Het toenemende aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen?1
Ja, ik ben bekend met het nieuws van eind september over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen. Toen nam het aantal coronabesmettingen snel toe en daarmee het aantal ziekenhuisopnames.
In de afgelopen weken zien we in de rioolwatersurveillance, het aantal positieve testen en het aandeel mensen dat COVID-19 klachten rapporteert via Infectieradar, een daling van de verspreiding van het virus. Op dit moment zijn de cijfers met betrekking tot de verspreiding van het virus ongeveer op hetzelfde niveau als eind september, toen de najaarsgolf net begon2, 3. Desondanks blijft de circulatie hoog.
Het LCPS4 rapporteert op 8 november jl. dat in de afgelopen week (week 44) gemiddeld 938 COVID-patiënten per dag op de verpleegafdelingen van de ziekenhuizen werden behandeld. De week ervoor waren dat er 1.078. Op de IC werden in week 44 gemiddeld 43 COVID-patiënten behandeld, 13 minder dan de week ervoor. Dat is de eerste daling sinds september.
Er liggen nu minder patiënten op de verpleegafdelingen ten opzichte van vorig jaar november, toen er ook sprake was van een herfstgolf. De piek werd toen eind november bereikt. Ook zitten we nog ruim onder de piek van het aantal bezette bedden op de verpleegafdelingen tijdens de periode februari-april 2022. Toen was het piekmoment namelijk 1.933 bezette bedden (29 maart 2022) en was de omikronvariant net als nu ook dominant. Het aantal patiënten op de IC blijft relatief stabiel en is ook aanzienlijk lager dan in deze voorgaande periodes5.
De stijging in ziekenhuisopnames heeft niet voor knelpunten gezorgd. De druk op de zorg is momenteel beheersbaar. Uit de weekrapportage van het LCPS blijkt dat de doorgang van de planbare zorg in de ziekenhuizen (U4/U5-zorg) stabiel is. Het verzuim onder personeel in de hele zorgketen is nog steeds hoog en laat de voorbije weken een lichte stijging zien (data NZa, week 43). Deze cijfers komen overeen met data van vorig jaar in deze periode6, maar de uitgangspositie is gunstiger: we hebben op dit moment te maken met een minder ziekmakende variant en er is meer opgebouwde immuniteit onder een deel van de bevolking als gevolg van vaccinatie en/of eerder doorgemaakte infecties. Deze combinatie van factoren heeft een rol gespeeld in het verloop van de recente najaarsgolf, en zorgt ook voor een andere verdeling van druk in de zorgketen.
De toename van COVID-patiënten concentreert zich op dit moment voornamelijk in de klinieken van ziekenhuizen en vooralsnog minder op de IC. Dit is in beginsel gunstig, omdat opschaalbaarheid in de kliniek beter te realiseren is. Op dit moment is er geen reden tot zorg.
Er is op dit moment dan ook geen aanleiding voor het nemen van aanvullende maatregelen. Het is niet nodig voor sectoren om collectief de volgende stap op de maatregelenladder te zetten (naar de preventieve fase). Uiteraard staat het bedrijven en instellingen vrij om preventieve maatregelen, zoals opgenomen in de sectorplannen, toe te passen wanneer dit in hun setting passend is, om zo bijvoorbeeld uitval van personeel te voorkomen en/of kwetsbaren te beschermen. Zo zien we dat sommige bedrijven en instellingen al extra voorzichtigheid betrachten door bijvoorbeeld te verzoeken een mondneusmasker te dragen (in zorginstellingen) en desinfectiegel beschikbaar te stellen aan personeel en bezoekers (in winkels en andere gelegenheden) – ook al geldt daartoe geen verplichting en heeft het kabinet daar niet expliciet toe opgeroepen. Ik juich dergelijke initiatieven toe. Het kabinet houdt de verdere ontwikkeling van het virus scherp in de gaten.
Deelt u de zorgen over deze stijging? Zo ja, welke stappen overweegt u om de toename van het aantal besmettingen te remmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heroverweegt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) haar advies dat maatregelen niet nodig zijn vanwege de oplopende besmettingen? Zo nee, waarom niet?
Het COVID-19-Responsteam heeft de stand van de coronathermometer op 11 oktober jl7. aangepast naar stand 2, en deze stand blijft gehandhaafd in hun meest recente advies omdat er nog weinig informatie is over de opkomende subvarianten zoals BQ.1.8 Stand 2 betekent beperkte druk op zorgketen en samenleving, maar er zijn wel toegenomen risico’s te verwachten voor kwetsbare groepen. Het COVID-19-Responsteam blijft daarom adviseren aan onvoldoende beschermde kwetsbare personen om aanvullende maatregelen9 te nemen zoals afstand houden en eventueel een mondneusmasker te dragen, indien afstand houden niet mogelijk is. Voor personen rondom kwetsbaren adviseert het COVID-19-Responsteam onder meer om een zelftest te doen bij klachten en voorafgaand aan een incidenteel bezoek aan kwetsbaren. Daarnaast blijft het belangrijk voor iedereen om zich aan de basisadviezen te houden.
Hoe verhoudt de huidige stand van de coronathermometer, namelijk laag, zich tot de oplopende besmettingen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u voorbereid op een nieuwe golf als het gaat om test- en monitorcapaciteit, zorgcapaciteit en prikcapaciteit?
De zorgsector heeft grote inspanningen getroffen in voorbereiding op een nieuwe golf. Er vindt in de regio veel onderlinge afstemming en versterking van samenwerking plaats. In de huidige tijd van personeelskrapte, zal bij een nieuwe golf met eenzelfde personeelscapaciteit meer zorg geleverd moeten worden. Dat betekent dat de meeste winst te behalen is door de beschikbare capaciteit zo efficiënt mogelijk in te zetten. Het expertteam COVID-zorg heeft hierover kort voor de zomer een advies uitgebracht.10 Op mijn verzoek heeft iedere ROAZ-regio naar aanleiding van dit advies een implementatieplan opgesteld en zijn regio’s direct gestart met de uitvoering hiervan. Het algemene beeld van de voortgang van de implementatie is positief.
Succesvolle innovaties als zuurstof thuis en thuismonitoring, waarmee de instroom in ziekenhuizen en/of VVT-instellingen kan worden beperkt en de door- en uitstroom verder wordt verbeterd, zullen ertoe bijdragen dat de beschikbare capaciteit efficiënter wordt ingezet. Ook is er de afgelopen tijd gewerkt aan de herijking van het Opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ).
De GGD’en hebben op dit moment de capaciteit om ongeveer 700.000 vaccinatieprikken per week te zetten. Daarnaast worden er ook prikken gezet door andere uitvoerders. De GGD’en optimaliseren hun beschikbare capaciteit op regionaal niveau en kunnen (lokaal) opschalen als daar behoefte aan is. Op dit moment is de beschikbare capaciteit ruim voldoende. Ik heb uw Kamer op 13 oktober jl. geïnformeerd over de voortgang en de planning van de najaarsvaccinatieronde11. Vanaf 26 oktober jl. kan iedereen van 12 jaar en ouder die de basisserie heeft afgerond een afspraak maken voor een herhaalprik: dit is mogelijk vanaf 3 maanden na de laatste vaccinatie of 3 maanden na een doorgemaakte COVID-19-infectie.
Zelftesten is de primaire testmethode voor het grootste deel van de bevolking. Grootschalig testen met PCR bij de GGD is niet langer noodzakelijk. Wel houden we PCR-testcapaciteit bij de GGD beschikbaar voor specifieke doelgroepen12.
Op het moment dat een nieuwe virusvariant onvoldoende wordt aangetoond met antigeen(zelf)testen, en de druk op de zorg onverhoopt toch weer toeneemt, zal weer opgeschaald kunnen worden met grootschalig PCR-testen (voor elke burger). Om goed voorbereid te zijn, zijn afspraken gemaakt voor een stapsgewijze (grootschalige) opschaling met zowel de GGD’en als met laboratoria.
Het is hierbij goed om te realiseren dat onder andere beschikbaarheid van personeel, het niet gelijktijdig grootschalig opschalen van testen en vaccineren, en beschikbaarheid van materialen belangrijke aandachtspunten zijn en de feitelijke capaciteit en/of opschalingssnelheid kunnen drukken.
Bij welk aantal COVID-patiënten in het ziekenhuis (naar schatting) komt de reguliere zorg in het gedrang?
De mate waarin de reguliere zorg (non-COVID zorg) doorgang kan vinden, is afhankelijk van meerdere factoren. Naast het aantal COVID-patiënten dat is opgenomen zijn ook de toe- of afname van de reguliere zorgvraag (bijvoorbeeld door een griepgolf), en de hoeveelheid uitgestelde zorg, de beschikbaarheid van voldoende geschoold personeel, en daarmee samenhangend de hoogte van het ziekteverzuim, van belang voor de doorgang van reguliere zorg. Een schatting op basis van alleen het aantal opgenomen COVID-patiënten is daarom niet te maken.
Kunt u toelichten welk effect de griepgolf kan hebben op de zorgcapaciteit?
Voor patiënten die met influenza worden opgenomen in het ziekenhuis geldt dat zij – net als COVID-patiënten – een beroep doen op nagenoeg dezelfde beschikbare (personele) capaciteit op de kliniek en in sommige gevallen de IC. Net als een coronagolf heeft een griepgolf effect op de beschikbaarheid van personeel. Het ziekteverzuim kan daardoor hoger zijn. Hoe meer patiënten met influenza worden opgenomen, hoe sterker de totaal beschikbare capaciteit onder druk zal komen te staan. Bij noodzakelijke opschaling van capaciteit vanwege een oplopend aantal COVID- en/of influenza-patiënten, zal de eventuele afschaling van (kritiek) planbare zorg plaatsvinden op basis van de urgentieklassering opgesteld door de Federatie Medische Specialisten (FMS).13
Wat kunt u zeggen over de opkomst voor de herhaalprik?
Van 19 september tot en met zondag 6 november zijn er circa 3,4 miljoen herhaalprikken tegen COVID-19 gezet. Tot en met zondag 6 november had 52,1% van de 60-plussers in het najaar een herhaalprik gehaald. Het aantal gezette herhaalprikken wordt wekelijks op donderdag bijgewerkt op het Coronadashboard van de rijksoverheid.14 Het is belangrijk dat de mensen die op advies van het OMT-Vaccinaties (OMT-V) per brief persoonlijk zijn uitgenodigd voor de herhaalprik, hiervoor zo snel mogelijk een afspraak maken als zij dit nog niet gedaan hebben. Het betreft hierbij iedereen van 60 jaar en ouder, mensen jonger dan 60 jaar die ook in aanmerking komen voor de griepprik en zorgmedewerkers.
De sluiting van de huisartsenpost in Hengelo |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe oordeelt u over het voornemen van Twentse huisartsen om ’s nachts de huisartsenpost in Hengelo te sluiten vanwege een groot tekort aan huisartsen?1
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De noodzaak en het belang van het behoud van de huisartsenzorg voor patiënten tijdens avond-, nacht- en weekenduren (ANW-uren) wordt ook door alle partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) onderkend en zij zijn allen dan ook bereid om hier vanuit de onderlinge samenwerking aan bij te dragen. De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) was intensief betrokken bij de totstandkoming van het IZA maar heeft dit nog niet ondertekend. Desondanks zijn we voortvarend – en in nauw overleg met de LHV, InEen en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) – van start gegaan met de uitvoering van de afspraken op het gebied van de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren. Zo zijn er afspraken gemaakt over een betere, evenwichtigere verdeling van de ANW-diensten onder alle huisartsen per 2023. Om dit te ondersteunen, verhoogt en differentieert de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) per 1 januari 2023 het maximum uurtarief.
De huisartsen ervaren in het hele land een hoge werkdruk vanwege de ANW-diensten. Dat heeft geleid tot het opstellen van een Actieplan werkdruk in de ANW door de LHV, Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen, InEen en het Nederlands Huisartsen Genootschap. Het actieplan bevat verschillende actielijnen. Eén van de actielijnen is de huisartsenzorg in de nacht, omdat de druk van een nachtdienst als groot wordt ervaren. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dagsituatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt.
Van de directeur van SHT-THOON, onderdeel van HuisartsenZorg Twente (het samenwerkingsverband van de Twentse huisartsen en huisartsenorganisaties die onder andere de organisatie van de huisartsenposten in de regio beheren) heb ik begrepen dat er nu nog geen concrete plannen zijn om de Huisartsenpost (HAP) Hengelo in de nacht te sluiten. Er wordt wel in het kader van het Actieplan werkdruk in de ANW onderzoek gedaan wat het betekent voor de druk op de huisartsenzorg als de HAP in Hengelo in de nacht wordt gesloten en of dit verantwoord is. De stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg dienen gevolgd te worden mocht het onderzoek aanleiding geven om over te gaan tot een besluitvormingsproces.
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren uiteindelijk wordt ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen.
Kunt u aangeven welke consequenties dit voornemen heeft voor de spoedzorg en de veiligheid van patiënten in de regio Twente?
Ik heb van HuisartsenZorg Twente begrepen dat het onderzoek toetst of het sluiten van de HAP Hengelo in de nacht veilig geïmplementeerd kan worden in de regio Twente. Het onderzoek loopt nog en het is te vroeg om in te gaan op enige resultaten van dit onderzoek.
Indien dit besluit doorgaat, op welke wijze kan zorgmijding voorkomen worden voor patiënten die ’s nachts niet met de auto, het openbaar vervoer of met de taxi kunnen rijden naar een huisartsenpost in Enschede of Almelo?
Ik heb van de Huisartsenzorg Twente begrepen dat, mocht de HAP Hengelo in de nacht sluiten, dit geen gevolgen zal hebben voor de spoedvisites van de huisartsen, die zullen gewoon doorgaan. Mensen die beschikking hebben over vervoer en een spoedconsult nodig hebben in de nacht zullen naar Enschede of Almelo moeten rijden in plaats van naar Hengelo. Dat zal voor een deel van de patiënten meer reistijd betekenen, maar niet voor allemaal. Bedacht moet worden dat er geen spoedeisende hulp (SEH) in Hengelo is, waardoor er nu ook een deel van de patiënten die in de nacht naar de HAP Hengelo komt later alsnog naar Enschede of Almelo dient af te reizen. Voor deze patiënten zal de reistijd dus afnemen. In het geval dat er besloten wordt om over te gaan tot een besluitvormingsproces, zullen de stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg gevolgd dienen te worden. In het continuïteitsplan dient dan bijvoorbeeld aandacht te zijn voor de gevolgen voor de patiënten in de regio en hoe de continuïteit wordt geborgd.
Kunt u aangeven op welke andere plaatsen ook voornemens zijn om huisartsenposten of -praktijken te sluiten vanwege tekorten aan huisartsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet aangeven in welke regio’s er voornemens zijn om huisartsenposten of huisartspraktijken te sluiten. Ik zie wel dat de druk op de huisartsenzorg overdag en in de ANW-uren hoog is. Ook de huisartsenzorg heeft te maken met de krapte op de arbeidsmarkt. De noodzaak is dus hoog om de huisartsenspoedzorg goed te organiseren. Eén van de doelen van het eerdergenoemde Actieplan werkdruk in de ANW van de huisartsenkoepels is dan ook om bepaalde huisartsenposten in de nacht te gaan sluiten om het aantal huisartsen die dienst doet in de nacht te beperken. Daarmee komt er meer capaciteit beschikbaar om elders in te zetten. Dit wordt in verschillende regio’s momenteel onderzocht.
Bent u het eens met de constatering dat deze door huisartsentekorten ingegeven sluiting van dergelijke huisartsenposten ervoor zorgt dat de spoedzorg voor de mensen in die regio’s minder goed bereikbaar wordt?
Ik heb, zoals aangeven in de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg, niet het voornemen om de 30-minutennorm voor de bereikbaarheid van huisartsenposten aan te passen. Deze norm voor bereikbaarheid voor huisartsenposten is onderdeel van de Uitvoeringsregeling Wkkgz. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een spoedpost moet kunnen bereiken.
Kunt u specifiek ingaan op welke wijze u, via het Integraal Zorgakkoord en de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg, de huisartsenposten gaat ondersteunen en gaat voorkomen dat er nog meer posten gedwongen moeten sluiten vanwege personeelstekorten?
Ik vind het van belang dat de toegang tot de acute zorg goed geborgd is. De werkdruk die de huisartsen en triagisten in de ANW-uren ervaren is echter groot, en het verder ophopen van de druk is een ongewenste en niet uitvoerbare route. Dit vraagt om nieuwe manieren van borgen van de toegang tot de acute zorg. Het zo efficiënt mogelijk aanbieden van de acute huisartsenzorg is dus een noodzaak. Zoals gezegd hebben partijen stevige afspraken gemaakt in het IZA om de druk op de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren te verlagen. Dit zijn afspraken over een sluitende dekking voor alle benodigde diensten, een eerlijke verdeling van de diensten over de binnen de regio werkzame huisartsen en gelijke toepassing van de tarieven voor alle dienstdoende huisartsen.
Daarnaast bevat de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg acties op drie kernpunten (kwaliteit en toegankelijkheid van de acute zorg, zorgcoördinatie en samenwerking in de regio) die ervoor moeten gaan zorgen dat iedereen die dat nodig heeft tijdig goede acute zorg kan ontvangen op de juiste plek: van de huisarts, HAP, ggz, wijkverpleging, ambulance, SEH, verloskundige, apotheek of één van de andere partijen in de brede keten van acute zorg. Ook is in het IZA en de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg afgesproken om goede informatievoorziening voor burgers en patiënten op te starten zodat zij geïnformeerd worden wanneer ze zich in welke situatie tot wie en hoe kunnen wenden, met als doel dat de zorgvraag zo snel mogelijk beantwoord wordt en de schaarse expertise van triagisten zo goed mogelijk ingezet kan worden.
Hoe bent u van plan om uw systeemverantwoordelijkheid voor de huisartsenzorg in te vullen? Bent u het ermee eens dat u daarmee ook een verantwoordelijkheid draagt voor het oplossen van de huisartsentekorten en het overeind houden van huisartsenposten?
Meerdere partijen zijn verantwoordelijk voor het oplossen van regionale huisartsentekorten en voor het verminderen van de druk op de huisartsenzorg waaronder VWS, de zorgverzekeraars, de NZa en de huisartsen zelf. Om te zorgen dat de huisartsenzorg in de toekomst toegankelijk blijft, zet ik in op verschillende sporen om de regionale huisartsentekorten op te lossen. Zo zet ik in op het opleiden van extra huisartsen, een eerlijker verdeling van de ANW-diensten, goede informatievoorziening aan patiënten, en op een betere samenwerking tussen het sociaal domein, de huisartsenzorg en de ggz om de druk op de huisartsenzorg te verlichten.
Uiteindelijk is het belangrijkste dat partijen landelijk, regionaal en lokaal in gezamenlijkheid werken aan het toegankelijk houden van de huisartsenzorg. Daarom hecht ik ook sterk aan de afspraken die we hierover in het IZA hebben gemaakt. Ik ben ook blij te zien hoe hard partijen al aan de slag zijn gegaan met de uitvoering hiervan.
Het bericht ‘Duizenden doden na valincidenten’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden doden na valincidenten»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal valincidenten met een dodelijke afloop in de laatste tien jaar is verdubbeld?
Het is heel zorgelijk dat het aantal valincidenten met een dodelijke afloop in de laatste tien jaar is verdubbeld. Het CBS artikel, waar de Telegraaf naar verwijst, geeft aan dat de stijging van het aantal fatale vallen samen gaat met een stijging van het aantal ouderen in de bevolking. En ook dat een toename te zien is per duizend inwoners in een leeftijdsgroep. VeiligheidNL geeft aan dat met name de toename van het aantal oudere ouderen (en daarmee vaak meer kwetsbaar, de zogenoemde dubbele vergrijzing) de stijging verklaart.
Wanneer wordt het aangekondigde Programmaplan Valpreventie naar de Kamer gestuurd?
Het kabinet zet stevig in op valpreventie en heeft een landelijke aanpak valpreventie ontwikkeld. De landelijke aanpak richt zich voornamelijk op de implementatie van effectieve valpreventie voor ouderen met een verhoogd valrisico die thuis wonen. De Kamer wordt hierover voor de kerst geïnformeerd.
Hoe gaat u borgen dat de middelen die in 2023 beschikbaar komen voor gemeenten om valpreventie te organiseren, daadwerkelijk worden ingezet voor effectieve interventies?
Momenteel ben ik met de VNG en ZN in gesprek over afspraken in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), waaronder ook resultaat afspraken over Valpreventie. Hieraan gekoppeld wordt een specifieke uitkering (SPUK) opgesteld voor meerdere thema’s, waaronder valpreventie. Gemeenten kunnen via deze SPUK vanaf 2023 financiering aanvragen, specifiek voor valpreventie. In zowel de SPUK als het GALA wordt toegelicht uit welke elementen een effectieve aanpak bestaat. VeiligheidNL biedt hier landelijke ondersteuning aan.
Zijn gemeenten al voorbereidingen aan het treffen om de middelen die zij vanaf 2023 krijgen in te zetten voor effectieve interventies? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten die voorbereidingen wel treffen? Hoe gaat u de gemeenten op hun rol wijzen en daarin faciliteren?
Ik heb vóór de zomer een brief gestuurd aan gemeenten, waarin in algemene termen is aangekondigd dat valpreventie onderdeel wordt van de SPUK. Er staan diverse informatiebijeenkomsten gepland, zowel algemeen over het GALA en de SPUK, als specifiek over valpreventie. Diverse gemeenten zijn overigens, op eigen initiatief, al actief met de aanpak aan de slag. De financiële verplichtingen zoals opgenomen in het Regeerakkoord mogen wij pas aangaan nadat de begroting door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer zijn goedgekeurd, naar verwachting wordt de SPUK begin 2023 opengesteld. De voorbereidingen zijn echter al in gang gezet en VeiligheidNL biedt ondersteuning aan. Vitaal ouder worden als doel en valpreventie zijn ook opgenomen in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid van 2020 die samen met gemeenten is opgesteld.
Het luxe Walhalla op de zogeheten asielboot |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de TikTok-video waarin vluchtelingen genieten van een luxeleventje aan boord van een cruiseschip1?
Ja, ik ben bekend met de video waarop beelden worden getoond van de MS Silja Europa, de cruiseferry die op dit moment wordt ingezet als opvanglocatie voor asielzoekers in de gemeente Velsen.
Kunt u duiden waarom de opvang van vluchtelingen niet sober, doch doelmatig is?
De schepen die zowel in Velsen als in Amsterdam worden ingezet voor asielopvang doen normaliter dienst als veerboten, bedoeld voor het afleggen van lange afstanden. Het voorzieningenniveau correspondeert met de duur van de overtocht (ca. 10 uur of langer), waarbij ik benadruk dat niet alle voorzieningen beschikbaar zijn. Voorzieningen die nodig zijn om te voorzien in basisbehoeften zijn uiteraard beschikbaar, waaronder onderdak en maaltijden. Overige voorzieningen zijn op beide schepen gesloten, zoals het casino en het zwembad.
Deze atypische vorm van noodopvang is kostbaarder dan reguliere opvang. Daar voeg ik direct aan toe dat reguliere opvang niet in voldoende mate beschikbaar is. Hierdoor is en blijft de situatie in de asielopvang dusdanig nijpend dat geen enkele mogelijkheid onbenut mag blijven. Zolang gemeenten niet voldoende locaties beschikbaar stellen voor langduriger, reguliere opvang, ziet het COA zich genoodzaakt tot de inzet van schepen en andere onorthodoxe maatregelen om in het recht op opvang te voorzien. Daar staat tegenover dat ik gemeenten als Velsen en Amsterdam zeer erkentelijk ben voor de bijdrage die zij reeds leveren.
Bent u zich ervan bewust dat de TikTok-video een luxeleventje propagandeert, hetgeen een aanzuigende werking heeft richting het al door een asielcrisis geteisterde Nederland?
Ik ben voorzichtig om conclusies te trekken op basis van selectieve beelden en kan niet voor anderen invullen hoe zij de video percipiëren. Voor zover de video de suggestie van luxe opvang wekt, kan ik niet uitsluiten dat hier een aanzuigende werking van uitgaat. Overigens kan ik net zomin uitsluiten dat van de nijpende opvangsituatie, met name de acute nood in Ter Apel, een afschrikwekkende werking uitgaat.
Voorts wijs ik erop dat de Nederlandse staat zich via internationale en Europese wet- en regelgeving heeft verbonden aan het bieden van veiligheid en bescherming aan degenen die vluchten voor oorlog en geweld. Tegelijkertijd is de inzet om effectief en daadkrachtig op te treden jegens degenen die ten onrechte een beroep doen op asielbescherming en die Nederland dienen te verlaten.
Hoe kunt u al deze luxe verantwoorden naar de Nederlandse belastingbetaler, waarvan een groot deel aan de geeuwhonger ligt en niet weet hoe maandelijks rond te komen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik herken mij niet in het beeld uit de vraagstelling dat sprake is van luxe. Wel is sprake van een atypische, maar noodzakelijke vorm van noodopvang in een tijd dat veel Nederlandse ingezeten zorgen hebben over hun sociaaleconomische situatie.
De constatering dat veel mensen het moeilijk hebben, is reden voor het kabinet geweest om vergaande maatregelen te treffen om de bestaanszekerheid van mensen te kunnen blijven garanderen. Voor een overzicht van maatregelen verwijs ik naar de Miljoenennota 2023, de Rijksbegroting 2023, het Belastingplan 2023 en overige stukken die op 20 september 2022 aan uw Kamer zijn aangeboden.2
Specifiek ten aanzien van asielopvang benadruk ik dat ik grote waarde hecht aan het bestaan van lokaal draagvlak. Om die reden zijn met Velsen en Amsterdam bredere afspraken gemaakt, te weten afspraken over andere onderwerpen dan asielopvang. Zo valt te denken aan ondersteuning bij infrastructurele projecten en de bouw van flexibele huisvesting. Hierdoor profiteren inwoners van beide gemeenten van de asielopvang en worden verdringingseffecten voorkomen.
Het bericht 'Alles op alles voor verbreding A27' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u onderstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Wat is uw appreciatie van het bericht «Alles op alles voor verbreding A27», waaruit blijkt dat serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 waarbij natuurgebied Amelisweerd bespaard kan blijven, zijn genegeerd?1
In het bericht wordt aangegeven dat na vernietiging van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht in 2019 serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 terzijde zijn geschoven. Specifiek een alternatief met 12 rijstroken, zonder vluchtstroken. Dit beeld herken ik niet. In 2019 is het Tracébesluit (TB) Ring Utrecht vernietigd op het aspect stikstof. Daarna heeft een analyse plaatsgevonden wat dit betekent voor het besluit en op welke wijze dit hersteld kan worden. Daarbij is bekeken of de uitgangspunten, zoals vastgesteld in overeenstemming met de Kamer nog actueel waren, zie ook antwoord op vraag 3. Uit de analyse bleek dat dit het geval was en dat vast gehouden kon worden aan het TB en andere varianten dus niet hoefden te worden uitgewerkt. De Kamer is op 1 oktober 2019 geïnformeerd over de keuze om vast te houden aan het TB en het besluit te repareren op het punt van stikstof2. De weg wordt (onder andere) verbreed om de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit had toen (en nog steeds) een groot belang. Daarom is in de analyse ook naar dit punt gekeken. Daarbij zijn elementen die onder andere in zienswijzen zijn aangedragen, zoals een variant met smallere rijstroken en zonder vluchtstroken, die in het artikel van het AD wordt genoemd, bekeken. De onafhankelijke Commissie Schoof, mede op verzoek van de Kamer ingesteld, heeft eerder geconcludeerd dat een verbreding met 2x6 rijstroken met o.a. ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet om die reden niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. Er is daarom niet geadviseerd, of besloten, deze variant uit te werken naar een alternatief.
Bent u bereid de variant waarover wordt gesproken in het artikel («beknopte verkenning»), waarbij het natuurgebied Amelisweerd behouden kan worden, te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en vraag 4 toegelicht zijn in het kader van het project meerdere alternatieven uitgewerkt met 12 rijstroken. Deze alternatieven zijn niet geselecteerd als voorkeursalternatief, of ontwerp Tracébesluit, omdat ze geen uitzicht geven op een verkeersveilige situatie. De Kamer is over deze afweging geïnformeerd3. In 2019 bleek in een analyse dat deze afweging nog actueel was. Er is daarom niet geadviseerd een dergelijke variant uit te werken. Aan het AD verstrekte stukken, waaronder deze analyse, zijn openbaar beschikbaar op «open.rws.nl».
Is een variant met 12 rijstroken (in plaats van de voorgenomen 14 rijstroken) volwaardig onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja. De mogelijkheid van een variant met 2x6 rijstroken is in het kader van de procedure meerdere malen onderzocht. Onder andere is in de tweede fase van de MER een alternatief van 12 rijstroken beschouwd. Dit alternatief viel af omdat het niet voldeed aan de Nederlandse richtlijnen voor autosnelwegen. Redenen hiervoor waren dat het uitging van versmalde rijstroken, geen vluchtstroken en hoofd- en parallelbaan gescheiden door doorgetrokken streep i.p.v. een fysieke scheiding. Daarnaast ook omdat 2x6 in de bak wellicht ook moeilijk fysiek is in te passen (te bouwen) tussen de bestaande kunstwerken zoals spoorbruggen. In opdracht van de gemeente Utrecht is door «Witteveen+Bos een 2x6 stroken variant in de bak bij Amelisweerd verkend. Op verzoek van IenW, mede na een verzoek van de Kamer over een onafhankelijke toets, heeft de Commissie Schoof het keuzeproces, Eindrapport Besluitvorming verbreding A27 onderzocht4. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft de onafhankelijke Commissie Schoof geconcludeerd dat de voorgestelde verbreding met 2x6 rijstroken met onder andere smallere rijstrookbreedte en het ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet daarom niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. De Kamer is eerder geïnformeerd over het selectieproces waarin deze varianten zijn afgevallen. De genoemde varianten en de beoordeling daarvan zijn openbaar beschikbaar5.
Zijn er andere varianten bij u of uw voorganger aangedragen waarbij het natuurgebied Amelisweerd bespaard kon blijven?
In de Tracé- (m.e.r.) procedure zijn o.a. een alternatief ten westen en noorden van Utrecht en alternatieven waarbij de weg niet wordt verbreed (OV+++ en Kracht van Utrecht) onderzocht. Na vaststelling van het Tracébesluit zijn vanuit bewoners twee varianten opgesteld («SUUNTA 1» en «SUUNTA 2»), u bekend. Deze alternatieven voldeden niet aan de doelstellingen van het project voor de verbetering van de bereikbaarheid en/of verkeersveiligheid en leefbaarheid en/of waren niet constructief te realiseren. Om deze redenen boden deze varianten geen mogelijkheid om de doelstellingen van het project te realiseren en tegelijk bomenkap in Amelisweerd te voorkomen.
Zo ja, zijn deze adequaat onderzocht?
De, in de antwoorden op vraag 4 en vraag 5 genoemde 2x6 alternatieven, OV+++ en de Kracht van Utrecht zijn onderzocht als onderdeel van de tracé-procedure. Uitzondering hierop is de Witteveen+Bos variant die is onderzocht in opdracht van de gemeente en getoetst door de Commissie Schoof. Rijk en regiobestuurders hebben (in 2010) het huidig voorkeursalternatief geselecteerd6. De kwaliteit van de gebruikte informatie voor besluitvorming over Tracébesluiten voor wegverbredingen zoals opgenomen in de m.e.r. is onafhankelijk getoetst door de Commissie voor de m.e.r. De onafhankelijke Commissie Schoof heeft geconcludeerd dat bij de selectie van het voorkeursalternatief een zorgvuldig en uitgebreid besluitvormings- en participatieproces is gevolgd en dat de afgevallen alternatieven en varianten voldoende zijn bestudeerd. Voor vaststellen van de voorkeursvariant is uitvoering met de Kamer gesproken. Ook over het alternatief «2x6-binnen-de-Bak». De Kamer is in meerderheid tot de conclusie gekomen dat dit alternatief onveilig is7. De SUUNTA varianten 1 en 2 zijn na vaststelling van het Tracébesluit opgesteld. SUUNTA 1 is door Rijkswaterstaat beoordeeld8. Op verzoek van de Kamer zijn de conclusies en daarbij behorende argumenten van Rijkswaterstaat op het SUUNTA (1) rapport aan de Kamer gezonden9.
In hoeverre kan een lokale snelheidsverlaging bijdragen aan deze of andere voorliggende oplossingen?
In verschillende van de varianten en alternatieven, genoemd in de antwoorden op vragen 4, 5 en 6, zijn snelheidsverlagingen onderzocht. In andere varianten (met en zonder snelheidsverlaging) konden niet zowel de doelstellingen van het project worden bereikt, als aantasting van Amelisweerd worden voorkomen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar een alternatief en de gesprekken hierover met de stad en de provincie Utrecht?
De regio stelt op dit moment een alternatief op voor het TB. Het overleg hierover verloopt constructief, met inachtname van het feit dat het opstellen van een alternatief aan de regio is. Een van de belangrijke aspecten daarbij zal het (niet) verbreden van de bak zijn. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met de regio in overleg. Indien het alternatief gelijkwaardig is kan eventueel het vastgestelde Tracébesluit worden gewijzigd.
In hoeverre is betalen naar gebruik en het stimuleren van thuiswerken meegenomen in (de berekeningen van) het bepalen van de ontsluitingsopgave?
In het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht wordt uitgegaan van actuele inzichten in (mobiliteits)gedrag voor onder andere thuiswerken en van vastgestelde maatregelen. Ten tijde van vaststelling van het TB was er nog geen zicht op betalen naar gebruik en op dit moment is nog geen besluit genomen over de implementatie van Betalen Naar Gebruik. Daarom is het in het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht niet meegenomen.
In hoeverre wordt dit meegenomen in het onderzoek naar het alternatief?
Het alternatief wordt opgesteld door en onder verantwoordelijkheid van de regio. Het is daarmee aan de regio om te bepalen welke uitgangspunten worden gehanteerd. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met hen in overleg en we zullen de Kamer blijven informeren over de stand van zaken.
Het bericht ‘Wetenschappers vragen kabinet om steun bij voorbereiding op volgende pandemie’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wetenschappers vragen kabinet om steun bij voorbereiding op volgende pandemie» van 26 september jongstleden?1
Ja.
Op welke manieren wordt informatie tussen wetenschappers van verschillende vakgebieden opgeslagen en gedeeld? Welke knelpunten zijn er met betrekking tot het delen van informatie tussen datasystemen, organisaties en wetenschappers?
Momenteel worden informatie en gezondheidsdata tussen wetenschappers, datasystemen en organisaties van verschillende vakgebieden op diverse en versnipperde manieren opgeslagen en gedeeld. Organisatorische, maatschappelijke, juridische en technische knelpunten belemmeren het delen van gezondheidsdata. Zoals het ontbreken van een nationale gezondheidsdata infrastructuur, geen unieke koppelsleutel om databronnen te kunnen koppelen, verschillende standaarden om informatie makkelijk te kunnen delen, maar ook onduidelijkheid en handelingsverlegenheid over wie zeggenschap heeft over de data en informatie. Ook is er gebrek aan duidelijkheid over wet- en regelgeving, zoals toestemming voor het delen van informatie. Er wordt gewerkt aan het structureel oplossen van de grootste knelpunten in het zgn. obstakel verwijder traject samen met de Ministeries van OCW en van EZK, Health-RI en het veld.
Daarnaast is elektronische gegevensuitwisseling een van de thema’s waar bij de derde tranche van de wijziging van de Wet publieke gezondheid (hierna Wpg) naar gekeken wordt. De komende periode wordt nader geanalyseerd en uitgewerkt welke mogelijke aanvullende instrumenten en wetgeving (waaronder in de Wpg) er nodig zijn voor het delen van informatie tussen datasystemen, organisaties en wetenschappers in de publieke gezondheid.
Deelt u de conclusie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) dat ervaringen uit de zorg een prominente plek moeten krijgen in beleidsadvies? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderschrijf dat ervaringen uit de zorg een prominente plek moeten krijgen in beleidsadvies. Zoals vermeld in de brief over de beleidsagenda pandemische paraatheid van april jl.2 zullen we bij de uitwerking van het beleidsprogramma de partijen uit het veld betrekken. Ik heb u recent geïnformeerd over de uitwerking van het beleidsprogramma, waar het rapport van de KNAW een belangrijke inspiratie voor vormt.3
Deelt u de opvatting van de KNAW dat Nederland te weinig steekproeven doet en dat de metingen uit rioolwater niet fijnmazig genoeg zijn? Zo nee, waarom niet? Hoeveel steekproeven worden er gemiddeld gedaan en wat is het geadviseerde aantal?
Deze opvatting deel ik niet. Sinds 2020 is het rioolwateronderzoek in een stroomversnelling geraakt door de COVID-19-pandemie en staat er een zeer fijnmazige infrastructuur voor de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS). Sinds november 2021 analyseert het RIVM vier keer per week rioolmonsters op SARS-CoV-2, van alle ruim 300 rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s). In totaal levert dat gemiddeld 1.200 monsters per week op. Hiermee omvat de monitoring het rioolwater afkomstig van meer dan 99% van de bevolking. Met de bestaande infrastructuur is er voldoende zicht op de viruscirculatie op landelijk, regionaal en op gemeenteniveau. Met de meetfrequentie van vier keer per week kunnen bovendien (lokale) virusoplevingen vroegtijdig worden gesignaleerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de KNAW aangeeft dat er in een aantal Europese landen wel een landelijk beeld is waaruit informatie direct wordt gekoppeld aan statistieken, bijvoorbeeld over wijken of achtergronden van mensen? Bent u bekend met deze landen? Zo ja, bent u bereid te kijken naar voorbeelden uit dergelijke landen om te zien of en hoe deze toepasbaar zijn voor Nederland?
Ja ik ben hier bekend mee. In bepaalde onderzoeken vanuit het RIVM, zoals het onderzoek waarin gekeken wordt naar de effectiviteit van vaccinaties, gebeurt dit ook. Het is mijn wens om data op bredere schaal te koppelen bij het CBS zodat deze toegankelijk gemaakt kan worden voor onderzoek. Deze ambitie heb ik met de op 1 april 2022 verstuurde Kamerbrief over langetermijnstrategie COVID-194, al eerder met uw Kamer gedeeld. Ook heb ik u in de Kamerbrief, die verstuurd is op 18 november jl., laten weten wat de huidige status van de datakoppelingen is ten behoeve van het oversterfteonderzoek5. Voor een verdere update, de planning en mijn ambities hierin verwijs ik u graag naar deze brief.
Deelt u de mening dat het in een geval van een pandemie belangrijk is dat wetenschappers snel moeten beschikken over data uit verschillende studies zodat zij hierop hun advies kunnen baseren?
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarom werkt het Ministerie van VWS samen met de Ministeries van EZK en van OCW, Health RI en het veld aan het structureel oplossen van de grootste knelpunten om gezondheidsdata met elkaar te kunnen delen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Ook investeer ik in kennis en innovatie en verbeterde gegevensuitwisseling op het terrein van pandemische paraatheid, zoals te zien in de beleidsagenda pandemische paraatheid en de VWS-begroting. Bovendien kan al gebruik gemaakt worden van bestaande infrastructuren zoals via het CBS en RIVM.
Indien uw antwoord op de vorige vraag positief is, waarom is er dan voor gekozen om de Wet Elektronische Gegevensuitwisseling in de Zorg (Wegiz) in eerste instantie niet van toepassing te laten zijn op onder andere het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Kunt u toezeggen zo spoedig mogelijk een uitvoeringstoets te laten doen? Kunt u er op kortere termijn voor zorgen dat de Wegiz van toepassing is op het RIVM? Vanaf wanneer is dat mogelijk?
De Wegiz ziet alleen toe op het uitwisselen van data voor primair gebruik tussen zorgaanbieders. De reden hiervoor is de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Ik wil het uitwisselen van data voor onderzoeksdoeleinden (secundair gebruik) daarom op andere manieren bevorderen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2. In aanvulling daarop heeft de Wegiz naar verwachting wel een positief effect op het secundair gebruik van zorgdata: de vastlegging van primaire zorggegevens wordt onder de Wegiz gestandaardiseerd, deze gegevens kunnen hierdoor makkelijker en sneller worden hergebruikt.
Het bericht ‘Tech-icoon Eline Leijten: Elke klik van onze kinderen wordt geregistreerd |
|
Mariëlle Paul (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tech-icoon Eline Leijten: elke klik van onze kinderen wordt geregistreerd»?1
Ja.
Hoe duidt u de tekst uit het artikel «Elke klik van onze kinderen wordt ergens geregistreerd. Zelfs op school worden hun activiteiten opgeslagen. Hun digitale profielen kunnen commercieel worden uitgebuit. Dan krijgen ze gepersonaliseerde advertenties en berichten»?
Scholen slaan gegevens op van leerlingen noodzakelijk voor het volgen van hun ontwikkelingsproces. Dat gaat met name om leerresultaten, maar in voorkomende gevallen ook over verrichte activiteiten. Om een veilige leeromgeving te kunnen garanderen is het belangrijk dat deze gegevens in het onderwijs blijven en niet voor andere doeleinden worden gebruikt. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verbiedt commercieel gebruik van digitale profielen van leerlingen. Schoolbesturen zijn als «verwerkingsverantwoordelijke» zelf verantwoordelijk voor de naleving daarvan en moeten afspraken maken met leveranciers van die producten waarin gegevens van leerlingen worden verwerkt. Om hen daarbij te ondersteunen hebben de PO-Raad en VO-raad samen met leveranciers het «Convenant digitale onderwijsmiddelen en privacy» (hierna: Privacyconvenant) opgesteld waarin is afgesproken dat leerlinggegevens nooit gebruikt mogen worden voor reclamedoeleinden. Meer dan 400 aanbieders van digitaal lesmateriaal hebben het Privacyconvenant ondertekend. Deze afspraken worden ook actief gecontroleerd door convenantpartijen (PO-Raad, VO-raad, MBO Raad en brancheverenigingen van leveranciers). De organisaties SIVON en SURF voeren daarnaast met scholen en instellingen centrale Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) uit op digitale producten die veel worden gebruikt in het onderwijs. Een DPIA is het instrument om privacy risico’s van een product in kaart te brengen. Op basis van deze DPIA’s zijn er specifieke afspraken gemaakt om de privacy van leerlingen optimaal te beschermen. Schoolbesturen die de aanbevelingen uit de DPIA’s opvolgen en hun taak als verwerkingsverantwoordelijke juist invullen, borgen zo dat data van leerlingen veilig zijn en in het onderwijs blijven. Bij zorgen over privacy kunnen mensen zich melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die houdt hier toezicht op.
Wat vindt u ervan dat kinderen in digitale bubbels en echokamers terecht komen, waardoor hun gedachtengoed wordt beïnvloed en mogelijk verstoord? Hoe ziet u de taak van leraren om kinderen voor te lichten en toe te rusten, zodat zij op een veilige en vrije manier hun weg kunnen vinden in de online wereld? Op welke manier krijgt «omgaan met echo kamers en filterbubbels» een plek in het onderwijs, bijvoorbeeld bij «Mediawijsheid»? Deelt u de mening dat het onderwijs een rol heeft om kinderen te onderwijzen in de kansen en risico’s van het internet, bijvoorbeeld bij zaken zoals informatievergadering en cyberpesten? Zo ja, hoe ziet u die rol?
Ik vind het onwenselijk dat kinderen in digitale bubbels en echokamers terechtkomen. De digitale omgeving wordt steeds groter voor kinderen en volwassenen. En goed kunnen navigeren in deze digitale wereld, waarin ook rekening gehouden moet worden met de mogelijke beïnvloeding van kinderen, is onmisbaar in de samenleving. Het is belangrijk dat álle leerlingen goed onderwezen worden in digitale vaardigheden en de kansen en risico’s in de digitale wereld. Dat betekent onder andere dat kinderen goed moeten weten hoe zij informatie moeten kunnen vinden, beoordelen en verwerken, maar ook dat zij weten hoe zij zich moeten gedragen op bijvoorbeeld social media, hoe zij zich kunnen weren tegen cyberpesten en dat zij media bewust, kritisch en actief kunnen inzetten.
In het funderend onderwijs wordt hier de basis voor gelegd, daarom is de SLO (Stichting Leerplan Ontwikkeling) dit schooljaar gestart met de ontwikkeling van de kerndoelen voor onder andere digitale geletterdheid. Deze kerndoelen worden verankerd in het curriculum waarmee scholen verplicht worden hier onderwijs in te verzorgen. De invulling van deze kerndoelen voor digitale geletterdheid, en ook de invulling van thema’s als mediawijsheid, worden in de komende maanden verder vormgegeven.
In aanloop naar de kerndoelen voor digitale geletterdheid wordt vanaf 2023 middels een ondersteuningsstructuur de mogelijkheid aan scholen geboden om aan de slag te gaan met digitale geletterdheid. Dit is in aanvulling op het bestaande ondersteuningsaanbod en passend bij de behoeften in het onderwijsveld. Zo zijn bijvoorbeeld al verschillende lesmethoden ontwikkeld over mediawijsheid en online veiligheid door netwerkpartners binnen het Netwerk Mediawijsheid, zoals Mijn Cyberrijbewijs, Online Masters, Nationaal Media Paspoort, InternetHelden en HackShield in de klas. Voor het aankaarten van filterbubbels kunnen scholen onder andere gebruik maken van de website Isdatechtzo.nl, een initiatief van Netwerk Mediawijsheid in samenwerking met Beeld en Geluid Den Haag en ECP.
Ten slotte hebben de scholen op basis van de aangescherpte burgerschapsopdracht de plicht om de sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen te ontwikkelen om hen zo in te staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving. Daarnaast moeten zij hen onder meer kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid bijbrengen. Daarmee worden actief burgerschap en de sociale cohesie bevorderd, wat een tegenwicht biedt tegen onder andere cyberpesten, maar ook bubbels en echokamers.
Welke stappen neemt u om scholen te vragen aandacht te besteden aan online veiligheid van kinderen? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden, ook ten aanzien van het tijdspad?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, worden er in het funderend onderwijs voor digitale geletterdheid kerndoelen ontwikkeld, die verankerd worden in het curriculum. Vanaf 2023 wordt in aanloop van deze kerndoelen een ondersteuningsstructuur opgezet. De Kamer zal over het verdere proces van digitale geletterdheid vanuit het masterplan basisvaardigheden eind 2022 verder geïnformeerd worden.
Wat is de status van de ambitie uit het regeerakkoord waarin staat dat kinderen worden beschermd tegen niet-passende «online» reclame en kindermarketing en waarin kinderen het recht krijgen om niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen? Zo ja, welke stappen gaan er op nationaal en Europees niveau gezet worden om deze ambitie te verwezenlijken?
De Nederlandse overheid heeft maar beperkt invloed op dit speelveld en een groot deel van kindermarketing vindt online plaats. Aan deze ambitie wordt in Europees verband invulling gegeven. De in juli 2022 aangenomen Europese Verordening inzake digitale diensten (DSA) bevat een verbod op het gebruik van data van minderjarigen voor gerichte reclame. Daarnaast schrijft de Europese audiovisuele mediadienstenrichtlijn voor dat videoplatformdiensten zoals YouTube en TikTok transparant moeten zijn over reclame en maatregelen moeten treffen tegen niet-passende content voor minderjarigen. Voor de publieke omroep geldt overigens een verbod op reclame rondom kinderprogrammering. In de Kinder- en Jeugdreclamecode van de Stichting Reclame Code zijn verdere eisen met betrekking tot reclame gericht op kinderen en jongeren opgenomen.
Het artikel 'Hoe een Ierse rundvleeskoning via de Zuidas voor miljoenen aan belastingen ontwijkt' |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe een Ierse rundvleeskoning via de Zuidas voor miljoenen aan belastingen ontwijkt» van Follow the Money?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak de informeel-kapitaalstructuur is toegepast binnen bedrijven tussen 2016 en nu?2
Een informeel-kapitaalsituatie kan zich voordoen in internationale maar ook in zuiver nationale verhoudingen.3 In de zuiver nationale verhoudingen zal een neerwaartse aanpassing van de fiscale winst bij de ene binnenlandse partij normaal gesproken worden gevolgd door een opwaartse aanpassing bij de andere binnenlandse partij bij de transactie. In internationale verhoudingen is dat niet altijd het geval en kan een mismatch ontstaan. Daarom is in OESO-verband afgesproken dat alle informeel-kapitaalsituaties met een internationaal karakter worden uitgewisseld. Hieronder is een overzicht opgenomen van het aantal informeel-kapitaalsituaties met een internationaal karakter dat met belastingdiensten van zowel EU-lidstaten als van bij de OESO aangesloten landen zijn uitgewisseld vanaf het aangiftejaar 2016.
Aangiftejaar
Aantal uitgewisselde informeel-kapitaalsituaties
2016
183
2017
318
2018
236
2019
289
Voor het aangiftejaar 2020 en 2021 is de informatie nog niet voorhanden. De aantallen voor de aangiftejaren 2016 en 2017 zijn hoger dan die eerder zijn gemeld aan uw Kamer.4 De verklaring daarvoor ligt met name in de nog nagekomen aangiften over die jaren en situaties die aanvankelijk niet als informele kapitaalstortingen waren aangekruist in de aangiftes.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse Belastingdienst rentevrije leningen behandelt alsof er wel rente is betaald?
Op basis van het zakelijkheidsbeginsel zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden gelieerde lichamen (bijvoorbeeld twee vennootschappen die tot hetzelfde concern behoren) voor fiscale doeleinden verondersteld onderling onder dezelfde voorwaarden te handelen als onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden zouden doen. In voorkomende gevallen kan dit bijvoorbeeld betekenen dat een in Nederland gevestigd lichaam voor fiscale doeleinden wordt verondersteld rente te betalen indien onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden dit ook zouden doen. Een dergelijke neerwaartse aanpassing van de fiscale winst kon tot 1 januari 2022 – vooral bij grensoverschrijdende transacties – leiden tot mismatches. Ingevolge de in de vennootschapsbelasting opgenomen maatregelen die volgen uit de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel5 wordt vanaf die datum een neerwaartse aanpassing van de winst op grond van het zakelijkheidsbeginsel bij een belastingplichtige in Nederland beperkt voor zover bij het andere lichaam dat bij de transactie betrokken is geen of een te lage corresponderende opwaartse aanpassing in de belastinggrondslag wordt betrokken.
Kunt u aangeven hoe andere Europese landen omgaan met fictieve rente?
Op het Ministerie van Financiën bestaat geen volledig overzicht van de wijze waarop andere Europese landen omgaan met wat in het artikel fictieve rente wordt genoemd. Er zijn aanwijzingen dat de neerwaartse aanpassing van de winst niet gebruikelijk is in veel andere Europese landen.6 Dat is ook een van de redenen geweest voor het kabinet om in 2021 met het voorstel tot de hiervoor genoemde Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel te komen om ongewenste verrekenprijsverschillen tegen te gaan en daarmee internationaal ook meer in de pas te lopen.
Erkent u dat de behandeling van de fictieve rente zoals in het FTM-artikel beschreven als gevolg heeft dat er in Nederland en andere landen minder belasting wordt betaald?
Met ingang van 1 januari 2022 is de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in werking getreden. De maatregelen in de vennootschapsbelasting die volgen uit deze wet bewerkstelligen, kort gezegd, dat bij de belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting een neerwaartse aanpassing van de winst op grond van het zakelijkheidsbeginsel wordt beperkt voor zover bij het andere lichaam dat bij de transactie betrokken is geen of een te lage corresponderende opwaartse aanpassing in de belastinggrondslag wordt betrokken. Deze maatregelen raken structuren met zogenoemde informele kapitaalstortingen en verkapte winstuitdelingen, en zijn daarnaast ook van toepassing op bestaande onderlinge rechtsverhoudingen tussen een vennootschapsbelastingplichtige en een gelieerd lichaam. Voor dergelijke structuren in de kostensfeer geldt geen overgangsrecht. Een voorbeeld daarvan is een bestaande lening die is aangegaan vóór de inwerkingtreding op 1 januari 2022, zoals het geval is in het voorliggende artikel van Follow the Money. Met de genoemde maatregelen worden ongewenste situaties van dubbele niet-heffing bestreden en wordt bereikt dat de winst in die gevallen tenminste eenmaal ergens wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting. Hiermee loopt Nederland internationaal ook meer in de pas.
Is er contact geweest met de Ierse belastingdienst over deze constructie?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt dat in OESO-verband alle informeel-kapitaalsituaties met een internationaal karakter sinds 1 april 2016 worden uitgewisseld.
Vind u het wenselijk dat constructies zoals beschreven in het FTM-artikel in Nederland bestaan? Wat gaat u doen om deze constructies tegen te gaan? Als u niets gaat doen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om ABP Food Group aan te spreken over hun fiscale constructie?
Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Vindt u het wenselijk dat een bedrijf dat forse winsten maakt en daar bijna geen belasting over betaalt miljoenen euro’s aan subsidie krijgt?
Subsidies uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB-subsidies) worden verstrekt om de duurzame ontwikkeling van landbouw, voedsel en plattelandsgebieden te verbeteren. GLB-subsidies zijn gericht op de ondersteuning van een concurrerende en gediversifieerde landbouwsector die bijdraagt aan de voedselzekerheid en de versterking van de sociaaleconomische structuur van de plattelandsgebieden. GLB-subsidies worden steeds meer doelgericht ingezet voor activiteiten ter ondersteuning van maatschappelijke doelen zoals de instandhouding van natuur, biodiversiteit en landschap. Voor deelnemers aan het GLB gelden voorwaarden die erop gericht zijn dat de GLB-subsidies bijdragen aan deze doelen. Voor het ontvangen van GLB-subsidies is het geen voorwaarde dat een bedrijf winstgevend is en belasting betaalt.
Klopt het dat bedrijven nog steeds kosten en afschrijvingen die niet daadwerkelijk gemaakt worden, mogen aftrekken in het geval van leningen en afschrijvingen die al langer lopen?
Binnen een groep bestaande onderlinge rechtsverhoudingen, waaronder leningen, die zijn aangegaan voordat de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel van toepassing is geworden7, worden als gevolg van de onmiddellijke werking van deze wet geraakt. Bij invoering van deze wet is niet voorzien in eerbiedigende werking. De onmiddellijke werking voor wat betreft bestaande onderlinge rechtsverhoudingen, zoals leningen, voorkomt dat belastingplichtigen nog gebruik kunnen maken van een verschillende toepassing van het zakelijkheidsbeginsel en voorkomt dat als gevolg daarvan een situatie van dubbele niet-heffing zou kunnen blijven bestaan.
Voor bedrijfsmiddelen die zijn verkregen in boekjaren die aanvangen op of na 1 juli 2019 kent de vennootschapsbelasting een afschrijvingsbeperking die volgt uit de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel. Deze datum sluit aan bij de ingangsdatum van de nieuwe rulingpraktijk waarbij niet langer zekerheid vooraf wordt gegeven op structuren waartegen genoemde wet zich richt.
Voor de afschrijving op bedrijfsmiddelen die zijn verkregen vóór 1 juli 2019 ligt dit echter anders. De afschrijvingen op dergelijke bedrijfsmiddelen – waarbij de met de afschrijvingen corresponderende overdrachtswaarde bij het andere lichaam dat bij de transactie is betrokken destijds niet in de belastinggrondslag was betrokken – kunnen nog wel in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de winst. Er kan op dit moment geen schatting gemaakt worden hoe vaak dit zich voordoet, aangezien de hiervoor aangehaalde nieuwe wetgeving pas met ingang van 1 januari 2022 van kracht is geworden en het eerste boekjaar waarin dit kan spelen dus nog loopt.
Het kabinet is van mening dat de resterende risico’s van kunstmatige winstverschuiving het meest effectief kunnen worden aangepakt in een zo groot mogelijk internationaal verband. In dat kader zijn inmiddels belangrijke stappen gezet binnen het Inclusive Framework van de OESO in Pijler 2 voor een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing. Het conceptwetsvoorstel strekkende tot implementatie van de zogenoemde Pijler 2-maatregelen die waarborgen dat multinationals altijd ten minste een minimumniveau aan winstbelasting betalen zal nog deze maand voor internetconsultatie worden aangeboden. Het is de verwachting dat het definitieve wetsvoorstel in het voorjaar van 2023 aan uw Kamer wordt aangeboden. In de eerste plaats beoogt het wetsvoorstel de prikkel voor bedrijven om winsten te verschuiven naar laagbelastende staten te verminderen. Daarnaast beoogt het wetsvoorstel een ondergrens te stellen aan belastingconcurrentie tussen staten. Hiermee moet een race naar de bodem in de winstbelasting worden voorkomen en een gelijker speelveld worden gecreëerd voor internationaal opererende bedrijven.
Klopt het dat deze bedrijven hier in de toekomst nog steeds gebruik van kunnen maken? Bent u van plan daar wat aan te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn er op dit moment nog kosten die afgetrokken mogen worden, terwijl zij niet daadwerkelijk zijn gemaakt? Zo ja, welke kosten? Hoe vaak komt dit voor?
Zie antwoord vraag 10.
Ziet u in deze vorm van belastingontwijking een vorm van ongeoorloofde staatssteun, zoals hoogleraar fiscaal recht Jan Vleggeert die in het FTM-artikel wordt genoemd?
Een maatregel valt onder het begrip ongeoorloofde staatssteun als er een selectief voordeel wordt verleend aan bepaalde ondernemingen, categorieën van ondernemingen of bepaalde economische sectoren. Ik zie geen selectief voordeel voor bepaalde ondernemingen als sprake is van een normale toepassing van algemene belastingwetgeving. Het oordeel of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun is aan de Europese Commissie.
Klopt het dat over dividenduitkeringen naar Luxemburg slechts 2,5 procent dividendbelasting hoeft te worden betaald in plaats van 15 procent? Kunt u toelichten waarom dit verschil bestaat? Vindt u het wenselijk dat bedrijven hierdoor belasting kunnen ontwijken?
Staand onderdeel van het Nederlandse fiscale verdragsbeleid is dat uitkeringen van deelnemingsdividend niet belast mogen worden door het land van de uitkerende vennootschap (het bronland). Onder deelnemingsdividenden worden verstaan dividenden die worden uitgekeerd aan een (moeder)vennootschap die een zeker belang heeft in de uitkerende (dochter)vennootschap. Dit is in veel bilaterale verdragen die Nederland heeft gesloten terug te vinden. Ook in de Europese Moeder-dochterrichtlijn is dit uitgangspunt neergelegd. Onder het verdrag tussen Luxemburg en Nederland is daarentegen opgenomen dat deelnemingsdividenden tegen 2,5% belast mogen worden in het bronland. Vanaf 1 januari 2020 geldt onder dit verdrag een bepaling die regelt dat in misbruikgevallen het verlaagde verdragstarief niet geldt. Dan wordt, ondanks het bestaan van een deelnemingsrelatie, het nationale tarief van 15% toegepast. Andere dividenden mogen altijd tegen 15% belast worden.
De vastgestelde sectorplannen |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft er, in lijn met uw beleidsbrief Hoger Onderwijs en Wetenschap1, een onafhankelijke weging plaatsgevonden over de prioritering van sectoren die in aanmerking komen voor financiering van een sectorplan?2
Ik heb de Universiteiten van Nederland (UNL) gevraagd mij een breed gedragen voorstel voor een verdeling van middelen op domeinniveau aan te reiken. Zij hebben dit voorstel op 29 juli jl. aan mij aangeboden. Verder heb ik, ten behoeve van een goede inhoudelijke en onafhankelijke weging in de prioritering en daarmee de verdeling van de middelen, de Nationale Commissie Sectorplannen (NCSP) ingesteld. De NCSP heeft als taak om mij van onafhankelijk advies te voorzien over de kwaliteit van de domein- en sectorbeelden en de sectorplannen, de inzet van de middelen in landelijk gekozen zwaartepunten, de aanpak van monitoring en evaluatie en het instrument als geheel. Het voorstel van UNL ten aanzien van de verdeling is in dat advies meegenomen. Voor de volledige toelichting op het proces, zie mijn Kamerbrief van 5 oktober jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 985).
Volgens de adviesbrief3 van de recent ingestelde Nationale Commissie Sectorplannen (NCSP) werkt zij «met inachtneming van de kaderstelling van 15 juli j.l.». Wat is die kaderstelling en kunt u die naar de Kamer sturen?
Deze kaderstelling is een document dat onder andere beschrijft welke elementen de domeinbeelden en sectorplannen moeten bevatten en hoe deze beoordeeld worden ten behoeve van de middelenverdeling over de domeinen en sectoren. Dit kader is op 15 juli jl. gedeeld met UNL en vertegenwoordigers van de verschillende wetenschapsdomeinen, en als bijlage bijgevoegd bij mijn Kamerbrief van 5 oktober jl., (Kamerstuk 31 288, nr. 985).
Kunt u de volledige opdracht aan de NCSP naar de Kamer sturen?
De volledige opdracht aan de Nationale Commissie Sectorplannen is vastgelegd in het instellingsbesluit. De NCSP is met ingang van 1 juli 2022 ingesteld voor de duur van 12 maanden. Zie het Instellingsbesluit Nationale Commissie Sectorplannen in de Staatscourant 2022, 26055. Deze is ook als bijlage toegevoegd.
Hoe en wanneer heeft de NCSP geadviseerd over de verdeling van de middelen over de sectoren?
Op 14 september jl. heeft de NCSP haar eerste advies aan mij uitgebracht. Het advies richt zich op de eerste € 60 miljoen structurele middelen binnen sectorplannen, waarbij de commissie heeft meegewogen hoe de keuzes en prioriteiten passen binnen het totaalbeeld van de volledige € 200 miljoen structurele middelen voor sectorplannen. Zie hiervoor ook mijn Kamerbrief van 5 oktober jl., (Kamerstuk 31 288, nr. 985).
Hoe is de afweging over aansluiting op nationale onderzoeksprogramma’s verlopen, zoals de nationale wetenschapsagenda (NWA), het kennis- en innovatieconvenant (KIC) en het nationaal groeifonds (NGF)? Op welke momenten is de aansluiting daarop door wie gewogen?
In het kader voor de sectorplannen is als randvoorwaarde meegegeven dat de sectorplannen ingebed dienen te zijn in het bredere hoger onderwijs- en wetenschapsbeleid, en aantoonbaar moeten bijdragen aan de bredere doelstellingen van dit beleid. De thema’s, zoals door de domeinen zelf aangeleverd, zijn zorgvuldig gekozen om aan te sluiten bij de (inter)nationale ontwikkelingen van de wetenschappelijke domeinen en de profilering van deelnemende instellingen. De indieners hebben daarbij dus ook meegewogen welke andere programmering er vanuit de overheid is, zoals o.a. de NWA, KIC en NGF. De NCSP heeft dit aspect van aansluiting bij andere onderzoeksprogrammering eveneens meegewogen in haar advies en heeft de aansluiting met het Nationaal Groeifonds en de NWO-programma’s NWA en KIC expliciet als aandachtspunt benoemd. De sectoren zullen de komende periode naar aanleiding van dit aandachtspunt deze aansluiting nader expliciteren. Ik zal daar ook op letten bij de tweede toekenningsronde. Van belang is op te merken dat de sectorplannen onderdeel uitmaken van het gehele pakket aan investeringen in het hoger onderwijs en onderzoek en wetenschap, met investeringen in onder andere de open competitie, grootschalige onderzoeksinfrastructuur, grootschalig toegepaste onderzoeksinfrastructuur, Europese partnerschappen en matching. Al deze investeringen tezamen hebben tot doel het creëren van rust en ruimte.
Op welke manier en op welke momenten is het Ministerie van Economische Zaken & Klimaat betrokken geweest bij de vaststelling van de sectorplannen?
De sectorplannen zijn opgesteld vanuit de vier domeinen: bèta, techniek, sociale en geesteswetenschappen en medische wetenschappen. De sectoren hebben dit zelf georganiseerd en ingediend. Omdat dit gaat om investeringen in de basis voor onderwijs en onderzoek en niet om thematische middelen, ligt de regie bij het wetenschappelijke veld. Zij kunnen daarbij de afstemming zoeken bij vakdepartementen, deze keuze is aan hen zelf. Om een goede inhoudelijke en onafhankelijke weging te kunnen maken in de prioritering en daarmee de verdeling van de middelen heb ik de NCSP ingesteld. Op basis van hun advies heb ik een besluit genomen. Het Ministerie van EZK is daar niet in betrokken.
Welke rol heeft u in de verdeling van financiële middelen tussen (dus niet binnen) de verschillende sectorplannen?
Zoals in de beleidsbrief Hoger Onderwijs en Wetenschap staat beschreven wil ik de basis van onderwijs en onderzoek in alle vier de wetenschapsdomeinen gericht en duurzaam versterken. Voor de sectorplanmiddelen heb ik een kader opgesteld dat beschrijft op welke wijze de toekenning van de middelen tot stand komt. Daarbij heb ik UNL gevraagd mij een breed gedragen voorstel voor een verdeling van middelen op domeinniveau aan te reiken. Dit voorstel is door UNL aangeleverd op 29 juli jl. en wordt gedragen door alle vier de domeinen en de universiteiten. Bij het komen tot dit voorstel voor een verdeling is rekening gehouden met de huidige stand van zaken en knelpunten van de vier domeinen, de relatieve omvang van de vier domeinen in fte aan onderzoekers, de uitkomsten van het PwC-onderzoek naar de bekostiging van het hoger onderwijs en de financiering van eerdere sectorplannen in de domeinen. Deze verdeling heb ik als kaderstelling meegegeven aan de NCSP, die mij vervolgens adviseert over de keuzes die zijn gemaakt binnen elk domein.
Welke rol hebben tekortsectoren, het toekomstig verdienvermogen van Nederland, de maatschappelijke impact en valorisatie gehad bij de vaststelling van de verdeling van geld tussen (dus niet binnen) de sectorplannen?
De hoofddoelen van de sectorplannen zijn:
De sterke impuls die we hiermee geven aan de wetenschapssector gaat een positieve bijdrage leveren aan doelen op het gebied van verdienvermogen, tekortsectoren en macrodoelmatigheid van het onderwijs. Het feit dat alle vier de sectorplannen een sterke focus hebben op systeemtransities zoals klimaat en energie, gezondheid en digitalisering legt hiervoor de basis. Ik heb in het beleidsdebat van 30 juni jl. aan uw Kamer toegezegd dat we aanpalende beleidsdoelstellingen, en daaronder vallen ook maatschappelijke impact en valorisatie, meegeven in de kaderstelling voor de sectorplannen. Ik heb daarbij de sectoren, middels dit kader, ook aangemoedigd de Theory of Change als inspiratie te hanteren. Het kader is ook als bijlage toegevoegd.
Verder wil ik aangeven dat de sectorplannen niet als losstaand instrument een oplossing kan bieden voor alle uitdagingen en ambities rond hoger onderwijs en wetenschap. Zowel binnen de OCW instrumenten en beleidstrajecten als daarbuiten wordt gewerkt aan oplossingen voor tekortsectoren en arbeidsmarktkrapte. Voor tekortsectoren wordt bijvoorbeeld samengewerkt met het Ministerie van EZK en SZW. Daar is namelijk een bredere aanpak nodig dan met enkel dit instrument opgelost kan worden.
Vindt u dat de verdeling van middelen tussen de sectorplannen, zoals nu voorligt, maximaal bijdraagt aan het oplossen van krapte in tekortsectoren, het toekomstig verdienvermogen van Nederland, de maatschappelijke impact en valorisatie?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u bij het beantwoorden van voorgaande vraag specifiek reflecteren op het gegeven dat het sectorplan sociale en geesteswetenschappen met afstand de meeste middelen ontvangt van alle sectorplannen?
Graag wil ik voorop stellen dat de investeringen in sectorplannen zijn gericht op alle domeinen, waarbij in elk afzonderlijk wetenschapsdomein flink geïnvesteerd wordt. In deze ronde is de totale beoogde investering voor de domeinen de bèta- en technische wetenschappen € 90 miljoen, sociale- en geesteswetenschappen € 70 miljoen, medische wetenschappen € 40 miljoen. Bovendien volgt deze investering op een eerdere ronde sectorplannen vanaf 2018, waarbij er € 60 miljoen is geïnvesteerd in bèta en techniek en € 10 miljoen in de sociale- en geesteswetenschappen. Beide rondes aan sectorplannen zijn structurele middelen. Dit komt dus neer op een jaarlijkse investering van € 150 miljoen voor bèta en techniek en € 80 miljoen in de sociale- en geesteswetenschappen en € 40 miljoen voor de medische wetenschappen vanaf 2023.
Kijkend naar de beleidsdoelen van de sectorplanmiddelen en de behoeften vanuit het brede wetenschappelijke veld is een voorstel voor verdeling zoals aangedragen door UNL voor mij een begrijpelijke keuze. Het sectorplan van de sociale- en geesteswetenschappen (SSH) betreft een zeer breed en omvangrijk domein dat vele richtingen bevat. Evenals in de andere wetenschapsdomeinen, is ook binnen de SSH veel potentie voor het oplossen van een aantal knelpunten en het verzilveren van kansen voor wetenschappelijke excellentie en maatschappelijke impact. Een voorbeeld daarvan is het thema AI en digitalisering. Onze beroepsbevolking zal voldoende toegerust moeten zijn om met de juiste kennis en vaardigheden om te gaan met de uitdagingen die de digitale samenleving vraagt. Dat geldt bijvoorbeeld voor een goed perspectief op hybride werken en aandacht voor toegankelijkheid en inclusiviteit, maar ook voor oplossingen voor digitale ongeletterdheid. Duidelijk is dat de SSH-expertise op deze terreinen, mede versterkt door de sectorplannen, belangrijk is voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland. Dit neemt niet weg dat ook de andere domeinen, de medische-, bèta- en technische wetenschappen, aan verschillende maatschappelijke uitdagingen een onmisbare bijdrage leveren. Deze ambitie is in alle sectorplannen verwoord en blijft voor mij belangrijk. Aansluitend is het instrument sectorplannen in het bestuursakkoord ook bezien in de context van de bredere versterking van onderzoek en onderwijs. En in relatie tot de arbeidsmarktkrapte aanpak. Zoals hierboven al aangegeven maken de sectorplannen onderdeel uit van een breder pakket aan instrumenten o.a. bestaande uit impulsen voor grootschalige onderzoeksinfrastructuur, grootschalig toegepaste onderzoeksinfrastructuur, Europese partnerschappen en matching.
Acht u de sector sociale en geesteswetenschappen de belangrijkste sector om in te investeren als het gaat om tekortberoepen en uitdagingen van de toekomst?
Alle vier de wetenschapsdomeinen hebben te maken met tekortberoepen en dragen bij aan de grote uitdagingen van de toekomst. Met het instrument sectorplannen help ik de wetenschap en het onderwijs verder in de samenwerking en profilering en daarnaast met het creëren van rust en ruimte, mede door het verhogen van het aantal vaste contracten. Dat zijn de hoofddoelen van de sectorplannen. Daarbij is een positief vooruitzicht dat deze versterking van onderwijs en wetenschap op de lange termijn perspectief biedt op een nieuwe impuls aan de arbeidsmarkt en de uitdagingen van de toekomst. Het gaat daarbij nadrukkelijk óók om uitdagingen en tekortsectoren die we nu nog niet direct voorzien. Niet zelden betreffen die uitdagingen ook de interactie van ontwikkelingen met mens en maatschappij, waar ook de sociale- en geesteswetenschappen een belangrijke wetenschappelijke bijdrage aan leveren, samen met de andere domeinen.
Daarnaast komt de focus in de SSH-sectorplannen op de kleine talen en onderwijskunde en de lerarenopleidingen tegemoet aan enkele expliciete verzoeken van de Kamer op het gebied van arbeidsmarkttekorten. Het SSH sectorplan bevordert duurzame samenwerking tussen scholen, lerarenopleidingen en onderwijskundigen. Het sectorplan Geesteswetenschappen maakt de keuze voor het onderwijs- en onderzoeksveld «Talen en Culturen», en sluit daarmee direct aan op het rapport «Talen centraal: naar een deltaplan voor de universitaire talenstudies» dat op verzoek van mijn voorganger is opgesteld, en het briefadvies van de KNAW over de neerlandistiek (Nederlands verdient meer, 2019). Hiermee wordt gevolg gegeven aan onze kabinetsambitie om bij de kleine studies en de Nederlands Taal en Cultuur de interuniversitaire samenwerking te versterken en naar de toekomst toe een dekkend en passend aanbod te garanderen.
Gezien de bijdrage van de wetenschap met name gericht is op de lange termijn, vaak voorbij de horizon van de huidige uitdagingen en voorspellingen, gaat het voor mij te ver een direct verband te leggen tussen investeringen via sectorplannen in bepaalde wetenschapsgebieden en tekortberoepen van de toekomst. Daarvoor heeft het kabinet een separate aanpak gekozen waarbij ik samenwerk met de Minister van EZK en SZW. Zoals hierboven aangegeven helpen de sectorplannen in brede zin uiteraard wel bij de versterking van onderwijs en wetenschap op de lange termijn en biedt het daarmee een impuls aan de arbeidsmarkt en de uitdagingen van de toekomst.
Waarom is er nog geen sectorplan voor informatica?
Het NCSP heeft deze observatie ook gedaan en de commissie heeft daarop de domeinen gevraagd om in de fase tot maart 2023 aandacht te besteden aan het verder versterken van de discipline informatica in de sectorplannen van de vier domeinen. De domeinen bèta en techniek zijn gezamenlijk overeengekomen om binnen hun sectorplannen ruimte te vinden voor de landelijke versterking van de informatica, welk voorstel, in nauw overleg met Informatica Platform Nederland, wordt uitgewerkt voor het volgende advies van de NCSP in maart. Het sectorplan SSH heeft daarnaast reeds een dwarsdoorsnijdend thema benoemd dat hier aan bijdraagt, namelijk «Welvaart, participatie en burgerschap in een digitaliserende wereld».
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen ruim voor de begrotingsbehandeling van OCW aan de Kamer doen toekomen?
Ja, bij deze bied ik de beantwoording aan bij de Tweede Kamer.
De bewuste stellingname van Shell geen plannen te maken om net zero emission te bereiken binnen de komende 10 à 20 jaar en doorgaat met het zoeken naar nieuwe olie en gasreserves |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het lange termijnonderzoek dat in Amerika loopt in opdracht van het House Committee on Oversight and Reform naar de fossiele industrie en de rol die grote oliebedrijven als Shell spelen bij klimaatverandering?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat hierin op 15 september 2022 een document van Shell naar voren is gekomen waarin zwart op wit staat dat Shell geen onmiddellijke plannen heeft om over te stappen op een nze (net zero emission) portefeuille voor de komende tien à twintig jaar en dat Shell hiermee dus bewust beleid voert?2
Ik heb kennis genomen van de correspondentie van de Commissie voor Toezicht en Hervorming van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden waaraan u in deze vraag refereert.
Bent u op de hoogte van het oordeel van deze onderzoekscommissie dat Shell zich schuldig maakt aan het doen van misleidende klimaattoezeggingen en dat Shell de verantwoordelijkheid voor vermindering van uitstoot van CO2 ondermijnt?
Ik ben op de hoogte van de conclusies in het memorandum van 14 september 2022 dat commissievoorzitters Carolyn Maloney en Ro Khanna gestuurd hebben aan de Commissie voor Toezicht en Hervorming3.
Hoe oordeelt u over deze berichten?
Ik reken de verduurzamingsprestaties van bedrijven af op resultaten, en dat doe ik ook ten aanzien van de activiteiten van Shell. In Nederland en de EU zijn bedrijven gehouden aan ambitieuze verduurzamingsdoelstellingen. Deze doelstellingen komen voort uit het Fit for 55 pakket van de Europese Unie en het Klimaat- en coalitieakkoord in Nederland. Het Europese Emission Trading System(ETS) en de Nederlandse pendant, de CO2-heffing, zijn maatgevend voor mijn beleid. Ik zie erop toe dat bedrijven binnen deze kaders verduurzamen.
Bent u bekent met het door Milieudefensie en onderzoeksinstituut Oil Change International gepubliceerde rapport, «Shell’s fossil fuel production: Still pushing the world towards climate chaos»?3
Ik heb kennis genomen van dit rapport.
Bent u op de hoogte dat uit het rapport blijkt dat Shell sinds mei 2021 (na de uitspraak van de rechter) voor tien grote nieuwe projecten definitieve investeringsbeslissing heeft genomen en dat het bedrijf de komende jaren nog ruim 750 nieuwe olie en gasbronnen kan gaan aanboren, hetgeen gelijk staat aan 30 keer de CO2 uitstoot van Nederland in 2021?
Shell is een wereldwijd opererend bedrijf. Wereldwijde afspraken om klimaatverandering tegen te gaan worden geregeld via het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering. Shell is net als ieder ander bedrijf in Europa gehouden aan het Europese Emissions Trading System (EU ETS) en het aangekondigde Fit for 55 pakket met het doel om in 2030 55% minder emissies uit te stoten in de Europese Unie dan in 1990.
Bent u ook op de hoogte van de conclusies, zoals te lezen in hetzelfde rapport, dat Shells CO2 uitstoot met de huidige ambities zelfs nog 3% kan toenemen?
Ik heb kennis genomen van deze conclusie.
Deelt u de opvatting dat Shells stellingname en de uitkomsten van het onderzoek hard indruisen tegen het vonnis van de Nederlandse rechter uit 2021 dat Shell zijn CO2-uitstoot in 2030 met 45% moet hebben verminderd?
Op 22 maart jl. heeft Shell beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 mei 2021, waarin Shell wordt bevolen om de totale wereldwijde CO2 emissies tegen 2030 met netto 45% te verminderen ten opzichte van 2019. Het hoger beroep is dus nog onder de rechter, waardoor het niet aan het kabinet is om daar nu op in te gaan. De Nederlandse overheid is geen partij in deze procedure en het leidt niet tot directe juridische verplichtingen voor de Nederlandse overheid.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nederlandse rechtbank Shell ook verantwoordelijk acht voor de uitstoot die vrijkomt als consumenten de producten van Shell gebruiken, de zogeheten Scope 3 uitstoot?
De rechtbank heeft voor Scope 2 en 3 een zwaarwegende inspanningsverplichting opgelegd aan Shell. Shell heeft hoger beroep aangetekend, omdat het niet weet hoe CO2-emissies te verminderen die het bedrijf niet zelf in de hand heeft, zoals van klanten die geen vergelijkbare wettelijke verplichting hebben. Zolang dit hoger beroep onder de rechter is, onthoud ik mij van verder commentaar om een onafhankelijke rechtsgang te bevorderen. Shell heeft mij verzekerd dat het bedrijf in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep stappen zet om zich aan de uitspraak van de rechtbank te houden. Ook verwijs ik naar de kamerbrief van 6 december 2021 waarin de toenmalig Minister van EZK de Kamer heeft geïnformeerd met een analyse van het Shell-vonnis5.
Bent u tevens op de hoogte van het feit dat 95% van de uitstoot van Shell komt uit deze Scope 3 uitstoot en dat Shell geen plannen heeft opgesteld over de vermindering hiervan?4
Ik ben op de hoogte dat 95% van de uitstoot van Shell komt uit Scope 3. Shell werkt ook aan de Scope 3 emissies. Onder andere is het bedrijf actief op het gebied van laadstations voor elektrische voertuigen, bouwt Shell een biobrandstoffenfabriek op zijn terrein bij Pernis en werkt Shell aan de opschaling van groene waterstof en een netwerk voor het tanken van waterstof en bioLNG. Deze plannen zijn ook terug te vinden in de brief van Shell aan het kabinet over de verhuizing naar het Verenigd Koninkrijk (10 december 2021)7.
Deelt u de opvatting dat het naleven van het vonnis van de Nederlandse rechter nu juist cruciaal is voor het behalen van de klimaatdoelen van het Parijs Akkoord en dat deze stellingname van Shell dus ontoelaatbaar is? Zo ja, bent u bereid Shell hierop aan te spreken opdat het bedrijf deze stellingname terugneemt en concrete beleidsplannen opstelt om zich wel aan het vonnis te houden?
Zolang het hoger beroep onder de rechter is, onthoud ik mij van verder commentaar. Wel gaat het kabinet onverminderd voort met de uitvoering van de aangescherpte CO2 reductiedoelstellingen uit het coalitieakkoord. Ook werkt het kabinet momenteel intensief samen met de top 20 emitters om tot een versnelde afbouw van de CO2-uitstoot te komen.
Hoe verhoudt de Nederlandse staat zich tot Shell na de bekendmaking van deze stellingname door Shell?
Shell is zoals ieder ander bedrijf gehouden aan de Europese en nationale doelstellingen voor CO2-reductie en verduurzaming. Daarin maakt de overheid geen onderscheid tussen individuele bedrijven.
Hoe verhoudt deze bewuste stellingname door Shell zich tot de ambitie van de regering zich te houden aan de klimaatdoelen uit het Parijs Akkoord?
De regering houdt onverminderd vast aan de klimaatdoelen uit het Parijs Akkoord.
Het bericht ‘Terschelling en Vlieland vragen Rijk om compensatie voor Doeksen. Onze levensader kan niet alleen voor rijken zijn weggelegd' |
|
Fahid Minhas (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Terschelling en Vlieland vragen Rijk om compensatie voor Doeksen. «Onze levensader kan niet alleen voor rijken zijn weggelegd»»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u het verzoek van Rederij Doeksen om de prijs per 1 januari 2023 te mogen verhogen met 11,1%, waar in het artikel over wordt gesproken, bevestigen en toelichten?
Onlangs heeft rederij Doeksen mij laten weten dat zij in zeer grote financiële problemen is gekomen door de fors gestegen brandstofprijzen. Om die reden heeft Doeksen een aantal maatregelen getroffen. Zo heeft Doeksen onder meer voorgesteld om per 1 januari 2023 – naast de eerder vastgestelde tariefindex van 2,6% – een tijdelijke brandstoftoeslag in te voeren. Op verzoek van de door Doeksen geconsulteerde decentrale overheden en consumentenorganisaties en mijn ministerie heeft Doeksen in haar meest recente voorstel de eilandbewoners meer ontzien. Dat heeft Doeksen ook gedaan. Inmiddels heb ik ingestemd met een tijdelijke brandstoftoeslag van 4,5% voor de eilandbewoners (alleen houders van een eilanderpas), 16,5% voor overige passagiers en 20,5% voor auto’s van deze overige passagiers. Zoals gezegd gaat het hier om een maatregel die vooralsnog alleen zal gelden in 2023. Daarnaast heeft Doeksen aangegeven dat zij in 2023 meermaals zal bezien of er mogelijkheden zijn om de brandstoftoeslag te verlagen, als bijvoorbeeld de energieprijzen weer zullen dalen.
Heeft u in beeld of ook andere veerdiensten (TESO en Wagenborg Passagiersdiensten) dergelijke verzoeken tot een prijsverhoging hebben ingediend? Zo ja, per wanneer en om welke procentuele verhoging(en) gaat het hier?
Ik ben concessieverlener voor de vervoerconcessie Waddenveren West verleend aan Doeksen en de vervoerconcessie Waddenveren Oost verleend aan Wagenborg Passagiersdiensten (WPD). WPD heeft bij mij geen verzoek ingediend voor een brandstoftoeslag, maar enkel voor een verhoging van de tarieven met de door mij vastgestelde tariefindex van 2,6%. Hiermee heb ik inmiddels ingestemd.
Bent u het ermee eens dat de bewoners van de Waddeneilanden geen keuze hebben voor alternatief vervoer naar het vaste land en dat zij als gevolg van deze prijsverhoging onevenredig zwaar getroffen worden?
Ik ben het met u eens dat de bewoners van de Waddeneilanden voor het vervoer naar het vasteland afhankelijk zijn van de veerverbinding. Doeksen heeft dan ook na consultatie van de decentrale overheden en consumentenorganisaties en na overleg met mijn ministerie, de brandstoftoeslag specifiek voor eilandbewoners verlaagd naar 4,5%. Samen met de tariefindex van 2,6% betekent dit een prijsstijging van circa 7%. Dit is vergelijkbaar met de prijsstijging die onlangs is aangekondigd door de vervoerders van het regionale OV.
Bent u bereid om te onderzoeken of de bewoners van de eilanden (voor een deel) uitgesloten kunnen worden van een dergelijke prijsverhoging? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te kunnen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven beschreven, ben ik al in overleg getreden met Doeksen om te bezien of de brandstoftoeslag specifiek voor de eilandbewoners kan worden verlaagd. Dit heeft geresulteerd in een brandstoftoeslag van 4,5%.
Indien de bewoners worden uitgesloten van een (volledige) prijsverhoging, kunt u dan aangeven wat dit betekent voor de verhoging van de prijs voor bezoekers en bevoorradend (vracht)verkeer van en naar de eilanden?
De brandstoftoeslag bedraagt 4,5% voor eilandbewoners (alleen houders van een eilanderpas), 16,5% voor overige passagiers en 20,5% voor auto’s van deze overige passagiers. Bovenstaande brandstoftoeslag komt bovenop de door mij vastgestelde tariefindex van 2,6%. De verlaging van de brandstoftoeslag voor eilandbewoners heeft tot het gevolg gehad dat die voor de overige passagiers en auto’s (van niet eilandbewoners) is gestegen. Dat is uiteraard vervelend. Echter, de eilandbewoners zijn in hoge mate afhankelijk van de veerdiensten, waardoor ik het gerechtvaardigd vind dat zij een lager tarief betalen.
Het vrachtvervoer valt niet onder de concessie.
Hebben de gemeenteraden en/of colleges van de andere Waddeneilanden, gelet op het compensatieverzoek van Terschelling en Vlieland waar in het artikel over gesproken wordt, een dergelijk verzoek gedaan? Zo ja, per wanneer?
Enkel Doeksen, concessiehouder voor de verbindingen met Vlieland en Terschelling, heeft mij gevraagd om een financiële bijdrage vanwege de fors gestegen energieprijzen. Ik heb geen verzoeken ontvangen van andere gemeenteraden en/of colleges om de veerdiensten financieel te ondersteunen.
Indien compensatie tot de mogelijkheden behoort, bent u dan ook van mening dat de compensatie in eerste instantie ten goede moet komen aan de bewoners van de betreffende Waddeneilanden? Bent u bereid dit als zodanig door te voeren?
In het meest recente voorstel van Doeksen worden de eilandbewoners reeds het meest ontzien en betalen de overige reizigers een hogere brandstoftoeslag. Mocht er compensatie van het Rijk beschikbaar komen, dan zal ik met Doeksen in overleg treden.
Kunt u aangeven in hoeverre de rederijen van de Waddenveren bezig zijn met de overschakeling naar duurzame, niet op fossiele brandstof gebaseerde, aandrijvingen van de vloot?
Voor de concessiehouders, te weten Doeksen en WPD, geldt dat zij beide de mogelijkheden onderzoeken om in de toekomst (deels) op niet fossiele brandstoffen te varen. Met name wordt gekeken naar de optie om (gedeeltelijk) elektrisch te varen.
Bent u ook van mening dat deze duurzame ontwikkeling (verder) versneld moet worden? Wat bedraagt uw strategie om tot deze versnelling te komen?
Ik ben van mening dat verduurzaming van de bereikbaarheid van de Waddeneilanden een belangrijke ontwikkeling is. Doeksen en WPD zijn bezig om de mogelijkheden te onderzoeken om in de toekomst (deels) op niet fossiele brandstoffen te varen. Duurzame bereikbaarheid van de Waddenveren is binnen het Rijk op meerdere plaatsen belegd, waaronder de Agenda voor het Waddengebied 2050. De huidige concessies lopen tot 2029. De nieuwe concessies bieden een goede kans om duurzaamheidsdoelstellingen van de overheid te vertalen in concrete concessievereisten.
Het bericht ‘Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering»1 en heeft u kennisgenomen van het rapport van het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de Vrije Universiteit Amsterdam over de impact van klimaatverandering op Bonaire?2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Het kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering. Meerdere rapporten laten zien dat Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen nodig zijn om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, droogte, zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken, biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor Caribisch Nederland van belang. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s anders is dan in Europees Nederland, en er dus maatwerk nodig is.
Wat is uw reactie op de observatie van de directeur van het IVM dat «het opzienbarend is dat de Nederlandse overheid wel uitgebreid onderzoek doet naar bijvoorbeeld de overstromingsrisico’s voor Almere of Zaltbommel, maar nauwelijks zicht heeft op de gevolgen voor mogelijk haar meest kwetsbare gemeente»?
Er is een groot verschil in uitgangssituatie en de aard van de risico’s in Europees en Caribisch Nederland. Zo heeft de Bommelerwaard door de tijd heen al vaker te kampen gehad met dijkdoorbraken en is Almere onder NAP gebouwd. Bij Bonaire ligt de bedreiging in de toekomst in een combinatie van zeespiegelstijging en stormen en droogte. Dit verklaart ook het verschil in inzet van onderzoek.
Hoe verantwoordt u dat er tot op heden geen substantieel onderzoek gedaan is naar de effecten van klimaatverandering op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius? Hoe verhoudt zich dit tot het vele onderzoek naar klimaateffecten in Europees Nederland?
Er is eerder al onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een QuickScan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan over de golfopzet.
Ook werkt het KNMI momenteel in het kader van de nationale klimaatscenario´s aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland, waarbij gekeken wordt naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Met deze informatie kan de impact van de opwarming van de aarde op onder andere de watervoorziening, landbouw en natuur beter in kaart gebracht worden. Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen de uitkomsten onder andere als bouwsteen gebruiken bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting. De uitkomsten worden eind 2023 verwacht.
Bent u bereid vergelijkbaar onderzoek zoals gedaan door IVM met betrekking tot Bonaire uit te laten voeren voor Saba en Sint-Eustatius? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. Als onderdeel daarvan werkt het KNMI ook aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging gaat het in de Cariben om de combinatie van zeespiegelstijging en stormen en is de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen van belang. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zal bepaald worden op welk vlak vervolgonderzoek nodig is.
Schrok u er ook van toen u las dat Bonaire aan het einde van de eeuw voor een vijfde deel permanent overstroomd zal zijn, ook als we de mondiale temperatuurstijging weten te beperken tot 1.4 graden Celsius, en al in 2050 te maken zal krijgen met permanente overstroming onder andere bij Lac Cai, Klein Bonaire en de salina’s (zoutpannen)?
Het Kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering voor heel Nederland, inclusief Caribisch Nederland. Meerdere rapporten hebben laten zien dat er gevolgen zullen zijn voor de openbare lichamen en met name Bonaire impact zal ondervinden van zeespiegelstijging. Daarom is het ook hier belangrijk om voorbereid te zijn op deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat een deel van het Koninkrijk der Nederlanden onder water zal verdwijnen, zelfs als de huidige mondiale reductiedoelstellingen worden gehaald?
Het kabinet maakt zich zorgen over de gevolgen van klimaatverandering, zowel in Europees als Caribisch Nederland. Daarom wordt, als onderdeel van de nationale klimaatscenario’s van het KNMI, gewerkt aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Hiermee wordt ingegaan op de specifieke thematiek op de eilanden en is het daarmee beter mogelijk om een goede inschatting te kunnen maken van de risico’s en deze concreet te kunnen duiden.
Nu opnieuw duidelijk is geworden dat elke tiende van een graad telt, is dit voor u reden om de Nederlandse reductiedoelstellingen aan te scherpen en bij de aankomende klimaattop (COP27) te pleiten voor snellere en ambitieuzere reductie en vergoeding van klimaatschade (loss and damage) door rijke landen waaronder Nederland? Zo nee, waarom niet?
De 1,5-graadsambitie van het kabinet is vertaald in een aanscherping van het nationale klimaatdoel tot tenminste 55% en zo mogelijk 60% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit reductiepercentage is volgens het kabinet in lijn met wat volgens het laatste IPCC-rapport van werkgroep III nodig is voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad in 2100. Ook verhoogt Nederland de bijdrage voor klimaatfinanciering significant, van EUR 1.25 miljard naar EUR 1.8 miljard per jaar in 2025.
In mondiaal verband zet Nederland zich ook in voor snellere en ambitieuzere reducties om het 1,5-graden doel binnen bereik te houden. Bij COP26 in Glasgow zijn bemoedigende afspraken hierover gemaakt. Bij COP27 is het echter niet gelukt om verdere, noodzakelijke afspraken te maken en landen aan te sporen tot meer ambitie. Dat is teleurstellend aangezien de tijd heel hard dringt. Daarom ben ik nu al bezig met de voorbereidingen op de volgende klimaattop waar het van belang is dat progressieve landen samen zich hard maken voor stevige uitkomsten op mitigatie.
Tijdens COP27 is besloten om een nieuw fonds op te richten voor schade en verlies. Dit fonds en bredere nieuwe financieringsmogelijkheden worden het komend jaar uitgewerkt. De tijdens COP26 gelanceerde driejarige dialoog over financieringsmogelijkheden, noden en tekorten voor schade en verlies wordt voortgezet. Nederland heeft als lid van de EU deze uitkomst, die onderdeel was van het bredere COP27-besluit, gesteund.
Hoe kan het dat er op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen van toepassing zijn?
Het klopt dat de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Sabageen systeem van waterveiligheidsnormen kennen. Dit hangt samen met het gegeven dat Caribisch Nederland boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kennen zoals in het laaggelegen Europees Nederland. De Europees Nederlandse waterveiligheidsnormering is gekoppeld aan de bescherming van binnendijkse gebieden door primaire keringen (die buitenwater keren). In Caribisch Nederland zijn geen polders die beschermd hoeven te worden door primaire keringen. Hierdoor is deze normering niet toepasbaar in Caribisch Nederland. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen. Ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ordening bieden handvatten voor de lokale overheden om de waterveiligheid in Caribisch Nederland op orde te houden.
Vindt u echt dat Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen nodig hebben, omdat het boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kent zoals in het laaggelegen Europees Nederland (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Bent u bereid daarop terug te komen nu u de gevolgen kent van de klimaatcrisis voor Bonaire? Zo nee, waarom niet?
De openbare lichamen zijn boven de zeespiegel gelegen (zie ook het antwoord op vraag 9). Hierdoor is de uitgangssituatie op Caribisch Nederland anders. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt geïnvesteerd in het verkrijgen van meer inzicht om een goede inschatting te kunnen maken van de specifieke risico’s op de eilanden door zeespiegelstijging, stormen en droogte en deze concreet te kunnen duiden.
Vindt u het een wenselijke situatie dat daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Zou het niet rechtvaardiger zijn om ook op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te investeren in het voorkomen van overstromingen? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat het Rijk daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 9 en 10.
Het is in het belang van de veiligheid van de lokale bevolking nodig en logisch om in te zetten op die elementen waar de belangrijkste risico´s zitten. Dat verschilt tussen Europees en Caribisch Nederland en zelfs tussen de openbare lichamen onderling. Zoals eerder aangegeven zijn de huidige risico’s op de openbare lichamen grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het is in het Caribisch gebied een gebruikelijke werkwijze om bij een naderende storm de bevolking tijdig te waarschuwen en de crisisorganisatie op te schalen. Op Bonaire is er daarnaast in de toekomst een reëel risico op impact van overstromingen. Daarom zijn adaptatiestrategieën nodig om te bepalen hoe om moet worden gegaan met deze risico’s. Overigens kunnen ook nu al maatregelen worden genomen. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Kunt u een overzicht geven van de generieke maatregelen van het Rijk waar Bonaire, Saba en Sint-Eustatius gebruik van kunnen maken voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming, die geschikt zijn voor de lokale situatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Hoeveel geld heeft het Rijk gereserveerd voor onderzoek, mitigatie en verduurzaming van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius in de huidige beleidsplannen?
Er zijn geen generieke maatregelen van het Rijk voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming in Caribisch Nederland. De specifieke situatie vraagt om maatwerk. In het kader van het Natuur en Milieu Beleidsplan zal daarom in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen ondersteunen bij het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie. Tot slot wordt in het kader van het kennisprogramma zeespiegelstijging door het KNMI in meer detail gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Ook heeft het kabinet op 28 september 2022 bekend gemaakt de verduurzaming van de elektriciteitsproductie te steunen met 33,6 miljoen Euro. Hiermee wordt binnen enkele jaren een aandeel duurzaam behaald van gemiddeld 75 à 80%. In het Coalitieakkoord is bovendien opgenomen Europees-Nederlandse regelingen open te stellen voor aanvragen uit het gehele Koninkrijk. Het kabinet werkt aan een zinvolle maatwerk-invulling van deze regelingen in Caribisch Nederland en de Caribische autonome landen van het Koninkrijk. Tot slot is het kabinet momenteel met het openbaar lichaam Bonaire in gesprek over de opzet van een klimaattafel, waar onderzoek onderdeel van zal zijn. Voor wat betreft klimaatadaptatie-onderzoek en waterveiligheid, zie de antwoorden op de vragen 3, 4, 5, 9 en 10.
Vindt u het op basis van de grote gevolgen van de klimaatcrisis voor Bonaire, en waarschijnlijk ook voor Saba en Sint-Eustatius, terecht dat zij geen aanspraak konden en kunnen maken op ondersteunende methodieken voor het uitvoeren van een klimaatstresstest in het kader van het Deltaprogramma, 200 miljoen euro uit het Deltafonds voor versnelling van de plannen, het robuuster maken van de zoetwatervoorziening en het waterveiligheidsprogramma, waar gemeenten in Europees Nederland wel aanspraak op konden maken? Waarom is hiertoe besloten (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)?
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Hoe is het mogelijk dat er voor Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen klimaatadaptatiestrategie is, terwijl dat er voor Europees Nederland al lang ligt?
De nationale adaptatiestrategie kan ook in Caribisch Nederland gebruikt worden en geeft een breed kader dat verdere uitwerking door decentrale overheden vraagt. De gemeenten van Europees Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van lokale klimaatadaptatiestrategieën. Wel kan het Rijk, zoals hierboven ook gezegd ondersteunen in de vorm van kennis en tools.
Hoeveel geld is er gereserveerd voor klimaatadaptatie binnen de huidige beleidsplannen, zoals het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030? Acht u dit budget, gezien de zorgwekkende conclusies uit het voorgenoemde rapport over Bonaire, voldoende om Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering in verschillende toekomstscenario’s?
Allereerst is het van belang dat er een helder beeld verkregen wordt van de situatie, risico’s en mogelijke maatregelen. Daarmee wordt inzicht verkregen in wat er nodig is ter bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Hoewel de verantwoordelijkheid voor klimaatadaptatie in eerste instantie bij gemeenten en openbare lichamen zelf ligt, wil het Rijk hier ondersteuning aan geven in de vorm van kennis en tools zoals eerder genoemde klimaateffectatlas.
Vindt u het terecht dat de openbare lichamen primair zelf verantwoordelijk zijn voor klimaatadaptatie, terwijl zij minder ondersteuning krijgen van het Rijk dan gemeenten in Europees Nederland (zie vraag 7) en nauwelijks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klimaatcrisis?
Net zoals in Europees Nederland bij enkele kleine gemeenten is gedaan, is het Rijk bereid de openbare lichamen te ondersteunen in de vorm van kennis en tools zoals het ontwikkelen van de eerder genoemde klimaateffectatlas. Dit is de basis om te komen tot adaptatiestrategieën en uitvoeringsagenda’s.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de openbare lichamen en in samenwerking en overeenstemming met de inwoners van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius over een volledig pakket aan adaptatiemaatregelen en daarbij zowel financiële als organisatorische ondersteuning te bieden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden, kan het Rijk de openbare lichamen helpen bij de stresstesten en risicodialogen om zo meer zicht te krijgen op de situatie, de risico’s en mogelijke maatregelen. Het heeft geen zin om hierop vooruit te lopen.
Het gebruik van een Israëlisch tapsysteem door de afdeling Interceptie & Sensing van de nationale politie |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Opsporing komt in gevaar door disfunctioneren tapkamer politie» in de NRC?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Op 4 oktober jl. heb ik ook een brief aan uw Kamer gestuurd met daarin mijn reactie op dit artikel (Kamerstuk 29628–1124).
Over hetzelfde bericht zijn ook schriftelijke vragen gesteld door het lid Bisschop (SGP) met nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 368) en de leden Helder en Wilders (PVV) met nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 369). De vragen komen gedeeltelijk overeen; ik zal daarom de beantwoording van beide sets vragen gelijktijdig aan u doen toekomen.
Was u op de hoogte van de problemen met het aan de Israëlische overheid gelieerde Elbit-systeem? Zo ja, hoe lang al? En waarom is de Kamer niet eerder op de hoogte gebracht van deze problemen?
Mijn departement wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de invoering van het tapsysteem door de politie. De Tweede Kamer is vanaf de start van de aanbesteding geïnformeerd over de werving van het nieuwe tapsysteem. Mijn ambtsvoorganger heeft op 1 juli 20192 de Kamer geïnformeerd over de aanschaf van het nieuwe systeem. Vervolgens is in 20203 gemeld dat vanwege de complexiteit van het gehele project de implementatie tot ten minste 2022 zal gaan duren.
Wat was het programma van eisen voor deze aanbesteding? In hoeverre en op welke wijze voldoet Elbit wel en niet aan deze eisen?
Het aanbod op basis waarvan deze opdracht aan Elbit is gegund voldoet aan het programma van eisen. Eerder heb ik uw Kamer gemeld het aanbestedingstraject een open en gesloten fase kende. Omdat het programma van eisen onderdeel uitmaakt van het gesloten deel van de aanbesteding worden daar inhoudelijk geen mededelingen over gedaan.
Waarom is door uw Ministerie nooit aan de Kamer gemeld dat men terugvalt op een aanvullend systeem van het Nederlandse security bedrijf Fox-IT?
De politie valt niet terug op dit systeem: Replay werd ingezet om te kunnen voldoen aan de behoefte om IP-data te analyseren die op basis van de toenmalige standaard voor de aanlevering van telecomgegevens door aanbieders werd geleverd. Het toenmalige tapsysteem kon dat toen nog niet. Het systeem is reeds enkele jaren geleden uitgefaseerd.
In de tijd dat Replay – het systeem van Fox-IT – ontwikkeld werd, vanaf 2003, was het niet gebruikelijk dit soort systemen te melden. De politie volgt de reguliere verwervings- en aanbestedingsprocedures en die worden niet standaard gecommuniceerd aan de Tweede Kamer. Sinds 2019 is de politie aangesloten op het stelsel van het Adviescollege ICT-toetsing voor projecten met een ICT-component van meer dan 5 miljoen euro. Via deze toetsing wordt uw Kamer geïnformeerd. Alle andere bijzonderheden, bijvoorbeeld bij hoog risico, meldt de politie via reguliere rapportages. Op basis van de rapportages van politie kan mijn ministerie besluiten de Kamer te informeren.
Hoewel de Kamer nu meer geïnformeerd wordt over ICT-systemen, bijvoorbeeld door het Adviescollege ICT-toetsing, wordt ook nu terughoudend omgegaan met het publiek maken van de gebruikte systemen met het oog op veiligheidsrisico’s.
Waarom beweerde uw Ministerie jarenlang onterecht dat een dergelijk tapsysteem niet in Nederland ontwikkeld kan worden en dat dat het argument is om terug te vallen op Israëlische systemen, eerst van Verint (nu Cognyte) en nu van Elbit, ondanks de daarbij behorende risico’s met betrekking tot staatsveiligheid en privacy?
Er is niet beweerd dat een dergelijk tapsysteem niet in Nederland ontwikkeld kan worden. De politie heeft voorafgaand aan de aanbesteding overwogen of zij zelf een tapsysteem kon bouwen, waardoor zij ook zelf de volledige regie zou hebben op de toegang tot het systeem. Dit idee is echter verworpen omdat het zelf bouwen van een tapsysteem zeer complex is, er goede alternatieven in de markt beschikbaar zijn, regie en toegangsvereisten meegenomen kunnen worden bij verwerving en de benodigde specifieke IV-expertise en -capaciteit van de politie begrensd is.
Nederlandse bedrijven konden gewoon meedoen aan de aanbesteding.
Waarom gaf u aan dat het beheer en onderhoud van het systeem bij en door de politie zelf gebeurt, terwijl nu blijkt dat dat niet zo is?
Het beheer en onderhoud van het tapsysteem gebeurt bij en door de politie. Bij het antwoord op vraag 7 staat nader toegelicht hoe dat is ingericht.
Vindt u het geoorloofd dat medewerkers van het Israëlische bedrijf Elbit permanent aanwezig zijn in de tapkamer in Driebergen, een extra beveiligde ruimte waar ook tal van andere gevoelige informatie ligt opgeslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is niet het geval. Het nieuwe systeem dat wordt geleverd door Elbit wordt niet op de locatie Driebergen ontwikkeld. Er zijn daar dan ook geen medewerkers van Elbit aanwezig.
Bij het huidige systeem zijn beheermaatregelen en procedurele afspraken gemaakt met betrekking tot de locatie Driebergen. Het systeem wordt beheerd door de politie. De technisch beheerder van de leverancier is ingebed in het beheerteam. Deze is op dezelfde wijze gescreend als de medewerkers van de politie. De technisch beheerder van de leverancier kan niet vrij rondlopen in het pand van de politie. Hij wordt opgehaald bij de ingang en begeleid naar zijn werkplek. Er is collegiaal zicht op wat de technisch beheerder doet en er is toegangs- en toezichtscontrole op het handelen van de leverancier. De technisch beheerder van de leverancier kan niet zelfstandig bepaalde handelingen in het systeem verrichten, maar kan dat alleen doen met toestemming van de politie. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd.4
Bij het nieuwe systeem is het beheer anders ingericht. Hier heeft de politie ervoor gekozen dat de nieuwe leverancier, Elbit, alleen software en derdelijns support levert. Voor de inrichting van de maatregelen daarbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Zowel het huidige als het nieuwe tapsysteem bevinden zich in het hoog beveiligde rekencentrum van de politie waar slechts daarvoor geautoriseerde personen toegang toe hebben.
Welke garantie kunt u geven dat onze gegevens en informatie in veilige handen zijn nu deze worden getapt met een Israëlisch systeem waar vanaf het begin in de Kamer al zorgen over bestonden vanwege de spionage risico's? Hoe plaatst u deze risico’s in het licht van recente Israelische spionageschandalen zoals het Pegasus-schandaal van het tevens Israëlische bedrijf NSO?
Uiteraard zijn ook bij het nieuwe systeem afspraken gemaakt en beheersmaatregelen genomen zodat de leverancier geen toegang heeft tot gevoelige locaties en ICT-systemen. Ter borging hiervan zijn onder andere diverse eisen met betrekking tot logging en monitoring contractueel vastgelegd. Verder voeren de beveiligingsexperts van de politie en externe experts periodiek beveiligingsonderzoeken uit waaronder toetsing op kwetsbaarheden en is er constante monitoring van ongewenst netwerkverkeer. Hiermee worden kwetsbaarheden en risico’s tijdig in kaart gebracht.
Zoals bij vraag 7 aangegeven staat ook het nieuwe tapsysteem in het hoog beveiligde rekencentrum van de politie. Tijdens de huidige implementatieperiode als ook na ingebruikname van het systeem door de politie heeft de leverancier geen fysieke en logische toegang tot productiedata (tapdata). De leverancier levert software maar verwerkt geen tapdata en heeft dan ook geen toegang tot de tapdata.
Kunt u uitleggen waarom het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken in 2021 samen met de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) een promotiebijeenkomst voor Elbit heeft georganiseerd? Was dat onderdeel van deze of een andere overeenkomst met Elbit?
Het Ministerie van EZK laat mij weten dat de informatiebijeenkomst met Elbit geen directe relatie had met het genoemde Elbit systeem, maar was georganiseerd om kabinetsbeleid beschreven in de Defensie-industrie Strategie (2018) te ondersteunen. Tijdens genoemde informatiebijeenkomst werd onderzocht of samenwerking met het bedrijf Elbit interessant kan zijn voor Nederlandse bedrijven. Mocht er door Nederlandse bedrijven opvolging worden gegeven aan deze informatiebijeenkomst – resulterend in een samenwerkingsverband en eventuele leveringen aan Israël vanuit Nederland, zullen deze zoals gebruikelijk onderhevig zijn aan exportcontrole in Nederland. Daarbij wordt onder andere getoetst of er een duidelijk risico is dat de uit te voeren goederen worden gebruikt bij het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten of humanitair oorlogsrecht. Wanneer daar een risico op is, wordt geen vergunning voor uitvoer afgegeven. Uw Kamer is eerder over deze informatie bijeenkomst geïnformeerd op 13 september 2021 in antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk.5
Na de gunning van het nieuwe tapsysteem bleek dat Elbit Systems, het moederbedrijf van de leverancier, vanwege de overname van de firma IMI (eind 2018) door PAX werd aangemerkt als clustermunitieproducent. Voor het onderdeel van Elbit dat het tapsysteem aan de politie levert (Cyber Intelligence Ltd) geldt dat niet.
Kunt u toelichten in hoeverre het zakendoen met Elbit in overeenstemming is met de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)-richtlijnen? Hoe plaatst u uw aanbesteding in het licht van het feit dat Elbit ook clustermunitie produceert?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u, gezien het slecht functioneren van het huidige systeem, de spionage- en privacyrisico’s en de link met mensenrechtenschendingen, voornemens om het huidige contract met Elbit te verbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daar vooralsnog geen aanleiding toe, het betreft een afgerond aanbestedingstraject, dat naar behoren is verlopen. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. Er was destijds en er is nu geen reden om Elbit uit te sluiten. Het gaat hier om een leverancier die aan vele landen apparatuur levert en waar ook breder binnen de rijksoverheid zaken mee worden gedaan. Het opzeggen van het contract zou ook tot zeer grote vertraging leiden bij de oplevering van het nieuwe tapsysteem en het huidige tapsysteem is hoewel het nog voldoende functioneert inmiddels end-of-life. Ook betekent opzegging van het contract dat het hele verwervingsproces opnieuw gestart moet worden. Het zou de opsporing in Nederland voor grote problemen plaatsen en op achterstand zetten.
Wat is uw visie op de mogelijkheid om de Nederlandse staatsveiligheid te bevorderen zonder handelsovereenkomsten af te sluiten met bedrijven die gelieerd zijn aan landen die verantwoordelijk zijn voor grove mensenrechtenschendingen?
In algemene zin biedt het wettelijk kader van de Aanbestedingswet 2012 en Europese regelgeving daaromtrent de mogelijkheid om bij aanbestedingen specifieke (veiligheids)eisen als voorwaarden te stellen aan de (mogelijke) opdrachtnemer. Hier kan op worden gecontroleerd tijdens het aanbestedingsproces en gedurende de looptijd van het contract. Zo mogen partijen uit landen die geen onderdeel zijn van de Government Procurement Act (GPA) worden uitgesloten.
Ook kunnen zogenoemde Internationale Sociale Voorwaarden van toepassing worden verklaard en in een overeenkomst worden opgenomen. Deze voorwaarden hebben betrekking op het terugdringen en uitbannen van schendingen van de mensenrechten in de productieketen. Dit verplicht de opdrachtnemer onder andere om jaarlijks een due diligence uit te voeren om de risico’s op het gebied van arbeids- en mensenrechten in de eigen productieketen in kaart te brengen.
Onderbreking datastroom RIVM mbt vaccinatiecampagnes |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u aangeven of de gedetailleerde overzichten van de diverse vaccinatiecampagnes met digitale data (onder andere csv-formaat) en grafieken (hierna te noemen «rapportage») waaraan het lid van de Groep Van Haga in de recente commissievergadering d.d. 28 september 2022 heeft gerefereerd en die tot in ieder geval 1 september 2022 te vinden waren op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verplaatst? Zo ja, waar is deze rapportage dan wel te vinden?
Deze rapportages zijn niet verplaatst. Zoals te lezen is op de website van het Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) was er sprake van een tijdelijke onderbreking in de datastroom tussen GGD-GHOR en het RIVM als gevolg van veranderingen in de gegevensuitwisseling van de herhaalprikken uit de huidige najaarsronde. Het was daarom enkele weken niet mogelijk om de gedetailleerde rapportage op te maken. Het RIVM publiceerde wel wekelijks vaccinatiecijfers over de herhaalprikken tijdens de najaarsronde. De aanpassingen in de datastroom zijn inmiddels verwerkt. De gedetailleerde rapportages worden zoals gebruikelijk weer wekelijks gepubliceerd op de website van het RIVM. Hetzelfde geldt voor de digitale data over de najaarsronde in de open dataportal van het RIVM.
Indien de rapportage niet verplaatst is dan is deze verwijderd; waarom is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de rapportage terug laten plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft mij laten weten dat de voortgang van de vaccinatiecampagne weer op dezelfde manier gepubliceerd wordt. Vanaf 25 oktober jl. is de rapportage weer te vinden op de website van het RIVM.
Bent u op de hoogte van het feit dat op de RIVM-pagina staat dat de tijdelijke onderbreking in de datastroom tussen GGD-GHOR en het RIVM te maken heeft met de voorbereiding op gegevensuitwisseling van de vaccinaties in het najaar, waardoor het nu niet mogelijk om de wekelijkse update deelname COVID-19 vaccinatie in Nederland te maken?
Ja.
Kunt u aangezien de gevolgen van deze onderbreking nu al bijna een maand duren, onder andere het uitblijven van gedetailleerde rapportage, navraag doen en in detail en met technische onderbouwing uitleggen waarom een eerder prima werkende datastroom tussen GGD-GHOR en het RIVM aan het begin van de recente vaccinatiecampagne niet meer zou functioneren en wanneer dit weer hersteld is? Zo nee, waarom niet?
De vaccinatiecampagne heeft zich sinds de eerste ronde steeds verder ontwikkeld en is steeds uitgebreider geworden: na de basisserie hebben we een boostronde gehad eind 2021/begin 2022, hebben de 60-plussers een herhaalprik ontvangen in het voorjaar en zijn we nu bezig met een herhaalprikronde in het najaar. Als gevolg hiervan heeft de GGD-GHOR aangegeven de registraties – de zogenoemde zorgprogramma’s – te willen optimaliseren om zo efficiënter te kunnen registreren en daarmee de foutgevoeligheid te verkleinen. Technisch betreft dit wijzigingen in de labeling van de vaccinaties en de manier waarop het label tot stand komt. Dit moest ook juridisch getoetst worden.
Het RIVM heeft het rapportageproces volledig aangepast aan de oorspronkelijke datastroom van de GGD-GHOR naar het RIVM. Als gevolg van de wijzigingen bij de GGD-GHOR, dient ook het RIVM haar scripts aan te passen. Gesprekken over de aanpassingen tussen de partijen, de impact van de wijzigingen en het aanpassen van de benodigde scripts en systemen bij beide partijen kost tijd. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven heeft het RIVM op 25 oktober jl. de gebruikelijk pdf met data weer opgeleverd.
Kunt u de Kamer verzekeren dat de rapportage van de meest recente vaccinatiecampagne na herstel van de onderbreking van de datastroom tussen GGDHOR en RIVM met terugwerkende kracht in dezelfde resolutie beschikbaar zal worden gesteld als tijdens de eerdere vaccinatiecampagnes? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het RIVM is vanaf 25 oktober jl. weer gestart met de wekelijkse pdf. In deze publicatie is ook data opgenomen uit periode van onderbreking.
Kunt u de Kamer alle correspondentie verstrekken waarin het RIVM of de GGD of uw Ministerie het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) hebben geïnformeerd over de onderbroken datastroom tussen GGD-GHOR en het RIVM? Zo nee, waarom niet?
Er is één mailwisseling geweest tussen het RIVM en ECDC. Deze mailwisseling is toegevoegd als bijlage.
Het openen van een EU-attractie in Den Haag |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over Brusselse plannen voor «EU-attractie» in Den Haag»?1
Ja.
Kunt u dit EU-propaganda-project direct een halt toeroepen? Zo nee, waarom niet?
«Europa Experience» is een initiatief van het Europees Parlement, dat voornemens is de tentoonstelling in alle lidstaten uit te rollen. De desbetreffende lidstaat heeft daar geen rol bij, noch in de accordering of begroting, noch in de uitvoering. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat alleen al voor de inrichting van het pand 1,5 tot 2 miljoen euro beschikbaar is?
Navraag bij het Europees Parlement leert dat het nog niet mogelijk is concrete bedragen te bevestigen. Kosten voor aankoop of huur, alsmede voor inrichting en exploitatie van het pand zijn afhankelijk van het pand dat geïdentificeerd wordt aan de hand van een openbare oproep tot inschrijving na een eerste prospectiefase.
Welk budget is er voor de aankoop en exploitatie van het pand?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe legt u deze verspilling van belastinggeld uit aan al die Nederlanders die hun energierekening en hun boodschappen amper kunnen betalen?
Zoals bekend heeft de Raad, in algemene zin, het Europees Parlement opgeroepen terughoudendheid te betrachten in de administratieve uitgaven. Zoals eveneens bekend zet Nederland in op een prudente begroting voor alle Europese instellingen. De huidige sociaaleconomische situatie onderstreept andermaal het belang daarvan
Het vervolgen van verslagleggingsfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel waarin betoogt wordt dat verslagleggingsfraude vaker vervolgd zou moeten worden in Nederland, omdat misleiding van het publiek voorkomen moet worden en de betrouwbaarheid van jaarrekeningen en het publieke vertrouwen daarin essentieel is voor het goed functioneren van het economisch verkeer?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Is bekend hoe groot naar schatting de omvang van de schade door verslagleggingsfraude is? Zo ja, hoeveel bedraagt deze schade? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Bij verslagleggingsfraude wordt gebruik gemaakt van onjuiste of valse en misleidende informatie en stukken. Verslagleggingsfraude kan om die reden ook op grond van valsheid in geschrifte worden vervolgd. Cijfers over schade van verslagleggingsfraude worden niet apart bijgehouden. De omvang van deze fraude is ook niet goed vast te stellen, omdat het causaal verband tussen onjuiste jaarverslaglegging en schade die derden ondervinden moeilijk te bepalen is. Ook komt jaarverslagleggingsfraude in combinatie met andere vormen van fraude voor. Welke schade door welke fraude wordt veroorzaakt, is lastig te bepalen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel veroordelingen er de afgelopen vijf jaar zijn geweest van zogenaamde verslagleggingsfraude (art. 336 Sr), per jaar uitgesplitst?
Volgens de registratie van de Raad voor de Rechtspraak is in de jaren 2017 t/m 2021 in minder dan 10 zaken per jaar artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht bewezen verklaard door de rechter in eerste aanleg. Ter aanvulling merk ik op dat dit geen volledig beeld geeft over de strafrechtelijke aanpak van verslagleggingsfraude, aangezien ook vervolging kan worden ingesteld op grond van valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) vanwege het gebruikmaken van valse stukken. In de jaren 2017 t/m 2021 gaat het om zo’n 500 tot 800 zaken per jaar waarin de rechter in eerste aanleg valsheid in geschrifte bewezen heeft verklaard. Hierbij gaat het ook om andere fraudevormen dan verslagleggingsfraude.
Hoe vaak heeft het Openbaar Ministerie (OM) de afgelopen vijf jaar verslagleggingsfraude ten laste gelegd, per jaar uitgesplitst?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in 2017 in totaal 14 zaken op grond van artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht afgedaan, waarvan in 4 zaken het OM tot een dagvaarding heeft besloten. In 2018 waren dat in totaal 3 zaken, waarvan in 1 zaak een dagvaarding. In 2019 waren het in totaal 9 zaken, waarvan in 3 zaken een dagvaarding. In 2020 betrof het 10 zaken, waarvan in 4 zaken een dagvaarding. In 2021 ging het om in totaal 3 zaken zonder een dagvaarding. In de zaken waarin niet is gedagvaard, kan het OM de zaak met een transactie, strafbeschikking of sepot afdoen.
Bent u het ermee eens dat een actieve houding ten aanzien van het vervolgen van verslagleggingsfraude goed zou zijn in het tegengaan financieel crimineel handelen? Zo ja, wordt verslagleggingsfraude op dit moment volgens u voldoende actief vervolgd? Indien ja, waar blijkt dit dan uit?
Ja, ik ben het ermee eens dat vervolging van verslagleggingsfraude belangrijk is, ook als signaal dat dergelijk frauduleus gedrag strafbaar is. Op de gepleegde inzet ben ik ingegaan bij het antwoord op vraag 3 en 4. Deze acht ik op basis van de huidige signalen en beschikbare capaciteit afdoende.
Heeft het OM voldoende capaciteit om verslagleggingsfraude zo veel als mogelijk te vervolgen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Verslagleggingsfraude wordt zoals is toegelicht in het antwoord op de vragen 2 en 3 in de meeste gevallen niet afzonderlijk vervolgd, maar veelal in combinatie met valsheid in geschrifte. Het OM onderzoekt uiteraard ontvangen meldingen van verslagleggingsfraude, maar zal ook afwegen of de inzet van het strafrecht in een individuele zaak passend is en wat er kan binnen de beschikbare capaciteit.
Kut u ingaan op de voorstellen die gedaan worden door de auteur van het artikel? Bent u bereid deze voorstellen over te nemen?
Ik zal hieronder ingaan op de achtereenvolgende voorstellen van de auteur, die ik steeds eerst citeer.
De bindende aanwijzing is een zeer vergaande bevoegdheid, waarbij de Minister zich zeer terughoudend dient op te stellen. Het Openbaar Ministerie opereert zelfstandig en onafhankelijk en dat geldt ook in geval van de opsporing en vervolging van verslaggevingsfraude. Het geven van een specifieke aanwijzing vind ik mede gelet op wat het OM reeds doet op dit onderwerp dan ook niet nodig en acht ik bovendien onwenselijk. Over de keuzes en prioritering die het OM hanteert, wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd met een Kaderbrief en daarover vindt verantwoording plaats aan uw Kamer.
Vennootschappen die gebruik maken van trustkantoren dienen een jaarrekening te publiceren en blijven daarvoor verantwoordelijk en aansprakelijk. Zoals is toegelicht in de kabinetsreactie bij het rapport «De toekomst van de trustsector», die 7 oktober naar uw Kamer is gezonden, gaat het kabinet niet over tot een verbod op de trustsector.2 In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat een verbod niet efficiënt en doelmatig is ter beheersing van integriteitsrisico’s gemoeid met trustdienstverlening. Wel worden de integriteitsrisico’s bij trustdienstverlening gezien. Daarom blijft het kabinet zich inzetten voor verschillende lopende wettelijke maatregelen om dergelijke risico’s beter te beheersen en zijn aanvullende maatregelen aangekondigd, zoals wetgeving om trustshoppen te voorkomen en het bevorderen van transparantie in de jaarrekening van trustkantoren.
Het laten uitvoeren van een accountantscontrole vloeit voort uit de EU-richtlijn 2013/34/EU inzake de jaarrekening. De controle door een accountant kan op basis van die richtlijn enkel verplicht worden gesteld voor middelgrote en grote ondernemingen (artikel 34). Dat zijn ondernemingen die voldoen aan twee van de drie volgende eisen: een balanstotaal van meer dan € 20 miljoen, een netto-omzet van meer dan € 40 miljoen en meer dan 250 werknemers (artikelen 3 en 4). De richtlijn laat de lidstaten niet de vrijheid om een accountantscontrole voor te schrijven aan kleinere vennootschappen.
De genoemde beroepsgroepen vallen onder het tuchtrecht en onder de aangestelde toezichthouders. Berisping, bestraffing of een beroepsverbod kunnen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van elk geval, deel uit maken van op te leggen maatregelen.
De openbaarmaking van de jaarrekening geschiedt bij het handelsregister. Indien een onderneming onder de verplichting valt om de jaarrekening door een accountant te laten controleren, dan dient ook de controleverklaring openbaar gemaakt te worden bij het handelsregister (artikel 394, vierde lid en artikel 392, eerste lid, onder a, van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek). Het is dus al zichtbaar in het handelsregister of de jaarrekening en de accountantsverklaring zijn gedeponeerd.
Wat betreft de jaarrekeningcontrole dient te worden opgemerkt dat het in de eerste plaats de algemene vergadering van aandeelhouders is die kan nagaan of de accountantsverklaring is opgesteld. Zij geven doorgaans zelf de opdracht aan de accountant tot het doen van onderzoek van de jaarrekening (artikel 2:393, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en zij dienen voor de vergadering waarop zij de jaarrekening dienen vast te stellen, ook de accountantsverklaring voorgelegd te krijgen (artikelen 2:102 en 212 BW). Verder kan een bestuurder die niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit artikel 2:394 BW, waaronder de openbaarmaking van de jaarrekening en de accountantsverklaring, hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld in geval van faillissement, omdat hij dan zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en er wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit kan ook een bestuurder betreffen die vanuit een trustkantoor optreedt. Ook de markt zelf vervult een sanctionerende rol wanneer partijen geen zakendoen met of geen financiering verstrekken aan ondernemers die hun jaarrekening niet openbaar maken of niet hebben laten controleren ondanks de verplichting daartoe. Het openbaar maken van de jaarrekening door beursvennootschappen valt op grond van de Wet op het financieel toezicht onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten. Handhaving vindt plaats op basis van signalen. De strafrechtelijke handhaving van de verplichting om de jaarrekening te deponeren wordt ingezet als ultimum remedium.
Ten aanzien van het UBO-register wordt de handhaving uitgevoerd door Bureau Economische Handhaving (BEH). Het niet voldoen aan de registratieplicht in het UBO-register betekent een overtreding van de Handelsregisterwet en is daarnaast een delict onder de Wet op de economische delicten. Dat betekent dat verschillende sancties opgelegd kunnen worden, waaronder een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. In uitzonderlijke gevallen kan BEH een casus voor strafrechtelijke handhaving doorverwijzen naar het Openbaar Ministerie met in zeer uitzonderlijke gevallen een gevangenisstraf als gevolg. Voordat een sanctie wordt opgelegd, ontvangen juridische entiteiten altijd eerst per brief een laatste waarschuwing met een termijn om alsnog aan de registratieplicht te voldoen. Er wordt dus niet zonder aankondiging een boete of sanctie opgelegd. Het kabinet is van mening dat met de bestaande maatregelen sprake is van een adequate inzet van publieke middelen.
De nazorg voor burgerhulpverleners |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe kijkt u aan tegen de problemen die momenteel bestaan rondom de nazorg voor burgerhulpverleners?1
Nazorg voor zowel slachtoffers en burgerhulpverleners worden afhankelijk van de situatie door verschillende organisaties opgepakt. In de casus die mij is toegekomen bij deze vragen begrijp ik dat er behoefte kan zijn vanuit de burgerhulpverlener of het slachtoffer om kennis te hebben van de situatie van elkaar na het incident, waarbij contact met elkaar kan helpen om de gebeurtenis te verwerken.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk zou zijn om burgerhulpverleners, die betrokken zijn bij het geven van eerste hulp, goede nazorg te geven?
Ja, als deze hulpverleners daar behoefte aan hebben.
Hoe is de nazorg voor burgerhulpverleners momenteel geregeld?
De casus die aanleiding was tot het stellen van de vragen, ging om een situatie waarbij er een reanimatie op straat heeft plaatsgevonden.
Alarmering van burgerhulpverlening bij reanimatie verloopt via het initiatief van HartslagNu. HartslagNu is het landelijk oproepsysteem voor reanimatie. Belt iemand 112 met het vermoeden van een hartstilstand, dan roept het systeem automatisch burgerhulpverleners op in de buurt van het slachtoffer. HartslagNu levert nazorg aan deze burgerhulpverleners door actief bij de ingezette hulpverleners uit te vragen of zij behoefte hebben aan nazorg. Naast HartslagNu bestaat ook HartslagSamen. Iedereen die betrokken is geweest bij een reanimatie kan via HartslagSamen met andere betrokkenen in contact komen. Mensen die een hartstilstand hebben overleefd, burgerhulpverleners, familie en vrienden van het slachtoffer, professionele hulpverleners en omstanders kunnen allemaal terecht bij HartslagSamen. HartslagSamen is net als HartslagNu landelijk dekkend en via de website Hartslagsamen.nl kunnen betrokkenen bij de reanimatie zich melden om met elkaar in contact te komen.
Vanuit regelgeving is het standaard uitwisselen van gegevens tussen slachtoffer en burgerhulpverlener niet aan de orde. Daarvoor is geen grondslag in de zin van de AVG. Als beide personen toestemming geven moet dit wel kunnen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze nazorg te verbeteren?
Ik zal met HartslagNu in overleg gaan over hoe het proces en de bekendheid van HartslagSamen verbeterd kunnen worden. Zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat burgerhulpverleners en de mensen aan wie zij eerste hulp hebben verleend, met elkaar in contact kunnen komen als beide partijen hier waarde aan hechten?
Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat het momenteel lastig is voor burgerhulpverleners en de mensen aan wie zij eerste hulp hebben verleend om met elkaar in contact te komen?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om dit contact makkelijker tot stand te laten komen? Ziet u hiervoor bijvoorbeeld een rol weggelegd voor slachtofferhulp?
Slachtofferhulp biedt ondersteuning bij de emotionele verwerking van een ingrijpende gebeurtenis. In de basis bieden zij hulp en emotionele steun aan slachtoffers van een misdrijf, verkeersongeval of ramp. In principe vallen slachtoffers of burgerhulpverleners bij spoedeisende hulpverlening op straat niet binnen de doelgroepen van slachtofferhulp. Slachtofferhulp zal verwijzen naar reguliere hulpverlening, als een burgerhulpverlener of slachtoffer met hen contact opneemt. Indien het gaat om contact tussen slachtoffer en burgerhulpverlener zal Slachtofferhulp verwijzen naar HartslagSamen.
Ik zal met HartslagNu en HartslagSamen bespreken welke verbeteringen in het proces gemaakt kunnen worden, waarbij burgerhulpverlener en slachtoffer geïnformeerd worden over HartslagSamen. Daarnaast ga ik samen met HartslagNu bekijken hoe er meer bekendheid aan HartslagSamen gegeven kan worden.
Het bericht ‘Ruim 900 Nederlandse bedrijven in handen van Chinezen: ‘Risico op spionage’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat op dit moment 903 Nederlandse bedrijven voor minstens 50 procent in handen zijn van een Chinees moederbedrijf of de Chinese staat?1 Deelt u de in het artikel genoemde zorgen over de risico’s op een te grote afhankelijkheid van China en de bedreiging van onze economische veiligheid en acht u deze groeiende ontwikkeling wenselijk?
Afhankelijkheden van andere landen zijn een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis, technologie en productiemiddelen om onafhankelijk te opereren. Buitenlandse investeringen en internationale samenwerking zijn tevens belangrijke pijlers voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Het levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, concurrentievermogen en welvaart.
Tegelijkertijd zien we dat heimelijke en niet-heimelijke middelen, waaronder spionage, door statelijke actoren ook in het economische domein worden ingezet. Dit kan risico’s opleveren voor onze nationale veiligheid. Dergelijke risico’s worden ook geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het kabinet neemt gepaste maatregelen om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging van statelijke actoren. Zo wordt er onder andere gewerkt aan de invoering van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo), het Wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage en kennisveiligheidsbeleid. Sinds 2020 is ook de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (Wozt) in werking. Het kabinet zet ook in op meer algemene maatregelen ter versterking van digitale weerbaarheid, zoals in de telecomsector is gedaan middels het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie en de daaruit volgende beschikkingen en ministeriële regelingen.
Daarnaast kijkt het kabinet nauwlettend naar strategische afhankelijkheden, van Rusland, van China en van andere derde landen, en het mitigeren van risico’s voor onze nationale veiligheid die daaruit voortvloeien. Hierover bent u geïnformeerd middels een Kamerbrief over de kabinetsbrede inzet ten aanzien van open strategische autonomie waaronder het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden2.
Heeft u inzicht in de stijging van het aantal Nederlandse bedrijven dat in Chinese handen is door de jaren heen?
Het kabinet houdt geen actief overzicht bij van eigendomsstructuren van bedrijven – ook omdat aandelenbelangen continu van eigenaar veranderen – en kan indien nodig gebruikmaken van reeds beschikbare data. Openbare bronnen, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waar aandeelhouderschap van bedrijven wordt bijgehouden hebben meestal enkel data waarbij het aandelenpercentage 50% of hoger is. Er zijn daarnaast ook private partijen die dergelijke aandeelhoudersstructuren bijhouden.
Dergelijke gegevens hoeven niet direct iets te zeggen over risico’s voor nationale veiligheid. Afhankelijkheid van derde landen is een gegeven in Nederland. De aanwezigheid van Chinese bedrijven is dat ook en niet per definitie onwenselijk. Het wordt onwenselijk als de aanwezigheid van buitenlandse partijen onze publieke belangen schaden, indien de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van informatie en kennis wordt aangetast en/of risicovolle strategische afhankelijkheden ontstaan. Om ons daar weerbaar tegen te maken neemt het kabinet in het kader van het tegengaan van de dreiging tegen statelijke actoren gepaste maatregelen, zoals ook genoemd onder het antwoord op vraag 1.
Is het überhaupt nog mogelijk om de economische aanwezigheid van Chinese bedrijven of de Chinese staat in Nederland en de risico’s die dat met zich meebrengt te monitoren als het om zoveel bedrijven gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien ja, kunt u ons dit overzicht doen toekomen? Indien nee, zou een dergelijke monitor verstandig zijn gezien de ontwikkeling en bijbehorende risico’s?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke vitale en/of technologisch sensitieve sectoren acht u de risico’s van de Chinese economische aanwezigheid het grootst?
Het mitigeren van risico’s als gevolg van strategische afhankelijkheden en het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht is binnen alle vitale processen en over de volle breedte van sensitieve technologie een aandachtspunt, ongeacht de mate van het risico. Alleen al het feit dat een technologie als sensitief wordt geduid of dat een proces als vitaal is aangemerkt, maakt dat er risico’s voor de nationale veiligheid zijn in geval van bijvoorbeeld uitval, sabotage, kennisdiefstal of ongewenste kennis- en technologieoverdracht. Departementen wijzen onder hun beleidsverantwoordelijkheid organisaties aan als vitale aanbieders wanneer deze partij essentieel is voor de continuïteit en weerbaarheid van een vitaal proces. Hierdoor heeft het kabinet goed zicht op de organisaties binnen de vitale sectoren en worden er passende weerbaarheidsmaatregelen getroffen. Daarnaast wordt ook het inzicht in sensitieve technologie in Nederland vergroot. In het kader van o.a. Wet vifo, maar ook via bestaande kanalen zoals de EU Dual-Use Verordening (EUR2.021/821).
Deelt u de mening dat het in een geopolitiek onzekere wereld steeds belangrijker wordt om inzicht te hebben in de economische invloed van buitenlandse statelijke actoren in Nederland en deze invloed actief te bestrijden als deze ongewenst is, om daarmee te beschermen wat van ons is?
Ja, dat deel ik. Het kabinet zet daarom in op het verkrijgen van meer kennis van risicovolle strategische afhankelijkheden in waardeketens, zodat we vervolgens maatregelen kunnen treffen om de risico’s te verkleinen.
Daarnaast zet kabinet zich actief in om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging vanuit statelijke actoren3. Onderdeel daarvan is het beschermen van de vitale infrastructuur en bescherming van sensitieve technologie. Het kabinet beschikt over een breed palet aan instrumenten om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de continuïteit van vitale processen niet wordt aangetast.
Naast instrumenten als exportcontrole en investeringstoetsing, zijn dat onder meer de uitbreiding strafbaarstelling spionage, het aanwijzen van vertrouwensposities, maatregelen op veilige inkoop, kennisveiligheidsmaatregelen en het verhogen van het bewustzijn van de dreiging door de inlichtingen-en veiligheidsdiensten vanuit hun wettelijke veiligheidsbevorderende taak. Over dit bredere bestuurlijke en juridische instrumentarium is uw Kamer geïnformeerd per brief op 8 juli 2022 (Kamerstuk 32 637 / 30 821, nr. 501).
Wat kunt en wilt u doen om de voor ons land vitale en/of technologisch sensitieve sectoren te beschermen tegen de risico’s van Chinese economische aanwezigheid? Welke bestuurlijke en juridische instrumenten heeft de overheid hiervoor tot haar beschikking of zou de overheid volgens u tot haar beschikking moeten hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Opsporing komt in gevaar door disfunctioneren tapkamer politie' |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opsporing komt in gevaar door disfunctioneren tapkamer politie»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Op 4 oktober jl. heb ik ook een brief aan uw Kamer gestuurd met daarin mijn reactie op dit artikel (Kamerstuk 29 628, nr. 1124).
Over hetzelfde bericht zijn ook schriftelijke vragen gesteld door het lid Bisschop (SGP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 368 en het lid Sylvana Simons (BIJ1), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 370. De vragen komen gedeeltelijk overeen; ik zal daarom de beantwoording van beide sets vragen gelijktijdig aan u doen toekomen.
Klopt het dat het dat het nieuwe systeem, dat miljoenen heeft gekost en blijkbaar nog kost, al drie jaar niet naar behoren werkt?
Het klopt dat het nieuwe tapsysteem voor de politie dat in 2019 is aangeschaft op dit moment nog wordt geïmplementeerd. Het beeld dat het tapsysteem al drie jaar had moeten werken klopt echter niet. In de afgelopen periode is gewerkt aan de voorbereiding van de implementatie van het nieuwe systeem. Deze implementatie, en vervolgens de uitrol, kost tijd, omdat het complexe en gevoelige technologie betreft en de opsporing ondertussen door moet blijven gaan. De implementatie van een nieuw tapsysteem is een grote operatie waarbij het gaat om maatwerk. Systemen van een dergelijke omvang en complexiteit kennen dit soort doorlooptijden. Niet alleen worden alle technische omgevingen ingericht conform state of the art informatiebeveiliging, ook de koppelingen met de providers moeten worden ingericht, het moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving, die bijvoorbeeld een geheimhoudersfilter nodig maakt.
Op 1 juli 2019 is uw Kamer per brief over deze voorbereiding geïnformeerd en op 29 mei 2020 over het verwachte tijdpad daarvan.
Klopt het ook dat de politie daardoor genoodzaakt is gebruik te blijven maken van een zwaar verouderd systeem dat met grote regelmaat uitvalt? Zo ja, waarom is de Kamer hiervan nooit, al dan niet vertrouwelijk, op de hoogte gesteld?
Op dit moment maakt de politie gebruik van een tapsysteem dat sinds 2011 draait en inmiddels end-of-life is. Er zijn geregeld storingen van wisselende impact. Dit is een belangrijke reden voor vervanging van dit systeem. Hierover is uw Kamer meermalen geïnformeerd, al vanaf de aanbesteding. Wel functioneert het huidige systeem tot op heden voldoende. De politie monitort al haar systemen continu op storingen en op veiligheid. In het geval van een storing wordt direct gehandeld en betrokken medewerkers direct geïnformeerd zodat andere middelen kunnen worden ingezet.
Is het juist dat hierdoor het afluisteren en monitoren van verdachten en criminelen, ook tijdens invallen of grootschalige politieacties, in gevaar komt of is gekomen?
De politie laat mij weten dat er geen gevallen bekend zijn waarbij opsporingsonderzoeken schade hebben opgelopen vanwege storingen in het systeem. Het is daarnaast goed om te realiseren dat de inzet van het tapsysteem een belangrijk middel in de opsporing is, maar slechts één van de hulpmiddelen in een onderzoek of bij politieacties. Bij storing of uitval gebruikt de politie andere middelen of is ze in staat deze in te zetten waardoor de opsporing of de beveiliging gewaarborgd blijft.
Is het juist dat dit groot gevaar oplevert voor (lopende) opsporingsonderzoeken? Zo ja, kunt u aangeven of dit gevaar kan worden afgewend en zo ja, hoe?
Zoals gezegd heeft de politie mij laten weten dat er geen gevallen bekend zijn waarbij opsporingsonderzoeken schade hebben opgelopen vanwege storingen in het systeem.
Klopt het dat het hele landelijke tapsysteem van de politie met regelmaat uren onbruikbaar is, hetgeen niet alleen grote risico’s oplevert voor agenten tijdens bijvoorbeeld een politie-inval, maar ook problemen oplevert bij het vinden van een ontsnapte gevangene of een weggelopen demente burger of een verward persoon, ofwel dat er dus levensgevaarlijke situaties ontstaan die voorkomen hadden kunnen en moeten worden?
Het systeem, dat verouderd is, heeft geregeld storingen met wisselende impact. In mijn brief van 4 oktober jl. is aangegeven dat zich de afgelopen 3 maanden 3 prio1-storingen hebben voorgedaan waarbij het tapsysteem tijdelijk niet beschikbaar was. Dataverlies door prio1-storingen is naar verhouding gering. Behalve dat het verlies gering is, is het verlies ook bekend. En in een onderzoek is nooit alle mogelijke data beschikbaar: zo worden bijvoorbeeld niet alle telefoons getapt en wordt niet alles geobserveerd. Rechercheurs werken met de gegevens die er zijn. Wanneer dataverlies voorkomt wordt dit ook vastgelegd in een proces-verbaal en bekend gemaakt aan het opsporingsteam. Voor locatiebepaling kunnen alternatieven worden ingezet. Er zijn bij de politie geen gevallen bekend waarbij de veiligheid van politiecollega’s of te beschermen personen of anderen in het geding is gekomen.
Klopt het dat het kentekenvolgsysteem nog steeds niet goed werkte toen onlangs een auto vol wapens van Nederland naar België gevolgd moest worden in verband met een bedreigde Belgische Minister?
Nee dat klopt niet. Het incident waaraan gerefereerd wordt doelt op een Belgisch onderzoek, waaraan Nederland op enig moment rechtshulp heeft verleend. Gedurende dit onderzoek werkte de ANPR naar behoren.
Is het juist dat in de week van 19 september jongstleden het systeem van bewakingscamera’s niet werkte waardoor de verwerking van data van camera’s voor kentekenregistratie boven de snelweg en van camera’s die bijvoorbeeld bij beveiligde personen in de woonwijk hangen, meerdere dagen niet functioneel was, hetgeen ten koste ging van de beveiliging van tal van prominenten dan wel te beveiligen personen?
Nee dat klopt niet. De bewakingscamera’s bij beveiligde personen in woonwijken werkten. De ANPR-camera’s zelf werkten ook, maar er was een storing in het systeem waarin ANPR-informatie wordt verrijkt (i-trechter). Hierdoor ontbreekt extra informatie die mogelijk bruikbaar is voor de operatie. De operatie is hiervan in kennis gesteld zodat daar eventueel passende maatregelen genomen kunnen worden. Er zijn bij de politie geen gevallen bekend waarbij daardoor de veiligheid van te beschermen personen of anderen in het geding is gekomen.
Beseft u dat een dergelijk camerasysteem er bijvoorbeeld voor heeft gezorgd dat de vermoedelijke moordenaars van Peter R. de Vries binnen een uur na de aanslag zijn opgepakt? Zo ja, erkent u dat een dergelijk systeem nooit mag uitvallen dan wel voorzien moet zijn van een de mogelijkheid voor een back-up of iets dergelijks?
Ik realiseer me dat deze systemen van belang zijn bij de aanpak van criminaliteit. Camerasystemen zijn inderdaad belangrijke middelen in de opsporing, maar zoals ook hiervoor aangegeven, slechts één van de hulpmiddelen in een onderzoek. Verder zijn essentiële onderdelen vaak dubbel uitgevoerd. Dit is ook het geval bij ANPR, als daarvan één onderdeel uitvalt blijft ANPR gewoon functioneren.
In een politieonderzoek is bovendien nooit alle mogelijke data gelijktijdig beschikbaar. Rechercheurs werken met de gegevens die er op dat moment zijn.
Klopt het dat de situatie zó ernstig is dat inmiddels meerdere politieagenten formele klachten hebben ingediend tegen de leiding? Zo ja, wordt serieus met die klachten omgegaan en komen de betreffende politieagenten niet in gevaar doordat de leiding(gevende) op basis hiervan maatregelen tegen hen zal (laten) nemen, zoals wel vaker het geval is?
De korpsleiding laat mij weten dat er veel speelt binnen de afdeling interceptie. In relatie tot de totale verbeteringen binnen de Landelijk Eenheid wordt ook bij deze afdeling ingezet op goed leiderschap en medewerkerschap. De interne verhoudingen zijn onderkend, bespreekbaar gemaakt en er wordt gewerkt aan een afdelingsbrede veranderaanpak, vooruitlopend en in lijn met de veranderingen zoals voorgesteld door de commissie Schneiders.
Dit past in de transitie van de Landelijke Eenheid om meer focus te richten op de uitvoering van specialistische taken. De leiding van de Landelijke Eenheid neemt de zorgen van medewerkers serieus en bespreekt deze in alle openheid met teams waar dit aan de orde is. Dit geldt ook voor de afdeling interceptie en sensing.
Medewerkers kunnen met hun knelpunten terecht bij hun leidinggevende of bij vertrouwenspersonen. Daarnaast kunnen de medewerkers van de Landelijke Eenheid hun zorgen en ideeën ook inbrengen bij de commissie Schneiders.
Bent u zich ervan bewust dat u in het commissiedebat op 17 februari 2022 de Kamer verkeerd heeft ingelicht door op de opmerking dat Nederland goed in staat is een eigen systeem te bouwen te antwoorden: «Het bouwen van een tapsysteem is complex en vraagt een dusdanig grote investering qua benodigde capaciteit en specialistische kennis en kunde, dat een leverancier of commerciële partij nodig is om zo'n systeem te realiseren. Het is geen optie, los van de vraag of de vraagstellers dit zo bedoelden, dat de overheid het zelf gaat bouwen»?
Ik licht deze uitspraak graag nader toe. Voorafgaand aan de aanbesteding is overwogen of de politie zelf een tapsysteem kon bouwen, waardoor zij ook zelf de volledige regie zou hebben op de toegang tot het systeem. Dit idee is echter verworpen omdat het zelf bouwen van een tapsysteem zeer complex is, er goede alternatieven in de markt beschikbaar zijn, regie en toegangsvereisten meegenomen worden bij de aanbesteding en de benodigde specifieke IV-expertise en -capaciteit van de politie begrensd is.
Bent u zich er tevens van bewust dat u de Kamer ook verkeerd heeft geïnformeerd door te zeggen: «Nederlandse bedrijven kunnen uiteraard gewoon meedoen bij de aanbesteding van dergelijke systemen», nu blijkt dat een Nederlands bedrijf bewust buiten de aanbesteding is gehouden?
Dit is niet het geval, er is geen Nederlands bedrijf bewust buiten de aanbesteding gehouden. De Europese aanbestedingsprocedure stond open voor aanbieders gevestigd binnen de lidstaten van de EU en voor aanbieders vallende onder de Government Procurement Agreement (GPA). De nieuwe leverancier is in de combinatie van kwaliteit en prijs als beste partij naar voren gekomen na een zorgvuldige aanbesteding. De aanbesteding is naar behoren verlopen, als een Nederlands bedrijf het beste uit de aanbesteding was gekomen was dat bedrijf het geworden.
Erkent u dat de reactie, luidend dat «Het huidige systeem operationeel zal blijven tot het nieuwe systeem volledig is ingevoerd» op zijn minst voorbarig en discutabel is nu vaststaat dat dit systeem zó verouderd is dat er geen onderdelen meer voor te verkrijgen zijn en het al enige tijd op zijn laatste benen loopt?
De politie heeft mij laten weten dat het huidige tapsysteem inderdaad end-of-life is, maar nog steeds voldoende functioneert. Met de huidige leverancier is een contract afgesloten voor 2023. Dit is inclusief de levering van onderdelen van systemen. Ik erken echter, zoals ik u ook meldde in mijn brief van 4 oktober jl., dat de hard- en software verouderd zijn.
Hoe gaat u zorgen voor de veiligheid van alle Nederlandse burgers en iedereen die zich binnen onze landsgrenzen bevindt? Wordt gekeken naar een ander, nieuw, vervangend of aanvullend systeem of is dat niet mogelijk?
De politie werkt hard aan de gedegen en zorgvuldige implementatie van het nieuwe tapsysteem dat voldoet aan alle hoge (veiligheids)eisen die daaraan gesteld worden.
Het opzeggen van het contract zou ook tot zeer grote vertraging leiden bij de oplevering van het nieuwe tapsysteem en het huidige tapsysteem is hoewel het nog voldoende functioneert inmiddels end-of-life. Ook betekent opzegging van het contract dat het hele verwervingsproces opnieuw gestart moet worden. Het zou de opsporing in Nederland voor grote problemen plaatsen en op achterstand zetten.
De implementatie van het nieuwe systeem zal gefaseerd plaatsvinden vanaf eind dit jaar. Dan verwacht de politie de productieomgeving klaar te hebben en live te kunnen gaan. Het systeem is dan gereed voor de eerste taps. Daarna volgt een zorgvuldige stapsgewijze implementatie die naar verwachting nog heel 2023 zal vergen.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden nu het een zaak van nationale veiligheid betreft?
Ja.
Het STAP-budget |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL «Lesgeld omhoog en andere trucs: opleiders lopen binnen met STAP-subsidie»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat Stimulering van de ArbeidsmarktPositie (STAP-)gelden worden ingezet om cursussen aan te bieden aan Nederlanders? Deelt u de opvatting dat het STAP-budget een waardevol structureel middel is om de beroepsbevolking om- en bij te scholen en dat het zonde is dat het budget bij cursusaanbieders terecht komt zonder dat hier een materiele prestatie tegenover staat?
Via het STAP-budget wordt iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt de mogelijkheid geboden om in de eigen ontwikkeling te investeren en duurzaam inzetbaar te zijn en te blijven. Dit betekent dat iedereen van 18 jaar tot en met de AOW-gerechtigde leeftijd gebruik kan maken van het STAP-budget om de eigen positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Daarmee is het STAP-budget een waardevol middel om de beroepsbevolking om- en bij te scholen. Tegelijkertijd moeten de middelen uit het STAP-budget rechtmatig besteed worden. Signalen van oneigenlijk gebruik of misbruik van de regeling, nemen we daarom zeer serieus. Om deze reden is het STAP-budget alleen maar beschikbaar voor scholingsactiviteiten die voldoen aan de kwaliteitseisen van de deelnemende keurmerken en erkennende organisaties. De Toetsingskamer STAP ziet daarnaast toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert risicogericht en op basis van signalen of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Opleiders die zich niet aan de voorwaarden van de STAP-regeling houden, worden uit het scholingsregister verwijderd.
Recent hebben wij u om deze reden geïnformeerd over de noodzakelijk geachte maatregel het januaritijdvak over te slaan ommisbruik en oneigenlijk gebruik terug te dringen.2
Bent u bereid het probleem aan te pakken, bijvoorbeeld door prijsafspraken te maken met cursusaanbieders en/of het restant van het STAP-budget voor gebruikers verzilverbaar te maken voor een andere cursus, zodat de STAP-middelen weer terecht komen waarvoor ze bedoeld zijn?
UWV heeft een verkennende analyse gemaakt, waaruit blijkt dat de prijzen voor opleidingen uit het scholingsregister soms sterk zijn gestegen. Er kunnen verklaarbare redenen zijn voor deze prijsontwikkeling, zoals de stijgende inflatie. De prijsontwikkeling kan echter ook een indicatie zijn van oneigenlijk gebruik en/of financieel gewin, bijvoorbeeld bij eens zeer sterke stijging zonder dat hier sprake is van een betere kwaliteit of inhoudelijke aanpassingen in de scholing.
Nader onderzoek hiernaar wordt opgestart. Uw Kamer wordt begin volgend jaar geïnformeerd over uitkomst en de verdere aanpak hiervan.
Naast deze controle op prijsstijgingen zullen er verdere maatregelen genomen worden om niet-marktconforme ontwikkelingen verder te voorkomen, zoals ook naar voren komt in de verstuurde kamerbrief over STAP van november. 3 Zo is het aanbieden van cadeaus in combinatie met het STAP-budget niet is toegestaan en is recentelijk de regeling aangepast waarin dit nog explicieter is gemaakt. Ook zal worden onderzocht of een verder verbod, waaronder affiliate marketing, juridisch haalbaar is. Uit de aanvragen voor het STAP-budget blijkt verder dat een beperkt aantal opleiders met een klein aantal opleidingen, een relatief groot beslag legt op het STAP-budget, doordat zij bijvoorbeeld gebruiken maken van slimme marketing of opleidingen aanbieden die vooral online worden aangeboden. Deze werkwijze brengt naast ongewenste financiële voordelen voor deze opleiders, ook maatschappelijk belangrijke en onbedoelde nadelen met zich mee. Het versterkt de toeloop op het STAP budget, waardoor in korte tijd na openstelling van het tijdvak het budget uitgeput is. Opleiders die niet beschikken over een vergelijkbaar marketing budget, kunnen niet concurreren met deze opleiders. Om dit vraagstuk op korte termijn aan te pakken, zijn we van plan om begin 2023 het aantal STAP-subsidies per opleiding te begrenzen, zonder dat dit grote gevolgen heeft voor de burgers.
Deelt u de opvatting dat het STAP-budget kan bijdragen aan het terugdringen van personeelstekorten, maar dat een opleiding van bredere waarde is voor de samenleving dan het toeleiden naar werk? Deelt u de opvatting dat het cursusaanbod van STAP maatschappelijk relevant moet zijn, bijvoorbeeld doordat cursussen de kans verhogen om in een tekortsector aan het werk te gaan of doordat cursussen anderzijds nuttige skills aanleren?
Door middel van het STAP-budget heeft iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt de beschikking over een eigen leer- en ontwikkelbudget. Dit kan mensen motiveren zich te blijven ontwikkelen en bijdragen aan eigen regie op iemands loopbaan. Inherent aan het ondersteunen van de eigen regie is dat iemand zelf kan kiezen welke scholing het beste past. Alleen arbeidsmarktgerichte opleidingen komen voor STAP-budget in aanmerking die onder andere gericht kunnen zijn op de ontwikkeling van persoonlijke vaardigheden maar ook op de ontwikkeling van beroepsgerichte vaardigheden en kennis. Dat betekent dat in principe alle opleidingen gericht op de versterking van de eigen arbeidsmarktpositie in aanmerking kunnen komen voor het STAP-budget, mits de kwaliteit van de opleider en opleiding voldoet.
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen is de motie Dassen aangenomen, die de regering vraagt om het STAP-budget meer te richten op scholing naar maatschappelijk relevante sectoren.4 Daarom onderzoeken we op dit moment de mogelijkheid scholing gericht op maatschappelijke cruciale sectoren met voorrang in aanmerking te laten komen voor een STAP-budget. Waarmee burgers nog steeds de vrijheid hebben om zelf hun eigen scholing te kiezen. Voor de korte termijn denken we daarbij aan branche-specifieke en OCW-erkende opleidingen. Dit plan wordt de komende tijd verder uitgewerkt in overleg met opleiders, sociale partners en betrokken departementen van SZW, OCW en EZK.5 Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023, mede op basis van een beoordeling van de uitvoerbaarheid en haalbaarheid door de ketenpartijen UWV en DUO, geïnformeerd over hoe en wanneer STAP meer gericht kan worden ingezet.
Hoeveel cursussen zitten er momenteel in het register en hoeveel inschrijvingen voor cursussen of afgeronde cursussen zijn er die de kans verhogen om een baan te vinden in een tekortsector, met name in de sectoren energie, onderwijs en zorg?
Op dit moment zijn er 1.100 opleiders geregistreerd in het scholingsregister STAP met in totaal ca. 122.000 opleidingen. Hiervan zijn er bijna 3.800 opleidingen waarvoor een diploma wordt afgegeven door een opleider die heeft aangegeven op te leiden tot een diploma op mbo-, hbo- of wo-niveau. Hiernaast zijn er 46.000 opleidingen waarvoor wel een diploma wordt afgegeven maar waarvan het niveau niet eenduidig is geregistreerd. Een deel van deze opleidingen zijn OCW-erkend. Op dit moment zijn 37 bekostigde mbo-instellingen en 34 bekostigde hoger onderwijsinstellingen aangesloten met ruim 3.900 opleidingen. Het is op basis van de beschikbare data niet af te leiden welke opleidingen behoren tot een tekortsector omdat dit niet wordt geregistreerd in het scholingsregister. Wel weten we dat ongeveer 50.198 van de aanvragers uit de vijf tijdvakken van dit jaar werkzaam zijn in de zorg, 15.178 in het onderwijs, 12.416 in de industrie en 6.370 in de bouw.
Op basis van de huidige data is niet vast te stellen of er een risico is dat zij deze sector verlaten. Dit zal meegenomen worden in de evaluatie van STAP waarin gekeken zal worden wat de effecten van het STAP-budget zijn voor de langere termijn. Hierbij moet worden vermeld dat er verschillende redenen en factoren zijn waarom iemand een sector verlaat. Het kunnen volgen van een opleiding kan één van de factoren zijn. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de voortgang en uitkomsten van de evaluatie.
Hoeveel inschrijvingen of afgeronde cursussen zijn er van personen die momenteel werkzaam zijn in de sectoren energie, onderwijs en zorg? Tot in hoeverre bestaat het risico dat zij deze sector verlaten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe veel cursussen geven een volwaardig diploma op middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger beroepsonderwijs (hbo) of wetenschappelijk onderwijs (wo-)niveau? Hoe veel cursussen worden aangeboden door publieke aanbieders (waaronder gecertificeerde mbo-, hbo- of wo-instellingen)?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat veel studies die ervoor zorgen dat mensen kunnen (zij-)instromen in de genoemde tekortsectoren, zoals de pedagogische academie voor het basisonderwijs (pabo) of de opleiding verpleegkunde niet door publieke instellingen worden aangeboden in het register? Bent u bereid het STAP-register te verbeteren door deze studies van publieke instellingen aan het register toe te voegen of dit te stimuleren?
Zoals we ook aangegeven in de eerder aangehaalde kamerbrief over STAP, is het van groot belang dat ook studies van publieke instellingen worden opgenomen in het scholingsregister STAP, waaronder studies gericht op maatschappelijk cruciale sectoren zoals onderwijs, zorg en techniek. Het publiek beroepsonderwijs is aangesloten op STAP, maar vooralsnog met een beperkt aantal opleidingen. De verklaring hiervoor is enerzijds gelegen in de huidige praktijk van leren en werken, anderzijds in de inrichting van publiek bekostigd onderwijs en de mogelijkheden om aan te sluiten op STAP. Het aanbod van publieke opleiders zijn veelal meerjarige, diplomagerichte opleidingen die minder goed passen bij de levenssituatie van werkenden. Voor werkenden is het over het algemeen minder aantrekkelijk om naast het werk een volledige beroepsopleiding te volgen.
Wij realiseren ons dat de uitvoering van STAP-budget veel vraagt van de publieke onderwijsinstellingen. Omdat deelnemers van STAP moeten kunnen profiteren van een zo breed mogelijk aanbod van private en publieke opleiders, blijven we in gesprek met de publieke opleiders om ondersteuning te bieden, drempels weg te nemen en waar mogelijk het proces te vereenvoudigen om op het STAP-proces aan te sluiten. Ook zijn we met instellingen in gesprek over hoe de bestaande meerjarige opleidingen ook in aanmerking komen voor het STAP-budget en wat daarvoor nodig is, zodat ook dit aanbod aantrekkelijker wordt om STAP-budget voor in te zetten. Het streven is dit vanaf medio 2023 mogelijk te maken. Tot slot werkt het kabinet aan een toekomstverkenning die leidt tot een toekomstvisie en actieplan LLO voor het onderwijs. Hierover wordt Uw Kamer in het voorjaar van 2023 geïnformeerd.
Voor de genoemde opleidingen in het onderwijs en de zorg zijn naast het STAP-budget, ook andere financieringsmogelijkheden om de instroom in deze opleidingen te stimuleren, zoals de tegemoetkoming voor leraren of subsidies in de zorg.
Deelt u de opvatting dat het STAP-budget met name, maar niet uitsluitend ingezet moet worden om personeelstekorten in (maatschappelijke) sectoren op te lossen, waaronder die in de sectoren energie, onderwijs en zorg? Bent u bereid hiertoe het voorstel van GroenLinks over te nemen om het budget voor de opleidingen die hierbij helpen te verdubbelen van 1.000 euro naar 2.000 euro, maar het budget voor andere opleidingen te laten staan op 1.000 euro?
Wij delen de opvatting dat het STAP-budget een waardevolle bijdrage kan leveren aan het toe leiden van mensen naar maatschappelijke tekortsectoren, maar niet uitsluitend ingezet kan worden om de personeelstekorten op te lossen. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 verwoordt, zullen we de komende tijd verkennen hoe en welke maatregelen om het STAP-budget meer te richten, kunnen worden genomen. Waarbij we ook de mogelijk zullen meenemen om het STAP-budget voor specifieke opleidingen te verhogen.
Het STAP-budget is aanvullend op alle investeringen die de overheid, werkgevers en sectoren al doen op het gebied van scholing en ontwikkeling. Zo zijn er al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en de omscholingsregeling voor kansrijke beroepen.6 Specifiek voor de zorg zet het kabinet zich met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) in op leren en ontwikkelen in zorg en welzijn; er wordt ingezet op het opleiden voor tekortberoepen en -regio’s, voldoende (stage)begeleiding en goede randvoorwaarden voor een leven lang ontwikkelen 7.
De huidige krapte op de arbeidsmarkt beperkt zich niet alleen tot de sectoren energie, onderwijs en zorg. Daarom kijken we in de invulling van de motie Dassen of het STAP-budget gerichter ingezet kan worden door voorrang te geven aan maatschappelijk relevante sectoren. Het ligt daarnaast ook voor de hand om het STAP-budget meer in te zetten voor groepen die meer baat hebben bij (om- en bij)scholing. Daarom worden de beschikbare middelen van € 500 miljoen, die binnen het coalitieakkoord gereserveerd zijn voor leerrechten, voor de periode 2023 tot en met 2026 ingezet via het STAP-budget voor mensen die maximaal mbo-4 zijn opgeleid. Voor 2023 is gekozen voor een extra compartiment.
Wilt u verder voor de langere termijn onderzoeken hoe het terugdringen van personeelstekorten in maatschappelijk cruciale sectoren een prioritaire positie kan krijgen bij de besteding van het budget? Wilt u hierbij onder andere de voorstellen meenemen om opleidingen te categoriseren, delen van het budget te reserveren voor krapteberoepen en het budget te vergroten naar gelang de krapte in een beroep of sector oploopt (eventueel gebruik makend van de indicatoren en inschattingen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV))?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat de Minister van Economische Zaken (EZK) zijn taak niet uit kan voeren door de huidige personeelstekorten? Bent u bereid het voorstel van de heer Borstlap uit te voeren, namelijk om de Minister van EZK 1% van het klimaatfonds te vragen zodat u hem kan helpen?
Arbeidsmarktkrapte is op dit moment een breed economisch vraagstuk in vrijwel alle sectoren, waarbij er een structureel tekort is aan technici en ICT’ers. Dit vraagt om actie van veel verschillende partijen; werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en overheid. Alleen gezamenlijk lukt het om een antwoord te geven op deze tekorten. Voldoende technisch geschoold personeel is ook een randvoorwaarde voor het slagen van de klimaatambities. De Minister van EZK komt in nauwe afstemming met de Minister van OCW en SZW op korte termijn met een actieplan groene- en digitale banen, gericht op het tegengaan van de arbeidsmarkt tekorten in sectoren, broodnodig voor de klimaat en energietransitie.