Een nieuw geitenpaadje voor stikstof-vergunningverlening: wordt intern salderen het nieuwe extern salderen |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat uit de natuurdoelanalyses van de provincie Noord-Brabant is gebleken dat de natuur in een dermate slechte staat is vanwege stikstofneerslag, dat elke «stikstofwinst» die ontstaat uit het staken van een vervuilende activiteit naar de natuur dient te gaan, met als consequentie dat extern salderen met natuurvergunningen1 is stilgelegd?2
De natuurdoelanalyses laten zien wat de huidige toestand is van de Natura 2000-gebieden en of de natuurdoelen met de huidige maatregelen bereikt worden. Wanneer dat nog niet het geval is, dan maakt de natuurdoelanalyse inzichtelijk waar de knelpunten («drukfactoren») zitten die nog opgelost moeten worden om de doelen te halen en wat dus de richting is voor aanvullende maatregelen. Provincies gebruiken deze analyses bij de gebiedsgerichte aanpak voor het halen van de doelen op het terrein van stikstofgevoelige natuur. De provincie Noord-Brabant heeft naar aanleiding van de conclusies uit de natuurdoelanalyses besloten om voorlopig geen vergunningen te verlenen voor activiteiten met stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden, omdat niet kan worden aangetoond dat de betrokken stikstofdepositiedaling niet nodig is om behoud van de natuur te borgen of de instandhoudingsdoelstellingen te halen (additionaliteitsvereiste).
Kent u deze antwoorden van het college van burgemeesters en wethouders (hierna: het college) van Breda, waarin het college schrijft de stop op extern salderen te omzeilen door gebruik te maken van intern salderen voor een woningbouwproject?3
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit woningbouwproject stikstofneerslag zal veroorzaken op het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos, dat ernstig onder druk staat door stikstof, omdat de veilige stikstofgrens van de habitats met honderden molen per hectare per jaar wordt overschreden?4
Voor specificaties van het genoemde project verwijs ik u naar het college.
Kunt u bevestigen dat een natuurvergunning geldt voor een specifieke activiteit op een bepaalde plek (en dus niet slechts gebonden is aan de grond, onafhankelijk van de activiteit)?
Een natuurvergunning wordt inderdaad afgegeven voor een specifieke activiteit, maar wat betreft stikstofdepositie hoeft geen nieuwe natuurvergunning te worden aangevraagd als de initiatiefnemer zijn natuurvergunning wil gebruiken voor het verrichten van een andere activiteit op dezelfde locatie en die andere activiteit blijft binnen de eerder toegestane hoeveelheid stikstofdepositie («intern salderen»). Intern salderen is op dit moment vergunningvrij.5
Kunt u bevestigen dat intern salderen bedoeld is voor een aanpassing binnen eenzelfde activiteit of binnen hetzelfde bedrijf op dezelfde plek en dat hier momenteel geen vergunningsplicht voor geldt?
Zie antwoord op vraag 4.
Beaamt u dat de uitvoering van een agrarisch bedrijf op agrarische grond een volledig andere activiteit is dan woningbouw op diezelfde grond en dat hiervoor ook een wijziging van de bestemming van de grond nodig is?
Ja.
Is voor de ontwikkeling van het woningbouwproject Woonakker in Breda het bestemmingsplan van de grond gewijzigd? Zo nee, op welke manier is het dan mogelijk dat gebouwd gaat worden op voorheen agrarische grond?
Het college schrijft in een raadsbrief dat voor de realisatie van de woonwijk een bestemmingsplanwijziging nodig is. Dit traject is nog niet afgerond. Op 23 juni 2023 is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd.6 De verwachting is dat de gemeenteraad het bestemmingsplan eind dit jaar zal vaststellen.7
Klopt het dat het mogelijk maken van woningbouw (voor wat betreft de stikstofuitstoot) door het staken van een agrarische activiteit normaal gesproken onder extern salderen valt?
Nee, dit klopt niet. Waar agrarische activiteiten plaatsmaken voor woningbouw wordt regelmatig interne saldering toegepast. De stikstofuitstoot in de nieuwe situatie (in dit geval een woonwijk) wordt dan vergeleken met de oude situatie (in dit geval agrarisch gebruik). Een vergelijkbaar voorbeeld daarvan is een situatie waarin woningen zouden worden gebouwd op grond waar voorheen kassen stonden. Als referentiesituatie geldt de feitelijk legale situatie voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan.
Extern salderen heeft betrekking op de afname van de stikstofdepositie als gevolg van verdwijnende of verminderende activiteiten buiten het plan- of projectgebied. Het college schrijft dat voor het hierboven genoemde project aanvankelijk extern saldo zou worden benut, afkomstig van een veehouder buiten het plangebied. Als gevolg van het besluit van de provincie om extern salderen tijdelijk niet toe te staan, kan deze stikstofruimte niet gebruikt worden en zal daarom aan de natuur toekomen.
Kunt u bevestigen dat het college van Breda toegeeft in eerste instantie extern te hebben willen salderen, maar pas na de «vergunningenstop» van de provincie Noord-Brabant naar een andere oplossing te hebben gezocht, namelijk het geitenpaadje van het intern salderen?5
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 8, geeft het college van Breda inderdaad aan dat al vroeg in het project is ingezet op extern salderen. Het college verklaart dit doordat in het project sprake is van de aankoop van gronden van een nabijgelegen agrariër, die daardoor ook moest stoppen met vee houden.9 Toen extern salderen niet langer mogelijk was, zijn de mogelijkheden van intern salderen verkend. De classificatie van «geitenpaadje» is hier onterecht, aangezien intern salderen een in jurisprudentie geaccepteerd en regelmatig toegepast instrument is om activiteiten mogelijk te maken.
Is deze gang van zaken wat betreft intern salderen tussen verschillende activiteiten volgens u in lijn met de daarvoor geldende beleidsregels?
Er zijn bij mijn ministerie geen beleidsregels bekend voor intern salderen in de provincie Noord-Brabant. Met het vervallen van de vergunningplicht voor intern salderen (de zogenoemde verslechteringsvergunning)10 hebben de voorheen geldende provinciale beleidsregels intern salderen materieel geen betekenis meer. Er is immers geen bevoegdheid meer waarop deze beleidsregels betrekking kunnen hebben.
Handelt het college van Breda volgens u in de geest van de «vergunningenstop» van de provincie Noord-Brabant en in de geest van de Europese Habitatrichtlijn, die stelt dat beschermde natuur beschermd moet worden en niet achteruit mag gaan?
Als het college aangeeft dat het project in kwestie met vergunningvrij intern salderen doorgang kan vinden, is dat niet in strijd met de «vergunningenstop».
Deelt u het inzicht dat in uitvoering van de Habitatrichtlijn de volledige «stikstofwinst» van de gestopte agrarische activiteit naar de natuur moet gaan, om deze te kunnen herstellen?
Wat nodig is voor de natuur is onderwerp van de natuurdoelanalyses en gebiedsplannen, waarvoor in eerste instantie provincies aan zet zijn. Over dit specifieke geval schrijft de gemeente dat «de stikstof die eerst, na afroming, voor extern salderen gereserveerd was nu geheel ten goede [komt] aan het Ulvenhoutse Bos doordat de betreffende agrariër geen vee meer houdt».11
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de gemeente Breda de beleidsregels voor intern salderen op een juiste manier volgt, gezien uw eerdere uitspraak dat «de tijd van geitenpaadjes voorbij is»?6
Zie het antwoord op vraag 10.
Wanneer komt uw voorstel voor de wetswijziging die een vergunningsplicht voor intern salderen herintroduceert, zodat bevoegde gezagen hier opnieuw grip op kunnen krijgen, naar de Tweede Kamer?
Zolang ik niet weet of het wetsvoorstel wel of niet controversieel wordt verklaard, kan ik geen inschatting geven van het verdere tijdpad.
Indien andere onderdelen van deze wetswijziging (onverhoopt) controversieel worden verklaard, bent u dan bereid alsnog het onderdeel over de vergunningsplicht voor intern salderen (als aparte wetswijziging) naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de beslissing van de Tweede Kamer over controversieel verklaring af en ik bezie daarna of dit een optie zou kunnen zijn.
Het bericht Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen»?1
Ja dit artikel is bij mij bekend.
Kunt u de documenten waar NRC inzag in heeft gekregen naar de Kamer sturen? Heeft u daar zelf al naar gekeken?
De documenten waar NRC inzage in heeft gekregen zijn niet bij mij bekend. In verband met de bescherming van het brongeheim van journalisten zijn de stukken niet opgevraagd bij NRC. Ik heb wel navraag gedaan bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord en de gemeente Venlo. Ook bij hen is niet bekend in welke stukken NRC inzage heeft gekregen.
Zijn er momenteel voldoende middelen en capaciteiten beschikbaar om toezicht te houden op bedrijven zoals Claessen Tankcleaning en andere potentiele vervuilers? Zo niet, welke stappen onderneemt u om de capaciteit te vergroten?
Het beeld dat in het NRC artikel wordt geschetst over de misstanden bij Claessen Tankcleaning is zeer ernstig. Burgers hebben het recht om erop te vertrouwen dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen voor een schone, veilige en gezonde leefomgeving. Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op milieuregelgeving werken onder andere omgevingsdiensten, gemeentes, provincies, waterschappen en het Rijk samen om bedrijven te controleren.
Het soort situaties als bij Claessen Tankcleaning maken inzichtelijk waar knelpunten zitten op het gebied van middelen, capaciteit en duiding van signalen in het VTH-stelsel. Als stelselverantwoordelijke voor het VTH-stelsel werk ik samen met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie en Veiligheid (JenV), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging voor Nederlandse Gemeentes (VNG), de Unie voor Waterschappen (UvW) en Omgevingsdienst NL (ODNL) in het interbestuurlijk programma versterking VTH- stelsel (IBP VTH) om deze knelpunten aan te pakken door het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer2.
Het recente tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH3 laat zien dat er afgelopen twee jaar inzet is gepleegd om het VTH-stelsel te versterken. Het aantal fte dat beschikbaar is voor VTH-taken bij omgevingsdiensten is gegroeid met 8,6%. De groei is vooral zichtbaar voor toezichthouders (6,6%), buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) (22%) en juristen (18%). Dit heeft zich ook vertaald in een groei van de totale uitgaven van omgevingsdiensten.
Daarnaast is via een specifieke uitkering een extra financiële impuls gegeven aan de omgevingsdiensten van in totaal € 14,4 miljoen. Ook is een subsidie van € 5,1 miljoen aan Omgevingsdienst NL (ODNL) gegeven.
Welke instanties hebben in voorgaande jaren Claessen Tankcleaning geinspecteerd? Hebben deze diensten in deze specifieke casus samengewerkt?
Voor de feitelijke informatie over de inspecties op het gebied van milieu heb ik contact gezocht met de gemeente Venlo. De gemeente is bevoegd gezag voor Claessen Tankcleaning en in die hoedanigheid eindverantwoordelijk voor VTH milieu. De omgevingsdienst RUD Limburg Noord is gemandateerd uitvoerend toezichthouder. De gemeente heeft in beantwoording van Raadsvragen een tijdlijn opgesteld van het dossier Claessen Tankcleaning en deze met mij gedeeld4. U treft deze tijdlijn bijgaand aan. Uit deze tijdlijn blijkt dat er inspecties zijn gedaan door de omgevingsdienst RUD Limburg Noord, de plaatselijke brandweer, het Waterschap Limburg en de veiligheidsregio Limburg Noord. Tevens blijkt uit deze tijdlijn dat er in de voorgaande jaren contact is geweest tussen de gemeente Venlo, bovengenoemde diensten, politie, Openbaar Ministerie (OM) en de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat bij dit bedrijf in de afgelopen jaren meerdere keren is geïnspecteerd. De Arbeidsinspectie merkt op dat haar toezicht gericht is op de werkgever en wat deze moet, of had moeten doen, om de werknemers te beschermen. De Arbeidsinspectie staat op diverse niveaus in contact met collega- diensten en -overheden om met name in de informatiepositie elkaar verder te kunnen versterken bij de eigen taakuitvoering.
Acht u de versnippering van diensten en bevoegdheden problematisch? Wat wordt eraan gedaan om dit tegen te gaan?
Alle partijen in het VTH-stelsel zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het goed functioneren van het stelsel. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid spreek ik partijen aan op de eigen rol en verantwoordelijkheden in het stelsel. Ik ben aan het onderzoeken of mijn mogelijkheden binnen het huidige stelsel hiervoor toereikend zijn.
Binnen het VTH-stelsel zie ik zowel versnippering in de taakuitvoering als in de organisatie van de uitvoerende omgevingsdiensten. Een voorbeeld van versnippering in de casus van Claessen Tankcleaning is de organisatievorm van de omgevingsdienst RUD Limburg Noord. Deze omgevingsdienst functioneert als netwerkorganisatie. Op papier zijn verantwoordelijkheden geregeld, maar in de praktijk voldoet dit niet aan de gewenste organisatievorm. Daarom wil ik dat alle omgevingsdiensten in Nederland gaan voldoen aan dezelfde set criteria om zo robuust hun taken uit te kunnen voeren. Deze robuustheidscriteria en het proces om tot robuuste omgevingsdiensten te komen, zijn inmiddels bestuurlijk vastgesteld. Uw Kamer is daarover bij brief van 4 juli 2023 geïnformeerd5.
Uiterlijk 1 oktober 2023 rapporteren alle besturen van de omgevingsdiensten aan mij of hun omgevingsdiensten aan deze criteria voldoen. Zo niet, dan dienen zij voor 1 april 2024 een plan bij mij aan te leveren waarmee zij uiterlijk op 1 april 2026 wel voldoen aan de criteria. Tegelijkertijd start ik het wettelijk borgen van de robuustheidcriteria in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Ik houd de Kamer op de hoogte van de ontwikkelingen door met u periodiek de voortgangsrapportage te delen die binnen het IBP VTH wordt opgesteld.
Wat is uw reactie op het feit dat Claessen Tankcleaning in het verleden al tien ernstige bedijfsongevallen heeft gehad maar dat hier blijkbaar geen straffen of maatregelen aan gebonden waren?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen jaren drie meldingen over Claessen Tankcleaning ontvangen die betrekking hebben op twee arbeidsongevallen. Beide zijn onderzocht. Het betrof in beide gevallen een val van een trap. In één geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding door de werkgever. In het andere geval is een boete conform de boetebeleidsregel6 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever. De Arbeidsinspectie heeft geen informatie waarmee kan worden bevestigd of er in het verleden acht ernstige ongevallen hebben plaatsgevonden en of die onder de meldingsplicht vielen.
Hoe vaak zijn inspecties uitgevoerd bij Claessen Tankcleaning in de afgelopen vijf jaar? Kunt u een overzicht geven van de resultaten van deze inspecties met betrekking tot naleving van milieuregelgeving en de handhaving daarvan?
De omgevingsdienst RUD Limburg Noord geeft aan dat er sinds de eerste melding van 2020 in totaal 8 controles zijn uitgevoerd, waarvan 4 onaangekondigd. Voor een overzicht van de resultaten van deze controles verwijs ik naar de eerdergenoemde tijdlijn van de gemeente Venlo7.
Welke handhavingsmaatregelen zijn er momenteel van kracht om bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit, zoals Claessen Tankcleaning, streng te straffen en te beboeten? Zijn deze maatregelen afdoende gebleken?
Binnen het VTH-stelsel milieu is een uitgebreid handhavingsinstrumentarium beschikbaar, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk van aard.8 Zo kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang worden opgelegd. Of er kan strafrechtelijk worden gehandhaafd door middel van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking of het opmaken van een proces-verbaal. Aan de hand van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO)9 bepaalt het bevoegd gezag welk instrument in een specifiek geval passend is.
Uit informatie van de gemeente blijkt dat in het geval van Claessen Tankcleaning op 31 juli 2023 een last onder dwangsom is opgelegd en er sindsdien geen overtreding is vastgesteld.
Kunt u analyseren waarom de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het Openbaar Ministerie (OM) al drie jaar niet ingrijpen bij Claessen Tankcleaning, ondanks overvloedig bewijs van wangedrag?
Een omgevingsdienst controleert een bedrijf in het kader van het toezicht op de verleende vergunningen. Als tijdens deze controles overtredingen worden vastgesteld dan geeft dat aanleiding om handhavend op te treden. Daarbij is de aard van de overtreding bepalend voor de wijze waarop het handhavingsproces wordt ingestoken en welke sanctiemiddelen hierop worden ingezet.
Ik heb contact gezocht met de omgevingsdienst RUD Limburg Noord om te analyseren of en in welke mate handhavend is opgetreden bij Claessen Tankcleaning. Naar aanleiding van de eerste melding over een onveilige milieusituatie in 2020 zijn door de omgevingsdienst in 2020 en 2021 controles uitgevoerd. Daarbij werden verschillende constateringen gedaan die vervolgens deels door het bedrijf zijn opgelost. In 2022 is een handhavingstraject opgestart omdat er sprake was van een overtreding die niet werd opgelost. De benzeenfakkel op het terrein werkte niet naar behoren en daarmee werd niet voldaan aan de vergunde situatie. De gemeente heeft daarop als bevoegd gezag een voornemen tot dwangsom naar Claessen Tankcleaning gestuurd. In het NRC artikel geeft de gemeente Venlo toe dat de gemeente «onvoldoende heeft doorgepakt» met het opleggen van de dwangsom vanwege «de complexiteit van het dossier en capaciteitsgebrek». Bovendien heeft de gemeente lang geloofd in de goede intenties van het bedrijf10.
Daarna zijn er in 2022 opnieuw diverse meldingen over misstanden bij dit bedrijf ontvangen, ook via de lokale media, het waterschap en de provincie. De meldingen zijn door de omgevingsdienst doorgegeven aan de bevoegde instanties. Bij controles heeft de omgevingsdienst echter, met uitzondering van de bovengenoemde reeds vastgestelde overtreding, geen van de genoemde misstanden kunnen vaststellen. Zonder onafhankelijk geverifieerd bewijs van overtreding, kan een instantie niet handhavend optreden.
Ook heb ik navraag gedaan bij de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie heeft dit bedrijf en enkele andere tankcleanerbedrijven eind 2020 gecontroleerd op blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Deze controles waren een reactie op meldingen vanuit deze sector. Bij álle bezochte bedrijven is handhaving ingezet vanwege ontbrekende blootstellingsbeoordelingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een inspectieproject Tankcleaners opgezet en uitgevoerd. Binnen dit project zijn bij 26 van de 27 geïnspecteerde bedrijven in totaal 85 overtredingen geconstateerd en is handhaving ingezet.
Er zijn naar aanleiding van meldingen twee ongevallen bij Claessen Tankcleaning onderzocht door de Arbeidsinspectie in de periode 2020–2022. In een geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding. In het andere geval is een boete van € 450,– conform de boetebeleidsregel11 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie deze zomer nog een gecombineerde inspectie uitgevoerd bij Claessens Tankcleaning met inspecteurs vanuit het programma Blootstelling en het regioteam Arbeidsmarktfraude. In dit kader wordt de naleving op het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en de naleving van de Wet Minimumloon verder onderzocht. Indien er uit dit onderzoek blijkt dat de werkgever in overtreding is, zal handhaving worden ingezet.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM werknemers te beschermen tegen criminele handelingen van hun werkgevers?
Het artikel van NRC schetst een verontrustend beeld van de gang van zaken bij Claessen Tankcleaning. Alle werknemers hebben recht op een gezonde en veilige werkomgeving. Het is de plicht van de werkgever om te zorgen voor deze gezonde en veilige werkomgeving. Voor wat betreft blootstelling van werkenden aan gevaarlijke stoffen gelden concrete normen op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk grenswaarden. Of deze grenswaarden zijn overtreden kan ik op basis van het artikel niet beoordelen. De Arbeidsinspectie geeft aan dat waar overtredingen zijn geconstateerd, handhaving door de Arbeidsinspectie is ingezet. Bij recente controles bleek dat het bedrijf stappen heeft gezet na eerdere controles en handhaving. Onder het gezag van het Functioneel Parket van het OM vindt nu een oriënterend onderzoek plaats naar de casus Claessen Tankcleaning.
Volgens werknemers van Claessen Tankcleaning heeft de directeur zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers en het milieu verwaarloosd om winstmarges te vergoten. Deelt u de mening dat het oneindig streven naar meer winsten de kans op milieucriminaliteit en uitbuiting van werknemers vergroot? Zo nee, waarom niet?
Veel bedrijven zijn gericht op het maken van winst; dat is op zichzelf niet problematisch. Het wordt problematisch als een bedrijf zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers verwaarloost, bijvoorbeeld door focus op winstmarges. Alle werknemers hebben immers recht hebben op een gezonde en veilige werkomgeving. Als werknemers van mening zijn dat hun rechten met betrekking tot veiligheid worden verwaarloosd, kunnen zij in gesprek gaan met hun werkgever. Als dit gesprek geen uitkomst biedt, dat kunnen zij te allen tijde een melding doen bij de Arbeidsinspectie. Dit kan zowel telefonisch via nummer 0800-5151 of via de website van de Arbeidsinspectie: https://www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden.
Daarnaast geldt dat criminelen die milieudelicten plegen dat veelal doen met het oog op financieel gewin. Ik zet mij er dan ook voor in om milieucriminaliteit te voorkomen en aan te pakken, zodat het voor criminelen niet lonend is om milieudelicten te plegen. Dat doe ik samen met de Minister van JenV en alle partners in het VTH-stelsel.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en OM het grootschalig lozen van gevaarlijke, giftige stoffen in de Maas te voorkomen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water?
Ik vind niet dat er sprake is van onvermogen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water. De RUD Limburg Noord geeft aan dat ze lozingseisen in de vergunning opgenomen hebben voor de som van zware metalen, EOX, minerale olie, onopgeloste bestanddelen en petroleumether extraheerbare oliën en vetten. Het is aan het bedrijf om zich aan alle vergunningseisen te houden waarmee de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) gewaarborgd worden. Het bevoegd gezag ziet vanuit haar verantwoordelijkheid erop toe dat het bedrijf zich houdt aan de opgelegde voorwaarden. Daarbij is het belangrijk dat toezicht risico gestuurd plaats vindt. Onderdeel hiervan is dat indien geconstateerd wordt dat een bedrijf zich niet houdt aan de vergunningsvoorschriften het toezicht in de toekomst geïntensiveerd zal worden.
De Arbeidsinspectie heeft geen taak in het licht van de Kaderrichtlijn Water en is ook geen toezichthouder op milieu en omgeving. Het waterschap Limburg beheert de RWZI te Venlo. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag/toezichthouder voor het lozen van RWZI’s op rijkswater en het halen van de Kaderrichtlijn Water doelstellingen. Het waterschap Limburg en Rijkswaterstaat hebben een adviesrol in het Wabo vergunningstraject.
Hoe beoordeelt u de huidige effectiviteit van het VTH-stelsel, specifiek met betrekking tot de controle op bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, zoals Claessen Tankcleaning? Welke verbeteringen zijn er nodig om toekomstige milieucriminaliteit te voorkomen?
Door alle partners binnen het VTH-stelsel wordt hard gewerkt om milieucriminaliteit aan te pakken. De afgelopen jaren is daar al hard aan gewerkt. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer zijn de Minister van JenV en ik, samen met alle betrokkenen, binnen het IBP VTH bezig om de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving verder te versterken. Dit doen we door in te zetten op het versterken van de informatievoorziening en de datakwaliteit, het verbeteren van de informatie-uitwisseling, het implementeren van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht en door ervoor te zorgen dat er meer prioriteit en capaciteit is voor de aanpak van milieucriminaliteit bij onder andere de bijzondere opsporingsambtenaren, de politie en het OM.
Bent u bereid onderzoek te doen naar hoe het VTH-stelsel specifiek in dit geval gefaald heeft en wat er geleerd kan worden, dat van bredere toepassing kan zijn, voor het versterken van het VTH-stelsel?
Het VTH-stelsel is de afgelopen jaren veelvuldig onderzocht. Uit voorgaande onderzoeken12 naar het functioneren van het VTH-stelsel en de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken om het VTH-stelsel te kunnen versterken, zijn diverse aanbevelingen gekomen om het VTH-stelsel te versterken. Het versterken en toekomstbestendig maken gebeurt nu, samen met de andere stelselpartijen, in het IBP VTH. Daarnaast laat ik elke twee jaar een onderzoek doen naar het functioneren van het VTH-stelsel. Het meest recente tweejaarlijks onderzoek heb ik recent aan de Kamer gestuurd13. Daarbij fungeert het tweejaarlijks onderzoek over 2022 als nulmeting voor het IBP VTH zodat bij een volgende meting de situatie in 2022 als referentie kan dienen. In het volgende onderzoek over 2024 zal de voortgang van de resultaten van het IBP VTH kunnen worden gemonitord.
Bent u op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM op de hoogte zijn van milieucriminaliteit maar niet ingrijpen? Zo ja, kunt u een overzicht delen van deze gevallen?
Nee, ik ben niet op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar niet wordt ingegrepen bij milieucriminaliteit.
Kunt u toelichten hoe het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel in de toekomst zorgt dat vergelijkbare situaties zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Het is helaas onmogelijk toe te zeggen dat overtredingen van vergunningsvoorwaarden in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden in Nederland. Samen met de bevoegde gezagen en uitvoeringsorganisaties blijf ik mij als stelselverantwoordelijke uiteraard inzetten om de kans hierop zo klein mogelijk te maken. Zo wordt binnen het IBP VTH onder andere gewerkt aan het:
Specifiek voor opsporen en het opleggen van een straf is er een landelijke handhavingsstrategie opgesteld waarmee beoogd wordt dat de handhavende instanties op eenzelfde manier optreden bij overtredingen. Deze strategie is vastgesteld en wordt ondersteund met de leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen.
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke breng ik de verantwoordelijkheden van alle stelselpartijen in beeld zodat beter invulling gegeven kan worden aan de verantwoordingslijnen.
In het geval dat de huidige plannen dergelijke situaties niet kan verbeteren, hoe gaat u het programma aanpassen om ervoor te zorgen dat vergelijkbare situatie zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Binnen het IBP VTH wordt door alle partijen hard gewerkt aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en daarmee de versterking van het VTH-stelsel. Hiermee zorgen we onder andere voor robuuste omgevingsdiensten die voldoende kennis, kunde en menskracht hebben om hun belangrijke taak te kunnen uitvoeren.
Kunt u, in het licht van dit artikel, reflecteren op aanbevelingen 3, 6 en 9 van de commissie Van Aartsen?
De commissie van Aartsen heeft in maart 2021 tien aanbevelingen gedaan14. De aanbevelingen waar uw Kamer naar vraagt zijn:
Ik onderschrijf deze aanbevelingen nog steeds van harte. Samen met alle betrokken partijen ben ik aan de slag gegaan om zo snel mogelijk opvolging te geven aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Met de Kamerbrief van 13 december 202115 is uw Kamer ingelicht over hoe de aanbevelingen worden opgevolgd. De invulling van deze opvolging is bepaald binnen het IBP VTH en daar wordt door alle partijen hard aan gewerkt.
Voor aanbeveling 9 is gekozen voor een alternatieve invulling. Met provincies, gemeenten en omgevingsdiensten wordt een systeem opgezet voor visitaties van omgevingsdiensten. Daarnaast is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gestart met thematische en signalerende onderzoeken naar het VTH-stelsel. Ook wordt ingezet op het versterken van het horizontaal toezicht door gemeenteraden en provinciale staten.
Halfjaarlijks verstuur ik uw Kamer een voortgangsrapportage om op de hoogte te blijven van het IBP VTH. Op 4 juli 2023 is de meest recente rapportage aan uw Kamer verzonden16.
Bent u van mening dat de huidige plan van aanpak voldoende doet om strafrechtelijke handhaving en vervolging; kennisdeling; en capaciteit van omgevingsdiensten te verbeteren om dergelijke gevallen, zoals beschreven in het artikel, in de toekomst te voorkomen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 16 heb aangegeven, is het helaas onmogelijk toe te zeggen dat een vergelijkbare situatie in de toekomst niet meer zal plaatsvinden. Ik zet mij uiteraard in om, binnen het IBP VTH en als stelselverantwoordelijke, de kans hierop zo klein mogelijk te maken.
Ik ben van mening dat het huidige programma met de onderliggende plannen van aanpak het VTH-stelsel versterkt.
Kunt u een stand van zaken delen met de Kamer met betrekking tot de planning voor de opvolging van aanbevelingen van de commissie Van Aartsen met extra aandacht voor aanbeveling 3, 6 en 9?2 Worden de gesteelde deadlines gehaald?
Het IBP VTH geeft opvolging aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Ik informeer de Kamer halfjaarlijks over de voortgang van deze opvolging. De meest recente voortgangsrapportage is op 4 juli 2023 met u gedeeld18.
Welke knelpunten worden sinds de start van het programma versterking VTH-stelsel ervaren door de instanties belast met de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op het gebied van milieu?
Ik heb geen compleet overzicht van alle knelpunten die worden ervaren in het VTH-stelsel. Er zijn wel signalen dat het ontbreken van voldoende (financiële) middelen en menskracht door sommige partijen als knelpunt binnen het stelsel wordt ervaren. Ook wordt ervaren dat er soms onvoldoende betrokkenheid is van (provinciale en gemeentelijke) bestuurders. Deze partijen moeten ook hun verantwoordelijkheden pakken. Ik ben daarom voor de zomer bijeengekomen met een groep lokale bestuurders die koploper zijn in het versterken van het VTH- stelsel. Met hen bespreek ik de kansen en uitdagingen die zij ervaren. Daarnaast hebben deze koplopers een ambassadeursrol in hun regio om de versterking van het VTH-stelsel bij hun collega’s te stimuleren. Ik kom twee keer per jaar met deze koplopersgroep bijeen om de voortgang te bespreken.
Zijn er specifieke plannen om de sancties en straffen voor bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit te versterken, zodat deze een daadwerkelijke afschrikkende werking hebben?
Naar aanleiding van de motie van de leden Hagen/Sneller19 wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de strafmeting bij ernstige milieudelicten. Dit onderzoek start in het najaar. De Minister van JenV informeert u over de uitkomsten daarvan. In EU- verband wordt gewerkt aan een herziening van de richtlijn milieucriminaliteit (Richtlijn 2008/99/EG), waarbij ook de sanctiemogelijkheden voor milieudelicten tegen het licht worden gehouden. Bij de implementatie van deze richtlijn wordt ook naar de hoogte van de sancties voor milieudelicten gekeken.
Onder welke voorwaarden wordt een directeur van een bedrijf strafrechtelijk vervolgd voor milieucriminaliteit? Wat moet er gebeuren voor dat een verantwoordelijke persoon in plaats van het bedrijf waar diegene directeur van is aangepakt wordt voor milieucriminaliteit?
De Nederlandse strafwetgeving kent diverse mogelijkheden om bestuurders van rechtspersonen persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te houden voor betrokkenheid bij milieudelicten die in bedrijfsmatige sfeer zijn gepleegd. Zo kan een bestuurder onder meer strafrechtelijk worden vervolgd als pleger van een milieudelict, als feitelijk leidinggevende of als opdrachtgever van een milieudelict dat door de rechtspersoon is begaan. Of, en zo ja voor welke van deze daderschapsvormen, de bestuurder kan worden vervolgd, is afhankelijk van de concrete omstandigheden in het individuele geval.
In algemene zin geldt voor al deze daderschapsvormen dat de enkele omstandigheid dat iemand bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om diegene persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor een door die rechtspersoon begaan milieudelict. Steeds moet kunnen worden bewezen dat de bestuurder op één of andere manier daadwerkelijk betrokken is geweest bij het begaan van zo’n delict. Waar die betrokkenheid uit moet bestaan, verschilt per strafrechtelijke daderschapsvorm. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat die betrokkenheid onder omstandigheden ook kan bestaan uit een meer passieve rol. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat de bestuurder ervan op de hoogte is dat in de sfeer van de rechtspersoon structureel milieudelicten worden begaan en die bestuurder – gelet op zijn feitelijke positie binnen die rechtspersoon – redelijkerwijs gehouden is om het plaatsvinden van die delicten te voorkomen of te beëindigen20. Voor een uitgebreide toelichting op de bestaande mogelijkheden om bestuurders strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij milieudelicten, verwijs ik naar een proefschrift dat in 2021 over dit onderwerp is gepubliceerd21.
Het is in individuele zaken aan het OM om te besluiten of vervolging wordt ingesteld en, zo ja, tegen welke (rechts)personen. Het OM kan er daarbij voor kiezen om zowel de rechtspersoon zelf als bij die rechtspersoon werkzame bestuurders te vervolgen. Het is ook mogelijk dat uitsluitend de rechtspersoon of de werknemers van die rechtspersoon worden vervolgd. Het OM maakt die afweging op basis van de omstandigheden in een individuele strafzaak.
Drinkwaterbedrijf Dunea heeft vanwege vervuiling besloten geen drinkwater meer uit de Maas te winnen.3 Kunt u reageren hierop in het licht van de Claessen Tankcleaning casus en een overizcht geven van drinkwaterbedrijven die niet meer water uit de Maas winnen vanwege vervuiling?
Er zijn verschillende redenen dat een innamestop bij drinkwaterbedrijven kan plaatsvinden. Dit kan zijn door de aanwezigheid van een stof die mogelijk impact heeft op de kwaliteit van het drinkwater of bijvoorbeeld de aanwezigheid van veel zwevende deeltjes vanwege omwoeling van de bodem door scheepvaart.
Drinkwaterbedrijven houden hier rekening mee. Slechts bij een zeer langdurige innamestop zal dit impact hebben op de drinkwatervoorziening. In maart heeft Dunea de inname van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater bij het innamestation Brakel tijdelijk gestopt. Dat is gebeurd naar aanleiding van het aantreffen van het onkruidbestrijdingsmiddel terbutylazine in metingen van Rijkswaterstaat in Eijsden in Zuid-Limburg, 75 km van Venlo. Deze betreffende innamestop is dus niet gerelateerd aan activiteiten van Claessen Tankcleaning.
RIWA-Maas, de belangenvereniging van drinkwaterbedrijven die gebruik maken van de Maas voor drinkwaterproductie, levert ieder jaar een jaarrapport waarin een overzicht wordt gegeven van de innamestops die bij drinkwaterbedrijven hebben plaatsgevonden. Daarin wordt per innamestop toegelicht wat de oorzaak was die tot de innamestop heeft geleid. Het jaarrapport over 2022 zal voor het einde van dit jaar gepubliceerd worden.
Hoeveel bedrijven zijn bij u bekend die het water van de Maas vervuilen met hun activiteiten? Kunt u hier een overzicht van geven?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Daar gebruiken ze hun eigen systemen voor. Een overzicht is op dit moment niet te maken voor de gehele Maas.
Zijn er meer bedrijven bij u bekend die jarenlang onwetmatig lozen in de Maas?
Er zijn geen bedrijven bij mij bekend die onwetmatig lozen in de Maas.
De (mogelijke) begrenzing Natuurvergunning Schiphol op 44 miljoen passagiers |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u de zinnen «Indien echter uit berekeningen blijkt dat de Planologische Kernbeslissing (PKB) 1995 en het Aanwijzingsbesluit (1996) meer beperkende besluiten zijn, dan moeten deze besluiten als het meest beperkende besluit(en) worden aangemerkt. Deze uitlegging heeft mogelijk ook een impact op het door IenW voor te bereiden LVB-1» uit de «Gespreksnotitie overleg tussen LNV/Schiphol/IenW» van oktober 2020?1
Ja.
Bent u het eens met deze passage? Zo nee, op welke manier, met welke onderbouwing, niet?
Ja. Eerder is de Kamer mede namens de Minister voor Natuur en Stikstof geïnformeerd2 dat Schiphol verzocht is de aanvraag voor een natuurvergunning en de bijhorende passende beoordeling aan te vullen, en in kennis gesteld3 over de uitgangspunten die bij de besluitvorming ten aanzien van de referentiesituatie zullen worden gehanteerd. Deze passende beoordeling is ook nodig om te komen tot wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (eerder ook wel aangeduid met «LVB-1»).
Wat waren de uitkomsten van de hierboven genoemde berekeningen, kunt u deze overleggen? Zo nee, waarom niet?
De berekeningen die door de initiatiefnemer op basis van deze uitgangspunten worden gedaan zijn een onderdeel van de voorbereiding van een besluit op de aanvraag om een natuurvergunning van de Minister voor Natuur en Stikstof en de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol op voordracht door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. De besluitvorming op een vergunningaanvraag, dan wel het vast te stellen luchthavenverkeerbesluit, kent een voorgeschreven procedureverloop. Daarbij wordt zowel bij de besluitvorming over het ontwerpbesluit als over het definitief besluit verantwoording afgelegd en worden de daaraan ten grondslag liggende documenten gepubliceerd. Uiteraard zal de Kamer over de definitieve besluitvorming worden geïnformeerd.
Welke opsomming van mogelijke impact kunt u geven op het door u voor te bereiden LVB-1? Geef, wanneer dat niet limitatief kan, uit oogpunt van het grote belang de drie belangrijkste (mogelijke) gevolgen en, naar uw mening, het meest waarschijnlijke gevolg.
In 2003 is de exploitatie van de luchthaven uitgebreid met de ingebruikname van de Polderbaan. Bij de aanhangige vergunningaanvraag wordt beoordeeld of de uitbreiding van het project met de vijfde baan heeft geleid tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de eerdere referentiesituatie, voor zover het
Natura 2000-gebieden betreft waarvan de Europese referentiedatum vóór 2003 ligt. De mogelijkheden om een resterende stikstofopgave als gevolg van het gebruik van de Polderbaan te mitigeren kan consequenties hebben voor de besluitvorming over de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol.
De effecten van het scenario waarbij de Polderbaan niet langer in gebruik kan worden genomen zijn onderzocht door een consortium van PwC/S&, Adecs Airinfra en MovingDot in het onderzoek Impactanalyse verlaging activiteitenniveau Schiphol4. De impactanalyse laat het belang van de Polderbaan voor de omgeving en de hubfunctie op Schiphol zien. Met als belangrijkste gevolgen: een maximum aantal van 500.000 vliegtuigbewegingen in combinatie met sluiting van de Polderbaan zou leiden tot een sterke verschuiving van de geluidhinder naar andere gebieden, met naar schatting in totaal 30.000 extra geluidgehinderden ten opzichte van de referentie. Ook schatten de onderzoekers in dat bij 500.000 vluchten op vier banen de operationele veiligheid onder druk komt te staan, zeker tijdens pieken. De onderzoekers benoemen daarnaast het risico op versnelde hubafkalving, waarbij het niet uitgesloten is dat de hub niet in stand blijft. Dan resulteert een grote krimp van het (ICA-)netwerk.
Onlangs bent u door de Minister voor Natuur en Stikstof geïnformeerd5 dat voor Schiphol geldt dat het proces van het verwerven van stikstofruimte, ook om het gebruik van de Polderbaan te mitigeren, in beginsel is afgerond. De Minister voor Natuur en Stikstof acht het aannemelijk dat de vergunning voor de exploitatie van de luchthaven Schiphol op korte termijn kan worden verleend6.
Herkent u de zin «Op het luchtvaartterrein wordt slechts zo veel verkeer toegelaten dat per gebruiksplanjaar niet meer dan 44 miljoen luchtpassagiers van het luchtvaartterrein gebruikmaken» uit diezelfde «Gespreksnotitie overleg tussen LNV/Schiphol/IenW» van oktober 2020?2
Ja.
Klopt het dat met deze zin wordt verwezen naar een voorwaarde uit het PKB 1995? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee. Deze zin verwijst naar een bepaling uit de Aanwijzing ex artikel 27 jo. Artikel 24 Luchtvaartwet van het luchtvaartterrein Schiphol (Aanwijzingsbesluit uit 1996). In dit besluit is als bepaling opgenomen (Artikel 2, lid 2): «Op het luchtvaartterrein wordt slechts zo veel verkeer toegelaten dat per gebruiksplanjaar niet meer dan 44 miljoen luchtpassagiers van het luchtvaartterrein gebruikmaken.»
In het verslag van een schriftelijk overleg inzake de procedure aanvulling vergunningaanvraag Wet natuurbescherming en passende beoordeling wijziging Luchthavenverkeerbesluit Schiphol is toegelicht op welke wijze de referentiesituatie dient te worden afgeleid8. Alle publiekrechtelijke beperkingen in het Aanwijzingsbesluit uit 1996 en/of Aanwijzingsbesluit uit 2000 bepalen de omvang van de exploitatie van de luchthaven Schiphol die is toegestaan in de referentiesituatie (voor gebieden met een Europese referentiedatum van vóór 2003). Als uitgangspunt is Schiphol meegegeven dat de totale emissieruimte als gevolg van de exploitatie van de luchthaven in de referentiesituatie dient te voldoen aan alle overige bepalingen zoals opgenomen in het meest beperkend besluit. Omdat het Aanwijzingsbesluit uit 1996 en het Aanwijzingsbesluit uit 2000 een beperking kennen op aantallen passagiers en tonnage vracht dient de totale emissieruimte in de referentiesituatie ook daaraan te voldoen.
Kunt u uitsluiten dat het -op basis van het onder 1) en 4) gestelde- PKB 1995 niet het meest beperkende besluit is? En zo nee, kunt u bevestigen dat het -op basis van het onder 1) en 4) gestelde- PKB 1995 wel het meest beperkende besluit is? En zo ja, met welke onderbouwing kunt u dat uitsluiten en hoe zit het dan volgens u?
De referentiesituatie wordt ontleend aan hetgeen was toegestaan op de Europese referentiedatum. Als die toestemming na de Europese referentiedatum is ingeperkt, bepaalt die toestemming de kleinere referentiesituatie. Omdat de Europese referentiedatum varieert per Natura 2000-gebied9 dat wordt geraakt door de aangevraagde activiteit, geldt per Natura 2000-gebied een datum die de toegestane referentiesituatie bepaalt. Als die toestemming na de Europese referentiedatum is ingeperkt, bepaalt die toestemming de (kleinere) referentiesituatie. De toestemming voor gebieden met een Europese referentiedatum van vóór 2003 is publiekrechtelijk ingeperkt in het Aanwijzingsbesluit uit 1996 door de geluidscontouren daarin en/of door het Aanwijzingsbesluit uit 2000 tot 460.000 vliegtuigbewegingen in 2002. Voor gebieden waarvan de Europese referentiedatum ligt vóór 2003 dient beoordeeld te worden welke inperking de meest vergaande is voor die gebieden. Die inperking, en de bijbehorende stikstofdepositie, vormt de referentiesituatie voor die gebieden. Daarnaast kennen het Aanwijzingsbesluit uit 1996 en het Aanwijzingsbesluit uit 2000 een beperking op aantallen passagiers en tonnage vracht en dient de totale emissieruimte in de referentiesituatie ook daaraan te voldoen. In 2008 is de referentiesituatie voor de gebieden waarvan de Europese referentiedatum ligt op 7 december 2004, publiekrechtelijk ingeperkt door de 480.000 vliegtuigbewegingen, zodat dat de referentiesituatie bepaalt ten aanzien van die gebieden. De exacte omvang van de referentiesituatie, en de bijbehorende stikstofdepositie, zal moeten blijken uit de aanvulling op de passende beoordeling.
Indien u bevestigt dat het PKB 1995 het meest beperkende besluit is, kunt u dat uitsluiten dat derhalve voor de referentiesituatie moet worden uitgegaan van een Schiphol met slechts 44 miljoen passagiers? Zo ja, wat is dan het aantal passagiers dat voldoet aan het meest beperkende besluit, volgens u?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Wat is de meest reële inschatting voor dit jaar in aantal passagiers op Schiphol? En welke aantallen verwacht u in 2024, 2025 en 2030?
In het halfjaarbericht van Schiphol voor 202310 wordt aangegeven dat het totaal aantal passagiers op Schiphol voor heel 2023 naar verwachting tussen de 60 en 64 miljoen zal uitkomen. Het verwachte aantal vluchten voor het gehele jaar ligt tussen de 430.000 en 445.000. Over de komende jaren kan Schiphol nog geen uitspraken doen. Dit is onder andere afhankelijk van de besluitvorming over Schiphol.
Houdt Schiphol bij de ingediende vergunningaanvraag, rekening met het meest beperkende besluit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk besluit wordt door de vergunningaanvrager dan daarvoor aangehouden? Welk besluit zou de vergunninghouder wettelijk moeten aanhouden?
Voor de ingediende aanvraag wordt voor het bepalen van de referentiesituatie uitgegaan van het meest beperkende besluit. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat u herhaald heeft besloten dat het ontbreken van een geldige vergunning op basis van de Wet Natuurbescherming (Wnb) voor Schiphol wordt gedoogd omdat de vergunning op afzienbare tijd vergunbaar zou zijn? Zo ja, wat is de maximale termijn die u als afzienbaar ziet en kunt u het eerste moment dat u of uw rechtsvoorgangers gedoogsteun verleende noemen?
De bevoegdheid hiertoe komt aan de Minister voor Natuur en Stikstof, zijnde bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming. In het laatste besluit11 op het handhavingsverzoek ten aanzien van de luchthaven Schiphol heeft de Minister voor Natuur en Stikstof hierover recent nog een afweging gemaakt. In dat besluit heeft het bevoegd gezag geconcludeerd dat er nog steeds concreet zicht is op legalisatie. Het bevoegd gezag acht het aannemelijk dat de vergunning op korte termijn kan worden verleend. Op dit moment wordt door het bevoegd gezag het besluit opnieuw beoordeeld en een beslissing op bezwaar voorbereid.
Bent u van mening dat de huidige vergunningaanvraag ook vergunbaar kan zijn als er een limiet zou gelden in de referentiesituatie van slechts 44 miljoen passagiers? Op welke manier motiveert u die mening?
De besluitvorming op een vergunningaanvraag kent een voorgeschreven procedureverloop. Daarbij wordt zowel bij de besluitvorming over het ontwerpbesluit als over het definitief besluit verantwoording afgelegd en worden de daaraan ten grondslag liggende documenten gepubliceerd. Uiteraard zal de Kamer over de definitieve besluitvorming worden geïnformeerd.
Kunt u zich voorstellen dat het PKB, met een harde limiet van slechts 44 miljoen passagiers, niet het meest beperkende besluit zou kunnen zijn? Wilt u dit motiveren?
Zie antwoord onder 6 en 12.
Is in het adviestraject van de Commissie m.e.r. in heden of verleden de limiet van 44 miljoen passagiers aan de orde gekomen? Zo ja, wilt u deze stukken en correspondentie dan delen met de Kamer?
Nee. De Commissie voor de m.e.r. (Commissie) heeft in het kader van het adviestraject ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit de informatie over de natuurreferentie beoordeeld, en daarbij kanttekeningen geplaatst12. De limiet van 44 miljoen passagiers is daarbij niet aan de orde geweest.
Acht u het mogelijk dat Schiphol een Wnb vergunning kan worden toegekend als er voor de referentiesituatie moet worden uitgegaan van maximaal 44 miljoen passagiers? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier dat zou kunnen?
De bevoegdheid hiertoe komt aan de Minister voor Natuur en Stikstof, zijnde bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming. De besluitvorming op een vergunningaanvraag kent een voorgeschreven procedureverloop. Daarbij wordt zowel bij de besluitvorming over het ontwerpbesluit als over het definitief besluit verantwoording afgelegd en worden de daaraan ten grondslag liggende documenten gepubliceerd. Uiteraard zal de Kamer over de definitieve besluitvorming worden geïnformeerd.
Klopt het dat in de onder 1 en 4 genoemde gespreksnotitie de paragrafen «Belang IenW/Schiphol» en «Redeneerlijn IenW/Schiphol» de belangen van IenW/Schiphol samenvallen?
Zijn de belangen van u en Schiphol in deze daarmee precies identiek? Zo ja, waar verschillen de belangen?
Zou u geen eigen afwegingen moeten maken? Zo, nee, vind u dit dan staatsrechtelijk zuiver?
Wat betekent dit voor de derde partij in dit overleg, zijnde LNV?
Zijn er ook paragrafen die het bijvoorbeeld het belang IenW/de burger samenvatten? Zo nee, waarom niet?
Waar in de gespreksnotitie kunnen we concreet invullingen zien van de zo vaak gedane belofte dat er geen verslechtering mag optreden van de kwaliteit van de leefomgeving en luchtkwaliteit?
Zou het niet logischer zijn dat, in plaats van dat u uw positie aan die van Schiphol koppelt, zoals duidelijk blijkt uit de kopjes van de paragrafen, de overheid zichzelf juist als één partij ziet, opstelt en als zodanig handelt?
Komt er naar uw mening een moment dat u kiest voor het belang van burgers boven die van de luchtvaartsector, waarbij een nieuwe balans ontstaat? Zo ja, wanneer verwacht u -bij benadering- dat moment?
Het bericht ‘Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen’ |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen»?1
Ja dit artikel is bij mij bekend.
Klopt het dat er iedere week tientallen liters kankerverwekkend benzeen (afkomstig van Claessen Tankcleaning) ongezuiverd de Maas instromen?
Ik heb hiervoor navraag gedaan bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord. Zij lieten mij weten dat er geen sprake is van directe lozing op de Maas. Afvalwater van het bedrijf wordt eerst via de eigen waterzuivering gereinigd en geloosd op het gemeentelijk riool. Deze mondt uit op de Rioolwa terzuiveringsinstallatie (RWZI) van het Waterschap Limburg en dan pas op de Maas. Er is dus geen sprake van een ongezuiverde lozing en de RUD Limburg Noord geeft aan dat de zuivering zoals deze nu plaats vindt in overeenstemming is met de best beschikbare technieken.
Klopt het dat de Omgevingsdienst al 3,5 jaar weet van de situatie bij Claessen Tankcleaning?
Ik heb hiervoor navraag gedaan bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord. In 2020 ontving zij een melding over mogelijke overtredingen van de vergunningsvoorwaarden in de vergunning aan Claessen Tankcleaning en mogelijke misstanden. De omgevingsdienst is op basis van de gedane melding het reguliere proces van toezicht en handhaving ingegaan zoals beschreven in de Landelijke Handhavingsstrategie. Door ervaringen uit het verleden met betrekking tot de handelwijze van het bedrijf was er voor de RUD Limburg Noord in 2020 geen reden om af te wijken van die ingezette lijn van toezicht.
Welke handhavende actie is er tot op heden genomen door de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie en/of politie? Vindt u dat er voldoende adequaat is opgetreden tegen de benzeen vervuiling? Zo niet, welke stappen gaat u ondernemen om de benzeenvervuiling door Claessen Tankcleaning direct te stoppen?
Op 31 juli 2023 is er door gemeente Venlo een last onder dwangsom verstuurd aan Claessen Tankcleaning nadat is vastgesteld dat de reiniging van tankwagens met benzeen anders wordt uitgevoerd qua werkwijze en installaties dan in de vergunning is omschreven. Bij een hercontrole door de gemeente op 2 augustus 2023 bleek dat er geen reinigingen van tankwagens met benzeen meer worden uitgevoerd. Op 14 september 2023 is de installatie voor reiniging van tankwagens met benzeen opnieuw gecontroleerd door de gemeente. Hierbij bleek de installatie te voldoen aan de vigerende vergunning en de benzeenreinigingen kunnen daarom op een verantwoorde manier worden hervat. Met Claessen Tankcleaning is afgesproken dat bij de eerstvolgende benzeenreiniging toezichthouders van de gemeente Venlo aanwezig zullen zijn2. Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie handhaving ingezet vanwege overtredingen met betrekking tot blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Hoe beoordeelt u de communicatie en samenwerking tussen de Omgevingsdienst, de Arbeidsinspectie, politie en gemeente?
Het artikel bevat te weinig informatie om de communicatie en samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen te beoordelen. Uit informatie die ik opgevraagd heb bij de verschillende partijen3 blijkt dat tussen de partijen communicatie en samenwerking heeft plaatsgevonden.
Klopt het dat Claessen Tankcleaning in de afgelopen jaren slechts 450 euro aan boete heeft gekregen voor de in het stuk omschreven praktijken? Hoe beoordeelt u dit en hoe staat dit in verhouding tot de een miljoen euro winst die dit bedrijf maakte in 2021? Waarom is er nooit overgegaan tot het opleggen van dwangsommen, en zo nodig het intrekken van vergunningen als Claessen Tankcleaning niet voldoet aan de vergunningen?
De genoemde boete van € 450,– is opgelegd door het Boetebureau van de Arbeidsinspectie vanwege het te laat melden van een arbeidsongeval conform de betreffende Boetebeleidsregel4. Daarnaast heeft de omgevingsdienst RUD Limburg Noord controles uitgevoerd en de bestuursrechtelijke handhaving voorbereid op basis waarvan de gemeente Venlo in juli 2023 een bestuursrechtelijk handhavingsbesluit heeft genomen. Zoals bij vraag 4 aangegeven is er door gemeente Venlo op 31 juli 2023 een last onder dwangsom verstuurd aan Claessen Tankcleaning.
Kunt u een overzicht geven van alle meldingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan bij Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, gemeente en politie over Claessen Tankcleaning?
De gemeente Venlo heeft in beantwoording van Raadsvragen een tijdlijn opgesteld van het dossier Claessen Tankcleaning5. Deze tijdlijn geeft een overzicht van alle meldingen die de afgelopen jaren bij de omgevingsdienst, gemeente, provincie, politie en het waterschap zijn gedaan.
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen jaren drie meldingen ontvangen die betrekking hebben op twee ongevallen. Beide zijn onderzocht.
Welke gevolgen hebben de praktijken van Claessen Tankcleaning voor de omgeving, de waterkwaliteit en de waterzuivering in Venlo? Kunt u inschatten wat de omvang is van de milieuschade voor de omgeving?
Het bevoegd gezag voor deze indirecte lozing is de RUD Limburg Noord. De RUD Limburg Noord geeft aan dat als Claessen Tankcleaning zich aan de vergunningseisen houdt, er geen gevaar is voor de functionele werking van de zuivering en geen negatieve impact te verwachten is in het ontvangend oppervlaktewater (de Maas). In de milieuvergunning zijn lozingseisen opgenomen voor de som van zware metalen, halogenen, minerale olie, onopgeloste bestanddelen en petroleumether extraheerbare oliën en vetten. Na monsterneming is geconstateerd dat er overschrijdingen van de lozingsvergunning van Claessen Tankcleaning zijn geweest voor metalen en halogenen.
Om inzicht te krijgen welke gevolgen deze overschrijding kan hebben gehad op het ontvangende oppervlaktewater kan bezien worden in hoeverre de lozing impact heeft gehad op de aanwezigheid van deze stoffen op het benedenstroom gelegen monitoringspunt van Rijkswaterstaat. Bij de KRW meetpunten stroomafwaarts zijn geen meetbare verhogingen gemeten. Daarnaast is er geen impact geweest op het doelmatig functioneren van de RWZI Venlo.
Hoeveel controles hebben er in de afgelopen jaren plaatsgevonden door politie, Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie en/of gemeente bij Claessen Tankcleaning? Hoeveel inspecties daarvan waren onaangekondigd? Bij hoeveel bezoeken zijn er tekortkomingen en/of overtredingen waargenomen? Kunt u een overzicht geven van alle waargenomen overtredingen en/of tekortkomingen?
De gemeente Venlo heeft in beantwoording van Raadsvragen een tijdlijn opgesteld van het dossier Claessen Tankcleaning6. Deze tijdlijn geeft een overzicht van alle inspecties die de afgelopen jaren bij Claessen Tankcleaning hebben plaatsgevonden en welke overtredingen hierbij zijn geconstateerd. Sinds de melding van 2020 zijn door de omgevingsdienst RUD Limburg Noord in totaal 8 controles uitgevoerd, waarvan 4 onaangekondigd.
De Arbeidsinspectie heeft dit bedrijf en enkele andere tankcleanerbedrijven eind 2020 gecontroleerd op blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Deze controles waren een reactie op meldingen vanuit deze sector. Bij alle bezochte bedrijven is handhaving ingezet vanwege ontbrekende blootstellingsbeoordelingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een inspectieproject Tankcleaners opgezet en uitgevoerd. Binnen dit project zijn bij 26 van de 27 geïnspecteerde bedrijven in totaal 85 overtredingen geconstateerd en is handhaving ingezet.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie deze zomer nog een gecombineerde inspectie uitgevoerd bij Claessens Tankcleaning met inspecteurs vanuit het programma Blootstelling en het regioteam Arbeidsmarktfraude.
In dit kader wordt de naleving op het voorkomen van blootstelling en de naleving van de Wet Minimumloon verder onderzocht. Indien er uit dit onderzoek blijkt dat de werkgever in overtreding is, zal handhaving worden ingezet.
Klopt het dat medewerkers op een onverantwoorde manier zijn blootgesteld aan grote hoeveelheden gassen en benzeen houdend water? Welke consequenties hebben deze onveilige werkomstandigheden voor de werknemers van Claessen Tankcleaning? Welke ongevallen hebben zich in de afgelopen jaren voorgedaan? Hoeveel meldingen heeft Claessen Tankcleaning daarvan gedaan bij de arbeidsinspectie?
Op basis van de informatie die ik van het bevoegd gezag en de Arbeidsinspectie heb ontvangen, kan ik niet bevestigen dat werknemers onverantwoord zijn blootgesteld aan grote hoeveelheden gassen en benzeenhoudend water.Bij het toezicht op dit bedrijf (en bij andere bedrijven in deze sector) is wel gebleken dat er onvoldoende aandacht was voor en kennis over de blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Op basis van de Arbowet hebben werkgevers de verplichting om hun medewerkers te beschermen tegen gezondheidsschade door werk met gevaarlijke stoffen. Zo moeten werkgevers de aard, mate en duur van blootstelling aan stoffen vaststellen, maatregelen nemen om blootstelling te voorkomen of beperken, en medewerkers voorlichten over de gezondheidsrisico’s en hoe die voorkomen of beperkt kunnen en moeten worden. Voor werk waarbij blootstelling aan kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen kan voorkomen gelden aanvullende regels. Voor veel stoffen zijn wettelijke grenswaarden voor maximaal toegestane blootstelling vastgesteld. De werkgever is verplicht die te gebruiken voor zijn preventieve arbobeleid.
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen jaren drie meldingen over Claessen Tankcleaning ontvangen die betrekking hebben op twee arbeidsongevallen. Beiden zijn onderzocht. Het betrof in beide gevallen een val van een trap.
Is er zicht op de situatie op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieuproblematiek bij andere tankcleaningbedrijven? Kunt u uitsluiten dat vergelijkbare problematiek zich voordoet bij andere dergelijke bedrijven? Zo niet, welke stappen gaat u zetten om de eventuele problematiek elders ook in kaart te brengen?
De Arbeidsinspectie dit bedrijf en enkele andere tankcleaningbedrijven eind 2020 gecontroleerd op blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen. Deze controles waren een reactie op meldingen vanuit deze specifieke sector. Bij alle bezochte bedrijven is handhaving ingezet vanwege ontbrekende blootstellingsbeoordelingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een inspectieproject Tankcleaners opgezet en uitgevoerd. Binnen dit project zijn bij 26 van de 27 geïnspecteerde bedrijven in totaal 85 overtredingen geconstateerd en is handhaving ingezet. Het toezicht van de Arbeidsinspectie was en is er op gericht dat ook in deze sector de noodzakelijke verbeteringen worden doorgevoerd ten aanzien van de bescherming van werknemers tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Op het gebied van milieu is bij mij geen vergelijkbare problematiek bij andere tankcleaningbedrijven bekend. Ik heb hiervoor navraag gedaan bij Omgevingsdienst NL (ODNL). Ook bij hen is geen vergelijkbare problematiek bekend.
Klopt het dat de nalatige praktijken (bij het restafval gooien van raneynikkel) van Claessen Tankcleaning ook brand zou hebben veroorzaakt bij afvalverwerker Renewi? Zo ja, op welke manier is Claessen Tankclenaing hiervoor verantwoordelijk gesteld?
De omgevingsdienst RUD Limburg Noord is niet bekend met brand door het aanleveren van afvalstoffen afkomstig van het bedrijf. De omgevingsdienst RUD Limburg Noord heeft een melding over het onjuist afvoeren van afvalstoffen ontvangen, maar deze overtreding was voor de omgevingsdienst niet meer vast te stellen. Gelet op deze melding is wel gecontroleerd op de opslag van afvalstoffen op het terrein. Daarbij zijn geen overtredingen vastgesteld.
Klopt het dat Cleassen Tankcleaning inmiddels werkt met een andere afvalverwerker? Is deze afvalverwerker bekend met de eerdere omgang van Claessen Tankcleaning met raneynikkel? Zijn er incidenten van brand bekend bij de nieuwe afvalverwerker van Cleassen Tankcleaning?
Het is bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord niet bekend of het bedrijf werkt met een andere afvalverwerker. In het kader van bescherming van het milieu is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen in de verleende omgevingsvergunning vastgelegd. Het bedrijf dient daartoe alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven. Daartoe kiest het bedrijf een erkende afvalverwerker.
Als blijkt dat het bedrijf zich niet houdt aan vergunning en willens en wetens de omgeving heeft vervuild en de gezondheid van omwonenden in gevaar heeft gebracht, onderneemt u dan juridische stappen om de schade op het bedrijf te verhalen?
Indien er sprake is van schade kan een bedrijf hiervoor aansprakelijk worden gesteld door degenen die deze schade hebben geleden. Aansprakelijkheidsstelling via het privaatrecht is overigens maar één van de mogelijkheden om de impact van een bedrijf op het milieu zo klein mogelijk te houden. Vanuit de betrokken overheden worden de instrumenten ingezet die in de specifieke situatie het meest effectief zijn en passen bij het doel dat moet worden bereikt.
Elk bedrijf in Nederland heeft zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving en aan alle vergunningen. Om ervoor te zorgen dat bedrijven zich aan de regels en vergunningen houden, hebben we het publiekrecht als middel. Het gaat dan om het aanscherpen van vergunningen en bij overtredingen om het opleggen van bestuursrechtelijke sancties zoals een last onder dwangsom. Dat gebeurt door de overheden die als bevoegd gezag zijn aangewezen. Ook kan gebruik worden gemaakt van wet- en regelgeving die specifiek is gericht op het herstellen van veroorzaakte milieuschade, zoals de Wet bodembescherming en Titel 17.2 Wet milieubeheer. Voor het OM bestaat de mogelijkheid om het strafrecht in te zetten bij milieuovertredingen als deze strafbaar zijn. Het is aan het OM om te bepalen of het strafrecht wordt ingezet.
De aankomende alternatieve behandeling van werkelijke schade in het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wanneer u denkt de alternatieve behandeling voor het afhandelen van werkelijke schade met de Kamer te kunnen delen?
De begeleidende kamerbrief1 bij de meest recente VGR bevat de eerste contouren van de alternatieve aanvullende schaderoute. Kort daarop heeft uw Kamer een brief2 ontvangen met een eerste voorlopige uitwerking ervan. Hierover is uitgebreid met de Kamer gesproken in het debat van 29 juni jl.
Dit najaar wordt gestart met een proef voor deze route. De verwachting is dat we de eerste resultaten met de Kamer kunnen delen via de Voortgangsrapportage over de periode september–december 2023. Deze rapportage wordt begin 2024 aan de Kamer gestuurd.
Waarom denkt u dat werkelijke schade gecompenseerd kan worden met forfaitaire bedragen?
In het civiele schaderecht is het gebruikelijk om te werken met forfaitaire bedragen voor het compenseren van schade, daar waar geen concrete bepaling mogelijk is (bijvoorbeeld omdat dit een te grote bewijslast op de betrokkene legt of de concrete vaststelling zeer tijdrovend is).
In het geval van schade ontstaan door de KOT-problematiek is concrete bepaling soms lastig doordat de schade vaak (deels) een immaterieel karakter heeft, of omdat de schade lang geleden heeft plaatsgevonden. Het is hierdoor belastend en zeer tijdrovend voor de gedupeerde ouder om de schade in detail te kwantificeren. Forfaitaire bedragen, gebaseerd op de letselschadepraktijk, zijn hierdoor in veel gevallen passend om de schade te compenseren.
Indien het forfaitaire bedrag niet past bij de werkelijke schade van de ouder, staat de weg naar maatwerk open bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
Ziet u de grote kans op ondercompensatie niet, aangezien de forfaitaire bedragen niet een-op-een gebaseerd zijn op de opgelopen schade van de gedupeerde persoon?
De forfaitaire bedragen worden gebaseerd op de letselschadepraktijk en zorgvuldig vastgesteld en gevalideerd door onafhankelijke experts op dit gebied, in samenspraak met een groep gedupeerde ouders. Hierdoor is de verwachting dat de bedragen voor veel ouders passend zijn om de aanvullende schade te compenseren.
Er zullen zeker ouders zijn die in een situatie zitten, of hebben gezeten, die vraagt om een ander bedrag voor de geleden schade dan een gemiddeld bedrag. Voor deze ouders staat de mogelijkheid voor een behandeling bij de CWS altijd open.
Waar kan een gedupeerde naartoe als zij na de alternatieve behandeling nog steeds niet voldoende gecompenseerd is?
In het kader van «meer regie voor de ouder» kan de ouder zelf kiezen tussen de alternatieve behandeling of een behandeling bij de CWS. Als de ouder het aanbod in de alternatieve behandeling onvoldoende vindt kan de ouder alsnog naar CWS.
Waarom is niet mogelijk een dergelijke behandeling in te voeren aan het begin bij de integrale beoordeling, zodat het langst durende traject versneld wordt?
De integrale beoordeling stelt vast hoeveel gedupeerde ouders terugkrijgen aan onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Daarbovenop krijgt een ouder een forfaitair bedrag voor materiele en immateriële schade. Pas nadat deze bedragen zijn vastgesteld is het voor ouders mogelijk om te bepalen of een behandeling voor aanvullende schade relevant is. Momenteel vraagt 8% van de ouders na een integrale beoordeling een behandeling voor aanvullende schade aan.
Daarnaast is een reden waarom de behandeling van werkelijke schade lang duurt dat hiervoor schaarse expertise in letselschade nodig is. Als we deze expertise voor alle ouders inzetten aan de start van een integrale beoordeling betekent dit dat er veel minder integrale beoordelingen tegelijk kunnen plaatsvinden.
Kunt u toezeggen dat wanneer men kiest voor een forfaitair bedrag, een reeds toegekend bedrag op basis van een integrale beoordeling niet verrekend zal worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het reeds toegekende bedrag in de integrale beoordeling bestaat uit verschillende componenten, zoals de onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag, een bedrag voor immateriële schade en een bedrag voor materiële schade.
De onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag zal niet worden verrekend met het uit te keren bedrag voor aanvullende schade. De uitgekeerde bedragen voor immateriële en materiële schade worden wel verrekend.
Met deze methodiek sluiten we aan bij de werkwijze van de CWS.
Wat vindt u van dit advies van de Raad van State: «De bevindingen met betrekking tot de hersteloperatie tot nu toe laten zien dat hierin complexe en onverwachte vraagstukken opkomen. De ervaring om daarmee om te gaan is bij de huidige uitvoeringsinstanties geconcentreerd. Verwacht mag worden dat daarom de uitvoerder die deze taken zal gaan uitvoeren met grote regelmaat zal moeten overleggen met het ministerie en andere uitvoerders. Dit roept de vraag op welke efficiëntiewinst hiermee daadwerkelijk zal worden bereikt»?1 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Er is reeds ervaring opgedaan met het uitbesteden van onderdelen van de hersteloperatie. Denk hierbij aan het uitvoeren van de schuldenregeling en herstel voor ouders in het buitenland. We zien in de praktijk dat er zeker informatie-uitwisseling nodig is tussen de uitvoeringsinstanties, maar dat het ontlasten van de instanties in capaciteit en expertise opweegt tegen deze tijd die het kost om informatie uit te wisselen.
Er wordt gestart met een proef om te leren welke complexe en onverwachte vraagstukken opkomen. Daarbij wordt gezorgd voor een passende governance tussen de externe partij en het ministerie om deze vraagstukken tijdig op te lossen. Op basis hiervan vindt continu verbetering van het proces plaats.
Denkt u een externe partij te vinden die genoeg ervaring heeft om met deze talloze complexe en onverwachte vraagstukken om te gaan?
De verwachting is dat een coalitie van partijen gezamenlijk voldoende expertise heeft om een alternatieve behandeling voor aanvullende schade uit te voeren.
Denkt u dat het inschakelen van een externe partij daadwerkelijk effectiever en voordeliger is en zo ja, voor wie?
Ouders hebben in gesprekken aangegeven graag hun aanvullende schade te laten behandelen bij een partij buiten de overheid. Daarnaast is reeds ervaring opgedaan met het uitbesteden van onderdelen van de hersteloperatie. Denk hierbij aan het uitvoeren van de schuldenregeling en herstel voor ouders in het buitenland. De resultaten daarvan zijn positief. De UHT kan zich op deze manier focussen op het behalen van de doelstellingen voor de integrale beoordeling.
Het bericht 'Tata hakt knoop door en gaat tóch staal maken met waterstof' |
|
Kiki Hagen (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tata hakt knoop door en gaat tóch staal maken met waterstof»?1
Ja.
Wat is er precies goedgekeurd door Tata India en wat is het vervolgtraject? Zijn er meer van dergelijke fabrieken/plannen in Europa?
Voor zo ver ik nu weet heeft Tata Steel India aangegeven de ambitieuze verduurzamingsplannen gewijzigd voort te willen zetten, gebaseerd op de bouw van één DRI (Direct Gereduceerd IJzer)-installatie en een EAF (Electric Arc Furnance). DRI’s en EAF’s worden ook elders in Europa gebouwd. Zoals door ArceorMittal in België, Duitsland en Spanje, en door Salzgitter AG en ThyssenKrupp in Duitsland.
Tata Steel Nederland heeft aangegeven na de zomer met nadere informatie te komen over hun gewijzigde plan en vervolgtraject. Dat wacht ik nu af.
Wat zijn de consequenties van dit besluit voor de groenstaal plannen van Tata Steel IJmuiden, voor het proces omtrent de maatwerkafspraken en deexpression of principles?
Tata Steel laat weten2 nog steeds voornemens te zijn groen staal in Nederland te produceren, maar via een gewijzigd plan. Ik ga er daarom vanuit dat de intenties die ik samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de gedeputeerde van provincie Noord-Holland met het bedrijf heb afgesproken in de Expression of Principles (EoP) in de zomer van 2022 blijven staan. Wat de exacte consequenties zijn voor de plannen, de maatwerkafspraken en de EoP is afhankelijk van de uitwerking van de plannen door het bedrijf. Uitgangspunt blijft dat het bedrijf voorafgaand aan een maatwerkafspraak inzicht geeft in de maatschappelijke effecten en de financiën van het plan. Dat is tot op heden nog onduidelijk.
Dit betekent niet dat per definitie de bijbehorende uitvoering van het verduurzamingsproject door Tata Steel tot 2030 ook naar achter verschuift. Deze is wel meer onder druk komen te staan. Het bedrijf zal dan, ingeval het niet tijdig verduurzaamt in Nederland, hogere ETS-kosten hebben en de CO2-heffing betalen. De grootste onzekerheden in de planning zijn de tijdige investeringsbeslissing door het bedrijf met/zonder overheidssteun, de tijdige uitvoering van de plannen (door het grootschalige project vergt dit tijd) en het vergunningentraject. Verder kan pas als er meer duidelijk is over de plannen, waaronder over de maatschappelijke impact en de financiële impact, en deze nader uitgewerkt zijn door het bedrijf, een staatssteunbeoordeling worden gedaan en kan dit indien nodig ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie.
Is voor deze gewijzigde plannen meer of minder maatwerkgeld nodig?
Dat kan ik nog niet beoordelen. Tata Steel heeft aangegeven na de zomer met meer informatie te komen over hun gewijzigde plan en de financiële impact daarvan. Dit is dus afhankelijk van de verdere uitwerking, keuzes, investeringsbeslissingen en tijdslijnen van het bedrijf.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe plannen van Tata Steel? Hoe sluiten deze plannen aan bij de nationale doelen voor CO2-reductie om 60% CO2-reductie te realiseren in 2030 en klimaatneutraal te zijn in 2050?
In het regeerakkoord is het doel gesteld om 55% CO₂-reductie te realiseren in 2030. Om dit doel ook zeker te halen richt het kabinet haar beleid op 60%. Tegelijkertijd kan ik de plannen van Tata Steel op dit moment nog niet beoordelen. Tata Steel heeft aangegeven na de zomer met meer informatie te komen over hun gewijzigde plan en de effecten daarvan op het klimaat. Als vanzelfsprekend zal ik de gewijzigde plannen hierop toetsen.
Hoe sluiten deze plannen aan bij de nationale doelen voor de circulaire economie om 50% minder grondstoffen te verbruiken in 2030 en volledig circulair te zijn in 2050?
Ik kan de plannen op dit moment nog niet beoordelen. Tata Steel heeft aangegeven na de zomer met meer informatie te komen over hun gewijzigde plannen en de effecten daarvan op de transitie naar een circulaire economie. Als vanzelfsprekend zal ik de gewijzigde plannen hierop toetsen.
Hoe sluiten deze plannen aan bij de nationale en Europese doelen op het gebied van luchtkwaliteit om 50% gezondheidswinst te realiseren in 2030 en geen gezondheidsschade meer te hebben door luchtvervuiling in 2050?
Het effect van de gewijzigde plannen van Tata Steel Nederland op de nationale en Europese doelen voor luchtkwaliteit is op dit moment nog niet duidelijk. Dit moet onder meer blijken uit de milieueffectrapportage, die Tata Steel nog gaat opstellen. Het bevoegd gezag, met name Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG), gaat deze milieueffectrapportage beoordelen en ook meewegen in de besluitvorming over de vergunningaanvraag, die nog ingediend moet worden. De uitkomsten van deze beoordeling zal ik ook betrekken bij de maatwerkafspraken.
Ten aanzien van het behalen van de nationale en Europese doelen is ook het volgende van belang. De voortgangsmeting van het Schone Lucht Akkoord liet in maart 2022 zien dat Nederland op koers ligt om het doel van 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 te realiseren, mits klimaat- en stikstofbeleid niet averechts wordt ingevuld of uitgevoerd (Kamerstuk 30 175, nr. 397). In deze voortgangsmeting was nog geen rekening gehouden met de plannen van Tata Steel Nederland die in het najaar van 2021 (na de peildatum voor de berekeningen) waren aangekondigd3. Volgens de Europese Commissie ligt Europa ook op koers om het doel van 55% gezondheidswinst in 2030 (ten opzichte van 2005) te behalen4. Om de doelen voor 2050 te halen, is er nog meer (Europees) beleid nodig5. Daar werken Nederland en de andere lidstaten aan, onder meer met nieuw klimaat- en stikstofbeleid en met de herziening van de richtlijn industriële emissies en de luchtkwaliteitsrichtlijn.
Welke impact hebben deze plannen op de beoogde energievraag (waterstof, elektriciteit, gas) voor de «nieuwe» fabriek? Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere groenstaal plannen en tot het idee om geheel over te gaan op schrootsmelten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Waarom is er niet gekozen voor het totaal omvormen tot een schrootsmelter?
De onderbouwing voor de keuze is mij niet bekend. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat met deze plannen slechts een van de twee hoogovens nog voor 2030 sluit? Wat betekent dit voor de sluitingsdatum van Kooksfabriek 2?
Zoals eerder aangegeven, ga ik er vanuit dat de intenties die ik samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de gedeputeerde van provincie Noord-Holland met het bedrijf heb afgesproken in de Expression of Principles (EoP) in de zomer van 2022 blijven staan. Dat geldt ook voor de intenties over sluiting van één Hoogoven en één Kooksfabriek voor 2030.
Wat betekenen deze plannen voor de uitstoot van Tata Steel IJmuiden (Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs), CO2 ect.)?
Ik kan de plannen op dit moment nog niet beoordelen. Tata Steel heeft aangegeven na de zomer met meer informatie te komen over hun gewijzigde plan en de effecten daarvan op de emissies. Als vanzelfsprekend zal ik de gewijzigde plannen hierop toetsen.
Kunnen omwonenden met dit plan het aankomende jaar rekenen op aanzienlijke verbetering van de luchtkwaliteit? Zo ja, hoe, wanneer en hoeveel?
Ik kan de plannen op dit moment nog niet beoordelen. Tata Steel heeft aangegeven na de zomer met meer informatie te komen over hun gewijzigde plan en de effecten daarvan op milieu en luchtkwaliteit. Als vanzelfsprekend zal ik de gewijzigde plannen hierop toetsen.
Wel is Tata Steel voornemens komende jaren enkele maatregelen uit hun Roadmap+ plan uit te voeren, die op een kortere termijn tot een verbetering van de luchtkwaliteit zouden moeten leiden. Hieronder vallen het realiseren van een ontstoffingsinstallatie bij de Pelletfabriek en het bouwen van het 1 kilometer lange windscherm voor de vermindering van de effecten van verwaaiend stof bij de opslagvelden en transportbanden.
Wat zouden de effecten van de voorgestelde plannen (waaronder vlamboogovens) zijn voor de omgeving? Klopt het dat vlamboogovens relatief veel geluid maken? Wat is de geldende wet- en regelgeving rond geluidsnormen voor dergelijke industriële processen? Welke mitigerende maatregelen zullen getroffen worden op het gebied van geluid? Zullen mitigerende maatregelen voor geluid ook worden meegenomen in de maatwerkafspraken?
Door de aard van het proces van een vlamboogoven ontstaat er geluid. Het bevoegd gezag moet daarom bij het verlenen van de omgevingsvergunning controleren of het bedrijf alle maatregelen heeft genomen om het geluid in de omgeving zoveel mogelijk te beperken, en beoordelen of het resulterende geluid in de omgeving aanvaardbaar is.
Om geluid naar de omgeving te voorkomen of beperken is de concrete uitwerking van het plan belangrijk. Voor wat betreft de mitigerende maatregelen is van belang dat de vlamboogoven een IPPC-installatie is die valt onder de Richtlijn industriële emissies (2010/75/EU). Dat betekent dat in de installatie de beste beschikbare technieken (BBT) moeten worden toegepast. Voor de productie van staal in vlamboogovens staan die in de «BBT-conclusies IJzer- en staalproductie6».
De voorgeschreven maatregelen bestaan onder meer uit het omkasten van processen in het ovengebouw die veel geluid produceren, het isoleren van wanden en daken, en het ovengebouw zo ontwerpen dat zo min mogelijk geluid via de gebouwconstructie naar de omgeving kan uitstralen. Al deze maatregelen worden in de omgevingsvergunning geborgd. Daarnaast is ook de positionering van de vlamboogoven ten opzichte van afschermende objecten en gevoelige objecten van belang.
De geldende wet- en regelgeving rond geluidsnormen voor dergelijke industriële processen wordt gevormd door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet geluidhinder. Deze wetten gelden bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu. In de vigerende omgevingsvergunning milieu van Tata Steel is de geluidsnorm waaraan zij nu moeten voldoen vastgelegd. Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidzone rondom Tata Steel en enkele andere bedrijven vastgesteld in bestemmingsplannen. Buiten deze geluidzone mag het geluid door deze bedrijven niet meer zijn dan 50 dB(A). De vastgelegde geluidsnorm in de omgevingsvergunning milieu van Tata Steel borgt daarbij dat het geluid op de geluidzone niet meer is dan 50 dB(A).
Voor een nu niet vergunde activiteit en/of installatie kan Tata Steel een vergunningaanvraag indienen. Het bevoegd gezag beoordeelt met toepassing van de geldende wetgeving of en onder welke voorwaarden dit vergunbaar is. Op dat moment wordt bezien of het geluid in de omgeving aanvaardbaar is. Het gaat dan om het geluid door de nieuwe vlamboogoven op zich, maar evenzo om het geluid door het bedrijf Tata Steel als geheel. Dat geluid moet in ieder geval voldoen aan de grenswaarden die daarvoor al eerder krachtens de Wet geluidhinder zijn gesteld. Een en ander moet door Tata Steel in de vergunningaanvraag met een geluidrapport aangetoond worden.
Op welke manier zal geborgd worden dat als er meer schroot gesmolten gaat worden op het Tata-complex er geen vervuild staal terechtkomt?
Omdat de plannen van het bedrijf nog onvoldoende zijn uitgewerkt, kan ik deze vraag alleen in algemene zin beantwoorden.
Voor het verwerken en smelten van schroot geldt, los van de hoeveelheid en het type schroot, dat een bedrijf zich nu en in de toekomst altijd moet houden aan de geldende wet- en regelgeving. Bijvoorbeeld ten aanzien van de emissie-eisen die in Europese regelgeving gesteld worden en aan eventuele extra eisen die gesteld zijn door het betreffende bevoegde gezag.
Of door de gewijzigde plannen Tata Steel additionele maatregelen zal moeten nemen om te blijven voldoen aan de geldende wet- en regelgeving is nog onduidelijk. De OD NZKG zal dit meenemen bij zowel de beoordeling van de vergunningaanvraag als in het toezicht.
Wat betekent deze keuze voor de werkgelegenheid bij Tata Steel IJmuiden?
Ik kan de plannen op dit moment nog niet beoordelen. Tata Steel heeft aangegeven na de zomer met meer informatie te komen over hun gewijzigde plan en de effecten daarvan op de werkgelegenheid. Als vanzelfsprekend zal ik de gewijzigde plannen hierop toetsen.
Wat zouden deze plannen betekenen voor de kwaliteit van het staal dat wordt geproduceerd in IJmuiden? Hoe verhoudt dit zich tot de kwaliteit van de staalproductie in andere landen uit de Europese Unie (EU)?
Ik kan de plannen op dit moment nog niet beoordelen. Tata Steel heeft aangegeven na de zomer met meer informatie te komen over hun gewijzigde plan en de effecten daarvan op de bedrijfsvoering. Als vanzelfsprekend zal ik de gewijzigde plannen hierop toetsen.
Het bericht dat illegaal teakhout uit Myanmar gebruikt is bij de renovatie van de Groene Draeck |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws dat er fout teakhout – «tectona grandis» – is gebruikt bij de, ook met publieke middelen gefinancierde, renovatie van de Groene Draeck?1
Ja.
Bent u van mening dat – gelet op de verklaring van meerdere terzake deskundigen – het uitermate waarschijnlijk is dat het gebruikte teakhout, gelet op de jaarringen en de lengte, uit Myanmar afkomstig moet zijn geweest?
De Groene Draeck is door de Nederlandse bevolking aan Prinses Beatrix geschonken ter gelegenheid van haar 18e verjaardag. Daarbij heeft de Staat haar ook het onderhoud aan de Groene Draeck geschonken. De kosten voor het onderhoud aan de Groene Draeck worden verantwoord bij het Ministerie van Defensie zolang prinses Beatrix gebruik maakt van de Groene Draeck. De meerkosten worden gedragen door de eigenaar, prinses Beatrix. De renovatie betreft derhalve een aangelegenheid van de prinses zelf. Hiervoor geldt de grondwettelijke norm van artikel 41 dat de Koning, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis inricht. Daarenboven heeft prinses Beatrix, evenals ieder ander in Nederland recht op bescherming van haar persoonlijke levenssfeer, zoals dit is vastgelegd in mensenrechtenverdragen, het recht van de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de Grondwet, andere wetgeving en jurisprudentie. Het openbaar belang is bij de renovatie niet geraakt, zoals ik in het navolgende zal toelichten.
De renovatie van de Groene Draeck is in opdracht van de Dienst Koninklijk Huis uitgevoerd door een opdrachtnemer, onder wiens aansturing een aantal gespecialiseerde bedrijven werkten. Onderdeel van de opdracht was om de teakhouten onderdelen te renoveren, daarbij indien mogelijk het eerder gebruikte hout (Java-teak) te hergebruiken en ter vervanging een verantwoord alternatief voor Java-teak te gebruiken. Het hout is door een in jachtbetimmering gespecialiseerd Nederlands bedrijf bij een Duitse houtleverancier aangeschaft. Het ging hier derhalve om hout dat zich reeds binnen de grenzen van de Europese Unie bevond.
Ten overvloede is een door de houtleverancier aan het jachtbetimmeringsbedrijf gerichte «Declaration of compliance with due diligence according to the European Timber Regulation» geleverd. In deze verklaring geeft de houtleverancier onder meer garanties over de legale herkomst van zijn producten. Daarenboven heeft het jachtbetimmeringsbedrijf naar aanleiding van mediavragen bij de houtleverancier navraag gedaan naar de precieze herkomst van het aangeschafte hout. De leverancier antwoordde daarop dat het hout vóór 2013 was geïmporteerd en dat nadere precisering van de geografische herkomst van deze partij hout niet te geven is, omdat de bewaartermijn van de boekhouding (tien jaar) verlopen is.
Hoe kan het dat de RvD stelt dat er enerzijds teakhout bij de renovatie van de Groene Draeck is gebruikt, maar anderzijds zegt «dat het niet meer te achterhalen valt waar het precies vandaan komt omdat de benodigde papieren niet zijn bewaard»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het is toch juist dat het een wettelijke verplichting is dat de herkomst van teakhout bekend moet zijn en dat alleen gecertificeerd hout gebruikt mag worden?
De Nederlandse overheid verwacht, zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Buitenlandse Zaken eerder hebben gezegd in reactie op Kamervragen van het lid Van der Lee en Thijssen over het bericht dat teakhout uit Myanmar illegaal bij Nederlandse superjachtbouwers belandt,2 van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de United Nations Guiding Principles (UNGP’s) naleven. Concreet betekent dit dat (ondernemers in) internationaal opererende bedrijven rekening moeten houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties (zoals toeleveranciers). Van bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid betrachten («due diligence»). Zij moeten de risico’s op negatieve gevolgen identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces, zoals beschreven in de OESO-richtlijnen en in de UNGP’s. Ook wanneer het (risico’s op) negatieve gevolgen door toedoen van zakelijke relaties betreft, dienen bedrijven zich in te spannen om deze gevolgen te voorkomen of mitigeren.
Hoe kan het dat in dit geval documenten ontbreken; is überhaupt wel duidelijk vastgesteld dat het hier niet om illegaal, maar gecertificeerd teakhout zou gaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is in dit geval het vigerende beleid inzake duurzaam inkopen volledig gevolgd en zo ja, met welke documenten valt dit te onderbouwen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke exacte onderbouwing kunt u geven van deze stelling van de RvD: «Zoals benoemd is uit het nalopen van de gang van zaken niet gebleken dat er in strijd met de geldende wet- en regelgeving gehandeld is»? En waarom is het aan de RvD om dit vast te stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het in het licht van de beantwoording van mijn eerdere Kamervragen2 waarin het kabinet benadrukt dat het wetgeving en de tegen het regime van Myanmar ingestelde sancties op een strikte manier interpreteert en implementeert en waarvan de strafrechtelijke veroordeling van twee houtimporteurs in december 2022 ook getuigd, niet extra pijnlijk dat er toch illegaal teakhout – waarvan de opbrengst ten goede komt aan het regime in Myanmar – is gebruikt in een mede met publieke middelen gefinancierde renovatie van de Groene Draeck?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid onafhankelijk te laten onderzoeken waar het bij de renovatie van de Groene Draeck gebruikte teakhout vandaan is gekomen en of hier sprake is geweest van volledige naleving van geldende wet- en regelgeving?
Zie het antwoord op vraag 2. Het openbaar belang is niet aan de orde, en ik zie derhalve geen aanleiding voor onderzoek.
Bent u bereid alle vragen hierover individueel te beantwoorden en de Kamer tijdig te informeren over de uitkomst van dit onafhankelijke onderzoek?
Zie de antwoorden 1 tot en met 9.
Het bericht “Verscholen armoede? Vergeet de middeninkomens niet” |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat door de praktische uitwerking van inkomensafhankelijke regelingen bepaalde typen huishoudens in bepaalde situaties ver onder bijstandsniveau kunnen komen, terwijl er gewoon sprake is van een (flink) middeninkomen?
Uiteraard vindt het kabinet het zeer onwenselijk als huishoudens met middeninkomens slechter af zijn dan huishoudens in de bijstand. Als werken in bepaalde situaties niet of maar beperkt loont is dat zonder meer onwenselijk. Hierdoor kunnen huishoudens in een situatie terecht komen waarin ze minder werken dan ze zouden willen. Het kabinet houdt het bruto-netto traject daarom scherp in de gaten. De huishoudens die in het artikel vergeleken worden, verschillen op meer punten dan alleen inkomen. Dat maakt het lastig om conclusies te trekken op basis van deze voorbeelden. Het antwoord op vraag 3 gaat nader in op de in het artikel gemaakte vergelijkingen.
Het algemene beeld uit het artikel dat de lastendruk bij alleenverdieners (eenverdieners)1 hoog is, is een bekend probleem. Het is ook een probleem dat lastig is om aan te pakken. De hoge lastendruk hangt vooral samen met belastingmaatregelen om arbeidsparticipatie van de niet-werkende partner te stimuleren, zoals het afschaffen van de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner (ook wel bekend als de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting). Ook de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de fors verhoogde arbeidskorting stimuleren de arbeidsparticipatie, maar vergroten het verschil in lastendruk tussen alleen- en tweeverdieners. Aangezien het, zeker nu bij een krappe arbeidsmarkt, belangrijk is om arbeidsparticipatie te stimuleren, is het lastig om dit aan te pakken.
Wat vindt u van het feit dat door de praktische uitwerking van inkomensafhankelijke regelingen verschillende typen huishoudens in bepaalde situaties een marginale druk van ver boven de 80 procent en zelfs tot meer dan 100 procent kunnen ervaren?
Het kabinet vindt extremen in de marginale druk onwenselijk. In het verleden konden uitschieters voorkomen waarbij belastingplichtigen te maken kregen met een extreem hoge marginale druk van 170%, hoofdzakelijk veroorzaakt door de harde afbouwgrens in de huurtoeslag.2 Door deze harde afbouwgrens te vervangen door een geleidelijk traject komen extremen boven 100% niet meer voor in de marginale druk berekeningen. Aan het begin van dit jaar heeft het kabinet een uitgebreid onderzoek naar de extremen in de marginale druk met uw Kamer gedeeld3. Dat onderzoek laat zien dat ca. 2% van de werkenden een marginale druk van 80% of meer ervaart. Dat is een bekend gevolg van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen. Omdat het belangrijk is dat werken voldoende loont en er dus geen extremen zijn in de marginale druk, is in het onderzoek ook uitgebreid gekeken naar maatregelen om de extremen in de marginale druk te verlagen. Het onderzoek laat zien dat dit niet eenvoudig is. Er is altijd sprake van een afruil. De mate van inkomensondersteuning, de gemiddelde druk, de hoogte van de marginale druk en de gezondheid van de overheidsfinanciën zijn met elkaar verbonden. De extremen in de marginale druk vormen daarmee een complex vraagstuk waarvoor geen eenvoudige oplossingen zijn. Om werken lonender te maken moet het stelsel in samenhang bekeken worden. Daarbij zijn aanpassingen in fiscaliteit, toeslagen en minimumloon nodig die in samenhang bekeken worden. Het kabinet heeft hierin eerste stappen gezet zoals een verhoging van het minimumloon en overgang op een minimum uurloon. Ook heeft het kabinet stappen gezet om de ambitie om de toeslagen af te schaffen dichterbij te brengen. In dit kader loopt er ook onderzoek rond toeslagen, «Toekomst toeslagenstelsel»4, en is een analyse van fiscale regelingen gemaakt.5 De structurele hervorming die nodig is, kan dit kabinet niet meer inzetten, maar deze voorbereidingen stellen een toekomstig kabinet in staat vervolgstappen te zetten.
Kan het volgens u ooit de bedoeling zijn dat door de verschillende regelingen in combinatie dergelijke extreme effecten ontstaan – zie de situatie in het artikel1 – dat een werkende eenverdiener met studerende kinderen en een huurhuis 6.000 euro onder bijstandsniveau uitkomt, en als sprake is van een uitkering dit zelfs tot 12.000 euro kan oplopen?
Zoals aangegeven vindt het kabinet het onwenselijk als huishoudens met middeninkomens slechter af zijn dan huishoudens in de bijstand. Het is wel moeilijk om direct op basis van de vergelijkingen in het artikel conclusies te trekken. Dat komt vooral door verschillen in aannames rond de huurhoogtes. Deze verschillen in aannames bepalen voor een groot deel de verschillen in wat huishoudens in de bijstand en de huishoudens met hogere inkomens overhouden. Tegelijk maken deze verschillen de situatie van de huishoudens niet volledig vergelijkbaar. Naast de huur zijn er nog een aantal punten waarop de voorbeelden in het artikel afwijken van de gebruikelijke marginale druk en armoedeval berekeningen zoals het kabinet die maakt. Het kabinet volgt daarbij de berekeningswijze van het CPB. Naast de kanttekeningen bij de gemaakte vergelijkingen, worden de verschillen uit het artikel kleiner als nieuw beleid wordt meegenomen. Maar ook met nieuw beleid blijft werken en meer werken voor deze huishoudens maar beperkt lonend. De verschillen in berekeningswijze worden hieronder nader toegelicht.
In de berekening worden daarnaast specifieke aannames gemaakt die per casus er voor kunnen zorgen dat het resultaat van de afbouw van de aanvullende beurs anders is. Ook is in de berekening geen rekening gehouden met het totaal aantal kinderen van de ouders, wat invloed heeft op de uiteindelijke voorgestelde ouderlijke bijdrage.
Daarnaast houdt het artikel rekening met het kindgebonden budget voor het 17-jarige kind. Per 2024 wordt het bedrag voor het eerste kind met € 619 verhoogd en wordt het extra bedrag voor kinderen vanaf 16 jaar verhoogd met € 400. Wel wordt tegelijk de afbouwgrens met circa € 11.000 verlaagd. Per saldo resteert voor alle huishoudens met kindgebonden budget een hoger kindgebonden budget.
Kunt u voor elk van de in het stuk genoemde specifieke situaties ingaan op de vraag hoe vaak dit naar verwachting voorkomt, of zulke effecten van te voren bekend waren, en hoe zulke effecten volgens u gerechtvaardigd kunnen zijn?
De in het artikel beschreven huishoudens zijn heel specifiek, waardoor hier geen aantallen voor gegeven kunnen worden. Wel kunnen voor meer algemene groepen aantallen gegeven worden. Het aantal alleenstaanden met kinderen van 0–18 jaar betreft circa 3,8% van alle huishoudens en het aantal alleenverdienershuishoudens met kinderen van 0–18 jaar circa 1,3%8. Als inkomens boven 60 duizend euro hieruit worden gehaald dan halveert het aandeel alleenverdieners met kinderen van 0–18 jaar bijna naar 0,7%. Voor alleenstaanden daalt het aandeel naar 2,3% als inkomens boven 60 duizend euro en alleenstaanden in de bijstand9 niet worden meegenomen. Dit zijn nog steeds veel algemenere groepen dan in het artikel zijn opgenomen. Zo focust het artikel op gezinnen met kinderen van 17 en 19 jaar en dat vormt maar een klein deel van deze algemenere groepen.
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven zijn de hoge lastendruk bij alleenverdieners en de extremen in de marginale druk bekende problemen. Het kan ertoe leiden dat mensen minder uren werken dat ze zouden willen. Dat vindt het kabinet onwenselijk. Tegelijk is het ook moeilijk om deze problemen op te lossen. Het antwoord op vraag 6 gaat hier verder op in.
Hoe rijmt dit volgens u met de stelling van het demissionaire kabinet dat «werken moet lonen»?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven vindt het kabinet het belangrijk dat werken loont. Situaties waarin dat niet het geval is zijn onwenselijk en moeten waar mogelijk worden aangepakt. De hoge lastendruk bij alleenverdieners hangt vooral samen met belastingmaatregelen om arbeidsparticipatie van de niet-werkende partner te stimuleren. Doordat het zeker nu bij een krappe arbeidsmarkt belangrijk is om arbeidsparticipatie te stimuleren, is het lastig om dit aan te pakken. Bovendien zijn er geen eenvoudige maatregelen om de marginale druk voor bepaalde groepen te verlagen, zonder dat dit elders pijn doet. Het verhoogt ofwel de marginale druk voor een andere groep, of het wordt minder gericht, waardoor burgers er ten opzichte van de huidige situatie op achteruit gaan of de totale kosten voor de overheid fors toenemen.
Was u reeds bekend met de door de auteurs gesignaleerde drie effecten (toeslagen/kortingen, sociale huurgrens, en inkomensafhankelijke studiefinanciering) die tot situaties van armoede voor middeninkomens voor werkenden of mensen met een uitkering kunnen leiden? Indien u hiermee bekend was, waarom heeft dit niet eerder tot flankerende maatregelen geleid?
De in het artikel gepresenteerde voorbeelden zijn zonder meer onwenselijk. Het loont voor deze huishoudens niet of nauwelijks om te werken waardoor ze mogelijk minder werken dan ze zouden willen. Het algemene beeld dat de lastendruk voor alleenverdieners relatief hoog is, is bekend, maar niet op te lossen zonder dat dit ten koste gaat van andere beleidsdoelen. Hetzelfde geldt voor de extremen in de marginale druk: deze zijn bekend, maar ook niet eenvoudig oplosbaar.
Eerder is door onder meer CPB10 en commissie Draagkracht11 geconstateerd dat alleenverdieners relatief weinig overhouden van hun bruto inkomen. Dit komt doordat er verschillende belastingmaatregelen zijn getroffen om de arbeidsparticipatie van de niet-werkende partner te bevorderen, zoals het afschaffen van de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner (ook wel bekend als de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting).
Het stimuleren van de arbeidsparticipatie is onverminderd relevant. Tegelijkertijd ziet het kabinet dat dit leidt tot een hoge lastendruk voor alleenverdieners.
De alleenverdieners uit het artikel houden als alleen naar toeslagen en niet naar huur en de bijdrage studiefinanciering gekeken wordt meer over dan een paar in de bijstand. Er is echter ook een groep alleenverdieners die alleen door de afbouw van toeslagen minder overhoudt dan een vergelijkbaar huishouden in de bijstand. Het gaat om paren bij wie de loongerelateerde uitkering12 (zoals WIA of WW) van één van beide partners (nagenoeg) het enige inkomen vormt. Het gaat om een groep van ongeveer 6500 huishoudens. Door samenloop van regelingen en ondanks een netto-inkomen rond het sociaal minimum, ontvangen zij toch minder toeslag dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering. Het kabinet heeft de afgelopen maanden hard gewerkt aan oplossingsrichtingen voor deze groep. Op Prinsjesdag is uw Kamer geïnformeerd over een tijdelijke overbruggingsmaatregel voor 2024–2027 die door gemeenten wordt uitgevoerd. Het kabinet committeert zich aan een structurele oplossing via de fiscaliteit. Hiertoe wordt een gerichte herinvoering van de uitbetaling van de AHK voor de betreffende doelgroep uitgewerkt, waarbij eenvoud voor de doelgroep een belangrijke factor is in de uiteindelijke vormgeving. De uitvoeringsgevolgen worden in kaart gebracht om invoering per 2028 mogelijk te maken13.
Naast de specifieke alleenverdienersproblematiek zijn ook de extremen in de marginale druk bekend. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft het kabinet mogelijke oplossingen hiervoor onderzocht14, maar is dit een complex vraagstuk, waarvoor geen eenvoudige oplossingen zijn.
Ziet u, in samenwerking met de demissionaire kabinetsleden op de betreffende beleidsterreinen, oplossingen om deze onrechtvaardige situaties te repareren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid nader te onderzoeken of er nog meer situaties zijn waarin de samenloop van regelingen tot een extreme marginale druk kan leiden?
Het kabinet hecht sterk aan het voorkomen van extremen in marginale druk. De gevolgen van de samenloop van regelingen voor de marginale druk worden dan ook ieder jaar inzichtelijk gemaakt in hoofdstuk 5.2 van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ook in de bijlage bij het Belastingplan. Ook in de Kamerbrief over arbeidsmarktkrapte15 uit februari van dit jaar is uitgebreid aandacht besteed aan de stapeling van marginale druk. Er is daarom geen aanleiding voor nader onderzoek.
Het Ministerie van SZW gebruikt dezelfde modellen als het CPB voor de berekeningen van de marginale druk. Voor werknemers in de achterliggende steekproef van ca 100.000 huishoudens wordt de marginale druk berekend als gevolg van de belastingen en de inkomensafhankelijke regelingen waarvoor zij in aanmerking komen. Deze berekeningen geven een goed inzicht in de gevolgen van de samenloop van regelingen. Uit deze berekeningen blijkt dat voor driekwart van de werknemers de totale marginale druk tussen 40 en 70% ligt (zie de Kamerbrief uit februari). De marginale druk berekeningen in de begroting en voor de bijlage bij het Belastingplan worden jaarlijks geüpdatet.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor de effecten op marginale druk bij het invoeren van inkomensafhankelijke regelingen, ongeacht op welk beleidsterrein die worden ingevoerd?
Ik deel de mening dat aandacht voor marginale druk belangrijk blijft. Een te hoge marginale druk is niet wenselijk. Het kan leiden tot ongewenste gedragsreacties, bijvoorbeeld als mensen daardoor nauwelijks beloond worden als ze hun gewerkte uren uitbreiden en het sluit niet aan bij het rechtvaardigheidsgevoel van veel mensen. Voor een integrale weging van voorstellen is het daarom belangrijk dat voldoende informatie beschikbaar is over de effecten van voorstellen op de marginale druk. Naast marginale druk spelen vaak ook andere – soms tegengestelde – aspecten een rol, zoals inkomenseffecten en budgettaire effecten. Dat maakt de hoge marginale druk ook een complex probleem, waarvoor geen eenvoudige oplossingen zijn.
De aandacht voor de marginale druk is blijvend groot- en terecht. Zowel bij de beleidsvoorbereiding als bij de parlementaire behandeling is naar mijn mening veel inzicht beschikbaar in de gevolgen van beleidsvoorstellen voor de marginale druk. Ook bij de Besluitvorming in augustus wordt de marginale druk in beeld gebracht. Bij Prinsjesdag worden figuren en tabellen van de marginale druk gepubliceerd in de begroting van SZW en in de bijlage bij het Belastingplan. Daarnaast heb ik uw Kamer in februari van dit jaar uitgebreid geïnformeerd over de hoogte en de verdeling van de marginale druk (zie ook vraag 2 en vraag 8). De conclusie daarin was dat er geen eenvoudige oplossingen zijn.
Vanuit de overkoepelende verantwoordelijkheid voor het inkomens- en arbeidsmarktbeleid zal de Minister van SZW altijd betrokken zijn bij het invoeren van inkomensafhankelijke regelingen, ongeacht op welk beleidsterrein. Dat betekent dat ook voor nieuwe inkomensafhankelijke regelingen de gevolgen voor de marginale druk in beeld gebracht worden.
Bent u bereid binnen het (demissionaire) kabinet te pleiten voor het standaard opnemen van marginaledruktabellen wanneer nieuwe inkomensafhankelijke regelingen worden ingevoerd, om te voorkomen dat die leiden tot dergelijke extreme situaties?
Ik vind het belangrijk dat eventuele effecten op de marginale druk bij nieuwe voorstellen goed inzicht geven, bijvoorbeeld vanwege de mogelijke arbeidsmarkteffecten. Zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 2 en 8 beschikt het Ministerie van SZW over adequate hulpmiddelen om (de effecten op) de marginale druk te kwantificeren en te presenteren.
De beste manier om het gewenste inzicht te bieden verschilt per beleidsvoorstel. Indien behulpzaam kan dat door middel van tabellen. Als bepaalde effecten niet goed naar voren komen uit de modellen, kan het een goede optie zijn om de input van experts te vragen. Een verplichting van een bepaald hulpmiddel of een verdere standaardisering is in mijn ogen niet nodig. Zie ook het antwoord op vraag 9.
De in het artikel beschreven problematiek van een hoge lastendruk bij alleenverdieners en extremen in de marginale druk is bekend. Dit kan ertoe leiden dat huishoudens minder werken dan ze zouden willen. Tegelijkertijd zijn deze problemen ook complex en niet eenvoudig oplosbaar. Om werken lonender te maken moet het stelsel in samenhang bekeken worden. Daarbij zijn aanpassingen in fiscaliteit, toeslagen en minimumloon nodig die in samenhang bekeken worden. Het kabinet heeft hierin eerste stappen gezet zoals een verhoging van het minimumloon en overgang op een minimum uurloon. Ook heeft het kabinet stappen gezet om de ambitie om de toeslagen af te schaffen dichterbij te brengen. In dit kader loopt er ook onderzoek rond toeslagen, «Toekomst toeslagenstelsel»16, en is een analyse van fiscale regelingen gemaakt.17 De structurele hervorming die nodig is, kan dit kabinet niet meer inzetten, maar deze voorbereidingen stellen een toekomstig kabinet in staat vervolgstappen te zetten.
Vindt u dat bij de invoering van inkomensafhankelijke regelingen experts uit de praktijk geconsulteerd zouden moeten worden die zicht hebben op de praktische effecten, onder andere op marginale druk? En indien ja, hoe zou dit in praktijk het best kunnen worden vormgegeven, bijvoorbeeld via een vaste commissie die de totale marginale druk controleert en hierover rapporteert?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de zorgkantoren eerder bezwaar maakten bij het ministerie van VWS over de stapeling van kortingen waar ouderenzorgorganisaties mee te maken krijgen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de zorgkantoren eerder bezwaar maakten bij u over de stapeling van kortingen waar ouderenzorgorganisaties mee te maken krijgen?1
Nee, de zorgkantoren hebben geen formeel bezwaar aangetekend, maar hebben wel hun zorg erover uitgesproken.
Wanneer was dit?
De zorgkantoren hebben hun zorgen schriftelijk kenbaar gemaakt in een ambtelijke brief van 21 maart 2023.
Hoe ziet dit bezwaar eruit?
De zorgkantoren gaven aan dat zij de korting juridisch kwetsbaar vonden in het licht van de onderbouwing van de af te spreken tarieven met zorgaanbieders. In overleg met de zorgkantoren is daarom in de voorhangbrief duidelijk aangegeven dat de besparingen vanuit de maatregel meerjarig contracteren taakstellend zijn in het licht van de overheidsfinanciën en dus ook via een algemene doelmatigheidsverbetering kunnen worden ingevuld.
Is dit bezwaar met de Kamer gedeeld? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik hiervoor heb aangegeven was er geen sprake van «bezwaren» maar van «zorgen» vanuit de zorgkantoren. Ik heb dus ook geen «bezwaren» gedeeld met de Kamer.
Kunt u een overzicht geven van de stapeling van kortingen waar de ouderenzorgorganisaties de afgelopen vijf jaar mee te maken kregen? Kunt u dit weergeven in een overzicht?
In de afgelopen vijf jaar (periode 2018 tot en met 2022) is er geen sprake geweest van kortingen op de ouderenzorg, maar zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Via tabel 1 geef ik een overzicht van de financiële ontwikkelingen op het terrein van de uitgaven aan Wlz-ouderenzorg in de periode 2016–2022.
De uitgaven aan Wlz-verpleegzorg zijn in deze periode toegenomen van € 10,0 miljard tot € 15,9 miljard. Deze toename van € 5,9 miljard bestaat voor € 2,1 miljard uit extra middelen voor het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, € 1,6 miljard om het toenemende aantal cliënten op te vangen en € 2,2 miljard voor de indexering van de tarieven in verband met loon- en prijsontwikkelingen.
In lijn met de ontwikkelingen uit tabel 1 zijn de NZa-tarieven voor verpleeghuiszorg tussen 2016 en 2023 met circa 50% verhoogd. De maximumtarieven voor de meest voorkomende prestatie in de verpleeghuiszorg (verblijf op basis van een zzp Verpleging & Verzorging 5, inclusief behandeling) zijn verhoogd van afgerond € 80.000 in 20162 naar afgerond € 123.000 in 20233. Voor een gemiddelde groep van acht cliënten die verblijven op basis van zzp V&V5 inclusief behandeling gaat het dus om een toename van afgerond € 640.000 in 2016 tot bijna € 1 miljoen in 2023.
In mijn brief4 naar aanleiding van de motie Den Haan heb ik de plussen en minnen voor de ouderenzorg vanaf 2023 opgenomen en toegelicht. Deze zijn opgenomen in tabel 2. De kern is dat ook na de maatregelen uit het coalitieakkoord en overige financiële bijstellingen op het terrein van de Wlz zowel op macro- als op microniveau sprake is van «minder meer» uitgaven. Het totaal aan beschikbare middelen voor de ouderenzorg in Wlz stijgt in de periode 2022–2027 met 2,4 miljard (nog ongerekend de indexatie voor loon- en prijsontwikkelingen).
Op basis waarvan bedacht u dat deze kortingen verantwoord zijn? Is er nog sprake van verantwoorde ouderenzorg? Zo ja, waar baseert u dat op?
Zoals hiervoor aangegeven zijn er in de afgelopen vijf jaar geen kortingen doorgevoerd. De integrale tarieven voor verpleeghuiszorg zijn in plaats daarvan tussen 2016 en 2022 met € 2,1 miljard verhoogd.
Aan de verlagingen op het kader zoals hiervoor aangegeven liggen maatregelen ten grondslag die de kosten voor de zorgaanbieders verminderen. Zo krijgen zorgaanbieders na de doorontwikkeling van het kwaliteitskader bijvoorbeeld ruimte om de zorg anders vorm te geven, met meer inzet van digitale middelen of samenwerking met informele zorgverleners.
Overigens ziet de IGJ toe op de kwaliteit van de ouderenzorg. De NZa houdt toezicht op de invulling van zorgplicht door de zorgkantoren en de adequate hoogte van het Wlz-budget. Hiermee zijn de randvoorwaarden geborgd voor een verantwoorde ouderenzorg
Wat is het totaalbedrag van de kortingen en bezuinigingen waar de ouderenzorgorganisaties de afgelopen vijf jaar mee te maken kregen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 6 zijn er de afgelopen vijf jaar per saldo geen bezuinigingen geweest op de Wlz-ouderenzorg. De uitgaven zijn toegenomen van € 10,0 miljard in 2016 (prijspeil 2016) tot € 15,9 miljard in 2022 (prijspeil 2022). Deze uitgaven groeien, rekening houdend met de maatregelen uit tabel 2, de komende jaren verder tot 18,3 miljard in 2027 (prijspeil 2022).
Is er nog sprake van toegankelijkheid van onze ouderenzorg? Zo ja, waar baseert u dat op?
De toegankelijkheid van ouderenzorg staat onder druk. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door demografische ontwikkelingen en een krappere arbeidsmarkt. Dit was voor mij ook de reden om het WOZO-programma samen met partijen uit het veld te starten om de transitie samen vorm te geven.
Overigens is de wachtlijst voor de toegang tot het verpleeghuis al vanaf 2022 stabiel en kunnen cliënten die urgent zijn of «actief moeten worden geplaatst» veelal binnen de treeknormen terecht in een verpleeghuis.
Hoe rijmt u de grote personeelstekorten in de ouderenzorg met het moeten ontslaan van zorgmedewerkers door de stapeling van kortingen op ouderenzorgorganisaties?
Deze ontwikkelingen kan ik niet met elkaar rijmen, al zal het op instellingsniveau altijd voor kunnen komen dat door aanpassingen in de bedrijfsvoering mensen hun baan verliezen. Echter zal in Nederland, maar ook regionaal, in de komende jaren de vraag naar zorgpersoneel blijven toenemen vanwege het toenemende aantal cliënten. Via het budgettaire kader van de Wlz stel ik daarom extra middelen beschikbaar zodat ouderenzorgorganisaties ook daadwerkelijk de middelen hebben om meer medewerkers in dienst te nemen.
Hoeveel ouderenzorgorganisaties geven aan door deze kortingen in financiële problemen te komen?
Er zijn vanuit verschillende regio’s in totaal acht brieven geschreven hierover en ca. 250 zorgaanbieders hebben een zaak tegen de zorgkantoren aangespannen.
Op basis waarvan legde u deze kortingen op? U beweerde toch dat er niet wordt bezuinigd op de ouderenzorg?
Zie het antwoord op vraag 6.
U beweerde toch dat de doorrekening van het Centraal Planbureau dat u stiekem 1,6 miljard euro bezuinigde op de verpleeghuizen in plaats van dat u de beloofde investering in extra personeel deed, niet klopt?2
Dat is correct. In mijn brief van 16 maart jl.6 heb ik toegelicht dat de taakstelling voor de doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg oploopt van € 100 miljoen in 2024 tot € 350 miljoen structureel vanaf 2026.
Waar staan deze kortingen in het regeerakkoord?
U treft de maatregelen op bladzijde 5 van de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst».
Hoe heeft u zich vergewist van steun in de Tweede Kamer voor deze kortingen? Welke partijen steunen deze kortingen?
Ik heb de maatregelen voorgehangen bij de (Eerste en) Tweede Kamer op 17 april 20237 Vervolgens is op 30 mei jl. een tweeminutendebat gevoerd en is op 31 mei gestemd over de ingediende moties. Een van de moties was om de maatregel uit te stellen of terug te draaien. Deze is door de Tweede Kamer verworpen.
Bent u bereid deze kortingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft de Tweede Kamer in de procedurevergadering aangegeven de afschriften van de (meerjarige) Kaderbrieven Wlz controversieel te beschouwen. Op basis van de Wmg ben ik verplicht om na Prinsjesdag een budgettair kader Wlz voor 2024 definitief vast te stellen. De demissionaire status van het kabinet en de controversieel verklaring leiden ertoe dat ik het budgettair kader Wlz enkel voor 2024 vaststel. Het vaststellen van het budgettair kader voor 2025 en verder is aan een volgend kabinet. Ik acht het aangewezen om discussies met gevolgen voor de begroting, nu Prinsjesdag aanstaande is, ook in dat kader en bij de behandeling van de begroting van VWS met uw Kamer te voeren.
Opnieuw een rechtszaak van een gedupeerde vanwege uitblijvende beslissing van de herstelorganisatie UHT van de Belastingdienst |
|
Nicole Temmink |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Toeslagenouder Loes van Dam (38) neemt het in de rechtbank op tegen de Belastingdienst»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) pas besloot met mevrouw in gesprek te gaan nadat er een rechtszaak diende?
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag en de volgende vragen wordt opgemerkt dat het beleid is om niet in te gaan op individuele lopende rechtszaken.
Het uitgangspunt bij de hersteloperatie is om niet tegenover gedupeerde ouders te staan, en al helemaal niet in de rechtszaal. In de hersteloperatie wordt veelvuldig contact gezocht met ouders en wordt groot belang gehecht aan dat contact met de ouder. Eenzelfde geldt wanneer ouders verzoeken om informatie. Hierbij wordt samen met de ouder of diens vertegenwoordiger gekeken of en op welke wijze aan diens verzoek tegemoet gekomen kan worden. Zo wordt er aangeboden om specifieke stukken die de ouder zoekt te verstrekken en wordt bij deze verstrekking aangeboden om uitleg te geven om deze stukken te duiden. Dit alles om te voorkomen dat ouders zich tot een rechter behoeven te wenden. Dat is ook in deze zaak uiteraard gebeurd.
Dat betekent helaas niet dat altijd volledig aan de wensen van ouders tegemoet kan worden gekomen. Bijvoorbeeld omdat een verzoek om informatie wordt gedaan dat niet is afgebakend en na overleg ook niet tot afbakening gekomen kan worden, waardoor om die reden feitelijk niet kan worden tegemoet gekomen. Wanneer aan een verzoek om informatie niet tegemoet kan worden gekomen, staat het een ouder uiteraard vrij om een juridische procedure aanhangig te maken. Dat neemt niet weg dat het wordt betreurd dat ouders zich genoodzaakt zien om naar de rechter te stappen.
Erkent u dat het inzetten van de Landsadvocaat tegen de wil van de Kamer is, en kunt u verklaren waarom de Landsadvocaat toch is ingezet?2
Met de motie van het Lid Leijten c.s.3 is door de Kamer gevraagd om te onderzoeken hoe in bredere zin de inzet van de Landsadvocaat in toeslagenherstelzaken te stoppen, ook in lopende zaken. In reactie daarop hebben we reeds aangegeven de inzet van de Landsadvocaat breder te zullen beperken. Wanneer de Staat echter in een civiele procedure gedagvaard wordt, dan zal hij verweer moeten voeren. Zoals in de brief van 2 juni 20234 kenbaar is gemaakt, wordt de inzet van de Landsadvocaat beperkt tot de verplichte procesvertegenwoordiging in civiele procedures, zoals de onderhavige procedure.
Welke inzet heeft de UHT met de Landsadvocaat bepaald in deze zaak? Waarom is bijvoorbeeld niet ingezet op het voorkomen van een rechtszaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het aangaan van een rechtszaak ten opzichte van de UHT komt door de weigerachtige houding om in gesprek te gaan en fatsoenlijk te luisteren naar gedupeerden? Zo nee, waarom was naar uw mening deze rechtszaak nodig?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Is het uw (en die van de UHT) bedoeling om gedupeerden af te schrikken van een integrale behandeling door ze abominabel te behandelen? Zo nee, waarom worden achterstanden dan niet fatsoenlijk opgelost?
UHT doet er alles aan om gedupeerden zo snel mogelijk te compenseren.
In de tweede helft van 2022 is gestart met het invoeren van een aantal relevante (proces)verbeteringen rondom de integrale beoordeling en de afhandeling van bezwaren. De meest recente Voortgangsrapportage over de periode januari–mei 20235 gaat nader in op de voortgang die inmiddels op deze maatregelen is geboekt. Hiermee lijkt het nog steeds haalbaar om circa 57.000 integrale beoordelingen te hebben afgerond in het eerste kwartaal van 2025, waar eerder nog moest worden uitgegaan van 2027.
In de Kamerbrief van 2 juni 20236 is ingegaan op een betere aanpak op voor ouders belangrijke punten waar momenteel onvoldoende voortgang is. De hoofdlijnen hiervoor zijn een alternatieve wijze van omgaan met verzoeken om vergoeding van aanvullende schade, waarbij anders dan voorheen de oorzaak van de schade (causaliteit) minder precies bekeken wordt en gewerkt wordt met standaard (forfaitaire) bedragen, een efficiëntere afhandeling van bezwaarzaken met minder processtappen en een eenduidigere wijze van dossierverstrekking.
Met de introductie van nieuwe laksoftware is de verwachting dat eind van dit jaar de achterstand op de verstrekking van hersteldossiers is weggewerkt. Daarnaast is in de Kamerbrief inzake Nadere uitwerking maatregelen Versneld Duidelijkheid voor Ouders van 23 juni 20237 een verdere versnelling op het verstrekken van dossiers aangekondigd, waarbij het zwaartepunt meer wordt gelegd bij snelheid en eenvoud, en minder bij de uitgebreide controle die nu op elk dossier plaatsvindt. Met het verkorten van het controleproces kan de komende maanden de oplevering van dossiers worden verdubbeld ten opzichte van het huidige tempo. Daarmee krijgen zo’n 1500 ouders de beschikking over hun dossier. Er wordt toegewerkt naar een situatie waarin ouders desgewenst direct bij de beschikking van hun integrale beoordeling hun dossier kunnen ontvangen.
Hoeveel geld is de UHT kwijt aan juridische procedures omdat zij niet bereid is om met gedupeerden in gesprek te gaan en snel met een besluit tot compensatie te komen? Kunt u deze kosten uitsplitsen in kosten voor mediation, kosten voor ingebrekestelling, kosten voor het voorbereiden van rechtszaken en advocaatkosten, en ook vermelden wat de kosten zijn van de inzet van personeel?
Het wordt ten zeerste betreurd dat het niet altijd mogelijk is om binnen een redelijke termijn besluiten te nemen die ook aan de wensen van de ouder tegemoet komen. We doen er daarbij alles aan om te voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen om een juridische procedure te starten. We gaan daarbij altijd in gesprek met gedupeerde ouders, die al dan niet voornemens zijn om een rechtszaak te starten. Vanuit de UHT is er voortdurend contact met ouders, onder meer door persoonlijk zaakbehandelaren.
Uw vraag wordt zo begrepen dat wordt gevraagd naar kosten van juridische procedures, zowel civielrechtelijk en bestuursrechtelijk, als mediation, die worden gevoerd tegen ouders of waarbij ouders op een andere manier partij zijn. Het is evenwel niet mogelijk om alle kosten die in de vraag genoemd worden af te splitsen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om personeelskosten die specifiek zien op (het voorkomen van) juridische procedures en het onverhoopt voeren van die procedures af te splitsen van reguliere personeelskosten. Een aantal kosten kan wel worden gegeven, namelijk de kosten voor mediation die geraamd zijn voor de komende drie jaar, de kosten die worden gemaakt voor het betalen van dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen en kosten voor verplichte vertegenwoordiging in civiele procedures.
Zoals in de meest recente Voortgangsrapportage over de periode januari–mei 20238 is aangegeven, is er tot peildatum 30 april 2023 ruim 25 miljoen euro aan dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen uitgekeerd. Voor 2023 is tot en met juli ruim 12,5 miljoen euro aan dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen uitgekeerd. Voor mediation in het bezwaarproces wordt naar verwachting over drie jaar ruim 38,5 miljoen euro uitgegeven, waarbij de verwachting ook is dat zonder deze mediation de totale kosten van het bezwaarproces ruim 44 miljoen euro zouden zijn.
Tot op heden is er ongeveer 300.000 euro uitgegeven aan advocaatkosten voor verplichte vertegenwoordiging in civiele procedures tegenover gedupeerde ouders.
Kunt u aangeven of in deze rechtszaak álle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overlegd en ook zijn gedeeld met de gedupeerde? Zo nee, waarom niet?
In algemeenheid geldt dat in elke rechtszaak de op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt worden. Vaak gebeurt dit door het hersteldossier te overleggen. Dit hersteldossier bevat in elk geval wat betreft de compensatie de op de zaak betrekking hebbende stukken. Wanneer er behoefte is aan specifieke aanvullende stukken, worden deze uiteraard verstrekt.
Het artikel ‘Vrees voor stijging gasprijs: ’Nederland onderschat risico’s’’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor stijging gasprijs: «Nederland onderschat risico’s»»?1
Ja.
Wat vindt u van de zrogen die worden geuit in het artikel? Onderschat u inderdaad de risico’s van mogelijke prijsstijgingen? Waarom wel of niet?
De energiemarkt heeft zich lange tijd in een onzekere periode bevonden door de oorlog in Oekraïne. Inmiddels zien we dat markt ten op zichtte van een jaar geleden een stuk rustiger is geworden. Het grootste gedeelte van de huishoudens heeft een tarief onder het prijsplafond en er is een ruim aanbod van vaste contracten door de komst van de nieuwe opzegregels, waar consumenten voor kunnen kiezen als ze prijszekerheid zoeken voor de komende periode. Daarnaast hebben de gasopslagen begin september een vulgraad van 95,3%, wat de risico’s beperkt voor wat betreft de leveringszekerheid voor de komende winter. Tegelijkertijd blijft het moeilijk om de risico’s van prijsstijgingen ver vooruit te kunnen inschatten. Het kabinet blijft daarom uiteraard de ontwikkelingen in de gaten houden.
Gezien het feit dat u eerder heeft aangegeven dat bij bepaalde, hoge prijzen de markt blijkbaar niet meer in staat is om vraag en aanbod bij elkaar te brengen op een redelijke manier en dat u heeft toegezegd om preciezer uit te werken en de Kamer te informeren wanneer u wil ingrijpen in de markt middels de Crisis- en herstelwet: kunt u aangeven bij welke prijs u wilt ingrijpen? Hoeveel meer huishoudens dreigen dan in energiearmoede te komen?
Op dit moment zijn de prijzen significant lager dan vorig jaar. Bovendien is er in tegenstelling tot vorig jaar sprake van een ruim aanbod aan vaste contracten op de markt, waar consumenten voor kunnen kiezen als ze prijszekerheid zoeken voor de komende periode. Ik zie daarom op dit moment geen reden om in te grijpen in de markt, maar ik houd uiteraard de situatie in de gaten. Hier worden onder andere de cijfers van het CBS en de energiearmoede monitor van TNO voor gebruikt. De eerstvolgende monitor van TNO zal in het eerste kwartaal van 2024 uitkomen. Uw Kamer zal vanzelfsprekend hierover geïnformeerd worden.
Is er inmiddels een alternatief voor het prijsplafond, waarvan u eerder aankondigde deze in mei te kunnen presenteren, voor het geval er weer een flinke stijging komt van de energieprijzen, en kan deze met de Kamer worden gedeeld?
Het kabinet heeft de Kamer op 28 april jl. met een brief (Kamerstuk 36 200, nr. 182) geïnformeerd over de maatregelen die worden overwogen ter ondersteuning van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen na 2023. Naast het bredere vraagstuk rond bestaanszekerheid is in deze brief uitgebreid stilgestaan bij hoge energieprijzen en hoe kwetsbare gezinnen hierin tegemoetgekomen kunnen worden. De afgelopen maanden heeft een integrale weging plaatsgevonden van deze maatregelen en andere koopkracht maatregelen als onderdeel van de augustusbesluitvorming. De begroting voor 2024 zal uw Kamer op Prinsjesdag ontvangen.
Als het alternatief de nieuwe energiebelasting is met de extra eerste schrijf, kunt u dan voorrekenen wat dit voorstel betekent voor een huishouden in een slecht geïsoleerd huis, ofwel met een hoger dan gemiddeld gasgebruik?
Op Prinsjesdag maakt het kabinet bekend welke koopkrachtmaatregelen het neemt in 2024. Hier kan ik niet op vooruitlopen.
Welke mogelijkheden ziet u om minder afhankelijk te worden van de dag- en spotmarkt, en welke voor- en nadelen kleven aan elk van deze mogelijkheden?
Consumenten ondervinden minder gevolgen van eventuele schommelingen op de korte termijn markt indien zij een vast contract (met vaste prijs) kunnen afsluiten waarbij de leveranciers dan op hun beurt de inkoop voor deze (langere) contractperiode ook adequaat afdekken via langere termijn inkoopcontracten op de groothandelsmarkt. Randvoorwaarde is uiteraard dat er voldoende aanbod van gas beschikbaar is. Er zijn diverse maatregelen de voorbije periode getroffen om de fysieke levering van voldoende aardgas aan de Europese markt te borgen en de gasopslagen zijn voor de komende winter opnieuw tijdig gevuld. Het ministerie laat onderzoeken in hoeverre de Nederlandse markt bediend wordt met langetermijncontracten, of het wenselijk is dat dit aandeel wordt vergroot en wat de mogelijkheden zijn om dit te bewerkstelligen. Zo kan een zorgvuldige weging worden gemaakt of ingrijpen gewenst en effectief is.
Er zijn daarnaast diverse maatregelen getroffen om een breder aanbod aan contracten voor consumenten mogelijk te maken. In juni van dit jaar zijn de nieuwe regels ingegaan omtrent de opzegvergoedingen voor vaste contracten. Met deze nieuwe regels zullen de opzegvergoedingen beter aansluiten bij het reële verlies van de energieleveranciers in geval van een vroegtijdige overstap van de consument. Energieleveranciers lopen hierdoor niet het risico met duur ingekochte energie te blijven zitten. Dit helpt energieleveranciers om de benodigde energie voor een langere termijn in te kopen op de lange termijnmarkt.
Op dit moment is er ruim aanbod van vaste contracten. Ik ben blij dat het voor consumenten weer mogelijk is om een vast contract te kunnen afsluiten. Ik vind het belangrijk dat iedere consument een afweging kan maken over het soort contract dat bij zijn situatie past. Consumenten kunnen kiezen voor prijszekerheid door het afsluiten van een vast contract of juist kiezen voor een variabel contract en daarmee de keuze maken om mee te gaan met de prijzen van de markt die hoger of lager kunnen worden.
Er zijn overigens ook afnemers die in positieve zin gebruik maken van de korte termijn markt. Er is een groeiende groep consumenten die een dynamisch energiecontract afsluit. De energieprijzen zijn dan direct gekoppeld aan de prijzen op de spotmarkt. De prijzen voor elektriciteit veranderen dan per uur, voor gas per dag. In zogenaamde goedkope uren kan het dan voordeling zijn om meer stroom te gebruiken, in de duurdere uren is het dan juist voordelig om minder stroom te gebruiken.
Het artikel ‘Yara tekent voor 1,5 megaton CO2-reductie in 2030’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Yara tekent voor 1,5 megaton CO2-reductie in 2030»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is de overweging geweest van u om de expression of principles (principeovereenkomst) met Yara niet eerst met de Kamer te delen voor ondertekening, zeker nu u demissionair Minister bent?
In een Expression of Principles (EoP) worden de ambities en scope van het maatwerktraject beschreven. Een EoP is juridisch niet bindend. Er worden in een EoP geen juridisch afdwingbare verplichtingen van de Staat jegens Yara aangegaan en ook niet andersom. In een EoP wordt beschreven welke stappen het bedrijf wil zetten om sneller en ambitieuzer te verduurzamen in Nederland. Ook wordt met een EoP geen nieuw beleid opgesteld: het relevante staande beleid wordt gecommuniceerd. In lijn met deze redenering is de EoP met Yara, net als bij andere EoP’s die zijn gesloten voordat het kabinet demissionair werd, niet eerst met uw Kamer gedeeld. De EoP is een eerste, noodzakelijke maar niet juridisch bindende stap richting de uiteindelijke bindende maatwerkafspraken.
Is er ruimte voor de Kamer om de expressions of principles eventueel bij te stellen? Zo nee, welke rechten kan Yara hieraan ontlenen?
De maatwerkaanpak volgt een gefaseerde aanpak die duidelijkheid en transparantie biedt. Er wordt gewerkt van een EoP naar een Joint Letters of Intent (JLoI) naar uiteindelijk bindende maatwerkafspraken. Al deze (tussen)producten worden openbaar gemaakt.
In de EoP staan, zoals reeds in vraag 2 aangegeven, ambities omschreven voor de noodzakelijke verduurzamingsslag van het bedrijf. Een EoP is juridisch niet bindend, wat betekent dat er geen juridisch afdwingbare verplichtingen jegens de Staat worden aangegaan en andersom. Yara en de Staat kunnen dus ook geen rechten aan de EoP ontlenen. Wel biedt de EoP duidelijkheid over de verduurzamingsplannen van Yara. In de volgende fase wordt de EoP uitgewerkt in de JLoI, wat concreter en gedetailleerder inzicht geeft in de beoogde stappen in verband met de verduurzamingsopgave van het bedrijf. Gezien deze gefaseerde aanpak met duidelijke en transparante tussenstappen en gezien de niet bindende status van de EoP is er geen ruimte om de inhoud van de EoP bij te stellen.
Op welke termijn verwacht u – mits de maatwerkafspraken niet controversieel worden verklaard – de expression of principles om te zetten in een joint letter of intent (intentieverklaring), en bent u van plan om deze voor ondertekening voor te leggen aan de Kamer?
Met het oog op de timing van de investeringen, de algehele projectplanning voor de plannen en de internationale concurrentiepositie is het van belang dat de JloI van Yara voor het einde van 2023 getekend wordt.
De concept JLoI wordt, zoals ook gecommuniceerd in de Kamerbrief van 27 februari jl., voorgelegd aan de externe adviescommissie maatwerkafspraken verduurzaming industrie. De adviescommissie adviseert onder andere over de haalbaarheid, kosteneffectiviteit en het ambitieniveau.2 Met de externe adviescommissie is onafhankelijke advisering vooruitlopend op de bindende maatwerkafspraken geborgd. De JloI zal na ondertekening met het advies van de adviescommissie met de Kamer worden gedeeld.
Uit het persbericht over de intentieverklaring blijkt dat Yara de reductie wil bereiken met een combinatie van Carbon Capture and Storage (CCS), groene waterstof en nieuwe technologie2, in een ander persbericht staat dat de CCS wordt uitgevoerd in samenwerking met Northern Lights en dat er per 2025 800.000 ton CO2 zal worden opgeslagen3 – is dit de volledige CCS-component? En hoe groot is de relatieve bijdrage van de andere twee onderdelen?
Yara gebruikt een groot deel van de hoog zuivere CO2 die wordt afgevangen in het maken van ammoniak voor de productie van ureum en voor levering aan derde partijen, zoals de glastuinbouw en de voedingsindustrie. Met de huidige productie van Yara is dit zo’n 2.200.000 ton aan hoog zuivere CO2. Hiervan wordt 800.000 ton CO2 niet gebruikt, maar uitgestoten in de atmosfeer. Daarnaast heeft Yara de intentie om minder CO2 uit te stoten door onder andere te investeren in energie efficiëntere installaties, elektrificatie en het gebruik van hernieuwbare waterstof. Deze intenties zouden kunnen leiden tot een extra reductie van 700.000 ton CO2, waardoor Yara een totaal van 1.500.000 ton CO2 zou kunnen reduceren in 2030.
CCS is een tijdelijke oplossing, welke plannen zijn er om CCS weer af te bouwen? Wat is het tijdpad?
CCS van fossiele CO2-emissies is een noodzakelijke transitietechnologie. Aangezien er op de korte termijn onvoldoende betaalbare hernieuwbare waterstof beschikbaar is, kan Yara met de huidige ammoniakproductie niet in een keer volledig overstappen naar hernieuwbare waterstof. Deze overstap naar hernieuwbare waterstof en het ombouwen van de ammoniakfabriek in lijn daarmee, zal ook pas kunnen aanvangen bij voldoende zekerheid over voldoende beschikbare en betaalbare hernieuwbare waterstof. Daarom wordt er met CCS gestreefd naar maximale CO2-reductie. Door steeds meer hernieuwbare waterstof te gebruiken voor de productie van kunstmest zou Yara voor 2050 CO2-neutraal zonder CCS kunnen worden. Het precieze tijdspad van de afbouw van CCS is mede afhankelijk van de beschikbaarheid en prijs van groene waterstof.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt voor de levering van groene stroom voor het maken van de groene waterstof? Met welke partijen en per wanneer?
Het bedrijf beoogt voor de levering van waterstof aangesloten te worden op de hydrogen-backbone die gevoed zal worden door een breed scala aan waterstofleveranciers, inclusief import. De planning en de uitvoering daarvan wordt vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Bovendien kan Yara een rol vervullen als systeem speler met flexibiliteit voor groene waterstofinname en indirect het elektriciteitsnet balanceren.
Welke concrete plannen liggen er voor de nieuwe technologie die moet leiden tot «energiebesparing te realiseren, lachgas te reduceren en machines te elektrificeren»?
Op dit moment is de EoP ondertekend en zijn er op alle genoemde onderwerpen op hoofdlijnen ambities uitgesproken. In de volgende fase zullen de projecten concreter en gedetailleerder worden uitgewerkt.
Welke verplichtingen zou de overheid aangaan ten aanzien van Yara als de expression of principles wordt omgezet in een joint letter of intent?
Zoals reeds in vraag 2 en 3 aangegeven, staan in een EoP onder andere de ambities en de scope van het maatwerktraject beschreven. Als de EoP van Yara wordt uitgewerkt in een JLoI, dan kunnen bij ondertekening van de JLoI onder meer inspanningsverplichtingen worden aangegaan door zowel de Staat jegens het bedrijf en andersom, bijvoorbeeld inspanningen ten behoeve van de realisatie van de beoogde verduurzamingsplannen.
Zit achter deze verplichtingen een analyse van de noodzaak van deze toezeggingen en van eventuele financiële of in-kind bijdragen vanuit de overheid, en kan deze analyse worden gedeeld met de Kamer?
Een eventuele financiële of in-kind inspanning van de Staat wordt uitgebreid en nauwkeurig geanalyseerd. Indien noodzakelijk geacht, worden in dit verband ook financiële, juridische en/of technische due diligence onderzoeken door externe partijen uitgevoerd. Daarnaast adviseert de externe adviescommissie over de concept JLoI. De adviescommissie adviseert nadrukkelijk ook over de doelmatigheid van de afspraken. Het advies van de adviescommissie wordt meegenomen en de bij ondertekening van de definitieve JLoI openbaar gemaakt en naar uw Kamer gestuurd.
Zit achter deze verplichtingen een analyse van hoe Yara past in de economie van de toekomst in bijvoorbeeld 2040 of daarna, en kan deze analyse worden gedeeld met de Kamer?
Over de visie van de industrie van de toekomst heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd, onder andere in de Kamerbrief van 24 maart jl.5 Hierin heb ik het belang van een duurzame, toekomstbestendige industrie in Nederland toegelicht: deze is namelijk cruciaal voor het verdienvermogen en het vestigingsklimaat van Nederland. De industrie is belangrijk voor de Nederlandse economie en zorgt voor export, innovatie, productiviteit en hoogwaardige banen. Daarnaast hebben we de industrie nu en in de toekomst nodig: de producten van de industrie hebben we nog steeds nodig om ons dagelijks leven te ondersteunen, te vergemakkelijken en te verrijken. In deze brief heb ik ook toegelicht dat de kunstmestsector onderdeel is van de chemische industrie. Het is een kleine, efficiënte, zeer exportgerichte industrie die meerdere opties voor verduurzaming heeft.
Daarnaast heeft de analyse van Guidehouse6 het inzicht gegeven dat er voor de vier grootste industriële sectoren in Nederland (waaronder kunstmest) mogelijkheden zijn om te verduurzamen. Dit betekent dat we met de klimaattransitie niet op voorhand moeten kiezen voor bepaalde bedrijfstakken en/of clusters. Uiteraard kunnen individuele bedrijven alsnog besluiten dat zij niet in Nederland blijven of hun productie hier matigen.
De analyse van Guidehouse is de basis geweest voor de Routekaart verduurzaming industrie 1.0 die op 14 juli jl. is gepubliceerd.7 Deze Routekaart geeft inzicht in de belangrijkste mijlpalen in de komende jaren (zoals investeringsbeslissingen van zowel publieke als private partijen), die cruciaal zijn voor de verduurzaming.
Bent u voornemens tussen nu en de verkiezingen nog andere expression of principles of joint letters of intent te ondertekenen? Bent u bereid toe te zeggen dat u deze voor ondertekening aan de Kamer zal voorleggen, waarbij de fracties van GroenLinks en PvdA bereid zijn daarover snel te debatteren gezien de urgentie van het klimaatbeleid?
Voortgang houden in de uitvoering van de maatwerkaanpak is essentieel voor de klimaatdoelstellingen en voor het structurele behoud van een verduurzaamde basisindustrie in Nederland. Voor de verduurzamingsopgave van Nederland vind ik het van belang om EoP's op te stellen om zo concreter inzicht te krijgen in de plannen en ambities voor verduurzaming bij de grootste industriële uitstoters. Vervolgens kunnen deze EoP's omgezet worden in een JLoI met onder meer concrete inspanningsverplichtingen. Op 14 september jl. heb ik een EoP met Zeeland Refinery getekend8 en ik hoop de komende tijd nog een aantal andere ambitieuze EoP’s te tekenen en enkele JLoI’s af te ronden. Ik blijf uw Kamer meenemen door de verschillende tussenproducten (EoP’s en JLoI’s) openbaar te maken. Daarnaast is er een externe adviescommissie, die mede op verzoek van uw Kamer is ingesteld, waarmee onafhankelijke advisering vooruitlopend op de bindende maatwerkafspraken is geborgd. Het advies van de adviescommissie zal ook openbaar gemaakt worden, zodra de JLoI getekend is.
De garnalenvissers die per 1 oktober een nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig hebben |
|
Pieter Grinwis (CU), Eline Vedder (CDA), Peter Valstar (VVD), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een update geven van de ombouw van de garnalenkotters casu quo van het verloop van de daarvoor in het leven geroepen subsidieregeling? Leidt het installeren, conform de voorwaarden, van de in de subsidieregeling genoemde SCR-katalysator daadwerkelijk tot het verstrekken van nieuwe garnalenvergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb)? Kunnen de garnalenvissers daarmee op dezelfde visserijgebieden een vergelijkbare visserij-inspanning (visuren) leveren als in het nabije verleden?1
De subsidieregeling voor de katalysatoren is op 31 juli gesloten. In totaal zijn er volgens de cijfers van RVO 144 aanvragen ingediend voor de subsidie. RVO heeft op 120 aanvragen is inmiddels een besluit genomen. Tot slot heeft RVO 8 aanvragen ontvangen tot subsidievaststelling (na installatie van de katalysator).
Een aanvraag indienen staat vrij, de aanvrager is niet verplicht om een katalysator te installeren en aan te schaffen bij een verleende subsidiebeschikking. Na installatie is het ook aan de aanvrager om een definitieve subsidievaststelling aan te vragen. Voor RVO is daarom op dit moment niet duidelijk hoeveel katalysatoren er daadwerkelijk worden geïnstalleerd.
Het laten installeren en opvolgend in gebruik nemen van een SCR-katalysator danwel een schonere motor leidt tot fors minder emissies en daarmee tot minder depositie op de hiervoor gevoelige beschermde natuurwaarden.
Dit betekent dat met de inzet van dergelijke verduurzamende voorzieningen, er voor een individuele garnalenvissers meer beschikbare gebruiksruimte in de Wnb-vergunning mogelijk is ten opzichte van een bedrijfsvoering zonder een dergelijke verduurzaming.
Ook zonder verduurzamende voorziening is voor alle vergunningaanvragers gebruiksruimte beschikbaar, maar uiteindelijk wel beperkter dan met inzet van de verduurzamende voorzieningen. Of een individuele visser, ook met inzet van die voorzieningen, vanuit de Wnb-vergunning straks een vergelijkbare rendabele visserij kan realiseren als in het nabije verleden kan, is voor mij niet aan te geven. Dat is namelijk afhankelijk van meerdere factoren.
De mate van de uiteindelijk te realiseren visserij-inspanning hangt af van zeer veel andere factoren, zoals de brandstofprijzen, de vergunde maximale «ecologische visuren» per Natura 2000-gebied (ter bescherming van o.a. de zeebodem) en het in goed bevisbare dichtheden voorkomen van garnalen in de diverse gebieden. Door o.a. de natuurlijke omstandigheden en de juridische beperkingen in visgebied zal het niet altijd mogelijk zijn om de beschikbare uren ook daadwerkelijk te kunnen benutten. Deze visserij heeft nu eenmaal een zeer mobiel en fluctuerend karakter en het rendement van vissen is vaak zeer wisselend.
Hoeveel nieuwe schone scheepsmotoren en/of SCR-katalysatoren zijn sinds het instellen van de subsidieregeling reeds verstrekt? Kunt u de al dan niet gebrekkige voortgang in de verbouwing van garnalenschepen, op gebied van schone motoren, toelichten, mede in het licht van de binnenkort aflopende gedoogbeschikking en de door u en ons gedeelde wens om de garnalenvissers langjarig toekomstperspectief te bieden?
Allereerst ter verduidelijking: er is geen subsidie vanuit EMFAF beschikbaar gesteld voor schonere scheepsmotoren voor garnalenvissers: de subsidieregeling heeft uitsluitend betrekking op de aanschaf en installatie van SCR-katalysatoren. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven is op basis van de RVO cijfers niet aan te geven hoeveel katalysatoren geinstalleerd zijn. Echter, volgens de cijfers van de Vissersbond zijn er het moment van schrijven op 40 schepen katalysatoren geinstalleerd.
De beperkte voortgang in de verbouw van de betrokken vaartuigen vloeit voort uit de hiertoe vereiste, momenteel beperkte, beschikbare ruimte en capaciteit bij de hiertoe geëquipeerde installatiebedrijven. Volgens de cijfers van de Vissersbond is stand van zaken met betrekking tot de katalysatoren als volgt:
Katalysator/schonere motor reeds geïnstalleerd
40 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor voor 1 oktober a.s. voorzien
16 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor na 1 oktober a.s. voorzien
62 vaartuigen
Reeds besloten tot geen aanschaf katalysator/schonere motor
25 vaartuigen
Onbekend of tot aanschaf wordt overgegaan
24 vaartuigen
Onbekend wanneer aanschaf + installatie katalysator/schonere motor zal plaatsvinden
16 vaartuigen
Ik erken dat de beperkte capaciteit bij de installatiebedrijven omstandigheden zijn waarop de vissers geen tot zeer weinig invloed hebben, ondanks de wil van meerdere vissers om zo snel mogelijk tot installatie over te gaan en dus te verduurzamen.
Ik ben dan ook, vanuit de redelijkheid, voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen. Voor de af te geven vergunning ben ik voornemens de vissers met een bestelde katalysator in de periode daarna de ruimte te bieden om te vissen alsof de katalysator al is geplaatst. Ik ga hier in mijn antwoord op vraag 11 wat specifieker in.
Kunt u een update geven over de voortgang voor wat betreft het maken van een koppeling tussen de vergunningverlening en de ondertekening van een gedragscode, zoals voorgesteld in de handreiking vanuit het Ketenbreed Garnalen Beraad?2
Om te kunnen vissen in de Nederlandse Natura 2000-gebieden is een Wnb-vergunning nodig. De eerdere natuurvergunningen van de garnalenvissers liepen eind 2022 af. Er is onder diverse stringente voorschriften tot 1 oktober 2023 een gedoogbeschikking afgegeven vanuit een concreet zicht op legalisatie en de aanwezige overgangssituatie naar een meer duurzame sector (minder stikstof via een katalysator). Om die verduurzaming te kunnen inzetten, is overwogen dat de vissers daartoe ook de financiële ruimte voor moeten krijgen door, onder voorwaarden, tot 1 oktober te blijven doorvissen.
Momenteel wordt gewerkt, samen met de natuur en visserijorganisaties, aan een toekomstvisie voor de garnalensector. Op initiatief van de garnalensector wordt een gedragscode opgesteld die geldt voor de gehele keten van garnalen. Dus ook voor afslagen, verwerking en handel die binnen de gedragscode met de aanvoer van garnalenvissers werken. Uiteraard binnen de wettelijke bepalingen voor eerlijke concurrentie. En naast de publieke handhaving op de vergunning. Ik waardeer het dat de sector zelf initiatief heeft genomen om te komen tot deze gedragscode. De gedragscode zal ook onderdeel vormen van de toekomstvisie voor de garnalenvisserij. Een dergelijke gedragscode staat los van de te verkrijgen Wnb-vergunning.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvissers wel en aan andere scheepvaart geen stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl deze andere scheepvaart zich (deels) wel in dezelfde gebieden als de kustvisserij afspeelt?
De garnalenvisserij wordt vanuit de Wet natuurbescherming in juridische zin aangemerkt als een nieuw project (dus geen bestaand gebruik) waarvoor op regelmatige basis bezien moet worden of zij een significant effect heeft op de relevante beschermde natuurwaarden. Juist ook omdat zij in omvang, intensiteit en locaties aan verandering onderhevig is.
Wanneer scheepvaart verbonden is aan een specifiek project en zich qua enkel de activiteit van het varen in de hoofdvaarwegen beweegt als onderdeel van het heersend verkeersbeeld in die vaarwegen, wordt aangenomen dat zij onderdeel uitmaakt van dat heersend verkeersbeeld zodra zij niet meer te onderscheiden is van het overige vaarverkeer in die vaarweg.
De vaarbewegingen van bijvoorbeeld de containerschepen die van en naar Nederlandse havens varen, zijn opgenomen in de (natuur)vergunning van de bijbehorende terminal/bedrijfslocatie, tot het moment dat deze schepen zijn opgegaan in het heersende vaarbeeld van de bulk aan vaartuigen die zich in die hoofdvaarwegen bevinden en zich niet meer van die grotere groep onderscheiden.
Zowel het varen buiten de hoofdvaarwegen als het vissen in deze hoofdvaarwegen zijn wèl onderdeel van het te toetsen project «garnalenvisserij» en beide activiteiten worden dus ook meegenomen in (o.a.) de stikstoftoets binnen de besluitvorming over een vergunningaanvraag.
Ik begrijp echter dat dit een lastige situatie is voor de sector en ga in overleg met de sector om te bezien of hiervoor een oplossing gevonden kan worden en kom hier zo spoedig mogelijk op terug.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvisserij een stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl daar geen geschikt rekenmodel voor is?
Om de effecten van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden te kunnen beoordelen, moet dit eerst worden berekend met de AERIUS-Calculator. AERIUS Calculator bevat de best beschikbare methodiek om de stikstofdepositie als gevolg van een project te berekenen en wordt daarom toegepast bij toestemmingverlening. Deze methodiek kan ook gebruikt worden om om de effecten van scheepvaart, waaronder dus ook de diverse visserijen, te berekenen.
Ik erken echter dat de toepassing op specifiek het mobiele karakter van de garnalenvisserij lastig is en uitkomsten geeft die zich niet overal goed verhouden tot de bestaande visserijpraktijk. Ik zal hierover op korte termijn in overleg treden met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Deelt u de mening dat het gebruikte rekenmodel voor deze toepassing zodanig grofmazig is aangepast, leidend tot willekeurige uitkomsten die haaks kunnen staan op duurzaamheidsdoelen, dat het verstandig zou zijn om zowel een wetenschappelijk toets te laten uitvoeren op de geschiktheid van het rekenmodel voor deze toepassing, als een juridische toets op de wetgeving of het gebruik van dit rekenmodel werkelijk de enige manier is om aan wetgeving te voldoen?
Wanneer sprake is van een project dat leidt tot stikstofemissies, moet vastgesteld worden of sprake kan zijn van significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie in dat gebied. Daartoe moet een berekening worden gemaakt met AERIUS Calculator. Dat betekent niet dat AERIUS Calculator op zichzelf de enige relevante informatie is binnen de vergunningverlening. Gezien het mobiele karakter van de garnalenvisserij ben ik daarom met de sector en deskundigen in gesprek om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Klopt het dat het model dat moet worden gebruikt in deze stikstoftoets zodanig afwijkt van het gebruikelijke model voor landgebonden puntbronnen dat het tot willekeurige uitkomsten leidt, die zijn vertaald naar een maximaal aantal visuren in grote hexagoon gebieden? Bent u het met het Ketenbreed Garnalen Beraad eens dat hiermee geen ecologisch en economisch efficiënte visserij mogelijk is?3 Kunt u dit antwoord onderbouwen? Wilt u hierbij tevens ingaan op de specifieke zorgen inzake het verdwijnen van de kleinschalige visserij?
Ik deel uw zorg over de problemen van de garnalenvisserij, daarom ben ik samen met de Minister van LNV, in overleg met de sector om gezamenlijk tot een oplossing te komen en na te denken over de toekomst van de sector. Ik zal dit de komende periode ook blijven doen en ik zal u hierover op korte termijn informeren.
Deelt u de zorgen over het risico dat hierdoor ontstaat op concentratie in hexagonen met rekenkundig, maar willekeurig, de meeste stikstofruimte, wat niet tot duurzame visserij leidt, maar tot intensivering in plaats van de in de gedragscode beoogde extensivering?
Ja, ik herken deze zorgen. Zoals aangegeven treed ik daarom in overleg met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en zal ik uw Kamer daarna zo spoedig mogelijk informeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de bijdrage van de garnalenvisserij aan de depositie op de relevante Natura 2000-gebieden minder dan 1 promille (<0,1 procent) is van de totale depositie? Hoe weegt u dit feit in relatie tot alle onzekerheden in de berekeningen van Aerius, waar reeds de vinger op is gelegd door de Commissie Hordijk in 2020? Biedt, naast de aloude adviezen van de Commissies Remkes en Hordijk, het recente advies «Normeren en beprijzen van stikstofemissies; sturen op stikstof» van ABD Topconsult geen betere handvatten voor de omgang met de garnalenvisserij dan de huidige stikstoftoets inclusief gemankeerde berekeningswijze?4
Bij toestemmingverlening moet voor ieder plan of project worden aangetoond dat het geen significante negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Deze toetsing staat los van het aandeel van een activiteit op het totaal aan stikstofdepositie op de natuur. Hierdoor zijn de genoemde onderzoeken ook niet direct toepasbaar.
Hoe verhoudt uw omgang met de garnalenvisserij tot op heden zich volgens u tot het vorig jaar ingezette stikstofbeleid van het inmiddels demissionaire kabinet, waarbij in lijn met de adviezen van de Commissie Remkes meer en meer op emissiereductie wordt gestuurd, wat heeft geleid tot reductiedoelstellingen voor stikstofoxide (NOx) van 25 procent in de sector mobiliteit en 38 procent in de sector industrie en voor ammoniak (NH3) van 41 procent in de landbouw de komende jaren? Hoe taxeert u in dat licht de inspanningen en de reductie in de garnalenvisserij van meer dan 90 procent door te investeren in SCR-katalysatoren of N-emissiearme motoren? Kunt u in dit licht nog eens goed naar uw antwoord op vraag drie kijken?
Het terugdringen van de stikstofemissies is nodig om de natuur te beschermen en de instandhoudingsdoelstellingen te halen. De inspanning van de garnalenvisserij is daarbij zeer groot en daarmee waardevol voor het herstellen van de balans tussen natuur en economie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 staat de toets die noodzakelijk is bij toestemmingverlening, helaas los van het landelijke beleid voor het reduceren van de stikstofemissies. Het is daarom ook noodzakelijk om toe te werken naar houdbare vergunningen en daarover zal ik u op korte termijn nader informeren.
Hoe wordt voorkomen dat de hele garnalenvloot per 1 oktober 2023 aan de kant komt te liggen, omdat er niet op tijd Wnb-vergunningen zijn verstrekt? Hoe borgt u dat deze Wnb-vergunningen ook betekenen dat er voldoende visuren mee kunnen worden gemaakt en u daarmee het perspectief geeft om de investering van de SCR-katalysatoren of nieuwe, schone motoren mee terug te kunnen verdienen?
Ik ben voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen tot de vergunning is afgegeven en binnen die vergunningen alle vergunningaanvragers tot een specifiek vast te leggen datum de stikstofruimte te bieden behorende bij de toekomstige situatie van een operationele katalysator. Deze verlenging zal ik aan stringente voorwaarden koppelen, waaronder een formeel bewijs dat de katalysator voor een bepaalde datum daadwerkelijk geïnstalleerd zal zijn. Ik stem de beoogde deadline af op de verwachte leverings- en installatietermijn van de katalysatoren.
De voorliggende vergunningaanvragen gaan uit van een specifieke omvang van het vissen en varen die door de aanvragers qua gebruiksruimte zodanig is ingeperkt dat zij tot een vergunbare situatie van deposities op de beschermde natuurwaarden leidt.
Bent u bereid om de gedoogbeschikking te verlengen met 15 maanden, conform de eerdere vraag van de sector, tot 1 januari 2025, onder voorwaarde dat:
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik zet mij ertoe in om zo spoedig mogelijk tot vergunningverlening te komen en zal uw Kamer hierover nader informeren: op dat moment daarmee eindigt ook het gedogen. Ik verwijs in deze ook terug naar het antwoord op vraag 11 voor de ruimte die vissers krijgen totdat de katalysatoren geïnstalleerd zijn.
Het artikel 'Buitenlandse investeerders krijgen straks geen visum meer: ‘Doodzonde voor het ecosysteem’' |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Bent u van mening dat de komst van vermogende vreemdelingen een positieve bijdrage kan leveren aan het Nederlandse vestigingsklimaat, en de financiering van startups aanzienlijk kan ondersteunen?
De ervaring van de afgelopen tien jaar is dat de komst van vermogende vreemdelingen naar Nederland slechts een marginale bijdrage heeft geleverd aan het Nederlandse vestigingsklimaat en de financiering van startups.
Zo ja, hoe verhoudt de beslissing om deze regeling af te schaffen zich tot dat uitgangspunt?
Het antwoord op vraag 2 is niet bevestigend.
Bent u van mening dat de uitvoeringskosten die gemoeid gaan met deze regeling niet als reden kunnen dienen om de regeling af te schaffen aangezien applicanten zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten van hun applicatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? (leges van 2.394 euro per persoon en voor de verlenging na drie jaar nog eens 1.197 euro).
Nee, want behalve de kosten van de concrete aanvragen die gedekt worden door de leges, maakt de IND ook kosten voor informatievoorziening, voor het in stand houden van systemen en voor het op peil houden van kennis bij medewerkers.
Hoe vaak is crimineel misbruik voorgekomen als gevolg van de regeling, gezien het feit dat artikel betoogt dat de regeling wordt afgeschaft omdat het risico op crimineel geld te groot zou zijn, iets wat u ook beschrijft in de voorpublicatie van 19 januari 2023?
Zowel in de brief van 11 januari 20212 als in de voorpublicatie van 19 januari 2023 is het risico op crimineel geld niet genoemd als reden van afschaffing van de toelatingsregeling. De belangrijkste reden is het minimale gebruik van de regeling. Bezien is of de toelatingsregeling kon worden aangepast met behoud van waarborgen tegen misbruik, en dat bleek niet goed mogelijk. Daarnaast spelen ook de kritische discussies over dit soort regelingen in Nederland en de EU een rol. Er zijn overigens geen signalen van crimineel misbruik.
Wil het schrappen van de regeling, en bijbehorende argumentatie rond de komst van crimineel geld, zeggen dat de Financial Intelligence Unit onvoldoende capaciteit heeft om voor deze regeling onderzoeken uit te voeren met een gedegen zekerheidspercentage?
Nee.
Bent u van mening dat het lage gebruik van de regeling mogelijk te wijten is aan onbekendheid van de regeling, gezien het argument in het artikel dat de afschaffing samenhangt met het lage gebruik van het visum?
Nee. Zowel bij de inwerkingtreding in 2013 als bij de wijziging in 2016 is uitgebreid publiciteit gegeven aan de toelatingsregeling, waarbij ook Nederlandse ambassades zijn ingeschakeld; desondanks is het aantal aanvragen minimaal gebleven.
Zou een adequate promotie vanuit het bedrijfsleven of een overheidscampagne kunnen bijdragen aan een hogere instroom van vermogende vreemdelingen?
Gelet op de ervaringen in het verleden acht het kabinet die kans niet groot. Om te investeren hoeft een derdelander niet in Nederland of de EU te verblijven. De investering is in de meeste gevallenslechts het middel om verblijf te krijgen. Het grootste «investor-visa» bureau, waar volgens het artikel in MT/Sprout Orangevisas een partnerschap mee heeft getekend, draagt dit expliciet uit. Ook Orangevisas stelt in het artikel in MT/Sprout: «in feite kopen de vermogende immigranten hun visa, ze zullen verder niet heel actief worden binnen het ecosysteem van startups en scaleups.» EU-lidstaten met soepeler criteria wat betreft te investeren bedragen of waarborgen tegen witwassen zijn dan aantrekkelijker dan Nederland.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van het bedrijf Orangevisas dat vermogende vreemdelingen wijst op deze regeling?
Ja.
Hoe reflecteert u op de claim van Orangevisas dat het gebruik juist op gang komt nu de coronapandemie achter ons ligt en er meer voorlichting is omtrent deze regeling?
Zoals hierboven aangegeven is het gebruik van de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders, ondanks voorlichtingscampagnes, beperkt gebleven. De coronapandemie heeft daar waarschijnlijk nauwelijks invloed op gehad, aangezien de toelatingsregeling al vanaf 1 oktober 2013 van kracht is.
Bent u bereid om het intrekken van de regeling te heroverwegen en de regeling langer de kans te geven?
Nee. Zoals in antwoord 5 is aangegeven heeft het kabinet twee keer de Tweede Kamer geïnformeerd over de afschaffing van de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders. Aangezien de Tweede Kamer geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot afschaffing van de toelatingsregeling, zijn de voorbereidingen tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 gestart en inmiddels in een vergevorderd stadium. Het kabinet ziet geen reden om het genomen besluit tot afschaffing alsnog te heroverwegen.
Bent u zich ervan bewust dat er voor vermogende immigranten, die geen vluchteling zijn en geen werk zoeken, maar wel willen investeren in Nederland, geen andere mogelijkheden zijn om een verblijfsvergunning te krijgen?
Tenzij de derdelander ook niet voldoet aan de voorwaarden van andere toelatingsregelingen dan die van vluchteling en arbeid, is er straks inderdaad geen mogelijkheid meer voor een vermogende immigrant om in Nederland te verblijven. Het hebben van een vermogen is op zichzelf ook geen reden om verblijf te verschaffen, en investeringen in het Nederlandse bedrijfsleven kunnen ook worden gedaan zonder dat de investeerder in Nederland verblijft.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik met genoegen gedaan.
Het bericht dat het rijbewijs steeds duurder wordt. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in De Telegraaf met als titel «Rijbewijs wordt steeds duurder: «Rijles moet 70 euro per uur gaan kosten»»1?
Ja.
Vindt u het acceptabel dat het halen van een rijbewijs steeds duurder gaat worden?
Het is bekend dat de prijzen voor rijlessen de afgelopen jaren zijn gestegen. De kosten zijn ook voor rijscholen de afgelopen jaren gestegen. Het is te begrijpen dat rijscholen de prijzen verhogen om hun bedrijfsvoering gezond te kunnen houden. Deze prijzen worden daarbij mede door ontwikkelingen in de markt bepaald.
Wat zijn de tarieven in andere EU-landen, ondervinden zij ook hoge stijgingen en wat vindt u van het verschil tussen deze landen?
Het Ministerie van IenW heeft de tarieven 2022 in andere EU-landen onderzocht door te kijken naar de gemiddelde prijzen die een aantal landen zelf heeft ingevuld in een enquête in Europees verband. Uit de enquête blijkt dat de prijzen per lesuur in andere EU-landen vergelijkbaar zijn met die in Nederland. De gemiddelde tarieven liggen tussen de 55–75 euro. In 2022 was het gemiddelde tarief in Nederland 55 euro.
Uit gegevens over 2023 blijkt dat in de meerderheid van de lidstaten die vermeld stonden in de enquête van 2022, de kosten per lesuur zijn gestegen. Bijvoorbeeld in Frankrijk, waar de tarieven zijn gestegen van 55 euro per uur naar 65–75 euro per uur.
Het is belangrijk om op te merken dat de volledige kosten voor het behalen van rijbewijzen niet direct te vergelijken zijn met de kosten in Nederland. Dit komt doordat andere EU-landen verschillende systemen hanteren voor het behalen van een rijbewijs. Zo werkt België met een tijdelijk rijbewijssysteem, Oostenrijk heeft een terugkommoment met een bijbehorend examen, en Frankrijk en Duitsland hebben een systeem waarbij een minimum aantal lessen vereist is voorafgaand aan een toetsmoment.
Hoe draagt u er zorg voor dat het halen van een rijbewijs, nu en in de toekomst, toegankelijk blijft?
De overheid heeft beperkte mogelijkheden om directe invloed uit te oefenen op de tarieven die private rijscholen hanteren.
Met de maatregelen als voorgesteld door de commissie Roemer wordt gestreef naar kwaliteitsverbetering van de rijopleiding, vermindering van de lasten door standaardisatie en versterking van het opleidingsproces. Ook faciliteert het CBR zo goed mogelijk burgers met een mentale of fysieke beperking om, waar mogelijk, zo verkeersveilig mogelijk aan het examen en vervolgens aan het verkeer te kunnen deelnemen. Voor mensen die liever in een andere taal deelnemen aan het examen is het mogelijk om dit in het Engels of met een tolk te doen. Met deze aspecten kan de overheid invloed uitoefenen op de doelmatigheid en kosteneffectiviteit van het behandelen van een rijbewijs.
Bent u bereid om te kijken naar een verlaging van de tarieven van bijvoorbeeld het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) zodat een rijbewijs betaalbaarder wordt? Zo nee, welke acties neemt u om het halen van een rijbewijs goedkoper te maken?
Het CBR hanteert een tariefgestuurd organisatiemodel, waarin de kosten geïntegreerd worden in de tarieven. Het opstellen van deze tarieven is een beslissing van het CBR, waarbij voortdurend overleg met het ministerie plaatsvindt om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn tot verdere optimalisatie. Dit is onderdeel van de gesprekken die plaatsvinden rondom de goedkeuring van de tarieven. Doelmatigheid blijft het gezamenlijke streven. Hierbij kijken we tevens naar markttrends en prijsveranderingen zoals die zich ook elders in de markt voordoen.
Het vertraagd openbaar maken van kijkcijfers. |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Televisiewereld gooit roer om: kijkcijfers blijven voortaan geheim»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kijkcijfers niet meer dagelijks gepubliceerd worden, maar voortaan met 6 dagen vertraging worden gepubliceerd?
Door het bestuur van het NMO, waar zowel de commerciële mediabedrijven, de NPO, het adverterend bedrijfsleven en verschillende mediabureaus onderdeel van uit maken, is besloten om de kijkcijfers te publiceren die een beter beeld geven van het kijken naar programmering. In plaats van de volgende dag enkel de kijkcijfers van het lineaire televisie kijken openbaar te maken, worden nu 6 dagen later de kijkcijfers inclusief het uitgesteld kijken openbaar gemaakt. Het live kijken en het uitgesteld kijken worden hierbij samengenomen. Die laatste vorm van kijken betreft in veel gevallen een steeds groter deel van het kijken naar een programma. Het is een andere manier van publicatie van kijkcijfers, waarmee NMO recht wil doen aan de hedendaagse manier van televisieprogramma’s kijken.
Bent u betrokken, dan wel gehoord, in het besluit om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren?
Dit besluit is genomen door het bestuur van het NMO. In de huidige wet- en regelgeving zijn er geen voorschriften opgenomen rond het publiceren van kijkcijfers voor de publieke omroep en er zijn hierover ook geen specifieke prestatieafspraken gemaakt. Ik heb zelf dan ook geen directe betrokkenheid bij dit onderzoek en het genomen besluit.
Vindt u dat er gegronde redenen zijn om niet gelijk over te gaan tot publicatie van kijkcijfers?
Het is een afweging van het NMO om de kijkcijfers, inclusief uitgesteld kijken, op een later moment te publiceren, in plaats van enkel de cijfers van het lineaire kijken een dag later openbaar te maken. Het is niet aan mij om deze afweging te maken, het NMO is vrij om dit zelf te beslissen. De omroepen willen daarmee bijvoorbeeld voorkomen dat op basis van onvolledige kijkcijfers televisieprogramma's te snel worden afgeschreven. De publieke omroep heeft daarbij specifiek de taak om een relevant bereik te halen waaronder onder verschillende leeftijdsgroepen. Zo kijken er volgens NMO meer jongeren uitgesteld en worden deze zo meegenomen in de bereikcijfers. NMO geeft aan dat dit bij sommige programma’s wel 30 procent aan kijkers kan schelen. Dit relevante bereik is bovendien één van de eisen aan de programma’s van de publieke omroep, daarnaast bijvoorbeeld ook dat deze evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand moeten zijn. Tot slot, zoals onder vraag 3 gesteld, zijn er in de huidige wet- en regelgeving geen voorschriften opgenomen met betrekking tot het publiceren van kijkcijfers en zijn hier voor de publieke omroep tevens geen specifieke prestatieafspraken over gemaakt.
Wat vindt u van de redenatie achter het voornemen om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren, te weten dat Nationaal Media Onderzoek (NMO) ook de uitgesteld-kijken-cijfers mee wil meenemen in de definitieve cijfers?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk transparantie, juist bij de publieke omroep, altijd het uitgangspunt moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom werken we samen met de publieke omroep hard aan transparantie op verschillende vlakken. Dit is onder andere terug te zien in het jaarlijks openbaar maken van cijfers en informatie in de NPO Terugblik, waaronder een rapportage over de NPO Prestatieovereenkomst. Hierin publiceert de NPO op genre-niveau cijfers en informatie. Er zijn zoals gezegd geen specifieke afspraken met de NPO over het publiceren van gegevens op programmaniveau.
Deelt u de mening dat door dit besluit het werk van journalisten onnodig bemoeilijkt wordt?
Journalisten krijgen informatie over kijkcijfers hierdoor minder snel tot zich. Wel is het zo dat wanneer de cijfers openbaar zijn, ze een accurater beeld geven over het aantal keer dat naar een televisieprogramma is gekeken.
Bent u bereid de NPO te vragen kijkcijfers alsnog dagelijks te publiceren? Zo nee, waarom niet?
In vervolg op mijn antwoorden bij vraag 6 en 7 zie ik geen reden om de NPO te vragen kijkcijfers dagelijks te publiceren.
De dalende vaccinatiegraad |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zorgen om dalende vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma» en «De vaccinatiegraad van Nederland loopt achter op de rest van de wereld»?1
Ja.
Deelt u de ernstige zorgen die inzake de dalende vaccinatiegraad, zoals de vaccinatiegraad bij baby’s voor mazelen die voor het eerst in jaren onder de 90% is?
Ja. De ontwikkeling van een dalende vaccinatiegraad is zorgelijk. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt. Wereldwijd is er bijvoorbeeld een toename van mazelenuitbraken te zien, ook in Europa. Tegelijkertijd betekent een lagere vaccinatiegraad van een bepaald geboortecohort niet dat de vaccinatiegraad van de gehele bevolking meteen daalt. De kans op een landelijke uitbraak doet zich vooral voor als de vaccinatiegraad flink daalt gedurende een aantal jaar in een groot deel van de bevolking. Zover is het nog niet.
Wat is uw reactie op het feit dat de vaccinatiegraad van Nederland achter blijft op de rest van de wereld? Terwijl juist in landen waar de vaccinatiegraad eerder achterbleef deze nu weer toeneemt?
Zoals gedeeld in mijn Voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» van 29 juni jl.2, bevestigen de meest recente cijfers over de vaccinatiegraad van het RIVM dat de vaccinatiegraad voor alle vaccinaties verder is gedaald. Dat is zorgelijk. Door de diversiteit aan methodologieën van het meten van de vaccinatiegraad wereldwijd is een vergelijking maken gecompliceerd, maar er kan wel gesteld worden dat de vaccinatiegraad in Nederland nog altijd hoog ligt.
Bent u betrokken bij de gesprekken van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om te kijken hoe de vaccinatiegraad kan worden verbeterd? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties», zet ik in op het versterken van het vertrouwen in vaccinaties en het verhogen van de vaccinatiegraad. Dit wordt onderbouwd met onderzoek naar: (1) vaccinatiegraad naar subgroepen en regio’s/(deel-)gemeenten, en (2) drijfveren achter al dan niet vaccineren. Hiervoor heb ik het RIVM gevraagd nader onderzoek te doen. Met de uitkomsten van deze onderzoeken kan aanvullende inzet gericht op het verbeteren van de vaccinatiegraad volgen. In mijn volgende voortgangsbrief zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om, zoals beschreven door het RIVM, belemmeringen voor ouders en tieners weg te nemen door meer mogelijkheden te creëren waar en wanneer ze vaccinaties kunnen halen? Bijvoorbeeld door mobiele prikpunten met vrije inloop op plekken waar de vaccinatiegraad laag is, gecombineerd met goede informatievoorziening?
Zoals gedeeld in de voortgangsbrief van 29 juni jl., zet ik samen met het RIVM en de jeugdgezondheidszorg (JGZ) in op zogenaamde veegacties. Hierin krijgen jongeren, die zich nog niet hebben laten vaccineren, alsnog de mogelijkheid om gemiste vaccinaties in te halen.
Daarnaast wordt de recente inzet tijdens de «Mis «m niet» week in het kader van HPV-campagne voor jongvolwassenen geanalyseerd om te bekijken of de daar ingezette acties ook van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het RVP. Ik informeer uw Kamer hierover nader in mijn volgende voortgangsbrief.
Bent u bereid om, zoals beschreven door het RIVM, ouders meer gelegenheid te geven om in gesprek te gaan met professionals, bijvoorbeeld door het breder inzetten van de twijfel telefoon? Of door informatie te delen op plekken waar (aankomende) ouders komen, inclusief commerciële locaties zoals winkels waar babyspullen verkocht worden?
Voor intensiveren van gesprekken met twijfelaars sta ik zeker open, dit is eerder ook in beleidsaanpakken verwerkt. Enkele jaren geleden zijn er structurele middelen aan het gemeentefonds toegevoegd om de JGZ meer tijd te bieden om het gesprek aan te gaan met ouders met vragen over vaccinatie. Het is belangrijk om duidelijk te krijgen of nogmaals hierop inzetten zal leiden tot een verhoging van de vaccinatiegraad. Ik hecht eraan om de beschikbare middelen voor de meest effectieve maatregelen in te zetten. Of commerciële locaties daarbij wél in beeld komen, betwijfel ik.
Het onderzoek van het RIVM zal leiden tot meer inzicht in welke inspanningen op effectieve wijze kunnen worden ingezet of ontwikkeld om de vaccinatiegraad te verhogen en onvoldoende bereikte groepen beter te bedienen. Op basis van dit onderzoek zal ik bekijken wat gewenste aanvullende inspanningen kunnen zijn.
Bent u bereid om de grootschalige campagne voor de HPV-vaccinatie versneld te evalueren en de successen te gebruiken voor een campagne om de vaccinatiegraad in het algemeen te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hier zo snel mogelijk over informeren?
Het RIVM voert in samenwerking met de GGD’en de campagne voor de HPV-vaccinatie uit. Deze campagne wordt doorlopend geëvalueerd, en geleerde lessen worden geïmplementeerd in het vervolg van de campagne. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 6, wordt er ook geanalyseerd welke acties ook van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het RVP.
Bent u bereid om, gezien de alarmerende situatie, extra inzet te doen en/of daarvoor middelen vrij te maken om de vaccinatiegraad te verhogen?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» van 29 juni jl., zet ik op verschillende manieren in op het bereiken van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. Met de huidige middelen is extra inzet mogelijk tot en met 2026. Boven op deze al ingezette acties en maatregelen zijn er op dit moment geen extra middelen beschikbaar voor extra inzet om de vaccinatiegraad te verhogen.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk en en in zijn geheel beantwoorden?
Ja.
Het illegaal verzamelen van gegevens van uitkeringsgerechtigden door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Stephan van Baarle (DENK), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV verzamelde illegaal gegevens van uitkeringsgerechtigden» van 15 juli 2023?1
Ja.
Waarom is het UWV, ondanks waarschuwing en twijfel in mei 2022, toch doorgegaan met landelijke uitrol van deze vorm van monitoring?
Kort gezegd heeft dit te maken met het feit dat bij de ontwikkelaars van de risicoscan niet bekend was dat de IP-adressen die daarvoor werden gebruikt, waren verkregen uit cookies. Hoe dit in zijn werking is gegaan licht ik hieronder toe.
UWV heeft aangegeven dat er binnen de organisatie twee separate ontwikkelingen liepen die pas later met elkaar in verband werden gebracht. Het kon gebeuren dat de risicoscan verblijf buiten Nederland verder werd geïmplementeerd terwijl ook bekend was dat het gebruik van cookies in lijn moest worden gebracht met de Telecommunicatiewet (Tw).
UWV geeft aan dat zij gebruik maken van cookies om onder andere hun websites en daarmee de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden te verbeteren. Het plaatsen van die cookies gebeurde zonder toestemming van bezoekers van de websites. Binnen UWV was al eerder gewezen op het feit dat UWV hiermee in strijd handelt met de Tw. In november 2021 is binnen UWV opdracht gegeven om daarom o.a. een zogenaamde consent manager te plaatsen op de websites van UWV. Dit is in februari 2023 gebeurd. Met deze consent manager kan de bezoeker UWV toestemming geven voor het gebruik van cookies.
De gegevens, waaronder de IP-adressen die uit die cookies komen, worden bewaard en voor verschillende doeleinden gebruikt. Omdat er geen toestemming was gevraagd was dit in strijd met de bepalingen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). UWV had de vergaarde gegevens niet mogen bewaren en inzetten. Voor wat betreft het bewaren van vergaarde gegevens verwijs ik verder naar het antwoord op vraag 23. Zie voor de ondernomen acties naar aanleiding hiervan ook het antwoord op vraag 4 en voor meer uitleg over het voormalig en huidig gebruik van cookies het antwoord op vraag 7.
In mei 2022 was de landelijke implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland afgerond. UWV geeft aan dat het tot dat moment bij UWV ontwikkelaars niet bekend was dat in de bron waaruit IP-adressen werden gehaald er sprake was van een verwevenheid met de eerder genoemde cookies. In de periode mei-juli 2022 ontstond er wel een besef dat een deel van deze gegevens via cookies werd verzameld. In de maanden juli-september 2022 kwam vervolgens binnen UWV de vraag naar boven of door de verwevenheid van IP-gegevens met cookies de risicoscan verblijf buiten Nederland al dan niet voldeed aan de AVG en Tw. IP-gegevens kunnen namelijk in principe wel gebruikt worden als kenmerk om risico’s te detecteren. Wat ook bleek uit de interne en externe toetsingen voorafgaand aan de implementatie van de scan.
Naar aanleiding van bovenstaande twijfels over en de complexiteit van deze doorwerking heeft UWV op 6 september 2022 extern juridisch advies gevraagd. Tegelijkertijd was het overwegende beeld – en daarmee de inschatting – van UWV op dat moment dat de wijze van verzamelen en het gebruik van IP-gegevens ten behoeve van de risicoscan verblijf buiten Nederland nog steeds mogelijk was.
Op basis van het externe conceptadvies op 18 januari 2023 heeft UWV de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging begin februari jl. stopgezet, omdat de verwerking van de gegevens niet voldeed aan de AVG en Tw.
Hoewel ook het externe juridische advies heeft bevestigd dat IP-gegevens op zich gebruikt kunnen worden als kenmerk, kan het niet op de wijze waarop UWV dit heeft gedaan via cookies. Daarnaast kwam in dat advies naar voren dat het structurele gebruik van IP-gegevens voor de risicoscan verblijf buiten Nederland niet proportioneel was.
Gezien het voorgaande heb ik met UWV afgesproken dat zij de sinds 2018 ontwikkelde wijze van risicobeheersing en risicocultuur tegen het licht houdt. In de Stand van de uitvoering zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat waren de bevindingen van de ethische commissie, genoemd in Nieuwsuur-uitzending van 15 juli 2023 over deze risicoscan?2
UWV heeft aangegeven dat er geen afgerond advies door de ethische commissie is gegeven. De Commissie Data Ethiek is begin 2022 opgericht en wordt ondersteund door een expertteam, dat bestaat uit UWV-medewerkers. Dit team heeft samen met een vertegenwoordiging van zowel gebruikers als de ontwikkelaar binnen UWV het IAMA (Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) ingevuld. Het IAMA zou worden voorgelegd aan de Commissie Data Ethiek. Dat is echter nog niet gebeurd, omdat het proces rond het IAMA is stilgelegd op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland is stopgezet.
Kunt u, in het licht van het feit dat in de beslisnota van 13 maart 2023 staat dat er in 2022 al twijfel was over de rechtmatigheid van de werkwijze, toelichten hoe er enerzijds twijfel was, maar aan de andere kant «alle seinen op groen stonden» zoals het UWV heeft gesteld in een uitzending van Nieuwsuur,?3
UWV heeft aangegeven dat voordat de risicoscan verblijf buiten Nederland in mei 2022 volledig is geïmplementeerd, deze uitvoerig is getoetst en gevalideerd door een externe partij. Ook is onderzocht door UWV of de maatregel rechtmatig was. Deze toetsen hadden een positieve uitkomst.
In de rapportage functionaris gegevensbescherming werd vanaf 2020 gesignaleerd dat met de inzet van cookies gehandeld werd in strijd met de Tw en de AVG. Naar aanleiding daarvan is onder andere besloten om hier een zogenaamde cookie consent manager voor te gaan bouwen. De ontwikkeling van een cookie consent manager heeft gedurende deze periode niet voldoende prioriteit gekregen. Bij de uitwerking van de consentmanager bleek ook dat de technische realisatie zeer complex was. Deze is uiteindelijk in februari 2023 geïmplementeerd.
In 2020 werden de signalen van de rapportage functionaris gegevensbescherming nog niet gekoppeld aan de (ontwikkeling van de) risicoscan. Die koppeling werd pas vanaf mei 2022 gelegd, na de afronding van de implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit leidde tot de externe juridische adviesaanvraag in september 2022. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Gebruikt het UWV ook andere risicoscans? Zo ja, is het gebruik daarvan rechtmatig en proportioneel?
Ja. UWV gebruikt de risicoscan verwijtbare werkloosheid. Deze wordt gebruikt om te controleren op verwijtbare werkloosheid bij de aanvraag van een WW-uitkering. Daarnaast gebruikt UWV de sollicitatiescan. Deze sollicitatiescan (voorheen in de Stand van de uitvoering genoemd als risicoscan sollicitaties) heeft als doel om zicht te krijgen op uitkeringsgerechtigden die mogelijk niet effectief solliciteren, zodat UWV (na nader dossieronderzoek en indien noodzakelijk) hierover het gesprek kan aangaan met die uitkeringsgerechtigden. Deze sollicitatiescan heeft een andere insteek dan de twee andere scans omdat de sollicitatiescan door UWV wordt ingezet om een betere dienstverlening te bieden.
UWV geeft aan dat gegevens, voortkomend uit cookies, die in de risicoscan verblijf buiten Nederland gebruikt werden, niet gebruikt worden in de andere twee scans. In de pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is wel gebruik gemaakt van locatiegegevens afgeleid uit IP-adressen die voortkwamen uit een andere bron dan de cookies die gebruikt werden in de risicoscan verblijf buiten Nederland. Deze locatiegegevens werden op een andere wijze gebruikt in deze scan. UWV onderzoekt zekerheidshalve of dit gebruik rechtmatig en proportioneel was. Naar aanleiding van signalen uit deze pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is destijds onderzoek gedaan in hoeverre er sprake was van verwijtbare werkloosheid. Onderdeel van dit onderzoek was contact met uitkeringsgerechtigden. Daar zijn vervolgens gevolgen aan verbonden als was vastgesteld dat iemand verwijtbaar werkloos was. Deze locatiegegevens zijn in de uiteindelijke versie van de risicoscan verwijtbare werkloosheid niet gebruikt omdat deze informatie niet van toegevoegde waarde bleek.
Voor het landelijk in gebruik nemen van deze scans hebben verschillende zorgvuldigheidschecks plaatsgevonden door UWV, waaronder een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en een externe toets. Zekerheidshalve controleert UWV intern de andere scans nogmaals op rechtmatigheid en proportionaliteit met een herijking van de GEB’s. Op beide scans zal opnieuw een externe toetsing plaatsvinden. Gedurende dit proces houdt mijn ministerie nauw contact met UWV. Ik zal uw Kamer nader informeren over de uitkomsten bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Wanneer was u op de hoogte van de onrechtmatige werkwijze van het UWV? Is de verwerking van IP-adressen gemeld in het verwerkingsregister, zo nee, waarom niet?
Zoals gedeeld tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid op 30 maart 2023, heeft UWV mijn ministerie op 20 januari 2023 op de hoogte gesteld van de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland.
UWV geeft aan dat de verwerking van IP-adressen is gemeld in het verwerkingsregister. UWV verwerkt het IP-adres voor drie doeleinden:
Deze verwerkingen zijn in te zien via het uitgebreide overzicht: uwv-en-uw-privacy.pdf.
Werden de cookies voor andere doeleinden dan deze risicoscan gebruikt, zo ja, welke precies?
Ja, UWV heeft aangegeven dat zij noodzakelijke cookies gebruiken voor toegankelijkheid en analyse van de website. Deze cookies kunnen niet geweigerd worden. Optionele cookies waarvoor wel toestemming gevraagd wordt, zijn gericht op dienstverlening en zogenaamde derde cookies om Youtube filmpjes op de site van UWV af te spelen. UWV vraagt sinds februari 2023 toestemming voor het plaatsen van functionele (noodzakelijke) en derden cookies. UWV deelt op hun website een volledig overzicht van cookies: Overzicht van cookies op uwv.nl | UWV.
Hoe reflecteert u op het feit dat het UWV de Centrale Cliëntenraad UWV (CCUWV) niet vooraf op de hoogte gebracht heeft van de plannen om op deze manier fraude op te sporen terwijl het UWV hiertoe verplicht is?
UWV hoort de Centrale Cliëntenraad tijdig op de hoogte te brengen van informatie die invloed kan hebben op de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, zoals plannen om fraude op te sporen. UWV heeft dit omtrent de risicoscans onvoldoende gedaan. Dat is betreurenswaardig en de Raad van Bestuur van UWV heeft hiervoor excuses aangeboden aan de Cliëntenraad.
De betrokkenheid van de Cliëntenraad is van grote waarde voor de dienstverlening en UWV spant zich in om de leden zo volledig en transparant mogelijk te informeren over de ontstane situatie en verdere ontwikkelingen. Daarom vonden er in augustus en september 2023 extra informatiesessies plaats.
Klopt het dat u de Kamer bij het stopzetten van het algoritme de Kamer toentertijd niet heeft geïnformeerd, omdat het UWV dat niet wilde, ondanks dat uit een advies van de landsadvocaat al bleek dat de werkwijze niet voldeed aan de wet?
Dit klopt niet. De risicoscan is begin februari stopgezet. De Kamer is op 30 maart 2023 mondeling geïnformeerd tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid en op 21 juni 2023 in de Stand van de uitvoering sociale zekerheid4.
Kunt u uitsluiten dat de toepassing van het betreffende fraudemonitoringsmodel een (indirect) discriminerende werking heeft, zowel in de opzet als in de praktijk? Is er in de toepassing van het fraudemonitoringsmodel een selectie toegepast op kenmerken die mogelijk een (indirect) discriminerende werking kunnen hebben?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van juni jl. werkt UWV na de stopzetting van de risicoscan verblijf buiten Nederland aan een aangepaste werkwijze om de verwerking van gegevens te laten voldoen aan de wettelijke vereisten. In het onderzoek naar een aangepaste werkwijze, wordt zekerheidshalve ook gekeken naar andere kenmerken van de stopgezette risicoscan verblijf buiten Nederland. Ook kijkt UWV naar de kenmerken van de risicoscan verwijtbare werkloosheid en de sollicitatiescan. Dit omdat zowel UWV als ik er zeer aan hechten dat de opzet en werking van de scans voldoen aan de eisen en regels die gesteld worden op het gebied van privacy en gelijke behandeling, zodat er geen ongeoorloofde kenmerken meegenomen worden in de uitvoering. De afstemming tussen UWV en mijn ministerie hierover is nog niet afgerond. Ik zal uw Kamer hier verder over informeren bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Kunt u alle indicatoren en risicoselectiemechanismen uit het algoritme aan ons doen toekomen en bij elke indicator of risicoselectiemechanisme aangeven waarom deze is toegepast?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Daarnaast heb ik van UWV vernomen dat zij op dit moment nagaan op welke manier de transparantie rondom (risico)scans kan worden vergroot.
Volgens informatie van UWV werken zij met een combinatie van gedragskenmerken en persoonsgegevens (zoals IP-adres) in de risicoscans en niet met bijzondere persoonsgegevens (zoals geslacht of afkomst).
Kunt u nauwgezet uitleggen hoe mensen een risicoscore toebedeeld kregen en waar dat van afhing?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet in detail openbaar delen. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
UWV heeft in algemene zin het proces beschreven. Volgens UWV gaf de risicoscan op basis van gedragskenmerken en persoonsgegevens (waaronder IP-gegevens) een indicatie van een verhoogde kans op ongeoorloofd verblijf in het buitenland en een aanleiding om een onderzoek te starten. Om vooringenomenheid te voorkomen was 30% van de aangeboden signalen afkomstig uit een willekeurige steekproef uit het WW-bestand. Vervolgens werden deze signalen (70% scan / 30% willekeurig) beschikbaar gesteld aan medewerkers van UWV om op te pakken voor verder onderzoek. Het is belangrijk om te benadrukken dat de risicoscan niet bepaalde of mensen daadwerkelijk een overtreding hadden begaan. Beslissingen werden nooit automatisch genomen en bleven altijd mensenwerk. Deze werden altijd, op basis van zorgvuldig onderzoek, genomen door medewerkers van UWV. Onderdeel van dit onderzoek was altijd persoonlijk contact met de uitkeringsgerechtigde om zo te bepalen wat er aan de hand was en of iemand inderdaad de regels had overtreden. De medewerker verrichtte het onderzoek zonder enige kennis over welke kenmerken aanwezig waren en zonder te weten of het signaal uit de random steekproef kwam of uit de risicoscan. Dit om bias te voorkomen. Resultaat van het onderzoek was het al dan niet vaststellen van ongeoorloofd verblijf buiten Nederland.
Welke data, naast het via cookies verkregen IP-adres, heeft het UWV gebruikt? Is de data met andere overheidsdata van buiten de UWV gecombineerd, zo ja welke?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik niet openbaar maken welke data UWV naast het via cookies verkregen IP-adres heeft gebruikt. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Wel kan ik delen dat UWV de data gecombineerd heeft met andere overheidsdata van buiten UWV, namelijk met gegevens uit de Basis Registratie Personen (BRP). Dit betrof adresgegevens en gegevens over inschrijving in de BRP.
Heeft het UWV een mensenrechtentoets (IAMA: Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) toegepast voordat dit algoritme op landelijke schaal in gebruik is genomen, waar motie 26643–835 toe verplicht?4
UWV geeft aan dat in 2019 is gestart met het ontwikkelen van de risicoscan verblijf buiten Nederland. IAMA is in juli 2021 gepubliceerd en motie 26 643, nr. 835 is op 29 maart 2022 aangenomen. De implementatie van de risicoscan is in mei 2022 afgerond. Ten tijde van de ontwikkeling en de implementatie van de risicoscan was deze toets nog niet aan de orde. UWV is in november 2022 gestart met het invullen van het IAMA voor de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit proces was nog niet afgerond op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland werd stopgezet in februari 2023. Na het stopzetten van de risicoscan is het IAMA-proces ook stopgezet. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft ontwikkeld voor de risicoscan verblijf buiten Nederland zal het IAMA onderdeel zijn van de toetsing voorafgaande aan implementatie.
Is het UWV bereid om, in afwachting van een eventueel nieuw model, 100% steekproefsgewijs te werken? Zo nee, waarom niet?
UWV onderzoekt op dit moment wat een alternatieve manier van controle kan zijn. Eén van de mogelijkheden is een steekproefsgewijze controle. Uit onderzoeken blijkt wel dat de effectiviteit van steekproefsgewijs werken veel lager is dan de effectiviteit van risicogericht werken. Daarnaast levert steekproefsgewijs werken een grote belasting op voor uitkeringsgerechtigden als er geen aanleiding is om onderzoek te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of steekproefsgewijs werken een vergelijkbaar resultaat oplevert als risicosturend werken? Kunt u de ontwikkel- en onderzoekskosten van risicosturend werken meenemen?
Risicoscans zijn een vorm van risicogericht handhaven en hebben als doel gericht te controleren op regelovertreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mogelijk de regels overtreden. Zo hebben de overige uitkeringsgerechtigden minder last van onderzoeken of controles. Na de WW-fraude van 2018 was het doel om meer en effectiever overtredingen aan te pakken.
UWV heeft tijdens het gebruik van de risicoscan het resultaat van de scan en van een willekeurige steekproef gemonitord. Daaruit is gebleken dat risicogericht werken een beter resultaat oplevert dan een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Dat wil zeggen dat er meer fraude wordt geconstateerd na onderzoek aan de hand van signalen vanuit de risicoscan dan vanuit een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Medewerkers kregen signalen uit de risicoscan en uit de willekeurige steekproef aangeboden. Zij beoordeelden vervolgens of deze signalen onderzoekswaardig waren. De signalen die voortkwamen uit de risicoscan werden door medewerkers vier tot vijf keer vaker onderzoekswaardig bevonden dan de signalen uit de willekeurige steekproef, terwijl de medewerkers de herkomst van de signalen niet kenden. Een dossier is onderzoekswaardig wanneer een eerste onderzoek tot de conclusie leidt dat er meer onderzoek nodig is. In totaal zijn er op basis van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland 3.600 vervolgonderzoeken gedaan, 13% van deze onderzoeken leidde tot een sanctie in de vorm van een boete of een terugvordering.
UWV heeft in de uitvoeringstoets de ontwikkel- en onderzoekskosten voor de risicoscans verwijtbare werkloosheid en verblijf buiten Nederland vermeld. De structurele kosten zijn € 15,7 miljoen, maar waren lager in 2022 omdat personele uitgaven en uitgaven aan technologie lager waren in dat jaar. In 2022 kwam dit neer op € 11,7 miljoen. De incidentele kosten zijn € 4,4 miljoen in 2021, € 9,5 miljoen in 2022, en € 0,8 miljoen in 2023. Het gaat hierbij om kosten voor de implementatie van de risicoscans waaronder de kosten van de infrastructuur die gebruikt wordt voor alle drie de risicoscans. Het is niet mogelijk deze kosten uit te splitsen voor de verschillende scans.
Het UWV zegt nu volgens een nieuwe risicosturende manier te gaan werken, kunt u precies uitleggen hoe hier te werk gegaan zal worden? Hoeveel gaat dit kosten? Zal het UWV deze keer wel een mensenrechtentoets uitvoeren?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van 21 juni 2023, werkt UWV nog aan een nieuwe aangepaste werkwijze. Om deze in te kunnen voeren is meer onderzoek nodig. Omdat UWV nog bezig is met het ontwikkelen van de nieuwe werkwijze zijn ook de bijkomende kosten nog niet in kaart gebracht. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft voor de risicoscan verblijf buiten Nederland, zal ook een IAMA onderdeel zijn van de toetsing die voor implementatie afgerond wordt (zie ook het antwoord op vraag 14). In de tussentijd blijft UWV op andere manieren controleren op ongeoorloofd verblijf buiten Nederland om zoveel mogelijk misbruik van werkloosheidsuitkeringen te voorkomen en op te sporen.
Bent u bereid deze details met de Kamer te delen (als het niet anders kan vertrouwelijk) alvorens dit nieuwe algoritme in gebruik wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
Bent u bereid om de totstandkoming van het fraudemonitoringsmodel, de toepassing en de vraag of er mogelijke gedupeerden zijn extern te laten onderzoeken?
Ik ben in gesprek met UWV om het hele proces te evalueren. Ten tijde van de ontwikkeling is UWV bijgestaan door externe partijen in de vorm van advies en externe validatie. De nieuwe werkwijze zal UWV ook extern laten toetsen. Daarnaast is het zo dat – zoals ook beschreven in de Stand van de uitvoering van 11 januari 2023 – risicoscans niet bepalen of mensen daadwerkelijk een overtreding hebben begaan. Ze geven een indicatie van een verhoogde kans op regelovertreding en een aanleiding om een onderzoek te starten.
Kunt u ons een overzicht doen toekomen van het aantal mensen dat door het fraudemonitoringsmodel is onderzocht, in hoeveel gevallen dat heeft geleid tot een gevolg voor de onderzochte en om welke verblijfslanden het gaat?
In totaal zijn er 3.600 zaken onderzocht door UWV naar aanleiding van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland. Van de onderzochte zaken is er in 460 gevallen (circa 13%) een onrechtmatigheid gevonden waaraan gevolgen zijn verbonden (zoals een boete, terugvordering en/of het stopzetten van de uitkering). UWV gaat deze 460 afgesloten zaken opnieuw onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat en dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Verblijfslanden worden niet bijgehouden door UWV. UWV kan daarom niet aangeven om welke verblijfslanden het gaat. Daarnaast is het niet relevant om welke verblijfslanden het gaat, het gaat erom of mensen met een WW-uitkering onrechtmatig buiten Nederland verblijven of niet.
Van hoeveel websitebezoekers heeft het UWV gegevens verzameld?
UWV geeft aan dat om de toegankelijkheid van de websites te optimaliseren en de dienstverlening te verbeteren UWV analytische data van alle websitebezoeken op UWV.nl en Werk.nl verzamelt. Deze websites zijn tot en met juli 2023 gemiddeld 76 miljoen keer per jaar bezocht.
Heeft het UWV de verzamelde gegevens sinds 2019 bewaard?
Ja, deze gegevens zijn bewaard. De onrechtmatig verkregen gegevens zijn ontoegankelijk gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Is het UWV bereid, met de kennis van nu, alle niet legaal verkregen gegevens te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
UWV geeft aan hiertoe bereid te zijn. Wel merkt UWV op dat sommige gegevens de aanleiding en/of onderdeel van de onderbouwing zijn geweest voor door UWV genomen besluiten. UWV zoekt op dit moment uit welke gegevens inderdaad verwijderd kunnen worden of dat er zwaarwegende redenen zijn om dat (nog) niet te doen. Ook heeft UWV besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat. Dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken in de eerstvolgende Stand van de uitvoering. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Welk bedrag hebben de 3600 onderzoeken gekost en hoeveel hebben de 460 gevonden gevallen van fraude opgeleverd? Wegen de kosten op tegen de baten?
UWV heeft de taak om toe te zien op de rechten, plichten en rechtmatigheid die horen bij het ontvangen van een uitkering. Handhaving is van belang om het draagvlak voor sociale zekerheid te behouden en om misbruik te ontmoedigen. In 2018 ontstond maatschappelijke onrust naar aanleiding van mediaberichten over onrechtmatig gebruik van WW-uitkeringen. Vanwege de toezichtstaak van UWV en na Kamervragen en debatten, die hierop volgden, heeft mijn ministerie UWV de opdracht gegeven om strakker te handhaven op overtredingen in de WW. Onder meer door het ontwikkelen en beproeven van risicoscans. Dat heeft UWV vanaf 2019 gedaan, onder andere met de ontwikkeling van de risicoscan verblijf buiten Nederland. De inzet van de risicoscan gaat dan ook verder dan financiële baten en uit zich in een hogere detectie van overtredingen, een effectievere inzet van middelen, en het behoud van draagvlak voor de sociale zekerheid (zie ook het antwoord op vraag 16).
UWV geeft aan dat in de uitvoeringstoets is uitgegaan van jaarlijkse personeelskosten van € 1.662.000 en een afname van uitkeringslasten van jaarlijks tussen de € 1.536.000 en € 5.184.000. De 460 gevonden gevallen van fraude hebben geresulteerd in circa € 2,5 miljoen aan terugvorderingen en boetes. Deze cijfers kunnen wijzigen omdat UWV heeft besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Acht u het bewaren en verzamelen van persoonsgegevens van alle websitebezoekers proportioneel? Hoe kijkt u naar de proportionaliteit van dit specifieke beleid?
Proportionaliteit vergt een afweging tussen de ingezette middelen en het doel dat gediend wordt. Deze moeten in redelijke verhouding tot elkaar staan. In het antwoord op vraag 22 en vraag 23 heb ik aangegeven dat onrechtmatig verkregen gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt en dat gegevens indien mogelijk verwijderd zullen worden. Het verzamelen en bewaren van gegevens is alleen toegestaan indien wet- en regelgeving zich daar niet tegen verzet. Zoals omschreven bij vraag 7 mag UWV bijvoorbeeld wel gegevens van websitebezoekers bewaren voor het verbeteren van hun websites.
Toen in 2018 de WW-fraude aan het licht kwam, was er een duidelijke vraag vanuit de Kamer naar een strakkere aanpak van misbruik op onder meer ongeoorloofd verblijf in het buitenland. Om effectievere handhaving mogelijk te maken, heeft UWV vervolgens de risicoscan verblijf buiten Nederland ontwikkeld.
Hoewel het gebruik van IP-gegevens een effectieve indicator kan zijn voor het risico op ongeoorloofd verblijf in het buitenland, constateer ik op basis van het externe juridische advies dat het op deze schaal verzamelen van IP-adressen met behulp van cookies voor de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging niet proportioneel was.
Kunt u reflecteren op de uitspraak «we werken op basis van vertrouwen», gezien alles wat we nu weten?
In de brieven van 18 juli 20226 en 30 juni 20237 over de herijking van het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan een handhavingsstelsel dat werkt vanuit vertrouwen, mét alertheid voor daadwerkelijk misbruik. Het doel is om bij de handhaving rondom uitkeringen en andere sociale regelingen een passende sanctie op te kunnen leggen, in plaats van dat standaard wordt uitgegaan van het opleggen van een boete. Daarom wordt meer ruimte geboden om aan te sluiten bij de persoonlijke omstandigheden van burgers.
Er komen meer mogelijkheden om te waarschuwen of zelfs af te zien van het opleggen van een sanctie. Tegelijkertijd blijven er voldoende mogelijkheden om daadwerkelijk misbruik aan te kunnen pakken.
Werken vanuit vertrouwen betekent niet dat handhaving niet meer aan de orde is. Het blijft van belang om misbruik te voorkomen, te bestrijden en om het draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden. De maatschappij moet er op kunnen vertrouwen dat overheidsmiddelen op een eerlijke en rechtmatige manier verdeeld worden.
Risicogericht werken sluit daarbij aan. Het gebruik van risicoscans is – zoals eerder in de beantwoording is aangegeven – een vorm van handhaving die als doel heeft gericht te controleren op overtreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mógelijk de regels overtreden. Daardoor hebben de overige uitkeringsgerechtigden geen last van controle. Daarbij rust op de overheid de plicht om de handhaving op alle aspecten van geldende regelgeving zo zorgvuldig mogelijk vorm te geven.
Gezien het feit dat ook Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de afgelopen jaren ten minste drie keer gewaarschuwd is voor vooringenomenheid en het gebruik van mogelijk discriminerende criteria tijdens fraudecontroles; ziet u een structureler probleem bij de overheid met onrechtmatige gegevensverzameling in het kader van fraudebestrijding dan enkel dit specifieke geval bij het UWV? Hoe zet u zich in om dit eventueel structurele probleem op te lossen?
Het is op deze termijn niet mogelijk om een uitspraak te doen voor de overheid als geheel. Met UWV blijf ik in gesprek om de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland op te lossen en te zorgen dat ook andere processen conform de wet- en regelgeving zijn ingericht.
Het UWV gaf in Nieuwsuur aan dat de geldende wet complex is en pleit voor vereenvoudiging van de wet; welke vereenvoudiging wenst het UWV en hoe kijkt u hiernaar?
UWV geeft aan dat het geheel van de geldende wet- en regelgeving leidt tot complexe situaties, waarbij zowel het belang van controle en handhaving als van privacy- en gelijke behandelingswetgeving aan de orde is. Dit spanningsveld maakt een goede uitvoering van wet- en regelgeving soms ingewikkeld. Mijn ministerie zal in overleg met UWV bekijken waar sprake is van dergelijke complexe situaties en zoeken naar oplossingen daarvoor, om een goed evenwicht te behouden tussen het waarborgen van privacy en gelijkheid enerzijds en het effectief uitvoeren van handhavingstaken anderzijds.
Zo is mijn ministerie samen met UWV (en andere uitvoerders: de SVB en de VNG namens de gemeenten) bezig met onder andere de herijking handhaving sociale zekerheid8. Daarnaast zorg ik dat het beleid uitvoerbaar is voor onder andere UWV door samen in gesprek te blijven. Ook geven UWV en andere uitvoerders jaarlijks inzicht in de knelpunten waar burgers en professionals in de uitvoering tegenaanlopen in wet- en regelgeving.
Hiernaast werk ik samen met uitvoeringsorganisaties aan de vereenvoudigingsagenda9. Een voorbeeld hiervan is de vereenvoudiging van de Werkloosheidwet10. Mijn ministerie heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de knelpunten in de WW. Uw Kamer wordt hier in het najaar over geïnformeerd.
Het artikel 'Italië begint met schrappen namen van niet-biologische moeders uit geboorteakten' |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat in Italië de namen van niet-biologische moeders van de geboorteakten van hun kinderen moeten worden gehaald, mede op aandringen van premier Meloni?
De Minister van Binnenlandse Zaken van Italië heeft, met verwijzing naar een uitspraak van het Italiaanse Hof van Cassatie, regionale overheden de aanwijzing verleend om de namen van niet-biologische vaders van de geboorteakten van hun kinderen te halen. Enkele regionale overheden zijn reeds gestart met deze processen voor zowel mannelijke als vrouwelijke stellen uit de lhbtiq+ gemeenschap.
Klopt het dat deze ouders hiermee bevoegdheden verliezen die horen bij het juridisch ouderschap, zoals het ophalen van de kinderen van school of het aanvragen van publieke dienstverlening namens het kind?
Het verwijderen van de namen van niet-biologische ouders van de geboorteakten van hun kinderen impliceert dat zij het juridische ouderschap verliezen. Het verlies van juridisch ouderschap kan er in algemene zin toe leiden dat het lastig is om landsgrenzen over te steken met de kinderen, er problemen ontstaan rond erfopvolging of -rechten, of dat ouders niet kunnen optreden als hun wettelijke vertegenwoordiger in zaken zoals medische behandelingen, kinderopvang en onderwijs. De daadwerkelijke gevolgen in Italië, die kunnen verschillen per regio of gemeente, zullen uit de praktijk moeten blijken.
Door het beëindigen van de gedoogpraktijk kunnen deze niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg van bijschrijving verkrijgen. Onder deze gedoogpraktijk waren een aantal gemeentes overgegaan tot het bijschrijven van de namen van deze ouders op de geboorteakten zonder dat daarvoor de speciale procedure voor het verkrijgen van stiefouderschap (speciale procedure) werd doorlopen. Zowel het Italiaanse Constitutionele Hof als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelden dat middels de speciale procedure de mogelijkheid bestaat voor het verkrijgen van stiefouderschap voor deze ouders. Voor deze procedure is toestemming van de rechter noodzakelijk.
Bent u van mening dat hiermee een barrière wordt opgeworpen voor het kind om verzorging te ontvangen van diens ouder?
Te allen tijde vindt het kabinet dat elk kind, waar ook ter wereld, het recht heeft op een stabiele en veilige thuissituatie ongeacht het geslacht of de seksuele oriëntatie van diens ouders of verzorgers. Het is niet in het belang van het kind als er onduidelijkheid bestaat over de juridische onzekerheid van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat dit in strijd is met artikelen 7 en 8 van het Verdrag voor de rechten van het kind, waarin het recht van kinderen wordt vastgelegd om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd?
Het Kinderrechtencomité heeft nog geen uitgebreide jurisprudentie over dit thema. Het comité legt de term «ouders» breed uit en is van mening dat niet alleen heteroseksuele, biologische ouders daar onder vallen. Of alle vormen van ouderschap ook moeten worden erkend in een geboorteakte in de zin van artikel 7 is onduidelijk en daar heeft het Kinderrechtencomité zich nog niet uitdrukkelijk over uitgelaten. Wel is het in het belang van het kind om te weten wie zijn ouders zijn.
Het EHRM hecht in zijn jurisprudentie veel waarde aan het belang van het kind. Om deze reden vereist het recht op respect van het privéleven van het kind dat het nationale recht een mogelijkheid biedt voor de erkenning van een ouder-kindrelatie tussen het kind en een niet-biologische (wens)ouder. Het EHRM heeft zich meermaals uitdrukkelijk uitgesproken over situaties waarin een niet-biologische ouder niet erkend werd als ouder op een geboorteakte. Het EHRM oordeelde dat het niet in het belang van het kind is als er onduidelijkheid bestaat over de juridische ouders van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, de identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving.
Door het beëindigen van de huidige praktijk kunnen niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg verkrijgen, maar moeten zij de speciale procedure doorlopen. Of deze in Italië bestaande mogelijkheid tot adoptie van een kind ter erkenning van het stiefouderschap van een niet-biologische ouder voldoet aan de vereisten van het EVRM of het IVRK zal door het EHRM of het Kinderrechtencomité moeten worden vastgesteld op basis van eventuele klachten hierover.
Kunt u zich voorstellen dat lhbti-personen, adoptieouders en ouders die gebruik hebben gemaakt of maken van draagmoederschap of kunstmatige inseminatie zich grote zorgen maken wanneer zij zien dat in EU landen hun rechten beperkt worden? Deelt u die zorgen?
Het kabinet heeft ook zorgen over de eventuele gevolgen van deze ontwikkeling. Het kabinet staat pal voor gelijke rechten van lhbtiq+ personen, ook binnen de Unie. Wij zien dit ook als onderdeel van de bescherming en de bevordering van de Europese waarden zoals verwoord in artikel 2 van het Verdrag betreffende de EU, waaronder de rechtsstaat en de eerbiediging van mensenrechten. Het bestrijden van discriminatie op grond van seksuele oriëntatie, genderidentiteit en genderexpressie is een prioriteit van het mensenrechtenbeleid en de inzet van het kabinet op deze thema’s. Het kabinet zet breed en stevig in op het behoud en de bevordering van gendergelijkheid, seksuele reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van lhbtiq+ personen in de EU. Onderdeel van de Nederlandse inzet in de EU is tevens om de Europese Commissie scherp te houden en te ondersteunen in haar rol als hoeder van de verdragen. Daarnaast spreekt Nederland landen op alle niveaus – politiek en ambtelijk – aan op het behoud van onze Europese waarden.
Deelt u de opvatting dat dit besluit past in een trend waarin de rechten van vrouwen en lhbti-personen worden beperkt met een beroep op familiewaarden, zoals ook in Polen en Hongarije het geval is geweest?
Het kabinet maakt zich zorgen over de toenemende druk op gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Wij zien deze ontwikkeling als onderdeel van de druk op gelijke rechten van lhbtiq+ personen.
Zoals jaarlijks toegelicht in de Kamerbrief over voortgang Nederlandse inzet gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen is Nederland waakzaam en blijft zich inzetten voor de bescherming en bevordering van fundamentele waarden in de EU, waaronder gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Het kabinet maakt zich daarom samen met verschillende gelijkgestemde lidstaten hard voor een EU waarin iedereen veilig zichzelf kan zijn en gelijke behandeling geniet, ongeacht genderidentiteit of seksuele oriëntatie. Mede in die context geeft het kabinet uitvoering aan de in het antwoord op vraag 5 genoemde inzet.
Bent u bereid om zich, eventueel in gezamenlijkheid met andere landen die deelnemen aan de Equal Rights Coalition, publiekelijk uit te spreken tegen deze inperking van de rechten van ouders en kinderen door Italië?
Een publieke verklaring binnen het verband van de Equal Rights Coalition over een landensituatie, al dan niet in gezamenlijkheid met andere landen, is een zwaar diplomatiek middel. Ter illustratie: de afgelopen keren dat de ERC zich heeft uitgesproken over landensituaties, betrof het de in Oeganda aangenomen anti-lhbtiq+ wetgeving waar onder andere een doodstrafclausule in stond, één van de meest vergaande anti-lhbtiq+ wetgevingen op dit moment in de wereld. De laatste ERC landen-verklaringen daarvoor betroffen de in Rusland aangenomen wetgeving over zogenaamde lhbt-propaganda, waarmee de rechten van lhbtiq+-personen in dat land ernstig zijn ingeperkt en elke uiting van lhbtiq+-identiteiten in feite gecriminaliseerd werden, en de ERC-verklaring over de Russische agressie tegen Oekraïne en de impact daarvan op lhbtiq+-personen. Het kabinet is van mening dat de situatie in Italië zorgen baart, maar dat een publieke verklaring op dit moment nog niet aan de orde is.
Bent u bereid om in gesprekken uw Italiaanse ambtsgenoot op dit specifieke punt aan te spreken en over het belang van het beschermen van de rechten van het kind, mensenrechten van lhbti-personen en gezinnen in het algemeen met haar te spreken?
Nederland spreekt met landen op alle niveaus, ambtelijk en politiek, over het behoud van deze Europese waarden en over onze zorgen inzake gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten, alsook de positie en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Ook in gesprekken met Italië komen deze onderwerpen aan bod en zal specifiek aandacht worden gevraagd voor deze ontwikkeling. Daarnaast blijven de Nederlandse vertegenwoordigingen in Italië zich ten algemene inzetten voor het recht om jezelf te zijn en te houden van wie je wilt.
Heeft dit besluit gevolgen voor de erkenning van het juridisch ouderschap van Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven?
Het is nog onduidelijk welke (juridische) implicaties het besluit heeft voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven. In ieder geval is Italië als lidstaat van de Europese Unie immer verplicht om het Unierecht na te leven. Hoewel de regels inzake het huwelijk en het ouderschap tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, dienen lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht in acht te nemen, en in het bijzonder, de vrij verkeersrechten van EU-burgers. Zo volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Stolichna (C-490/20) dat een geboorteakte, die twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst en is afgegeven overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat, erkend dient te worden in een andere lidstaat, opdat het kind met elk van zijn beide ouders zijn recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Ook vanwege de mogelijke (juridische) implicaties voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven blijft het kabinet de kwestie nauwgezet volgen.
Het bericht 'Indonesische verpleegkundigen worden hier uitgeknepen: 'Ik voel me opgelicht'' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Indonesische verpleegkundigen worden hier uitgeknepen: «Ik voel me opgelicht»»?1
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen onder goede omstandigheden kan leven en werken in Nederland. Dit geldt ook voor de Indonesische verpleegkundigen die in dit artikel worden genoemd. Net als iedereen hebben arbeidsmigranten en internationale studenten die stagelopen en/of arbeid van bijkomende aard verrichten naast hun studie recht op eerlijk, gezond en veilig werk, met fatsoenlijke huisvesting.
Het kabinet werkt samen met uitvoeringsorganisaties, sociale partners, medeoverheden en andere partijen om de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) te implementeren om de positie van arbeidsmigranten in Nederland te verbeteren. Daarom wordt in diverse trajecten samengewerkt om arbeidsmisstanden tegen te gegaan, slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen.
In hoeverre heeft de arbeidsinspectie zicht op bemiddelingsbureaus, zoals Yomema, die buitenlandse zorgmedewerkers naar Nederland halen op basis van een studieverblijfvergunning? Hoeveel van zulke bureaus zijn actief in Nederland? Wat zijn de namen van deze bemiddelingsbureaus? Wat is de gemiddelde winst van deze bemiddelingsbureaus?
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft geen overkoepelend beeld van dergelijke bemiddelingsbureaus noch van hun bedrijfseconomische winstgevendheid. De Arbeidsinspectie controleert individuele werkgevers op de naleving van de arbeidswetten.
Waren er al eerder signalen bij de arbeidsinspectie bekend over deze misstanden bij AVANS+ en Yomema? Zo ja, welke stappen zijn er destijds ondernomen door de arbeidsinspectie?
Naar aanleiding van eerder ontvangen signalen heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie in eerste instantie onderzocht of deze signalen opvolgingswaardig waren. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Arbeidsinspectie heeft geïnspecteerd op de verplichtingen voor werkgevers bij de tewerkstelling van studenten. Dit traject loopt nog. De Arbeidsinspectie doet geen uitspraken over eventuele meldingen over en onderzoeken naar specifieke werkgevers.
In hoeverre was Yomema betrokken bij het tot stand komen van het rapport Zorgvuldig arbeidsmigratiebeleid: Hoe de langdurige zorg profijt kan hebben van vakmigranten? Hoe kijkt u nu terug op hun betrokkenheid bij dit rapport?2
De Adviesraad Migratie is een onafhankelijk adviescollege en in die hoedanigheid bepaalt de Adviesraad zelf hoe zij onderzoek uitvoert. De Adviesraad Migratie geeft aan voor haar advies te hebben geput uit een veelheid aan bronnen. Naast literatuuronderzoek en het bestuderen van beschikbare data is gesproken met diverse personen, zoals (vertegenwoordigers van) werknemers, werkgevers, intermediairs, wetenschappers en belangenorganisaties. Er is in het kader van het onderzoek ook met vertegenwoordigers van Yomema gesproken om inzichten uit de praktijk op te halen. Volgens de Adviesraad is er van verdergaande betrokkenheid bij de totstandkoming van dit rapport geen sprake geweest.
Welke acties worden er ondernomen nu deze signalen naar buiten zijn gekomen? Wat gebeurt er met de Indonesische verpleegkundigen die middels dit programma op dit moment in Nederland verblijven?
De IND heeft nieuwe aanvragen voor een verblijfsvergunning studie voor een specifieke opleiding verpleegkunde aangehouden in afwachting van de uitkomst van het handhavingstraject van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Studenten die nu al een studie verpleegkunde volgen binnen dit programma en rechtmatig in Nederland verblijven, ondervinden op dit moment geen gevolgen voor het verblijfsrecht. De IND zal aan de hand van de uitkomst van het handhavingstraject van de Arbeidsinspectie bezien of dit gevolgen heeft voor het verblijfsrecht van de betreffende studenten, rekening houdend met de belangen van de betrokkenen. Zoals bij vraag 3 is aangegeven loopt het onderzoek naar naleving van de arbeidswetten van de Arbeidsinspectie nog. In het kader daarvan heeft de Arbeidsinspectie contact met diverse betrokken partijen.
Deelt u de mening dat dergelijke constructies inherent gevoelig zijn voor uitbuiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat dergelijke constructies mogelijk gevoelig kunnen zijn voor uitbuiting. Voor internationale studenten die naast hun studie werken en stagelopen geldt net als voor arbeidsmigranten dat ze een kwetsbare groep zijn, omdat ze bijvoorbeeld niet altijd goed op de hoogte zijn van hun rechten en, als een stage een verplicht onderdeel vormt van het curriculum, afhankelijk zijn van een werkgever om voortgang te boeken op hun studie.
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor hun werknemers. Dit geldt ook voor internationale studenten die stagelopen en/of een bijbaan hebben.
Deelt u de mening dat een groot deel van het personeelstekort in de zorg opgelost zou kunnen worden door de uitstroom van zorgpersoneel tegen te gaan? Deelt u de mening dat één van de oorzaken van deze uitstroom te maken heeft met de werkomstandigheden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het tegengaan van het personeelstekort in de zorg is een grote uitdaging die om een aanpak op meerdere fronten vraagt. Dat doet de Minister van Langdurige Zorg en Sport samen met alle relevante partijen in Zorg en Welzijn door middel van het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (TAZ). Het programma TAZ bestaat uit drie programmalijnen waarvan behoud van medewerkers er één is:
Uit uitstroomonderzoek van zowel RegioPlus3 als PFZW4 blijkt dat werkomstandigheden meespelen bij uitstroom uit de zorg. Het gaat dan om zaken als manier van werken en aansturing, werksfeer en samenwerking, en werkdruk. Daarmee moeten werkgevers als eerste aan de slag, het Ministerie van VWS ondersteunt daarbij. De resultaten uit het uitstroomonderzoek vormen input voor de programmalijn «behoud van medewerkers» van het programma TAZ.
Behoud van medewerkers is een belangrijk thema in het programma, maar het is en kan niet de gehele oplossing zijn. Omdat de vraag naar zorg zal blijven groeien en ook andere sectoren een beroep doen op het arbeidspotentieel, ligt de structurele oplossing voor de groeiende zorgvraag en het personeelstekort niet in een steeds groter beroep doen op de arbeidsmarkt, maar in het anders organiseren van en werken in de zorg. Over hoe de Minister van Langdurige Zorg en Sport daarmee bezig is, heeft zij uw Kamer op 6 juli 2023 door middel van de voortgangsrapportage over het programma TAZ geïnformeerd. Daarnaast stijgt de uitstroom van personeel weliswaar, maar krimpt de sector niet.5 Ook is de uitstroom uit de zorg ten opzichte van andere sectoren laag. Tussen het eerste kwartaal 2016 en het eerste kwartaal 2021 bedroeg deze uitstroom in de zorg steeds 9 tot 11,5%. Het gemiddelde van alle sectoren was in die periode 18 tot 20%.6
Hoe typerend zijn de werkomstandigheden van deze Indonesische verpleegkundigen in de zorg? Hoe vaak krijgen bijvoorbeeld Nederlandse verpleegkundigen te maken met «gebroken diensten»?
Er is mij niet bekend of er verschillen zijn tussen Nederlandse en Indonesische verpleegkundigen met betrekking tot de hoeveelheid gebroken diensten die zij uitvoeren. Uit de Werknemersenquête van AZW blijkt dat 5,6% van alle zorgwerknemers te maken heeft met gebroken diensten. In de UMC’s is dat 2,6%, in de ziekenhuizen 3,4% en in de VVT 9,9%.7 Deze cijfers kunnen niet worden uitgesplitst naar nationaliteit.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze acute problemen nu op te lossen?
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor hun werknemers. Werkgevers moeten dus ook de wettelijke verplichtingen naleven, die hiervoor gelden. Ik zal in overleg treden met de Arbeidsinspectie, zodra het handhavingstraject is afgerond en met inachtneming van de waarborgen voor een zorgvuldige juridische procedure. De inspectiepraktijk kan mogelijk inzichten geven in de gebruikte constructie en kwetsbaarheden in de huidige regelgeving, ten behoeve van aanknopingspunten voor mogelijke effectieve beleidswijzigingen. Naar aanleiding daarvan zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport bezien of en zo ja welke vervolgstappen gewenst zijn.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.