Het bericht dat de politietop luxe vluchten boekt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het ongepast is dat hooggeplaatste politiefunctionarissen luxe vluchten boeken terwijl economy de standaard is? Zo nee, waarom niet?1
Het sinds medio 2016 geldende dienstreisbeleid van de politie is dat politiemedewerkers bij vliegreizen binnen Europa economy class reizen en bij vliegreizen buiten Europe economy comfort class. Het bevoegd gezag kan evenwel toestemming geven voor het reizen in business class als daarvoor een gegronde reden is. Van een gegronde reden is bijvoorbeeld sprake als de politiemedewerkers direct na aankomst een belangrijke zakelijke bespreking heeft, of als de politiemedewerker deel uitmaakt van een (buitenlandse) delegatie en andere delegatieleden business class reizen. De reisdeclaraties van de politietop zijn overigens openbaar en worden als onderdeel van hun bestuurskosten op de website van de rijksoverheid geplaatst.
Bent u het met de vakbonden eens dat onafhankelijk onderzoek hier op zijn plek is? Zo nee, waarom niet?
De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Landelijke Eenheid (LE) heeft onderzoek gedaan naar de reisdeclaraties van het voormalige hoofd van de Dienst Landelijke Informatieorganisatie (DLIO) van de LE. Uit dit onderzoek is gebleken dat er rechtmatig is gehandeld. De leiding van de LE heeft wel geconstateerd dat er onvoldoende naar de doelmatigheid van het reisgedrag van het hoofd DLIO is gekeken.
De LE heeft het beleid ten aanzien van de sturing op de doelmatigheid van dienstreizen inmiddels aangescherpt. Buitenlandse dienstreizen worden nadrukkelijk getoetst op nut en noodzaak en aansluiting op de hoofdtaken van de betreffende medewerker. Hierbij wordt ook de frequentie van buitenlandse dienstreizen meegewogen. Daarnaast is duidelijk gemaakt dat er van leidinggevenden bij uitstek voorbeeldgedrag wordt verwacht.
Kunt u aangeven of er meer functionarissen zijn bij de politietop die vaker businessclass vliegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel politiefunctionarissen verdienen meer dan 150.000 euro per jaar? Kunt u dat afzetten tegen de looneis van de politieagenten, die nu cao-acties voeren om er niet op achteruit te gaan?
In 2020 verdienden 34 politiemedewerkers meer dan € 150.000 per jaar. Dat inkomen was overeenkomstig de functie die zij vervulden. De looneis die de politievakbonden hebben gesteld in de cao-onderhandelingen betreft politiemedewerkers van alle functieniveaus. Zoals ik eerder heb gemeld, hecht het kabinet aan goede arbeidsvoorwaarden voor alle politiemedewerkers.
Begrijpt u de onvrede binnen de politie over dit soort gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken bij de Dienst Landelijke Informatieorganisatie nu is? Is er orde op zaken gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangekondigd in mijn beleidsreactie op het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE2 en mijn brief over de ontwikkelingen bij de LE3, wordt er een programmatische aanpak ingericht voor de realisatie en borging van de (verbeter)maatregelen bij de LE, waaronder bij DLIO. De eenheidsleiding van de LE is inmiddels versterkt met een externe programmadirecteur, die verantwoordelijk is voor de inrichting, uitvoering en monitoring van de programmatische aanpak.
Waarom duurde het maar liefst 1,5 jaar voordat er gereageerd werd op een wob-verzoek?
Het afhandelen van het wob-verzoek in kwestie was zeer arbeidsintensief en er was sprake van onderbezetting. Niettemin heeft het afhandelen van dit wob-verzoek te veel tijd in beslag genomen. Dat betreur ik. Ik heb de korpschef gewezen op de wenselijkheid van de snelle afhandeling van wob-verzoeken.
Deelt u de mening dat de politie zich aan de wet moet houden? Zo ja, waarom duren antwoorden op wob-verzoeken wel vaker veel te lang bij de politie? Kunt u aangeven hoe vaak dit voorkomt?2
Zie antwoord vraag 7.
De uitzending van Zembla ‘Stoppen met de pillen’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de onthulling van Zembla dat het voor duizenden mensen enorm moeilijk is om te stoppen met het gebruik van antidepressiva?1
Ik vind het belangrijk dat mensen veilig en onder goede begeleiding kunnen afbouwen van antidepressiva, mits dit medisch verantwoord is. Ik begrijp dat het de meeste mensen gelukkig ook lukt om te stoppen met antidepressiva. Dit neemt niet weg dat het voor sommigen moeilijker is, omdat zij bijvoorbeeld te maken krijgen met ernstige onttrekkingsverschijnselen.
Helaas is de kennis over afbouwen op dit moment onvoldoende. Niet alleen als het gaat om de manier van afbouwen, maar ook als het gaat om hoeveel mensen daadwerkelijk (ernstige) onttrekkingsverschijnselen krijgen. In 2018 hebben de beroepsverenigingen van huisartsen (NHG), psychiaters (NVvP) en apothekers (KNMP), en de patiëntenkoepel MIND een multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» opgesteld.2 Dit document beschrijft wat goede zorg is op basis van de huidige kennis over afbouwen, ook voor patiënten met een verhoogd risico op onttrekkingsverschijnselen. Het document stelt tevens dat het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing voor de manier van afbouwen maakt dat er in de huidige richtlijnen geen concrete «evidence based» aanbevelingen over gedaan kunnen worden.
Klopt het dat er jaarlijks tussen de 60.000 en 180.000 patiënten last krijgen van ontwenningsverschijnselen, wanneer zij proberen te stoppen met antidepressiva?
Van de NVvP begrijp ik dat de precieze aantallen niet bekend zijn. De NVvP geeft aan dat het lastig is om in kaart te brengen hoeveel mensen last krijgen van onttrekkingsverschijnselen bij het stoppen met antidepressiva.
Heeft u zicht op hoeveel mensen momenteel gebruik maken van antidepressiva, terwijl hier niet langer een medische noodzaak voor is?
Ik heb geen zicht op het aantal mensen dat onnodig antidepressiva zou gebruiken. In de Zembla-uitzending komt naar voren dat er meer aandacht kan zijn voor het evalueren van langdurend gebruik van antidepressiva. De NVvP geeft aan dat langdurend gebruik niet direct betekent dat er sprake is van gebruik zonder medische noodzaak. Er kunnen goede redenen zijn om antidepressiva langdurend te gebruiken. De NVvP merkt op dat het steeds de vraag is in hoeverre antidepressiva noodzakelijk zijn, en dat patiënt en arts samen kunnen besluiten om te stoppen en het risico op terugval te accepteren.
De problematiek rond het afbouwen van antidepressiva vindt haar belangrijkste oorzaak in het ontbreken van wetenschappelijk bewijs. De bestaande richtlijnen kunnen op dit moment weinig houvast geven over de wijze van afbouwen en daarmee over het voorkomen van onttrekkingsverschijnselen. Hierover is in het verleden meermaals met uw Kamer gecorrespondeerd en gesproken, door mij en mijn voorgangers.
Om zorgverleners meer handvatten te geven is aanvullend wetenschappelijk onderzoek nodig naar de vraag hoe afbouwen het beste kan. Omdat het belangrijk is dat dit onderzoek op gang komt, heeft het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) op verzoek van mijn voorganger een brede expertbijeenkomst georganiseerd rond dit vraagstuk. Deze bijeenkomst vond plaats op 21 november 2019, het verslag is op 2 april 2020 naar uw Kamer verstuurd.3 De deelnemers spraken niet alleen over afbouwschema’s. Goede begeleiding – waaronder uitleg over onttrekkingsverschijnselen – was volgens de meesten even belangrijk als het kiezen van het juiste afbouwschema. Daarnaast leek het de experts zinvol om zorgverleners beter te scholen in hun kennis over afbouwen van antidepressiva en de mogelijke onttrekkingsverschijnselen.
Inmiddels is de TAPER-AD-studie gestart. Deze studie onderzoekt hoe je met twee veelgebruikte antidepressiva moet stoppen, door verschillende afbouwschema’s te vergelijken. TAPER-AD maakt gebruik van de infrastructuur van de OPERA-studie, die onderzoekt wie er wanneer kan stoppen met antidepressiva na herstel van een depressie. Beide onderzoeken maken deel uit van het programma Goed Gebruik Geneesmiddelen van ZonMw.
Had u voor de uitzending van Zembla zicht op de problematiek omtrent het afbouwen van antidepressiva? Zo ja, waarom heeft u hier onvoldoende actie op ondernomen? Zo nee, hoe kan het dat zo’n groot probleem niet bekend is bij het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat het voor patiënten vele malen duurder is om afbouwmedicatie, zoals taperingstrips, te gebruiken dan om de normale doseringen antidepressiva door te slikken, terwijl ze deze eigenlijk niet meer nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
Ik begrijp dat het de meeste mensen die dat willen gelukkig ook lukt om hun antidepressiva af te bouwen, met goede begeleiding en de beschikbare medicatie. Lukt dit niet, dan kunnen mensen baat hebben bij afbouwmedicatie die door een apotheek op maat gemaakt is. Apotheekbereidingen komen alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is, en de behandeling aan te merken is als rationele farmacotherapie. In eerste instantie is het aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er bij apotheekbereidingen sprake is van rationele farmacotherapie. Zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie te vergoeden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden die in het multidisciplinair document zijn beschreven.
Wat is uw oordeel over het feit dat de meeste zorgverzekeraars alleen één specifiek afbouwschema standaard vergoeden, ondanks dat deze specifieke afbouwschema’s slechts «Voorbeelden van afbouwschema’s» werden genoemd in het Multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» en het voor veel patiënten noodzakelijk is om langzamer en met meer tussenstappen af te bouwen?2
Zorgverzekeraars hebben aangegeven het afbouwen van antidepressiva te vergoeden volgens de voorbeeldschema’s in het multidisciplinair document. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om zonder enig voorbehoud op maat gemaakte afbouwschema’s te vergoeden. Wanneer het afbouwen volgens het document niet zonder problemen gaat, kunnen patiënten contact opnemen met hun arts en apotheker. Zij kunnen dan eventueel een onderbouwde aanvraag voor vergoeding indienen bij de zorgverzekeraar. Het multidisciplinair document vormt dus op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie, zoals beschreven in art. 2.8 van het Besluit zorgverzekering (Bvz).
Ik ben het ermee eens dat het niet wenselijk is dat patiënten onnodig antidepressiva gebruiken. En ik begrijp dat het de meeste mensen die wat willen gelukkig ook lukt om af te bouwen. De mensen bij wie afbouwen niet zonder problemen gaat, kunnen geholpen zijn met apotheekbereidingen. Deze bereidingen worden in individuele gevallen vergoed door zorgverzekeraars, conform het multidisciplinair document.
Bent u het ermee eens dat het vanuit het perspectief van de volksgezondheid veel wenselijker is dat afbouwmedicatie van antidepressiva wordt vergoed, dan dat de huidige situatie blijft bestaan, waarbij duizenden mensen onnodig lang antidepressiva blijven slikken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is om nog langer te wachten op verder wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van afbouwmedicatie zoals taperingstrips, terwijl in de praktijk en uit de eerste onderzoeken duidelijk blijkt dat stoppen met behulp van taperingstrips veel beter werkt dan zonder, en de urgentie voor veel gebruikers van antidepressiva groot is? Kunt u dit toelichten?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over wetenschappelijk onderzoek. In het multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is voor de wijze van afbouwen. Dit kwam ook naar voren in de expertbijeenkomst op 21 november 2019, waar de behoefte aan aanvullend onderzoek benadrukt werd. Dit onderzoek is inmiddels ook op gang gekomen. Zorgverzekeraars kunnen eventuele nieuwe studies meenemen in hun beoordelingen.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie zo weinig vooruitgang ziet in hun gesprekken met de zorgverzekeraars over de vergoeding van afbouwmedicatie, dat zij zich genoodzaakt voelen om dit publiekelijk aan te kaarten?
Ik begrijp van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de NVvP dat zij in oktober 2020 voor het laatst over afbouwmedicatie hebben gesproken. ZN geeft aan open te staan voor vervolggesprekken via de individuele zorgverzekeraars, waarbij ZN op bureauniveau indien nodig en gewenst kan faciliteren. Het betreft namelijk individueel vergoedingsbeleid. Ook individuele zorgverzekeraars zijn bereid om in gesprek te gaan met de NVvP.
Is er niet sprake van willekeur bij het vergoeden van afbouwmedicatie en taperingstrips, gezien het feit dat de zorgverzekeraars DSW en Eno in principe wel verschillende afbouwschema’s vergoeden in tegenstelling tot de vier grote zorgverzekeraars Menzis, VGZ, CZ en Achmea? Hoe kan het dat de ene verzekeraar verschillende schema’s van afbouwmedicatie wel als rationele therapie beoordeelt en de andere niet?3
Apotheekbereidingen, zoals verwerkt in een taperingstrip, komen alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de behandeling aan te merken is als rationele farmacotherapie. In eerste instantie is het aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er bij magistraal bereide afbouwmedicatie sprake is van rationele farmacotherapie. Zij nemen hierbij het multidisciplinair document in acht. Verschillen die hieruit voortvloeien zijn geen willekeur, maar het gevolg van de afwegingen die zorgverzekeraars maken. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft de wettelijke taak om toezicht te houden op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet. Indien de NZa signalen ontvangt dat dit bij afbouwmedicatie niet het geval is, dan kan de NZa besluiten om hier navolging aan te geven.
Hoe beoordeelt u het antwoord van uw ambtsvoorganger dat er consensus bestaat tussen de beroepsgroepen en patiëntenorganisaties over wat rationele therapie is bij de afbouwmedicatie van antidepressiva en dat zorgverzekeraars dit ondersteunen? Moet deze constatering er niet toe leiden dat zorgverzekeraars één lijn trekken in deze kwestie?4
In reactie op eerdere vragen van uw Kamer verwijst mijn ambtsvoorganger op 6 februari 2020 naar het multidisciplinair document.7 In dit document hebben beroepsgroepen en patiënten bij gebrek aan wetenschappelijk bewijs zo goed als op dit moment mogelijk is beschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Daarover bestaat consensus. Zorgverzekeraars ondersteunen dit document en hebben aangegeven op maat gemaakte afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval conform de voorbeeldtabellen in het document. Het document vormt op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie. De randvoorwaarden voor rationele farmacotherapie zijn vastgelegd in het Besluit zorgverzekering.8 Zorgverzekeraars bepalen binnen deze randvoorwaarden wanneer sprake is van rationele farmacotherapie.
Bent u bereid om gesprekken aan te gaan met de zorgverzekeraars om de druk op te voeren om zo de oplossing van dit probleem te versnellen? Kunt u dit toelichten?
Het is aan partijen om met elkaar in gesprek te staan. Ik begrijp dat zij hiervoor ook open staan. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is om afbouwmedicatie van antidepressiva op te nemen in het basispakket, vanwege de noodzakelijkheid van deze medicatie voor veel patiënten?
Experts geven aan dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de manier van afbouwen, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn. Dat betekent dat op dit moment niet bewezen is wat de beste manier van afbouwen is. En zonder bewijs kan ik geen behandelingen opnemen in het basispakket.
Bent u bekend met het bericht dat Iran is verkozen als lid van de Commissie voor de Status van de Vrouw (CSW) van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC)?1
Ja
Bent u het eens dat, gezien de ongelijkwaardige positie van vrouwen in het land, het misplaatst en onterecht is dat Iran nu zitting heeft in een commissie die tot doel heeft vrouwenrechten te beschermen?
Nederland is kritisch op het trackrecord van Iran wat betreft vrouwenrechten. De Nederlandse zorgen over vrouwenrechten in Iran zijn welbekend, en Nederland deelt deze zorgen met regelmaat zowel publiekelijk als in bilaterale gesprekken met Iran.
Klopt het dat de stemming geheim was, maar dat desondanks uit de uitslag kan worden opgemaakt dat tenminste vier van de 15 EU/westelijke landen in de Economische en Sociale Raad voor de toetreding van Iran tot de Commissie hebben gestemd?
Omdat de stemmingen geheim waren, is niet bekend hoe de ECOSOC-leden hebben gestemd. Wel is bekend dat 43 van de 53 bij de stemming aanwezige ECOSOC-leden voor de kandidatuur van Iran hebben gestemd. Er zitten momenteel 13 landen van Western European & Others Group (WEOG) in de ECOSOC, waarvan 7 EU-lidstaten, waaronder Nederland.
Heeft Nederland voor of tegen gestemd en waarom?
Nederland doet in het openbaar geen uitspraken over stemgedrag bij geheime stemmingen, omdat landen moeten kunnen rekenen op de vertrouwelijkheid van hun uitgebrachte stem en Nederland de afspraken daarover niet eenzijdig kan schenden. Bij het bepalen van de stempositie, weegt de mensenrechtensituatie in een land altijd sterk mee, zo ook in dit geval. Zie verder de vertrouwelijke bijlage2 die is meegestuurd met deze antwoorden.
AstraZeneca en een nieuw advies van de Gezondheidsraad |
|
Lisa Westerveld (GL), Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Jan Paternotte (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de nadere analyse van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) van de data aangaande bijwerkingen van het AstraZeneca-vaccin, waarin het EMA constateert dat voor alle leeftijdscategorieen de voordelen van het vaccin opwegen tegen de nadelen, het besluit van België om de leeftijdsgrens van AstraZeneca (alsnog) naar 41 jaar te verlagen en het advies van de National Advisory Committee on Immunization (NACI) in Canada om AstraZeneca aan te bieden vanaf 30 jaar?1, 2, 3
Ja.
Bent u bereid om op basis van deze nieuwe data en inzichten de Gezondheidsraad om advies te vragen aangaande de beschikbaarheid van AstraZeneca andere leeftijd- of risicogroepen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Gezondheidsraad op 26 april jl., gevraagd met spoed te adviseren of de nieuwe informatie van het EMA tot een heroverweging van de inzet van het AstraZeneca-vaccin leidt. Hierover heb ik uw Kamer diezelfde dag per brief geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 1169).
Indien het antwoord op de tweede vraag positief is, bent u bereid de Gezondheidsraad ook te vragen te kijken naar de man/vrouw-verdeling in de incidenties en de mogelijkheid dat het vaccin door onderscheid te maken breder kan worden ingezet op basis van deze verdeling?
De Gezondheidsraad betrekt alle relevante wetenschappelijke informatie bij zijn adviezen. Het EMA en het CBG geven aan dat de risicofactoren die ten grondslag liggen aan deze zeer zeldzame bijwerking nog onbekend zijn. Hoewel bij vrouwen vaker melding is gedaan van de combinatie van stolselvorming en een verlaagd aantal bloedplaatjes, is niet duidelijk of vrouwen een groter risico lopen dan mannen. Mogelijk heeft dit ook te maken met het aantal mannen en vrouwen dat tot op heden een vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin heeft ontvangen. Mocht hierover nieuwe informatie beschikbaar komen, dan zal ik de Gezondheidsraad vanzelfsprekend vragen dit te betrekken bij de adviezen.
Heeft u kennisgenomen van het alarm dat huisartsen slaan ten aanzien van een dreigende vaccinatiekloof? Zo ja, wat gaat u doen met de oproep van deze huisartsen om te zorgen voor meer eenduidige comminicatie en voorlichting? Welke rol kunnen gemeenten met welzijnswerkers en de regionale GGD hier in spelen?4
Ja. Het is goed dat aandacht wordt gevraagd voor de communicatie met kwetsbare mensen in de samenleving. We hebben de initiators van het manifest, dat afgelopen week werd gepubliceerd, uitgenodigd om met ons om de tafel te gaan om van gedachten te wisselen.
Deze week heeft dat gesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren vier huisartsen uit achterstandswijken in de grote gemeente aanwezig, een vertegenwoordiger uit een ziekenhuis, een hoogleraar Gezondheidswetenschappen en een vertegenwoordiger van GGD Utrecht. Er is uitgebreid gesproken over hun ervaringen, welke problemen zij tegenkomen in hun verschillende praktijken en welke aanpak vanuit de verschillende perspectieven succesvol zouden kunnen zijn. Daaruit kwam onder andere naar voren dat het belang is om dichtbij mensen te komen, door het aanspreken van het netwerk in de wijken en het inzetten van herkenbare figuren voor het delen van de vaccinatieboodschap.
Het gesprek wordt uitgewerkt en vervolgd.
Juist lokale partijen spelen een grote rol bij het bereiken van de toch soms moeilijker bereikbare doelgroepen. GGD-en, gemeenten, welzijnsorganisaties weten wat lokaal speelt en hoe de mensen geïnformeerd kunnen worden. Vanuit VWS ondersteunen we daar graag bij. Wekelijks stemmen we af met experts en organisaties die zijn gespecialiseerd in de communicatie met deze groepen, zoals Pharos, Stichting Lezen en Schrijven en ABC. Ook is er intensief contact met communicatieprofessionals van de vier grote steden en GGD-en in de regio’s met relatief grote groepen die baat hebben bij dergelijke voorlichtingsmiddelen. Natuurlijk bespreken we met hen wat al wordt ondernomen op lokaal of regionaal niveau en op welke manier het Rijk daarbij kan ondersteunen.
Vanuit VWS zijn al veel informatiemiddelen geproduceerd en verspreid. Het betreft materiaal dat geschikt is voor specifieke doelgroepen, zoals laaggeletterden, mensen met een lagere opleiding of een lagere sociaal economische status, mensen met een migratieachtergrond. Specifiek is een basisfolder in 13 talen vertaald, een praatplaat waarin met pictogrammen en eenvoudige tekst uitleg wordt gegeven over coronavaccinatie (ook vertaald in 7 talen) en een Steffie-module, die in eenvoudige taal uitleg geeft over vaccineren. Deze is ook vertaald in meerdere talen. Maar ook regionaal en gemeentelijk (door GGD-en en gemeenten) is al veel gedaan om de specifieke doelgroepen te informeren over vaccineren.
Vanaf mei wordt de grote groep Nederlanders gevaccineerd. Het is dan ook belangrijk dat nog meer vragen worden beantwoord in eenvoudige taal en andere talen. Daarom breiden we het pakket aan informatie- en voorlichtingmateriaal de komende weken steeds verder uit. Onder andere met informatiekaarten en filmpjes over onderwerpen waar veel vragen over zijn (zoals bijwerkingen, zwangerschap, vaccineren ja/nee).
Vanaf half mei zetten we sleutelpersonen vanuit verschillende gemeenschappen in om (online) bijeenkomsten te organiseren. Zo krijgen deze groepen informatie van mensen die zij vertrouwen en die hun taal spreken. Uit ervaring blijkt dat deze manier van informeren goed werkt. De voorlichters verspreiden de informatie over vaccineren (korte filmpjes, animaties, informatiekaarten) ook via Whatsappgroepen. Zo bereiken we o.a. Marokkaanse, Arabischtalige (o.a Iraakse, Syrische, Yemen, Soedanese), Turkse, Surinaamse, Caribische, Somalische, Bulgaarse / Hongaarse en vluchtelingen (diverse Afrikaanse landen) gemeenschappen.
Voor meer informatie zie o.a.:
Is er sprake van significante verschillen in vaccinatiebereidheid c.q. opkomst bij vaccinatie-afspraken per GGD-regio? Zo ja, kunt u deze verschillen verklaren?
De opkomst voor vaccinaties bij de GGD’en is hoog: slechts een half procent van de mensen die een afspraak maakt voor vaccinatie komt niet opdagen. De verschillen tussen de GGD-regio’s zijn minimaal.
Herkent u het beeld dat huisartsen regelmatig aangeven moeite hebben om mensen te hebben om ervan te overtuigen zich te laten vaccineren, met name in het geval van het AstraZeneca-vaccin? Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraken van de heer Van Delden in het Algemeen Dagblad van 24 april, en specifiek de uitspraak: «Als ik 66 zou zijn en de huisarts zou me bellen, zou ik me ook afvragen: vandaag AstraZeneca, of over twee of drie weken Pfizer?»5
Ja, de signalen van de huisartsen zijn bekend. Gezien de reacties die het interview oproept concludeer ik achteraf dat de woordkeuze ongelukkig is en dat mensen daardoor in verwarring zijn geraakt. Ik wil benadrukken dat dat nooit de bedoeling is geweest. De heer Van Delden heeft slechts willen aangeven dat men met een BioNTech/Pfizer prik na 6 weken volledig is gevaccineerd en bij AstraZeneca duurt dat 12 weken. Hij begrijpt dat dat voor mensen een afweging kan zijn om te kiezen voor een vaccin met een korter interval. Beide vaccins zijn effectief gebleken. Voor AstraZeneca heb ik op advies van de GR besloten dat dit vaccin ingezet kan worden bij mensen boven de 60. Inmiddels is gelukkig het grootste deel van de 60 plussers gevaccineerd. Voor het laatste deel van deze groep, mensen in de leeftijd 60–64 moet duidelijk zijn dat AstraZeneca een veilig en effectief vaccin is en zij door in te gaan op de oproep van de huisarts snel beschermd worden met een eerste prik.
Deelt u de mening dat hiermee nog meer verwarring wordt gezaaid over het prikken met AstraZeneca juist bij groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn om in het ziekenhuis te belanden? Zo nee, waarom niet?6
De stelling van de heer van Delden is dat de miljoenen doses die Nederland dit jaar nog ontvangt grotendeels niet zal worden gebruikt. AstraZeneca is nog zeker tot de tweede helft van mei nodig om de groep 60–65 jarigen te vaccineren en daarna voor de tweede prik van dit leeftijdscohort. Ook voor tweede prikken van zorgmedewerkers is nog vaccin nodig.
Voorlopig zijn, uitgaande van alle toegezegde leveringen, alle vaccins nog nodig. Daarnaast is er nog altijd leveringsonzekerheid. Nu er inmiddels beschikking is over 4 verschillende vaccins betekent dit dat deze leveringsonzekerheid in de komende periode naar verwachting makkelijker opgevangen kan worden. Ondertussen werk ik met het RIVM verschillende scenario’s uit voor alternatieve inzet van het AstraZeneca-vaccin, waaronder inzet van AstraZeneca onder de 60 jaar met additionele informed consent. Ook heb ik de Gezondheidsraad op 26 april jl., gevraagd om nogmaals te adviseren over de inzet van dit vaccin.
Hoe beoordeelt u verder de stelling van de heer Van Delden dat de doses AstraZeneca die na half mei geleverd kunnen worden niet meer voor Nederland nodig zijn? Deelt u de mening dat de eerdere leveringsonzekerheden en prikpauzes juist aantonen dat je altijd met onzekerheden rekening moet houden in plaats van de meest gunstige scenario’s? Zo nee, waarom niet?
Dit is helaas niet gelukt.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk voor donderdag 29 april aanstaande beantwoorden?
Het bericht 'Zware kritiek op leiding van geheime politiedienst' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zware kritiek op leiding van geheime politiedienst»?1
Ja.
Klopt het dat binnen het team Werken Onder Dekmantel (WOD) wantrouwen heerst tegen de leiding en dat sprake is van manipulatie en een afrekencultuur?
Ik wil andermaal beklemtonen dat de korpsleiding en ik hechten aan het doorbreken van negatieve patronen in teams en het adequaat opvolgen van signalen van misstanden. De politie moet een veilige en inclusieve werkomgeving bieden, waarin medewerkers zich vrij voelen om misstanden onder de aandacht kunnen brengen.
Zoals ik heb toegelicht in mijn beleidsreactie op het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de Landelijke Eenheid (LE), zijn er bij de LE verbeteringen nodig op het gebied van cultuur en leiderschap.2 Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet. Op dit moment doet de Inspectie Justitie en Veiligheid in het kader van het onderzoek naar de kwaliteit en taakuitvoering bij de LE onderzoek naar de Dienst Specialistische Ondersteuning, waar het team Werken Onder Dekmantel onder valt. Indien de bevindingen van de Inspectie hiertoe aanleiding geven, zal de programmatische aanpak worden aangepast.
Klopt het dat degene(n) die kritiek uiten/hebben geuit op de leiding er «snoeihard worden uitgewerkt»? Zo nee, wat is dan het juiste verhaal?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de afgelopen jaren meerdere agenten uit dit team zijn gezet, al dan niet met een afkoopsom en/of een zwijgplicht? Zo nee, wat is dan wel juist?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de begeleiding en de nazorg voor deze undercoveragenten ernstig tekortschieten? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te (laten) zorgen dat dit per direct wel goed geregeld zal zijn? Zo nee, beseft u dat u in dat geval mede-verantwoordelijk bent voor het in gevaar komen van deze agenten en ook van operaties die zij uitvoeren/gaan uitvoeren?
De signalen over de werkomstandigheden bij de afdeling Afgeschermde Operaties van de Landelijke Eenheid (LE), waarover verschillende media hebben bericht, zijn zorgelijk. Evenals uw Kamer heb ik vragen die ik urgent beantwoord wil zien.
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 26 april jl. zal een commissie onder leiding van een onafhankelijk voorzitter, de heer Oebele Brouwer, een grondig en onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de feiten en omstandigheden van het overlijden van de medewerker van de Dienst Specialistische Ondersteuning (DSO), waaronder een mogelijk verband met de werkomstandigheden bij afdeling Afgeschermde operaties, die deel uitmaakt van de DSO.3 Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek. Voor zover de vertrouwelijkheid het toelaat, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Is er een causaal verband tussen de dood van een infiltrant uit dit team en de ingetrokken belofte die eerder aan hem is gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat grote incidenten onder het tapijt worden geveegd en dat kleine fouten meteen worden afgestraft, ofwel dat de klappen (alleen) op de werkvloer vallen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de reactie van het hoofd van de Landelijke Eenheid, inhoudende dat ze de kritische signalen binnen WOD «niet herkent» volstrekt ongeloofwaardig is? Zo nee, waarom niet? En zo nee, deelt u de mening dat deze ongeloofwaardige reactie bewijst dat zij geen enkel idee heeft wat er op de werkvloer van de Landelijke Eenheid speelt?
Welke eerdere signalen er wel of niet waren en of en zo ja, hoe ze zijn opgepakt, komt aan de orde in de verschillende onderzoeken die op gang zijn gebracht.
Deelt u de mening dat dit de vierde keer is in korte tijd dat een onderdeel van de Landelijke Eenheid uiterst negatief in het nieuws is? Zo ja, deelt u dan de mening dat de werkvloer tegen deze niet functionerende «leiding» beschermd moet worden? Zo ja, wat gaat u in dat kader doen?
Het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de Landelijke Eenheid4, geeft een goed beeld van de achtergrond van de hier aan de orde zijnde problematieken. Die zijn in hun oorzaken en omvang verschillend van aard. In mijn beleidsreactie heb ik een brede aanpak aangekondigd, waarbinnen al deze vraagstukken en ook die van cultuur en leiderschap een plek heeft gekregen. Deze programmatische aanpak voor de LE wordt op dit moment opgezet.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden gezien de uiterst urgente situatie?
Ja.
Het zonder opleiding, met een strafblad en onder valse titel verlenen van zorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money van 24 april 2021 over een veroordeeld stalker, neptherapeut en fraudeur die toch jeugdzorgdirecteur is?1
Ja, wij hebben het artikel van Follow the Money gelezen.
Hoe kan deze jeugdzorgdirecteur zonder opleiding, met een strafblad en onder valse titel zorg verlenen aan kwetsbare, vaak minderjarige cliënten?
Doorgaans wordt er vanwege de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over individuele aanvragen voor een Verklaring Omtrent het gedrag (VOG). Vanwege de uitgebreide berichtgeving in de media en de daarin gemelde details, zullen wij gestelde vragen op hoofdlijnen beantwoorden.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in 2018 tijdens de voorbereiding op een toezichtsbezoek geconstateerd dat de betreffende bestuurder van Compass zich valselijk uitgaf als psychotherapeut, terwijl hij niet als zodanig was ingeschreven in het BIG register. De IGJ heeft de bestuurder hierop aangesproken. Het gebruik van een titel zonder inschrijving in het BIG-register wordt opgevat als titelmisbruik en is strafbaar. De bestuurder meldde aan de IGJ dat het gebruik van de titel op een misverstand berustte, en beloofde de titel niet meer te voeren.
Tijdens het volgende toezichtsbezoek heeft de IGJ gevraagd of de bestuurder over de verplichte Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beschikte. Op 13 januari 2020 ontving de IGJ een email van Compass, met een kopie van de betreffende VOG.
De IGJ heeft Justis ter controle gevraagd of de VOG daadwerkelijk was verstrekt. Dit bleek het geval te zijn.
Bij een VOG-aanvraag vermeldt de werkgever op het aanvraagformulier, op welk screeningsprofiel de (aspirant) werknemer moet worden gescreend. In dit geval is er een VOG aangevraagd voor de functie van «bestuurder» in combinatie met het screeningsprofiel «personen», waaronder het belast zijn met de zorg voor minderjarigen. Doordat er sprake was van een ongebruikelijke combinatie van de beoogde functie en het aangegeven screeningsprofiel is de functieomschrijving door Justis opgevraagd. Op basis van de overlegde functieomschrijving kwam duidelijk naar voren dat de aanvrager in de beoogde functie uitsluitend verantwoordelijk is voor het aangaan en onderhouden van zakelijke transacties. Gelet hierop is ambtshalve het screeningsprofiel aangepast in «zakelijke transacties», waaronder het beslissen over offertes (het voeren van onderhandelingen en het afsluiten van contracten) en het doen van aanbestedingen. Na de daaropvolgende toets aan het objectieve criterium, waarbij wordt beoordeeld of aangetroffen strafbare feiten die vallen binnen de terugkijktermijn relevant zijn voor de beoogde functie, en een toets aan het subjectieve criterium, waarbij wordt beoordeeld wat het belang van de aanvrager is en onder andere wordt gekeken naar de hoeveelheid strafbare feiten, de afdoening daarvan en tijdsverloop, is destijds besloten tot afgifte van de VOG.
Abusievelijk is niet het screeningsprofiel «zakelijke transacties» aangepast op de VOG, maar is het oorspronkelijke screeningsprofiel «personen» afgedrukt op de VOG. De VOG geeft hierdoor geen juist beeld van de screening die heeft plaatsgevonden. Wanneer dergelijke fouten in de uitvoering worden geconstateerd, wordt de VOG door Justis ingetrokken. Per aangetekende post ontvangt betrokkene het verzoek om de betreffende VOG terug te sturen naar Justis. Dit verzoek is ook recentelijk gedaan richting de bestuurder van Compass.
Een dergelijke fout moet in de toekomst vanzelfsprekend worden voorkomen, want dit kan het vertrouwen doen afnemen in de VOG-screening of in sectoren die van deze screening gebruik maken. De dienst Justis treft daarom maatregelen waarmee wordt voorkomen dat er verkeerde functieprofielen worden afgedrukt op de VOG.
Klopt het dat Justis in 2020 een VOG af heeft gegeven voor deze jeugdzorgdirecteur specifiek voor «zorg voor minderjarigen»? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iemand die meerdere malen strafrechtelijk is veroordeeld is voor onder andere stalking, bedreiging, het aannemen van steekpenningen en valsheid in geschrifte, geen VOG mag krijgen voor zorg aan minderjarigen?
In het algemeen is de kans op afgifte van een VOG voor de zorg van minderjarigen bij de aanwezigheid van dergelijke recente antecedenten niet groot. Bij de VOG-screening wordt gekeken naar het doel van de VOG-aanvraag, de straf die is opgelegd, de leeftijd ten tijde van plegen, de hoeveelheid geregistreerde antecedenten en hoe lang geleden het feit is gepleegd. De VOG-screening is te allen tijde maatwerk, waarbij het belang van het individu wordt afgewogen tegen het risico voor de samenleving.
Klopt het dat vals gebruiken van de titel «psychotherapeut» strafbaar is? Hoe kan het dat iemand, zoals deze jeugdzorgdirecteur, die de titel psychotherapeut gebruikt zonder daarvoor diploma’s te hebben behaald, hier niet voor wordt bestraft?
Het voeren van een BIG geregistreerde titel, zonder in het BIG-register te zijn geregistreerd, is strafbaar: niet omdat diploma’s ontbreken, maar omdat inschrijving in het register ontbreekt.
Bij een eerste overtreding geeft de inspectie een waarschuwing. Wanneer er sprake is van herhaling kan de inspectie een bestuurlijke boete opleggen.
Op het moment dat de inspectie kennis kreeg van het onterecht gebruik van de titel psychotherapeut (in 2018) heeft zij de bestuurder er op aangesproken dat het onterecht voeren van een BIG geregistreerde titel verboden is. Daarop werd aangegeven dat dit op een misverstand berust en dat hij deze titel niet meer zal voeren. De IGJ heeft daarom afgezien van het opleggen van een boete.
Nadat de inspectie in 2020 werd geïnformeerd door de gemeente Nijmegen dat deze persoon de BIG-registratie van een familielid gebruikte heeft zij de website van de instelling onderzocht of zij deze overtreding ook kon constateren. Op dat moment kon het titelmisbruik niet worden vastgesteld.
Is hier sprake van een strafbaar feit, aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meldt dat zij op de hoogte is van het feit dat deze persoon de BIG registratie van zijn dochter gebruikte? Welke stappen onderneemt de IGJ als zij een valse BIG registratie constateert?
De IGJ ziet toe op naleving van de wet BIG en kan ook handhaven op grond van de wet BIG, bijvoorbeeld door het opleggen van een geldboete.
In 2020 heeft de gemeente Nijmegen vastgesteld dat deze persoon het BIG-nummer van een familielid gebruikte. De IGJ is door de gemeente Nijmegen hierover geïnformeerd. Nadat de inspectie hierover werd geïnformeerd, heeft zij via de website van de instelling onderzocht of zij deze overtreding ook daadwerkelijk kon vaststellen.
Op dat moment kon het titelmisbruik niet worden vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat deze jeugdzorgdirecteur enig directielid, enig aandeelhouder en enig bestuurslid is van alle gelieerde vennootschappen en stichtingen van Compass GGZ, dat in 2019 een omzet van 5,3 miljoen euro had?
Wij vinden dat geld dat bestemd is voor de zorg ook moet gaan naar de zorg. De Jeugdwet stelt op dit moment weinig eisen aan de bestuursstructuur of de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Er is slechts geregeld dat zij jaarlijks hun financiële jaarverantwoording openbaar dienen te maken. Met het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» willen we daarom nadere eisen stellen aan de bestuursstructuur en financiële bedrijfsvoering van aanbieders: het hebben van een onafhankelijke intern toezichthouder, het voeren van een transparante financiële bedrijfsvoering, conform en het stellen van nadere eisen aan de jaarverantwoording. Dit draagt bij aan een professionelere opdrachtnemersrol richting gemeenten, een stabiele omgeving voor jeugdigen en professionals binnen de organisatie en het verminderen van continuïteitsproblematiek, waardoor de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen beter wordt geborgd. Daarnaast zal de toezichthouder door het vastleggen van de voormelde wettelijke vereisten beter in staat zijn om toezicht te houden op aanbieders van zorg voor jeugdigen en kan zij handhavend optreden als dat nodig is.
Gaat u onderzoeken of de regels voor governance in de jeugdzorg kunnen worden aangescherpt om te voorkomen dat het interne toezicht faalt? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben mogelijkheden om te controleren door sturing bij de contractering, aanbesteding en via toezicht. Tijdens een lopend contract kunnen gemeenten periodieke gesprekken voeren over de hulp en over de wijze van declaratie en facturatie. Dergelijke gesprekken kunnen leiden tot nader onderzoek. De gemeente kan materiële controle inzetten en bij gerede twijfels een fraude onderzoek starten.
Het toezicht is bij de Jeugdwet centraal geregeld via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd die een wettelijke toezichtstaak heeft en aanbieders controleert op kwaliteit. Daarnaast heeft de Jeugdautoriteit een taak op het terrein van de continuïteit van zorg. Beide organisaties kunnen bij hun onderzoek stuiten op onregelmatigheden. De gemeenteraad controleert de jaarrekening van de gemeente die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. Het financieel toezicht is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
We werken continue aan verbetering van de wet- en regelgeving. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Hoe beoordeelt u het feit dat Compass GGZ geen ondernemingsraad heeft? Zijn er meer zorginstellingen in Nederland met meer dan 50 personeelsleden zonder ondernemingsraad? Zo ja, hoeveel?
Iedere ondernemer die een onderneming in stand houdt met 50 werknemers of meer is verplicht tot het instellen van een ondernemingsraad. In beginsel is ieder filiaal van een winkel of locatie van een instelling een aparte onderneming in de zin van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Per onderneming moet worden bepaald of aan de instellingsgrens van 50 werknemers wordt voldaan. Op grond van artikel 3 lid 1 WOR kan de ondernemer die twee of meer ondernemingen in stand houdt, waarin tezamen in de regel ten minste 50 werknemers werkzaam zijn, besluiten een gemeenschappelijke ondernemingsraad in te stellen, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet. Of Compass GGZ aan de instellingsgrens voldoet of in aanmerking komt voor het instellen van een gemeenschappelijke ondernemingsraad is niet aan mij om te beoordelen. Het Ministerie van SZW doet periodiek onderzoek naar de naleving van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Uit het laatste onderzoek (2017) blijkt dat de instellingsgraad dat jaar op 67% lag. Voor de zorgsector ligt dit percentage hoger, namelijk op 89%.
Als er sprake is van een werkgever die niet wil meewerken aan het instellen van een ondernemingsraad, terwijl hij daartoe op grond van de wet wel verplicht is, dan is er een stok achter de deur. Allereerst kan de bedrijfscommissie van de SER om bemiddeling en advies worden gevraagd. Blijft de ondernemer echter in gebreke dan kan iedere belanghebbende de kantonrechter verzoeken om te bepalen dat de ondernemer zijn verplichting nakomt, desnoods op straffe van een boete op basis van de Wet op de economische delicten. Voor het overige is het systeem voor handhaving in de WOR civielrechtelijk en dienen betrokkenen zelf hun rechten af te dwingen.
Op grond van artikel 5 WOR kan de ondernemer aan de SER ontheffing vragen van de verplichting een ondernemingsraad in te stellen, indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die een goede toepassing van de WOR belemmeren. Er is zoals in het bericht wordt vermeld door Compass GGZ in januari 2020 inderdaad een verzoek tot ontheffing gedaan, maar deze is later dat jaar weer ingetrokken. Er is uiteindelijk dus geen ontheffing verleend door de SER. Overigens is de SER zeer terughoudend met het verlenen van ontheffing, meestal gaat het om organisaties waar het sociocratisch model wordt gehanteerd.
Hoe beoordeelt u het stelselmatig declareren van meer uren dan het aantal behandeluren door Compass GGZ?
Hier wordt nu door verschillende partijen – NzA, zorgverzekeraars en gemeenten – nader onderzoek naar gedaan.
Deelt u de mening dat de IGJ onderzoek moet doen naar de vermeende declaratiefraude bij Compass GGZ?
Voor wat betreft mogelijke declaratiefraude onder de Zorgverzekeringswet hebben zorgverzekeraars, in hun rol als zorginkopende organisaties en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als toezichthouder, hier een rol in.
De IGJ heeft verschillende signalen ontvangen over mogelijke declaratiefraude in relatie tot de kwaliteit van zorg. Deze signalen waren afkomstig van gemeenten, burgers en zorgverzekeraars. Tussen verschillende partijen is contact over deze signalen, ook het Informatie Knooppunt Zorgfraude is hierbij betrokken. Er hebben de afgelopen jaren verschillende onderzoeken plaatsgevonden door gemeenten en zorgverzekeraars. De IGJ is hier op aangehaakt.
De IGJ ziet toe op kwaliteit en veiligheid van zorg. Wanneer zorg niet wordt geleverd maar wel wordt gedeclareerd kan dit gevolgen hebben voor de kwaliteit van zorg. De IGJ ziet hier op toe.
Naar aanleiding van recente signalen over mogelijke declaratiefraude en de kwaliteit van zorg, het opstappen van de raad van commissarissen en de recente publicatie van Follow the Money, heeft de IGJ aanleiding gezien om het gesprek aan te gaan met de afgetreden raad van commissarissen en een nieuw inspectiebezoek te brengen aan deze instelling.
Welke mogelijkheden hebben cliënten van Compass GGZ als zorgverzekeraars geen actie ondernemen na hun melding van declaratiefraude?
Cliënten van Compass GGZ kunnen, als hun zorgverzekeraar geen actie onderneemt, terecht bij het Meldpunt van de NZa bij vermoedens van declaratiefraude2. Ook kunnen cliënten zich wenden tot het Landelijke Meldpunt Zorg van de IGJ3 bij vragen of klachten over de kwaliteit van zorg of jeugdhulp.
Kunnen de drie leden van de raad van toezicht, een psychiater, gemeenteraadslid, en een ambtenaar bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, aansprakelijk gehouden worden voor het falen van het toezicht ondanks het feit dat zij niet waren ingeschreven in het handelsregister of benoemd door een notaris?
Voor benoeming van commissarissen bij een besloten vennootschap (BV) is op grond van art. 2:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een besluit nodig van de algemene vergadering van aandeelhouders. Inschrijving in het handelsregister of tussenkomst van een notaris is daarvoor geen constitutief vereiste. De raad van commissarissen bij een BV heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de BV en de met die BV verbonden onderneming. De raad moet het bestuur met raad terzijde staan, en de commissarissen moeten zich bij de vervulling van hun taak richten naar het belang van de BV en de verbonden onderneming (artikel 2:250, tweede lid, BW). Indien een commissaris zijn taak niet goed verricht, kan hij tegenover de vennootschap aansprakelijk worden gehouden voor onbehoorlijk bestuur op grond van artikel 2:259 juncto artikel 2:9 BW. Daarnaast kan de onbehoorlijke taakvervulling van een commissaris onrechtmatig zijn jegens derden (artikel 6:162 BW). Of een commissaris daadwerkelijk aansprakelijk is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is de rechter die de omstandigheden weegt en beslist of de commissaris persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden.
Dragen gemeenten als opdrachtgever van Compass GGZ verantwoordelijkheid om toe te zien op een gezonde governance en voldoende intern toezicht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het antwoord op vraag 8 staat, hebben gemeenten instrumentarium om te controleren op rechtmatigheid van declaraties. Hiervoor kan de gemeente materiële controles inzetten en indien aan de orde een fraude onderzoek starten. De gemeente stelt de jaarrekening op die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. De gemeenteraad controleert vervolgens de jaarrekening van de gemeente. Het financieel toezicht in handen van accountants is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
Hoe voorkomt u dat iemand zoals deze jeugdzorgdirecteur zonder opleiding, met een strafblad en onder valse titel jarenlang actief kan zijn in de jeugdzorg ondanks het feit dat de IGJ zijn zorginstelling meerdere malen bezoekt?
De inspectie heeft de bestuurder op titelmisbruik aangesproken. In eerste instantie geeft de inspectie een waarschuwing, wanneer zij nogmaals een overtreding constateert, geeft zij een boete.
Wanneer iemand in Nederland is veroordeeld, betekent dit dat Justis voor een bepaalde periode geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan afgeven voor bepaalde werkzaamheden. Wanneer deze termijn afloopt, kan deze persoon weer een VOG aanvragen en ontvangen.
Hoe gaat u voorkomen dat opnieuw bij een zorginstelling zoals Compass GGZ zowel het interne als het externe toezicht zo kan falen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 11 staat hebben gemeenten en zorgverzekeraars de afgelopen jaren verschillende onderzoeken gedaan. De IGJ is op deze onderzoeken aangehaakt. De IGJ heeft eerder al twee bezoeken gebracht aan deze instelling in 2018 en 2019. Naar aanleiding van recente signalen over mogelijke declaratiefraude en de kwaliteit van zorg, het opstappen van de raad van commissarissen en de recente publicatie van Follow the Money, heeft de IGJ aanleiding gezien om het gesprek aan te gaan met de afgetreden raad van commissarissen en een nieuw inspectiebezoek te brengen aan deze instelling. De uitkomsten van dit bezoek zijn nog niet gepubliceerd.
Het bericht 'Nieuwbouwcrisis dreigt door ‘onwerkbare’ megawet' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwbouwcrisis dreigt door «onwerkbare» megawet»?1
Ja
Is het waar dat, indien de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2022 plaatsvindt, bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen mogelijk niet tijdig kunnen starten in verschillende gemeenten? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen?
Met het oog op het voldoen aan de minimumcriteria voor inwerkingtreding is samen met de andere overheden besloten de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022 naar 1 juli 2022 te verplaatsten. Deze nieuwe startdatum zorgt er mede voor dat de uitvoeringspraktijk voldoende gelegenheid heeft om zich goed voor te bereiden op de toepassing van de nieuwe regelgeving en de bijbehorende digitale voorzieningen, zodat bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen tijdig kunnen starten.
De continuïteit van de besluitvorming over bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen dient, net als over andere activiteiten, met de invoering van de Omgevingswet geborgd te zijn. Voor lopende besluitvormingsprocedures is dan ook voorzien in overgangsrecht. Die kunnen conform het huidige recht worden afgehandeld. Dit geldt ook voor projecten en ontwikkelingen die urgent zijn en nu moeten starten.
Veel gemeenten zijn echter in hun planvorming al volop in voorbereiding op de Omgevingswet en willen bij inwerkingtreding maximaal gebruik maken van de geboden mogelijkheden. De besluitvorming over deze nieuwe activiteiten verloopt volgens het nieuwe recht. Bij de uitvoering daarvan is maatwerk mogelijk, onder andere via tijdelijk alternatieve maatregelen die een «vangnet» bieden in het geval een bevoegd gezag tegen een probleem aanloopt2. Bijvoorbeeld als een gemeente onverhoopt nog niet beschikt over een leverancier die in staat is met de nieuwe voorzieningen te werken. De mogelijkheid om onder het nieuwe recht tijdelijk nog iets langer met een oude standaard te mogen werken kan dan uitkomst bieden. Op die manier wordt bij de inwerkingtreding voldaan aan de geformuleerde minimumcriteria. Die borgen bijvoorbeeld dat nieuwe planvorming wel kan starten maar ook dat een vergunning voor een bouwproject kan worden ingediend.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het digitale stelsel Omgevingswet? Klopt het dat dat stelsel nog niet op orde is? Zo ja, wat is het probleem?
Kort gezegd bestaat het digitale stelsel Omgevingswet uit de landelijke voorziening (DSO-LV), de lokale ICT-systemen van decentrale overheden, de aansluitingen tussen die systemen en de content (inhoud) die in het stelsel ontsloten en uitgewisseld wordt. Die inhoud in het stelsel bestaat onder meer uit vergunningaanvragen, meldingen en omgevingsdocumenten.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet moet er een digitaal stelsel zijn gerealiseerd dat in elk geval op orde is om te voldoen aan de vijf minimale eisen: provincies en Rijk hebben een omgevingsvisie die ontsloten is in het DSO (1); provincies hebben een vastgestelde omgevingsverordening ontsloten in het DSO (2); provincies, waterschappen en rijkspartijen kunnen werken met het projectbesluit (3); gemeenten kunnen het omgevingsplan wijzigingen (4); bevoegd gezagen kunnen vergunningen en meldingen ontvangen en behandelen (5). Ook na inwerkingtreding zal er verder gebouwd worden aan het digitale stelsel om te komen tot oplevering van het afgesproken basisniveau.
Wat betreft de landelijke voorziening (DSO-LV) is eind vorig jaar in nauw overleg met de bestuurlijke partners bepaald op welk niveau de DSO-LV moet zijn om de Omgevingswet in werking te kunnen laten treden. Daarna zijn enkele tegenvallers opgetreden in de landelijke voorziening. De performance en beschikbaarheid waren onvoldoende en de implementatie van de STOP-standaard in de software bleek complexer dan ingeschat. Dat heeft extra werk met zich meegebracht. Softwareleveranciers van bevoegd gezagen pleiten voor rust en het beperken van wijzigingen in de landelijke voorziening t.b.v. de ontwikkeling van de lokale software. Ook is nog flink wat werk te verzetten in het productie-gereed maken van de landelijke voorziening. Dit heeft ertoe geleid dat recent opnieuw samen met de bestuurlijke partners is gekeken naar de prioriteiten voor dit jaar. Afgesproken is om de oplevering van een aantal onderdelen te verschuiven in de tijd ten gunste van zaken die urgent zijn met het oog op inwerkingtreding. Concreet betekent dit dat de gefaseerde implementatie van de STOP-standaard over een langere periode uitgespreid wordt.
Wat betreft de aansluitingen tussen de lokale en landelijke systemen verwijs ik u naar het maandelijkse voortgangsoverzicht «Aanmelding, aansluiting, ontvangst & publicatie». Dit voortgangsoverzicht toon door middel van kaartjes de stand van de aansluitingen van gemeenten, provincies, waterschappen, rijkspartijen en omgevingsdiensten. Over het meest recente overzicht (dd. 29 april 2021) is uw kamer op 11 mei geïnformeerd3. Uit het voortgangsoverzicht van april blijkt onder meer dat 94% van de gemeenten zich heeft aangemeld voor aansluiting op het DSO voor het kunnen ontvangen van aanvragen en meldingen. Circa 60% van de gemeenten is reeds aangesloten op deze vergunningketen. Voor het kunnen publiceren van omgevingswetbesluiten heeft 80% van de gemeenten zich aangemeld. 72% van de gemeenten is reeds aangesloten op deze keten.
Naast een aansluiting en de landelijke voorziening (DSO-LV) is het noodzakelijk dat bevoegd gezagen en hun uitvoeringsorganisaties ook beschikken over werkende lokale ICT-systemen. Wat betreft de lokale ICT-systemen voor vergunningverlening en toepasbare regels (vragenbomen) is er aanbod in de markt beschikbaar van software die voldoende is uitontwikkeld om mee te kunnen werken bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De ontwikkeling van lokale ICT-systemen voor planvorming loopt wat achter op de software voor vergunningverlening en toepasbare regels.
Een deel van de leveranciers levert in het derde kwartaal van 2021 zijn software voor planvorming op. Dit is het gevolg van het feit dat de STOP-standaard later beschikbaar kwam en het later implementeren van de mutatiefunctionaliteit in de landelijke voorziening van het DSO. De mutatiefunctionaliteit is noodzakelijk t.b.v. het kunnen wijzigingen van omgevingsdocumenten door overheden. Naast het beschikbaar zijn van software in de markt, dient deze ook lokaal geïmplementeerd en ingericht te worden.
De leden Minhas en Koerhuis vragen of het digitale stelsel op orde is. Op dit moment is dat dus nog niet geheel op orde. Aan de landelijke voorziening wordt nog gebouwd en overheden zijn nog bezig met het werkend krijgen van de eigen software. Ondertussen wordt er volop getest en beproefd en komen knelpunten naar voren komen die opgelost moeten worden. Op zichzelf is dat ook niet vreemd bij de implementatie van ICT-systemen. Het is een noodzakelijke fase waar we met elkaar doorheen moeten om tot een werkend DSO te komen. Het uitstel van de startdatum met zes maanden naar 1 juli 2022 geeft de extra tijd die nodig is om het digitale stelsel op het juiste niveau opgeleverd, ingeregeld en werkend te krijgen.
In hoeverre is het nu nodig om op onderdelen van het digitale stelsel een alternatieve route aan te bieden, zoals u schrijft in uw brief van 8 april jl. (Kamerstuk 33 118, nr.186)? Zo ja, hoe ziet die alternatieve route eruit?
Tijdelijke alternatieve maatregelen zijn met het oog op inwerkingtreding per 1-1-2022 door de bestuurlijke partners en mij uitgewerkt en besproken met bevoegde gezagen, (software)leveranciers en stedenbouwkundige (advies) bureaus. De beschikbaarheid van alternatieve maatregelen draagt bij aan het verzekeren van de continuïteit van dienstverlening, maar vormen geen vervanging van het DSO-LV. De meeste maatregelen liggen in het verlengde van het overgangsrecht4. Daarnaast zijn er voorzieningen die meer van technische aard om een bevoegd gezag tijdelijk alternatief te bieden totdat dit bevoegd gezag zelf over de mogelijkheid beschikt. Met de bestuurlijke partners is vastgesteld dat ook met het verschuiven van de inwerkingtredingsdatum de inzet van tijdelijke alternatieve maatregelen gewenst is om zo bevoegde gezagen een alternatief te bieden wanneer in hun transitie vertragingen ontstaan.
Er is voorzien in overgangsrecht voor de omzetting van bestemmingsplannen naar omgevingsplannen. Bij inwerkingtreding worden de geldende bestemmingsplannen van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan (het zogenoemde tijdelijk deel van het omgevingsplan). Alle gemeenten hebben daarmee op het moment van inwerkingtreding een rechtsgeldig omgevingsplan. Gemeenten hebben vervolgens tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (2030) de gelegenheid om het tijdelijk deel van het omgevingsplan in overeenstemming te brengen met eisen van het nieuwe stelsel. Ook dit is overgangsrechtelijk geregeld. De rechtsgeldigheid van bestemmingsplannen is onder de Omgevingswet dus goed geborgd.
Vanaf het moment van inwerkingtreding kunnen omgevingsplannen worden gewijzigd, bijvoorbeeld in verband met nieuwe gebiedsontwikkelingen. Die zullen moeten voldoen aan de eisen van het nieuwe stelsel. Dat geldt ook voor de eisen voor de digitale ontsluiting. Voor gevallen waarin gemeenten nog niet kunnen voldoen aan de nieuwe publicatiestandaard (STOP-TPOD) zal er een overgangsrechtelijke voorziening zijnom gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard. In combinatie met de latere datum van inwerkingtreding van 1 juli 2022 moet dit gemeenten in staat stellen om bij de invoering van de Omgevingswet voor de rechtsgeldige publicatie te zorgen. Tegen besluiten tot wijziging van het omgevingsplan staat beroep open. Dit betreft de daarin opgenomen wijziging van het omgevingsplan, niet de onderdelen van het omgevingsplan die niet door het besluit worden geraakt.
Er zijn ook tijdelijke alternatieven geïdentificeerd van meer technische aard, bijvoorbeeld de maatregelen die er voor zorgen dat een bevoegd gezag een «overbruggingsmogelijkheid» heeft totdat het zelf over de mogelijkheden beschikt, of het inrichten van een serviceorganisatie. Deze maatregelen geven vooral meer handelingsperspectief in het geval zich tegenvallers voordoen, maar niet meer oefentijd. Het betekent dat we de implementatieaanpak vol doorzetten, op onderdelen aanvullen en de bevoegde gezagen met hun leveranciers blijven ondersteunen om zo snel mogelijk aan te sluiten en in te regelen. Inwerkingtreding per 1 juli 2022 geeft alle partijen uiteraard ook meer tijd hun activiteiten af te ronden en vermindert daarmee de directe noodzaak tot het inzetten van de tijdelijke maatregelen. Verwachting is niettemin dat ze voor sommige bevoegde gezagen wel nodig zullen zijn. Met de bestuurlijke partners heb ik daarom afgesproken dat de tijdelijke alternatieve maatregelen een half jaar voor inwerkingtreding ingeregeld en gereed zijn om mee te oefenen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2022 daadwerkelijk plaatsvindt, zonder dat dit tot noemenswaardige problemen leidt bij de uitvoerende organisaties?
Samen met de bestuurlijke partners heb ik geconcludeerd dat het voor een verantwoorde inwerkingtreding nodig is om de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet met een half jaar te verplaatsen naar 1 juli 2022. Dit om ervoor te zorgen dat er voldoende inregel- en oefentijd is voor alle onderdelen van het stelsel. Met inzet van de daarvoor beschikbare instrumenten (zoals bijvoorbeeld de roadmap Route 2022, de monitor implementatie Omgevingswet, de aansluitmonitor, het leveranciersmanagement) en in direct contact met de mensen die het moeten doen in het land en de bestuurlijke partners, houden we gezamenlijk vinger aan de pols om te bezien of we de beoogde voortgang realiseren.
Kinderrechters die de noodklok luiden over de situatie van de jeugdzorg in Zeeland. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderrechters luiden noodklok over situatie jeugdzorg Zeeland?»1
Ja.
Deelt u de mening van de kinderrechters van de rechtbank Zeeland-West Brabant dat het punt is bereikt dat er geen jeugdzorgaanbieder meer is om de gedwongen hulpverlening van kwetsbare kinderen en gezinnen op zich te nemen? Zo nee, waarom niet?
Kinderrechters kunnen nieuw op te leggen kinderbeschermingsmaatregelen nog steeds toewijzen aan de in de provincie Zeeland werkzame Gecertificeerde Instellingen (GI’s). Het probleem, waarvoor de rechters terecht aandacht vragen, is echter dat kinderen en gezinnen van nieuw opgelegde maatregelen niet direct gekoppeld kunnen worden aan een vaste gezinsmanager. Daardoor kan niet in alle gevallen binnen vijf werkdagen het eerste contact plaatsvinden tussen de gezinsmanager en het kind en het gezin, zoals het Besluit Jeugdwet voorschrijft (artikelen 4.2.1 tot en met 4.2.3). Dit is natuurlijk onwenselijk en zorgelijk. Dit betekent overigens niet dat er in die situaties op dat helemaal geen zicht is op (de veiligheid van) het kind en het gezin.
Uitgangspunt is en blijft dat zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer wordt ingezet. Hier wordt in het kader van de landelijke doorbraakaanpak hard aan gewerkt in Zeeland (zie het antwoord op vraag 7). Voor het geval dat kinderen alsnog langer moeten wachten is de stelregel dat er binnen 5 dagen contact is met het gezin, dat er een risicotaxatie wordt opgesteld en dat afspraken worden gemaakt wie toeziet op de veiligheid van het kind zolang er nog geen vaste gezinsmanager is. Afhankelijk van de situatie van het kind kunnen dit bijvoorbeeld het lokale team, de grootouders, de politie, leraren, buren maar ook (jeugd)hulpverleners zijn. In het overgrote deel van de zaken is namelijk al wel hulpverlening betrokken. Ook dient de GI alvast in overleg te gaan met ouders en acties uit te zetten om waar nodig zo snel mogelijk te komen tot passende hulpverlening. Dit zijn de zaken waar de inspecties ook naar hebben gekeken bij de praktijktoets in het kader van de doorbraakaanpak, waarvan naar verwachting in juni de zogenaamde «regiobeelden» zullen verschijnen.
Zijn er kinderen en gezinnen die hierdoor nu niet de hulp (hebben) kunnen krijgen die zij nodig hebben?
Bij het overgrote deel van de zaken waarbij een kinderbeschermingsmaatregel wordt opgelegd is al hulpverlening betrokken bij het gezin (zie ook het antwoord op vraag 2). In Zeeland zijn op dit moment vier GI’s actief: Intervence, Leger des Heils, William Schrikker Stichting en Briedis. Als één van deze GI´s een nieuwe zaak niet binnen vijf werkdagen aan een vaste gezinsmanager kan toewijzen, dan betekent dit dus niet automatisch dat er geen hulp wordt gegeven. Uiteraard is het van belang dat ook het toezicht en de begeleiding door een gezinsmanager vanuit de GI zo snel mogelijk start. Voor het geval kinderen langer moeten wachten geldt dat de GI de bij het antwoord op vraag 2 beschreven stappen dient uit te voeren om de veiligheid van het kind in deze periode te borgen.
Op peildatum 12 mei 2021 was bij tien opgelegde maatregelen nog geen vaste gezinsmanager toegewezen aan de kinderen en gezinnen in Zeeland.
Hoeveel kinderen wachten er op hulp?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers van Intervence de afgelopen maanden zijn vertrokken? Zijn deze medewerkers behouden voor de (jeugd)zorgsector?
Vanaf januari 2021 tot en met 31 mei 2021 hebben in totaal zestien gezinsmanagers van Intervence hun contract opgezegd. Niet alle medewerkers zijn behouden voor de jeugdbescherming en -reclassering, maar het merendeel wel voor de brede jeugdzorgsector. Sinds de medewerkers van Intervence perspectief hebben op een overname van Intervence door Jeugdbescherming west is het vertrouwen van medewerkers van Intervence gegroeid in een goede afloop en is het aantal opzeggingen sterk verminderd.
Schaamt u zich niet kapot dat nu toch blijkt dat kinderen die hulp nodig hebben te maken krijgen met lange wachtlijsten, aangezien de rechtbank zegt dat het uitblijven van gedwongen hulpverlening van kwetsbare kinderen een gevolg is van de onduidelijkheid over het voortbestaan van jeugdzorgorganisatie Intervence en u in uw brief van 17 februari jl. aangaf dat het van belang was om de zorgcontinuïteit voor de huidige en nieuwe cliënten van Intervence te garanderen?
Ondanks alle stappen die partijen genomen hebben om de zorgcontinuïteit te borgen, heeft het (te) lang geduurd voordat medewerkers de noodzakelijke duidelijkheid kregen. Dit heeft er mede toe geleid dat verschillende jeugdbeschermers vertrokken en dat bij nieuw opgelegde kinderbeschermingsmaatregelen niet direct een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is. Dat is een zorgelijke situatie. Dit wordt ook erkend door de Zeeuwse gemeenten. Daarom wordt ingezet om medewerkers te behouden, nieuwe medewerkers aan te trekken en is er een taskforce ingericht, zodat ook de kinderen en gezinnen van nieuw opgelegde maatregelen zo snel en optimaal mogelijk begeleid en beschermd worden (zie het antwoord op vraag 7).
Inmiddels heeft de bestuurscommissie Jeugd – die verantwoordelijk is voor de inkoop van jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland – op 12 mei jongstleden besloten om in te stemmen met de businesscase van Jeugdbescherming west.2 Op 4 juni hebben ook alle gemeenteraden ingestemd met het beschikbaar stellen van financiële middelen die nodig zijn voor deze overname wordt nu aan de gemeenteraden voorgelegd. Daarmee is een belangrijk stap gezet om voor de kinderen en het personeel het gewenste perspectief te realiseren.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat deze kinderen op korte termijn hulp krijgen? Bent u bereid de regie op u te nemen om dit probleem in de Zeeuwse jeugdzorg zo snel als mogelijk op te lossen, zo nee waarom niet?
Gemeenten zijn conform de Jeugdwet verantwoordelijk voor de uitvoering van jeugdbescherming en -reclassering. Dat houdt in dat gemeenten gehouden zijn te voorzien in een toereikend aanbod van GI’s. Door de Zeeuwse gemeenten is in samenwerking met de in Zeeland werkzame GI’s, de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een taskforce opgezet om zorg te dragen dat nieuwe maatregelen zo spoedig mogelijk worden opgepakt door een GI. De taskforce komt wekelijks bijeen en met de inzet van de taskforce wordt beoogd zo snel mogelijk nieuwe medewerkers aan te trekken voor nieuwe instroom van kinderen en gezinnen. Hierbij wordt o.a. aan de volgende oplossingsrichtingen gewerkt: de inzet van SKJ-geregistreerde medewerkers die werkzaam zijn in het vrijwillig kader en/of ZPP-ers en het (versneld) overdragen van zogenoemde drangzaken van de GI’s naar lokale wijkteams. Tot nu toe heeft dit geresulteerd in het aantrekken van twee nieuwe medewerkers bij Intervence per 10 mei en één nieuwe medewerker per medio juli 2021.
Zowel de Inspecties als het Ministerie van Justitie en Veiligheid volgen deze ontwikkelingen nauwgezet. Het ministerie is (mede vanuit interbestuurlijk Toezicht) al geruime tijd in gesprek met de betrokken wethouders waarbij gemeenten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden, de urgentie van de situatie en de voortgang van getroffen maatregelen. Tevens verleent mijn ministerie ondersteuning om besluitvorming te bespoedigen. Zoals bij het antwoord op vraag 6 is beschreven, heeft de bestuurscommissie die verantwoordelijk is voor de inkoop van de jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland inmiddels besloten om in te stemmen met het voorstel van Jeugdbescherming west. Het overnemen van de regie in Zeeland is dan ook niet aan de orde.
Het bericht ‘Nieuwe bouwcrisis dreigt door ‘onwerkbare’ megawet’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwe bouwcrisis dreigt door «onwerkbare» megawet»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat bij het testen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) gebleken is dat de wet en het DSO niet goed functioneren en dat daarmee niet voldaan wordt aan de minimale vereisten om de wet uit te kunnen voeren per 1 januari 2022? Zo nee, hoe zit het dan wel? Zo ja, kunt u precies uitleggen welk problemen bij het testen naar voren zijn gekomen?
Er is gebleken dat zowel de landelijk voorziening DSO als lokale systemen op onderdelen nog verbetering dan wel aanvulling behoeven. Gezamenlijk vormen zij het Digitale stelsel Omgevingswet (DSO). Het testen en beproeven van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) vindt op veel plekken plaats. Dit gebeurt zowel centraal (interbestuurlijk) als decentraal (door de overheden zelf). Dat fouten via testen en beproeven aan het licht komen hoort erbij. Testen en beproeven heeft juist de functie om fouten en onvolkomenheden in techniek en processen op te kunnen sporen en ze vervolgens te verbeteren. Dit vindt plaats volgens een iteratief testproces en gebeurt doorlopend op alle niveaus. Centraal en decentraal. De recente BIT- en Gateway adviezen hebben nadrukkelijk gewezen op het belang van adequaat en diepgaand testen en een versteviging van de testaanpak geadviseerd. Die bevindingen zijn opgevolgd in onder meer de testaanpak in het eerste kwartaal 2021. De testen zijn inhoudelijk breder en dieper aangepakt, de testvoorbereiding en -uitvoering is versterkt.
Op centraal niveau worden testen uitgevoerd door het interbestuurlijke acceptatieteam (IBAT). Dit zijn de met de bestuurlijke partners afgesproken en georganiseerde testen. Het IBAT werkt in opdracht van de bestuurlijke partners met voldoende waarborgen voor objectiviteit en onafhankelijkheid. In de uitvoering van testen wordt het daarbij gefaciliteerd door de ontwikkel- en beheerorganisatie van het DSO.
De uitkomsten van de interbestuurlijke ketentesten in het eerste kwartaal 2021 zijn recentelijk gepubliceerd op de website aandeslagmetdeomgevingswet.nl, op grond van de eerdere toezegging hierover2. In de laatste testronde is er door 14 verschillende bevoegd gezagen en 15 leveranciers en in alle drie de ketens van het DSO (vergunningen, vragenbomen en plannen) getest vanuit alle overheidslagen. De uitkomsten van de testen zijn mede aanleiding geweest voor het verplaatsen van de datum van inwerkingtreding met een half jaar naar 1 juli 2022.
Uit deze meest recente testronde volgt de conclusie dat de software steeds beter werkt. Er is geconstateerd dat de komende maanden nog een aantal belangrijke functionaliteiten in de planketen opgeleverd gaan worden, zoals de afwijkvergunning en de downloadfunctie voor omgevingsdocumenten. Daarnaast is uit de testen gebleken dat verbetering van al gebouwde onderdelen nodig is. Dit betreft met name de verbetering van de raadpleegbaarheid van besluiten.
Er zijn in deze testronde 77 bevindingen gedaan, waarvan 30 door leveranciers en 47 door overheden. Hiervan betrof het 62 verstoringen en 15 wensen. Bij afronding van de testronde medio april waren hiervan 32 afgehandeld, 38 nog in behandeling en 7 vervallen.
Tijdens de testronde zijn twee blokkerende bevindingen gedaan in de planketen die belemmerend waren voor de testuitvoering. De eerste betrof een fout in de testdata, waardoor de synchronisatie tussen plannen en vragenbomen tijdelijk moest worden stopgezet. Dit probleem is aan het einde van de testperiode verholpen. De tweede betrof omgevingsbesluiten met een zeer groot aantal geografische objecten die niet geladen konden worden. Hiervoor is een tijdelijke oplossing (fix) doorgevoerd tijdens de test. Momenteel wordt gewerkt aan een structurele oplossing voor dit punt. Meer kwalitatief zijn de belangrijkste bevindingen uit deze testronde:
Een belangrijke aanbeveling is om te bezien hoe deze leveranciers van plansoftware, in aanvulling op het al bestaande ondersteuningsaanbod en binnen marktwerkingkaders, nog intensiever betrokken kunnen worden bij de ontwikkeling van de landelijke voorziening van het DSO, om zo verdere versnelling in hun softwareontwikkeling te bewerkstelligen.
Er moeten samenvattend de komende maanden nog stappen gezet worden om tot een goed werkende landelijk voorziening en werkend DSO-stelsel te komen. In drie van de vier DSO-ketens (vergunningen, samenwerking, vragenbomen) is het beeld in het algemeen positief. In de planketen zijn nog stappen te zetten.
Klopt het dat grote gemeenten in een gezamenlijk overleg de vrees hebben geuit dat hun bouwplannen straks grote problemen zullen ondervinden omdat het DSO niet goed werkt? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
De implementatie van de Omgevingswet bereid ik voor samen met de bestuurlijke partners. Uitgangspunt bij de voorbereidingen is dat we samen zorgen voor een zorgvuldige en verantwoorde inwerkingtreding. Een goede start van de Omgevingswet betekent voor de ongeveer 455 bevoegd gezagen en uitvoeringsorganisaties dat de primaire processen van planvorming en vergunningverlening doorgang kunnen vinden. En dat die op tenminste het huidige dienstverleningsniveau kunnen worden uitgevoerd.
Het klopt dat de grote gemeenten zorgen hebben geuit dat bij de overstap van het oude naar het nieuwe stelsel op 1 januari 2022 de planvorming onder druk komt te staan. Dit is ook aan de orde gekomen in rechtstreekse gesprekken met deze gemeenten. In die gesprekken hebben we heel precies gekeken wat zij nodig hebben om op een verantwoorde manier de wet in werking te kunnen laten treden. Bij grote gemeenten is vaak sprake van grootschalige complexe vraagstukken die veel aandacht en capaciteit vragen en waar de inzet van de Omgevingswet en de landelijke voorziening DSO juist zeer gewenst is. Het op dit niveau voorbereiden en inregelen van de inwerkingtreding terwijl de reguliere werkzaamheden ook doorgang moeten vinden vraagt veel aandacht. In de gesprekken is gebleken dat tijdelijke alternatieve maatregelen continuïteit bieden, waardoor planvorming niet stil komt te vallen. Deze maatregelen leiden echter niet tot meer oefen- en inregeltijd.
Een specifiek punt hierbij is dat vrijwel alle gemeenten hierin sterk leunen op hun hun toeleveranciers zoals stedenbouwkundige adviesbureaus. Die partijen zijn daarom ook in de gesprekken betrokken over het pad richting inwerkingtreding, de tijdelijke alternatieve maatregelen en de aanpak.
In mijn brief van 27 mei jl.3 heb ik u geïnformeerd dat ik met de bestuurlijke partners heb geconcludeerd de Omgevingswet op 1 juli 2022 verantwoord in werking kan treden. Dit om ervoor te zorgen dat er voldoende inregel- en oefentijd is voor alle onderdelen van het stelsel. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de laatste minimale functionaliteiten van de landelijke voorziening van het DSO die nodig zijn voor inwerkingtreding uiterlijk oktober 2021 gereed zijn en werken. Bevoegd gezagen hebben weliswaar losse onderdelen van het stelsel – en met name de voor burgers en bedrijven cruciale keten «van aanvraag tot afhandeling» – al kunnen beproeven. Maar het is ook nodig dat bevoegd gezagen dat kunnen met het hele stelsel en met werkelijke content.
Klopt het dat het DSO bestaat uit verschillende systemen die door verschillende leveranciers worden opgeleverd en dat diverse systemen niet goed op elkaar aansluiten? Zo nee, hoe zit het dan wel? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe dit zit en waar de problemen precies ontstaan?
Het klopt dat het stelsel DSO bestaat uit een landelijke voorziening (DSO-LV) die communiceert met verschillende lokale systemen die door verschillende leveranciers worden opgeleverd. Gemeenten, provincies, waterschappen, omgevingsdiensten en rijkspartijen gebruiken hun eigen backoffice-systemen voor onder meer vergunningverlening, het publiceren van omgevingsdocumenten en toepasbare regels (formulieren). Er zijn ongeveer 30 leveranciers die software-oplossingen aanbieden aan bevoegde gezagen om aan te sluiten op de landelijke voorziening DSO.
De lokale systemen en landelijke voorziening communiceren met elkaar op basis van standaarden. Daardoor komt een melding of vergunningaanvraag die wordt ingediend via het centrale Omgevingsloket bij de juiste overheidsorganisatie terecht om te worden afgehandeld. En daardoor worden omgevingsbesluiten (zoals omgevingsplan, omgevingsverordening, enzovoort) getoond op de digitale kaart. Samen vormen ze het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO).
Het opleveren van centrale en decentrale software en het inrichten en aansluiten daarvan, gaat gepaard met testen en beproeven. Daarbij komen zaken aan het licht die verbeterd of aangepast moeten worden. Op dit moment is de landelijke voorziening nog niet geheel afgebouwd op het noodzakelijke niveau voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Ook zijn sommige leveranciers van lokale systemen nog aan het ontwikkelen en/of hun software aan het uitleveren. Hoewel veel onderdelen van het DSO-LV inmiddels opgeleverd en zelfstandig getest zijn, kan de werking in samenhang met decentrale systemen hierdoor nog niet op alle vlakken getest worden. Het testen van DSO-LV in samenhang met lokale systemen zal daarom ook de komende periode stevig worden voortgezet en verder worden verdiept met die onderdelen die nog opgeleverd worden.
In een dergelijke situatie van ketenafhankelijkheid is het eerder regel dan uitzondering dat systemen van verschillende partijen in eerste instantie niet naadloos op elkaar aansluiten. Zeker in een situatie zoals deze, waar voor de onderlinge gegevensuitwisseling uitgebreide standaarden nodig zijn. Om de keten te laten functioneren is het nodig om uitgebreid en frequent te testen en goede documentatie en ondersteuning te leveren. Ook is onderlinge transparantie nodig in planning van oplevering van lokale software en de landelijke voorziening. En dat is wat we nu doen.
Om goed met deze afhankelijkheden om te gaan is de inzet en samenwerking van vele partijen nodig. Mede op grond van de aanbevelingen uit het BIT-advies en beide Gateway Reviews uit 2020 is de aanpak op tal van aspecten geïntensiveerd. Er is sinds begin 2020 al veel extra ondersteuning ingericht voor leveranciers en bevoegd gezagen. Ik blijf op verschillende niveaus in continue dialoog met alle partijen om knelpunten op te lossen en waar nodig de ondersteuning verder te verstevigen. Inwerkingtreding op 1 juli 2022 geeft voldoende tijd voor alle partijen om alle noodzakelijke stappen goed te kunnen doorlopen.
Klopt het dat gemeenten moeizaam bij landelijke systemen kunnen? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, wat is volgens u de oorzaak dat gemeenten dit wel als probleem ervaren?
De suggestie dat gemeenten moeilijk bij de landelijke systemen kunnen herken ik niet. Het DSO-LV biedt al een groot scala aan mogelijkheden voor zowel leveranciers als eindgebruikers om gegevens uit het DSO op te halen. DSO-LV biedt ten eerste een aantal functies via de website gericht op eindgebruikers zoals:
Het DSO is daarnaast ontworpen als een open stelsel zodat overheden en hun leveranciers er juist makkelijk bij kunnen met eigen systemen. Dat betekent dat het stelsel onder andere gebruik maakt van open overheidsbrede standaarden en open data. ICT-leveranciers kunnen met hun systemen aansluiten op de services van het digitaal stelsel en zo bijdragen aan het stelsel. Alle data en systeemkoppelingen van het DSO worden ontsloten door middel van zogenaamde application programming interfaces (API’s). Voor koppelingen tussen overheden onderling, met bedrijven maar ook met applicaties waar burgers gebruik van kunnen maken. Een specifiek punt van de landelijke voorziening DSO is het beschikbaar komen van de zogenaamde «downloadfunctie» voor omgevingsbesluiten. Hiermee kunnen gemeenten of hun toeleveranciers, zoals stedenbouwkundige adviesbureaus, informatie in bulkvorm overhalen naar lokale (plan)systemen. De eerste versie hiervan wordt op het eind van het 2e kwartaal 2021 opgeleverd en de volledige versie een kwartaal later.
Voor alle overheden en hun softwareleveranciers is een ontwikkelaarsportaal ingericht als centrale plek voor alle technische (aansluit)informatie. Het ontwikkelaarsportaal is raadpleegbaar via https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/ontwikkelaarsportaal/. Het ontwikkelaarsportaal omvat naast alle documentatie en actuele informatie over onderhoud en storingen ook het API-register van het DSO.
In de beantwoording van vraag 4 heb ik uiteengezet dat voor een werkende keten de landelijke voorziening, lokale systemen en de verbinding tussen beiden nodig zijn. De standaarden waaraan beide kanten van de keten moeten voldoen zijn vastgesteld en bekend. Om gegevensuitwisseling ook te kunnen laten plaatsvinden moeten deze zowel aan de lokale als aan de centrale kant in de software geïmplementeerd zijn. De reden dat gemeenten (of hun toeleveranciers) dit benoemen als «moeilijk bij landelijke systemen komen» kan ermee te maken hebben dat de markt voor lokale software die aansluit op het genoemde «open stelsel» nog in ontwikkeling is en nog niet voor alle behoeftes al pasklare oplossingen zijn ontwikkeld in de markt.
Klopt het dat de ondersteunende database een fragmentarische vergaarbak van informatie is geworden? Kunt u aan de hand van concrete voorbeelden toelichten wat de mogelijke problematische gevolgen hiervan kunnen zijn?
Het beeld van een ondersteunende database die een grote fragmentarische vergaarbak van informatie is geworden herken ik niet. Het DSO is juist in het verlengde van de Omgevingswet ontworpen4 als een als een coherent en samenhangend stelsel met verschillende gegevensverzamelingen, zoals omgevingsbesluiten, vergunningen, vragenbomen en samenwerkingen die met elkaar in verband staan. Dit is juist één van de grote vernieuwingen ten opzichte van de huidige landelijke voorzieningen Omgevingsloket Online (OLO), Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) en Ruimtelijkeplannen.nl) die nu geheel los van elkaar functioneren.
In technisch opzicht is het DSO niet één database, maar een stelsel van gekoppelde centrale en decentrale ICT-voorzieningen, waarbij de afspraken over de wijze van gegevensuitwisseling vastliggen in standaarden en architectuurafspraken. Dit vraagt wel doorlopend afstemming tussen alle partijen om de inhoudelijke samenhang tussen de verschillende gegevensverzamelingen te bewaken en het vraagt ook zorgvuldigheid in het beheren van de gegevens en kennis en ervaring in de toepassing. Een concreet voorbeeld daarvan is de consistentie tussen vragenbomen en juridische regels waar deze op gebaseerd zijn.
Klopt het dat er problemen zijn met het wijzigingen van bestemmingsplannen die eenmaal bij de systemen ingediend zijn? Is het waar dat wanneer bestemmingplannen opnieuw worden ingediend er vrees bestaat dat deze (nieuwe versies van de) bestemmingsplannen niet rechtsgeldig zijn? Zo ja, hoe komt dit? Kunt u de juridische context met betrekking tot de rechtsgeldigheid nader toelichten?
Er is voorzien in overgangsrecht voor de omzetting van bestemmingsplannen naar omgevingsplannen. Bij inwerkingtreding worden de geldende bestemmingsplannen van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan (het zogenoemde tijdelijk deel van het omgevingsplan). Alle gemeenten hebben daarmee op het moment van inwerkingtreding een rechtsgeldig omgevingsplan. Gemeenten hebben vervolgens tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (2030) de gelegenheid om het tijdelijk deel van het omgevingsplan in overeenstemming te brengen met de eisen van het nieuwe stelsel. Ook dit is overgangsrechtelijk geregeld. De rechtsgeldigheid van bestemmingsplannen is onder de Omgevingswet dus goed geborgd.
Vanaf het moment van inwerkingtreding moeten omgevingsplannen kunnen worden gewijzigd, bijvoorbeeld in verband met nieuwe gebiedsontwikkelingen. Die zullen moeten voldoen aan de eisen van het nieuwe stelsel. Dat geldt ook voor de eisen voor de digitale ontsluiting. Voor gevallen waarin gemeenten nog niet kunnen werken volgens de nieuwe publicatiestandaard (STOP-TPOD) zal er een overgangsrechtelijke voorziening zijn om gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard. Gebiedsontwikkeling komt zodoende niet op het kritisch pad en daardoor krijgen gemeenten de kans zich het omgevingsplan verantwoord eigen te maken en te leren.
In combinatie met de latere datum van inwerkingtreding van 1 juli 2022 moet dit gemeenten in staat stellen om bij de invoering van de Omgevingswet voor de rechtsgeldige publicatie te zorgen. Tegen besluiten tot wijziging van het omgevingsplan staat beroep open. Dit betreft de daarin opgenomen wijziging van het omgevingsplan, niet de onderdelen van het omgevingsplan die niet door het besluit worden geraakt.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam er niet in slaagde om bij een test een «simpele klus» tot een goed einde te brengen? Kunt u toelichten hoe dit kan? Zijn er meer gemeenten waar dit probleem zich bij het testen heeft voorgedaan?
Er vinden zowel centraal georganiseerde/interbestuurlijke als decentrale testen met het DSO plaats. In de beantwoording van vraag 2 heb ik al meer toegelicht over de testopzet. Naar aanleiding van het BIT-advies en de Gateway review is het testen in de afgelopen periode geïntensiveerd.
In de beantwoording op vraag 2 is ook ingegaan op de resultaten en bevindingen uit de laatste testronde in het eerste kwartaal 2021. De testen zijn ingericht om op tijd de verbeterpunten te vinden, zodat deze kunnen worden opgepakt voordat het systeem in gebruik wordt genomen. Het is dus heel goed mogelijk dat gedurende testperiode er zich bij gemeente Amsterdam een dergelijk issue heeft voorgedaan.
Zover dit uit de berichtgeving in de media is af te leiden, betrof de aangehaalde «simpele casus» een test in de vergunningketen, daarin ondersteund door vragenbomen en onderliggende juridische regels. Uit de uiteindelijk in IBAT-verband gerapporteerde informatie blijkt dat het gelukt is deze casus uit te voeren. In de meldingenregistratie van het IBAT-team en beheerorganisatie zijn geen verdere openstaande meldingen van andere gemeenten bekend die betrekking hebben op de genoemde casus. Het algemene beeld over de DSO-onderdelen vergunningen, vragenbomen en samenwerkingsruimte is vrij positief, terwijl het beeld over planketen nog meer gemêleerd is5.
Verder blijkt in de praktijk dat bevindingen uiteenlopende oorzaken kunnen hebben. Als een testgeval niet lukt kan dit liggen aan DSO-LV, decentrale software, of de gebruikte testcontent. Daarom is het zaak per bevinding secuur te kijken waar de oorzaak van de bevinding ligt. In de evaluatie van de laatste testronde is geconstateerd dat nog niet door alle deelnemende partijen bevindingen consequent worden gemeld. De afspraken hierover zijn daarom recentelijk verder aangescherpt. Dit is van belang om scherp zicht te houden op wat door wie getest wordt, welke bevindingen zijn gedaan. Juist om precies te kunnen achterhalen wat de oorzaken zijn en welke oplossingen hierbij horen.
Deelt u de mening van gemeenten dat grootschalige woningbouw na invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2022 mogelijk stil dreigt te vallen omdat het stelsel niet goed functioneert? Zo nee, waarom niet?
Voor het realiseren van (grote) woningbouwprojecten kan het noodzakelijk zijn het bestemmingsplan te wijzigen (onder de Omgevingswet: omgevingsplan wijzigen). De zorg vanuit gemeenten was dat de techniek hiervoor nog onvoldoende zou werken op het beoogde moment van inwerkingtreding en de uitvoerende processen nog onvoldoende zouden zijn ingeregeld.
In de beantwoording van vraag 7 is aan de orde gekomen hoe gemeenten in de continuïteit van hun gebiedsontwikkeling en de daarop betrekking hebbende planvorming kunnen voorzien. In het geval dat gemeenten nog niet kunnen voldoen aan de nieuwe publicatiestandaard (STOP-TPOD), is er een aanvullende overgangsrechtelijke voorziening om als tijdelijk alternatief gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard. Dat zorgt er voor dat belangrijke processen altijd doorgang kunnen vinden. Deze voorziening is beschikbaar gedurende een jaar na inwerkingtreding. Daarnaast is de datum van inwerkingtreding met zes maanden verschoven. Dit moet gemeenten in staat stellen om bij de invoering van de Omgevingswet voor de rechtsgeldige publicatie te zorgen, waardoor er voor de grootschalige woningbouw geen hinder ontstaat.
Kunt u alle interne stukken (verslagen van gesprekken, brieven, memo’s etc.) waarin de stand van zaken betreffende de invoering van de Omgevingswet en het DSO besproken zijn met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vraag over het verstrekken van de gevraagde stukken vergt meer tijd. Ik zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk van een antwoord op deze vraag voorzien.
Wat is volgens u de oplossing om de in het artikel geschetste problemen met de Omgevingswet en het DSO op te lossen? Acht u de oplossingen haalbaar in de nog resterende periode tot de geplande inwerkingtreding?
In de beantwoording van de voorgaande vragen zijn de geschetste problemen en oplossingen uitgebreid aan bod gekomen. Hoofdzaak voor mij en de bestuurlijke partners is dat inwerkingtreding van de Omgevingswet een mooie innovatie, maar ook een complexe opgave is die we op een zorgvuldige en verantwoorde manier plaats laten vinden. Daarin bewegen 455 bevoegde gezagen en uitvoeringsorganisaties en alle partijen die hen daarin ondersteunen richting de gezamenlijk geformuleerde ambities. Om ervoor te zorgen dat al deze partijen in alle ketens in samenhang werken, is interbestuurlijk afgesproken om meer tijd te nemen voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, namelijk tot 1 juli 2022.
Wat gaat u precies doen om ervoor te zorgen dat het nieuwe wettelijk stelsel wel op een ordentelijke wijze per 1 januari 2022 inwerking kan treden? Bent u bereid om voordat definitief besloten wordt of het DSO klaar is voor invoering het Adviescollege ICT-toetsing een finaal advies over het DSO te laten geven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de in uw brief van 8 april jl. genoemde 26 overheden die nog niet aangesloten zijn op de landelijke voorziening van het DSO?
Inmiddels is het aantal overheden dat nog niet is aangemeld voor de koppeling voor vergunningen en meldingen gedaald naar 17 organisaties. Deze informatie komt beschikbaar via de aansluitmonitor. De aansluitmonitor geeft per organisatie de status weer voor het aanmelden voor aansluiten, het realiseren van de aansluiting en het daadwerkelijk gebruiken van de aansluitingen. Via de kaartjes op de website vindt u de meest actuele informatie.8 Deze informatie wordt wekelijks geüpdatet via de website van het programma.
Is er extra budget nodig om een ordentelijke invoering op 1 januari 2022 te garanderen? Zo ja, hoeveel budget betreft dit? Zo nee, zijn er voorziene situaties denkbaar dat er de komende maanden toch alsnog extra budget nodig is?
Het verschuiven van de inwerkingtreding met een half jaar is een situatie die budgettair niet was voorzien. In het eerder aan uw Kamer toegezonden Integrale Financiële Beeld (IFB) heb ik uiteengezet wat de betekenis was van het eerdere uitstel van 1 januari 2021 naar 1 januari 2022. Het ging daarbij om een bedrag van 65 à 89 miljoen Euro. Evident is dat het verschuiven van de inwerkingtredingsdatum van 1 januari naar 1 juli 2022 ook financiële impact heeft op de bevoegde gezagen en het Rijk.
Verwachting is dat de financiële consequenties voor de bevoegd gezagen zullen bestaan uit extra implementatiekosten, het langer overeind houden van bestaande ICT-voorzieningen naast het treffen van tijdelijke alternatieve maatregelen. Voor mijn ministerie en de bestuurlijke partners gaat het om het langer in de lucht houden van de programmaorganisatie en de bestaande, landelijke systemen, en het ondersteunen van tijdelijke alternatieve maatregelen. De kwantitatieve berekeningen voor alle bevoegde gezagen en BZK, en de koepels worden op basis van de financiële afspraken meegenomen in de geplande financiële evaluatie van 2022.
Naast de financiële impact van het uitstel kost ook de ontwikkeling van het DSO-LV meer tijd en geld dan aanvankelijk voorzien. Dit heeft met name te maken met de complexiteit van de zogenaamde «planketen». Ook is het realiseren en implementeren van plansystemen bij lokale overheden hierdoor vertraagd, wat indirect leidt tot kosteneffecten van uitstel.
De kosten zijn tot 2020 geabsorbeerd door de risicoreservering bij het Ministerie van BZK grotendeels uit te nutten. Aan de ontwikkeling van het DSO liggen immers bestuurlijke afspraken ten grondslag over de functionaliteit, het moment van gereedkomen en financiering. BZK draagt, conform interbestuurlijke afspraken, de investeringskosten van het zogenaamde basis- en inwerkingtredingsniveau en de landelijke implementatieondersteuning. De medeoverheden dragen hun eigen transitiekosten om hun systemen aan te passen en aan te laten sluiten op het DSO. De beheerkosten van het DSO worden door medeoverheden en Rijk gezamenlijk opgebracht conform een in bestuursakkoord 2015/2016 vastgelegde verdeelsleutel.
Naar aanleiding van het BIT-advies en Gateway Review van eind 2020 zijn de kosten van het DSO opnieuw geraamd. Daaruit is naar voren gekomen dat het oorspronkelijke budget van € 142,0 mln niet toereikend zal zijn. Binnen het kabinet wordt momenteel onderzocht hoe deze meerkosten gedekt kunnen worden.
Heeft u nog steeds net zoveel vertrouwen als tijdens het notaoverleg over de Omgevingswet, gehouden op 25 november 2020, dat het DSO tijdig gereed is? Zo ja, waar baseert u dat vertrouwen op?
Inmiddels is duidelijk dat meer tijd nodig is om zorgvuldig en verantwoord van start te gaan met de Omgevingswet. Met de bestuurlijke partners heb ik de conclusie getrokken dat 1 juli het beste moment is. De komende tijd worden de laatste functionaliteiten van de landelijke voorziening van het DSO afgerond die nodig zijn voor inwerkingtreding. Die moeten uiterlijk in oktober 2021 gereed zijn en werken. Daarnaast moet de landelijke voorziening goed werken in samenhang met lokale systemen en moet er voldoende tijd zijn voor het oefenen en inregelen door overheden. Met inzet van de daarvoor beschikbare instrumenten en in direct contact met de mensen die het moeten doen in het land en de bestuurlijke partners, houden we gezamenlijk continu de vinger aan de pols om te bezien of we de voortgang maken die we beogen.
Kunt u garanderen dat grote bouwprojecten vanaf 1 januari 2022 niet stil komen te liggen vanwege een niet goed functionerende Omgevingswet dan wel een niet goed functionerend DSO? Zo ja, waarop baseert u die garantie? Zo nee, waarom niet?
De bestuurlijke partners maar ook bijvoorbeeld VNO-NCW en MKB-Nederland hebben kenbaar gemaakt dat ze staan te springen om voor grote bouwopgaven gebruik te kunnen maken van de Omgevingswet. In de beantwoording van eerdere vragen over de continuïteit van de bouwprojecten heb ik uiteengezet hoe het overgangsrecht bevoegd gezagen voorziet in mogelijkheden om hiermee om te gaan. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Het werkend krijgen van het gehele stelsel van de Omgevingswet is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, omdat er gewerkt wordt in ketens en overheden daarmee van elkaar én van derden afhankelijk zijn. Dit onderstreept het belang van extra oefentijd om alle partijen en systemen goed te laten werken. Daartoe is inmiddels besloten. Dit is een punt dat ik met de bestuurlijke partners steeds heb benadrukt: we doen dit samen, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Voor een verantwoorde inwerkingtreding is het daarom noodzakelijk dat we er gezamenlijk voor zorgen dat iedereen momentum blijft houden. We hebben met elkaar afgesproken dat we samen de voortgang scherp in de gaten houden van alle elementen die ervoor zorgen dat er een werkend stelsel ontstaat. Met de bestuurlijke partners hanteer ik als uitgangspunt dat de inwerkintreding op een verantwoorde manier moet plaatsvinden.
Wat is de uiterste datum waarop definitief besloten kan worden om de Omgevingswet per 1 januari 2022 in te voeren of om de invoering opnieuw uit te stellen? Kunt u een actuele nauwkeurige planning geven van de nog te zetten stappen vanaf nu tot de invoering van de Omgevingswet en kunt u ook het overzicht van het zogenoemde Kritieke pad van de vijf minimale eisen voor de invoering zoals u dat op 26 februari jl. aan de Kamer deed toekomen actualiseren?
De invoering van de Omgevingswet met het digitale stelsel is van veel factoren en partijen afhankelijk. In mijn brief van 26 februari jl. over het kritieke pad naar inwerkingtreding heb ik de planning gedetailleerd uiteengezet9. Zodra wij met de bestuurlijke partners een geactualiseerde planning hebben opgesteld die gericht is op de nieuwe inwerkingtredingsdatum zal ik u hierover informeren.
Met uw Kamer voer ik intussen graag het debat met u over de verantwoorde invoering van de Omgevingswet, zodat we samen kunnen zorgen dat de wet op de nu beoogde datum in werking kan treden en dat er een half jaar voor inwerkingtreding definitieve duidelijkheid is zodat iedereen daarvan uit kan gaan. Klip en klaar is gebleken dat de uitvoeringspraktijk die duidelijkheid nodig heeft om verantwoord van start te kunnen gaan. Dit helpt hen om de transitieaanpak vorm te geven en om investeringsbeslissingen verantwoord in te richten.
Wat is de actuele stand van zaken van het «plan-B» (in uw brief van 8 april jl. omschreven onder het kopje Werkende ketens en tijdelijke alternatieve maatregelen) voor het geval de Omgevingswet wordt ingevoerd en onverhoopt toch blijkt dat het stelsel niet goed functioneert en bijvoorbeeld bouwprojecten vanwege het niet functioneren van het stelsel stil komen te liggen? Zo ja, hoe ziet dit «plan-B» eruit? Zo nee, waarom niet?
Tijdelijke alternatieve maatregelen zijn met het oog op inwerkingtreding per 1 januari 2022 door de bestuurlijke partners en mij uitgewerkt en besproken met bevoegde gezagen, (software)leveranciers en stedenbouwkundige (advies)bureaus. De beschikbaarheid van deze tijdelijke alternatieve maatregelen draagt bij aan het verzekeren van de continuïteit van dienstverlening, maar vormen geen vervanging van het DSO-LV.
De meeste maatregelen liggen in het verlengde van het overgangsrecht10. Ze bieden individuele bevoegde gezagen naast de zogenaamde «hoofdroute» via het DSO-LV, tijdelijk een alternatieve route wanneer het realiseren van een mijlpaal onder druk komt te staan, of een (lokaal) systeem nog niet beschikbaar is. Het volgen van de hoofdroute leidt tot een goed werkend stelsel en alle inzet van alle partijen is daarop gericht. In de beantwoording van vragen 7 en 9 is aangegeven hoe in het verlengde van het overgangsrecht een bevoegd gezag maatregelen kan treffen ten behoeve van bijvoorbeeld hun urgente gebiedsontwikkeling.
Uit de verkenning en uitwerking is gebleken dat de tijdelijk alternatieve maatregelen echter niet wezenlijk minder inregeltijd of meer oefentijd opleveren met het nieuwe stelsel en alle betrokken partijen in de hele keten. Bijvoorbeeld het treffen van technische maatregelen die ervoor zorgen dat een bevoegd gezag een «overbruggingsmogelijkheid» heeft totdat het zelf over de mogelijkheden beschikt, of het inrichten van een serviceorganisatie. Deze maatregelen geven vooral meer handelingsperspectief in het geval zich tegenvallers voordoen, maar niet meer oefentijd. Het betekent dat we de implementatieaanpak vol doorzetten, op onderdelen aanvullen en de bevoegde gezagen met hun leveranciers blijven ondersteunen om zo snel mogelijk aan te sluiten en in te regelen. Inwerkingtreding per 1 juli 2022 geeft alle partijen uiteraard ook meer tijd hun activiteiten af te ronden en vermindert daarmee de directe noodzaak tot het inzetten van de tijdelijke maatregelen. Verwachting is niettemin dat ze voor sommige bevoegde gezagen wel nodig zullen zijn.
Met de bestuurlijke partners heb ik daarom afgesproken dat de tijdelijke alternatieve maatregelen een half jaar voor inwerkingtreding ingeregeld en gereed zijn om mee te oefenen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
De korte tijd die scholen krijgen om de coronamiljarden uit te geven |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen krijgen te weinig tijd om coronamiljarden uit te geven»?1
Ja.
Wat vindt u van het signaal van het Onderwijs-OMT dat het beter is om de periode van 2,5 jaar waarin scholen de coronamiljarden moeten besteden te verlengen?
Zoals met uw Kamer in februari is afgesproken, is de looptijd van het Nationaal Programma tweeëneenhalf jaar. Op basis daarvan is in de afgelopen maanden met het onderwijs gewerkt aan de uitvoering van het programma. Veel scholen hebben al een scan gemaakt en zijn gestart met planvorming. Ten behoeve daarvan hebben scholen inmiddels duidelijkheid gekregen over het basisbedrag dat iedere school ontvangt per leerling voor de komende twee schooljaren. Scholen met veel leerlingen met een risico op achterstanden krijgen extra geld.
De discussie over de wens tot structurele middelen, zoals door het Onderwijs-OMT verwoord, valt nadrukkelijk buiten de reikwijdte van wat een demissionair kabinet vermag. Het besluit tot het huidige programma met een looptijd van tweeëneenhalf jaar kon door dit kabinet alleen worden genomen vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van deze pandemie en de effecten die dat op leerlingen heeft.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat vanwege de korte periode waarin scholen het geld moeten besteden en de druk die daarmee gepaard gaat, scholen niet de tijd hebben om uit te zoeken wat de meest effectieve methodes zijn en daarmee het gevaar bestaat dat het geld niet op de meest effectieve wijze wordt ingezet? Zo ja, hoe denkt u scholen hierin te kunnen ondersteunen om te voorkomen dat over 2,5 jaar blijkt dat er nauwelijks resultaat is geboekt met alle miljarden?
Het Nationaal Programma Onderwijs heeft als doel het inhalen van de coronagerelateerde leer- en ontwikkelvertragingen van leerlingen. Het is voor de leerlingen van belang dat dit zo snel mogelijk wordt aangepakt. Om te waarborgen dat scholen kiezen voor effectieve methodes en interventies is er een menukaart met effectieve interventies beschikbaar gesteld. In deze menukaart zijn tevens de voorwaarden voor effectieve toepassing per interventie op hoofdlijnen opgenomen. In de beschikbare praktijkkaarten en de kenniscommunity kunnen scholen hierover meer informatie inwinnen. Daarnaast organiseert OCW ondersteuning voor de scholen via een (telefonische) helpdesk, waarbij ook de mogelijkheid is onderwijskundig advies in te winnen. Ook wordt door OCW gerichte expertondersteuning georganiseerd voor de scholen met extra uitdagingen of andere risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs. Voor een deel wordt hiervoor aangesloten bij bestaande ondersteuningsprogramma’s voor scholen die in opdracht van OCW of door de sectororganisaties worden aangeboden.
Tot slot wordt de uitvoering van het programma gemonitord. Rapportages hierover kunnen de scholen behulpzaam zijn bij het bijstellen van keuzes voor het schoolprogramma.
Bent u het ermee eens dat door de gekozen opzet en snelheid waarmee middelen moeten worden uitgegeven, scholen zich min of meer gedwongen voelen om externe commerciële partijen hun taak over te laten nemen?
Met de motie-Futselaar2 heeft uw Kamer aangegeven waarborgen te willen voor de inzet van commerciële partijen. Over de uitvoering van deze motie hebben we uw Kamer geïnformeerd.3 De regie voor het aanpakken van de coronagerelateerde leer- en ontwikkelvertragingen ligt bij de school. De school kiest daarvoor bewezen effectieve interventies uit de menukaart. Scholen bepalen daarbij op basis van de schoolscan welke interventies uit de menukaart passend zijn voor de situatie van de school en stellen zo een schoolprogramma op. Het kan zijn dat de school voor specifieke delen van het schoolprogramma externe expertise of ondersteuning wenselijk acht, maar dat is niet noodzakelijk. Het team is aan zet bij het maken van dit schoolprogramma en de medezeggenschapsraad moet ermee instemmen. Indien aanvullende ondersteuning wordt gezocht, dient die gericht te zijn op de interventies van de menukaart of de randvoorwaarden die nodig zijn om deze interventies effectief in te zetten. Richting scholen wordt duidelijk gecommuniceerd dat zij zelf de regie nemen en houden en dat het dus niet de bedoeling is om de planvorming of uitvoering in hun geheel uit besteden. Wij vragen ook om verantwoording over de inzet van middelen aan personeel dat niet in eigen loondienst is.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de zogenaamde menukaart waaruit scholen bewezen lesmethodes kunnen kiezen om de achterstanden weg te werken? Is deze al operationeel en zo ja, wordt hier door de scholen al veel gebruik van gemaakt?
De menukaart van effectieve interventies is op 10 mei gelanceerd op de website www.NPOnderwijs.nl. Scholen zijn hier intussen mee aan het werk gegaan.
Bent u op de hoogte van de voortgang van scholen om voor de zomer de achterstanden per leerling in beeld te hebben?
Veel scholen monitoren altijd al de voortgang van hun leerlingen en hebben daardoor ook de vertragingen in beeld. Er is op dit moment nog geen compleet beeld van de stand van zaken op alle scholen. De eerste observaties stemmen positief. Zo heeft de Algemene Vereniging Schoolleiders half mei een peiling gedaan onder schoolleiders. Bij deze «tussenstand» antwoordde bijna driekwart van de ruim 700 respondenten (voornamelijk uit het primair onderwijs) de schoolscan al te hebben uitgevoerd.4
Zoals met uw Kamer afgesproken, vraag ik begin volgend schooljaar bij scholen informatie uit. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer in het najaar.
Wat vindt u van de oproep van zowel het Onderwijs-OMT als eerder ook door de Inspectie van het Onderwijs om de coronamiljarden niet alleen in te zetten om de corona-achterstanden weg te werken, maar ook om het onderwijs structureel te verbeteren vanwege de al vóór corona dalende vaardigheden van leerlingen op de kernvakken als lezen, schrijven en rekenen?
Dat is ook mijn inzet. Het doel van het Nationaal Programma Onderwijs is het herstellen van de door corona veroorzaakte vertragingen op cognitief en sociaal-emotioneel gebied en op het gebied van welbevinden. De manier waarop we hieraan werken zal ook duurzaam effect hebben. Ik denk hierbij onder andere aan de manier waarop scholen de ontwikkeling van hun leerlingen in kaart brengen, en op basis daarvan en van de menukaart met effectieve interventies tot een breed gedragen schoolprogramma komen. Andere maatregelen met duurzame impact zijn het oprichten van een kenniscommunity voor scholen om meer inzicht te krijgen in hoe de interventies in te zetten en het aanbrengen van focus in het curriculum met hulp van SLO.
Herkent u het beeld dat het Onderwijs-OMT schetst dat scholen nog te weinig effectief bewezen methodes gebruiken? Zo ja, hoe denkt u dit te gaan veranderen en zo nee, waarom niet?
Alle scholen moeten voor de inzet van de middelen voor het Nationaal Programma interventies kiezen uit de menukaart van bewezen effectieve interventies. Dit sluit aan bij de motie-Beertema5 die verzoekt om het uitsluiten van interventies die geen bewezen effect hebben op leerwinst en de motie van de leden Kwint en Peters over wetenschappelijk bewezen effectieve leesmethoden.6 In deze menukaart zijn tevens de voorwaarden voor effectieve toepassing per interventie op hoofdlijnen opgenomen. In de beschikbare praktijkkaarten en de kenniscommunity kunnen scholen hierover meer informatie inwinnen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende wetgevingsoverleg Onderwijs en corona Primair en voortgezet onderwijs?
Ja.
De zorgen van marktkooplieden en specifiek de zorgen van marktkooplieden in de non-food sector |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat marktkooplieden en werknemers op de markt in de non-food sector vanwege de recente lockdown een zeer moeilijke tijd gehad hebben en soms duizenden euro’s hebben moeten interen op hun reserves?
Het kabinet beseft dat de sluiting van de warenmarkten voor niet-essentiële goederen ingrijpend is geweest voor de betreffende ondernemers. Dit geldt in algemene zin voor alle ondernemers die te maken hebben gekregen met maatregelen die het maken van omzet beperken. Hiertoe heeft het kabinet een omvangrijk steun- en herstelpakket opgezet om ondernemers tegemoet te komen, banen te behouden en faillissementen te voorkomen.
Deelt u de opvatting dat marktkooplieden een maatschappelijk zeer belangrijke rol vervullen, aangezien de markt in betaalbare waar voorziet voor mensen met een lager inkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt die opvatting. De warenmarkten zijn voor veel mensen, ook voor mensen met lagere inkomens, een plek waar ze wekelijks hun boodschappen doen en sociale contacten aangaan.
Waarom hebt u in de afgelopen tijd, terwijl bekend is dat besmettingen in de buitenlucht weinig optreden, de non-food sector op de markten verboden om op de markt te staan? Begrijpt u het onbegrip dat dit heeft geleverd?
Het is onjuist dat alle activiteiten die buiten plaatsvinden risicoloos zouden kunnen worden toegestaan, ook niet als daarbij maatregelen ten aanzien van 1,5 meter afstand en andere maatregelen die verspreiding van het virus tegengaan worden genomen. Bovendien draagt elk (extra) contactmoment en elke reisbeweging bij aan de verdere verspreiding van het virus. Daarom heeft het kabinet ter bestrijding van de pandemie vergaande maatregelen genomen. De afwegingbeslissing om de niet-essentiële detailhandel te sluiten, waaronder non-foodsector op markten, maakte daar onderdeel van uit.
Per 28 april 2021 is het ook voor de non-foodsector weer mogelijk om onder voorwaarden te geopend te zijn.
Deelt u de constatering dat de tegemoetkomingen van het Rijk, zoals de Tegemoetkoming vaste lasten (TVL) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO), onvoldoende waren om deze mensen tegemoet te komen in een zeer zware tijd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil met de maatregelen uit het steunpakket zoveel mogelijk ondernemers en bedrijven door de COVID-19-crisis helpen. In korte tijd is een omvangrijk pakket aan steun opgetuigd – steun die ook nu nog wordt gegeven. De enige manier om deze steun te kunnen uitvoeren is door deze generiek en geautomatiseerd aan te bieden. Dit betekent dat sommige ondernemers door hun specifieke omstandigheden mogelijk geen of minder recht hebben. Helaas is het door de vormgeving van de maatregelen en met het oog op de uitvoerbaarheid niet mogelijk om alle negatieve gevolgen die ondernemers ervaren te ondervangen.
Deelt u de opvatting dat de regelingen criteria bevatten die ervoor zorgen dat marktkooplieden buiten de boot vallen, zoals het maximum leenbedrag in de TOZO, de partnertoets in de TOZO en de financiële eisen in de TVL? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de marktkooplieden met maatwerk de compenseren?
Marktkooplieden kunnen net zoals andere zelfstandig ondernemers gebruik maken van de ondersteunende overheidsmaatregelen in verband met de coronacrisis. De ondersteunende maatregelen bevatten geen voorwaarden waardoor marktkooplieden als categorie buiten de boot vallen.
De regelingen bevatten criteria en regels die voor alle aanvragers gelden. Marktkooplieden komen in principe in aanmerking voor de TVL. Het kan zijn dat marktkooplieden de minimaal vereiste omvang vaste lasten niet halen. Deze is echter door het kabinet met ingang van de TVL Q1 verlaagd van 3.000 naar 1.500 euro om ook kleinere ondernemers toegang tot de TVL te geven.
Vanuit de Tozo kan het huishoudinkomen van zelfstandig ondernemers worden aangevuld tot het sociaal minimum. Het sociaal minimum bedraagt 1.050 euro per maand voor een alleenstaande en 1.500 euro per maand voor gehuwden en samenwonenden. Indien het gezamenlijke inkomen van de zelfstandige en zijn of haar partner meer bedraagt dan 1.500 euro per maand, bestaat er geen recht op Tozo. Daarnaast kan een zelfstandig ondernemer een lening voor bedrijfskapitaal tot maximaal 10.157 euro aangaan.
Ook kunnen de zelfstandig ondernemers aankloppen bij Qredits voor een Corona-overbruggingskrediet voor bestaande ondernemers van ten hoogste 25.000 euro of bij reguliere banken voor een overbruggingskrediet Kleine Kredieten Corona van 10.000 tot 50.000 euro.
Voor mensen wie dit niet genoeg is om in hun vaste lasten te voorzien kan via de gemeenten aan huishoudens middels de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) hulp worden geboden bij het betalen van onvermijdelijke en noodzakelijke kosten wanneer zij deze door een onvoorzienbare en onvermijdelijke terugval in hun inkomen in verband met de coronamaatregelen niet langer kunnen dragen. Deze regeling is ook bedoeld voor zelfstandigen die vanwege de partnerinkomenstoets geen recht hebben op Tozo.
Overigens sluiten het gebruik van de Tozo en het gebruik van de TVL elkaar niet uit.
Deelt u de mening dat de marktkooplieden in de non-food sector alsnog aanvullende compensatie dienen te krijgen voor de zeer zware tijd die zij hebben meegemaakt? Zo nee, waarom niet?
Voor veel ondernemers in Nederland, die hun bedrijf moesten sluiten of anderszins zijn geraakt door de COVID-19-crisis, zijn het zware tijden geweest, zo ook voor de marktkooplieden. Marktkooplieden kunnen, net als bijvoorbeeld de detailhandel, gebruik maken van de steunmaatregelen die ook juist om die reden zijn ontwikkeld. Het kabinet ziet geen grond om een uitzonderingspositie voor marktkooplieden te creëren en aanvullende compensatie te verstrekken.
Deelt u de constatering dat het vanwege de lockdown voor marktkooplieden zeer moeilijk is om weer op te starten vanaf 28 april en het voor hen moeilijk is om voor de lange termijn hun waar in te kopen? Zo nee, waarom niet?
Het opstarten zal, net als bij andere ondernemers, voor een deel vragen om nieuwe voorraad en liquiditeit om die aan te kunnen schaffen. Tijdens de lockdown hebben ook non-food marktkooplieden gebruik kunnen maken van de subsidie Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD) als opslag op de TVL-subsidie. Gezien het verdienmodel van de markten is de verwachting dat er ook direct na het opstarten weer inkomsten ontstaan waarmee ondernemers weer leveranciers kunnen betalen en kunnen terugkeren naar hun normale bedrijfsvoering.
Bent u bereid om met een startplan voor de markten te komen, waarmee de rijksoverheid marktkooplieden financieel tegemoetkomt om hun zaak weer op te starten na de lockdown? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u die vormgeven?
Het kabinet is niet voornemens om een financiële regeling voor startplannen voor markten op te stellen. Marktkooplieden kunnen evenals andere ondernemers, wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, gebruik maken van de steunmaatregelen. Ook bestaat er reguliere private financiering. Nu de markten weer open zijn, wordt er weer omzet en liquiditeit gegenereerd.
Deelt u de zorg dat het in de komende tijd voor marktkooplieden onmogelijk zal zijn om uitgestelde betalingen en belastingen te voldoen, omdat zij nog bij moeten komen van de enorm zware lockdown? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te treden met leveranciers, verhuurders en andere partijen die een zakelijke relatie hebben met marktkooplieden, om op te roepen tot coulance? Bent u tevens bereid om van Rijkswege het innen van belastingen op een zeer terughoudende wijze te doen?
Ondernemers hebben een loodzwaar jaar achter de rug. Ondanks de ruimhartige steunmaatregelen en vindingrijkheid van ondernemers zullen veel bedrijven in een minder gunstige financiële situatie uit de crisis komen. Dat kan ook gelden voor marktkooplieden. Met het heropenen van de economie is ook niet iedereen onmiddellijk uit de problemen. Wanneer direct bij heropening de schuldeisers aankloppen, kan dit voor een ondernemer alsnog tot een moeilijke situatie leiden
Daarom neemt het kabinet maatregelen om in de kern gezonde bedrijven met een belastingschuld te ondersteunen. Dit doen we onder andere door ondernemers een adempauze te geven op het moment dat de economie weer van het slot gaat, door de datum waarop het aflossen van de opgebouwde belastingschuld begint later in te laten gaan en de termijn waarop de schuld moet worden terugbetaald fors te verlengen (naar 60 maanden).
Wat betreft schulden aan leveranciers, verhuurders en andere partijen, dienen ondernemers samen met deze partijen afspraken te maken. Aangezien dit een private aangelegenheid is, ligt dit primair bij de ondernemers. Wel is het kabinet voornemens om rondetafelgesprekken te organiseren met de grootste private schuldeisers. Het streven is om tijdens deze rondetafelgesprekken meer inzicht te krijgen op de verschillende perspectieven die bij de verschillende schuldeisers bestaan en om de effectiviteit van beleidskeuzes te peilen om zo tot gezamenlijke richtlijnen te komen voor de omgang met coronaschulden. De bewindslieden van Economische Zaken en Klimaat hebben herhaaldelijk en vanaf het begin van de crisis aangegeven hoe belangrijk het is dat de pijn wordt verdeeld in de keten. Partijen pakken ook hun verantwoordelijkheid: afgelopen jaar zijn er veel inspirerende voorbeelden gesteld die navolging verdienen, zoals verhuurders die huren hebben aangepast en leveranciers die zich flexibel opstellen.
Bent u bereid om alle gemeenten op te roepen om in de komende periode marktkooplieden zo veel mogelijk te ontzien in marktgelden en gemeentelijke heffingen, zodat marktkooplieden een goede start kunnen maken na de lockdown? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan het resultaat?
Het is aan gemeenten of zij mogelijkheden zien om markt- en daggeld te reduceren of kwijt te schelden. Hierbij heeft het Rijk geen rol.
De vrij te geven notulen van de ministerraden. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Kunt u, nu nog onduidelijk is welke notulen precies openbaar gemaakt zullen worden, de notulen van de ministerraden van 15 en 22 november 2019 over de tijdlijn openbaar maken, en deze maandag naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De openbaar gemaakte notulen betreffen ook de notulen van de ministerraden van 15 en 22 november 2019.
Kunt u alle notulen van de ministerraad, die betrekking hebben op de toeslagenaffaire (inclusief de CAF-zaken), openbaar maken, en deze maandag naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet benadrukt dat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad voor de bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang is, vanwege de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van besluiten is het van groot belang dat alle relevante invaishoeken in de beslotenheid van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim, zeer geheim.
Het eindrapport van de ondervragingscommissie is voor het kabinet aanleiding geweest de meest vergaande politieke consequentie te trekken door het aanbieden van zijn ontslag. Daarmee is het kabinet sedertdien demissionair en heeft het een beperkt politiek mandaat. Het kabinet heeft de opdracht om datgene te doen wat in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk is. Dit impliceert in ieder geval dat het demissionaire kabinet al hetgeen nodig is voor de bestrijding van de coronacrisis, de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog, moet kunnen doen. Er is daarom juist nu belang bij bestuurlijke slagkracht voor het demissionaire kabinet op basis van vertrouwen. Het kabinet stelt bovendien vast dat deze informatie reeds met de parlementaire ondervragingscommissie is gedeeld en het kabinet als gezegd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de ondervragingscommissie zijn ontslag heeft aangeboden.
In het licht van dit samenstel van factoren zet het kabinet de zeer uitzonderlijke stap door ten aanzien van de eerder door de parlementaire ondervragingscommissie gevorderde notulen eenmalig af te wijken van de regel dat notulen niet openbaar worden gemaakt. In deze unieke situatie heeft het kabinet unaniem besloten tot openbaarmaking van alle notulen die aan de parlementaire ondervragingscommissie zijn verstrekt. Het kabinet verstrekt daarbij zowel de geanonimiseerde als de niet-geanonimiseerde notulen, inclusief de P-notulen. Andere dan voorgenoemde notulen worden niet openbaar gemaakt.
Kunt u alle notulen van de ministerraad die genoemd worden in de RTL Nieuws-publicatie van 21 april 2021 «Geheime notulen: hoe de ministerraad steen en been klaagde over kritische Kamerleden» openbaar maken, en maandag naar de Kamer sturen? Zo nee, welke weigert u te sturen en waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen met spoed behandelen en vandaag nog beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de nieuwe deurwaarderswet schuldenaars in problemen brengt |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwe deurwaarderswet brengt schuldenaars in problemen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Herkent u de schattingen van Bureau Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) dat in 25–40% van de gevallen het vrij te laten bedrag (vtlb) lager tot veel lager uitkomt dan voor 1 januari? Gelden deze percentages ook voor mensen die niet in een schuldenregeling zitten, maar wel te maken krijgen met beslaglegging?
De schattingen zien op de mensen voor wie het vrij te laten bedrag (vtlb) van toepassing is. Het vtlb heeft betrekking op mensen die zijn toegelaten tot de Wsnp of een minnelijk schuldhulpverleningstraject doorlopen. Het vtlb kent een eigen berekeningssystematiek. Om tot het vtlb te komen wordt de beslagvrije voet verhoogd met een zogeheten nominaal bedrag.2 Dit nominale bedrag wordt berekend aan de hand van de rekenmethode die door Recofa3 is ontwikkeld. De berekening geschiedt op basis van gegevens die mensen zelf verstrekken, waaronder de daadwerkelijke woonkosten.
De genoemde schattingen kunnen niet één-op-één worden overgenomen voor de mensen die te maken krijgen met beslaglegging op het inkomen. Voor deze groep mensen geldt dat voor inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet naar schatting in 75% van de gevallen de beslagvrije voet te laag werd vastgesteld.4 Een belangrijke oorzaak hiervan was dat de burger zelf informatie – waaronder de hoogte van de daadwerkelijke woonkosten en huurtoeslag – moest verstrekken om de beslagvrije voet correct vast te stellen. In stressvolle schuldensituaties komt het begrijpelijkerwijs echter regelmatig voor dat mensen informatie niet, te laat of onvolledig geven. Voor de berekening van de beslagvrije voet zijn beslagleggers sinds de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet op 1 januari 2021 niet langer vooral afhankelijk van informatie van de burger. De burger hoeft de beslagvrije voet in principe alleen nog te controleren. Hiermee is de burger zoveel mogelijk ontzorgd. Hierom en omdat woonkosten niet centraal worden geregistreerd, wordt bij de berekening van de beslagvrije voet gerekend met «fictieve» woonkosten. In bepaalde situaties zullen de daadwerkelijke woonkosten hoger zijn dan de fictieve woonkosten.
Hebt u dergelijke signalen ook al ontvangen van deurwaarders?
Nee, ik heb geen signalen vanuit de gerechtsdeurwaarders ontvangen over te lage beslagvrije voeten. Mijn ministerie heeft wel signalen over de woonkosten ontvangen van VNG en UWV.
Hoeveel mensen komen nu in de problemen vanwege deze nieuwe rekenmethode?
Onder de oude wetgeving werd naar schatting 75% van de mensen geconfronteerd met een te lage beslagvrije voet. Dit was grotendeels het gevolg van het ontbreken van gegevens om de juiste beslagvrije voet te berekenen, waaronder ook de hoogte van de daadwerkelijke woonkosten. Omdat onder de nieuwe wet (onder andere) fictieve woonkosten in acht worden genomen, zal de beslagvrije voet bij het merendeel van de mensen op wiens inkomen beslag is gelegd, hoger uitvallen. Voor deze fictieve woonkosten is uitgegaan van de netto huurquote5 passend bij de leefsituatie en inkomensgroep. De cijfers hiertoe zijn afkomstig uit het gegevensbestand van het Woononderzoek wat destijds is uitgevoerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het CBS. Dat laat onverlet dat er mensen zullen zijn bij wie de daadwerkelijke woonkosten hoger zijn dan de fictieve woonkosten.
In de wet is een uitzondering opgenomen voor diegenen aan wie op basis van het inkomen reeds de maximaal geldende beslagvrije voet is toegekend. Dit zijn veelal mensen met een hoger inkomen. Voor hen kan de beslagvrije voet voor de duur van zes maanden worden verhoogd. Dit kan als de huur minimaal 10% meer bedraagt dan de zogeheten rekenhuur voor de huurtoeslag (in 2021 was de rekenhuur maximaal 752,33 euro per maand). De eerste 10% boven de rekenhuur komen voor eigen rekening van de mensen. Voor het meerdere, dus indien er meer dan 827,56 euro per maand aan woonlasten zijn, kan de beslagvrije voet worden verhoogd. De termijn van zes maanden kan nogmaals met zes maanden worden verlengd, als binnen die termijn de vordering waarvoor het beslag is gelegd volledig kan worden voldaan. Het onderzoek «Profielschets beslagenen»6 liet zien dat in 37% van alle beslagen de looptijd van het beslag korter is dan een half jaar en in meer dat 50% van alle gevallen het beslag korter duurt dan één jaar. De zes maanden termijn, alsmede de mogelijkheid om deze termijn met zes maanden te verlengen, zal voor kortdurende beslagen veelal voldoende zijn om de beslagperiode zonder aanpassingen binnen de woonsituatie te doorstaan.
De wet bevat een hardheidsclausule. De hardheidsclausule ziet op situaties waarbij onverkorte toepassing van de regelgeving tot een kennelijk onevenredige hardheid leidt als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. Op grond hiervan kan de kantonrechter op verzoek van de burger de beslagvrije voet in uitzonderlijke, individuele situaties verhogen voor een door hem te bepalen periode.
Bij de totstandkoming van de wet is met uw Kamer gewisseld dat een beslag niet een maatregel is die direct na het uitblijven van betaling binnen de gestelde betalingstermijn volgt. Tussen het verzoek tot betaling en de uiteindelijke inning via een loonbeslag liggen in bijna alle gevallen zeker twee maanden, zo niet beduidend meer. Dit is een periode waarbinnen ook verschillende momenten zijn ingebouwd om met de schuldeiser in contact te treden om tot een reële betalingsregeling te komen.
Was dit hoge percentage voorzien bij het maken en invoeren van de wet? Zo nee, waarom niet?
Het percentage van 25–40% waarnaar Bureau Wsnp verwijst, ziet op de mensen die te maken hebben met het vtlb. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven, wordt het vtlb op een andere manier berekend dan de beslagvrije voet. Het gebruikmaken van fictieve woonkosten in plaats van daadwerkelijke woonkosten bij de berekening van de beslagvrije voet is een bewuste keuze geweest bij de totstandkoming van de wet.
Bij de totstandkoming is rekening gehouden met de destijds zichtbare ontwikkelingen op de woningmarkt. In het oude systeem was de zogenoemde woonkostencorrectie gemaximeerd. Deze was gelijk aan het maximale recht op huurtoeslag in de desbetreffende situatie (tijdens de totstandkoming van de wet in 2016 bedroeg dit 342,54 euro voor een alleenstaande volwassene). Dit hield in dat personen met een belastbaar inkomen waarbij geen recht meer op huurtoeslag bestond (in 2016: 22.500 euro voor een alleenstaande) de beslagvrije voet niet werd gecorrigeerd voor huren die hoger lagen dan 546,97 euro. Gezien het feit dat hogere inkomens ook destijds al veelal niet in aanmerking kwamen voor sociale huurwoningen, maar juist waren aangewezen op het veelal duurdere commerciële segment, heeft het kabinet er destijds voor gekozen om de woonkostencompensatie in het nieuwe model verder te laten doorlopen. Dit is gerealiseerd door de verdere oploop van de normhuur te maximeren op de maximaal voor huurtoeslag in aanmerking komende rekenhuur (in 2021: 752,33 euro). In de nieuwe berekeningssystematiek heeft dit tot gevolg dat nog geruime tijd de woonkostencompensatie stijgt naarmate het inkomen toeneemt. In de oude berekening van de beslagvrije voet werd hier juist geen rekening mee gehouden. De nieuwe beslagvrije voet is voor mensen met hogere woonkosten veelal toereikender dan de beslagvrije voet onder het oude systeem.
Klopt het dat in het overgrote deel van deze gevallen de oorzaak ligt in woonlasten die veel hoger zijn dan wordt verondersteld? Hoeveel mensen die nu in de problemen komen hebben woonlasten boven de huurtoeslaggrens?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 uiteen heb gezet, is de nieuwe berekeningsystematiek een aanzienlijke verbetering voor het merendeel van de mensen die te maken krijgen met beslag op hun inkomen. Bij de mensen bij wie de daadwerkelijke woonkosten hoger zijn dan de fictieve woonkosten, kan in bepaalde gevallen een beroep worden gedaan op de uitzonderingsbepaling om de beslagvrije voet tijdelijk te verhogen of kan een beroep op de hardheidsclausule (zie het antwoord op vraag7 uitkomst bieden.
Klopt het dat bij het maken van de wet uit is gegaan van de aanname dat iedereen kan verhuizen naar een woning met woonlasten passend bij het inkomen? Vindt u ook dat deze aanname op de huidige woningmarkt totaal onrealistisch is?
Ten tijde van de totstandkoming van de wet was de overheersende gedachte dat mensen met woonkosten die hoger zijn dan passend bij het inkomen, hun uitgaven in overeenstemming brengen met hun gewijzigde financiële situatie. Ook als dit de nodige inspanningen en moeite vraagt.8 Onderdeel hiervan kan zijn het verhuizen naar een woning met lagere woonkosten, dan wel anderszins proberen zorg te dragen voor lagere woonkosten of hogere inkomsten. Dit is op de huidige woningmarkt moeilijker te realiseren, maar niet onmogelijk. Ik hecht eraan te benadrukken dat hiermee ook wordt gestimuleerd dat mensen die in verhouding tot het inkomen te hoge woonkosten hebben, op zoek gaan naar goedkopere woonruimte. Te hoge uitgaven aan levensonderhoud, waarvan de woonkosten een groot deel beslaan, kunnen in veel gevallen oorzaak zijn van financiële problemen. De wet heeft mede tot doel te voorkomen dat mensen, na een moeilijke periode waarin beslag op het inkomen is gelegd, terugvallen in de oude situatie met vaste lasten die te hoog zijn voor hun inkomen.
Kunt u aangeven hoe de wet aangepast kan worden om het probleem van woonlasten op te lossen? Bent u voornemens dit op korte termijn te gaan doen?
De huidige wet is sinds 1 januari jl. in werking getreden. De wet voorziet in een evaluatie – binnen vijf jaar na inwerkingtreding – van de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Daarnaast zal de werking van de wet in 2022/2023 worden onderzocht door een externe partij. Ik zal de effecten rond de woonkosten meenemen het externe onderzoek en de wetsevaluatie.
De vtlb-berekening wordt nu aangepast, maar wat kunt u op korte termijn doen voor mensen die niet in een schuldhulpverleningstraject zitten? Hoe kunnen deurwaarders bij beslaglegging rekening houden met het feit dat sommige mensen hogere woonlasten hebben?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Had dit voorkomen kunnen worden als de rekentool eerder was ontwikkeld en dus ook beter getest had kunnen worden?
De keuze om de berekening uit te voeren met fictieve woonkosten in plaats van daadwerkelijke woonkosten is een bewuste keuze bij de totstandkoming van deze wet geweest. De keuze staat los van het ontwikkelen of testen van de rekenmodules voor de berekening van de beslagvrije voet.
Het artikel ‘Hoe je door de TOZO-regeling als ZZP’er in de schulden belandt’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe je door de TOZO-regeling als ZZP’er in de schulden belandt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor ondernemers onbegrijpelijk is dat ze steun zouden moeten terugbetalen wanneer ze wel aan de voorwaarden voldeden bij aanvraag?
Zelfstandig ondernemers die voldoen aan de geldende voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Tozo, hebben recht op een Tozo-uitkering. Vanaf maart 2020 is in samenwerking met VNG en Divosa in zeer korte tijd de Tozo tot stand gekomen. Dit alles om ervoor te zorgen dat ondernemers snel en accuraat geholpen konden worden. Om die reden is de Tozo ook gebaseerd op de Participatiewet. Omdat gemeenten bekend zijn met die regeling, konden zij de uitvoering snel ter hand nemen. Vanaf het begin hebben Rijk en gemeente zo snel mogelijk gecommuniceerd over de specifieke voorwaarden van de Tozo.
Ondanks de intensieve communicatie en het feit dat het wettelijke kader van de Participatiewet een bekend gegeven voor gemeenten is, is in een paar specifieke situaties onduidelijkheid ontstaan over de vereisten van de Tozo. In die situaties gaat het onder andere om de kinderalimentatie en de aanspraak op studiefinanciering. In beide gevallen is er reeds actie ondernomen om gemeenten en accountants hiermee coulant om te laten gaan, met als doel om terugbetalingsproblemen bij ondernemers te voorkomen.
Wat betreft de kinderalimentatie is gebleken dat hierover door SZW tijdens de Tozo 1 periode niet consistent en begin mei enige dagen foutief is gecommuniceerd. Mogelijk hebben gemeenten daarom ook niet helder gecommuniceerd naar ondernemers dat kinderalimentatie meegerekend moest worden als onderdeel van het netto-inkomen. In het «Gemeentenieuws van SZW (2020-07)» zijn gemeenten opgeroepen om in deze gevallen ruimhartig maatwerk toe te passen en gebruik te maken van de mogelijkheden die de Participatiewet biedt.
Op grond van de Participatiewet dienen gemeenten bij jongeren tot 27 jaar die niet studeren te beoordelen of zij niet toch mogelijkheden hebben om te gaan studeren en aanspraak te maken op studiefinanciering. Als dit het geval is, bestaat er geen recht op bijstand op grond van de Participatiewet. Omdat de Tozo op de Participatiewet is gebaseerd zou dit ook moeten gelden voor jonge ondernemers die aanspraak willen maken op een uitkering op grond van de Tozo. Er is echter gebleken dat veruit de meeste gemeenten ondernemers tot 27 jaar hierop niet beoordeeld hebben, waardoor zij gewoon recht op Tozo toegekend gekregen hadden. Om hier geen misverstand over te laten ontstaan heeft de toenmalige Staatssecretaris op 24 november 2020 een brief aan uw Kamer gestuurd2. Daarin valt te lezen dat de uitsluitingsgrond ten aanzien van jongeren tot 27 jaar die zouden kunnen studeren, en daardoor aanspraak zouden kunnen maken op studiefinanciering, buiten toepassing wordt verklaard voor de Tozo.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ondernemers juist verder in de schulden raken als gevolg van het moeten terugbetalen van deTijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO), die in eerste instantie door gemeenten is toegekend en waarvan het leek dat zij aan de voorwaarden voldeden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om gemeenten te vragen hier coulant mee om te gaan en waar nodig het benodigde maatwerk te leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor de ondernemers die niet in aanmerking komen voor de TOZO en deze moeten terugbetalen, de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) toegankelijk zou moeten zijn?
De TONK heeft betrekking op een tegemoetkoming voor noodzakelijke (woon)kosten voor levensonderhoud die door onvoorziene omstandigheden niet meer door het huishouden gedragen kunnen worden. Gemeenten hebben decentrale beleidsvrijheid in de uitvoering van de TONK. Ook ondernemers die niet in aanmerking komen voor Tozo of deze terug moeten betalen en daardoor de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen betalen, kunnen als zij voldoen aan de lokale voorwaarden een beroep doen op TONK.
Klopt het dat de terugbetaaltermijn voor ondernemers die TOZO moeten terugbetalen maximaal 3 jaar is? Deelt u de mening dat dit een krappe betaaltermijn is voor mensen die hun laatste reserves moeten aanwenden om door de coronacrisis heen te komen?
De maximale looptijd van Tozo-leningen bedrijfskapitaal (de periode vanaf het moment van verstrekking tot het moment waarop deze moet zijn terugbetaald) bedraagt 42 maanden. De lening wordt verstrekt tegen een rentepercentage van 2%. Op dit moment beraadt het kabinet zich over de schuldenpositie van bedrijven als gevolg van de coronacrisis, waaronder ook de voorwaarden van de Tozo-lening. Uw Kamer zal hierover spoedig geïnformeerd worden.
Bent u bereid om de terugbetaaltermijn te verruimen en ervoor te zorgen dat hier geen rente over betaald hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht van een “veroordeelde stalker, neptherapeut, fraudeur en toch jeugdzorgdirecteur” |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de jeugdzorgdirecteur en eigenaar van het door hem opgerichte zorgbedrijf Compass GGZ sinds tien jaar kwetsbare kinderen en jongeren behandelt?1
Het zorgbedrijf Compass GGZ levert sinds 2011 zorg. Het betreft zorg op basis van de Zorgverzekeringswet en jeugdhulp op basis van de Jeugdwet.
Kunt u ook bevestigen dat deze jeugdzorgdirecteur en eigenaar zich valselijk voor psychotherapeut uitgeeft? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
De IGJ heeft in 2018 tijdens de voorbereiding op een toezichtsbezoek geconstateerd dat de bestuurder zich uitgaf als psychotherapeut, terwijl hij niet als zodanig was ingeschreven in het BIG register. IGJ heeft destijds de bestuurder er op aangesproken dat gebruik van een dergelijke titel, zonder dat er een inschrijving in het BIG register is opgenomen, opgevat wordt als titelmisbruik. De bestuurder gaf daarop aan dat dit op een misverstand berustte en dat hij deze titel niet meer zou voeren.
In 2020 heeft de gemeente Nijmegen vastgesteld dat deze persoon het BIG-registratienummer van een familielid gebruikte. De IGJ is door de gemeente Nijmegen hierover geïnformeerd. Nadat de inspectie hierover werd geïnformeerd, heeft zij via de website van de instelling onderzocht of zij deze overtreding ook daadwerkelijk kon vaststellen. Op dat moment kon titelmisbruik niet worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat deze jeugdzorgdirecteur tevens door de rechter is veroordeeld voor stalking en bedreiging met ernstige mishandeling?
Vanwege de uitgebreide berichtgeving in de media en de daarin gemelde details, zal bij uitzondering worden ingegaan op het optreden van IGJ en Justis in deze casus. Omwille van de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkene kunnen er geen uitspraken worden gedaan over individuele strafzaken.
Kunt u bevestigen dat deze jeugdzorgdirecteur in zijn voormalige baan als bestuurder van een detentiecentrum voor uitgeprocedeerde asielzoekers valsheid in geschrifte heeft gepleegd en hiervoor eveneens is veroordeeld?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het juist dat dit bedrijf in tien jaar tijd uitgroeide tot een organisatie die actief is in meer dan 100 gemeenten met een omzet van bijna 5,3 miljoen euro in 2019? Zo ja, is bij u bekend hoeveel winst dit bedrijf heeft gemaakt over de afgelopen tien jaar?
Evenals bij andere zorgaanbieders is de geconsolideerde jaarrekening 2014 de eerste openbaar gemaakte jaarrekening van de Compass groep (bron: www.jaarverslagenzorg.nl). Daarin is vermeld dat de Compass groep is ontstaan in 2011. De totale omzet van de Compass groep bedragen in 2019 volgens de geconsolideerde jaarrekening € 5,6 miljoen en bestaan nagenoeg geheel uit opbrengsten op grond van de Zorgverzekeringswet en de Jeugdwet. Of de Compass groep actief is in meer dan 100 gemeenten kan op basis van openbare informatie niet worden vastgesteld.
Het resultaat na vennootschapsbelasting van de Compass groep over de jaren 2014 tot en met 2019 (zes jaar) volgens de geconsolideerde jaarrekeningen bedraagt € 1,8 miljoen, hetgeen overeenkomt met een gemiddeld nettoresultaat van 10% (ten opzichte van de totale opbrengsten).
Is het juist dat de rekeningen die Compass GGZ aan gemeenten en verzekeraars stuurt, niet onderbouwd zijn en dat bij sommige cliënten voor honderden uren aan zorg is gedeclareerd, die nooit is geleverd?
Hier wordt nu door verschillende partijen – NZA, zorgverzekeraars en gemeenten – nader onderzoek naar gedaan.
Zijn al deze facturen door gemeenten en verzekeraars betaald? Zo nee, waarom hebben sommige gemeenten en verzekeraars dan niet betaald?
Zie antwoord op vraag 6.
Indien zij niet betaald hebben, omdat zij een niet pluis gevoel hadden c.q. de antecedenten van betrokkene hadden achterhaald, waarom heeft dat bij de andere verzekeraars en gemeenten geen «belletje doen rinkelen»?
Als zorgverzekeraars een «niet pluis gevoel» hebben en op basis van nader onderzoek een vermoeden van fraude hebben, kunnen zij hierover de andere zorgverzekeraars actief informeren. Hiervan maken zij zeer frequent gebruik.
Op dit moment is het voor gemeenten nog niet mogelijk om dit soort situaties actief met elkaar te delen. Ook verzekeraars en gemeenten kunnen elkaar nog niet actief informeren over vermoedens van fraude doordat een grondslag voor deze gegevensdeling ontbreekt.
Om betere gegevensuitwisseling mogelijk te maken is het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel is controversieel verklaard. In het kort behelst dit wetsvoorstel het volgende:
Indien gemeenten en zorgverzekeraars vanuit de hun ter beschikking staande informatie of een niet pluis gevoel niet hebben betaald, hebben zij dan tevens het contract met dit zorgbedrijf beëindigd? Zo nee, waarom waren er dan geen contractuele gevolgen?
In het artikel wordt aangegeven dat Compass met de meeste zorgverzekeraars geen contract heeft. Als er wel een contract bestaat, kan het beëindigen daarvan een ultieme consequentie zijn als er onrechtmatigheid is vastgesteld. Het is ons niet bekend of zorgverzekeraars hun contract hebben beëindigd. Uiteraard geldt dat ook bij niet-gecontracteerde zorg de zorg rechtmatig moet zijn.
Het is aan de gemeenten om facturen al dan niet te betalen. Gemeenten kunnen contracten beëindigen bij fraude. Het is ons niet bekend of dit gebeurd is.
Aan welke eisen dient een (jeugd)zorgbedrijf precies te voldoen? Geldt daarvoor tevens een toelating en zo ja, waaraan dient een dergelijk zorgbedrijf te voldoen en wie oefent daarop de controle uit? Hoe is die controle bij dit zorgbedrijf precies gegaan en wat was daarvan de uitkomst?
Zie ook het antwoord op vraag 11 over de inkoopvoorwaarden van gemeenten.
Een jeugdhulpaanbieder moet verantwoorde hulp leveren. Dit betekent dat de hulp die wordt geleverd, van goed niveau moet zijn, en in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend, afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. Het personeel en materieel moet kwalitatief en kwantitatief zo door de jeugdhulpaanbieder zijn georganiseerd dat deze redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde jeugdhulp. Er is geen toelatingensystematiek voor jeugdhulpaanbieders zoals in de huidige Wtzi. Met de inwerkingtreding van de Wtza op 1 januari 2022 komt er wel een meldplicht voor bestaande en nieuwe jeugdhulpaanbieders, zodat alle jeugdhulpaanbieders in beeld zijn bij de IGJ. Daarnaast is een jeugdhulpaanbieder verplicht jaarlijks digitaal een jaardocument maatschappelijke en financiële verantwoording in te dienen. De IGJ ziet hierop toe.
Een aantal kwaliteitseisen is zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet zijn opgenomen. Zo is het bij bepaalde werkzaamheden verplicht om geregistreerde professionals in te zetten. Er moet bovendien sprake zijn van systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder. De gemeente ziet hierop toe bij de inkoop. Voor alle medewerkers is een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verplicht. Er is een meldplicht bij de IGJ in geval van calamiteiten. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van de jeugdhulp. Ook kunnen gemeenten, naast de wettelijke kwaliteitseisen, in de voorwaarden bij hun contractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders zelf ook nog eisen stellen aan de kwaliteit van de jeugdhulp.
De IGJ heeft in 2018 een toezichtsbezoek gebracht aan deze instelling. Na het bezoek van de IGJ ontving de IGJ in 2018 en 2019 verschillende signalen over Compass. De aard van de signalen was divers. Ze hadden deels betrekking op de kwaliteit van zorg en deels op mogelijk frauduleuze handelingen. Deze signalen waren voor de IGJ aanleiding om in 2019 op toezichtsbezoek te gaan. Tijdens dit bezoek zijn tekortkomingen geconstateerd. Het rapport van dit bezoek is op 5 maart 2020 gepubliceerd op de website van IGJ, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Compass Nijmegen en Wijchen oktober 2019 (igj.nl). Over de geconstateerde tekortkomingen is een verbeterplan gevraagd en een auditverslag. Deze zijn beide ontvangen. Het bezoek is afgesloten met de berichtgeving aan Compass dat de IGJ (onaangekondigd) de voortgang in de uitvoering van de verbetermaatregelen kan komen toetsen.
Na het toezichtsbezoek in 2019 en het afsluiten daarvan in 2020 heeft de IGJ weer verschillende signalen ontvangen over mogelijke zorgfraude, over bejegening en over de kwaliteit van zorg. Deze signalen zijn voor de IGJ, samen met de signalen van Follow the Money en het opstappen van de raad van commissarissen aanleiding geweest voor een recent gesprek met de opgestapte raad van commissarissen en een nieuw toezichtsbezoek. De uitkomsten van dit bezoek zijn nog niet gepubliceerd.
Hoe controleren gemeenten en (jeugd)zorgverzekeraars, alvorens een contract te tekenen, of het (jeugd)zorgbedrijf aan alle te stellen eisen voldoet?
Gemeenten stellen kwaliteitseisen in hun inkoopdocumenten: het Programma van Eisen en de gunningscriteria. Daarnaast is het bij de inkoop van jeugdhulp gebruikelijk om uitsluitingsgronden te hanteren (waaronder deelneming aan een criminele organisatie/omkoping/fraude/witwassen van geld), evenals (knock-out) geschiktheidseisen (bijvoorbeeld SKJ-registratie). Hiermee hebben gemeenten op voorhand de mogelijkheid om aanbieders die niet aan de gestelde eisen voldoen, uit te sluiten van verdere deelname aan het inkooptraject. Gemeenten kunnen aanvullende kwaliteitseisen in de contracten stellen, boven de wettelijk vastgestelde vereisten en de veldnormen (zoals kwaliteitsstandaarden).
Jaarlijks publiceren zorgverzekeraars het inkoopplan met daarin de inkoopvoorwaarden waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor een contract met betreffende zorgverzekeraar. Dit gaat om eisen zoals het voldoen aan de goverancecode, voldoen aan de vereisten van de Wtza en kwaliteitseisen. Ook hanteren zorgverzekeraars verschillende uitsluitingsgronden, zoals het in het verleden niet mee hebben willen werken aan materiele controle door de zorgverzekeraar.
Wat vindt u ervan dat over de ruggen van kwetsbare kinderen en/of jongeren en de gezinnen waarvan zij deel uit maken, die complexe zorg nodig hebben, facturen worden gedeclareerd en betaald, voor zorg die in veel gevallen ook nog eens niet is geleverd?
Wij vinden het zeer kwalijk als een aanbieder onrechtmatig declareert.
Er is een heel instrumentarium voor gemeenten en zorgverzekeraars beschikbaar om te toetsen of de kwaliteit van zorg op orde is en of zorg daadwerkelijk is geleverd.
Gemeenten hebben mogelijkheden voor controle door sturing bij de contractering, aanbesteding en via toezicht. De gemeenteraad controleert de jaarrekening van de gemeente, die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. Het financieel toezicht is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG. Verder kan de gemeente materiële controles uitvoeren en bij gerede twijfels een fraude onderzoek te starten. Het toezicht bij de Jeugdwet is centraal geregeld via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd die aanbieders controleert op kwaliteit.
Ook zorgverzekeraars hebben de laatste jaren hun inspanningen op fraudebeheersing verder geïntensiveerd. Hun instrumentarium bestaat onder meer uit het screenen van zorgaanbieders, het uitvoeren van declaratiecontroles en waar nodig materiële controles, het onderzoeken van signalen vanuit controles of van verzekerden en het nemen van maatregelen na het vaststellen van fraude.
Hoe is het mogelijk dat deze jeugdzorgdirecteur zonder opleiding, mèt een strafblad en onder valse titel zorg verleent aan kwetsbare kinderen en jongeren?
Zoals u weet kunnen hier geen uitspraken worden gedaan over individuele strafzaken. Zie ook het antwoord op vraag 2 en op vraag 18.
Kunt u bevestigen dat de raad van toezicht van dit zogenaamde zorgbedrijf in strijd met de regels, niet is ingeschreven in het handelsregister en nooit formeel benoemd is door een notaris?
Er is inderdaad geen toezichthoudend orgaan ingeschreven in het handelsregister. Voor benoeming van commissarissen bij een besloten vennootschap (BV) is op grond van art. 2:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een besluit nodig van de algemene vergadering van aandeelhouders. Inschrijving in het handelsregister is niet verplicht. Wel dient op basis van artikel 6 Wet toelating zorginstellingen (WTZi) statutair te worden vastgelegd hoe aan de eisen rondom de bestuursstructuur, waaronder het hebben van een toezichthoudend orgaan, wordt voldaan. De statuten dienen te worden opgesteld door een notaris. Noch de WTZi of daarop gebaseerde regelgeving, noch het BW eisen echter dat de namen van de commissarissen in de statuten worden opgenomen.
Klopt de informatie dat een ambtenaar van het Ministerie van Justitie en Veiligheid commissaris is bij dit bedrijf? Was deze nevenfunctie door de betrokken ambtenaar bij het ministerie gemeld en zo ja, heeft het ministerie daartoe verlof verleend c.q. daarmee ingestemd?
De betreffende ambtenaar is in dienst van de Dienst Justitiële Inrichtingen en sinds juli 2020 betrokken als lid van de raad van commissarissen van Compass. Hij heeft zijn nevenfunctie conform de regels gemeld bij zijn leidinggevende.
Is hier tevens sprake van een betaalde en/of bezoldigde nevenfunctie en zo ja, om welk bedrag aan vergoedingen gaat het hier? Zijn bij het betalen en ontvangen van deze vergoedingen alle fiscale regels in acht genomen?
Voor deze functie is volgens mededeling van betrokkene een onkostenvergoeding vastgesteld van 2.500 euro per jaar. Over het jaar 2020 is een vergoeding verstrekt; deze vergoeding wordt betrokken bij de belastingaangifte inkomstenbelasting over het jaar 2020.
Vindt u dat deze ambtenaar nog steeds commissaris kan zijn bij een dergelijk zorgbedrijf? Zo ja, wilt u uw antwoord motiveren? Zo nee, wat betekent dat dan precies?
Wij kunnen u melden dat de betreffende ambtenaar zich op 24 april met directe ingang heeft teruggetrokken als lid van de raad van commissarissen van Compass. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg zijn hiervan (via de voorzitter van de raad van commissarissen) en met redenen omkleed op de hoogte gesteld.
Is het juist dat de jeugdzorgdirecteur, ondanks zijn eerdere rechterlijke veroordelingen, een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft gekregen? Zo ja, hoe kunt u dit verklaren? Hoe beoordeelt u een dergelijke gang van zaken?
Doorgaans wordt er vanwege de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over individuele aanvragen voor een Verklaring Omtrent het gedrag (VOG). Vanwege de uitgebreide berichtgeving in de media en de daarin gemelde details, zullen wij gestelde vragen op hoofdlijnen beantwoorden.
De betreffende jeugdzorgdirecteur heeft inderdaad een VOG gekregen voor het uitvoeren van werkzaamheden bij Compass. Bij een VOG-aanvraag vermeldt de werkgever op het aanvraagformulier, op welk screeningsprofiel de (aspirant) werknemer moet worden gescreend. In dit geval is een VOG aangevraagd voor de functie van «bestuurder» in combinatie met het screeningsprofiel «personen», waaronder het belast zijn met de zorg voor minderjarigen. Doordat er sprake was van een ongebruikelijke combinatie van de beoogde functie en het aangegeven screeningsprofiel is de functieomschrijving door Justis opgevraagd. Op basis van de overlegde functieomschrijving kwam duidelijk naar voren dat de aanvrager in de beoogde functie uitsluitend verantwoordelijk is voor het aangaan en onderhouden van zakelijke transacties. Gelet hierop is ambtshalve het screeningsprofiel aangepast in «zakelijke transacties», waaronder het beslissen over offertes (het voeren van onderhandelingen en het afsluiten van contracten) en het doen van aanbestedingen, hetgeen leidde tot afgifte van de VOG.
Abusievelijk is niet het screeningsprofiel «zakelijke transacties» aangepast op de VOG, maar is het oorspronkelijke screeningsprofiel «personen» afgedrukt op de VOG. De VOG geeft hierdoor geen juist beeld van de screening die heeft plaatsgevonden. Wanneer dergelijke fouten in de uitvoering worden geconstateerd, wordt de VOG door Justis ingetrokken. Per aangetekende post ontvangt betrokkene het verzoek om de betreffende VOG terug te sturen naar Justis. Dit verzoek is ook recentelijk gedaan richting de bestuurder van Compass.
Een dergelijke fout moet in de toekomst vanzelfsprekend worden voorkomen, want dit kan het vertrouwen doen afnemen in de VOG-screening of in sectoren die van deze screening gebruik maken. De dienst Justis treft daarom maatregelen waarmee wordt voorkomen dat er verkeerde functieprofielen worden afgedrukt op de VOG.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd(IGJ) op de hoogte van de hierboven genoemde misstanden? Zo ja, wanneer precies wist de IGJ dit en wat heeft zij met die wetenschap wanneer precies gedaan? Welke maatregelen heeft zij toen op welk moment genomen om hieraan een einde te maken?
Na het bezoek van de IGJ ontving zij in 2018 en 2019 verschillende signalen over Compass. De aard van de signalen waren divers. Ze hadden deels betrekking op de kwaliteit van zorg en deels op mogelijk frauduleuze handelingen. De opeenstapeling van signalen was voor de IGJ aanleiding een toezichtsbezoek uit te voeren. Vanuit de rol als toezichthouder op kwaliteit en veiligheid van zorg is in dit bezoek de focus gelegd op de kwaliteit van zorg en goed bestuur. Hierbij zijn de signalen die betrekking hadden op de kwaliteit geverifieerd. Van dit bezoek is een rapport geschreven dat op 5 maart 2020 is gepubliceerd op de website van IGJ, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Compass Nijmegen en Wijchen oktober 2019 (igj.nl).
Over de geconstateerde tekortkomingen is een verbeterplan gevraagd en een auditverslag. Deze zijn beide ontvangen. Het bezoek is afgesloten met de berichtgeving aan Compass dat de IGJ (onaangekondigd) onder andere de voortgang in de uitvoering van de verbetermaatregelen kan komen toetsen.
Na het toezichtsbezoek in 2019 en het afsluiten daarvan in 2020 heeft de IGJ weer verschillende signalen ontvangen over vermeende zorgfraude, over bejegening en over de kwaliteit van zorg. Deze signalen waren afkomstig van gemeenten, burgers en zorgverzekeraars. Tussen verschillende partijen is contact over deze signalen, ook het Informatie Knooppunt Zorgfraude is hierbij betrokken. De bedoeling hiervan is te beoordelen of een gezamenlijk toezichtstraject een meerwaarde geeft en zo ja, deze in te zetten. Deze signalen zijn voor IGJ, samen met de signalen van Follow the Money en het opstappen van de raad van commissarissen aanleiding geweest voor een recent gesprek met de opgestapte raad van commissarissen en een nieuw toezichtsbezoek. De uitkomsten van dit bezoek zijn nog niet gepubliceerd.
De IGJ heeft Justis ter controle gevraagd of de VOG daadwerkelijk was verstrekt. Dit bleek het geval te zijn. Zie hiertoe het antwoord op vraag 18.
Indien de IGJ, nadat zij wist van deze misstanden, geen maatregelen heeft genomen, welke verklaring heeft u dan daarvoor? Wat is daarover uw oordeel en wat betekent dat voor de bestaande werkwijze van de IGJ?
Zie het antwoord op vraag 19. Het meest recente onderzoek naar deze instelling is nog niet afgerond. De inspectie heeft onlangs de opgestapte raad van commissarissen gesproken en een toezichtsbezoek gebracht. Wanneer de inspectie tekortkomingen constateert, kan zij hierop handhaven.
Indien de IGJ wel al langer op de hoogte was van deze misstanden, heeft zij daarover dan tevens per ommegaande de gemeenten en zorgverzekeraars, die met dit zorgbedrijf hadden gecontracteerd, geïnformeerd? Zo nee, waarom is dat niet direct gebeurd?
De IGJ heeft ons gemeld dat zij rondom casuïstiek regelmatig contact heeft met betrokken gemeenten of zorgverzekeraars en het Informatieknooppunt Zorgfraude. Contact tussen deze partijen ziet op signalen van mogelijke zorgfraude en de kwaliteit van zorg. Bovenstaande werkwijze wordt ook in deze casus toegepast.
Worden alle gemeenten en (jeugd)zorgverzekeraars voor een dergelijk malafide zorgbedrijf en/of hun eigenaren/directeuren op de hoogte gesteld c.q. gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van een (mogelijk) malafide zorgbedrijf gaat er niet automatisch een signaal of een waarschuwing naar alle gemeenten en zorgverzekeraars, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bestaat er een zwarte lijst van bewezen malafide (jeugd)zorgorganisaties en/of hun eigenaren/directeuren bij de IGJ en zo ja, hoe kunnen gemeenten en zorgverzekeraars van deze lijst kennisnemen? Kunnen cliënten en/of verzekerden eveneens van deze zware lijst op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe zal aan die bekendheid vorm en inhoud worden gegeven?
Nee, een dergelijke lijst is er niet. Wel houdt de inspectie ten behoeve van het verstrekken van informatie aan zorgaanbieders, in het kader van de vergewisplicht, aantekening bij van zorgverleners waarvan de inspectie na onderzoek heeft geconcludeerd dat sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. Daarnaast zijn er op de website van de IGJ openbare rapporten te vinden die de IGJ heeft gepubliceerd.
Kunt u het inspectierapport van de IGJ met het oordeel over het zorgbedrijf Compass GGZ per ommegaande en vooruitlopend op de beantwoording van deze vragen naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport uit 2020 is openbaar, zie de link die is toegevoegd bij vraag 19.
Behandelt de betreffende jeugdzorgdirecteur nog steeds zelf ook kwetsbare minderjarigen? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Wat is het oordeel van de IGJ daarover (geweest)?
Zie het antwoord op vraag 19. Het onderzoek van de IGJ is nog niet afgerond. Wanneer de IGJ constateert dat er niet wordt gewerkt conform de norm van verantwoorde werktoedeling, kan de inspectie handhavend optreden.
Welke maatregelen gaat u op welke termijn nemen om er voor te zorgen dat er per direct een einde komt aan deze wanpraktijk? Welke rol speelt de IGJ daarin en welke bevoegdheden heeft die daartoe?
Zie ook het antwoord op vraag 19: Op grond van nieuwe signalen heeft de IGJ besloten de instelling nader te onderzoeken. Met de aanvullende signalen vanuit de media en de melding dat de raad van commissarissen zijn taken neerlegt, heeft IGJ aanleiding gezien om te spreken met de afgetreden raad van commissarissen en een bezoek te brengen aan de instelling. Wanneer de IGJ risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van zorg constateert kan zij handhaven. Het onderzoek van de IGJ is nog niet afgerond.
Zijn er bij u en/of de IGJ meerdere vergelijkbare misstanden of signalen bekend over andere jeugdzorgaanbieders en/of hun eigenaren/directeuren? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen? Hoe is daarop per geval door u en de IGJ geacteerd?
Voor informatie over toezichttrajecten verwijzen wij u naar de IGJ-website waarop rapporten over (jeugd)zorgaanbieders openbaar worden gemaakt. Zoals eerder aangegeven is er geen zwarte lijst van aanbieders of bestuurders.
Het Informatieknooppunt zorgfraude (IKZ) vormt het platform waarop fraudesignalen door partners worden uitgewisseld en zorgt voor gezamenlijke coördinatie op de uitwisseling van informatie.
Het IKZ heeft in 2020 ongeveer 30 signalen ontvangen die specifiek betrekking hadden op jeugdhulp (exclusief begeleid en beschermd wonen). Let wel, het betreft hier vermoedens van fraude en dit aantal geeft geen inzicht in het totaal aantal fraudesignalen noch in de totaalomvang van fraude met betrekking tot jeugdhulp in het hele land. Voor gemeenten en andere IKZ partners geldt overigens geen meldplicht bij het IKZ.
Deelt u ook de mening dat het toezicht en de controle hier schromelijk tekort zijn geschoten? Welke verklaring heeft u hiervoor en wie of welke organisatie en/of functionaris is daarvoor verantwoordelijk?
Voorafgaand aan de publicatie van Follow the Money heeft de IGJ al besloten dat vervolgonderzoek nodig was. Op het titelmisbruik heeft de IGJ de bestuurder al eerder aangesproken. Nieuwe signalen zijn, samen met het aftreden van de raad van commissarissen en het artikel van Follow the Money, voor de IGJ aanleiding geweest om opnieuw een bezoek te brengen en de afgetreden raad van commissarissen te spreken. Zoals eerder benoemd, kan de IGJ handhaven wanneer er risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van zorg zijn.
Bij welke organisaties is op welke wijze vorm en inhoud gegeven aan het voorkomen van dergelijke misstanden en andere gevallen van fraude? Functioneert een dergelijk systeem voldoende efficiënt? Zo nee, welke stappen zullen daarvoor door u worden gezet?
Allereerst zijn alle inkooporganisaties er zelf verantwoordelijk voor dat zij zorg inkopen en financieren bij zorgaanbieders die goede kwaliteit zorg leveren en rechtmatig hun zorg declareren. Daartoe stellen zij eisen op waar zorgaanbieders aan moeten voldoen. Tijdens een inkoopprocedure vraagt de inkopende partij daarvoor ook gegevens op bij de zorgaanbieder zodat getoetst kan worden of de zorgaanbieder aan de gestelde eisen voldoet.
Daarnaast hebben alle ketenpartners hun eigen rol in de aanpak van fouten en fraude in de zorg. De verschillende partijen werken samen binnen de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ)3. Betrokken ketenpartners zijn gefocust op preventie, controle, toezicht en handhaving en opsporing. Het doel van het samenwerkingsverband is het versterken van de integriteit van de zorgsector door samenwerking tussen de convenantpartners te stimuleren, te coördineren en te vergroten door het uitwisselen van informatie en het uitwisselen van kennis, inzicht en vaardigheden.
Om de onderlinge samenwerking en zorgvuldige gegevensuitwisseling bij de aanpak van zorgfraude verder te verbeteren, is o.a. het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) ingediend bij de Tweede Kamer, maar controversieel verklaard. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Welke maatregelen gaat u nemen om het toezicht en de controle op jeugdzorgorganisaties te verbeteren om voortaan dergelijke misstanden te voorkomen?
Gemeenten hebben mogelijkheden om te controleren door sturing bij de contractering, aanbesteding en via toezicht. Tijdens een lopend contract kunnen gemeenten periodieke gesprekken voeren over de hulp en over de wijze van declaratie en facturatie. Dergelijke gesprekken kunnen leiden tot nader onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn materiële controle inzetten en bij gerede twijfels een fraude onderzoek starten.
Het toezicht is bij de Jeugdwet centraal geregeld via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd die een wettelijke toezichtstaak heeft en aanbieders controleert op kwaliteit. Daarnaast heeft de Jeugdautoriteit een taak op het terrein van de continuïteit van zorg. Beide organisaties kunnen bij hun onderzoek stuiten op onregelmatigheden. De gemeenteraad controleert de jaarrekening van de gemeente die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. Het financieel toezicht is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat burgers opgejaagd worden en hun privacy wordt geschonden. |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Vindt u het getuigen van vertrouwen in de burger dat tot aan iemands afvalpasgebruik toe geregistreerd en gecontroleerd wordt welk gedrag we vertonen?1
Het artikel in De Volkskrant waarnaar u verwijst, ziet op de controle van gemeenten op de naleving van de verplichtingen uit de Participatiewet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van de uitkeringen en mogen daarom in individuele gevallen onderzoek doen. Dit onderzoek dient altijd binnen de grenzen van de onderzoeksbevoegdheid uit de Participatiewet en de jurisprudentie plaats te vinden.
Heeft u de proportionaliteit van afvalpasspionage door de rechter laten toetsen? Deelt u de mening dat deze behandeling van mensen beneden alle waardigheid is?
Nee, dat heb ik niet. De door het college genomen beslissingen zijn vatbaar voor bezwaar en beroep door de burger. Het is uiteindelijk aan de rechter om te toetsen of dat in deze casus proportioneel en rechtmatig was.
Klopt het dat het Inlichtingenbureau deze verregaande persoonlijke informatie van en over mensen samenbrengt? Op basis van welke wetten geschiedt dit en welke controle van andere overheidsorganen, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens, is hier op?
Nee, dat klopt niet. Het Inlichtingenbureau (hierna: IB) voert een aantal wettelijke taken uit ten behoeve van gemeenten die gebaseerd zijn op artikel 64 van de Participatiewet. Meer specifiek zijn verschillende instanties, zoals het UWV, de Belastingdienst en DUO, op grond van dit artikel verplicht inlichtingen te verstrekken aan de gemeente. Het IB levert informatiediensten aan gemeenten op basis van een wettelijke taak, als omschreven in de artikelen 1 van de Wet SUWI en 5.24 van het Besluit SUWI. Het verstrekken van informatie over gebruik van afvalpassen maakt daar geen deel van uit. De werkzaamheden van het IB zijn in lijn met deze regelgeving intermediair en ondersteunend ten behoeve van de uitvoering van gemeentelijke regelgeving. Zowel de wetgeving als de verwerkingen vallen onder het advies c.q. toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens. Verdere verantwoording legt het IB af aan de Minister van SZW als stelselverantwoordelijke. De bestuurlijke relatie tussen het IB en de Minister van SZW volgt uit de publieke taak van het IB zoals opgenomen in de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (Wet SUWI) en is beschreven in de statuten van de Stichting IB en in het Besluit SUWI (§ 5.7). De taken die het IB heeft in de vorm van informatieverstrekking zijn daarmee onderhevig aan controle door de formele wetgever, via het formuleren van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het IB. Ik zie er als opdrachtgever op toe dat het IB in lijn met deze wettelijk omschreven taken en bevoegdheden handelt. Er zijn geen aanwijzingen dat in strijd daarmee is of wordt gehandeld.
Verder legt het IB verantwoording af in de vorm van een jaarverslag, accountantscontrole en externe onafhankelijke EDP-audit op de gegevensverwerking (vanuit informatieveiligheidsperspectief).
Waarom is ervoor gekozen om het Inlichtingenbureau vorm te geven via een private stichting? Waarom is het nodig «onafhankelijk van de overheid Nederlandse gemeenten [te verbinden] met andere (overheids)instanties»?2 Welke gevolgen zouden er zijn als deze organisatie niet «onafhankelijk van de overheid» zou zijn?
Bij de oprichting van het IB is met de structuur van een private stichting gekozen voor een duidelijke scheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht. De bestuurlijke relatie tussen het IB en de Minister van SZW volgt uit de publieke taak van het IB zoals opgenomen in de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (Wet SUWI), het Besluit SUWI (§ 5.7) en de statuten van de Stichting IB. Het IB is niet onafhankelijk van de overheid, maar maakt daar deel van uit als een rechtspersoon met een wettelijke taak. De stichtingsvorm maakt wel dat de organisatie op enige afstand van het Rijk is gepositioneerd. Hiervoor is destijds gekozen omdat het IB fungeert als informatieknooppunt voor gemeenten.
Wie heeft de eindverantwoordelijkheid voor de acties van het Inlichtingenbureau? Op welke manier kunt u invloed uitoefenen op het beleid en de praktijk van deze organisatie? Kunt u een overzicht geven van alle momenten waarop er door een Minister invloed is uitgeoefend op het handelen van het Inlichtingenbureau en de reikwijdte van hun informatievergaring?
Zoals gezegd verricht het IB feitelijke handelingen op basis van een wettelijke taak. De eindverantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het bestuur van de stichting. Voor de taken die het IB in het kader van SUWI heeft, beschik ik als stelselverantwoordelijke over de nodige instrumenten. Een goed voorbeeld is de planning- en controlcyclus die met het IB is afgesproken en waarin ik in de meibrief mijn wensen kenbaar maak en mijn goedkeuring geef aan de uitwerking daarvan in het jaarplan van de stichting. Verder legt het IB verantwoording af in de vorm van een jaarverslag, accountantscontrole en externe onafhankelijke EDP-audit op de gegevensverwerking (vanuit informatieveiligheidsperspectief).
Klopt het dat het Inlichtingenbureau niet reageert op vragen en verzoeken om contact van de pers? Acht u het deel van een goed functionerende democratie wanneer «private» instanties die toegang hebben tot dusdanig veel privéinformatie van Nederlandse burgers weigeren vragen van journalisten te beantwoorden? Wat gaat u hier aan doen?
Nee, dat klopt niet. Het IB heeft met het Ministerie van SZW afgesproken dat de beantwoording van persvragen via de afdeling voorlichting van het Ministerie van SZW verloopt. Uiteraard levert het IB wel een belangrijke inhoudelijke bijdrage aan die beantwoording. Journalisten die per email of via de Servicedesk contact zoeken met het IB worden binnen een zo kort mogelijk termijn teruggebeld door een medewerker van de afdeling communicatie, waarna de betreffende journalist in contact wordt gebracht met de persvoorlichter van het Ministerie van SZW. Dat is in dit geval kennelijk niet goed gelopen.
Klopt het dat het Inlichtingenbureau niet onder de Wet openbaarheid van bestuur valt? Op welke manier kunnen burgers opvragen welke informatie over hen bekend is en misstanden aankaarten? Welke formele bevoegdheid heeft de Nationale ombudsman hier in?
Ja, dat klopt. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is van toepassing op bestuursorganen. Het IB is geen bestuursorgaan omdat het geen besluiten neemt die op rechtsgevolg zijn gericht, maar alleen feitelijke handelingen verricht om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken.
Als een burger inzage of correctie wenst in de gegevens die door het IB worden gekoppeld, dan kan een burger dit uiteraard verzoeken op grond van de AVG bij de gemeente of de desbetreffende bron(organisatie) zoals bijvoorbeeld de RDW. Het is ook mogelijk om contact op te nemen met het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties (MFO). Het MFO helpt burgers, bedrijven en overheidsorganisaties bij het corrigeren van een fout in een overheidsregistratie.
Daarnaast beschikt het IB over een klachtenregeling op basis waarvan (ook) burgers een klacht kunnen indienen over een handeling of bejegening door (medewerkers van) het IB. Bovendien kan een burger specifiek over de verwerking van persoonsgegevens bij iedere verwerkingsverantwoordelijke – per 1 juni 2021 dus ook het IB voor de taken op het terrein van werk & inkomen – inzage en correctie vragen. In de praktijk zullen deze verzoeken worden doorgeleid naar het betreffende college van burgemeester en wethouder, omdat zij het logisch aanspreekpunt zijn voor burgers met betrekking tot hun bijstandsuitkering en de gegevensverwerking die in dat verband plaats vindt.
De taken en bevoegdheden van de Nationale ombudsman zijn vastgelegd in de Wet op de Nationale ombudsman en de Algemene wet bestuursrecht. De Nationale ombudsman bepaalt zelf waar hij onderzoek naar doet en op welke klachten hij ingaat.
Het Inlichtingenbureau stelt zelf dat haar «medewerkers op geen enkele manier bij fraudeonderzoek betrokken zijn» en zij slechts «signalen afgeeft aan gemeenten», heeft u daarbij zicht op hoe gemeenten die «signalen» interpreteren en welke waarde hieraan wordt gehecht? Kunt u uitsluiten dat uitvoeringsdiensten bij gemeenten deze «signalen» toch opvatten als een constatering van fraude?
De signalen die het IB doorgeeft kunnen aanleiding zijn voor nader onderzoek door een gemeente. Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij met die signalen omgaan en de waarde die gemeenten aan de signalen hechten zal per signaal verschillen. Een melding dat een persoon met een bijstandsuitkering in detentie is genomen is een uitsluitingsgrond op grond van de Participatiewet en moet leiden tot stopzetting van de uitkering. Voor veel andere signalen zijn de gevolgen afhankelijk van de nadere onderzoeksbevindingen van de gemeente en de verklaring van de burger.
Klopt het dat het Inlichtingenbureau de uitvoerder was van het Systeem Risico Indicatie (SyRi)? Op welke manier heeft het Inlichtingenbureau de bevoegdheid gekregen om hier algoritmes voor te schrijven? Deelt u de mening dat het schrijven van algoritmes die data analyseren op basis van bepaalde, gekozen, variabelen om daaruit een persoon te selecteren een vorm van fraudeonderzoek is?
Het klopt dat het IB verwerker was voor SyRI. SyRI kon ingezet worden op verzoek van het samenwerkingsverband als genoemd in artikel 64 van de Wet SUWI. De Minister van SZW was verwerkingsverantwoordelijke voor het instrument. Concreet betekende dit dat het IB bij de samenwerkende partners gegevens uitvroeg, deze versleutelde zodat de persoonsgegevens onleesbaar waren (pseudonimiseren) en vervolgens vergeleek met de risico-indicatoren in het algoritme. De uitkomsten van deze vergelijking werden teruggekoppeld en met persoonsgegevens verstrekt aan de Inspectie SZW. Het IB heeft in het kader van SyRI geen algoritmes geschreven en fungeerde dus enkel als informatieknooppunt. Het IB deed zelf geen nader onderzoek en verwijderde de persoonsgegevens na de informatiekoppeling.
Waar ligt voor u de grens met betrekking tot het inbreuk maken op de privacy van inwoners van Nederland? Vindt u daarbij dat mensen in de bijstand minder rechten hebben?
Graag stel ik voorop dat eenieder in Nederland dezelfde (privacy)rechten heeft, ongeacht of iemand gebruik maakt van overheidsvoorzieningen als de bijstand.
De Participatiewet kent wel wettelijke kaders waar bijstandsgerechtigden zich aan moeten houden. Een zekere mate van controle op de naleving is noodzakelijk voor de houdbaarheid van het sociale zekerheidsstelsel in Nederland en zorgt ook voor noodzakelijk draagvlak bij al diegenen die door het betalen van belastingen dit stelsel bekostigen.
Deelt u de mening dat de losgeslagen fraudejacht door de overheid al teveel slachtoffers heeft gemaakt in onder andere het toeslagenschandaal en de Participatiewet?
Allereerst kan ik alleen maar beamen dat het afschuwelijk is wat de gedupeerden in de toeslagenaffaire is overkomen. Dat had nooit mogen gebeuren.
Rechtmatigheidscontrole en in het verlengde daarvan fraudebestrijding blijven echter van belang om maatschappelijk draagvlak te creëren en behouden voor bijstandsuitkeringen. Hierbij dient controle op de naleving plaats te vinden met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met respect voor de grondrechten van burgers. Zoals u weet ben ik bezig met een herijking van de Fraudewet, zoals aan uw Kamer toegelicht in de brief van 12 november 2020.3
Deelt u de mening dat door het gebruik van ondoorzichtige algoritmes, het wantrouwen in de burger en de gebrekkige financiering van de sociaaladvocatuur er te weinig mogelijkheid is voor burgers om zich te verweren tegen de overheid?
Het gebruik van «ondoorzichtige» algoritmes staat op gespannen voet met de hierboven genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het principe van transparantie en equality of arms. Zie onder andere de brief over Transparantie van algoritmes in gebruik bij de overheid.2
Daarnaast noemt u wantrouwen in de burger. Dat is geen houding waarmee de overheid de burger moet benaderen en behandelen. In lijn hiermee is in uw Kamer ook de motie aangenomen dat burgers een sterkere rechtspositie moeten krijgen en dat bij de sociale advocatuur hier ook structureel middelen voor vrijgemaakt moeten worden.4 Het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand wordt de komende jaren vernieuwd. De vernieuwing ziet onder andere op betere kwaliteit in het stelsel en op een meer burgergerichte overheid. Er is geen sprake van een bezuiniging. Voor betere vergoedingen voor de sociaal advocatuur is voor 2020 en 2021 € 36,5 miljoen per jaar beschikbaar gemaakt voor een tijdelijke toelage bovenop de basisvergoeding. Ook als we de uitgaven aan rechtsbijstand vergelijken met die in andere landen is geen sprake van gebrekkige financiering. Zo zijn de uitgaven aan gesubsidieerde rechtsbijstand per hoofd van de bevolking in Nederland 2,5 keer zo groot als in België en 3 keer zo groot als in Duitsland.
Deelt u in het licht van de constante stroom aan misstanden en grensoverschrijdingen bij de overheid en door het kabinet de mening dat tot het voltooien van de parlementaire enquête dienstverlening, handhaving en fraudebestrijding er bij overheidsdiensten een stop moet komen op de datahonger en doorgeslagen fraudejacht door de overheid?
Ik ben het met u eens dat datahonger en doorgeslagen fraudejacht niet wenselijk is. Tegelijkertijd weet ik ook dat gegevensverwerking door de overheid noodzakelijk is voor een goede dienstverlening en handhaving. Hetzelfde geldt voor fraudebestrijding, die noodzakelijk is om te voorkomen dat het draagvlak voor sociale zekerheid (of andere systemen waarbinnen gefraudeerd kan worden) zal worden ondermijnd. Daarbij is de overheid vanzelfsprekend gebonden aan beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder proportionaliteit en subsidiariteit.
Het bericht ‘Kabinet maakt vertrouwelijke notulen ministerraad openbaar.’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u in het spoeddebat over deze stukken op donderdag 29 april aanstaande aanwezig als bewindspersoon of als fractievoorzitter van het CDA?
Tijdens de formatieperiode kan een demissionair bewindspersoon deze functie combineren met het Kamerlidmaatschap, zoals is bepaald in art. 57 lid 3 van de Grondwet. Juist om deze rolzuiverheid te bewaken, kan uw vraag 4 niet worden beantwoord door het kabinet.
Het debat gaat vandaag over de notulen van de ministerraden, die het kabinet op 26 april jl. met uw Kamer heeft gedeeld. De Ministers van Financiën en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben in hun rol als leden van het kabinet aan deze ministerraden deelgenomen. De Minister van Financiën zal vanuit deze rol ook deelnemen aan het debat met uw Kamer. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is beschikbaar om deel te nemen aan het debat, mocht deze wens vanuit de Kamer bestaan.
Bent u in het spoeddebat over deze stukken op donderdag 29 april aanstaande aanwezig als bewindspersoon of als fractievoorzitter van D66?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reflecteert u op die dubbele petten in de context van de gevoelige inhoud van het nog te voeren spoeddebat alsook tegen de achtergrond van het actuele gesprek over macht en tegenmacht?
Deze mening delen wij niet. Tijdens de formatieperiode kan een demissionair bewindspersoon deze functie combineren met het Kamerlidmaatschap (art. 57 lid 3 Gw). Dit vraagt wel van betrokkenen dat zij expliciteren vanuit welke hoedanigheid zij spreken, en dat zij als Kamerlid in beginsel niet het woord voeren over onderwerpen die binnen hun portefeuille als bewindspersoon vallen.
Kunt u aangeven of u als fractievoorzitter uw fractie zult voorgaan in de voorbereiding van dit debat waarin onder andere hetgeen u in de rol van Minister wist, niet wist of gezegd hebt, onderdeel van bevraging zal zijn?
Kamervragen worden gesteld aan leden van het kabinet. Vragen die zien op de vergaderingen van Kamerfracties, kunnen niet door het kabinet beantwoord worden en moeten gesteld worden in het Kamerdebat.
Deelt u de mening dat deze vermenging van belangen in de context van dit toeslagenschandaal en – mede daaruit voortvloeiend – de ontstane crisissfeer in de relatie parlement–kabinet, in zichzelf het verschil tussen macht en tegenmacht onzichtbaar maakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 3.
De wachttijden voor sociale huurwoningen |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sociale huurwoning? In zeker een kwart van de gemeenten wacht je meer dan 7 jaar»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat woningzoekenden in een kwart van de gemeenten meer dan 7 jaar op de wachtlijst voor een sociale huurwoning moeten staan? Deelt u de conclusie dat de woningmarkt een grote puinhoop is, die onder uw bewind alleen maar groter is geworden?
Ik vind het zeer ongewenst dat woningzoekenden lang op de wachtlijst moeten staan voor zij een sociale huurwoning toegewezen kunnen krijgen. Daarom heb ik verschillende maatregelen genomen om de bouw van nieuwe woningen te versnellen en de druk op de woningmarkt te verlagen. Naast de inzet van middelen voor de Woningbouwimpuls heb ik samen met Aedes en de VNG afspraken gemaakt over de bouw van 150.000 sociale huurwoningen en het toevoegen van 10.000 flexwoningen in de komende twee jaar. Daarnaast heb ik voor 2021 wederom 50 miljoen euro beschikbaar gesteld als stimulans voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waaronder vergunninghouders.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in tien jaar Rutte meer dan 110.000 sociale huurwoningen – mét voorrang – zijn weggegeven aan statushouders, terwijl de Nederlanders steeds langer op een woning moeten wachten?
Nee. Vergunninghouders hebben na het verkrijgen van een verblijfsvergunning recht op huisvesting. Sinds 2017 zijn gemeenten geheel vrij om te kiezen hoe zij in deze huisvesting willen voorzien, op basis van een lokale afweging. Dit kan in een sociale huurwoning, maar bijvoorbeeld ook in flexibele huisvesting.
Tijdige huisvesting van vergunninghouders is niet alleen in het belang van deze vergunninghouders, maar ook van de Nederlandse samenleving: snelle huisvesting laat vergunninghouders sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Bovendien worden door een snelle doorstroom naar huisvesting de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt.
Belangrijker dan de verdeling van woonruimte is het aanjagen van de woningbouwproductie, zodat iedereen in aanmerking komt voor betaalbare en passende huisvesting. Daarom heb ik verschillende maatregelen genomen, die ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht.
Deelt u de mening dat onvergeeflijk is dat steeds meer Nederlanders door de woningnood letterlijk op straat of in de daklozenopvang belanden, terwijl statushouders er lekker warmpjes bijzitten in hun sociale huurwoning?
Thuis- en dakloosheid is een groot probleem. Om dak- en thuisloosheid terug te dringen is de Staatssecretaris van VWS, samen met de Staatssecretaris van SZW en mij, de brede aanpak dak- en thuisloosheid Een (t)huis, een toekomst gestart. Met deze aanpak wordt ingezet op het voorkomen van dak- en thuisloosheid, het vernieuwen van de maatschappelijke opvang en het realiseren van 10.000 extra woonplekken met benodigde begeleiding. Het kabinet heeft voor de periode 2020–2021 € 200 miljoen extra beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de brede aanpak. Tegelijkertijd is het huisvesten van statushouders een belangrijke verantwoordelijkheid van gemeenten. Door tijdig te huisvesten wordt de inburgering bevorderd en blijven de maatschappelijke kosten van opvang beperkt.
Deze problematiek laat goed zien wat het belang is van een integrale aanpak van de huisvesting van de verschillende aandachtsgroepen op de woningmarkt. Over de stappen die ik zet om deze integrale aanpak te versterken heb ik uw Kamer recentelijk geïnformeerd.2
Bent u ervan op de hoogte dat het huidige tekort aan sociale huurwoningen zo’n 80.000 bedraagt? Deelt u de conclusie dat er, wanneer u die 110.000 woningen niet aan statushouders had weggegeven, er mogelijk helemaal geen tekort aan sociale huurwoningen was geweest?
Ik kan het genoemde tekort aan sociale huurwoningen van 80.000 niet bevestigen. De berekening van het woningtekort is niet uitgesplitst naar sectoren. Uit het rapport Opgaven en middelen corporatiesector in balans3 volgt wel dat er jaarlijks 25.000 sociale huurwoningen gebouwd moeten worden om de sociale huurvoorraad meer in overeenstemming te brengen met de behoefte.
Daarnaast zijn gemeenten vrij in de keuze hoe zij de aan hen toegewezen vergunninghouders huisvesten, zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 3. Er bestaat geen cijfermatig inzicht in hoeveel sociale huurwoningen zijn toegewezen aan vergunninghouders, vergeleken met andere opties omtrent huisvesting die gemeenten kunnen gebruiken. Ik deel uw conclusie dan ook niet. Het tekort op de woningmarkt is het saldo van veel verschillende aspecten aan zowel de vraagkant als de aanbodkant van de woningmarkt.
Om het tekort aan woningen terug te dringen is het ten eerste van belang om de bouw aan te jagen. Daarom heb ik hierop deze kabinetsperiode intensief ingezet, zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie dat de Nederlanders in hun eigen land keihard worden gediscrimineerd ten gunste van gelukzoekers die hier niet thuishoren?
Nee. Er is geen sprake van discriminatie: er wordt geen ongeoorloofd onderscheid gemaakt bij de huisvesting van vergunninghouders. Asielzoekers krijgen een verblijfsvergunning indien zij daar recht op hebben. Na het verkrijgen van een verblijfsvergunning hebben zij recht op huisvesting door de gemeente waaraan zij zijn gekoppeld.
Gemeenten maken een eigen afweging over de groepen die zij eventueel als urgentiecategorie opnemen in een lokale huisvestingsverordening. Zij zijn vrij in de keuze hoe de aan hen toegewezen vergunninghouders worden gehuisvest.
Wat bedoelt u precies met uw uitspraken dat «discriminatie op de woningmarkt in het hele land voorkomt» en dat de «aanpak tegen discriminatie de komende tijd wordt geïntensiveerd»?2 Mogen we hieruit concluderen dat u direct een einde maakt aan de discriminatie van de Nederlanders? Zo nee, waarom discrimineert u bij de aanpak van discriminatie?
Met de door u genoemde uitspraken doel ik op de discriminatie die wordt ondervonden door bepaalde groepen in de zoektocht naar een huurwoning. Zo heeft onderzoek uitgewezen dat woningzoekenden met een buitenlands klinkende naam vaker worden afgewezen voor een huurwoning. Daarnaast is een deel van de in het onderzoek benaderde makelaars bereid om te discrimineren bij de selectie van een huurder. De aanpak tegen discriminatie op de woningmarkt wordt geïntensiveerd, door in te zetten op bewustwording en informatievoorziening, maar ook door gemeenten nieuw wettelijk instrumentarium en handhavingsmogelijkheden te bieden.
Het bron- en contactonderzoek van de GGD |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat personen die positief getest zijn op het coronavirus door de GGD standaard benaderd worden voor een bron- en contactonderzoek?
Het klopt dat personen die positief getest zijn op het coronavirus, waarvan de positieve uitslag is gemeld bij de GGD, door de GGD standaard benaderd worden voor een bron- en contactonderzoek.
Kunt u bevestigen dat dit een vrijwillig onderzoek betreft?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de GGD medewerkers instrueert om niet aanvankelijk mede te delen dat het bron- en contactonderzoek vrijwillig is en dit pas doet op moment dat iemand ernaar vraagt? Zo ja, hoe is die instructie tot stand gekomen en door wie en welke instantie is daartoe besloten?
De werkinstructies van de GGD'en zijn gebaseerd op het Protocol bron- en contactonderzoek van de Landelijk Coördinatie Infectieziekten (LCI). Deze werkinstructies stellen niet dat positief geteste personen pas geïnformeerd moeten worden dat het bron- en contactonderzoek vrijwillig is op het moment dat zij daarnaar vragen.
Bent u van mening dat mensen het recht hebben om te weten dat het bron- en contactonderzoek vrijwillig is? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat mensen hiervan op de hoogte worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Deelname aan het bron- en contactonderzoek is vrijwillig. Dat zal ik op www.rijksoverheid.nl nogmaals onder de aandacht brengen. Daarbij wil ik benadrukken dat het van groot belang is dat mensen meedoen aan het bron- en contactonderzoek. Het doel van het bron- en contactonderzoek is namelijk meer zicht krijgen op het virus en de keten van besmettingen doorbreken. Ook dat zal ik blijvend onder de aandacht brengen.
Europese hulp aan het zwaar door het coronavirus getroffen India. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de dramatische situatie in India, zoals ook beschreven in het bericht ««The system has collapsed»: India’s descent into Covid hell»1, alsmede met de oproep van onder andere Indiase virologen om hulp van de internationale gemeenschap, onder andere door exportbeperkingen voor grondstoffen op te heffen?2
Ja, ik ben met deze berichten bekend.
Bent u bereid India te helpen door het sturen van persoonlijke beschermingsmiddelen, medische apparatuur, zuurstofvoorzieningen en andere noodzakelijke schaarse middelen? Zo ja, wanneer verwacht u dit te kunnen doen?
Naar aanleiding van de COVID-ontwikkelingen verzocht India op 23 april jl. de internationale gemeenschap om hulp en samenwerking. In reactie daarop stuurt Nederland zuurstof-concentratoren, beademingsapparatuur en anti-virale middelen. De eerste van vier vluchten met deze middelen vertrok op donderdag 6 mei. Ook andere Europese landen sturen medische hulpgoederen. Het Emergency Response Coordination Centre van de EU coördineert de hulpverlening vanuit de EU-lidstaten.
Bij de nationale respons op de COVID-crisis speelt het Indiase Rode Kruis een centrale rol. Om dit werk te steunen, besloot de Minister voor Buitenlandse Handel en OS al op 25 april jl via het Nederlandse Rode Kruis EUR 1 miljoen ter beschikking te stellen, als onderdeel van in totaal 2,5 miljoen voor de bredere COVID-respons van de Internationale Rode-Kruisfederatie.
Als onderdeel van bredere steun aan de Access to COVID 19 Tools Accelerator (ACT-A) heeft Nederland ook een extra bijdrage van EUR 12 miljoen toegezegd aan het Global Fund for Aids, TB and Malaria (GFATM), ten behoeve van diagnostiek, geneesmiddelen en beschermingsmiddelen. Hiermee heeft Nederland ook bijgedragen aan de recente steun ter waarde van USD 75 miljoen die door het GFATM aan India is toegezegd.
Kunt u zich binnen de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) inzetten voor versnelling van de vaccinproductie in en leverantie naar India? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De WHO staat in direct en nauw contact met India om de uitbraak daar het hoofd te bieden. De versnelling van vaccinproductie is een onderwerp dat de volle aandacht heeft van de WHO. Voor de mondiale coördinatie van aankoop en levering van COVID-19-vaccins heeft de WHO met een aantal partners het initiatief genomen voor de oprichting van COVAX, als onderdeel van de Access tot COVID-19 Tool Accelerator (ACT-A).
Twee weken geleden heeft Nederland een extra bijdrage van EUR 40 miljoen aan COVAX Advance Market Commitment (AMC) toegezegd, bovenop de eerdere steun die Nederland al heeft gegeven aan COVAX-AMC. De totale bijdrage van Nederland aan het internationale COVAX-AMC programma is daarmee EUR 70 miljoen. Hiermee draagt Nederland bij aan toegang tot veilige, effectieve en betaalbare vaccins voor landen die daar zelf geen of onvoldoende middelen voor hebben, waaronder India. Een deel van de bijdrage aan COVAX-AMC komt langs deze weg ten goede aan India. Zowel de Europese Commissie als Nederland zelf zijn lid van het bestuur van COVAX. Via deze rol zal Nederland steun uit blijven spreken voor COVAX in dit soort acute situaties, zodat ook landen als India en Brazilië voldoende worden geholpen. De totale bijdrage van de EU en haar lidstaten aan COVAX bedraagt momenteel EUR 2.2 miljard.
India is een belangrijke vaccinproducent en een grote leverancier van vaccins aan COVAX. Nu India de leveringen aan COVAX voorlopig heeft opgeschort spreekt onder andere de vaccinalliantie GAVI zorg uit dat leveringen wereldwijd ernstig belemmerd zullen worden. Dit zal met name een nadelig impact hebben op de landen in Afrika.
Kunt u – al dan niet in Europees verband – India steun aanbieden bij het versterken van de monitoring van virusvarianten door grootschalige genome sequencing, om zo de kennis van de eigenschappen van de Indiase virusvariant B.1617 snel te verbeteren?
Ja, het kabinet wil in Europees verband India steun aanbieden bij het versterken van de monitoring van virusvarianten door grootschalige genome sequencing, om zo de kennis van de eigenschappen van de Indiase virusvariant B.1617 snel te verbeteren. Afhankelijk van de behoefte zal het kabinet bezien wat Nederland kan betekenen.
Bent u bereid om – al dan niet in Europees verband – de Verenigde Staten te vragen de exportbeperking op noodzakelijke grondstoffen voor vaccins op te heffen, zodat in India de vaccinproductie sneller kan worden opgevoerd?
Op 25 april jl. hebben de Verenigde Staten de voor de Indiase vaccinindustrie relevante exportbeperkingen opgeheven.
Heeft u contact met medefinancieringsorganisaties die actief zijn in India over wat zij nodig hebben om in de huidige situatie Nederlands ontwikkelingsgeld in te zetten voor noodzakelijke hulp, gezien het feit dat Nederland geen directe ontwikkelingsrelatie met India heeft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja, er is contact met brancheorganisatie van Nederlandse NGO’s, Partos, die in kaart brengt waar de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties in deze situatie tegenaan lopen. Nederlandse organisaties uiten hun zorgen over de schrijnende situatie in India, de hoge druk op de gezondheidszorg en het tekort aan medische voorzieningen door de tweede COVID19-golf in het land. Onder andere Oxfam Novib en Plan Nederland zijn fondsenwervingsacties gestart voor de wereldwijde strijd tegen de COVID19-pandemie. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar de situatie in India, om in te spelen op de hoge noden.