De 'opbrengst'van een bursalenstelsel |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt de weergave van uw opmerkingen in het wetgevingsoverleg van 21 maart jl.1 en daaropvolgende berichtgeving dat u van mening bent dat een bursalenstelsel geld bespaart, wat vervolgens ook weer aan universitair onderzoek uitgegeven zal worden?
Ja
Waarop baseert u de aanname dat het mogelijk maken van een beurzenstelsel voor promovendi per saldo financieel voordelig zal uitpakken? Beschikt u over informatie die inzicht geeft in deze bewering? Zo ja, wilt u deze onderbouwing ter beschikking stellen aan de Kamer?
Bursalen zijn voor instellingen goedkoper dan promovendi (met werknemerstatus) omdat voor bursalen geen fiscale afdrachten betaald hoeven te worden. Universiteiten geven aan dat zij meer bursalen zullen gaan aanbieden wanneer de mogelijkheden daarvoor worden verruimd. De aanname is dat universiteiten daarmee per jaar circa € 10 miljoen minder kosten hebben en dit inzetten voor bursalen, waarmee circa 350–400 extra posities per jaar beschikbaar komen. Een betere onderbouwing dan dit is er op dit moment niet. Ik zal de ontwikkeling monitoren.
Kunt u aangeven op welke wijze universitaire onderwijstaken van promovendi zonder werknemersstatus hebben opgevangen zullen worden door universiteiten, zowel personeel als financieel?
Mijn inzet is erop gericht universiteiten de mogelijkheid te geven te kiezen tussen bursalen (studentstatus) en promovendi (werknemerstatus). Het is de verantwoordelijkheid van de (autonome) universiteiten om bursalen slechts daar in te zetten waar voldoende onderwijspersoneel beschikbaar is, of er anders voor te zorgen dat voldoende onderwijsgevend personeel is aangesteld.
Deelt u de mening dat promoveren en een universitaire loopbaan sterk in aantrekkingskracht afneemt wanneer promovendi nauwelijks nog in hun levensonderhoud kunnen voorzien vanuit een lagere promovendusbeurs?
Nee, instellingen hebben aangegeven dat het nettobedrag van een bursaal niet veel zal verschillen met dat van een promovendus.
Bestaat hier niet het risico dat een promovendus gedwongen wordt om andere betaalde werkzaamheden naast het wetenschappelijk onderzoek te gaan doen, wat vertraging in het promoveren met zich mee kan brengen? He verhoudt zich dit met de financiële voordelen die u beschreven heeft?
Nee, zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat mogelijke financiële besparingen van universiteiten door een bursalenstelsel niet gebruikt worden om andere tegenvallers binnen de begroting op te vangen, maar gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek?
In de Strategische Agenda, die medio juni 2011 naar uw Kamer wordt gestuurd zal ik toelichten op welke wijze instellingen in staat worden gesteld om naast promovendiplaatsen (met aanstelling) ook bursale posities beschikbaar te stellen. Ik zie het als een verantwoordelijkheid van de instellingen om ervoor te zorgen dat de omvang van het aantal promovendi posities navenant toeneemt met extra promotieposities die een gevolg zijn van nieuw geïntroduceerde bursalen. Ik zal dat ook gaan volgen en wanneer deze ontwikkeling zich niet gaat voordoen, de instellingen hierop aanspreken en zonodig passende maatregelen treffen.
Op welke termijn mag de Kamer voorstellen en nadere informatie van uw kant verwachten rondom een bursalenstelsel voor universiteiten die hiervoor willen kiezen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Doorverwijzing bij darmkanker en darmkankerscreening |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), dat mensen met dikkedarmkanker met uitzaaiingen in de lever onvoldoende profiteren van de toegenomen kwaliteit van leveroperaties?1
Ik heb kennisgenomen van dit persbericht van de NFK.
Wat is uw reactie op de stelling van de NFK dat ondanks het steeds succesvoller worden van operaties voor het verwijderen van uitzaaiingen in de lever bij dikke darmkanker, patiënten hier onvoldoende van lijken te profiteren doordat zij geen doorverwijzing krijgen?
De NFK heeft hiermee een duidelijk signaal willen afgeven aan de behandelaars. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Wat is uw reactie op het vermoeden dat in het bericht naar voren komt dat 700 tot 900 mensen geen doorverwijzing krijgen om uitzaaiingen operatief te laten verwijderen, terwijl zij daar wel voor in aanmerking zouden moeten komen en dit mogelijk komt doordat artsen onvoldoende op de hoogte zijn van de laatste technieken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met de NFK van mening dat artsen patiënten met dikke darmkanker bij wie leverchirurgie relevant is, door moeten sturen en dat zij hun patiënten altijd moeten informeren over alle relevante behandelmogelijkheden (ook in andere ziekenhuizen)?
Ik deel die mening zonder daarbij enig voorbehoud te maken.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de NFK om meer onderzoek te doen naar het lage aantal doorverwijzingen? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
De NFK heeft mij bericht dat er reeds aanvullend wetenschappelijk onderzoek wordt verricht en dat zij verwacht eind van het jaar over meer gegevens te kunnen beschikken. Er zijn nog verschillende vragen te beantwoorden. Zo zijn er verschillende aannames gemaakt waarvan het beter zou zijn ze op gegevens te baseren. De analyses zijn niet op landelijke gegevens gebaseerd en dat is wel wenselijk. Ook zijn de analyses gebaseerd op gegevens uit 2008 en is het van belang de ontwikkelingen in de latere jaren te volgen. Dit klemt des te meer aangezien de technische ontwikkelingen voortschrijden en er naast chirurgie van levermetastasen inmiddels ook radiofrequente ablatie wordt toegepast. Voor alle toegepaste technieken is het cruciaal te weten in welke mate zij de kwaliteit van leven of de overleving kunnen beïnvloeden.
Tot slot wil ik ook graag stilstaan bij de rolverdeling. Een deel van het zoëven genoemde onderzoek is mogelijk gemaakt door de middelen die door VWS aan ZONMW ter beschikking worden gesteld. De rol die KWF Kankerbestrijding in het kankeronderzoek speelt, wil ik hier niet onbenoemd laten. Op het moment dat door onderzoek duidelijk is geworden welke behandelingen de uitkomsten gunstig beïnvloeden, is het aan de beroepsgroep om dit handelen normerend op te nemen in de richtlijnen. Vanaf dat moment zijn behandelaars aan te spreken op hun informatieverstrekking en hun verwijsgedrag. Het lijkt mij op termijn goed denkbaar dat de beroepsgroep het aantal doorverwijzingen in een indicator opneemt waarmee de navolging van richtlijnen transparant gemaakt kan worden.
Wat is op dit moment de stand van zaken inzake de Uitvoeringstoets voor screening op darmkanker? Wat zijn de precieze richtvragen voor de Uitvoeringstoets, wordt er ook gekeken naar de financiële aspecten van een eventuele invoering? Wanneer verwacht u de uitkomsten van deze Uitvoeringstoets? Bent u bereid om de Kamer een tussentijdse rapportage te verstrekken of hier in de aangekondigde preventienotitie op terug te komen?
Zoals ik zojuist aan de Kamer heb meegedeeld in de Nota gezondheidsbeleid, wil ik een bevolkingsonderzoek naar darmkanker invoeren. Ik heb de uitvoeringstoets op 7 april ontvangen en deze zojuist ter informatie aan de Kamer gestuurd. Hierin heeft het RIVM knelpunten en randvoorwaarden voor een mogelijke invoering van een bevolkingsonderzoek in kaart gebracht. Tot de onderwerpen die zijn onderzocht, behoren ook de capaciteit in de zorg en de verwachte kosten van een grootschalige screening op darmkanker.
Deelt u de mening dat screening veel leed en zorgkosten kan voorkomen? Deelt u voorts de mening dat bij een positieve uitvoeringstoets de screening zo spoedig mogelijk moet worden ingevoerd? Zo ja, op welke termijn verwacht u de screening in te kunnen voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat screening op darmkanker veel leed kan voorkomen. Daarom heb ik mij ingespannen om ondanks deze moeilijke tijden geld vrij te maken voor de invoering. De voorbereiding van het bevolkingsonderzoek zal overigens nog zo’n twee jaar in beslag nemen, maar ik verwacht dat de eerste groep in 2013 gescreend kan worden.
Bent u ervan op de hoogte dat de belangrijkste spelers die betrokken zijn in de discussie rond invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker onder aanvoering van KWF Kankerbestrijding onlangs hebben aangegeven dat de bestaande bezwaren tegen invoering weggenomen kunnen worden? Hoe beoordeelt u hun stellingname en acht u dat relevant voor uw besluitvorming? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb een brief ontvangen van KWF Kankerbestrijding die is ondertekend door zeventien organisaties/personen. De signalen uit het veld zijn uiteraard relevant voor mijn besluitvorming. Het Centrum voor Bevolkingsonderzoek (CvB) bij het RIVM heeft op mijn verzoek het draagvlak voor een bevolkingsonderzoek onderzocht en heeft voor de uitvoeringstoets met zo’n dertig partijen gesproken. Het signaal uit het veld dat de belangrijkste bezwaren weggenomen kunnen worden, is voor mij erg belangrijk, omdat deze partijen aan de lat staan als het gaat om maatregelen die een kwalitatief goed vervolg op de screening moeten garanderen.
Deelt u de mening dat invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker uiteindelijk zal resulteren in een verlichting van de druk op de reguliere zorg? Deelt u de mening dat daardoor meer capaciteit in de reguliere zorg vrijgespeeld kan worden voor (spoedeisende) zorg voor kankerpatiënten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit argument mee te laten wegen in uw besluitvorming dit voorjaar rond invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker?
Elke invoering van een bevolkingsonderzoek zal in eerste instantie juist resulteren in een grotere druk op de reguliere zorg. Dit probleem moet ondervangen worden voordat een bevolkingsonderzoek kan worden ingevoerd. Uiteindelijk zullen door de opsporing van darmkanker in vroegere stadia minder zware behandelingen nodig zijn. In hoeverre hiermee capaciteit wordt vrijgespeeld is door de lange termijn, vergrijzing en steeds betere en duurdere behandelingen niet precies te zeggen. Ik verwacht wel dat de zorgkosten voor darmkanker steeds verder zullen stijgen als er geen bevolkingsonderzoek wordt ingevoerd en heb dit gegeven mee laten wegen.
Bent u bekend met de onlangs gepresenteerde voorrangskaart voor darmpatiënten voor publieke toiletten? Wat is uw reactie op dit initiatief? Bent u bereid om de voorrangssticker te promoten in gebouwen van de Rijksgebouwendienst?
Ja. Vooralsnog laat ik deze actie en andere bewustwordingscampagnes over aan de patiëntenverenigingen, maar ik vind het een sympathieke actie.
Roemeense seizoensarbeiders in West-Brabant |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Roemenenstop» treft tuinders hard?1
Ja.
Is het waar dat het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) de voorwaarden om Roemeense seizoensarbeiders naar Nederland te halen flink heeft aangescherpt, dan wel besloten heeft de voorwaarden strenger na te leven? Zo ja, per wanneer?
Voor de afgifte van tewerkstellingsvergunningen gold en geldt de hoofdregel dat in het geval van vacatures gekeken dient te worden naar prioriteitsgenietend aanbod uit Nederland of de EU. Daarna komen pas eventuele tewerkstellingsvergunningen aan de orde. Die voorwaarden zijn ongewijzigd.
UWV verscherpt, zoals beschreven in mijn begeleidende brief, bij aanvragen van werkgevers om een tewerkstellingsvergunning de controle op de beschikbaarheid van binnenlands aanbod en op de alternatieven binnen de EU.
Indien er sprake is van beschikbaar prioriteitsgenietend aanbod, dan kan geen vergunning worden verleend. Een toegekende aanvraag in een eerder jaar, houdt uiteraard niet in dat als er in een volgend jaar voor seizoensarbeid wel prioriteitsgenietend aanbod is, daaraan voorbijgegaan kan worden
De werkgever is primair verantwoordelijk voor zijn personeelsvoorziening. Hierbij moet hij eerst putten uit het prioriteitsgenietend aanbod van arbeidskrachten. In de voorlichting aan werkgever over een tewerkstellingsvergunning, wijst UWV de werkgever er op dat hij eerst gebruik moet maken van het beschikbare prioriteitsgenietend aanbod van arbeidskrachten, alvorens een tewerkstellingsvergunning aan de orde is.
Is het waar dat deze Roemenen sinds jaar en dag in Brabant werkzaam zijn, de nodige kennis en ervaring hebben en dat de ondernemers juist nu in de piektijd geconfronteerd worden met deze «Roemenenstop»?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de ondernemers tijdig op de hoogte gebracht van het aanscherpen van het regime van het UWV? Hebben de ondernemers voldoende gelegenheid gehad om tijdig op zoek te gaan naar werknemers uit Nederland, ze tijdig te scholen zodat er ook nu in de piektijd tijdig kan worden geoogst? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, deelt u de mening dat een overgangsperiode alleszins redelijk is om te voorkomen dat bedrijven hierdoor nu in de piektijd in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de opvatting in het artikel dat geschikte seizoenskrachten in Nederland amper te vinden zijn?2 Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat er slechts 13 kandidaten konden worden aangeleverd door het UWV en dat er van deze 13 kandidaten slechts één heeft gereageerd?
Indien er arbeidskrachten nodig zijn in de land-en tuinbouw dan geldt dat het aanbod op de arbeidsmarkt in ogenschouw moet worden genomen. Dat aanbod bestaat uit mensen met een uitkering die kunnen werken en uit mensen zonder een uitkering die kunnen werken en hun arbeid aanbieden, ongeacht of het werkzoekenden zijn uit Nederland of uit andere EU landen die hier zonder tewerkstellingsvergunning kunnen werken.
Gezien dit enorme aanbod kan ik mij niet vinden in de opvatting dat er amper geschikte seizoenskrachten in Nederland te vinden zouden zijn.
In dit specifieke geval hebben 12 van de 13 kandidaten een andere baan gevonden en zich op andere wijze richting de arbeidsmarkt begeven. Dit is uiteraard geen slecht signaal.
Alle partijen zullen de periode tot 1 juli moeten benutten om te wennen aan de extra inzet die wordt gevergd om prioriteitsgenietend aanbod te vinden, aan te spreken en te werven.
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk om zich in te spannen en op zoek te gaan naar prioriteitsgenietend aanbod. UWV en gemeenten zullen de werkgever daarbij wijzen op het beschikbare aanbod van arbeidskrachten.
Deelt u de mening dat werk boven uitkering gaat en dat sancties zoals het stopzetten van een uitkering gepast zijn bij het weigeren van werk? Zijn de wettelijke mogelijkheden daartoe ook voldoende aanwezig?
Werkgevers en werknemers dienen zich aan hun plichten te houden. Ik deel de zienswijze dat werk boven uitkering gaat. Indien je kan werken en er is werk, dan is het niet logisch en ook niet goed als er gebruik wordt gemaakt van een uitkering. Zowel in de WW als de bijstand dient bij het weigeren van een passend werkaanbod de overeenkomstige sanctie te worden toegepast, te weten het intrekken van de uitkering.
Deelt u de opvatting dat haast is geboden bij het vinden van een passende oplossing en wilt u ook daarna handelen?
Zoals verwoord in mijn begeleidende brief, heb ik begrip voor het feit dat werkgevers tijd nodig hebben om in te spelen op de gewijzigde situatie op de arbeidsmarkt en heb ik UWV verzocht een overgangsperiode in acht te nemen tot 1 juli a.s.
Het door Italië verlenen van visa aan Tunesiërs |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Is het waar dat Italië aan tienduizenden Noord Afrikanen, die recentelijk naar Italië zijn gekomen, een «humanitair visum» zal verstrekken?1 Zo ja, bent u bereid om Italië te kennen te geven niet akkoord te gaan met geldigheid voor Nederland van dergelijke visa? Zo neen, waarom niet?
Italië verstrekt aan vreemdelingen uit Noord-Afrika die tussen 1 januari 2011 en 5 april 2011 Italië zijn binnengekomen een tijdelijke verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van zes maanden.
Ik betreur de unilaterale beslissing van Italië om verblijfsvergunningen te verschaffen aan illegale Tunesische immigranten, met name omdat het de geleverde en nog te leveren Europese inspanningen in dezen doorkruist. Een overzicht hiervan treft u onder meer in de brief van Commissaris Malmström van 5 april 2011 die tijdens het Algemeen Overleg van 26 april 2011 met uw Kamer is besproken, en in de Mededeling van de Europese Commissie inzake Migratie van 4 mei 2011.
Tijdens de JBZ-Raad van 11 en 12 april jl. heb ik mijn ongenoegen overdeze maatregelen van Italië reeds kenbaar gemaakt.Zoals ik u heb gemeld,2 heb ik in een brief, die mede is ondertekend door de verantwoordelijke bewindspersonen van België, Luxemburg en Duitsland, mijn zorgen geuit bij de Europese Commissie en heb ik onder meer om opheldering gevraagd over de plannen van Italië op het moment dat de geldigheidsduur van de afgegeven verblijfsvergunningen is verstreken. Deze brief is op 4 mei jl. overhandigd aan de Commissie en diezelfde dag in Rome overhandigd aan de Italiaanse autoriteiten.
Daarnaast heb ik tijdens de JBZ-Raad van 12 mei jl. mijn Europese collega’s opgeroepen geen verdere unilaterale beslissingen te nemen die ook gevolgen kunnen hebben voor andere lidstaten maar eerst overleg te plegen in EU-verband.
Het bericht 'Windmolens als stroombron' |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Windmolens, als stroombron»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouw en plaatsing van een windmolen evenveel energie kost als een windmolen in anderhalf jaar produceert? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet.
Ik verwijs u daartoe naar de reactie die ik gaf op vraag 3 van de serie schriftelijke vragen die u mij toezond op 9 maart jl., onder nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2261) .
Aanvullend is op te merken dat windturbines in Nederland vooral in kustgebieden staan, daardoor relatief hoge bedrijfstijden hebben met als gevolg dat ze gemiddeld waarschijnlijk dichter zitten bij de productie van enkele maanden dan van een jaar.
Klopt het dat de meedraaiende reserves bij windmolens uitsluitend draaien op gas, omdat kolencentrales niet geschikt zijn om snelle variaties op te vangen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel gas er jaarlijks nodig is om alle windmolens draaiende te houden en wat de kosten hiervoor zijn?
Het is geen juiste voorstelling van zaken dat bij de stroomvoorziening in ons land reservevermogen wordt ingezet op basis van gas (of een andere brandstof) om windmolens draaiende te houden.
Het is wel dagelijkse werkelijkheid dat voor het opvangen van de variaties van windenergie de flexibiliteit van thermische (fossiele) centrales wordt gebruikt, zoals dat gebeurt voor het opvangen van de variaties in de vraag naar elektriciteit. Het is echter niet zo dat voor elke windmolen een centrale onbelast meedraait in afwachting van het moment dat deze moet opregelen.
De thermische centrales gebruiken de flexibiliteit in het vermogensbereik vooral rondom bedrijf in vollast, dat wil zeggen bij maximale bedrijfsvoering. Ik illustreer dit met een voorbeeld dat aansluit bij de beantwoording van soortgelijke vragen van vorig jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1574).
Een centrale van 300 MW draait op 100% vermogen als het aanbod wind toeneemt met 100 MW. De centrale regelt terug naar 200 MW, 66,7% van vollastbedrijf. Valt het windvermogen weg, dan regelt de centrale weer op naar 100%. Het rendement van de centrale neemt bij dit deellastbedrijf iets af, waardoor bij 33,3% windaanbod (100 MW) de CO2-uitstoot niet daalt met 33,3%, maar met 31,6%. Er wordt geen gas gebruikt om de windmolens draaiende te houden. De fijnregeling van vraag en aanbod geschiedt met reeds draaiende centrales, wat een snelle en soepele regeling mogelijk maakt met weinig efficiencyverlies.
Hebt u de bereidheid om met de auteurs van het stuk «Windmolens, als stroombron» om de tafel te gaan zitten en met hen van gedachten te wisselen over windenergie? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven waarom niet?
De auteurs zijn welkom voor een gesprek in het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met mijn medewerkers die bij het onderwerp betrokken zijn.
Hoe rijmt u de uitspraak van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, die recent stelde dat er geen windmolens gebouwd mogen worden in Natura 2000-gebieden en de provincie Noord-Holland die vindt dat tegen betaling windmolens gebouwd mogen worden in de nationale landschappen, rijksbufferzones, Natura 2000-gebieden en gebieden die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS)? Deelt u deze mening? Zo ja, kunt u er bij de provincie Noord-Holland op aandringen om de plannen te herzien als het gaat om het bouwen van windmolens in nationale landschappen, Rijksbufferzones, Natura 2000 en EHS gebieden?
De gedachte dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de genoemde uitspraak gedaan zou hebben, moet op een misverstand berusten.
Er is geen beleid dat generiek verbiedt om windturbines te bouwen in bepaalde natuurgebieden, met uitzondering van het pkb-gebied van de Waddenzee (parlementair geaccepteerd beleid van Derde Nota Waddenzee). De mogelijkheden om windturbines toe te staan in gebieden met een bepaalde status als natuurgebied of landschapsgebied hangen af van het daarvoor geldende beleid of de wettelijke bescherming.
Kort samengevat komt de bescherming van natuurgebieden die behoren tot Natura 2000 of tot de EHS neer op «neen, tenzij» en die van gebieden met landschappelijke betekenis op «ja, mits». In de Nota Ruimte staan de meeste van de beschermingsregimes nader beschreven.
Voor Natura 2000-gebieden geldt dat windturbines waarvan tevoren vaststaat of bij passende beoordeling komt vast te staan dat ze geen significante gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelen van die gebieden, kunnen worden toegestaan dan wel vergund.
In sommige provincies worden aan vergunningen voor windturbineparken leges gekoppeld voor de financiering van maatregelen ten gunste van landschap, natuur en recreatie. Ook uit de toelating van windturbines in de EHS kan de verplichting tot compenserende maatregelen voortvloeien (beschreven in door de rijksoverheid in 2009 vastgestelde «Spelregels EHS»). Ik onthoud mij op dit moment van een standpunt over de beleidsontwikkeling die op dit punt gaande is in de provincie Noord-Holland. Ook het nieuwe college-akkoord is op dit punt van belang. De in de vraag gewekte suggestie, dat in deze provincie tegen betaling windturbines mogen worden gebouwd in gebieden waar die bouw van het beschermingsbeleid niet is toegestaan, spreek ik echter tegen.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van alle kosten (zoals alle subsidies etc.) die komen kijken bij het windmolenpark in Urk?
Allereerst wil ik verwijzen naar de brief van 17 november 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 239, nr. 75) waar mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingaat op de subsidies voor het Windmolenpark langs de dijken van de Noordoostpolder. De brief beschrijft de totstandkoming van de beschikbaarstelling van het subsidiebedrag van maximaal 880 miljoen euro voor de looptijd van 15 jaar. Daarnaast wordt een investeringssubsidie vanwege het innovatieve karakter van het windpark beschikbaar gesteld van minimaal 104 en maximaal 116 miljoen euro.
Verder komen de initiatiefnemers in aanmerking voor de investeringsaftrekregeling (EIA). Het is vanuit de fiscale wetgeving echter niet toegestaan om hier openbaar gegevens over te verstrekken.
Overigens kent de SDE-subsidie een verrekeningsbeding, de zogeheten MSK-toets. Indien de projecten door gebruik van andere overheidssteun dan de SDE en de EIA, of door een toename van de elektriciteitsprijs, te veel voordeel genieten, dan wordt deze overmaat gekort op de uit te keren SDE-subsidie. Deze toets vindt ongeveer een jaar na realisatie van het project plaats.
Kunt u een overzicht geven van alle nog lopende projecten binnen de (oude) Subsidieregeling duurzame energie (SDE) met bijbehorende bedragen?
Het gevraagde overzicht van alle nog lopende windenergieprojecten binnen de (oude) Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE), met bijbehorende bedragen is als bijlage bijgevoegd (Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer).
De vernielde dassenburchten en vergiftigde wilde dieren in Drenthe |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vernielingen aan dassenburchten in Drenthe door motorcrossers en prikkeldraad?1
Ja.
Welke maatregelen acht u noodzakelijk tegen deze bedreigingen van onze inheemse wilde dieren zoals dassen?
Verstoring of vernieling van woonplaatsen van inheemse wilde dieren is verboden op grond van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld als economisch delict (art. 1a Wet op de economische delicten). Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Is het u bekend dat het afgelopen jaar zoogdieren en roofvogels slachtoffer zijn geworden van vergiftigd lokaas waarbij in verreweg de meeste vergiftigingsgevallen bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt die in ons land wettelijk niet meer zijn toegelaten?2
Ja.
Welke beleid staat het kabinet voor bij het in bezit hebben of gebruiken van bestrijdingsmiddelen die verboden zijn?
Gewasbeschermingsmiddelen en biociden mag men slechts voorhanden hebben of gebruiken indien het bezit en het gebruik daarvan is toegestaan op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het constateren van het voorhanden hebben of gebruiken van een niet volgens de wet toegelaten middel leidt in beginsel tot een bestuurlijke boete van € 2000,-.
Wat is uw standpunt over de strafmaat voor gebruik van verboden bestrijdingsmiddelen en het vergiftigen van wilde dieren?
Overtreding van het verbod op het bezit en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden zonder toelating is een overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, die vatbaar is voor een bestuurlijke boete. Ik acht de bij vraag 4 genoemde boete voldoende afschrikkend voor de meeste gevallen. In voorkomend geval kan een boete worden opgelegd tot € 45 000,- voor natuurlijke personen en € 450 000,- voor rechtspersonen.
Daarnaast is het een economisch delict, evenals overtreding van het verbod op het doden van beschermde dieren. Voor dergelijke overtredingen kan op grond van de Wet op economische delicten een straf worden geëist van maximaal zes maanden tot twee jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie, een en ander afhankelijk van de vraag of de overtreding met opzet is begaan. Dat vind ik voldoende.
Bent u bereid om meer te investeren in de opsporing en berechting van mishandeling van in het wild levende dieren?
In de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie en mij aan de Tweede Kamer van 28 april 2011, TK 29 628, nr. 257, over de inzet van de dierenpolitie is aangegeven dat de dierenpolitie ingezet zal worden voor onder meer het opsporen van dierenmishandeling en stroperij. De afspraken uit die brief worden de komende maanden uitgewerkt in een convenant met alle handhavingpartners die zich met de bestrijding van dierenmishandeling en dierverwaarlozing bezig houden.
Kunnen de boswachters als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa’s) beter worden opgeleid en getraind?
Voor de opleidingen en trainingen van buitengewone opsporingsambtenaren verwijs ik naar de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Staatscourant nr. 5381 van 9 april 2010). Daarin wordt ook voorzien in een professionaliseringstraject voor boswachters. De circulaire bevat ook maatregelen om de samenwerking met de politie te verbeteren.
Ik acht de maatregelen, die in de circulaire genoemd worden, voldoende.
Bent u bereid een deel van de middelen voor de animal cops in te zetten voor het trainen van boswachters/boa’s en het verbeteren van de samenwerking met de politie?
Zie antwoord vraag 7.
De slechte positie van het vrouwenvoetbal in Nederland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het artikel «Schaamteloos»1 in de Opzij waarin de tegenwerkingen die het vrouwenvoetbal in Nederland ten deel vallen wordt beschreven?
Ik beperk mij tot de feitelijke situatie en die is, dat kennelijk een aantal clubs heeft besloten dat er geen ruimte meer is voor het in stand houden van een team, dat in de eredivisie van het vrouwen voetbal uitkomt.
Deelt u de mening dat het jammer is dat AZ, Willem II en FC Utrecht hebben besloten dat er na drie jaar geen plaats meer is voor vrouwenvoetbal binnen hun vereniging?
Ja, zij het dat FC Utrecht op de beslissing is teruggekomen en met een team zal blijven meedoen in de Eredivisie.
Deelt u de mening, dat het een onwenselijke ontwikkeling is dat vrouwenvoetbal, ondanks de grote maatschappelijke belangstelling die er is voor deze sport2, onvoldoende gestimuleerd wordt?
Deelt u de mening dat het vrouwentopvoetbal ondersteuning/stimulering verdient niet alleen vanuit sportieve maar ook vanuit emancipatoire overwegingen? Zo ja, welke rol denkt u hierin te kunnen spelen? Zo nee, waarom niet?
Vrouwen en meisjes voetbal maakt binnen de gelederen (de verenigingen) van de KNVB een stormachtige ontwikkeling door (al meer dan 100 000 vrouwelijke voetballers zijn lid van de KNVB). De KNVB geeft aan dat er volgend seizoen ook een topklasse voor vrouwen in het amateurvoetbal komt. Alleen op het niveau van de eredivisie, dat gekoppeld is aan de betaald voetbal organisaties, blijkt het vooralsnog lastig om een competitie van de grond te tillen en in stand te houden.
Slachtoffers door te gladde wegen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouderen dupe van sneeuwvrije weg»?1
Ja.
Hoe bereiden het Rijk en de lokale overheden zich voor op de gladheid en op welke wijze wordt er beoordeeld of er niet meer of minder (fiets)wegen en voetpaden moeten worden gestrooid en geveegd?
Op grond van de Wegenwet draagt elke wegbeheerder zelf de zorg voor het in goede en veilige staat houden van de wegen – inclusief fiets- en voetpaden – die hij in beheer heeft. Ook de gladheidsbestrijding behoort tot deze zorg. Het is dan ook de betreffende wegbeheerder die bepaalt tot welke wegen en fiets- en voetpaden de gladheidsbestrijding zich uitstrekt, op welk moment de gladheid wordt bestreden en met welke middelen dat gebeurt. Dit wordt vaak vastgelegd in een gladheidsbestrijdingsplan dat voor het winterseizoen op bestuurlijk niveau wordt vastgesteld. Zo kent Rijkswaterstaat de Visie en Richtlijnen Gladheidsbestrijding, waarin is bepaald dat met het oog op de veiligheid, de bereikbaarheid en de doorstroming gladheidsbestrijding op de volledige capaciteit van het hoofdwegennet plaats vindt.
Er zijn geen centrale spelregels voor het bepalen van de vraag op welke wegen en fiets- en voetpaden de gladheidsbestrijding door een gemeente of provincie plaats vindt. Wel zijn er richtlijnen van het CROW (het nationale kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte), die door een aantal wegbeheerders worden gebruikt en die zich ook uitstrekken tot fiets- en voetpaden. Om de bekendheid van die richtlijnen te vergroten heeft Rijkswaterstaat ze afgelopen winter aan alle wegbeheerders toegezonden.
Op welke wijze wordt het sneeuw- en ijsvrij houden van doorgaande rijwegen en fietspaden geëvalueerd? Voert u overleg op dit punt met IPO2 en VNG3?
Na afloop van de winter van 2009–2010 hebben Rijkswaterstaat, IPO, VNG en de Unie van Waterschappen gezamenlijk een evaluatie van de gladheidsbestrijding opgesteld, die vervolgens is besproken het Nationaal Mobiliteits Beraad. In deze evaluatie kwamen zowel de wegen als de fietspaden aan de orde. Eén van de conclusies was de gladheidsbestrijding op fietspaden met behulp van zout weinig zinvol is en dat het gebruik van pekelwater moet worden gestimuleerd. Voorafgaand aan en gedurende de winter van 2010–2011 hebben Rijkswaterstaat, de IPO en de VNG gezamenlijk de decentrale wegbeheerders meerdere keren gewezen op de mogelijkheid om met behulp van relatief goedkoop en ruimschoots beschikbaar pekelwater wegen, fietspaden en voetpaden begaanbaar te houden. Juist afgelopen winter heeft Rijkswaterstaat ten behoeve van decentrale wegbeheerders een overeenkomst gesloten met een leverancier van pekelwater, op basis waarvan zij tegen gunstige voorwaarden pekelwater konden kopen.
Bent u van plan de komende tijd meer aandacht aan preventie van gladheid op stoepen en trottoirs te geven, aangezien de meeste slachtoffers zijn uitgegleden en het vooral gaat om kwetsbare ouderen?
Om de kennis bij decentrale wegbeheerders over de gladheidsbestrijding te vergroten heeft Rijkswaterstaat in 2009 het initiatief genomen om te komen tot een integrale cursus gladheidsbestrijding, waarin ook aandacht wordt besteed aan voet- en fietspaden. De eerste cursussen zijn inmiddels afgerond. Ik ben voornemens om ook de komende maanden samen met het IPO en de VNG de kennis bij decentrale wegbeheerders inzake de preventie en de bestrijding van gladheid op fiets- en voetpaden te vergroten, onder meer via het platform Wegbeheerders ontmoeten Wegbeheerders (WoW). Daarnaast hebben Rijkswaterstaat en de VNG onlangs afgesproken om samen een aantal acties te ondernemen die gericht zijn op een verdere verbetering van de gladheidsbestrijding in den brede (dus zowel op wegen, fietspaden als voetpaden).
Bent u bereid hiervoor bij de volgende begroting hiervoor meer financiële middelen uit te trekken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. is de gladheidsbestrijding een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke wegbeheerders. Het zijn de besturen van gemeenten en provincies die op basis van financieel-economische afwegingen bepalen hoeveel budget zij toekennen aan de gladheidsbestrijding en welke prioriteit zij daarbij toekennen aan voetpaden.
Het bericht 'ROC achtervolgt klokkenluider' |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ROC achtervolgt klokkenluider»?1
Ja.
Wat is uw oordeel, als eindverantwoordelijk bewindspersoon, over de handelwijze in deze zaak van het toenmalige College van Bestuur en de toenmalige Raad van Toezicht?
Het College van bestuur heeft destijds opdracht gegeven om deze kwestie door Deloitte te laten onderzoeken. Dat vind ik positief. De toenmalige Raad van Toezicht heeft op dat moment niet hoeven ingrijpen, omdat het College van Bestuur al een onderzoek liet uitvoeren. Ik heb echter niet gewacht op de uitkomsten van dat onderzoek, maar de Auditdienst OCW een zelfstandig onderzoek laten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heb ik geoordeeld dat de subsidieverplichtingen voor ESF-gelden niet volledig zijn nageleefd en besloten de subsidie terug te vorderen.
Wat is uw reactie op het feit dat de betrokken docent stelt dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te weinig enthousiast heeft gereageerd op zijn signalen van fraude, omdat ook daar de opvatting zou heersen dat je niet teveel moest zeuren over moraliteit als het geld betrof dat uit «Europa» kwam, waar we toch al zoveel aan afdragen? Zo nee, waarom niet?
De mening van de signaalgever deel ik niet. Ik heb het signaal dat er gefraudeerd zou worden in relatie tot ESF-gelden bij het ROC uiterst serieus opgevat. Ik heb de uitkomsten van het onderzoek van Deloitte, waar het ROC opdracht voor had gegeven, daarom ook niet willen afwachten, maar ik heb een zelfstandig onderzoek door de Auditdienst OCW laten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heb ik besloten de ESF-gelden terug te vorderen. Ik heb het Openbaar Ministerie op de hoogte gebracht van de uitkomsten van het onderzoek en de verdere afhandeling ervan.
Heeft naar uw oordeel het gegeven dat het Openbaar Ministerie (OM) in Arnhem toendertijd niet heeft gereageerd op de signalen van de docent, te maken met het gegeven dat de toenmalige hoofdofficier van justitie enkele weken later werd benoemd in de Raad van Toezicht van de ROC? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft destijds wel gereageerd op de signalen. Op 25 juni 2007 heeft de docent een brief geschreven aan het arrondissementsparket in Arnhem met daarin de vraag of het antedateren van akten als strafbaar feit kan worden aangemerkt. Tijdens een telefonisch onderhoud op 27 juni 2007 heeft een medewerker van het parket in Arnhem de docent laten weten dat hij desgewenst aangifte kan doen van een strafbaar feit. Destijds heeft de docent echter geen noodzaak gezien voor het doen van aangifte. Op 20 december 2008 heeft de docent wel aangifte gedaan van valsheid in geschrift. De toenmalige hoofdofficier van justitie van het parket Arnhem heeft vervolgens de aangifte overgedragen aan het Functioneel Parket. Het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek heeft ertoe geleid dat het Functioneel Parket met het ROC Rijn IJssel te Arnhem een transactie is overeengekomen in de vorm van een boete van 35 000 euro vanwege valsheid in geschrifte (zie www.om.nl). Verder wordt zoals gezegd de te veel ontvangen subsidies terugbetaald (zie daaromtrent het antwoord op vraag 2 en vraag 3).
Wat is uw reactie op het feit dat de betrokken hoofdofficier vanaf medio 2007 wist van de ESF-fraude van de school en vervolgens aftrad? Hij trad vervolgens af. Kunt u aangeven of aftreden de enige manier van reageren is die een Raad van Toezicht als instrument heeft bij het toezien op een school? Kunt u aangeven welke reactie naar haar oordeel adequater was geweest? Zo nee, waarom niet?
De raad van toezicht van een instelling houdt toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van toezicht is onder meer belast met het toezien op naleving van wettelijke verplichtingen en kan de leden van het college van bestuur benoemen, schorsen en ontslaan.
Hoe de Raad van Toezicht deze wettelijke taken uitvoert behoort tot diens verantwoordelijkheid, daar kan ik niet in treden.
De leden van de raad van toezicht hebben zitting in de raad op persoonlijke titel en oefenen hun functie zonder last of ruggespraak uit. De benoeming van de leden van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Het staat leden van de raad echter te allen tijde vrij om af te treden indien zij daartoe aanleiding zien. Een afweging daartoe is aan het betreffende lid. Het aftreden van een lid laat onverlet dat de raad van toezicht zijn taken kan en moet uitvoeren. Voor overig taken en bevoegdheden van de raad van toezicht verwijs ik u naar de branchecode «goed bestuur in de bve sector». Deze is sinds 1 januari 2009 van kracht is.
Kunt u aangeven waarom het toenmalige College van Bestuur niet om deze ESF-fraude aftrad, maar om een andere reden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet. Binnen de relatie van een raad van toezicht en (een lid van) het college van bestuur wordt besloten over het al dan niet aanblijven van het bestuur. Dat vraagt om afwegingen. Deze afweging hoeft mij niet meegedeeld te worden, omdat het de relatie college van bestuur – raad van toezicht betreft. In casu is de afweging van de leden van het college van bestuur en de raad van toezicht mij dan ook niet bekend.
Wat is uw oordeel over de pesterijen die onder het huidige College van Bestuur en de huidige Raad van Toezicht tegen deze docent doorgaan?
Laat ik voorop stellen dat ik welke pesterijen dan ook tegen signaalgevers verwerp. Signaalgevers dienen in alle vrijheid hun signaal naar buiten toe te kunnen brengen, zonder dat daar repercussies tegenover staan, zo ook in deze situatie. Ik kan niet beoordelen of er in dit geval werkelijk sprake is geweest van pesterijen. Als Minister van OCW kan ik echter niet treden in een arbeidsrelatie. Geschillen worden daarom beslecht middels het burgerlijk recht.
Kunt u, vanuit het perspectief van deze zaak reageren op het feit dat het bestuursmodel van ROC’s met een College van Bestuur en een Raad van Toezicht ligt naar het oordeel van velen aan de basis ligt van een cultuur waarin kleine en grote fraude, intimidatie van personeelsleden en het zoeken naar perverse prikkels gedijen? Kunt u hierop reageren vanuit het perspectief van deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen verband tussen het bestuursmodel en het feit dat niet in alle opzichten voldaan is aan de subsidievoorwaarden voor ESF-gelden. Daarnaast houdt mijns inziens het bestuursmodel geen enkel verband met welke vermeende intimidatie van personeelsleden dan ook.
Goed bestuur houdt in het zodanig sturen en toezicht houden op een organisatie, dat een efficiënte en effectieve realisatie van doelstellingen alsmede het op een open wijze communiceren en verantwoording daarover afleggen ten behoeve van belanghebbenden, wordt gewaarborgd. Een belangrijk aspect van goed bestuur is derhalve het beschikken over een adequaat intern toezicht op een zelfstandig functionerend bestuur. Een adequate opzet en werking van raden van toezicht bij onderwijsinstellingen kan juist een bijdrage leveren aan het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van bekostigingsregelgeving. Met het voorliggende bestuursmodel wordt juist beoogd te voorkomen dat – ondanks medezeggenschap en ondanks richtlijnen in het bestuursreglement voor de uitoefening van overgedragen taken en bevoegdheden – een bezwaarlijke concentratie van macht optreedt door het ontbreken van voldoende «checks and balances». De scheiding van de rol van interne toezichthouder en die van bestuurder binnen instellingen beoogt juist een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van publieke middelen te leveren.
De berichten over de kosten van openingsfeestjes |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten over de kosten van openingsfeestjes?1
Ja.
Kunt u de bedragen die in het artikel genoemd worden bevestigen?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van alle openingsevenementen van snelwegen over de afgelopen drie jaar?
Ja, ik verwijs hierbij naar de wobbeschikking die ook op internet is verschenen:
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2011/04/06/wob-verzoek-kosten-openingshandelingen.html
Kunt u een overzicht geven van alle uitgaven over 2010 van de verschillende ministeries aan dergelijke evenementen, recepties en andere representatieve bijeenkomsten?
In de financiële administratie van de ministeries worden de kosten voor evenementen, recepties en andere representatieve bijeenkomsten niet als zodanig herkenbaar vastgelegd. Het is dan ook niet mogelijk om een dergelijk overzicht op te stellen zonder dat dit gepaard gaat met grote kosten en een lange doorlooptijd.
Bent u bereid (strengere) richtlijnen op te stellen voor bedragen die ministeries en andere overheidsinstanties mogen spenderen aan recepties, openingen en andere representatieve bijeenkomsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer mag de Kamer die verwachten?
Nee, elk ministerie moet zijn eigen afweging kunnen maken voor het houden van representatieve momenten. Dit zal altijd maatwerk blijven.
Bij het aantreden van het nieuwe kabinet heeft de minister van I&M aan Rijkswaterstaat de opdracht gegeven om dit soort evenementen te versoberen. Zo blijven de openingsevenementen nog steeds een waardevol instrument naar onze omgeving, terwijl tegelijkertijd soberheid en doelmatigheid centraal staat.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de verschillende ministeries in het jaarverslag, om te beginnen over 2010, verantwoorden welke bedragen er aan recepties, openingen en andere representatieve bijeenkomsten uitgegeven zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze bedragen worden niet systematisch bijgehouden (zie vraag 4), het bijhouden er van zou een onevenredig grote administratieve lastendruk voor de ministeries met zich meebrengen.
Mishandeling van vrouwen in Irak |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Is het feit, dat op grond van artikel 41 van het Irakese Wetboek van Strafrecht mishandeling van de vrouw binnen het huwelijk is toegestaan een onderwerp dat met de Irakese autoriteiten aangekaart wordt op bilateraal en op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?1
Ja, dat is een onderwerp dat met de Iraakse autoriteiten wordt aangekaart, zowel op bilateraal als op Europees niveau. Geweld tegen vrouwen is een prioriteit binnen het Nederlands- en EU-mensenrechtenbeleid. Nederland heeft actief bijgedragen aan de totstandkoming van de EU-richtsnoeren (2008) op het gebied van geweld tegen vrouwen. De EU-taakgroep Geweld tegen vrouwen die de implementatie van de richtsnoeren bevordert, heeft de situatie ten aanzien van geweld tegen vrouwen in zo’n 100 landen, waaronder Irak, in kaart gebracht. Er zijn actiepunten door de EU opgesteld om de situatie in deze landen voor het bestrijden van geweld tegen vrouwen te verbeteren. In Irak moedigt de EU, onder andere vanwege het bestaan van wetgeving zoals artikel 41 van het Iraakse wetboek van Strafrecht, de autoriteiten aan om de situatie van vrouwen te verbeteren en het geweld tegen vrouwen te bestrijden. Ook wordt het Iraakse Ministerie voor Mensenrechten, dat verantwoordelijk is voor het onderwerp vrouwenrechten, aangespoord om data te verzamelen en te publiceren m.b.t. gender based violence. Op bilateraal niveau steunt de Nederlandse ambassade in Bagdad verschillende projecten op het gebied van capaciteitsopbouw waardoor vrouwen beter voor hun rechten kunnen opkomen zoals bij huiselijk geweld. Zo wordt er binnen een project een mobiel team ingezet dat vrouwen juridisch kan ondersteunen, wordt er een website en radioprogramma gemaakt met informatieverstrekking speciaal voor vrouwen en worden trainingen gegeven aan imams en politieagenten met als focus non-agressie tegen vrouwen.
Bent u op de hoogte van de arrestatie en marteling van jeugdactivisten Alaa Nabil, Salah Muhsin en Haidar Shihab Ahmad van de February 25 Group (een jeugdbeweging in Irak) tijdens demonstraties in Bagdad op het Al Tahrir Plein en het feit dat Haidar Shihab Ahmad tot op heden vastgehouden wordt op een onbekende plek? Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de arrestanten?2
Ik ben op de hoogte van de arrestatie van genoemde personen en de mishandeling in detentie van Alaa Nabil. Op 18 april vernam ik van de vrouwenorganisatie Organisation for Women’s Freedom Iraq dat Alaa Nabil en Saleh Muhsin inmiddels zijn vrijgelaten. Haidir Shihab Ahmad en een ander lid van de February 25 Group, Firas Ali, zitten nog vast op een onbekende plek. OWFI en de February 25 Group hebben nog geen contact met hen kunnen krijgen.
Bent u ervan op de hoogte dat de kritische vrouwenorganisatie Organisation for Women’s Freedom Iraq, die steun ontvangt uit het Nederlandse MDG3 Fonds, onder druk wordt gezet door de Irakese overheid vanwege deelname aan de protesten en haar werkzaamheden en dat de Iraakse veiligheidsdiensten een inval hebben gepleegd op het kantoor van deze organisatie op 21 maart van dit jaar? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrechtmatige invallen en druk op de Organisation for Women’s Freedom te stoppen?3
Mij was nog niet bekend dat vrouwenorganisatie Organisation for Women’s Freedom Iraq (OWFI) onder druk werd gezet vanwege recente protesten en dat op 21 maart j.l. de Iraakse veiligheidsdiensten een inval hebben gepleegd op het kantoor van de organisatie.
Activiteiten van het OWFI worden o.a. gesubsidieerd vanuit het MDG3 fonds. In november 2010 heeft OWFI een voorlopige rapportage van hun resultaten ingediend. Hierin hebben zij aangegeven dat ze erin zijn geslaagd al hun activiteiten uit te voeren zoals gepland. Er heeft onlangs nog contact plaatsgevonden over een mogelijke verhoging van hun subsidie in 2011.
Hierover wordt binnenkort een besluit genomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en OWFI hebben regelmatig contact. OWFI heeft informatie aangaande de inval op 21 maart van dit jaar niet gedeeld.
De omstandigheden waarin OWFI haar werk doet zijn moeilijk, maar zij beschouwen dit als een gegeven en zijn zich bewust van het feit dat ze hun strategieën en methoden vaak moeten aanpassen. Desalniettemin zijn de voorlopige resultaten positief. Een succesvol voorbeeld is het oprichten van Freedom Space Radio die dagelijks uitzendingen verzorgt en zo het bewustzijn voor vrouwenrechten in Irak verhoogt en de bevolking aanmoedigt hierin te participeren.
Nederland zal de Iraakse autoriteiten zowel bilateraal als in EU-verband blijven aanspreken op het belang van een onafhankelijk opererend maatschappelijk middenveld en het verbeteren van de mensenrechtensituatie in het algemeen. Nederland, de EU en de VN hebben de Iraakse regering op zijn verantwoordelijkheid gewezen de wensen en klachten van de demonstranten serieus te nemen en de huidige politieke spanningen vreedzaam op te lossen.
Jellinek Curaçao |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luxe Jellinek versus povere Dios Yudami»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over Jellinek Curaçao en hetgeen hierover gewisseld is tussen de Kamer en de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?2
Ja.
Herinnert u zich dat Jellinek Retreat in het kader van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen ruim 600 000 euro aan subsidie van Nederland heeft ontvangen om kennis over verslaving over te brengen en om lokaal werkgelegenheid te creëren? Herinnert u zich tevens dat de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de toezegging aan de Kamer heeft gedaan dat zij er zorg voor zou dragen dat bij Jellinek Curaçao naast de verslaafde de rijke Nederlandse ondernemers, advocaten en mediafiguren die het momenteel trekt ook lokale Curaçaose verslaafden terecht zouden kunnen en dat Jellinek Retreat een bijdrage zou leveren aan het verbeteren van de ondermaatse lokale verslavingszorg? Wat is volgens u de stand van zaken met betrekking tot deze toezeggingen en het bereiken van deze doelen?
Ja, ik ben bekend met de voorwaarden bij de toekenning van de subsidie voor de realisatie van de kliniek. Een deel van de bijdrage vanuit het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) wordt ingezet om kennis over verslaving over te brengen. De bijdrage uit het PSNA is echter primair bedoeld ter bevordering en diversificatie van de economie van Curaçao, en heeft niet als hoofddoel het verbeteren van de verslavingszorg op Curaçao.
Om de lokale impact van het project te vergroten is met de uitvoerder contractueel vastgelegd om diverse activiteiten te ontplooien gericht op lokale samenwerking met en kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen. Tot nu toe heeft uitwisseling van medewerkers plaatsgevonden tussen Klinika Caprilese en de moederorganisatie van Jellinek Curaçao in Nederland, Stichting Arkin. Er zijn tevens diverse trainingssessies en workshops gehouden in het kader van intensieve kennisuitwisseling met Fundashon pa Maneho di Adikshon (FMA). Met deze laatste organisatie wordt ook een preventieproject uitgevoerd op scholen. FMA steunt de komst van Jellinek Retreat en verwelkomt toekomstige samenwerking.
Met betrekking tot de werkgelegenheid die het subsidieproject zou genereren informeer ik u dat er op dit moment 8 lokale krachten zijn, waardoor aan deze voorwaarde is voldaan. Het betreft huishoudelijk personeel, verpleegsters en een diëtiste. Aan de voorwaarde dat een lokale dokter in dienst genomen moet worden is nog niet voldaan, omdat deze tot op heden niet beschikbaar is. Om dit te compenseren maakt men nu gebruik van de diensten van lokale huisartsen. Bijkomend positief effect hiervan is dat deze huisartsen door Jellinek worden ingehuurd en waar nodig ook training krijgen. Hierdoor wordt de kennis over verslavingszorg op Curaçao vergroot.
Hoe beoordeelt u in dit kader de observaties dat de luxe in Jellinek Retreat in schril contrast staat met het zwaar verwaarloosde inloophuis «Dios Yudami», dat het van de door Jellinek Curaçao toegezegde steun aan het Fundashon Maneho di Adikshon nooit is gekomen en dat de aanwezigheid van Jellinek niets heeft opgeleverd voor de lokale verslavingszorg op Curaçao? Hoe beoordeelt u de stelling dat de aanwezigheid van Jellinek op het eiland geen bijdrage levert aan de lokale werkgelegenheid omdat slechts zeer weinig van de personeelsleden (namelijk «de kokkin» en «het kamermeisje») van Antilliaanse afkomst zijn? In welke mate maken lokale verslaafden gebruik van Jellinek Retreat en wordt het personeel lokaal geworven?
Ieder land binnen het Koninkrijk is verantwoordelijk voor het eigen beleid op het gebied van verslavingszorg. Hierdoor kunnen er verschillen in de kwaliteit van de zorg ontstaan.
Zoals in het antwoord van vraag 3 beschreven heeft de aanwezigheid van de Jellinek Retreat positieve effecten voor de lokale verslavingszorg op Curaçao. Tussen Jellinek en FMA is tussen juli 2010 en februari 2011 van intensieve kennisoverdracht sprake geweest, met als resultaat meer kennis voor het FMA ten aanzien van onder andere het formuleren van behandeldoelen, behandelplannen en het evalueren daarvan, en trainingen in het uitvoeren van intervisie, empatisch luisteren en feedback geven.
Wat betreft de herkomst van de verslaafden die tot nu toe zijn behandeld is het merendeel afkomstig uit Nederland, een deel is afkomstig uit Curaçao maar ook uit andere landen zoals de Verenigde Staten, Zwitserland, Italië, Luxemburg en België.
Deelt u de mening dat het niet het doel van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen was om een afkickkliniek op Curaçao te subsidiëren die alleen Nederlandse elite trekt en slechts toegevoegde waarde heeft voor die doelgroep? Deelt u de mening dat Jellinek Curaçao – gezien de subsidie die het heeft ontvangen en de voorwaarden die daaraan zijn verbonden – in tegenstelling tot wat nu het geval is wel degelijk een bijdrage dient te leveren aan de lokale verslavingszorg en het bevorderen van de lokale werkgelegenheid?
Zoals ook vermeld in de evaluatie van het PSNA die ik u per brief van 5 juli 2010 heb toegestuurd (kenmerk 2010–0000424387) is de doelstelling van PSNA tweeledig:
Bij de subsidieverlening is een aantal voorwaarden gesteld waaraan Jellinek Retreat moet voldoen om een zo positief mogelijke impact op Curaçao mogelijk te maken. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vragen 3 en 4 wordt hier op dit moment in belangrijke mate aan voldaan.
Op welke wijze gaat u de toezeggingen gedaan door de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestand doen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Jellinek Retreat wel een bijdrage gaat leveren aan de lokale verslavingszorg en aan de werkgelegenheid op Curaçao? Bent u bereid om de subsidie van 600 000 euro terug te vorderen als Jellinek Retreat zich hier niet voor gaat inzetten? Zo nee, waarom niet?
De tot nu toe overgemaakte gelden aan dit project betreffen voorschotten, die pas na afronding kunnen worden vastgesteld. Indien dan blijkt dat de resultaten niet conform afspraken zijn, zullen de gelden (deels) worden teruggevorderd. Definitieve werkgelegenheidscijfers zullen echter pas op het eind van het project bekend zijn en dienen daarna nog te worden geverifieerd. De eindrapportage van dit project wordt medio juni 2011 verwacht. Bovengenoemde tussenresultaten vertonen een duidelijke positieve trend.
Het gebrek aan opvang voor slachtoffers van mensenhandel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Te weinig opvang na mensenhandel»1 en de CoMensha jaarcijfers 2010?2
Het artikel in Trouw schetst de knelpunten die CoMensha ervaart bij het organiseren van opvang voor groepen slachtoffers van mensenhandel, die worden aangetroffen na geplande acties van opsporingsdiensten en Openbaar Ministerie. Deze knelpunten zijn mij bekend. Inmiddels is er door de Task Force aanpak mensenhandel – met instemming van CoMensha – een werkwijze opgesteld voor het organiseren van opvang bij dergelijke acties. Er wordt door de Task Force momenteel gewerkt aan een nader voorstel om de werkwijze aan te passen specifiek voor groepen slachtoffers van arbeidsuitbuiting (zie ook het antwoord op vraag 6.
De jaarcijfers van CoMensha laten evenals de jaren hiervoor een groei in het aantal slachtoffers zien. Enerzijds geeft deze groei aan dat de prioriteit die de aanpak van mensenhandel heeft zijn vruchten afwerpt. Door de intensieve opsporing worden immers meer slachtoffers aangetroffen. Anderzijds geven de cijfers aan dat mensenhandel een ernstig en complex probleem is dat stevig moet worden aangepakt. Om deze reden zal ik deze kabinetsperiode de aanpak van mensenhandel intensiveren door het verdubbelen van het aantal aangepakte criminele organisaties, waaronder organisatie die zich met mensenhandel bezighouden. Daarnaast zal ik de maximumstraffen voor mensenhandel verhogen.
Deelt u de mening dat het niet alleen uit humaan oogpunt een plicht is voor de overheid te zorgen voor voldoende opvang voor mensen die zijn uitgebuit, maar dat dit ook in het belang van de opsporing is omdat mensen die tot rust komen in de opvang eerder bereid zijn te verklaren tegen de daders van de gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Sinds wanneer bent u bekend met de cijfers van CoMensha waaruit blijkt dat er nog steeds te weinige bedden zijn voor slachtoffers van mensenhandel? Hebben deze cijfers u verrast? Zo nee, hoe kan het dat u in het algemeen overleg over mensenhandel op 31 maart 2011 ontkende dat er sprake was van een tekort aan opvangplaatsen en beweerde over de meest actuele cijfers te beschikken?
Ik heb regelmatig overleg met CoMensha en ben daarmee goed op de hoogte van de ontwikkelingen ten aanzien van het aantal slachtoffers. De cijfers verrassen mij dan ook niet. Tijdens het Algemeen Overleg heb ik aangegeven dat de situatie met betrekking tot de opvang aanmerkelijk is verbeterd sinds de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» van start is gegaan. Daarnaast heb ik opgemerkt dat er nog steeds een tekort is, maar dat er slechts sprake is van een wachtlijst van enkele plekken. De cijfers van CoMensha zijn hiermee niet in strijd.
Kloppen de cijfers van CoMensha niet of heeft u vorige week de Kamer niet goed of onzorgvuldig geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de vijftig extra bedden van de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel haast continu bezet zijn geweest? Welke conclusie verbindt u hieraan?
Dit klopt. Dit geeft aan dat er een grote behoefte is aan deze opvangplaatsen. Verdere conclusies zal ik trekken op basis van de evaluatie van deze pilot.
Is het waar dat grote groepen slachtoffers van mensenhandel, die bijvoorbeeld in de horeca of in de tuinbouw werkzaam zijn geweest en daarbij zijn uitgebuit, niet kunnen worden opgevangen in de reguliere opvang? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook voor deze grote groepen adequate opvang beschikbaar is?
Ja, grote groepen kunnen veelal niet in de reguliere opvang terecht. Om deze reden moeten er al tijdens de voorbereiding op acties van de opsporingsdiensten (waarbij deze groepen worden aangetroffen) tussen de betrokken instanties afspraken worden gemaakt over het beschikbaar stellen van opvangplekken. De bij vraag 1 bedoelde werkwijze van de Task Force aanpak mensenhandel wordt in de praktijk toegepast en op basis van door CoMensha aan te leveren casuïstiek gemonitord en zo nodig verbeterd. Bovendien werkt de Task Force aanpak mensenhandel momenteel een nader voorstel uit om de specifieke knelpunten betreffende de opvang van grote groepen slachtoffers van arbeidsuitbuiting op te lossen.
Bent u het eens met de observatie van CoMensha dat er gebrek is aan diversiteit van beschikbare opvangplekken en dat veel meer gedacht moet worden aan afspraken met woningcorporaties en gemeenten over tijdelijke huisvesting, eventueel aangevuld met ambulante hulpverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u naar aanleiding hiervan ondernemen?
In de praktijk kunnen slachtoffers van overige uitbuiting (bijvoorbeeld in de land- en tuinbouw) andere opvangbehoeften hebben dan slachtoffers van seksuele uitbuiting. In het kader van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» wordt door het WODC geëvalueerd in hoeverre de opvang van slachtoffers van mensenhandel structureel moet worden georganiseerd en of het mogelijk en wenselijk is om naar de aard van de uitbuiting een onderscheid te maken binnen de opvang. Op basis van deze evaluatie en het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal ik samen met de Minister voor Immigratie en Asiel en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een besluit nemen over de wijze waarop de opvang structureel moet worden georganiseerd.
Is het waar dat opsporingsdiensten (zoals de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD)) nu soms tijdelijk de opvang van slachtoffers financieren? Wat vindt u hiervan? Is het geld van de opsporingsdiensten hiervoor bedoeld? Zo nee, welke oplossing gaat u hiervoor bieden?
Dit is inderdaad voorgekomen. Ik ben van mening dat de middelen van de opsporingsdiensten hiervoor niet zijn bedoeld. Toepassing van de hiervoor genoemde werkwijze van de Task Force aanpak mensenhandel moet ertoe leiden dat de middelen van opsporingsdiensten hiervoor niet meer hoeven te worden aangewend.
Wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor de opvang van deze slachtoffers, de gemeente, CoMensha of het ministerie? Hoe is de financiering hiervan georganiseerd? Bent u bereid hierin voor meer duidelijkheid te zorgen?
Op basis van de evaluatie van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» en het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal een besluit worden genomen over de wijze waarop de opvang structureel dient te worden georganiseerd, en daarmee ook over de vraag welke instantie waarvoor verantwoordelijk is en hoe de financiering wordt geregeld.
Kunt u garanderen dat geen enkel slachtoffer tussen de wal en het schip valt, bijvoorbeeld omdat gemeenten naar elkaar wijzen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat voor alle slachtoffers van mensenhandel opvang beschikbaar is?
Ja zal – samen met Minister voor Immigratie en Asiel en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – mijn uiterste best doen om mede op basis van de evaluatie van de hiervoor genoemde pilot een solide en toekomstbestendige oplossing te vinden voor de structurele opvang van slachtoffers van mensenhandel.
Het Australische voorstel voor internationale rampenbestrijding |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het voorstel van uw Australische collega Kevin Rudd voor een systeem van mondiale rampenbestrijding?1
Ja, de Australische minister van Buitenlandse Zaken, Kevin Rudd, heeft recentelijk bepleit een systeem op te zetten om internationale reddingsteams te mobiliseren onmiddellijk na een ramp. Dit voorstel is nog niet verder door Australië uitgewerkt.
Deelt u zijn mening dat de bestrijding van grote natuurrampen in de afgelopen tijd te lang op zich liet wachten, waardoor minder mensen gered konden worden dan mogelijk was geweest bij een snellere internationale reactie?
Deze mening deel ik gedeeltelijk. In de reddingsfase na een ramp is snelheid van grote betekenis, de Internationale Adviesgroep van de Verenigde Naties (VN) voor Zoek- en Reddingswerk (INSARAG, International Search and Rescue Advisory Group) gaat uit van een periode van maximaal 72 uur dat mensen kunnen worden gered onder het puin. Reddingswerkzaamheden zijn allereerst de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van het getroffen land. De VN-noodhulporganisatie OCHA (Office for the Coordination of Humanitarian Affairs) is goed georganiseerd waar het gaat om de coördinatie van reddingsteams indien een internationaal hulpverzoek wordt gedaan. Op de website «Virtual OSOCC» van VN-OCHA melden reddingsteams zich onmiddellijk aan, de coördinatie ter plaatse vindt vaak plaats door VN-noodhulpteams (UNDAC, United Nations Disaster Assessment and Coordination). Uit recente ervaringen blijkt dat dit naar omstandigheden goed verloopt. Onduidelijkheid over de situatie ter plaatse of het uitblijven van een internationaal verzoek van het getroffen land zijn soms vertragende factoren voor de uitzending van reddingsteams. Ook worden teams uitgezonden zonder uitdrukkelijk verzoek van het getroffen land, wat de zinvolle inzet van reddingsteams soms bemoeilijkt.
Zo ja, bent u dan met hem van mening dat het op mondiale schaal organiseren van (bijdragen aan) rampenbestrijding duidelijke voordelen kan opleveren?
Zoals aangegeven is de coördinatie door de VN van de internationale respons in de reddingsfase reeds goed georganiseerd. Dat neemt niet weg dat het zinvol is om in VN-verband te streven naar verdere verbetering. Ook Australië volgt de lijn dat deze discussie in VN-verband moet worden gevoerd.
Zo ja, bent u dan bereid het initiatief van de heer Kevin Rudd zowel bilateraal als in EU-verband te ondersteunen, zodat er wellicht een mondiaal systeem van «rapid response» kan worden opgezet bij de bestrijding van grote (natuur)rampen?
Nederland ziet uit naar een nadere uitwerking van het voorstel tot versterking van de internationale rampenrespons. Nederland zal bij Australië bepleiten dat initiatieven aansluiten bij bestaande coördinatie van de internationale respons op rampen door de VN.
Het bericht dat de OV-chipkaart in de noordelijke provincies leidt tot duurdere busreizen |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat de introductie van de OV-chipkaart in de noordelijke provincies leidt tot duurdere busreizen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat vier van de vijf ritten met de OV-chipkaart in de regio Groningen en Drenthe duurder zijn dan met de strippenkaart; gemiddeld € 0,30 en met uitschieters naar € 1,50? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Zo nee, bent u bereid dit (ook voor de provincie Friesland) uit te laten zoeken?
Eén van de criteria voor het uitzetten van de strippenkaarten is een, voor de totaliteit van de reizigers, kostenneutrale overgang van strip naar chip. Een onafhankelijke commissie, de Commissie Kist, onderzoekt deze kostenneutraliteit voordat de strippenkaarten worden afgeschaft. Kostenneutraliteit betekent dat de opbrengsten per overheid bij gelijkblijvende reizigersvolumes zowel voor de strippenkaart als voor het reizen op saldo met de OV-chipkaart ongeveer even hoog zullen zijn. De commissie heeft het onderzoek in Groningen en Drenthe nog niet afgerond. Ik kan de beweringen dus niet bevestigen noch ontkennen.
In Friesland is het onderzoek al afgerond. De overgang in Friesland is kostenneutraal voor de reizigers. Zie mijn brief van 23 november 2010 (Kamerstukken II, 23 645, nr. 391).
Wat is uw oordeel over de uitspraak van een woordvoerder van het OV-bureau Groningen Drenthe, dat mensen die gewend waren met een strippenkaart te reizen, erop achteruit gaan? Vindt u een dergelijke constatering te rijmen met het uitgangspunt dat de OV-chipkaart voor reizigers kostenneutraal zou worden ingevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van die zelfde woordvoerder van het OV-bureau Groningen Drenthe dat door de wijze van introductie er «vanwege de chipkaart geen bussen geschrapt hoeven te worden»?
Het OV-bureau Groningen/Drenthe heeft mij laten weten dat zij aan het Dagblad van het Noorden heeft gemeld, dat wanneer de opbrengsten dalen er wellicht bussen moeten worden geschrapt. Of dat zo is en hoeveel bussen er moeten rijden in de provincies Groningen en Drenthe is een verantwoordelijkheid van het OV bureau Groningen/Drenthe.
Bent u, gezien de vergaande aannames van verschillende regio’s over de verschuiving die zou plaatsvinden van de aanschaf van «losse» kaartjes in bus (of tram) naar de OV-chipkaart, bereid om bijvoorbeeld één jaar nadat de OV-chipkaart overal verplicht is gesteld na te gaan of deze aannames waarop de kostenneutraliteit gebaseerd is kloppen? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Op 19 april jl. is de motie Van Gent en Haverkamp aangenomen. Hierin wordt de regering wordt verzocht om één jaar nadat de OV-chipkaart in een regio verplicht is gesteld, en desgevraagd door consumentenorganisaties, in maximaal drie regio’s de Commissie Kist na te laten gaan of het uitgangspunt van kostenneutraliteit daadwerkelijk gehaald is en de Kamer te informeren over zowel de aanvragen door consumentenorganisaties alsmede de uitkomsten.
Ook heeft het lid Van Gent het kabinet verzocht om binnen twee weken de Tweede Kamer te laten weten hoe gevolg wordt gegeven aan deze motie. Conform dit verzoek zal ik u hierover in een separate brief informeren.
Kunt u deze vragen in elk geval beantwoorden voordat u een besluit neemt over het uitzetten van het Nationaal Vervoerbewijs (NVB) in de noordelijke provincies?
Ja, dat heb ik bij deze gedaan.
Zorg voor kinderen met een meervoudige zorgvraag |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending, waarin o.a. de moeder van Lucas haar verhaal doet?1
Ja.
Staat u nog steeds achter het principe dat mensen mogen kiezen uit zorg in een instelling en/of natura?
Mijn uitgangspunt blijft dat cliënten mogen kiezen bij welke zorgaanbieder zij de zorg in natura willen afnemen.
Bent u ervan op de hoogte dat in theorie mensen keuzevrijheid in zorg hebben, maar in praktijk niet, want Lucas heeft autisme en is licht verstandelijk beperkt en krijgt daarvoor een Persoongebonden Budget (PGB) voor verzorging en begeleiding, maar niet voor behandeling? Deelt u de mening dat er ook een PGB voor de behandeling beschikbaar moet komen? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet en hoe moet Lucas dan behandeld worden?
Vanaf de invoering van het pgb is het nooit mogelijk geweest om het pgb in te zetten voor behandeling en dat uitgangspunt deel ik nog steeds. Ik vind het uit kwalitatief oogpunt niet verantwoord dat het pgb kan worden ingezet voor de functie Behandeling. Alleen de professionele behandelaar kan mijns inziens beoordelen welke behandeling nodig is en of de behandeling tot goede resultaten leidt. Deze beoordeling wil ik niet bij de budgethouder neerleggen.
Deelt u de mening dat het Centrum voor Consultatie en Expertis (CCE) ook moet kunnen begeleiden/bemiddelen indien complexe zorg via een PGB wordt aangevraagd? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het pgb is uitdrukkelijk bedoeld voor cliënten die zelf in staat zijn hun zorg in te kopen. Bij keuze voor pgb is de cliënt zelf verantwoordelijk voor de inkoop van zorg, dat is inherent aan het pgb.
Geld bieden aan illegalen om Nederland te verlaten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Illegalen wordt geld geboden om te vertrekken»?1
Ja.
Klopt het dat door de Dienst Terugkeer en Vertrek geld wordt geboden aan illegalen om Nederland te verlaten?
Ja, in een beperkt aantal gevallen wordt aan vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten een financiële bijdrage geboden.
Kunt u aangeven sinds wanneer door DT&V geld wordt geboden aan illegalen om Nederland te verlaten?
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is opgericht in 2007 en biedt sindsdien voor zover noodzakelijk in voorkomende individuele gevallen aan vreemdelingen een financiële bijdrage ter ondersteuning van het vertrek uit Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel vreemdelingen in 2010 geld is geboden om te vertrekken?
In 2010 is aan circa 140 vreemdelingen een financiële bijdrage verstrekt.
Kunt u aangeven om wat voor bedragen het gaat per persoon?
De gemiddelde bijdrage die vanaf de start in 2007 tot en met 31 maart 2011 is verstrekt bedraagt circa € 840,- per persoon.
Wat is het totale budget dat hiervoor aangewend kan worden?
In de rijksbegroting zijn middelen toegekend aan DT&V (zie ook antwoord op vraag 7) voor de uitvoering van het terugkeerbeleid. Hiertoe behoren ook de middelen die nodig zijn om in specifieke gevallen financiële belemmeringen voor terugkeer weg te nemen. De middelen maken deel uit van het totale budget dat DT&V heeft om de terugkeer te realiseren en zijn niet speciaal geoormerkt.
Zijn deze bedragen voorzien in de begroting van de DT&V dan wel van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Indien ja, waar op de begroting is dit budget terug te vinden?
De begroting voor Vreemdelingen is terug te vinden in artikel 15 van de begroting van het Ministerie van Justitie2. Ook het terugkeerbeleid is op dit artikel terug te vinden. De middelen voor de DT&V staan vermeld onder artikel 15.3.5. De middelen voor de DT&V zijn bestemd voor de uitvoering van het terugkeerbeleid. Hiertoe behoort ook het in specifieke gevallen wegnemen van financiële belemmering voor terugkeer. Overigens zal de begroting voor Vreemdelingen per 2012 in de BZK-begroting terug te vinden zijn in artikel 4.
Hoe verhouden de bedragen van de DT&V zich tot het geld dat de Internationale Organisatie voor Migratie aan vrijwillig vertrekkende vreemdelingen meegeeft?
Het gemiddelde bedrag van circa € 840,- dat door de DT&V wordt verstrekt, is aanzienlijk lager dan de bijdrage die door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in veel gevallen aan ex-asielzoekers kan worden aangeboden. De IOM kan, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en het moment waarop de vreemdeling besluit gebruik te maken van de IOM-ondersteuning, een financiële ondersteuning bieden van € 1 750,- per volwassene of alleenstaande minderjarige vreemdeling en € 880,- per kind dat deel uit maakt van het gezin.
Is het ministerie op de hoogte van deze werkpraktijk van de DT&V?
De DT&V maakt onderdeel uit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het departement is bekend met de werkwijze van de DT&V ten aanzien van het in specifieke gevallen verstrekken van een financiële bijdrage aan vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten.
Welke andere methoden hanteert DT&V om vreemdelingen tot vertrek te bewegen en zijn daarvoor richtlijnen gegeven?
Tijdens de uitvoering van het vertrektraject wordt de vreemdeling op diverse manieren bewogen tot zelfstandig vertrek. De DT&V voert vertrekgesprekken met de vreemdeling. In deze gesprekken worden belemmeringen en mogelijkheden om tot vertrek te komen geïnventariseerd en wordt de mogelijkheid om gebruik te maken van bepaalde faciliteiten besproken. Hoewel wordt ingezet op zelfstandig vertrek wordt indien het belang van de openbare orde dit vordert (bijvoorbeeld bij aanwijzingen dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan toezicht), direct overgegaan tot vrijheidsontneming ingevolge artikel 59 Vreemdelingenwet 2000.
Wat zijn de aantoonbare effecten van deze methoden op de terugkeer van vreemdelingen?
De effectiviteit van de activiteiten die de DT&V in het kader van het bevorderen van het zelfstandige vertrek uitvoert, kan niet worden beoordeeld zonder ook de andere omstandigheden in een zaak daarbij te betrekken. Alle activiteiten die in het kader van het zelfstandige dan wel gedwongen vertrek van de vreemdeling worden ondernomen, worden immers in de vorm van maatwerk op elke specifieke zaak afgestemd.
Hoe wordt voorkomen dat door het bieden van geld een draaideureffect ontstaat waarbij vreemdelingen opnieuw naar Nederland komen?
De DT&V maakt alvorens over te gaan tot de verstrekking van een financiële bijdrage een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen. Een financiële bijdrage wordt niet standaard aangeboden, zodat hieromtrent, noch omtrent de hoogte ervan, op voorhand zekerheid bestaat bij de vreemdeling. Tevens wordt de vreemdeling meegegeven dat hem slechts éénmaal een dergelijke ondersteuning wordt verstrekt. Daarnaast is bij een eventuele terugkeer naar Nederland de vreemdeling reeds bekend en kan hij worden teruggestuurd naar het land van herkomst.
Welke groepen komen hiervoor in aanmerking en welke doelstelling ligt aan deze methoden ten grondslag? Is het doel louter om mensen uit Nederland te laten vertrekken of wordt ook juist beoogd om mensen in hun land van herkomst te helpen bij een nieuwe start aldaar?
Alle vreemdelingen uit de doelgroep van de DT&V kunnen in beginsel in aanmerking komen voor de genoemde financiele bijdrage. De financiële bijdrage dient om eventuele belemmeringen bij het vertrek weg te nemen. Deze belemmeringen kunnen zowel op het gebied van het feitelijke vertrek uit Nederland als op een nieuwe start in het land van herkomst betrekking hebben. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat voor deze werkwijze duidelijke werkafspraken nodig zijn waarbij ook toezicht op de uitvoering mogelijk is?
Nee. Op grond van artikel 6.1 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) is de minister bevoegd om, bij uitoefening van zijn bevoegdheid tot uitzetting als bedoeld in artikel 63, tweede lid, Vreemdelingenwet, alle daartoe benodigde handelingen te verrichten. De DT&V is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving ter zake vertrek en uitzetting. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig bereidt de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland voor. De DT&V kan daarbij maatwerk leveren ten aanzien van financiële knelpunten die het vertrek van de vreemdeling belemmeren. De DT&V maakt, voorafgaand aan het toekennen van een financiële bijdrage, in alle gevallen een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen.
Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van ondersteuning bij vrijwillige terugkeer primair de assistentie van de Internationale Organisatie voor Migratie in Nederland (IOM) van toepassing is. De IOM verleent daarbij ondersteuning, en in voorkomende gevallen ook een financiële ondersteuningsbijdrage bij terugkeer.
Zijn er werkafspraken dan wel richtlijnen vanuit het ministerie gegeven over de mogelijkheden en bedragen die hierbij geboden kunnen worden? Indien ja, wat houden deze werkafspraken dan wel richtlijnen in?
Zie antwoord vraag 14.
Wat betekent de door het kabinet beoogde strafbaarstelling van illegaliteit voor deze vertrekmethode?
Zoals bij uw Kamer bekend, wordt momenteel de beoogde strafbaarstelling illegaliteit uitgewerkt. Ik ben voornemens om nog voor de zomer van dit jaar, in reactie op het onderzoek «de illegalenschatting» van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie, uw Kamer mijn aanpak van illegaal verblijf aan te bieden. Verschillende aspecten van de strafbaarstelling van illegaal verblijf worden meegenomen, waaronder deze vertrekmethode.
Eventueel gebruik van munitie met verarmd uranium en clustermunitie |
|
Frans Timmermans (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA), Jasper van Dijk , Harry van Bommel |
|
![]() |
Welke praktische consequenties verbindt u aan uw steun voor de resolutie 65/55 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) die op 13 januari 2011 is aangenomen, te meer daar de regering van mening is dat het bij verarmd uranium gaat om «sterk vervuilend spul»?1
De regering is voorstander van verder onderzoek naar de gezondheidseffecten van verarmd uranium houdende munitie. Het ministerie van Defensie volgt de onderzoeken naar gezondheidseffecten van bestanddelen van munitie en van de daarin toegepaste metalen en metaallegeringen. Als daar aanleiding voor is, wordt aanvullend onderzoek gedaan. Waar sprake is van risico's of mogelijke risico's zijn voorzorgsmaatregelen van toepassing. Voor situaties waar sprake is van mogelijke blootstelling van personeel aan resten van munitie met verarmd uranium is door het ministerie van Defensie een richtlijn met voorzorgsmaatregelen opgesteld.
Paragraaf 3 van VN resolutie A/65/55 verzoekt de Secretaris-Generaal van de VN om relevante internationale organisaties te verzoeken om hun studies naar de mogelijke effecten van munitie met verarmd uranium op de volksgezondheid voort te zetten. De regering neemt met belangstelling kennis van dergelijk onderzoek en waardeert de inspanningen die op dit gebied door internationale organisaties en onderzoeksinstellingen worden verricht.
De huidige kennis van de gezondheidseffecten op lange termijn van metalen en metaallegeringen biedt onvoldoende aanleiding voor een internationaal moratorium. Omdat bepaalde metalen of metaallegeringen noodzakelijk zijn voor de effectiviteit van de munitie is een dergelijk moratorium bovendien niet wenselijk. Bovendien acht de regering een moratorium met brede reikwijdte in internationaal verband niet realistisch, gezien de standpunten van diverse landen in het verleden. Wij verwijzen hierbij ook naar onze brief aan de Tweede Kamer van 11 maart 2010 (Kamerstuk 31 123-X / 31 123-Y nr. 82).
Welke stappen onderneemt u om verontreiniging van het milieu te voorkomen, zoals voorgesteld door het Milieuprogramma van de VN UNEP in resolutie A/65/55 paragraaf 3? Welke stappen bent u bereid te nemen over te gaan op het instellen van een moratorium op het gebruik van verarmd uranium?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om op grond van VN resolutie A/65/55 paragraaf 6, de Verenigde Staten, Israël, Rusland en Groot-Brittannië te vragen de coördinaten vrij te geven van de locaties waar ooit met munitie met verarmd uranium is geschoten? Indien neen, waarom niet?
Paragraaf 6 van VN-resolutie A/65/55 nodigt lidstaten van de VN die munitie met verarmd uranium hebben gebruikt uit om – op verzoek van landen waar dit type munitie gebruikt is – informatie te verschaffen over de inzet van die munitie. Aangezien de resolutie deze uitnodiging al doet, ziet de regering geen aanleiding deze uitnodiging te herhalen.
Bent u bereid vast te stellen wat voor munitie met verarmd uranium in Libië is gebruikt? Bent u bereid er bij de VS op aan te dringen geen wapens met verarmd uranium te gebruiken bij handhaving van resolutie 1973 in Libië?2 Indien nee, hoe verhoudt zich dat tot ondersteunen van A65/55? Indien wapens met verarmd uranium zijn gebruikt in Libië, bent u bereid aan te dringen op het doen nemen van beschermende maatregelen voor burgerbevolking? Indien nee, waarom niet?
Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten heeft de inzet van munitie met verarmd uranium bij operaties door de VS niet kunnen bevestigen. Nederland gebruikt geen munitie waarin verarmd uranium is verwerkt. Nederlandse F-16»s nemen deel aan de NAVO operaties op grond van resoluties 1970 en 1973 van de VN-Veiligheidsraad. De Nederlandse F-16»s worden alleen ingezet voor handhaving van het wapenembargo en de no fly zone.
Waarom bent u niet bereid meer in te zetten op een moratorium op het gebruik van wapens met verarmd uranium als u zich tegelijkertijd verplicht voelt beschermingsmaatregelen te treffen voor personeel van de krijgsmacht tegen besmetting?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om als ondertekenaar van Conventie over Clustermunitie er op toe te zien dat geen clustermunitie wordt gebruikt in Libië door staten die de conventie niet hebben ondertekend? Zo ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet? Bent u bereid te informeren bij de landen die de no-fly-zone boven Libië uitvoeren of zij gebruik maken van clustermunitie? Indien nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en kunt de Kamer over uw bevindingen informeren?4
Het Mor Gabriël klooster |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de bevindingen van de EU-vertegenwoordiger, aanwezig bij het proces over de onteigening van landerijen van het Mor Gabriël klooster, over het verloop en de uitkomst van het proces delen met de Kamer?1
De EU-vertegenwoordiger was niet aanwezig bij deze specifieke zitting omdat het niet bij elke rechtzaak in Turkije mogelijk is om aanwezig te zijn. Eerder heb ik u geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen in deze rechtszaak (ref. DWM-166/11; DWM-144/11). De volgende zitting is op 4 mei a.s. en betreft een strafzaak tegen de voorzitter van de Stichting Mor Gabriël in Midyat; hij wordt beschuldigd van het bezetten van staatsgrond, hierbij zal een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade aanwezig zijn.
Bent u bereid om in de Raad van Ministers van de Raad van Europa Turkije te vragen de onteigening terug te draaien en binnen twee weken antwoord te geven op de vragen?
Mede op aandringen van Nederland, heeft de EU-vertegenwoordiging in Turkije op 15 februari jl. bij de Turkse regering gedémarcheerd, om namens alle EU-lidstaten haar zorg uit te spreken over het verloop van de Mor Gabriël-rechtszaak. Verder heeft Nederland zich herhaaldelijk in Raad van Europa-verband hiervoor ingezet, waarbij de godsdienstvrijheid voor alle Turkse inwoners werd benadrukt. Ook heb ik zelf mijn zorgen geuit over deze zaak in consultaties met mijn Turkse collega op 2 februari jl.
Het Kabinet zal zowel de multilaterale (EU en Raad van Europa) als reguliere bilaterale contacten blijven aanwenden om aandacht te vragen voor de rechten van (religieuze) minderheden in Turkije. Dit zal ook in gesprekken met de Turkse Ambassadeur aan de orde komen.
Bent u bereid hierover met de Turkse ambassadeur te spreken en hem te verzoeken aan de Turkse regering de rechtszaken van de overheid tegen het Mor Gabriel klooster in te trekken en resolutie 1704 van de Raad van Europa na te leven?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet vergoeden van een kuur in Davos voor ernstig zieke longpatiënten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het gegeven dat verzekeraar Univé via een kort geding is gedwongen een kuur in Davos te vergoeden voor een ernstig zieke astmapatiënt waarvoor in Nederland geen goede behandeling voorhanden is?1
Het is niet aan mij als Minister om een oordeel te vellen over een verstrekkingengeschil tussen een verzekerde en een zorgverzekeraar noch over een uitspraak van de rechtbank hierover.
Onderkent u de gesignaleerde trend van de kliniek en de patiëntenvereniging Nederland Davos dat verzekeraars in toenemende mate de behandeling in het Nederlandse ziekenhuis in Davos weigeren, ondanks medisch adviezen van de behandelend specialist bij patiënten waar de behandeling in Davos een laatste redmiddel is? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Ik heb geen zicht op de mate waarin verzekeraars verstrekkingen aan verzekerden weigeren. Ik heb evenmin zicht op het aantal procedures dat bij de rechtbank hieromtrent wordt gevoerd en hoe deze uitpakken voor de verzekeraar danwel de verzekerde. Ik heb bij de SKGZ (Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen) navraag gedaan of zij op basis van de voorgelegde klachten en geschillen een trend zien. Het SKGZ herkent deze trend echter niet. Zij hebben sinds 2006 in zes kwesties betreffende een (voorgenomen) verblijf in het Nederlands Astmacentrum in Davos (NAD) bemiddeld. De Geschillencommissie heeft sinds 2006 geen bindende adviezen gegeven, er is op dit moment één geschil in behandeling.
Is het waar dat zorgverzekeraars vrijwel alle procedures als het gaat om behandeling van longpatiënten in Davos verliezen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet ongepast dat Univé zegt het besluit van de rechter te respecteren maar haar beleid inzake Davos niet te veranderen? Is een zorgverzekeraar er niet om die zorg te vergoeden die «state of the art» is?
Opname en behandeling in een astmacentrum behoort tot een te verzekeren prestatie krachtens de Zorgverzekeringswet en aanverwante regelgeving. Het CVZ heeft op verzoek van een zorgverzekeraar op 25 februari 2008 een uitspraak gedaan inzake de behandeling in het NAD. In dit advies geeft het CVZ aan dat de individuele medische toestand van de patiënt het uitgangspunt is voor de medische indicatie voor opname in een astmacentrum (of voor een medische behandeling van welke aard dan ook). Een medisch specialist kan de indicatie voor opname in een astmacentrum, of specifiek voor behandeling in het NAD, geven. Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen, mede op basis van de medische indicatie van de medisch specialist, of een verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen op opname en behandeling in het NAD. De individuele omstandigheden van het geval geven hierbij de doorslag en er mag een doelmatigheidsafweging worden gemaakt. In het bijzonder moet worden afgewogen of ambulante begeleiding niet voldoende is. Voor opname in het NAD geldt overigens dat het hebben van een allergie voor huisstofmijt een doorslaggevende rol kan spelen. Het NAD is namelijk zo hoog gelegen dat hier de huisstofmijt niet kan leven.
Wat acht u uw rol in deze? Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun rol als zorgverzekeraar die het belang van de patiënt centraal hoort te stellen?
Zoals ik aan heb gegeven in mijn reactie op vraag 1, ga ik niet over geschillen tussen zorgverzekeraars en verzekerden. De rechten van de verzekerde zijn vastgelegd in de zorgpolis, dat is de overeenkomst tussen een verzekeringnemer en een zorgverzekeraar waarin de gesloten zorgverzekering is vastgelegd. De zorgverzekering moet voldoen aan hetgeen bij of krachtens de Zvw is geregeld. Indien zich een (verstrekkingen)geschil voordoet tussen een verzekeraar en een verzekerde, kan de verzekerde terecht bij de SKGZ. Ook de weg naar de rechtbank staat open.
Is het wenselijk de criteria op grond waarvan patiënten in aanmerking komen voor behandeling in het astmacentrum in Davos nader te preciseren om willekeur te voorkomen? Dient niet de indicatiestelling van de specialist doorslaggevend te zijn?2 Kunt u uw standpunt nader toelichten?
De indicatiestelling van de specialist is een belangrijk, maar niet zonder meer doorslaggevend, criterium voor vergoeding uit de Zvw. De uitspraak van het CVZ biedt mijn inziens voldoende kader voor de zorgverzekeraar. Zie ook mijn beantwoording op vraag 4.