime Agency, vragen aandacht bij de maritieme sector om verdacht gedrag van handelaren te melden; hoeveel meldingen zijn er de afgelopen weken gedaan en hoe is daarop geageerd? Hoe verhoudt de hoeveelheid meldingen die de afgelopen weken zijn gedaan zich met de hoeveelheid in de afgelopen jaren? Hoeveel migranten betrof het en uit welke landen komen de migranten? Hoe vindt u dat deze meldingen op dit moment worden opgevolgd en zijn er nog andere mogelijke acties om mensensmokkelaars te stoppen?
Wanneer de opsporingsdiensten een melding doorkrijgen doen zij nader onderzoek naar de bruikbaarheid ervan, en betrekken zij deze waar toepasselijk in lopende strafrechtelijke onderzoeken of kan het aanleiding geven een nieuw onderzoek te starten. Niet elke melding is echter even bruikbaar en het is altijd een aandachtspunt de meldingsbereidheid zo hoog mogelijk te krijgen. Het kweken van bewustzijn bij handelaren, booteigenaren en andere personen in het nautische domein is dus ook belangrijk binnen deze aanpak. Cijfers over deze meldingen worden echter niet centraal bijgehouden, en zijn dus ook niet te vergelijken met voorgaande jaren. Daarbij is het doorgaans niet mogelijk om precies te achterhalen welke migranten uiteindelijk de oversteek maken met nautisch materieel dat uit of via Nederland is gekomen – hierover zijn dus ook geen cijfers beschikbaar.
Zoals aangegeven onder vraag 3 en 4 vergt de aanpak van mensensmokkel een integrale aanpak waarbinnen verschillende interventies bijdragen aan het tegengaan van mensensmokkel en de criminele netwerken daarachter.
Welke concrete acties zijn er volgens u ondernomen c.q. in voorbereiding om promotie voor de overtocht vanuit Frankrijk naar Engeland op sociale media door mensensmokkelaars tegen te gaan?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) en haar internationale partners houden zicht op sociale media en andere open bronnen om uitingen van criminele smokkelnetwerken op te sporen die tot doel hebben migranten te werven voor hun activiteiten. Hierbij is het van belang dat dergelijke handelingen altijd binnen de relevante data- en privacygerelateerde wet- en regelgeving plaatsvinden. De ambitie onder het huidige beleidskader aanpak mensensmokkel is om de digitale capaciteit, expertise en technologie van KMar, politie en OM verder te versterken om online activiteiten gerelateerd aan mensensmokkel effectiever te bestrijden, en beter te kunnen anticiperen op trends en ontwikkelingen.6
De aanpak van digitale voorbereidingshandelingen van mensensmokkel vindt ook in Europees verband plaats. Zo is door Europol een netwerk van sociale media specialisten opgericht, waarbij ook de KMar is aangesloten. Binnen de Calais Groep zal daarnaast komend jaar aandacht uitgaan naar het intensiveren van de samenwerking om het gebruik van sociale media door georganiseerde criminele netwerken aan te pakken. Dit omvat het verder delen van inlichtingen over belangrijke aandachtspunten op sociale mediaplatforms, het uitwisselen van best practices om criminele netwerken online aan te pakken en het uitdenken van innovatieve manieren om het gebruik van sociale media door criminele netwerken te verstoren. Zodoende moet het moeilijker worden voor mensensmokkelnetwerken om online migranten te werven met het doel hen irregulier de grens te laten overschrijden.
Welke urgentie heeft de aanpak van voorbereidingshandelingen in Nederland voor u, mede gegeven het feit dat er dit jaar volgens de Verenigde Naties al 70 mensen de oversteek vanuit Frankrijk naar Engeland niet hebben overleefd?
Het is een prioriteit van het kabinet dat mensensmokkel en de voorbereidingshandelingen daarbij worden tegengegaan. Zoals bij het antwoord onder vraag 3 en 4 aangegeven heeft de aanpak van mensensmokkel over het kanaal, en de voorbereidingshandelingen die daaraan vooraf gaan, de aandacht van het kabinet, de opsporingsdiensten en hun internationale partners. Zo wordt op operationeel niveau niet zonder successen ingezet om deze levensgevaarlijke variant van mensensmokkel aan te pakken en wordt voortdurend gekeken hoe verdere (internationale) samenwerking vormgegeven kan worden. Daarnaast is het kabinet van mening dat de aanpak van mensensmokkel al begint buiten Europa en zet het zich ervoor in om criminele netwerken en hun verdienmodel ook daar te verstoren en hun activiteiten tegen te gaan.
Herkent u het beeld dat met name Vietnamese meiden de route via Europa volgen als asielzoeker om vervolgens in landen als Groot-Brittannië slachtoffer te worden van mensenhandelaren? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Er was het afgelopen jaar en in 2023 een sterke toename te zien in de cijfers van Vietnamezen die met kleine boten irregulier het VK binnenkwamen.7 Daarnaast stond Vietnam in het laatste geregistreerde kwartaal – net als de kwartalen ervoor – met 514 verwijzingen van mogelijke slachtoffers van mensenhandel (modern slavery) op plek 3 van de daarbij meest voorkomende nationaliteiten in het VK. In 19% van de gevallen ging het vermoedelijk ook om minderjarige Vietnamezen.8 Ook in 2023 stonden Vietnamezen in het VK op plek 3 van meest voorkomende nationaliteiten, en toen betrof 30% van de verwijzingen vermoedelijke minderjarigen.9 Het is echter lastig dergelijke cijfers terug te leiden naar de exact afgelegde reisroute en mogelijke transitlanden die hierbij zijn gebruikt.
Uit eerder onderzoek van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) uit 2022 bleek dat minderjarige Vietnamezen die verdwenen uit de beschermde opvang in Nederland geregeld het VK als reisdoel leken te hebben, waarbij werd vermoed dat dit met betrokkenheid van mensensmokkelnetwerken gebeurde.10 De meest recente Monitor van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen over 2019–2023 benoemt ook dat er nog steeds aandacht nodig is voor de groep van minderjarige Vietnamezen, maar dat het tegelijkertijd lastig is om deze groep te beschermen.11
Omdat minderjarige asielzoekers, en meisjes in het bijzonder, potentieel kwetsbaar zijn voor betrokkenheid bij misstanden is het van belang extra bescherming te bieden en waar nodig aanvullende maatregelen te treffen. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen bij wie op voorhand een reëel vermoeden bestaat van slachtofferschap van mensenhandel, eerwraak of kindhuwelijk worden in overleg tussen voogdijorganisatie Nidos en het COA in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen worden gelet op voornoemde risico’s dan ook standaard in de beschermde opvang geplaatst. In deze opvang worden op basis van een individuele risico-inschatting extra beschermingsmaatregelen getroffen, zoals extra beveiliging en toezicht. De politie wordt hiervan ook op de hoogte gesteld. Door deze werkwijze wordt de jongere uit het mogelijk onveilige netwerk gehaald en wordt er gewerkt aan weerbaarheid en zelfredzaamheid.
Echter zijn zowel de beschermde opvang als de reguliere (nood-)opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen geen gesloten setting. Dat betekent dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen zich vrij kunnen bewegen en dus ook, ondanks de inzet die door de medewerkers wordt gepleegd om dit te voorkomen, de opvang kunnen verlaten. In de periode van 2020 tot en met 2023 hebben minder dan vijf Vietnamese minderjarige vreemdelingen de beschermde opvang met onbekende bestemming verlaten. In 2024 hebben minder dan tien Vietnamese minderjarige vreemdelingen de beschermde opvang met onbekende bestemming verlaten.12 De groep behoudt dan ook blijvende aandacht binnen de migratieketen. Bij het vertrek van een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit de beschermde opvang wordt altijd melding gedaan bij de politie (proces vermissing personen). Tegelijkertijd hoeft niet elk plotseling vertrek te maken te hebben met mensensmokkel of zelfs mensenhandel. Indien wel sprake is van een signaal van mensensmokkel of mensenhandel wordt dat, conform de aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie, in alle gevallen opgepakt en onderzocht of aanknopingspunten bestaan om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
In de COA-opvang worden alleenstaande minderjarige vreemdelingen die aangeven te willen vertrekken voortdurend gewezen op risico’s van illegaliteit en mogelijkheden voor terugkeer naar het land van herkomst. Voorts is er in de (nood)opvanglocaties van het COA voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen 24 uur per dag begeleiding aanwezig en geldt er een meldplicht op 2 momenten per dag. Verder streeft het COA ernaar om op alle opvanglocaties een contactpersoon mensenhandel/mensensmokkel te hebben. Op basis van de huidige werkwijze wordt op dit moment geen aanleiding gezien om aanvullende maatregelen te treffen.
Het kabinet benadrukt bij het tegengaan van deze problematiek het belang van de aanpak van mensensmokkel- en handel binnen de EU. Zo is bijvoorbeeld van 2021 tot en met 2024 binnen EMPACT-THB een apart programma geweest dat zich richtte op het onderwerp Vietnamese mensenhandel binnen de EU. Nederland was co-leader van dit programma en de deelnemers bestonden onder andere uit 14 EU lidstaten (en ook het VK), Europol, Eurojust, de Europese Commissie, Frontex en Interpol. Hierbij is ook betrokkenheid geweest van de Vietnamese autoriteiten.
Indien het antwoord op vraag 8 ja is: herkent u het beeld dat deze Vietnamese meiden ook via Nederland doorreizen naar Groot-Brittannië? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het met de stelling eens dat minderjarige vrouwelijke vluchtelingen extra moeten worden beschermd vanwege een extra groot risico op uitbuiting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke extra stappen bent u bereid om te zetten om deze meiden te beschermen zodra ze in Nederland zijn?
Zie antwoord vraag 8.
De gevolgen van de aangekondigde grenscontroles voor het vrachtverkeer |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Op welke wijze bent u door de Minister van Asiel en Migratie geraadpleegd bij het besluit over de invoering van grenscontroles? Kunt u aangeven op welke wijze en waar deze controles worden ingericht? Worden de controles op vaste plekken ingericht of worden er mobiele controles gehouden of een combinatie van beide?
Het kabinet heeft besloten tot het tijdelijk herinvoeren van de binnengrenscontroles als onderdeel van de nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord 2024–2028 van PVV, VVD, NSC en BBB. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief op 25 oktober 20241. De relevante departementen, decentrale overheden en de KMAR hebben bestuurlijke afspraken gemaakt over de uitvoering.
Het is vanwege de doelmatigheid van de controles onwenselijk te publiceren waar de controles worden ingericht. De heringevoerde binnengrenscontroles focussen zich met name op de Nederlandse grens met België en Duitsland. Op de luchthavens worden alleen grenscontroles uitgevoerd op specifieke vluchten waarbij risico bestaat voor irreguliere migratie of grensoverschrijdende criminaliteit. De grenscontroles worden informatie- en risicogestuurd uitgevoerd om de economie en het woon-werkverkeer in de grensregio’s zo min mogelijk te hinderen. De grenscontroles worden dus niet systematisch ingevuld.
Kunt u bevestigen dat controles aan de grens met België steekproefsgewijs en zonder vaste controleplaatsen zullen plaatsvinden?1 Geldt hetzelfde beleid voor de grenzen met Duitsland? Wordt een verschil qua handhavingsintensiteit gemaakt tussen Duitsland en België?
De grenscontroles worden informatie- en risicogestuurd uitgevoerd. Dit betekent o.a. dat de locaties en intensiteit van de controles zullen afhangen van de risicoanalyses en de informatie van de KMar. Deze aanpak geldt zowel voor de Belgische als voor de Duitse grens.
Kunt u de financiële en logistieke gevolgen van grenscontroles voor het vrachtverkeer schetsen? Kunt u aangeven met welke vertraging vrachtbedrijven rekening moeten houden? Kunt u aangeven wat u een acceptabele wachttijd per grenspassage vindt?
Het kabinet beoogt wachttijden te voorkomen en neemt maatregelen om de economie en het woon-werkveer in de grensregio’s zo min mogelijk te hinderen. Grenscontroles kunnen desondanks gepaard gaan met wacht- en verwerkingstijden. Denk hierbij aan verwerkingstijden voor vervoersmiddelen met veel passagiers, zoals bussen. Nederland heeft kennis opgedaan door de Duitse grenscontroles en heeft dit meegenomen in het vormgeven van de eigen controles. Er worden in Nederland geen systematische controles uitgevoerd en de controles worden informatie- en risicogestuurd ingevuld. De Rijksoverheid onderhoudt hierover contact met de sector en de grensregio’s. Uit ervaring van de afgelopen periode blijkt dat de wachttijden zeer beperkt zijn.
Bent u bereid «Green Lanes» voor het vrachtverkeer in te richten om de wachttijd voor het vrachtverkeer tot een minimum te beperken? Zo ja, op welke wijze wilt u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Specifieke uitzonderingen doen af aan de effectiviteit en doelmatigheid van de controles. Het kabinet neemt maatregelen om de verwerkings- en wachttijden zoveel mogelijk te beperken. Dat geldt ook voor het vrachtverkeer om de economie zo min mogelijk te hinderen.
Kunt u garanderen dat het inrichten van grenscontroles niet ten koste gaat van het aantal beschikbare vrachtautoparkeerplaatsen aan grensovergangen?
De controle van geselecteerde voertuigen zal op verzorgingsplaatsen worden uitgevoerd. Deze verzorgingsplaatsen werden voor de heringevoerde binnengrenscontroles reeds gebruikt voor Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Er wordt voorzien dat de uitvoering van de heringevoerde controles beperkte invloed zal hebben op het aantal beschikbare parkeerplaatsen.
Kunt u bevestigen dat de Duitse grenscontroles tot kosten aan inrichtingsmaatregelen aan Nederlandse kant heeft geleid? Welk bedrag is hiermee gemoeid geweest? Op welke begroting zijn deze kosten verantwoord?
De Nederlandse staat heeft kosten gemaakt door maatregelen te nemen om het verkeer in goede banen te leiden. Tot op heden heeft dat Rijkswaterstaat circa 1,5 miljoen euro gekost. De controles zijn vooralsnog voor een half jaar aangevraagd waardoor deze kosten nog zullen oplopen. Het kabinet is over deze kosten in overleg met de Duitse overheid waarbij het tevens de inzet is te voorkomen dat deze kosten teveel oplopen. Het Ministerie van Asiel en Migratie heeft het voortouw in deze overleggen. De andere betrokken Ministeries: Binnenlandse zaken, Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Infrastructuur en Waterstraat dragen hier aan bij.
Kunt u aangeven wat de kosten gaan zijn voor het fysiek inrichten van de grenscontroles aan Nederlandse kant? Kunt u garanderen dat deze kosten voor rekening van het Ministerie van Asiel en Migratie komen en niet ten koste gaan van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en/of het Mobiliteitsfonds?
In Nederland komen geen vaste controleposten, maar werkt de KMar met flexibele controles. Kosten volgen uit de inzet van KMar personeel en materieel zoals voertuigen en controleapparatuur. Om de controles doelmatig en veilig uit te voeren worden door Rijkswaterstaat op verzoek van de KMar aanvullende maatregelen geïmplementeerd. Ook daar zijn kosten mee gemoeid. De betrokken overheidspartijen maken onderling afspraken over de dekking van deze kosten.
Kunt u aangeven wat de procedure is als een illegale migrant in een vrachtwagen wordt aangetroffen en wat de consequenties voor chauffeur en het transportbedrijf zijn?
Dat kan per geval verschillen en is mede afhankelijk van de mate van betrokkenheid van de chauffeur of het bedrijf. In nader onderzoek zal bepaald worden of, en zo ja welke, strafbare feiten ten laste gelegd worden.
Hoe luidt uw reactie op het bericht dat door de Duitse grenscontroles twee dodelijke ongevallen te betreuren zijn, die een duidelijke relatie hebben met stilstaand verkeer op de snelweg als gevolg van deze controles?2 Hoe draagt u er zorg voor dat de verkeersveiligheid niet in het geding komt door grenscontroles?
Ik heb met verdriet kennisgenomen van de twee dodelijke ongevallen. Elk ongeval is er één teveel en het is mijn inzet om met goede verkeersmaatregelen en informatieborden langs de weg ongevallen te voorkomen. Van langzaam rijdend verkeer is het bekend dat er een verhoogde kans op ongelukken bestaat. Of dit de enige oorzaak is zullen de lopende politieonderzoeken nog moeten uitwijzen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Verkeersveiligheid op 18 december aanstaande?
Dat is niet gelukt.
Het Nivel rapport inzake oversterfte en Covid-vaccinaties |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Is het correct dat op basis van het Nivel rapport1 over oversterfte en Covid-vaccinaties kan worden geconcludeerd, zoals in deze video wordt toegelicht2, dat de sterfte bij ongevaccineerden in de leeftijdsgroep 76–80 jaar, in 2021 (maar liefst) 39 procent bedroeg?
Ik heb de onderzoekers van het Nivel-rapport gevraagd om op deze bewering te reageren.
De onderzoekers geven aan dat op basis van het rapport daarover geen uitspraak te doen is. Redenen daarvoor zijn als volgt. Ten eerste hebben de onderzoekers gekeken naar het aantal overledenen in de groep ongevaccineerden/ ongeregistreerden in de periode van 3 maanden en 12 maanden na het moment dat verwacht kon worden dat zij gevaccineerd zouden worden. Dit moment was begin 2021, maar is niet voor iedereen gelijk. Dat kan eind januari zijn geweest, maar ook eind maart. Op basis van het onderzoek van het Nivel is deze vraag volgens de onderzoekers niet te beantwoorden.
Daarnaast konden de onderzoekers geen onderscheid maken tussen mensen met vaccinatie, maar die niet als zodanig geregistreerd waren enerzijds, en ongevaccineerden anderzijds. Het is niet bekend hoe de verhouding van ongeregistreerd gevaccineerde mensen en ongevaccineerde mensen in elk van de leeftijdsgroepen is. Die verhouding varieert waarschijnlijk tussen leeftijdsgroepen, maar het is niet bekend hoe. Daarom hebben de onderzoekers alleen uitspraken gedaan over de gecombineerde groep van mensen zonder vaccinatie en ongeregistreerden.
Indien dit percentage van 39 procent niet correct is, waarom? En wat is, op basis van de cijfers in het Nivel rapport, dan wel het juiste percentage?
Voor de vraag «waarom» verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Het werkelijke percentage is onbekend. Dit heeft het Nivel niet onderzocht. Wel hebben de onderzoekers gekeken hoeveel mensen in de periode van 3 maanden en van 12 maanden na de verwachte vaccinatiedatum waren overleden. Op basis van de cijfers van het Nivel-rapport overleed in de 3 maanden na de verwachte vaccinatiedatum 5,03% van de 76 t/m 80 jarigen die ongevaccineerd of ongeregistreerd waren. In de 12 maanden na verwachte vaccinatiedatum was dat 11,81% (zie tabel 3.3b in het rapport). In de groep van wie bekend was dat ze gevaccineerd waren, waren deze percentages respectievelijk 0,55% en 2,73% (tabel 3.3a in het rapport). In het onderzoek keken de onderzoekers naar mensen die ingeschreven stonden in een huisartsenpraktijk. Dat betekent dat ze, bijvoorbeeld, niet keken naar verpleeghuisbewoners.
Is het correct dat Nivel onlangs het eigen account op X3 heeft opgeheven? Wat was hiervoor de reden?
Het klopt dat het Nivel zijn account op X op 24 oktober jl. heeft opgeheven. Het staat individuen en organisaties vrij om een account op X aan te maken en op te heffen. Individuen en organisaties maken daarvoor hun eigen afweging.
Doorstroomlocaties |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel doorstroomlocaties zijn er in 2025, 2026 en 2027 naar verwachting nodig voor het huisvesten van statushouders die niet kunnen uitstromen naar een woning? Hoe onderbouwt u deze cijfers?
Momenteel verblijven er 17.960 statushouders in de COA-opvang. De taakstelling 2025-I is vastgesteld op 17.700 te huisvesten statushouders. Dit aantal is berekend door te kijken naar de te verwachten inwilligingen in de periode 1 april 2024 tot en met 31 september 2024. Naar verwachting is op 1 januari 2026 circa 1 op de 2 COA-bewoners statushouder, bij ongewijzigd beleid. Het is de ambitie om voor een deel van deze groep een oplossing te vinden in de vorm van een doorstroomlocatie. Het precieze aantal doorstroomlocaties hangt af van de grootte van de locaties die in gebruik worden genomen en is op voorhand moeilijk te preciseren. Het kabinet is voornemens om de Huisvestingswet 2014 te wijzigen en onder andere een verbod op voorrang op sociale huurwoningen voor statushouders in te stellen, op grond van het feit dat zij statushouder zijn.
Op welke wijze gaan de nieuwe doorstroomlocaties («sobere, grootschalige locaties») verschillen van de bestaande doorstroomlocaties en de locaties waarover eerder met de VNG is gesproken? Wat wordt het verschil in grootte? En op welke wijze worden ze meer sober?
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en ik zullen, in overleg met de medeoverheden, tot een uitwerking komen van de plannen zoals genoemd in de brief Nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord van 25 oktober jl.1 De opgedane ervaringen ten aanzien van de bestaande doorstroomlocaties worden benut bij de verdere uitwerking.
Met welke partijen heeft u reeds gesproken over deze doorstroomlocaties nieuwe stijl? Wat waren de reacties?
Er hebben reeds verkennende gesprekken plaatsgevonden met zowel de andere betrokken leden van het kabinet als met stakeholders en medeoverheden. De inbreng van betrokkenen worden in de verdere uitwerking meegenomen.
Per wanneer moeten de eerste doorstroomlocaties nieuwe stijl er komen? Is dat voorafgaand aan het schrappen van de taakstelling?
Het realiseren van doorstroomlocaties wordt, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en rijk, bevorderd. Hiervoor zullen de Minister van Asiel en Migratie en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in overleg met de medeoverheden met een samenhangend pakket komen.
Wat zijn de te verwachten kosten voor de benodigde locaties?
De financiering van de locaties en welke partij daarvoor verantwoordelijk is, is onderdeel van de nadere uitwerking. Indien hiervoor extra aanvullende middelen benodigd zijn dan zal besluitvorming hierover onderdeel zijn van politieke besluitvorming op passende momenten in aansluiting op de begrotingscyclus.
Is het de bedoeling dat deze kosten terecht komen bij het Rijk of bij gemeenten?
Zie antwoord vraag 5.
Als het antwoord op vraag 6 (deels) «het Rijk» is, hoe kan het dan dat deze kosten nog niet zijn opgenomen op de begroting van het Ministerie van Asiel en Migratie, noch op die van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening?
Zie antwoord vraag 5.
Als het antwoord op vraag 6 (deels) «gemeenten» is, heeft u hier dan al met gemeenten/de VNG over gesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe lang is de verwachting dat statushouders zullen verblijven op een doorstroomlocatie, ook in het licht van de plannen ten aanzien van het schrappen van de urgentieverklaring en de taakstelling voor huisvesting van statushouders?
De verwachte verblijfsduur van een statushouder op een doorstroomlocatie is op dit moment moeilijk te voorspellen. Deze is afhankelijk van het moment van het inwerking treden van het asielnoodmaatregelenpakket en de inhoud en timing van de voorgenomen wetswijzigingen.
Wat is uw verwachting ten aanzien van de integratie van statushouders wanneer mensen langdurig op een doorstroomlocatie verblijven?
Zoals ook aangegeven in het regeerprogramma vindt het kabinet het belangrijk dat statushouders snel participeren in de maatschappij. Werk is de basis van integratie en het deelnemen van statushouders aan de arbeidsmarkt vermindert krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit uitgangspunt wordt in de nadere uitwerking van de sobere voorziening dan ook expliciet meegenomen.
Als de doorstroomlocaties zo’n cruciale faciliteit worden in uw beleid, gezien uw eerdere uitspraken hierover en gezien het geprognotiseerde aantal statushouders dat moet worden opgevangen versus de begroting voor asiel de komende jaren, hoe kan het dan dat de uitwerking en bekostiging van deze doorstroomlocaties nog zo in mist gehuld is?
Zoals ook genoemd in het antwoord op de vragen 5, 6, 7 en 8 is de financiering onderdeel van de nadere uitwerking. Indien hiervoor extra aanvullende middelen benodigd zijn dan zal besluitvorming hierover onderdeel zijn van politieke besluitvorming op passende momenten in aansluiting op de begrotingscyclus.
Wilt u bovenstaande vragen een voor een beantwoorden?
De eerdere vragen 2024Z18293 |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Kunt u een limitatieve lijst verstrekken van de Nederlandse normen en waarden zoals genoemd in uw eerdere antwoorden?1
De democratische rechtstaat is de basis van onze samenleving, vastgelegd in de Grondwet. Artikel 1, gelijke behandeling van iedereen en een verbod op discriminatie, artikel 6 waarin is opgenomen dat ieder het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, en artikel 7, vrijheid van meningsuiting, zijn slechts een aantal voorbeelden van vastgelegde grondrechten in de Nederlandse Grondwet. Zaken die door iedereen onderschreven moeten worden.
In het Regeerprogramma heeft het kabinet aangegeven wat de belangrijkste waarden zijn. Het kabinet staat voor een open en vrije samenleving waarin waarden als vrijheid en gelijkheid door iedereen gedeeld worden. Deze waarden vormen de basis voor een tolerante en respectvolle omgang met elkaar, een samenleving waarin iedereen de kans krijgt om zich te ontplooien en waar je kunt zijn wie je bent. Maar ook een samenleving waar mensen opstaan als vrijheden onder druk komen te staan.
Kunt u een limitatieve lijst verstrekken van de «groepen mensen» én «diverse groepen» die volgens u de Nederlandse normen en waarden niet accepteren en/of respecteren, zoals genoemd in uw eerdere antwoorden?
Het is niet mogelijk om hier een limitatieve opsomming van te geven, want de samenleving is continue in beweging en integratie is niet statisch. Zie ook de recente cijfers in de Rapportage Integratie en Samenleving van het CBS, die over de tijd enorme ontwikkelingen laten zien.
De meeste mensen doen mee en zetten zich volop in voor de samenleving. Daarvoor heeft het kabinet veel waardering. Een deel van de mensen houdt zich niet aan de regels van de democratische rechtsstaat, met intolerante of onverdraagzame gedragingen of zet anderen daartoe aan. Dat accepteert dit kabinet niet. Zoals ook in eerdere beantwoording aangegeven komen deze gedragingen, zoals antisemitisme, helaas breed voor in de samenleving.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen uw verwijt dat islamitische jongeren voor een «heel groot deel» de Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven en uw eerdere stelling dat «een groot deel van de Nederlandse moslims» volop meedoet en «goed [is] geïntegreerd»? Bent u het eens dat allebei niet waar kan zijn?
Zoals ik eerder ook gesteld heb, doet het overgrote deel van de islamitische jongeren in Nederland gewoon mee. Ze volgen een opleiding of werken en doen mee aan het sociale leven. Het kabinet vindt dat we tegelijkertijd niet moeten wegkijken bij misdragingen en intolerant gedrag, dat net als binnen andere groepen, ook binnen deze groep voorkomt. Dat heb ik benoemd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang op maandag 25 november?
Ja.
De gepresenteerde Agenda voor Werkend Nederland |
|
Thierry Aartsen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de politiek meer moet opkomen voor mensen met een middeninkomen? Bent u ermee bekend dat recent onderzoek van I&O Research laat zien dat ook veel Nederlanders vinden dat de politiek meer moet opkomen voor mensen met een middeninkomen?1
Dit kabinet is er voor alle Nederlanders, en zeker voor werkenden met een middeninkomen. We zijn inderdaad bekend met het onderzoek van Ipsos I&O, waaruit blijkt dat 27% van de respondenten aangeeft dat de politiek meer moet opkomen voor mensen met een middeninkomen. Overigens geeft 37% van de respondenten in datzelfde onderzoek aan dat de politiek meer moet opkomen voor lage inkomens. Dat onderstreept dat het kabinet er moet zijn voor alle Nederlanders en dat het belangrijk is dat er in beleid sprake is van een gezonde balans tussen verschillende groepen, bijvoorbeeld met een evenwichtig koopkrachtbeeld.
Kunt u toelichten waarom u in uw Agenda geen hoofdstuk aan middeninkomens heeft gewijd? Op welke manier zorgt u ervoor dat bij (nieuw) beleid aandacht is voor werkende middeninkomens?
De Agenda voor werkend Nederland is ingedeeld naar beleidsdomeinen, juist omdat het kabinet een agenda voert die gaat over alle werkenden. De maatregelen die het kabinet neemt ondersteunen middeninkomens direct. Het gaat bijvoorbeeld over de herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvangtoeslag, de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning, de vereenvoudiging van het verlof en lastenverlichting door de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief. Maar ook over leven lang ontwikkelen en mobiliteit.
Kunt u aangeven welke maatregelen uit uw Agenda voor werkend Nederland nieuwe maatregelen zijn die anders zijn dan reeds ingezet beleid?
Bij de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW2 is reeds op deze vraag ingegaan: «De Agenda voor werkend Nederland gaat in op de plannen van het kabinet voor werkenden. Het kabinet zet hier vol op in. Daarbij gaat het erom dat werken loont. Maar ook over dat mensen die werken zekerheid hebben en een goede combinatie van werk en privé. Het kabinet heeft een groot aantal acties in gang gezet voor werkend Nederland, zoals ook blijkt uit de brief aan uw Kamer.3 Denk bijvoorbeeld aan het arbeidsmarktpakket, de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning en de vereenvoudiging van het verlofstelsel. De focus ligt nu op het uitwerken van die voorstellen, daar wil het kabinet de beschikbare capaciteit vol op inzetten. Het kabinet staat uiteraard open voor aanvullende suggesties. Daarbij geldt wel dat achter nieuwe beleid vaak uitruilen – bijvoorbeeld als het gaat om de inkomensverdeling – of budgettaire consequenties schuilgaan.»
Hoe geeft uw ministerie vorm aan de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord dat alle genomen maatregelen «niet verder nivelleren»? Kijkt u hierbij ook naar staand beleid wat een nivellerend effect heeft?
In het hoofdlijnenakkoord (HLA) staan verschillende doelen genoemd. Zo wordt genoemd: «Er zijn nu maatregelen nodig die mensen direct merken in de portemonnee, waardoor ze meer loon naar werken krijgen. Maatregelen die gericht zijn op zekerheid en meedoen op de arbeidsmarkt, die niet verder nivelleren en tegelijkertijd (kinder-)armoede in Nederland voorkomen.»
Er is sprake van spanning tussen verschillende doelen. Daarom hebben deze doelen geen absoluut karakter, maar zoekt het kabinet bij al haar beleid een balans tussen de HLA-doelen.
Overigens heeft een groot deel van de uitgaven op de SZW-begroting een nivellerend karakter. Veel regelingen in de sociale zekerheid zijn immers bedoeld als ondersteuning bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom of het overlijden van een partner of ouder. Zonder die regelingen zouden mensen geen inkomen of een lager inkomen hebben. De SZW-begroting draagt daarmee bij aan het verkleinen van inkomensongelijkheid.
Kunt u alsnog ingaan op de werken-moet-lonennorm, waarbij werkenden er altijd meer op vooruit gaan dan niet-werkenden?
Het kabinet is gemotiveerd om werken lonender te maken en heeft hier ook concreet beleid voor aangekondigd. Zo introduceert het kabinet een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, waardoor werken meer gaat lonen, en vereenvoudigt het kabinet de huurtoeslag. Daarnaast worden pieken in deze marginale druk weggenomen. Bovendien is werken moet lonen een belangrijk doel in de hervormingsagenda inkomensondersteuning.
Het kabinet volgt echter geen norm dat werkenden er altijd meer op vooruitgaan dan niet-werkenden. Dat laat te weinig ruimte om bij het opstellen van de begroting verschillende doelen te wegen. Een dergelijke weging heeft het kabinet ook afgelopen augustus gemaakt. Daarbij is het kabinet gekomen tot een evenwichtig koopkrachtbeeld. Daarom is ook op voorhand niet te zeggen welke kant het in de toekomst op bijgestuurd moet worden. Het kabinet beziet wel elk jaar de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen, en besluit vervolgens over eventuele maatregelen om ervoor te zorgen dat de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in balans is.
Deelt u de mening dat stijgende prijzen de koopkracht van werkenden onder druk zetten? Op welke manier houdt dit kabinet de brandstof, energie en boodschappen betaalbaar?
Stijgende prijzen zetten de koopkracht van alle Nederlanders onder druk, zowel werkenden als niet-werkenden. Stijgende prijzen vormen een belangrijke reden voor het kabinet om beleid te voeren dat mensen direct merken in hun portemonnee. Zo introduceert het kabinet een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, verhoogt en vereenvoudigt het kabinet de huurtoeslag, gaat het kindgebonden budget omhoog, is de verlaagde brandstofaccijns met een jaar verlengd, en wordt het eigen risico in de zorg meer dan gehalveerd. Ook werkenden hebben veel baat bij deze maatregelen.
Hoe past het in uw brief aanhalen van de meerurenbonus als voorbeeld om werken meer te laten lonen bij het feit dat er geen verdere stappen op dit dossier worden gezet? Klopt het dat alleen de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hier nu serieus werk van maakt?
Het kabinet stimuleert meer uren werk en moedigt werkgevers aan om maatwerk hiervoor aan te bieden. Werkgevers kunnen hun personeel belonen voor voltijdwerk of het uitbreiden van uren. Een voltijd- of meerurenbonus moet rekening houden met (inter)nationale rechtsbeginselen zoals gelijke behandeling. Er moet sprake zijn van objectieve rechtvaardigheidsgrond, zoals beschreven in de beantwoording van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW.4 Zo moet er een legitiem doel zijn en moet de maatregel geschikt, noodzakelijk en evenredig zijn om dat doel te bereiken. Het opnemen van afspraken in een cao kan bijdragen aan de objectieve rechtvaardiging van een voltijdsbonus of andere instrumenten die onderscheid naar arbeidsduur maken om meer uren werken te stimuleren. Bijvoorbeeld door te specificeren voor welke functies er krapte op de arbeidsmarkt is.
De mate van effectiviteit van het onderscheid naar arbeidsduur is daarnaast relevant voor de juridische legitimiteit. Daarom is het van belang om meer praktijkervaring op te doen om te zien wat het effect op de werktijdfactor is van zo’n bonus. In het primair onderwijs zijn er aanknopingspunten voor de objectieve rechtvaardiging vanwege de hoge tekorten en het maatschappelijk belang van de sector. De Staatssecretaris van OCW werkt daarom toe naar meer kennis over wat bewezen effectief is in het bieden van meerurenmaatwerk, inclusief een bonus. Mede daarom kijkt het kabinet met interesse naar de ontwikkelingen in het onderwijs, zodat andere sectoren hier mogelijk lessen uit kunnen trekken. Of een meerurenbonus gerechtvaardigd is, moet overigens van geval tot geval worden beoordeeld. Dat compliceert het om voor meerdere sectoren in één keer te onderzoeken, of in een brede hervorming mee te nemen, of een algemene voltijds- of meerurenbonus mogelijk is.
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW vroeg het lid Aartsen op 28 november hoe de Wet onderscheid arbeidsduur zich verhoudt tot andere onderscheiden die we maken in bijvoorbeeld het belasting- en toeslagenstelsel. Bij dit soort regelingen, zoals de algemene heffingskorting die het lid Aartsen noemde, wordt echter geen onderscheid gemaakt naar arbeidsduur, maar naar inkomen. De bepaling in het Burgerlijk Wetboek dat over onderscheid naar arbeidsduur gaat (artikel. 7:648 BW), gaat hier dus niet op. Een ander duidelijk verschil is dat belasting- en toeslagenwetgeving geldt voor álle belastingplichtigen/toeslaggerechtigden, en er bijvoorbeeld geen groep «voltijdwerkers» en «deeltijdwerkers» is zoals in de casus van een meerurenbonus. Maar net als bij een meerurenbonus, moet er ook binnen de belastingwetgeving een zekere ratio zitten achter het maken van onderscheid – in dit geval vaak naar inkomen. In bijvoorbeeld het antwoord op vragen van de leden van de fractie van D66 over de begroting van SZW5 en in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 20256 is uitgebreider ingegaan op de voor- en nadelen van het inzetten van fiscale regelingen om meer uren werken te stimuleren.
Bent u bereid uzelf in te zetten om de meerurenbonus in heel Nederland te faciliteren? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat werkgevers die hun personeel willen belonen voor fulltime werk dat moeten kunnen doen?
Zie antwoord vraag 7.
Gezien u schrijft dat het kabinet werkt aan een hervorming van het inkomens- en fiscale domein en dat «werken moet lonen» hier een uitgangspunt van wordt, bent u bereid een voltijdbonus mee te nemen in deze hervorming? Zo nee, waarom niet?
Het is al mogelijk om een voltijd- of meerurenbonus als werkgever te geven wanneer wordt voldaan aan de gestelde kaders. Of aan die kaders wordt voldaan, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Dat compliceert het om voor meerdere sectoren in één keer te onderzoeken, of in een brede hervorming mee te nemen, of een algemene voltijds- of meerurenbonus mogelijk is.
Werken moet lonen is inderdaad een van de hoofddoelen van de hervorming van de inkomensondersteuning. We zien dat o.a. door de hoge marginale druk meer werken minder loont dan we wenselijk vinden. Maar we streven ook naar meer eenvoud, dus minder instrumenten en fiscale regelingen. De mogelijke voor- en nadelen van het inzetten van fiscale regelingen om een algemene voltijds- of meerurenbonus te creëren, zijn uitgebreid beschreven in de Kamerbrief Agenda voor werkend Nederland. En in de reacties op het voorstel van D66 om een algemene bonus in de vorm van een aftrekpost te introduceren.7
Gezien u de WerkUrenBerekenaar van het Nibud noemt als een handig middel om te berekenen of meer werken loont, wat vindt u ervan dat dit hulpmiddel überhaupt bestaat en nodig is? Hoe ziet u een voltijdbonus als middel om de WerkUrenBerekenaar zo snel mogelijk overbodig te maken?
Het is een wenkend perspectief dat de rekensom zo eenvoudig wordt, dat werkenden snel kunnen inschatten wat een uur extra werken financieel oplevert, zodat een hulpmiddel niet meer nodig is. Het kabinet zet stappen in de richting van zo’n perspectief met de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning, waarover met uw Kamer wordt gesproken.
Toch blijft de WerkUrenBerekenaar een handig en toegankelijk hulpmiddel om op individueel niveau financieel inzicht te krijgen. Dat is vaak een aanvulling op hulpmiddelen die werkgevers zelf bieden aan hun werknemers om dit uit te rekenen. Je kunt bijvoorbeeld eenvoudig rekening houden met vakantiegeld of een eindejaarsuitkering, die niet (altijd) op het maandelijkse loonstrookje zijn te vinden. Het Groeifondsprogramma Meer Uren Werkt! Zet ook in op het vergroten van financieel inzicht als één van de interventies.
In hoeverre neemt u de kosten voor kinderopvang, het bedrag wat niet wordt vergoed door de kinderopvangtoeslag, mee in de berekening van de marginale druk van huishoudens? Deelt u de mening dat juist dit component zorgt voor een zware marginale druk bij gezinnen waarvan beide ouders werken of willen werken?
Op dit moment wordt in de reguliere berekeningen van de marginale druk gedeeltelijk rekening gehouden met de kosten van kinderopvang. Voor huishoudens die kinderopvangtoeslag ontvangen, wordt namelijk rekening gehouden met de eventueel lagere kinderopvangtoeslag als gevolg van een lager vergoedingspercentage bij een hoger inkomen. In reguliere berekeningen wordt geen rekening gehouden met de eventuele kosten van extra uren afgenomen kinderopvang (resulterend in een hogere factuur van de kinderopvangorganisatie). Dit hangt samen met het feit dat reguliere berekeningen van marginale druk zijn gebaseerd op de aanname dat het inkomen met 3% stijgt, wat neerkomt op een kleine inkomensschok, zoals een loonsverhoging. Meestal gaan mensen dan geen extra dag(deel) werken, waardoor het niet nodig is om extra uren kinderopvang af te nemen en er dus ook geen meerkosten zijn.8
Het is mogelijk om – in aanvulling op de reguliere berekeningen van marginale druk, gebaseerd op een inkomensstijging van 3% – de marginale druk inzichtelijk te maken bij een extra dag(deel) werken, waarbij rekening wordt gehouden met meerkosten door een hoger aantal uur kinderopvang. Het ligt dan wel voor de hand om deze berekeningen te maken voor een specifieke groep (bijvoorbeeld: huishoudens die gebruik maken van kinderopvang), gelet op het feit dat minder dan 1 op de 10 huishoudens gebruik maakt van kinderopvang. Dergelijke berekeningen zijn bijvoorbeeld gemaakt voor het rapport Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden (figuur 11).9 En ook in recent onderzoek gepubliceerd in Economisch Statistische Berichten (ESB) zijn berekeningen gemaakt over de marginale druk van een dagdeel meer werken voor verschillende categorieën deeltijdwerkers, rekening houdend met kinderopvang.10 Kanttekening daarbij is dat dergelijke berekeningen aannames vereisen over het aantal uren kinderopvang dat ouders extra gaan afnemen bij een dag(deel) meer werken, het opvangtype (dagopvang, BSO of gastouderopvang) en het feitelijke uurtarief dat ouders betalen voor kinderopvang.
Verder is het bij berekeningen van marginale druk in specifieke voorbeeldberekeningen (over individuele situaties) uiteraard ook mogelijk om rekening te houden met meerkosten door een hoger aantal uur kinderopvang, gebaseerd op aannames over de individuele situatie. Dat doen we op dit moment overigens al. Bijvoorbeeld bij de berekeningen over de prikkels om te werken in de SZW-begroting (tabel 134 en 135 in de SZW-begroting 2025): daarin wordt bij de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders rekening gehouden met netto-kosten van kinderopvang. Ook voor het besluitvormingsproces over de eerste tranche van het ingroeipad naar het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang is een set rekenvoorbeelden opgesteld, waarbij rekening is gehouden met netto-kosten van kinderopvang.11 Een derde voorbeeld is de brief over de voltijds- en meerurenbonus in het primair onderwijs, waarin een aantal rekenvoorbeelden is opgenomen over de mate waarin meer werken financieel gezien loont, rekening houdend met netto-kosten van kinderopvang.12
Het kabinet deelt overigens de mening dat kinderopvangkosten een forse bijdrage kunnen leveren aan de marginale druk van huishoudens die gebruik maken van kinderopvang. Dat is een van de redenen waarom het kabinet werkt aan de introductie van een nieuw financieringsstelsel voor kinderopvang met een hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding voor alle werkende ouders.
Naar aanleiding van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW heeft de Tweede Kamer de motie Aartsen aangenomen, die de regering verzoekt om bij de berekening van de marginale druk van werkenden ook de kosten van kinderopvang mee te nemen. Zoals hierboven aangegeven doet het kabinet dat al in specifieke voorbeeldberekeningen, en gedeeltelijk in reguliere berekeningen van marginale druk. Dit laatste geldt ook voor de tabellen over marginale druk in een van de bijlages bij het Belastingplan, waar het lid Aartsen naar verwees tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW. In die tabellen wordt wel rekening gehouden met de eventueel lagere kinderopvangtoeslag als gevolg van een lager vergoedingspercentage bij een hoger inkomen, maar geen rekening gehouden met de eventuele extra kosten van extra uren afgenomen kinderopvang (ook weer omdat de berekeningen zijn gebaseerd op een inkomensstijging van 3%). Het kabinet is niet voornemens om deze default aan te passen, gelet op de haken en ogen die eerder zijn genoemd, maar gaat wel na of het mogelijk is om in berekeningen voor specifieke voorbeeldsituaties vaker of beter rekening te houden met netto-kosten van kinderopvang, zoals in de SZW-begroting, Kamerbrieven of in reactie op Kamervragen.
Denkt u dat het oplossen van niet-gebruik van inkomensondersteuning voor werkenden armen een structurele oplossing is voor het probleem dat werkenden niet voldoende kunnen rondkomen? Welke structurele maatregelen gaat u nemen in de lastendruk specifiek voor deze groep?
Voor huishoudens die langdurig geen gebruik maken van regelingen, kan het oplossen van niet-gebruik een structurele oplossing zijn. Maar niet-gebruik is niet voor alle huishoudens de oorzaak van armoede. Er zijn ook andere mogelijke oorzaken, bijvoorbeeld het feit dat veel werkenden in armoede slechts weinig uren werken. De maatregelen die het kabinet heeft om meer uren werk te stimuleren, zoals uiteengezet in de Agenda voor werkend Nederland, hebben ook tot doel te bevorderen dat werkenden in armoede meer uren gaan werken. Het kabinet neemt verschillende maatregelen om werkenden met een lager inkomen te ondersteunen, zoals de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, de vereenvoudiging van de huurtoeslag en de verhoging van het kindgebonden budget. Een deel van deze maatregelen maakt meer uren werken ook financieel lonender, zoals de extra schijf in de inkomstenbelasting en de vereenvoudiging van de huurtoeslag.
Vindt u het feit dat de Rijksoverheid tot 20:00 uur bereikbaar is, voldoende handvatten biedt voor werkende mensen om publieke organisaties goed te kunnen bereiken?
De bereikbaarheid tot 20:00 uur geldt voor het centrale telefoonnummer van de overheid, 1400. De Rijksoverheid is via de digitale kanalen ook te benaderen na 20:00 uur. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) kijkt momenteel ook naar alternatieven zoals AI om altijd zoveel mogelijk informatie te kunnen geven gebaseerd op vragen van (werkende) burgers en ondernemers. In 2025 zullen hiertoe pilots worden uitgevoerd.
Uit onderzoek over de ervaren kwaliteit overheidsdienstverlening door burgers en ondernemers blijkt dat de tevredenheid over het contact met de overheid toenam in 2022 ten opzichte van 2020.13 Het gaat hierbij om contact met een overheidsdienst.
Hoeveel gemeentes en andere overheidsorganisaties zijn op dit moment bijvoorbeeld niet fysiek of telefonisch bereikbaar buiten reguliere werktijden? Deelt u de mening dat de extra middelen voor bereikbaarheid van de overheid ook voor werkenden ingezet moeten worden?
Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk om hun dienstverlening dusdanig aan te passen zodat hun doelgroep hier gebruik van kan maken. Dit hangt af van het soort dienst dat geleverd wordt. Uit het naar hierboven verwezen onderzoek blijkt dat de tevredenheid over het contact van burgers en ondernemers met de overheid toenam in 2022 ten opzichte van 2020.
Gemeenten hebben over het algemeen avondopenstelling en sommige gemeenten zijn ook op zaterdag open. De dienstverlening voor burgers die digitaal plaatsvindt gaat altijd door in die zin dat aanvragen, afspraken en mails die worden gestuurd gedurende de openingstijden worden afgehandeld.
De middelen die beschikbaar komen voor onder andere de bereikbaarheid van de overheid worden ingezet voor onder meer doordacht gebruik van AI, zoals met de hierboven genoemde pilots. Hiermee wordt de bereikbaarheid van de overheid, ook die van uitvoeringsorganisaties, voor zowel burgers als ondernemers op alle tijdstippen vergoot.
Herinnert u zich uw toezegging aan het lid Aartsen gedaan bij de behandeling van het Belastingplan op 14 november 2024 waarbij u aangeeft dat ook de positie van zelfstandigen terugkomt in de Agenda voor werkend Nederland? Hoe heeft u hieraan invulling gegeven?
Het kabinet heeft veel aandacht voor zelfstandig ondernemers in Nederland. Ze voegen waarde toe aan onze economie. Het kabinet heeft zichzelf de opdracht gesteld om de balans op de arbeidsmarkt te herstellen. Dit vertaalt zich in een aanpak om het werken met en als zelfstandige toekomstbestendiger te maken. Die aanpak is gericht op duidelijkheid en meedoen op de arbeidsmarkt. Het kabinet werkt dit uit langs drie lijnen:
Dit is ook beschreven in de Agenda voor werkend Nederland.
Daarnaast staan er maatregelen in de Agenda voor werkend Nederland die voor alle werkenden gelden, dus uiteraard ook voor zelfstandigen. Zoals de koopkrachtmaatregelen, de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning en de herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvang.
Klopt het dat u in uw Agenda slechts verwijst naar reeds ingezet beleid rondom zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zoals de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) en het wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR)? Deelt u de mening dat de verplichte AOV voor alle IB-ondernemers juist zorgt voor een verslechtering van de koopkrachtpositie van zelfstandigen? Deelt u de mening dat de huidige vorm van de wet VBAR juist zorgt voor onzekerheid bij zelfstandigen?
Zie voor de eerste vraag het antwoord op vraag 15.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of het kabinet de mening deelt dat de verplichte AOV voor alle IB-ondernemers juist zorgt voor een verslechtering van de koopkrachtpositie van zelfstandigen. Door de premiebetaling voor de AOV voor zelfstandigen is inderdaad sprake van een inkomensachteruitgang, indien het niet lukt om de premie (volledig) door te berekenen in tarieven. De inkomensachteruitgang door de premiebetaling wordt deels verzacht doordat de premie aftrekbaar is van het belastbaar inkomen. Tegenover de premiebetaling staat verder dat in het geval van arbeidsongeschiktheid zelfstandigen een uitkering ontvangen. Die uitkering voorziet in een inkomen op het moment dat iemand minder, of helemaal niet meer, door arbeidsongeschiktheid kan voorzien in zijn eigen inkomen. Daarom kan de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet worden gezien als enkel lastenverhogend voor een zelfstandige. Immers, met het betalen van de premie ontstaat recht op een uitkering en afhankelijk van vooral de concurrentiepositie en de marktmacht kan de premie mogelijk (deels) worden verrekend in de tarieven. Het verplichtende karakter van het wetsvoorstel BAZ draagt eraan bij dat IB-ondernemers hun premiekosten kunnen doorberekenen. IB-ondernemers kunnen namelijk hun concurrentiepositie op tarief niet meer verbeteren door zich niet te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.
De Raad van State heeft het wetsvoorstel VBAR het oordeel «dictum B» gegeven. De Raad van State heeft uitgesproken dat er bij het onderdeel verduidelijking sprake is van codificatie van de huidige jurisprudentie. Het kabinet deelt dus niet de mening dat de huidige versie van het wetsvoorstel VBAR zorgt voor onzekerheid bij zelfstandigen. Er wordt juist beoogd een hanteerbaar toetsingskader op basis van de huidige jurisprudentie te introduceren. Het kabinet is voornemens de uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding van prejudiciële vragen over de beoordeling van de werkrelaties van Uber-chauffeurs af te wachten. Als die uitspraak er ligt, zal de Kamer worden geïnformeerd over de gevolgen daarvan voor het wetsvoorstel, vooral voor het verduidelijkingsonderdeel.
Zelfstandig ondernemers gaan er komend jaar in koopkracht op achteruit, waarom heeft u de inkomenspositie van zelfstandigen niet nadrukkelijk meegenomen in uw Agenda voor werkend Nederland? Vindt u dat de overheid er ook moet zijn voor mensen die bewust kiezen om als zelfstandige te werken en hun bijdrage te leveren? Zo ja, wat doet u voor deze groep werkenden? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft veel aandacht voor zelfstandig ondernemers. Voor zelfstandigen geldt dat zij relatief veel fiscale voordelen hebben, zoals de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Enkele jaren geleden is besloten om de zelfstandigenaftrek stapsgewijs af te bouwen tot € 900 in 2027, bedoeld om een gelijkere fiscale behandeling te bewerkstelligen voor mensen die werken als zelfstandige en mensen die werken in loondienst. Door de afbouw van de zelfstandigenaftrek gaat een deel van de zelfstandigen erop achteruit. Per saldo blijft echter nog steeds een fiscaal voordeel over voor zelfstandigen. Daarnaast hebben zelfstandigen ook veel baat bij de koopkrachtmaatregelen van dit kabinet, zoals de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief en – indien zij daarvoor in aanmerking komen – de verhogingen van de huurtoeslag en het kindgebonden budget.
We richten ons als kabinet niet enkel op (de koopkracht van) zelfstandigen. We zoeken een balans tussen verschillende doelstellingen, waarbij we bijvoorbeeld ook rekening houden met kwetsbare zelfstandigen, onderlinge solidariteit en een gelijk speelveld tussen werknemers en zelfstandigen, en tussen zelfstandigen onderling. Het arbeidsmarktpakket draagt hieraan bij.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
In de beantwoording wordt waar relevant verwezen naar wat is gewisseld tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW op 27 en 28 november 2024.
Het bericht 'Een derde van de schoolbestuurders laat zich maximaal belonen' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een derde van de schoolbestuurders laat zich maximaal belonen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel schoolbestuurders worden beloond tot vlak onder het wettelijke maximum van de Wet normering topinkomens en hoe beoordeelt u voorts dat in 51 gevallen de maximale norm werd overgeschreden?
Ik vind het belangrijk dat er zuinig wordt omgegaan met onderwijsgeld en dat bestuurders niet bovenmatig worden betaald. We hebben daarom ook een wet om dit te regelen. De WNT bevat voor het onderwijs verlaagde maxima die gebaseerd zijn op een uitgebalanceerde systematiek, waarbij een lager maximum geldt als de onderwijsinstelling wat aansturing en besturing betreft minder complex is.2 Onder dit maximum heeft de Raad van Toezicht (RvT) zelf de verantwoordelijkheid om de bezoldiging van de bestuurders vast te stellen. Dit mag vlak onder het toepasselijk maximum zijn. Ik ga ervanuit dat de RvT hierin een zorgvuldige afweging maakt. Consequentie van een bezoldiging op of vlak onder het maximum is echter wel dat de instelling voortdurend alert moet zijn op het niet overschrijden van het maximum.
Op basis van de gegeven motiveringen voor overschrijdingen zie ik dat er in de genoemde gevallen sprake is van zogenaamde «optische overschrijdingen». Dit zijn bijvoorbeeld nabetalingen van vakantiegeld of andere kosten die aan een eerder kalenderjaar toegerekend kunnen worden. In dat geval is dat volgens de wet, onder voorwaarden, toegestaan. Indien er wel sprake is van een overtreding dan kan de Inspectie van het Onderwijs handhavend optreden.
Klopt het dat er sinds 2022 een cao voor schoolbestuurders in het funderend onderwijs geldt en is u bekend welk effect dit heeft gehad op de salarissen van schoolbestuurders in het funderend onderwijs?
Het klopt dat er sinds 2022 een cao voor schoolbestuurders in het funderend onderwijs is. Voor die tijd waren er twee aparte bestuurderscao’s voor het po en het vo. De bestuurderscao vo is in 2011 in werking getreden en de bestuurderscao po in 2013. Omdat de bestuurderscao’s en de WNT in dezelfde periode in werking zijn getreden en er in deze periode ook andere ontwikkelingen zijn geweest, is er geen causale relatie vast te stellen tussen de inwerkingtreding van de bestuurderscao’s en de ontwikkeling van de bezoldiging van bestuurders.
Sinds invoering van de WNT en cao’s zien we dat het aandeel bestuurders met een bezoldiging boven het individueel toepasselijk maximum van de WNT is afgenomen. Tegelijkertijd is het aandeel bestuurders met een bezoldiging tussen 80–100% van het toepasselijk maximum toegenomen. De bezoldigingen van bestuurders in het funderend onderwijs lopen hierdoor minder uiteen dan daarvoor.
Trad deze cao, toen deze werd afgesloten, direct in werking voor alle schoolbestuurders in het funderend onderwijs of pas na het afsluiten van nieuwe arbeidscontracten?
De cao bestuurders funderend onderwijs hanteert een overgangsrecht dat vergelijkbaar is met het overgangsrecht van de WNT. In de meeste gevallen zal de bezoldiging gedurende vier jaar in stand gehouden mogen worden, waarna deze in drie jaar afgebouwd moet worden tot het voor de bestuurder geldende maximum volgens de cao.
In het geval dat de bestuurder de bezoldiging volgens de WNT al eerder moet verlagen, dan is de WNT leidend ten opzichte van de cao.
Kunt u aangeven wie bepaalt hoeveel salaris een bestuurder krijgt en wie toeziet of een schoolbestuurder hier ook daadwerkelijk recht op heeft?
De RvT bepaalt de bezoldiging van een bestuurder en zorgt daarbij voor naleving van de WNT. De RvT houdt daarbij rekening met de zwaarte van de functie en individuele kenmerken van de bestuurder en kan bij de bepaling van de bezoldiging gebruikmaken van de Handreiking Remuneratiebeleid uit de cao voor bestuurders funderend onderwijs. Deze handreiking biedt de RvT handvatten bij het bepalen van een passende bezoldiging.
De accountant (eerstelijns) en Inspectie van het Onderwijs (tweedelijns) zien toe of de bezoldiging voldoet aan de WNT. Indien de bezoldiging het WNT-maximum overschrijdt kan de Inspectie van het Onderwijs handhavend optreden.
Klopt het dat het salaris van schoolbestuurders wordt betaald vanuit de lumpsumpvergoeding en klopt het voorts dat hieruit ook leermiddelen, onderhouds- en schoonmaakkosten moeten worden betaald?
Ja, dat klopt.
Is het mogelijk dat het uitbetalen van een maximale beloning aan een schoolbestuurder ten koste gaat van investeringen in deze andere middelen en deelt u de mening dat dat onwenselijk is?
Ik vind het belangrijk dat middelen goed landen in de klas. Ik ga ervanuit dat de RvT een gedegen afweging maakt bij het vaststellen van de bezoldiging van de bestuurder. In het Regeerprogramma is het voornemen aangekondigd om een norm in te voeren voor de hoeveelheid middelen voor het primaire proces. Op deze manier moet het transparanter worden in welke mate middelen in de klas landen en kan daar binnen de schoolorganisatie ook het goede gesprek over worden gevoerd.
Kunt u aangeven of nevenfuncties inmiddels deel uitmaken van de publieke bezoldigingsnorm van de Wet normering topinkomens en hoe is dat vormgegeven?
De WNT maximeert de totale bezoldiging als iemand bestuursfuncties bij meerdere WNT-instellingen vervult. Dit is de anticumulatiebepaling, die sinds 2018 van toepassing is. Deze maximering geldt niet als een topfunctionaris een functie als leidinggevende topfunctionaris (in dienstbetrekking) combineert met een functie als toezichthouder bij een andere WNT-instelling of een nevenfunctie bij een instelling die niet onder de WNT valt.
In antwoord op vragen van leden Westerveld/Bromet3 (GroenLinks/PvdA) heeft voormalig Minister van Binnenlandse Zaken aangegeven de voor- en tegens van het verder aanscherpen van de anticumulatiebepaling naar toezichthoudende topfuncties bij WNT-instellingen uit te laten zoeken4. Deze informatie zal door de Minister van BZK met uw Kamer worden gedeeld als onderdeel van het aangekondigde wetgevingstraject naar aanleiding van de tweede evaluatie van de WNT.
Bent u het ermee eens dat schoolbestuurders onder de wettelijke norm van het beloningsplafond moeten blijven en hoe voorkomt u dat zij hier door het nemen van zogeheten geitenpaadjes de norm overschrijden?
De wettelijke norm is er niet voor niets, en ik vind het belangrijk dat de bezoldiging van bestuurders onder het maximum blijft. Uit het artikel blijkt ook dat schoolbestuurders zich aan de WNT houden. Er is hier dus geen sprake van zogeheten geitenpaadjes om de WNT te ontlopen.
Er wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin nadere eisen worden gesteld aan het bestuur en intern toezicht dat naar verwachting in de eerste helft van 2025 in internetconsultatie gaat. Daarin stel ik aanvullende eisen aan het bestuur en intern toezicht in het funderend onderwijs. Dit wetsvoorstel strekt ertoe de kwaliteit van onderwijsbesturen en intern toezicht te verhogen. Ook worden hier nadere integriteitseisen in vastgelegd. Deze eisen worden nog nader uitgewerkt. Dit wetsvoorstel ziet echter niet op de bezoldiging van bestuurders, omdat deze al via de WNT wetgeving geregeld is.