De weigering om een bul aan te passen na geslachtsverandering |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Als academicus blijft Justus Eisfeld een vrouw»1 over het weigeren van een nieuw diploma aan de heer Van Eijsfeld?
Ja.
Hoe beoordeelt u de wens van de heer Van Eijsfeld? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de bul van de heer Van Eijsfeld aangepast wordt aan de nieuwe situatie? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet stelt zich borg voor de emancipatie van transgenders (zie het regeerakkoord). Ook de situatie van de heer Eisfeld is voor mij daarom relevant en belangrijk. Enerzijds wijst hij op mogelijke discriminatie van transgenders door potentiële werkgevers bij sollicitatieprocedures. Anderzijds is hij principieel van mening dat de Universiteit van Amsterdam zijn bul en bewijs van afstuderen moet aanpassen na geslachtsverandering, ook vanuit het oogpunt van privacy. Overigens ligt de zaak tussen de heer Eisfeld en de Universiteit van Amsterdam op dit moment ook voor bij de Commissie gelijke behandeling.
Als het gaat om de aanpassing van de bul heeft Nederland de aanbeveling van het Comité van Europese ministers d.d. 31 maart 2010 aangenomen, die stelt dat het voor een volledige juridische erkenning van een geslachtsverandering nodig is dat officiële sleuteldocumenten, zoals school- en werkdiploma’s, op snelle, transparante en toegankelijke manier kunnen worden bijgesteld.
Naar aanleiding van de situatie van de heer Eisfeld heb ik contact opgenomen met Transgender Netwerk Nederland en gevraagd in hoeverre deze organisatie deze klacht herkent. Volgens TNN is de grootste zorg van transgenders op dit moment, dat zij jarenlang met verkeerde identiteitspapieren rondlopen. Over niet-aangepaste diploma's komen nu relatief weinig klachten bij TNN terecht. In algemene zin merkt TNN wel dat de maatschappij in toenemende mate belang hecht aan het kunnen overleggen van formele documenten.
Ik ben van mening dat indien daarom wordt verzocht, het wenselijk is dat officiële sleuteldocumenten, waaronder het getuigschrift, na geslachtsverandering kunnen worden bijgesteld.
Is het waar dat het de Universiteit van Amsterdam door de wet niet wordt toegestaan een nieuw diploma te verstrekken na geslachtsverandering? Zo ja, deelt u onze mening dat de wet op dit punt veranderd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Door mijn ministerie is in eerste instantie deze interpretatie doorgegeven aan de UvA. Bij nader inzien blijkt dat deze interpretatie van de wet te strikt is geweest. De WHW staat niet in de weg dat een aangepast getuigschrift kan worden verstrekt in het geval van geslachtsverandering. Een aanpassing van de WHW is dus niet noodzakelijk. Wij zullen de relevante onderwijsinstellingen hiervan op de hoogte stellen.
Het bericht dat één op de vijf gemeenten niet Wabo-proof is |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de het onderzoek van Telengy, waaruit blijkt dat één op de vijf gemeenten nog niet klaar is voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en bij maar liefst 17 procent van de gemeenten de kennis van de ambtenaren te kort schiet?
Ik heb kennisgenomen van het «Onderzoek status en ervaringen invoering Wabo, realisatie e-overheid». Op basis van dit onderzoek wordt gesteld dat vier op de vijf gemeenten de Wabo volledig heeft ingevoerd.
Achterblijvers zijn er op bepaalde onderdelen van de Wabo en dus niet op de Wabo als geheel. Zo geven gemeenten aan knelpunten te ervaren vanuit ICT en gebrek aan geld.
De achterblijvers worden tijdens de zogenaamde nazorgperiode gestimuleerd om alle aspecten op orde te brengen. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf om ook voor deze laatste aspecten Wabo-klaar te zijn.
Kunt u een inschatting geven hoeveel gemeenten er landelijk op dit moment de bevolking onvoldoende kunnen bij kunnen staan op het gebied van de Wabo? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten bepalen zelf hoe en in welke mate ze burgers bij de hand nemen bij het doen van een aanvraag. We zien daarin verschillende dienstverleningsconcepten. Het is mij niet bekend welke gemeente kiest voor welk dienstverleningsconcept. Door het digitale instrument (Omgevingsloket online) dat door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is gebouwd en wordt onderhouden, wordt de aanvraag gemakkelijker gemaakt.
Daarnaast zijn vanuit het ministerie informatiemateriaal en standaardbrieven beschikbaar gesteld die gemeenten kunnen gebruiken in de communicatie richting haar burgers. Ook zijn er opleidingen verzorgd. Gemeenten hebben deze voorzieningen zoals ook in het onderzoek is aangetoond veel gebruikt.
In zijn algemeenheid kan geconstateerd worden dat de inwerkingtreding van de Wabo tot nu toe goed verloopt. Zeker als men zich bedenkt dat de wet een behoorlijke omschakeling is in het werkproces voor gemeenten. Er zijn geen grote problemen geconstateerd, noch op inhoud noch op het digitale Omgevingsloket. In de eerste drie weken van oktober zijn er al ruim 5 000 omgevingsvergunningen aangevraagd en de eerste omgevingsvergunningen zijn al verleend.
Deelt u de mening dat de plaatselijke bevolking last kan ondervinden door deze lakse houding van de desbetreffende gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is mij niet bekend dat er gemeenten zijn die een lakse houding hebben. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Deelt u de mening dat er een uiterste datum moet komen waarop alle gemeenten Wabo-proof zijn? Zo nee, waarom niet?
Alle gemeenten bieden op dit moment op zijn minst een minimumkwaliteit voor het ontvangen en beoordelen van vergunningaanvragen: immers alle gemeenten zijn aangesloten op het loket en alle gemeenten zijn dus in staat aanvragen digitaal te ontvangen. Daarnaast moeten zij aanvragen ook op papier kunnen blijven ontvangen en moeten zij die aanvragers ook aan een aanvraagformulier helpen. Ten aanzien van de algemene uitvoering, integrale handhaving en het voldoen aan de kwaliteitscriteria zoals nu opgenomen in het Besluit Omgevingsrecht zijn er nog verbeterslagen te maken. Vertegenwoordigers van kleine en grote gemeenten, provincies en rijk ontwikkelen momenteel samen binnen het programma «Uitvoering met Ambitie» een zelfevaluatie-instrument, gericht op de kwaliteitscriteria.
Mijn ministerie zal in ieder geval nog tot halverwege 2011 nazorgactiviteiten verrichten op de implementatie van de Wabo,zowel gericht op de inhoud als op het digitale loket.
Kunt u meegaan in de suggestie dat gemeenten die hun bevolking momenteel niet kunnen bijstaan met Wabo-aanvragen een sanctie moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen reden om over te gaan tot handhavende interventies.
Het ontslag van 120 jeugdhulpverleners bij Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht «120 man weg bij jeugdzorg Brabant»?1
In het Afsprakenkader dat met provincies is overeengekomen is een budget vastgesteld voor 2010 en 2011. Het structurele budget voor de provincie Noord-Brabant stijgt in 2011 met ruim € 6 000 000 ten opzichte van 2010. Ik initieer hiermee geen bezuinigingen. Het maken van afspraken met bureau jeugdzorg acht ik primair een verantwoordelijkheid van de provincie.
Hoe kan het dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant zich genoodzaakt ziet om – vooruitlopend op bezuinigingen van de provincie en de rijksoverheid en mede verwijzend naar het regeerakkoord – 120 goed opgeleide jeugdhulpverleners te ontslaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het bedrag dat jaarlijks door u ter beschikking is gesteld om de stijgende personeelskosten op te vangen (de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA)) niet evenredig meestijgt met de autonoom stijgende kosten voor Bureau Jeugdzorg? Zo ja, hoe zou Bureau Jeugdzorg volgens u deze kosten moeten opvangen?
De OVA-systematiek voorziet jaarlijks in een een bijdrage die in principe toereikend is om de stijging van de loonkosten, die optreedt ten gevolge van CAO-onderhandelingen, op te vangen. Wanneer deze compensatie niet voldoende is om de stijgende kosten van bureau jeugdzorg op te vangen, is het aan de provincie en bureau jeugdzorg om maatregelen te nemen.
Is het waar dat het aantal zorgmeldingen/ Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)- meldingen vooralsnog toeneemt, ondermeer door goede campagnes om vermoedens van kindermishandeling vooral te melden? Zo ja, hoe zou Bureau Jeugdzorg dan met minder budget kunnen uitkomen?
Ja, volgens cijfers van de provincie is zowel het aantal zorgmeldingen bij bureau jeugdzorg als het aantal meldingen bij het AMK toegenomen. Dit kan mede een effect zijn van de publiekscampagne «Wat kan ik doen?» die in 2008 is gestart.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Is het waar dat de sector er tot nu toe nog niet in is geslaagd de instroom in de jeugdzorg te beperken, maar dat de sector onder verwijzing naar de intentie om deze instroom te beperken nu al minder budget krijgt? Deelt u de mening dat dit de verkeerde volgorde is, en dat pas minder budget kan worden verstrekt vanaf het moment dat de instroom daadwerkelijk is beperkt?
Als staatssecretaris ben ik verantwoordelijk voor het stelsel van jeugdzorg en is de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg. Ik bied de provincie hiervoor een financieel kader in de vorm van een doeluitkering. Ik acht het de verantwoordelijkheid van de provincie en het bureau jeugdzorg om te komen tot afspraken over de besteding van de doeluitkering.
Wat zijn de gevolgen voor het personeel? Om hoeveel arbeidsplaatsen gaat het precies? Vallen er ook gedwongen ontslagen? In hoeverre worden betrokkenen van werk naar werk begeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de gevolgen voor de drieduizend pupillen die Bureau Jeugdzorg Brabant nu onder haar hoede heeft?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van deze jeugdhulpverleners voor de drieduizend pupillen en hun ouders waar Bureau Jeugdzorg zorg voor draagt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat het ontslaan van jeugdhulpverleners zal leiden tot een snelle en ingrijpende groei van de wachtlijsten? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat het ontslaan van jeugdhulpverleners tot gevolg zal hebben dat het bieden van preventieve hulp, vroeghulp en vrijwillige begeleiding als eerste zullen sneuvelen, omdat Bureau Jeugdzorg zich met de beperkte middelen eerst zal moeten richten op het gedwongen kader en de zwaardere zorgvragen? Zo niet, hoe gaat u dit geschetste gevolg voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de garantie bieden dat het ontslaan van jeugdhulpverleners niet zal leiden tot langere wachtlijsten? Zo niet, bent u bereid deze ontslagen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de garantie bieden dat jongeren en gezinnen die hulp krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Afsprakenkader Jeugdzorg is met provincies afgesproken dat alle kinderen de noodzakelijke zorg binnen verantwoorde wachttijden ontvangen. Dit geldt ook voor de provincie Noord-Brabant.
Ik heb uw Kamer op 8 november (TK 2010–2011, 31 839, nr. 75) geïnformeerd over de stand van de wachtlijsten op 1 juli 2010.
Bent u bereid er voor te zorgen dat er geen jeugdhulpverleners hoeven te vertrekken bij Bureau Jeugdzorg, in ieder geval tot het moment dat de instroom van zorgvragen aantoonbaar is beperkt? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, uiterlijk 11 oktober 2010, te beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Medicatie voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de TV-uitzending waaruit blijkt dat niet alleen jongens, maar ook steeds meer meisjes en volwassenen te horen krijgen dat ze ADHD hebben en dat het gebruik van medicatie in vijf jaar tijd is verdubbeld?1
Ja.
Deelt u de mening dat het merkwaardig is dat steeds meer jeugdigen aangewezen zijn op professionele jeugdhulpverlening en medicijnen, terwijl epidemiologische gegevens laten zien dat het aantal kinderen met ernstige gedrags- en emotionele problemen niet toeneemt – zoals reeds ook is onderschreven in de toekomstverkenning Jeugdzorg Dichterbij van de parlementaire werkgroep? Zo ja, bent u bereid onderzoek te doen naar het hoe, wat en waarom van deze tegenstrijdige ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
De kennis over ADHD is de laatste jaren toegenomen. Er is een multidisciplinaire richtlijn en een basisprogramma ontwikkeld en er zijn signalering en behandelprotocollen beschikbaar gekomen. Het wordt steeds beter en eerder herkend, waardoor kinderen sneller in zorg komen.
Tevens spelen ontwikkelingen als het verminderen van het taboe op psychiatrische stoornissen en het steeds ingewikkelder worden van de maatschappij waardoor kinderen eerder tegen problemen aanlopen een rol bij het toegenomen aantal jeugdigen dat in behandeling komt bij de jeugd-ggz.
Dit speelt breder in de jeugdsector. Onderzoek door TNO2 wijst op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen die het groeiend beroep op specialistische hulp verklaren. Zo worden kinderen en jongeren tegenwoordig blootgesteld aan een grote hoeveelheid prikkels. Jeugdigen met milde problemen die vroeger nog konden meekomen, vallen nu vaker buiten de boot. Hoge verwachtingen van opvoeders kunnen druk leggen op kinderen en leiden tot hogere zorgvraag. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg wijzen er op dat ouders minder vaak een beroep doen op sociale netwerken en eerder op professionals als ze zich zorgen maken over de opvoeding.3 De betrokkenheid van de naaste omgeving bij de opvoeding van kinderen is minder vanzelfsprekend geworden. Het aanbod van vroeghulp of lichte vormen van opvoed- en gezinsondersteuning is volop in ontwikkeling, maar nog niet toereikend.
Voorstellen om deze ontwikkelingen te keren zijn gedaan in «Perspectief voor Jeugd en Gezin, Kabinetsvisie op toekomst van zorg en ondersteuning voor jeugdigen en gezinnen», wat op dit moment nog ter besluitvorming in de Tweede Kamer ligt.
Ik zie op dit moment dan ook geen reden om nader onderzoek te doen naar de toegenomen vraag naar professionele hulpverlening.
Komt het vaker voor dat ouders het idee hebben door school onder druk te worden gezet opdat hun kind(eren) onterecht «een diagnose aangepraat krijgen» of dat hun kind(eren) medicijnen moeten slikken, en bij weigering gedreigd wordt met het speciaal onderwijs? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Over de vraag of ouders het idee hebben onder druk te worden gezet, zijn landelijk geen gegevens beschikbaar. Het beeld is wel dat de huidige systematiek om in aanmerking te komen voor een indicatie voor (voortgezet) speciaal onderwijs / leerlinggebondenfinanciering, het stellen van diagnoses en het etiketteren van kinderen stimuleert. Het hebben van een diagnose is immers één van de onderdelen van de indicatiestelling. Voorts is het zo dat in het huidige systeem zowel scholen als ouders en leerlingen belang hebben bij het aanvragen van een indicatie. Op basis daarvan worden immers extra middelen toegewezen. Al met al heeft dit in de afgelopen jaren geleid tot een sterke groei van het aantal indicaties. Dat is een onwenselijke situatie en een belangrijke reden om door te gaan met passend onderwijs. De bedoeling is om in dat kader de huidige wijze van indicatiestelling af te schaffen. In plaats daarvan wordt het uitgangspunt wat leerlingen wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen en welke extra ondersteuning nodig is om de leerling een passend onderwijsaanbod te bieden.
Kunt u uiteenzetten wat uw oordeel is over de stelling wat betreft de krachtige lobby van de farmaceutische industrie, waarvan gezegd wordt dat nieuwe, duurdere merkgeneesmiddelen aan terrein hebben gewonnen? Bent u voorts bereid te onderzoeken in hoeverre deze stelling gegrond is?
De farmaceutische industrie ontwikkelt geneesmiddelen en brengt deze naar de markt. De registratie autoriteiten (European Medicines Agency / College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) wegen de werkzaamheid en veiligheid af en laten het middel al dan niet toe op de markt.
Het is aan de professional om af te wegen of hij dit middel voorschrijft aan een patiënt, rekening houdend met professionele richtlijnen hieromtrent.
Het staat alle partijen vrij een klacht in te dienen bij de stichting Code Geneesmiddelen Reclame over ongeoorloofde (publicitaire) druk van de farmaceutische industrie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht.
Er bereiken mij geen signalen dat dit stelsel van checks and balances onvoldoende zou functioneren ten aanzien van het ADHD medicatiegebruik.
Gezien bovenstaande en ook gezien de eerder genoemde oorzaken voor de stijging van het aantal diagnosen en behandeling voor ADHD zie ik geen noodzaak om de rol van de farmaceutische industrie in de toename van het medicatiegebruik voor ADHD te onderzoeken.
Bent u net als de Amerikaanse psychiater Frances van mening dat diagnosecriteria voor ADHD te ruim zijn gesteld? Zo ja, waarom? Ziet u voor uzelf een taak weggelegd hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Voor het stellen van een diagnose wordt in de GGZ in Nederland gewerkt met DSM-classificaties4. De DSM is een internationaal classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen, uitgegeven en opgesteld door de American Psychiatric Association. De werkgroep die zich hier mee bezig houdt bestaat uit internationaal vooraanstaande psychiaters.
Dit classificatiesysteem is onderhavig aan een onderhoudscyclus en wordt daardoor steeds aangepast aan de laatste wetenschappelijke inzichten. Op dit moment wordt gewerkt aan de DSM-V, waarin gekeken wordt of naast de diagnose ook de ernst van de problematiek meegenomen kan worden.
Ik ga er van uit dat de criteria voor de diagnose ADHD zorgvuldig zijn opgesteld. Daarbij is het aan de beroepsgroep om te bepalen met welke criteria en instrumentarium zij werken voor het stellen van de diagnose ADHD. De afgelopen jaren zijn in Nederland protocollen en richtlijnen opgesteld voor het stellen van de diagnose ADHD. Ik zie dan ook geen aanleiding om mij hier in te mengen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met betrokken actoren uit het onderwijs, het speciaal onderwijs, de jeugd-GGZ, met kinderartsen, wetenschappers, ouders en jeugdigen over noodzaak en wenselijkheid van toenemend medicijngebruik bij jeugdigen met opvoed- en opgroeiproblemen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling Jeugd en Gezin informeren? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag twee heb ik aangegeven dat het toenemend beroep op de jeugdzorg, en daarmee de stijging in medicijngebruik, in diverse onderzoeken aan de orde is gekomen. In «Perspectief voor Jeugd en Gezin, Kabinetsvisie op toekomst van zorg en ondersteuning voor jeugdigen en gezinnen», wat op dit moment nog ter besluitvorming in de Tweede Kamer ligt, worden voorstellen gedaan over hoe hier mee om te gaan.
Ik vind het wel van belang om ook over het toenemend medicijngebruik bij jeugdigen met opvoed- en opgroeiproblemen in gesprek te blijven met de verschillende actoren. Het lijkt mij goed om dit ook in de context van een groeiend beroep op professionele hulpverlening te doen. Hier gaan de genoemde voorstellen op in. Ik zal daarom zorgen dat in de gesprekken die in het kader daarvan gevoerd gaan worden met het veld, ook het punt van het toenemend medicijngebruik op de agenda blijft staan.
Het bericht dat een klagende dochter enkel onder begeleiding op bezoek mag bij haar moeder in het verpleeghuis |
|
Renske Leijten |
|
Hoe reageert u op het bericht dat een dochter, die openlijk klaagde over eten dat over de datum was, enkel nog onder begeleiding op bezoek mag bij haar moeder in het verpleeghuis?1
Ik heb het bericht gelezen. Daarnaast heb ik informatie ingewonnen bij de zorginstelling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en ben van mening dat er meer speelt, waarbij ik er vertrouwen in heb dat de zorginstelling dit in goed overleg met diverse partijen oppakt.
Bent u van mening dat het weigeren of zelfs verwijderen van verwanten uit een zorginstelling slechts een uiterste maatregel kan zijn wanneer het personeel of de overige bewoners gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Maar op het moment dat personeel of bewoners zich niet meer veilig voelen onder ander door de aanwezigheid van bezoekers, dan vind ik dat een zorginstelling de verantwoordelijkheid moet nemen en moet kiezen voor de veiligheid van personeel en bewoners. Ik acht de zorginstelling prima in staat om hierin zelf te oordelen en te beslissen en verwacht dat een dergelijke beslissing niet zomaar genomen wordt.
Bent u van mening dat het escaleren van een conflict met verwanten dient te worden voorkomen door de klachten serieus te nemen en in gesprek te gaan over verbetering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was hiervan, naar uw oordeel, sprake in deze casus?
Ja, ik denk dat het voorkomen van een escalatie altijd beter is. De zorginstelling heeft in deze casus al menige malen gesprekken gehad met de dochter van de bewoner om tot een respectvolle wederzijdse relatie te komen. Hiervoor heeft de zorginstelling een beroep gedaan op externe deskundige hulp, zoals politie, een klinisch psycholoog en deskundige begeleiding voor de dochter bij de bezoeken.
Bent u bereid na te (laten) gaan welke voorvallen hebben geleid tot deze maatregel en of de maatregel proportioneel is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Ik heb overleg gehad met de zorginstelling. Zij hebben deze maatregel genomen omdat er dreigend en ongeremd gedrag door de dochter werd vertoond naar het personeel toe. De zorginstelling heeft zich hierin laten adviseren door externe deskundige hulpverleners, waarbij er mijns inziens sprake is van een proportionele maatregel.
Heeft het verpleeghuis een voorwaardenregeling met daarin regels aangaande bezoekregelingen?2. Zo ja, hoe luidt deze? Zo neen, welke rechtsbasis heeft het verpleeghuis om de dochter te weren?
Ja, de zorginstelling heeft huisregels, waar personeel, bewoners maar ook familie zich aan dient te houden. Voor de dochter zijn nu specifieke bezoekregels opgesteld.
Is de in het verpleeghuis wonende moeder en haar familie geïnformeerd over de bezoekregeling? Zo neen, bent u van mening dat de regels omtrent bezoek te allen tijde bekend moet zijn?
Ja, de familie is op de hoogte gesteld van de bezoekregels, die specifiek voor hun zijn opgesteld.
Erkent u dat de indruk wordt gewekt dat klagen leidt tot repercussies? Hoe oordeelt u over deze indruk?
Nee, ik heb deze indruk niet. In dit geval is er al langer sprake van een onrustige relatie tussen de dochter en de zorginstelling. Dit is een incident en zegt niets over de andere zorginstellingen.
Bent u van oordeel dat de huisregels van een zorginstelling met verblijf geen afbreuk mogen doen aan het recht van bewoners op eerbiediging van het privéleven, familie- en gezinsleven? Zo nee, welke inperkingen van het genoemde recht acht u toelaatbaar?3
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarnaast acht ik het van belang dat ook familie en bezoekers de huisregels van de zorginstelling respecteren, zodat deze niet wordt gehinderd in het verlenen van goede zorg aan de bewoners.
Hoe oordeelt u over het feit dat de dochter zelfs met politie-inzet is verwijderd? Is aangifte gedaan tegen de dochter? Zo ja, hoe luidt de aangifte? Zo neen, op welke grond is zij met politie inzet verwijderd?
Ja er is aangifte gedaan tegen de dochter, op grond van overtreding van de bezoekregeling. De aangifte is gedaan, omdat de dochter zich niet aan de specifieke bezoekregeling heeft gehouden. Helaas was politie-ingrijpen toen noodzakelijk.
Bent u bereid nu wel een onderzoek te starten naar het voorkomen van een bezoekregeling, bezoekverboden en/of andere maatregelen richting familieleden en/of vrienden van mensen die in een verpleeghuis wonen? Zo neen, waarom nog steeds niet? Zo ja, wanneer verwacht u resultaten te hebben?
Nee, ik ben niet bereid een onderzoek te starten, aangezien ik vooralsnog geen signalen heb ontvangen dat het creëren van een bezoekregeling voor familie een veelvoorkomend probleem is.
Bent u bereid met de koepel voor zorgaanbieders, Actiz, in overleg te treden hoe om te gaan met toegang van familieleden bij mensen die in een zorginstelling wonen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten informeren?
Nee, ook hiertoe ben ik niet bereid. Veel zorginstellingen maken gebruik van een gedragscode waarin wordt beschreven hoe de bewoner, familie en personeel zich dienen te gedragen en hoe men elkaar met respect moet bejegenen. Ik acht de zorginstellingen hiervoor zelf verantwoordelijk in het opstellen en naleven van deze regels.
Het bericht dat kinderarbeid hardnekkig blijft bestaan in de cacaosector |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nog steeds ernstige vormen kinderarbeid in cacaosector»?1
Ja, ook het rapport, the Fourth Annual Report, Oversight of Public and Private Initiatives to eliminate the Worst Forms of Child Labor in the Cocoa Sector in Côte D’Ivoire and Ghana van de Tulane Universiteit, is ons bekend
Wat is uw reactie op de conclusie dat de cacao-industrie er niet in is geslaagd de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen, ondanks het bestaan van verbeterinitiatieven sinds 2001?
Kinderarbeid in Ghana en Ivoorkust komt voor een groot deel voort uit kinderhandel waarbij kinderen worden ingezet op boerderijen en plantages. Deze vorm van kinderarbeid, door het International Programme on the Elimination of Child Labor ( IPEC) gedefinieerd als worst forms of child labour (WFCL), moet worden gestopt.
Het Tulane rapport concludeert dat het gentlemen’s agreementtussen de Amerikaanse overheid en Amerikaanse bedrijven om kinderarbeid terug te dringen tot onvoldoende resultaten heeft geleid. Het rapport plaats kritische kanttekeningen bij het (magere) resultaat van de inspanningen van Amerikaanse bedrijven om WFCL terug te dringen in de cacaosector in Ivoorkust en Ghana.
Tegelijk wijzen belangrijke conclusies en aanbevelingen van het rapport in een oplossingsrichting die door de Nederlandse overheid middels het Initiatief Duurzame Handel (IDH) twee jaar geleden is ingeslagen. Het IDH wordt door het rapport in positieve zin in zijn conclusies genoemd.
In het cacaoprogramma van het IDH werken grote chocolademultinationals, cacaoverwerkers, retailers en maatschappelijke organisaties samen om de cacaosector te verduurzamen en de productie te verhogen. Dit doen zij onder meer door het voorlichten en trainen van cacaoproducenten en hun organisaties in de landen van productie, zodat ze voldoen aan duurzaamheidstandaarden van bestaande certificeringinitiatieven. De certificeerdersorganisaties Rainforest Alliance, Utz Certified en Fairtrade worden ook met naam in het rapport genoemd. Zij zijn allen partner in het IDH cacaoprogramma.
Ik zou dan ook op de conclusie van het rapport dat de industrie er nog niet in geslaagd is kinderarbeid uit te bannen, willen reageren met de opmerking dat de industrie in samenwerking met internationale en lokale NGO’s en overheden wel de goede weg is ingeslagen.
Overigens zijn de data waarop het Tulane rapport is gebaseerd van 2008 en begin 2009. Toen was het IDH programma nog maar net begonnen. Eindresultaten van het IDH cacaoprogramma, specifiek op het gebied van het terugdringen van kinderarbeid, moeten nog afgewacht worden. De conclusie uit het rapport datde cacao-industrie er niet in is geslaagd de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen lijkt voor wat betreft de programma’s van het IDH een te snelle en te vroegtijdige conclusie.
Tenslotte merk ik op dat de lokale overheden ook een belangrijke rol te vervullen hebben. Zowel Ghana als Ivoorkust hebben de ILO conventie 182 inzake WFCL ondertekend en geratificeerd. Zij hebben zich daarmee verplicht om mee te werken aan de eliminatie van WFCL. Beide landen hebben hun juridisch systeem de afgelopen jaren versterkt en in Ivoorkust is recentelijk een wet aangenomen dat WFCL verbiedt en het juridisch systeem versterkt op het terrein van het terugdringen van kinderhandel.
Hoe kan het dat de verbeterinitiatieven maar 3% van de cacaoboeren in Ivoorkust en minder dan 14% van de cacaoboeren in Ghana bereiken?
Zoals aangeven zijn de cijfers uit het rapport gebaseerd op 2008 en begin 2009. De 3% heeft dan ook niet betrekking op de inspanningen van het IDH. De training, zoals in het IDH zijn voorzien, van naar schatting 700 000 cacaoboeren in Ivoorkust en 600 000 cacaoboeren in Ghana is nog maar net van start gegaan. In deze trainingen wordt ook aandacht geschonken aan kinderarbeid. Het kost tijd en geld om de cacaoboeren te organiseren, te trainen en de resultaten hiervan in de productie terug te zien. IDH wil het programma de aankomende jaren opschalen, omdat industrie, NGO’s en de lokale overheid de noodzaak van een gezamenlijke aanpak inzien.
Is de effectiviteit en verifieerbaarheid van huidige Nederlandse en Europese initiatieven onderzocht, waaronder het Initiatief Duurzame Handel? In hoeverre worden in het Initiatief Duurzame Handel verifieerbare, transparante en afrekenbare doelen en verantwoording over deze doelen geëist?
Ja. In oktober 2009 is een Quick Scan door Triple Value uitgevoerd, waarin de eerste resultaten van een drietal programma’s (waaronder het cacaoprogramma) van IDH zijn onderzocht. Het Triple Value rapport stelt dat verder opbouwen van de organisatiegraad van de boeren en het implementeren van productiemethoden nodig is om de cacaoketen te verduurzamen. Ook door marktspelers geïnitieerde certificering als vehikel om de primaire productie in de keten te verbeteren, wordt gewaardeerd, zeker door de keuze van mainstream keurmerken (Rainforest Alliance, Fairtrade, UTZ Certified). Het programma heeft in het eerste jaar al tot resultaten geleid. Er is op kleine schaal een productiviteitsstijging gerapporteerd van 25%, er zijn bijna 2000 boeren gecertificeerd met een productiecapaciteit van 4 000 ton gecertificeerde cacao, waarvan de eerste batch op 7 november 2009 de haven van Amsterdam werd binnengevoerd.
Tenslotte bewaakt de overheid de resultaten van het IDH door deze te monitoren en te evalueren op basis van een protocol waarin duidelijke en verifieerbare doelen zijn opgenomen, ook voor wat betreft de resultaten van het cacaoprogramma.
Hoe kan worden voorkomen dat productiviteitsverhoging prevaleert boven internationale arbeids- en mensenrechten?
De deelnemers aan het cacaoprogramma van het IDH hebben in hun afspraken met het IDH opgenomen dat iedere vorm van kinderarbeid in de productie van cacao verboden is. De inzet is daarmee duidelijk. Het werkelijke probleem is de handhaving. Zoals het rapport stelt, is certificering op basis van mainstream duurzaamheidstandaarden een goede manier om daaraan bij te dragen en daarmee ook om productiviteitsverhoging ten koste van internationale arbeids- en mensenrechten te voorkomen.
Daarnaast is één van de aanbevelingen uit het rapport om meer samenwerking tot stand te brengen tussen ketenpartners, NGO’s en overheden. Dat is precies de weg die de Nederlandse overheid bij het verduurzamen van de cacaosector voorstaat en waar het IDH in zijn programma uitvoering aan geeft. De Nederlandse overheid ziet hierbij niet alleen een rol voor zichzelf in de vorm van cofinanciering van programma’s, maar biedt waar kan en nodig ook diplomatieke ondersteuning.
Bedrijven spelen een belangrijke rol bij het terugdringen van kinderarbeid, doordat zij met hun inkoopkracht arbeidsvoorwaarden kunnen afdwingen. De Nederlandse cacao-industrie heeft in het voorjaar van 2010 een intentieverklaring ondertekend waarin zij aangeeft wat betreft de Nederlandse consumptie van cacao te streven naar volledige duurzaamheid in 2025, inclusief goede arbeidsomstandigheden.
Tenslotte is het delen van goede voorbeelden en succesvolle methoden om kinderarbeid tegen te gaan tussen alle stakeholders een belangrijk instrument om kinderarbeid in alle agro-economische sectoren uit te bannen. Het Platform Kinderarbeid dat door de Nederlandse overheid is opgericht en waarvan het IDH het secretariaat voert, zal bijdragen aan de uitwisseling van best practicestussen publieke en private partners in verschillende sectoren en zo bijdragen aan de versnelling van het terugdringen van alle vormen van kinderarbeid in de cacaosector. Het platform is nauw gelieerd aan UN Global Compact, een sterke, wereldwijde organisatie die met haar uitgebreide en lokale netwerk en toegang tot internationale communicatiekanalen een bijdrage kan leveren aan het terugdringen en uitbannen van kinderarbeid.
Bent u bereid in gesprek te gaan met betrokken bedrijven, vakbonden en non-profitorganisaties over het onderzoeksrapport van de Amerikaanse Tulane-universiteit?
De overheid is betrokken bij het Platform Kinderarbeid, neemt als toehoorder deel aan de IDH raad en faciliteert mede de chocoladewerkgroep die is opgericht om de eerder genoemde intentieverklaring voor duurzame cacao uit te voeren. In deze en andere fora spreekt de Nederlandse overheid met alle relevante actoren in de samenleving regelmatig over duurzaamheid in het algemeen en kinderarbeid in het bijzonder. Het rapport van Tulane kan in de komende gesprekken in bovengenoemde overlegstructuren aan de orde komen.
De promotiecampagne "6-daagse beroepsonderwijs" |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat zijn de totale kosten voor de promotiecampagne van het mbo genaamd «6-daagse beroepsonderwijs»? Hoe wordt deze campagne gefinancierd, wie betaalt welk deel?1
De 6-Daagse Beroepsonderwijs is georganiseerd door een samenwerkingsverband van de MBO Raad, de Stichting Branchepromotie Beroepsonderwijs Nederland (BBN), MBO 2010 en Colo. Gezien de deelnemende organisaties is de promotiecampagne breed ondersteund. De MBO Raad draagt per deelnemer in het mbo € 1,- bij aan de promotiecampagne voor een totaal bedrag van ca. € 538 000,-. OCW heeft een eenmalige bijdrage geleverd van € 150 000,- voor het stimuleren en verbeteren van de toegankelijkheid van beroepsonderwijs voor brede doelgroepen en voor het imago van het mbo.
Is een dergelijke omvangrijke campagne het juiste middel om het beroepsonderwijs «in het zonnetje te zetten» zoals voorzitter van de MBO Raad, de heer Van Zijl het stelt? Deelt u de mening dat het imago van het beroepsonderwijs veel meer gebaat is bij goed onderwijs door opgeleid personeel dat werkt met kleine klassen?2
Ik deel uw mening dat het beroepsonderwijs primair gebaat is met goed onderwijs. Deze campagne heeft als doel het beroepsonderwijs zichtbaar te maken voor het publiek waardoor het imago een positieve stimulans krijgt. Het mbo krijgt een gezicht door de docenten en deelnemers naar voren te schuiven. De promotiecampagne heeft in de media geleid tot positieve aandacht voor het mbo en zijn deelnemers.
Hoe wordt het beroepsonderwijs inhoudelijk beter van zo’n grootschalige promotiecampagne? Wat gaat de leerling ervan merken wanneer de campagne voorbij is?
De activiteiten tijdens de promotiecampagne richtten zich op de leerbedrijven en hun stagiairs, mbo-deelnemers die extra aandacht gaven aan de zorg en op open dagen bij mbo instellingen. Tevens zijn de verkiezingen voor de Landelijke Ambassadeur Beroepsonderwijs 2010 gehouden (Uitblinker). Hieraan hebben alle mbo scholen actief meegedaan. De instellingen leveren hierdoor ook een positieve bijdrage aan het imago van het beroepsonderwijs. Naar verwachting leidt dit tot meer gemotiveerde en bekwame docenten die naar het mbo gaan. Ook wordt het uitzicht op een stageplaats of een baan voor mbo-deelnemers vergroot.
De berichten dat Wegener "wordt leeggezogen" |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat Wegener mogelijk wordt «leeggezogen» door moederconcern Mecom?1
De uitgeversbranche heeft te maken met grote veranderingen. Veel uitgeverijen zien zich genoodzaakt anders te gaan werken, onder andere als gevolg van de opkomst van nieuwe (digitale) media. Dit gaat regelmatig gepaard met andere (strategische) keuzes en reorganisaties.
Mecom Group plc staat aan de top van een concern waarvan ook Wegener deel uitmaakt. Bijna 90% van de aandelen Wegener is in handen van Mecom. Uit perspublicaties kan worden opgemaakt dat de heer J. Munsterman sinds begin oktober 2010 niet langer optreedt als bestuursvoorzitter van Wegener, maar nog wel tot 1 januari 2011 aanblijft als adviseur van het bestuur van Wegener.
Er zijn mij geen omstandigheden bekend waaruit blijkt dat Mecom stappen heeft gezet die indiceren dat zij tracht Wegener «leeg te zuigen».
Ik vind het belangrijk dat partijen zich houden aan de bestaande wet- en regelgeving. Naar Nederlands recht kan een moedervennootschap als aandeelhouder richtlijnen en aanwijzingen geven aan het bestuur van dochtervennootschappen binnen het concern. Dit kan de eenheid van het concernbeleid bevorderen. Dat betekent echter niet dat het bestuur van Mecom een besluit kan nemen voor het bestuur van Wegener. Het bestuur van de Nederlandse dochtervennootschap blijft verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van zijn beleid in relatie tot de bij de dochter betrokken belangen, waaronder de belangen van aandeelhouders en werknemers. Een vergelijkbare plicht rust op de raad van commissarissen van Wegener. Dat betekent dat het bestuur en de raad van commissarissen van Wegener een eigen afweging moeten maken van het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming indien Mecom een wijziging van beleid ten aanzien van Wegener zou voorstaan. Een (voorgenomen) besluit van het bestuur van Wegener kan door de rechter worden getoetst. Verder zal Wegener over een voorgenomen besluit dat valt onder het adviesrecht als bedoeld in artikel 25 WOR (bijvoorbeeld een belangrijke inkrimping van de werkzaamheden of het verstrekken van een omvangrijk krediet aan een derde), advies moeten vragen aan de ondernemingsraad. Indien Wegener het advies van de ondernemingsraad onvoldoende gemotiveerd naast zich neerlegt, kan de ondernemingsraad naar de rechter stappen. Zouden er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid te twijfelen, dan zouden vakorganisaties kunnen overwegen om een enquêteprocedure te starten (artikel 2:344 e.v. BW). Of er uiteindelijk sprake is van een onjuiste gang van zaken bij Wegener, zal door de rechter moeten worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. Daarover bestaat op dit moment geen duidelijkheid.
Ik meen dat belanghebbenden voldoende mogelijkheden hebben om hun belangen, eventueel met inschakeling van de rechter, te behartigen. Daarom ligt het niet in de rede dat ik in dit geval en op dit moment contact zal opnemen met de topman van Mecom. Wel zal ik de ontwikkelingen rondom Wegener blijven volgen.
Deelt u de mening dat er een gevaar is dat Mecom onder hoge druk van aandeelhouders op korte termijn de ICT-activiteiten van Wegener uitbesteed, terwijl dat op lange termijn schadelijk kan zijn voor Wegener? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om de macht van aandeelhouders die het korte termijn belang najagen, te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat Wegener wordt «leeggezogen»? Bent u bijvoorbeeld bereid om in gesprek te gaan met Mecom-topman David Montgomery?
Zie antwoord vraag 1.
Fraude met persoonsgebonden budgetten (PGB's) |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een Twents thuiszorgbedrijf wordt verdacht van fraude met PGB-gelden?1
Mogelijke fraude dient goed onderzocht te worden. Mocht na onderzoek worden vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van fraude, dan kan dit uiteraard niet worden getolereerd. Het is onverteerbaar dat er enerzijds een toekenningenstop is voor pgb’s, terwijl er anderzijds mensen zijn die volkomen onterecht of onder valse voorwendselen gebruikmaken van schaarse pgb-middelen die collectief worden opgebracht.
Bent u van mening dat er voldoende zicht is op de besteding van gemeenschapsgeld via PGB’s? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de pgb-regeling, zij zien toe op een juiste besteding van de pgb-middelen. De zorgkantoren ontvangen en beoordelen hiertoe de verantwoordingsformulieren die door alle budgethouders periodiek (1 of 2 keer per jaar afhankelijk van de hoogte van hun budget) worden ingevuld, de globale controle. Bovendien voeren zorgkantoren op basis van selectiecriteria intensieve controles uit. Bij de intensieve controle dient te worden vastgesteld dat:
Op welke wijze geeft u de garantie dat zorggelden, via een PGB, worden besteed aan zorg?
Een juiste besteding van de pgb-gelden is de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de budgethouder. Ik vind het van het grootste belang dat de voor zorg bestemde middelen ook daadwerkelijk aan zorg worden besteed. Daarom hebben zorgkantoren naast de globale en intensieve controletaak de bevoegdheid om door middel van materiële controles te onderzoeken of de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd. Dit kan worden uitgevoerd door telefonisch contact te zoeken met de budgethouder of zorgverlener. Ook kan op basis van kennis en ervaring bij het zorgkantoor gekozen worden voor een (huis)bezoek.
Bij een materiële controle kunnen ook bewijzen van betaling worden opgevraagd.
Materiële controle van alle budgethouders is, gezien het grote aantal, niet mogelijk. Zorgkantoren hanteren een controleprotocol, waarbij op basis van risicoanalyse zoveel mogelijk budgethouders in de materiële controles worden betrokken.
Op welke wijze moet de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houden op de invulling van goede zorg wanneer dit geregeld wordt via een PGB?
Waar het gaat om via een pgb-verleende zorg die valt onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen dan wel de Wet BIG houdt de IGZ toezicht volgens haar risicogerichte methodiek van het gefaseerde toezicht.
Erkent u dat het geven van geld voor zorg op de rekening een bron van inkomsten kan zijn voor mensen die iets anders willen doen met dat geld dat bestemd is voor zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zorgkantoren kunnen alleen aan mensen een pgb toekennen, indien het CIZ of het Bureau Jeugdzorg in een indicatiebesluit heeft vastgesteld, dat zij zorg nodig hebben. Het inzetten van het pgb voor andere doeleinden betekent dat de benodigde zorg niet kan worden ingekocht. In de antwoorden op de vragen 2 en 3 heb ik beschreven hoe wordt toegezien op juiste besteding van het pgb.
Erkent u dat het voor een zorgkantoor moeilijk is om toe te zien op goede besteding van de zorggelden, die via een PGB worden verstrekt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke oplossingen stelt u voor om deze moeilijkheden op te lossen?2
In de pgb-regeling zien zorgkantoren via de verantwoordingssystematiek erop toe dat het pgb wordt besteed aan verzekerde zorg. Het CVZ ziet erop toe dat het geheel van subsidiegelden rechtmatig wordt besteed en de NZa controleert of de zorgkantoren hun taken naar behoren uitvoeren. Dit systeem gaat uit van vertrouwen. Het vertrouwt erop dat de budgethouders hun indicatie en hun pgb ook echt nodig hebben. Dit heeft dan ook tot gevolg dat het niet eenvoudig is om mensen die willens en wetens misbruik maken, te ontmoedigen dan wel te ontmaskeren.
Om misbruik van zorggeld te voorkomen heeft de vorige minister van VWS een jaar geleden het overleg «verbetering bestrijding zorgfraude» in het leven geroepen. Dit overleg heeft het tegengaan van pgb-fraude als eerste prioriteit.
Ik verwacht aan het eind van dit jaar een voorstel van dit overleg hoe misbruik van en fraude met het pgb beter te voorkomen zijn. Ik heb het overleg verzocht hiertoe met verstrekkende voorstellen te komen en zal u op de hoogte houden van de voortgang.
Het project 'De Uitdaging' |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
André Rouvoet (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat het project «De Uitdaging» op 26 november a.s. beëindigd wordt?
De laatste lichting in 2010 van het «project De Uitdaging» is in september gestart en zal op 26 november het drie maanden durend traject afronden. Er zal hierna geen nieuwe lichting meer starten.
Deelt u de mening dat «De Uitdaging» binnen het concept van de campussen duidelijk toegevoegde waarde heeft, mede gelet op de evaluatie die nu beschikbaar is?
De eindevaluatie van de campussen is u bij brief van 2 september 2010 aangeboden (TK 2010–2011, 31 001, nr. 95). Het eindrapport doet geen uitspraken over individuele projecten. Wel wordt uiteengezet welke werkzame mechanismen binnen de projecten tot verbetering van de school- en/of werksituatie van de deelnemers hebben geleid. Op 6 oktober jl. heeft een technische briefing plaatsgevonden voor de vaste commissie van Jeugd en Gezin over het eindrapport.
Zoals ik u in mijn hiervoor genoemde brief al gemeld heb wordt de beslissing over de eventuele totstandkoming van een structurele voorziening aan het volgende kabinet overgelaten.
Bent u van mening dat voorkomen moet worden dat het project wordt ontmanteld, voordat het nieuwe kabinet een beslissing heeft kunnen nemen? Hoe kan voorkomen worden dat kapitaal, ervaring en betrokkenheid voortijdig verloren gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke relatie bestaat er tussen de toegezegde financiering door Jeugd en Gezin tot het einde van 2010 en de beschikbaarheid van «De Uitdaging» binnen de organisatie van Defensie? Kunt u bewerkstelligen dat de nodige organisatie en faciliteiten voor «De Uitdaging» beschikbaar blijven totdat over de toekomst ervan kan worden besloten?
De financiering van de pilotprojecten, waaronder het project «De Uitdaging», door Jeugd en Gezin loopt af per 1 januari 2011. Met het ontbreken van financiële middelen is het voor Defensie niet opportuun om het project «De Uitdaging» na 2010 nog in stand te houden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Het bericht dat jeugdhulpverleners geen hulp meer kunnen inschakelen over de provinciegrenzen |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jeugdhulpverleners geen hulp meer kunnen inschakelen over de provinciegrenzen heen?1
Naar aanleiding van dit bericht heb ik overleg gevoerd met het IPO, dat mij als volgt heeft geïnformeerd. De gezamenlijke provincies en 3 stadsregio’s (hierna: provincies) hebben in IPO verband de zogenoemde 10% regeling afgeschaft. Dat wil echter niet zeggen dat daarmee geen mogelijkheid meer bestaat om hulp in te schakelen over de provinciegrenzen heen. In plaats van de 10% regeling hebben provincies met elkaar besloten dat bij crisisplaatsingen, voor de wettelijke termijn van vier weken, hulp kan worden ingeschakeld over de provinciegrenzen heen, zonder dat er sprake is van een geldelijke verrekening (plaatsingen om niet). Ook in alle overige gevallen blijven buitenprovinciale plaatsingen mogelijk, maar zullen provincies de kosten hiervan voortaan onderling met elkaar verrekenen, tenzij provincies onderling andere afspraken hierover maken.
Bij welke provincies is de 10% regeling, die inhoudt dat provincies 10% van hun jeugdzorg beschikbaar stellen aan andere provincies, opgeheven?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een reactie geven op de casussen/problemen die beschreven worden in de brief?
In de brief wordt verondersteld dat het niet meer mogelijk is om hulp over de provinciegrenzen heen in te schakelen. Uit mijn antwoord op de vragen 1 en 2 blijkt dat dit nog steeds mogelijk is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat samenwerkingsovereenkomsten die de provinciegrenzen overschrijden overeind blijven?
Zoals hiervoor al vermeld, hebben provincies de afspraak gemaakt dat er nog steeds hulp van buiten de provinciegrenzen ingeschakeld kan worden.
Herkent u het probleem zoals in de brief beschreven dat het behandeltraject na een gesloten jeugdzorg plaatsingen in eigen regio soms moeilijk te realiseren is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In de zorggebieden voor gesloten jeugdzorg is de afspraak gemaakt om jongeren die gesloten moeten worden geplaatst, zoveel mogelijk in een gesloten voorziening in het eigen zorggebied te behandelen. Dit vanuit de optiek dat de vervolghulp ook in de eigen provincie/omgeving vorm zal moeten worden gegeven. Dit bevordert na afronding van het totale hulptraject de terugkeer in het eigen netwerk. Tevens zal het netwerk worden betrokken bij het totale hulptraject. Dit kan uiteraard alleen goed verlopen als de hulp nabij wordt geboden.
Bent u bereid om de 10% regeling in alle provincies te handhaven, waardoor het mogelijk blijft dat jeugdhulpverleners over de provinciegrenzen hulp kunnen inschakelen? Zo nee, waarom niet?
Het wel of niet handhaven van de 10% regeling behoort niet tot mijn bevoegdheid maar die van de provincies. Met mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb ik aangegeven dat het mogelijk blijft om over de provinciegrenzen heen hulp in te schakelen.
De toekomst van orka Morgan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Another orca at risk»?1
Ja.
Is het waar dat er met SeaWorld wordt gesproken over overplaatsing van orka Morgan? Wordt u daarover geïnformeerd?
Op dit moment is overplaatsing niet aan de orde.
Wordt er nog steeds vastgehouden aan het plan om Morgan terug te plaatsen in het wild? Kunt u garanderen dat de orka haar leven niet hoeft te slijten in een dolfinarium, dierentuin of amusementspark? Zo nee, waarom niet?
Terugplaatsing in zee is het uitgangspunt van de opvang, maar kan alleen geschieden als dit met het oog op welzijn en overlevingskansen verantwoord is. Het Dolfinarium heeft hierover aan een groep wetenschappers advies gevraagd.
Is het waar dat Dolfinarium Harderwijk de orka inmiddels tentoonstelt? Welke afweging is hierin gemaakt en welke criteria worden hierbij gebruikt? Hoe verhoudt dit zich tot het plan om het dier terug te plaatsen in het wild en de kans op een succesvolle terugkeer?
Bezoekers van het park zijn gedurende twee uur per dag in de gelegenheid Morgan kort te zien. De afweging daarbij is dat het publiek zo deelgenoot kan worden van de opvang van de orka en betrokkenheid bij dieren uit de natuur kan ontwikkelen. Het Dolfinarium handelt hiermee in overeenstemming met de voorwaarden uit het «Kwaliteitsprotocol opvang van niet-gedomesticeerde inheemse dieren» en de ontheffing voor opvang die verleend is op grond van de Flora- en faunawet. Het protocol stelt dat het opvangcentrum waar mogelijk voorlichting geeft over de wilde flora en fauna. Het Dolfinarium geeft naar aanleiding van de opvang van Morgan extra informatie over de walvisachtigen in de Noordzee.
Voor zover er informatie is over dolfijnachtigen die tijdelijk gehuisvest zijn in een opvangcentrum en daarna uitgezet zijn, heeft een korte verblijfsduur met bezichtiging geen nadelige gevolgen voor het succes van een eventuele terugkeer in de natuur. Het publiek staat op afstand en er is geen interactie met Morgan. Nauwlettend is vanaf de eerste blootstelling haar gedrag en herstel gemonitord.
Kunt u inzicht geven in de manier waarop de orka verzorgd en behandeld wordt, met als uitgangspunt het aansterken van het dier en een succesvolle terugkeer naar de natuur, en welke vorderingen hier tot nu toe mee zijn geboekt? Welke onafhankelijke experts zijn hierbij betrokken en hoe wordt de gevoerde handelwijze getoetst?
De orka wordt behandeld en verzorgd door het personeel van het Dolfinarium en SOS Dolfijn, mede op basis van hun uitgebreide ervaring met het opvangen van gestrande dieren en de specifieke kennis over orka’s van experts uit het buitenland. Het Dolfinarium heeft bekendgemaakt dat de orka al goed is aangesterkt, maar nog niet helemaal gezond is. Het is de verantwoordelijkheid van het Dolfinarium om de opvang conform de gestelde voorwaarden uit te voeren.
Wanneer verwacht men dat Morgan voldoende is aangesterkt om terug in het wild geplaatst te worden? Welke criteria worden hiervoor gebruikt? Wordt hierover met u overlegd?
Met hulp van een groep gerenommeerde wetenschappers wordt op dit moment onderzocht wat de mogelijke herkomst van Morgan is en of, hoe en wanneer terugplaatsing in het wild verantwoord is. Een rapport dienaangaande verwacht het Dolfinarium medio november. Het Dolfinarium zal daaruit conclusies trekken en is voornemens zijn plannen met Morgan ter toetsing voor te leggen aan mij.
Het visa waiver program (VWP) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «VS mogen bij data politie Oostenrijk» in Trouw?1
Ja.
Is het juist dat de Verenigde Staten (VS) Nederland om een soortgelijke regeling (conform Oostenrijk) hebben verzocht?2 Zo ja, welke verzoeken zijn er door de VS gedaan?
Amerikaanse wetgeving, waaronder de Immigratie en Nationaliteitswetgeving en de Protect America Act 2007, schrijft voor dat de Amerikaanse regering met landen die deelnemen aan het Visa Waiver Program, of daarvoor in aanmerking willen komen, maatregelen overeenkomt om de uitwisseling van informatie met betrekking tot de veiligheid en de rechtshandhaving te versterken. Daarbij gaat het om afspraken inzake de uitwisseling van gegevens over vermiste paspoorten, de uitwisseling van gegevens met het Terrorist Screening Center en de uitwisseling van gegevens inzake ernstige misdaden.
In 2009 hebben de Verenigde Staten van Amerika (VS) en Nederland in een briefwisseling bevestigd dat zij zullen doorgaan met het rapporteren over verloren en gestolen paspoorten ten behoeve van de database «Lost and Stolen Travel Documents» van Interpol. Voor Nederland is dit in lijn met Gemeenschappelijk Standpunt 2005/69/JHA van de Raad van de Europese Unie uit 2005.
Wat betreft het verzoek tot uitwisseling van gegevens inzake ernstige misdaden verwijs ik naar de brieven van 14 juni en 13 augustus 2010 die mijn ambtsvoorganger, mede in zijn hoedanigheid van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan uw Kamer heeft gestuurd (TK, 2009–2010, 32 123 VI, nrs. 109 en 12 4).
Het Amerikaanse Terrorist Screening Center (TSC) is ondergebracht bij de FBI en beheert een databank met persoonsgegevens over veroordeelde terroristen en van terrorisme verdachte personen. De VS hebben Nederland verzocht tot afspraken te komen over de uitwisseling van gegevens met deze databank. De besprekingen met de VS hierover zijn in een verkennend stadium. Net als bij de in de genoemde brieven beschreven Prevention and Combating of Serious Crime Agreement (PCSC-overeenkomst) het geval was, zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over dit verzoek op het moment dat de beoordeling van het Amerikaanse verzoek door de Nederlandse regering is afgerond en de eventuele onderhandelingen daarover met de VS kunnen worden gestart.
Ziet u in dezen een rol voor de Europese Commissie om te interveniëren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat om gegevens uit nationale databanken die onder verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen.
Bent u (hoe dan ook) bereid dit bij de Europese Commissie aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de zogenaamde directe toegang tot de politiedata?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een volwaardige, en dus ook wederkerige, data-uitwisselingsovereenkomst tussen de VS en Oostenrijk?
Het is niet aan mij om de voorgenomen overeenkomst tussen de VS en Oostenrijk te beoordelen. Voor wat betreft de voorgenomen PCSC-overeenkomst tussen de VS en Nederland heeft Nederland het standpunt ingenomen dat sprake dient te zijn van wederkerigheid (ik verwijs naar de in het antwoord op vragen 2, 5 en 7 genoemde brieven).
Acht u een soortgelijke data-uitwisselingsovereenkomst tussen de VS en Nederland noodzakelijk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
het bericht ‘President Indonesië stelt bezoek aan Nederland uit’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van «President Indonesië stelt bezoek aan Nederland uit»?1
Ja.
Is er overleg geweest tussen de president van Indonesië en de minister-president of u, voordat de Indonesische president besloot zijn bezoek aan Nederland uit te stellen?
Ja.
Is het u bekend wat de precieze overwegingen zijn van het uitstellen van het staatsbezoek? Wat is uw oordeel hierover?
Premier Balkenende heeft vanmiddag een brief ontvangen van president Yudhoyono waarin deze zijn overwegingen voor uitstel van het staatsbezoek uiteenzet. De president noemt als reden voor zijn besluit het kort geding in Den Haag waarin zijn arrestatie wordt geëist. De president geeft in zijn brief aan dat deze ontwikkeling niet bijdraagt aan de gezamenlijke inspanning van Nederland en Indonesië om de relatie te verbeteren. In dit licht is besloten om het bezoek uit te stellen. Ik betreur dit besluit, maar vertrouw op voortzetting van de uitstekende en vriendschappelijke wederzijdse betrekkingen tussen Nederland en Indonesie.
Bent u bereid om er alles aan te doen om het staatsbezoek alsnog doorgang te laten vinden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen nog heden beantwoorden?
Ja.
Forse overschrijdingen van budgetten voor IT-projecten bij de overheid |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Publieke sector betaalt zich blauw door wanbeheer IT» in de Automatiseringsgids?1
Ja.
Worden de budgetten van IT-projecten van de Nederlandse publieke sector inderdaad met het in het onderzoeksrapport van «Public Sector: IT Project Evaluations» genoemde bedrag van 675 miljoen euro jaarlijks overschreden? Zo ja, hoe verklaart u dit? Zo nee, waarom niet? Hoeveel is dit bedrag dan wel?
Naar aanleiding van het bericht in de Automatiseringsgids is contact opgenomen met het bedrijf dat het rapport heeft gepubliceerd waarnaar de Automatiseringsgids verwijst. Desgevraagd meldde dit bedrijf dat de gepresenteerde gegevens zijn gebaseerd op informatie verstrekt door eigen contacten en openbare informatie. Het bedrijf vraagt € 1 500 (exclusief BTW) voor het beschikbaar stellen van het rapport. Dat vind ik veel geld, terwijl ik niet overtuigd ben van de waarde van het rapport. Ik heb het rapport dan ook niet besteld.
Ik merk voorts op dat uw Kamer bij brief d.d. 9 juni jl. de rapportage over de grote ICT-projecten van de rijksoverheid is aangeboden. In de rapportage en de bijlage daarbij wordt uw Kamer geïnformeerd over de projectplannen, externe kwaliteitstoetsen, de doorlooptijd en de kosten van deze projecten van het Rijk. Op ICT-projecten van de publieke sector buiten het Rijk heb ik geen zicht.
Is het waar dat bij 80% van de IT-projecten van de overheid het budget wordt overschreden? Zo ja, bent u dan ook geschrokken van deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de budgetten voor IT-projecten bij de centrale overheid het meest worden overschreden? Zo ja, waarom presteert de centrale overheid op dit punt het slechtst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van de samenstellers van het genoemde rapport dat «IT-projecten en politiek [...] gewoon niet samen gaan»? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Kamer een uitgebreide reactie te doen toekomen op bevindingen en conclusies uit het genoemde rapport, inclusief maatregelen die ertoe moeten leiden dat deze overschrijdingen voortaan voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van het artikel in NRC-H waarin de directeur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zegt dat de Nederlandse ambassade in Tel Aviv direct contact met de VNG heeft opgenomen om te waarschuwen over de samenstelling van de missie («pikant») van Israëlische burgemeesters?1
Ja.
In hoeverre is de uitspraak van de directeur van de VNG in overeenstemming met uw antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u stelt dat uw ministerie contact heeft opgenomen met de VNG? Heeft uw ministerie «desgevraagd» de VNG geïnformeerd «dat vertegenwoordigers van de Rijksoverheid in het algemeen geen contacten onderhouden met de lokale overheden in de nederzettingen», of is het initiatief van uw ministerie dan wel van de ambassade in Tel Aviv uitgegaan, zoals de directeur stelt?
Ik laat de uitspraak van de directeur van de VNG voor zijn rekening. Het departement heeft contact opgenomen met de VNG en in het daaropvolgende gesprek heeft het departement de VNG geïnformeerd over de beleidslijnen die de Rijksoverheid hanteert.
Vindt u in het algemeen dat Nederlandse ambassades in het buitenland in staat moeten zijn politieke standpunten aan personen in Nederland over te brengen?
Nederlandse ambassades hebben mede de taak regeringsstandpunten uit te dragen en informatie over regeringsbeleid te verschaffen.
Houdt uw constatering dat de Israëlische nederzettingen illegaal zijn in dat contacten tussen Nederlandse personen, organisaties en overheden met inwoners van die nederzettingen ook illegaal zijn? Zo ja, op welke (volken)rechtelijke grondslag berust dit?
Deze contacten zijn niet illegaal. Het staat en stond de VNG vrij zelf te beslissen contacten als de beoogde al dan niet te hebben. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het door u gememoreerde advies van het Internationaal Gerechtshof van 9 juli 2004, over de Israëlische veiligheidsbarrière, bindend voor de internationaalrechtelijke status van de nederzettingen? Is het geen noodzaak dat zo’n advies moet worden bekrachtigd door de Veiligheidsraad wil het internationaalrechtelijke consequenties hebben?
Het verbod op nederzettingen vloeit voort uit artikel 49 van het Vierde Verdrag van Genève uit 1949. Het Internationaal Gerechtshof heeft in het betreffende advies bevestigd dat de Israëlische nederzettingen in bezet gebied een schending van het internationaal recht vormen. Een dergelijk advies is juridisch niet-bindend, maar vormt wel een gezaghebbende uitleg van het internationaal recht. Een bekrachtiging door de Veiligheidsraad, die dit standpunt overigens deelt, is niet aan de orde.
Waarop baseert u uw aanname dat regeringscontacten met autoriteiten van de nederzettingen de nederzettingen legitimeren? Hangt dat niet af van de soort contacten? Indien daar ook de niet-politieke studiereis van een gemengde groep Israëlische burgemeesters onder valt, is hier dan niet sprake van een nieuwe beleidslijn en vindt u die beleidslijn wel passen bij de demissionaire status van het kabinet en zo ja, waarom?
Contacten tussen de Rijksoverheid en vertegenwoordigers van de betreffende nederzettingen vinden in beginsel niet plaats. Voor zo ver zij wel plaatsvinden, wordt het Nederlandse standpunt uitgedragen.
De internationale streektaalconferentie 'streektaal in de zorg te Enschede' |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de stand van zaken weergeven met betrekking tot de toepassing van Deel III van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden?
In Nederland is Deel III van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden alleen van toepassing op het Fries als tweede officiële taal in de provincie Fryslân.
Kunt u aangeven wat de toetsing van het verzoek tot de erkenning van het Nedersaksisch heeft opgeleverd na doorgeleiding naar de andere betrokken ministeries?1
Eerder dit jaar heeft de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een officieel verzoek ontvangen van de provincies in Noordoost-Nederland om Deel III van dit verdrag van de Raad van Europa eveneens van toepassing te verklaren op het Nedersaksisch.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van deze provincies een onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om het Nedersaksisch onder Deel III te erkennen, zonder dat daartoe wetgeving op nationaal niveau moet worden aangepast en bureaucratische en financiële lasten voor het Rijk toenemen. Dit onderzoek is uitgevoerd door dr. M. Herweijer en prof.mr. J.H. Jans. Het onderzoek, getiteld «Nedersaksisch waar het kan: een pragmatische uitwerking van deel III Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden ten aanzien van het Gronings, Drents, Stellingwerfs, Twents, Sallands, IJssellands, Veluws en Achterhoeks», werd in 2009 gepubliceerd in de Serie «Bestuursrecht & Bestuurskunde Groningen». De onderzoekers zijn van oordeel dat een dergelijke opwaardering mogelijk zou moeten zijn op basis van het bestaande beleid dat op decentraal niveau wordt gevoerd.
Kunt u een inschatting geven wanneer Deel III van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden een feit is?
Op dit moment is de toetsing door de betrokken vakministeries nog volop gaande. Zodra de uitkomst van de toetsing bekend is, zullen de aanvragers over hun verzoek worden geïnformeerd. Uw Kamer zal van die beantwoording een kopie ontvangen.
Toezicht op rechtsbijstandverzekeringen |
|
|
|
Wat is uw reactie op de enquête van Tros Radar waaruit blijkt dat 40% van degenen aan wie een rechtsbijstandverzekeraar een advocaat toewees, niet op de hoogte was van de vrije keuze daarbij?12
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij bericht dat de Rechtsbijstandverzekeraars hun verzekerden altijd informeren over de vrije advocaatkeus, alvorens de zaak aan een advocaat wordt uitbesteed. Uit de enquete is mij niet gebleken dat aan de in de vraag bedoelde 40% van de geënquêteerden ook daadwerkelijk een advocaat is toegewezen en derhalve ook feitelijk de vrije keuze aan de orde was.
Wat is uw reactie op de gewoonte dat de rechtsbijstandverzekeraars alleen een advocaat toewijzen wanneer een verzekerde verwikkeld is in een procedure waarvoor verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat is vereist?
De voorwaarden van het recht op vrije advocaatkeuze is opgenomen in art. 4:67 van de Wet financieel toezicht (Wft). Daarin is bepaald dat de vrije advocatenkeuze de verzekerde toekomt indien een advocaat of andere deskundige wordt verzocht de belangen van verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen.4
Van belang is daarbij echter te bepalen vanaf welk moment een verzekerde daarop aanspraak heeft. Hierbij is het uitgangspunt dat dat ter beoordeling van de verzekeraar staat. Dat is in ieder geval het moment waarop een gerechtelijke of administratieve procedure is gestart en waarbij procesvertegenwoordiging verplicht is.
Daarnaast schakelen rechtsbijstandsverzekeraars bijvoorbeeld ook (externe) advocaten in als er sprake is van een belangenconflict, gebrek aan bepaalde expertise of capaciteitsproblemen bij de verzekeraar of als dat door betrokken partijen bij de verzekeringsovereenkomst overeengekomen is.
Zou tussen verzekeraar en verzekerde verschil van mening ontstaan over de vraag of de tijd rijp is om een dergelijke procedure te starten, dan kan de verzekerde het moment van vrije advocatenkeuze afdwingen door middel van de scheidsrechterlijke procedure.
In de vragen wordt verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 september 20095. In de zaak die leidde tot dit arrest was echter een andere vraag aan het Hof voorgelegd dan de onderhavige, namelijk of een verzekerde ook een vrije advocaatkeuze toekomt in het geval van massaschades. Het antwoord op deze vraag luidt in de Oostenrijkse context bevestigend. Het Hof heeft echter geen eenduidig antwoord gegeven op de vraag of de vrije advocaatkeuze zo mag worden uitgelegd dat deze ook altijd geldt in het geval van niet verplichte procesvertegenwoordiging in administratieve of gerechtelijke procedures. Vooralsnog zie ik daarom onvoldoende aanleiding om de huidige uitleg van de vrije advocatenkeuze in de praktijk aan te passen en zie ik in het verlengde daarvan geen verplichting voor rechtsbijstandsverzekeraars om de clausule als in vraag 3 bedoeld in de polis op te nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat een advocaat of andere deskundige bij iedere gerechtelijke of administratieve procedure aan een verzekerde toekomt, en dat dit ook uitdrukkelijk in de polis opgenomen moet worden?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de constatering dat de meeste polissen bovenbedoelde bepaling niet bevatten, terwijl deze in artikel 3.4 van de polis van ARAG wel te vinden is, evenwel onder de volgende toevoeging: «In de praktijk schakelt ARAG alleen een advocaat namens u in als er een procedure gevoerd moet worden waarvoor vertegenwoordiging door een advocaat verplicht is»? Acht u deze gang van zaken en de wijze van uitvoering van de betreffende regelgeving juist? Zo nee, welke maatregelen bent u hiertegen voornemens te treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het juist dat de meeste rechtsbijstandverzekeraars in hun polissen een maximum van € 50 000 hebben opgenomen voor de kosten van een advocaat en andere externe kosten die bij een keuze opkomen, en daarbij een (dringend) beroep doen op de verzekerde om een advocaat uit hun advocatennetwerk te kiezen, terwijl de rechtsbijstandverzekeraars met de betreffende advocatenkantoren vaste honorariumafspraken hebben gemaakt die slechts een fractie van het genoemde maximum bedragen, evenwel zonder dat de maatschappijen de verzekerde daarvan op de hoogte stellen? Dienen de maatschappijen hierbij niet transparant te zijn? Zo ja, welke maatregelen bent u hiertegen voornemens te treffen?
Partijen zijn vrij om zelf de polisvoorwaarden te bepalen, mits voldaan wordt aan de eisen die de wet hieraan stelt.
Indien een rechtsbijstandverzekeraar inderdaad een maximum opneemt, dient dit wel op een duidelijke en begrijpelijke manier in de polis te worden opgenomen. Tijdens de onderhandelingen over de richtlijn werd het stellen van een maximum, zoals in de vraag is aangegeven, als een goede methode gezien voor rechtsbijstandverzekeraars om een betaalbare polis te kunnen aanbieden.
Het staat rechtsbijstandverzekeraars voorts vrij om honorariumafspraken te maken met advocatenkantoren en als leidraad voor de verzekerde een lijst van advocaten te verschaffen, waaraan verzekerde overigens niet is gebonden.
Het maken van honorariumafspraken met advocaten is een zaak tussen verzekeraar en de advocaat. Dergelijke afspraken zijn echter ook in het voordeel van de verzekerde. Immers, bij een lager honorarium per uur voor de advocaat wordt het maximumbedrag dat de verzekeraar in de polisvoorwaarden heeft opgenomen, later bereikt. Daardoor kan de verzekerde langer gebruik maken van de diensten van een advocaat. Verzekerden zijn bovendien niet alleen gebaat bij het voorkomen van belangenconflicten, maar ook bij een betaalbare polis.
Bent u van oordeel dat de rechtsbijstandverzekeraars op onvoldoende wijze uitvoering geven aan de vrije keuze? Zo ja, meent u dan dat het toezicht op dit punt adequaat is geweest? Zo nee, welke maatregelen bent u hiertegen voornemens te treffen?
Op grond van de tot op heden in de praktijk gehanteerde interpretatie hebben verzekeraars op voldoende wijze uitvoering gegeven aan de vrije advocatenkeuze. Maatregelen in dat verband zijn thans dan ook niet aan de orde.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechtbank ’s-Gravenhage4 dat de elementaire kernwaarden geheimhouding en onafhankelijkheid niet alleen voor de advocatuur gelden, doch ook voor de overige rechtshulpverleners? Bent u voornemens op dit gebied regelgeving in te voeren en daarbij ook de overige elementaire kernwaarden (partijdige belangenbehartiging, deskundigheid en integriteit) te betrekken?
Wat betreft het eerste deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord van 10 maart 2009 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie op schriftelijke vragen van het lid De Wit (SP) over deze kwestie.7
Mijn ambtsvoorganger heeft bij brief van 9 maart 20108 aan uw Kamer gemeld dat door het WODC een onderzoek naar de kwaliteit van de dienstverlening van de advocatuur en rechtsbijstandverzekeraars is opgezet. In dit onderzoek komen onder andere de opleidingen, klachtenbehandeling en kwaliteitsborging en toezicht bij rechtsbijstandverzekeraars aan de orde. Het WODC verwacht dat de onderzoeksresultaten medio 2011 beschikbaar zullen zijn. Afhankelijk van de onderzoeksbevindingen zal worden bezien of enige vorm van regulering nodig is. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om ook voor overige rechtshulpverleners regelgeving in te voeren.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de Raad van Toezicht Verzekeringen waarin is bepaald dat «een rechtsbijstandverzekeraar wat betreft de kwaliteit van zijn werk op gelijke voet moet worden beoordeeld als een advocaat»? Welke concrete betekenis geeft u hieraan en welke maatregelen bent u hierover voornemens te treffen?5
Ik onderschrijf deze uitspraken en wacht in dit kader eerst de uitkomsten van het hiervoor genoemde WODC-onderzoek af.
Bent u bereid om, indien u aanvullende regelgeving en maatregelen voor rechtsbijstandverzekeraars zult invoeren, deze zoveel mogelijk ook te laten gelden voor rechtshulpverleners bij andere instellingen, zoals de vakbonden, de ANWB en de Consumentenbond, die thans aan geen enkele regelgeving van overheidswege zijn onderworpen?
Ik heb geen aanwijzigen dat de kwaliteit van rechtsbijstandverlening door rechtshulpverleners in dienst van de genoemde ledenorganisaties onder de maat is. Overigens geldt juist voor ledenorganisaties dat er sprake is van een zekere parallelliteit van belangen. De ledenorganisatie heeft er doorgaans belang bij dat er voor het juridisch probleem van een lid een goede oplossing wordt gevonden. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een vorm van regulering.
Acht Iraanse functionarissen op een zwarte lijst van de VS |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel uit de New York Times waaruit blijkt dat de Amerikaanse regering acht Iraanse functionarissen op de zwarte lijst heeft geplaatst wegens hun rol bij het bloedig onderdrukken van de activisten die protesteerden tegen de «gestolen» verkiezingen van 12 juni 2009?1
Ja.
Bent u bereid dezelfde acht personen de toegang tot Nederland te ontzeggen en de tegoeden die zij mogelijkerwijs hier aanhouden te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
De op 29 september 2010 gepubliceerde lijst met namen van acht Iraanse functionarissen betreft een bilaterale sanctielijst van de VS. De juridische grondslag voor deze lijst vormt de Comprehensive Iran Sanctions, Accountability and Divestment Act (CISADA). In de Europese Unie en Nederland bestaat geen juridische grondslag op basis waarvan deze acht of andere Iraniërs die zich schuldig hebben gemaakt aan grove schendingen van de mensenrechten de toegang tot de EU of Nederland kan worden geweigerd en hun tegoeden kunnen worden bevroren. De regering zal zo spoedig mogelijk in contact treden met Europese partners om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om EU-sancties tegen Iraanse mensenrechtenschenders mogelijk te maken (zie ook antwoord op vragen 4 en 5).
Bent u bereid deze sancties ook toe te passen op andere Iraniërs die betrokken zijn bij grove schendingen van de mensenrechten, zoals degenen die doodstraffen uitspreken tegen Bahais, christenen, geweldloze politieke activisten, homoseksuelen en vrouwen die van overspel beschuldigd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het nieuwe sanctiebeleid van de EU – waartoe in juli werd besloten – de mogelijkheid biedt ook in Europees verband tegoeden te bevriezen en inreisverboden af te kondigen tegen de eerder genoemde acht en overige Iraniërs die de mensenrechten op grove wijze schenden? Zo nee, waarom niet?
Het EU-sanctieregime tegen Iran, zoals laatstelijk uitgebreid met het Raadsbesluit van 26 juli jl. en de Verordening van 27 oktober jl is gericht op het Iraanse nucleaire programma. De bijbehorende lijst van personen en organisaties van wie de tegoeden bevroren zijn, is opgesteld aan de hand van informatie over de betrokkenheid van deze personen en organisaties bij de ontwikkeling van het Iraanse nucleaire programma. Deze lijst biedt dan ook geen mogelijkheid om inreisverboden af te kondigen en tegoeden te bevriezen van personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen. Overigens staat één van de acht personen van de VS-lijst, Mohammad Ali Jafari (het hoofd van het Iraanse Revolutionaire Gardekorps) reeds op de EU-bevriezingslijst vanwege betrokkenheid bij het nucleaire programma. Voor hem geldt derhalve al een visumban en bevriezing van de tegoeden.
De regering deelt de zorg van de Kamer over de steeds verder verslechterende mensenrechtensituatie in Iran. In EU-verband wordt momenteel bezien met welke instrumenten het mensenrechtenbeleid van de EU jegens Iran effectiever kan worden gemaakt; hierbij zal uitdrukkelijk ook de mogelijkheid van sanctiemaatregelen tegen personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen worden meegenomen. Nederland speelt een actieve rol in deze discussie en zal dat blijven doen.
Bent u bereid de Europese partners aan te spreken op het afkondigen van gezamenlijke Europese sancties tegen de acht, door de VS op de zwarte lijst geplaatste personen?
Zie antwoord vraag 4.
Het knippen van tanden als maatregelen tegen bijterij van varkens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Wat te doen bij bijterij»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat varkenshouders de tanden van varkens knippen of slijpen om bijten tegen te gaan, zoals uit onderzoek van onderzoekers van Wageningen-UR (WUR) blijkt? Kunt u uiteenzetten om hoeveel varkenshouders het gaat volgens dit onderzoek?
De in het artikel genoemde enquête onder varkenshouders maakt onderdeel uit van een groot onderzoek naar het voorkomen van bijterij en het op lange termijn kunnen stoppen met couperen. Dit onderzoek is gestart in 2008 en kent een looptijd van vier jaar en wordt gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Deze enquête heeft plaatsgevonden in 2008, toen het knippen van tanden nog niet verboden was. Het is daarom begrijpelijk dat varkenshouders toen hebben aangegeven dat zij, om bijterij te voorkomen, onder andere tanden knippen danwel vijlen. Waar in het artikel dus gesproken wordt over vijlen van tanden betekent het een preventieve methode die bij biggen voor hun zevende levensdag wordt toegepast om problemen op latere leeftijd te voorkomen.
Deze methode wordt dus niet toegepast bij dieren ouder dan zeven dagen.
Dit staat ook niet als zodanig in het artikel en is ook niet te herleiden uit de antwoorden die zijn gegeven naar aanleiding van de enquête.
Bijterij is een multifactorieel probleem. Als een varkenshouder niet goed weet waarom hij last heeft van bijterij bij bijvoorbeeld de vleesvarkens dan kan hij besluiten om de biggen preventief te behandelen om te voorkomen dat ook deze biggen op latere leeftijd beschadigd worden of andere hokgenoten beschadigen door te scherpe hoektanden.
Kunt u bevestigen dat het knippen of slijpen van tanden van varkens ouder dan zeven dagen wettelijk niet is toegestaan en dat wanneer bij bijtende varkens deze ingreep wordt toegepast, dit dus een overtreding van het Ingrepenbesluit betreft? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 januari 2009 is het knippen van hoektanden verboden. Slijpen ofwel vijlen mag nog wel indien blijkt dat bij zeugen kwetsuren ontstaan door zogende biggen of indien zich op het bedrijf bij oudere varkens verwondingen voordoen aan staart of oren door bijterij. De biggen mogen dan niet ouder zijn dan zeven dagen.
Bij overtreding van dit verbod wordt hiertegen opgetreden.
Kunt u uiteenzetten hoe deze situatie zich kan voordoen? Is de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) op de hoogte dat het illegaal knippen en slijpen van tanden blijkbaar op grote schaal voorkomt? Zo ja, op welke wijze treedt de nVWA hiertegen op? Zo nee, hoe kan het dat onderzoekers deze informatie wel boven tafel krijgen en de inspectiedienst niet? Deelt u de mening dat de nVWA hiertegen zou moeten optreden en de overtreders streng zou moeten aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze controleert de nVWA of er tanden illegaal geknipt of geslepen worden? Hoe vaak wordt hierop gecontroleerd en welke detectiemethoden worden daarvoor gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke sanctie staat op het illegaal knippen en slijpen van tanden? Hoe vaak is deze sanctie opgelegd in de afgelopen twee jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Welke oorzaken voor bijterij in de varkenshouderij ziet u en welke oplossingen? Deelt u de mening dat het knippen of slijpen van de tanden «een end-of-pipe»-oplossing is, die bovendien het dier zeer veel leed toebrengt, en dat dit onaanvaardbaar is?
Bijterij bij varkens is een multifactorieel probleem en is bedrijfsspecifiek. Dat wil zeggen dat er meerdere oorzaken aan een bijterij-uitbraak ten grondslag kunnen liggen en dat het van bedrijf tot bedrijf kan verschillen of en zo ja door welke oorzaak men er last van heeft. Het vijlen van tanden en het couperen van staarten zijn symptoombestrijdende maatregelen die nu nog nodig zijn om erger leed te voorkomen.
Sinds begin 2008 wordt er uitgebreid onderzoek gedaan in het project «Verantwoord omgaan met staarten» uitgevoerd door Wageningen UR en gefinancierd door het ministerie van LNV, thans Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In dit project wordt ten algemene gezocht naar de oorzaken van bijterij, naar methoden die een uitbraak de kop in kunnen drukken, dan wel kunnen voorkomen en meer specifiek worden bedrijven begeleid om kritische factoren te ontdekken die bijterij veroorzaken. Dit onderzoek levert belangrijke informatie voor varkenshouders om zelf aan de slag te gaan met het voorkomen van bijterij zodat op termijn symptoombestrijdende maatregelen zoals het vijlen van tanden en het couperen van staarten, die nu nog nodig zijn om erger leed te voorkomen, achterwege gelaten kunnen worden.
Dit onderzoekstraject kent een looptijd van vier jaar. Eind 2011 zullen de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn.
Kunt u bevestigen dat er tot op heden weinig onderzoek is gedaan naar diervriendelijke maatregelen die genomen kunnen worden bij een uitbraak van bijterij? Bent u bereid dit onderzoek in te stellen op korte termijn? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de gesignaleerde misstanden met betrekking tot het knippen en slijpen van tanden in de varkenshouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn de handhavingsinspanningen van de nVWA op te schroeven met als doel een einde te maken aan het illegaal slijpen of knippen van tanden van varkens? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.