Het bericht dat het landelijk schakelpunt uitbreidt naar ketenzorg |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Landelijk schakelpunt zet stap naar ketenzorg»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is uw reactie op de uitbreiding van het uitwisselen van medische gegevens via het Landelijk Schakelpunt (LSP) met ketenzorg voor diabetes, cardiologie, astma en COPD, alsmede gegevens betreffende de ouderenzorg, GGZ en 2e lijn?
Ik hecht belang aan goede en veilige (elektronische) informatie-uitwisseling in de zorg. Als zorgaanbieders snel over de juiste informatie kunnen beschikken over hun patiënt en de patiënt op zijn beurt niet meerdere malen hetzelfde verhaal hoeft te vertellen dan draagt dat bij aan de efficiency en kwaliteit van zorg. Ook het principe van ketenzorg, waarbij zorgaanbieders samenwerken rond de zorg van een patiënt met een complexe hulpvraag, ondersteun ik van harte. Efficiënte informatie-uitwisseling tussen de verschillende zorgverleners rond die patiënt is een essentiële voorwaarde voor multidisciplinaire samenwerking.
Uiteraard is het daarbij van groot belang dat de gegevensuitwisseling veilig gebeurt met respect voor de privacy van de patiënt.
Uit de informatie van de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ), de beheerder van het landelijk schakelpunt (LSP), blijkt dat met de ondertekening van een convenant in november 2013 door partijen die een adviserende of toetsende rol (gaan) vervullen (o.m. de patiëntenfederatie NPCF en het Nederlands Huisartsengenootschap) en partijen die als bijvoorbeeld opdrachtgever, beoogd gebruiker of financier belang hebben bij het programma rond ketenzorg (o.m. Nictiz, ZN, HIS-leveranciers) een eerste stap is gezet in de richting van informatie-uitwisseling in de ketenzorg.
Vindt u het wenselijk dat hele groepen zorgverleners, zoals diëtisten, podotherapeuten en pedicures, voortaan ook medische dossiers kunnen inkijken?
Op basis van de huidige wet- en regelgeving (Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) gelden er regels die een veilige uitwisseling van (medische) patiëntgegevens tussen zorgverleners moeten waarborgen. Dit geldt vanzelfsprekend ook als gegevens worden uitgewisseld in het kader van ketenzorg.
Het is de verantwoordelijkheid van de beheerder van een elektronische uitwisselingssysteem om ervoor te zorgen dat gegevensuitwisseling plaatsvindt conform deze wet- en regelgeving en te borgen dat (medische) gegevens uitsluitend voor inzage beschikbaar zijn voor die hulpverleners die daar op grond van de geldende wet- en regelgeving recht toe hebben.
Wat betekent deze uitbreiding voor de veiligheid van de medische gegevens en de privacy van de patiënten?
De VZVZ geeft aan dat de plannen rond ketenzorg worden getoetst op veiligheid en privacy, om actuele medische informatie beschikbaar te hebben in een behandelrelatie.
Het CBP is de toezichthouder en kan indien nodig handhavend optreden.
Wordt patiënten apart om toestemming gevraagd voor deze uitbreiding?
Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) moet elke zorgaanbieder toestemming vragen aan de patiënt of hij/zij gegevens beschikbaar mag stellen. Ik heb begrepen dat de VZVZ de reikwijdte van de toestemmingsvraag in overleg met de betrokken partijen blijvend zal toetsen.
Wat vindt het College Bescherming Persoonsgegevens van deze uitbreiding?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft tot taak toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens. Als het CBP – al dan niet na een wijziging in een elektronische uitwisselingssysteem – hiertoe aanleiding ziet, zal het CBP handhavend op kunnen treden.
In hoeverre is Nictiz betrokken bij deze uitbreiding? Kunt u dit specificeren?
Om de informatie-uitwisseling van zorgaanbieders die mensen met een chronische ziekte helpen te verbeteren, ontwikkelt Nictiz samen met veld partijen informatiestandaarden. Deze informatiestandaarden beschrijven de informatiebehoefte van dit specifieke deel van het zorgveld, sluiten aan bij de zorgstandaarden en zijn vrij beschikbaar voor veldpartijen om toe te passen. Nictiz werkt samen met het Kwaliteitsinstituut en veldpartijen aan de ontwikkeling van informatiestandaarden, zoals beschreven in mijn eHealth brief van 12 juni 2013.
Nictiz heeft in september 2013 een informatiestandaard opgeleverd voor chronisch zieken (met een accent op cardiometabole aandoeningen) Deze standaard is tot stand gekomen in samenwerking met een veelheid van partijen waaronder de Nierstichting, Nederlands Huisartsen Genootschap en Diabetesvereniging Nederland. Nictiz geeft aan dat er behoefte was aan deze standaard omdat bij de behandeling van chronisch zieken meerdere zorgverleners zijn betrokken en een optimale uitwisseling van medische gegevens belangrijk is voor de kwaliteit van het zorgproces.
De VZVZ heeft – als één van de beheerders van een elektronisch uitwisselingssysteem – besloten deze informatiestandaard te gaan toepassen en is hiertoe een samenwerking aangegaan met een aantal veldpartijen. VZVZ heeft onder andere Nictiz gevraagd hierbij te adviseren. Dit past in de opdracht van Nictiz om het veld te ondersteunen om interoperabiliteit tussen zorgverleners en hun systemen te bevorderen – zoals Nictiz ook andere partijen dan VZVZ adviseert bij interoperabiliteit. VZVZ is geheel zelf verantwoordelijk voor de implementatie, en de afspraken met de leveranciers en de zorgomgevingen om die implementatie te realiseren – zowel financieel als inhoudelijk.
Vindt u het passend dat zorgaanbieders voor de uitbreiding naar ketenzorg een geldelijke beloning krijgen?
Ik kan mij voorstellen dat zorgverzekeraars zorgverleners tegemoet willen komen in een deel van de kosten die zij maken voor aansluiting op en gebruik van het LSP.
Het eerdergenoemde convenant biedt zorgverzekeraars de mogelijkheid afspraken te maken over een tegemoetkoming in die kosten. ZN geeft aan dat zorgverzekeraars in het verlengde van de bestaande regelingen voor huisartsen en apothekers, kunnen bekijken of een tegemoetkoming in de kosten opportuun is. Dit om zorgvuldige informatie-uitwisseling via gebruik van het LSP te bevorderen in het belang van de cliënt. Dit is ook de reden dat zorgverzekeraars middelen ter beschikking stellen om pilots rond ketenzorg uit te voeren.
Verder laat ZN weten dat pas als sprake is van een geslaagde implementatie en bij aantoonbare extra kosten voor een zorgaanbieder een nog nader te bepalen tegemoetkoming in de kosten ter beschikking zal worden gesteld.
Het is niet de bedoeling van zorgverzekeraars om aansluiting bij het LSP verplicht op te leggen aan zorgverleners die dit niet wensen. Wel willen zorgverzekeraars voorkomen dat financiële overwegingen een drempel voor gebruik van het LSP zouden vormen.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgverzekeraars informatie-uitwisseling via het LSP als voorwaarde in hun contracten opnemen?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, verwijzen zorgverzekeraars bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Alleen als de beroepsgroep heeft aangegeven dat elektronische gegevensuitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien, zullen de zorgverzekeraars dit als zodanig in hun contracten opnemen. Het is dus de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep zal gelden.
Deelt u de mening dat dit een ongewenste doorstart van het LSP is en zo ja, wanneer gaat u daar een einde aan maken?
Nee, die mening deel ik niet.
De inlichtingenvergaring in Burum naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur op 13 januari jl. |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van 13 januari jl. over de inlichtingenvergaring in Burum?
Ja.
Bent u op de hoogte van de plaatsing van de Amerikaanse apparatuur met de mogelijkheid van inlichtingenverzameling op Nederlands grondgebied? Zo nee, hoe kan de Nederlandse overheid dan toezicht houden op de activiteiten van de Amerikanen in Nederland? Zo ja, op welke wijze gaat u de Kamer hierover informeren?
Inmarsat levert vanuit Teleport Burum commerciële telecommunicatiediensten aan overheden en organisaties binnen het kader van de Telecommunicatiewet in Nederland. Het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken houdt toezicht op de handhaving van deze wet.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) hebben geen aanwijzingen dat er in Burum sprake is van inlichtingenactiviteiten door buitenlandse mogendheden. De diensten doen structureel onderzoek naar dergelijke activiteiten van buitenlandse mogendheden in Nederland. Indien wordt geconstateerd dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming en medewerking van de AIVD en MIVD inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de regering altijd maatregelen.
Bent u door of namens de Amerikaanse regering geïnformeerd over de activiteiten op het gebied van inlichtingenvergaring door de Amerikanen in Burum? Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd? Zo nee, gaat u alsnog de Amerikaanse regering verzoeken u hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt de Nederlandse overheid toezicht op de Amerikaanse activiteiten met betrekking tot inlichtingenverzameling in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op hoeveel bedrijventerreinen in Nederland is Amerikaanse of overige buitenlandse apparatuur met de mogelijkheid van inlichtingenverzameling geplaatst? Op welke wijze is het toezicht door de Nederlandse overheid op het gebruik van deze soort apparatuur door anderen geregeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat een Nederlands defensieterrein grenst aan een bedrijventerrein?
In veel gevallen grenzen defensieterreinen aan bedrijventerreinen of bieden zij ruimte voor civiel medegebruik. Voorbeelden hiervan zijn de marinehaven in Den Helder, de ontwikkeling van de nieuwe marinierskazerne in Vlissingen op een bedrijventerrein en het civiele medegebruik van de militaire luchthavens.
Hoe gebruikelijk is het dat activiteiten in het vitale en hele delicate veiligheidssegment plaatsvinden op een bedrijventerrein grenzend aan een defensieterrein waar men dezelfde activiteiten verricht?
Zie antwoord vraag 6.
Welke controle is er op de rechtmatigheid van inlichtingenvergaring door anderen dan de Nederlandse organisaties die onder toezicht staan van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt de Nederlandse overheid de door de Nationale SIGINT Organisatie (NSO) verzamelde inlichtingen in Burum met derden? Zo ja, met welke partijen?
De Nederlandse diensten werken zowel in als buiten het NAVO-bondgenootschap samen met buitenlandse partnerdiensten. Dit gebeurt binnen de kaders van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv2002). Het gaat vooral om het uitwisselen van gegevens om de informatiepositie van de diensten te versterken. Over de partnerdiensten kunnen in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Aan wie betaalt het Amerikaanse leger huur, het zogeheten telehousing, om de apparatuur in Burum te kunnen plaatsen en om satellietservice te ontvangen?
Inmarsat is een commerciële onderneming die op het private satellietgrondstation in Burum diensten aanbiedt voor het ontvangen en verzenden van satellietsignalen. Klanten betalen Inmarsat voor deze diensten. Voor meer informatie over Inmarsat verwijs ik de indieners naar de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Van Raak c.s.
Welk Amerikaans bedrijf is betrokken bij de exclusieve beheersing van het United States Government Network van Inmarsat?
Op welke wijze garandeert u de naleving van de Nederlandse wetgeving door buitenlandse bedrijven die zich bezig houden met inlichtingenvergaring?
Zie antwoord vraag 2.
Medicijnkosten voor vreemdelingen |
|
Renske Leijten , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen van 28 november 2013?1 Kunt u een aanvullende reactie geven op de berichten dat de PvdA Amsterdam en organisaties als STIL, LOS en INLIA felle kritieken hebben geuit op de eigen bijdrage die vreemdelingen per medicijn moeten betalen?2
Ja.
In juni 2013 heeft het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) in de bijeenkomst van Lampion, waarbij naast een aantal vertegenwoordigers van zorgverleners ook Dokters van de Wereld, Hiv vereniging Nederland, GGD Nederland en Pharos aanwezig waren, deze maatregel aangekondigd.
Op 26 november 2013 heeft CVZ de maatregel ook toegelicht in de bijeenkomst van het Breed Stedelijk Overleg, een platform met een mix van vertegenwoordigers van zorgverleners en hulpverlenerorganisaties aan onverzekerbare vreemdelingen. Sommige vertegenwoordigers van de genoemde organisaties hebben hun zorgen geuit over de uitwerking van de maatregel in situaties dat onverzekerbare vreemdelingen écht geen inkomen hebben. Daarnaast heeft de maatregel in deze gesprekken ook begrip gekregen.
De vijf-euromaatregel is niet van toepassing op weekvervolguitgiftes. Het CVZ heeft dit bewust zo gedaan om te voorkomen dat deze groep door de maatregel met onevenredig hoge kosten wordt geconfronteerd. Niet alle patiënten met chronische medicatie hebben een weekvervolguitgifte. Tot 1 januari 2014 werden de medicijnen aan onverzekerbare vreemdelingen voor maximaal 1 maand meegegeven. Deze uitgiftemogelijkheid is verruimd. De apotheker kan nu voor drie maanden medicatie meegeven. Een patiënt die voor langere tijd medicatie gebruikt betaalt dan dus maar eens in de drie maanden vijf euro per receptregel.
Deelt u de zorgen dat deze standaardbijdrage ervoor zal kunnen zorgen dat vreemdelingen huiverig zijn om medisch noodzakelijke zorg te vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt ondanks de maatregel toch voorkomen dat vreemdelingen niet de zorg vragen en krijgen die ze nodig hebben?
Bij het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerbare vreemdelingen geldt als uitgangspunt dat de patiënt zoveel mogelijk zelf de rekening van de ingeroepen zorg voldoet. De zorgverlener kan aan het CVZ een compensatie vragen als hij er niet in slaagt het volledige bedrag te incasseren. Dit geldt ook voor de verstrekking van medicijnen. Uit inventarisatie van het CVZ is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen. De verstrekking van medicijnen was daarmee verworden tot gratis medicatie aan illegalen. Die ontwikkeling vind ik onwenselijk.
Gelet op het wettelijk uitgangspunt van de regeling dat de onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg in beginsel zelf behoort te betalen meen ik niet dat er sprake is van het opwerpen van een onredelijke financiële barrière of dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. Ik zie in de vijf-euromaatregel geen onoverkomelijke drempel voor het verkrijgen van zorg. In echt urgente gevallen zal de apotheker zijn professionele verantwoordelijkheid nemen.
Vraag 4 impliceert dat illegalen hier jaren verblijven en in grote mate afhankelijk zijn van de gezondheidszorg in Nederland. Gratis gezondheidszorg bij illegaal verblijf zal illegaal verblijf niet ontmoedigen.
Op welke wijze zal een apotheek kunnen toetsen of een vreemdeling de medicijnen wel of niet kan betalen? Deelt u de mening dat vreemdelingen niet alleen risico lopen om de benodigde medicijnen niet te kunnen betalen, maar dat zij ook onnodig lang op hun medicijnen moeten wachten, als eerst moet worden vastgesteld of zij de medicijnen wel kunnen betalen?
Het toetsen van financiële draagkracht van mensen die medicijnen nodig hebben is feitelijk ondoenlijk en vind ik bovendien ongewenst. Dat doen apothekers immers ook niet voor de eigen medicijnbijdrage van verzekerden.
De apotheker diende voorheen te beoordelen hoeveel de patiënt kon betalen. Dit was een tijdrovende en vaak onmogelijke taak. Deze discussie was hoogst onplezierig en leidde vaak tot een onbevredigend resultaat.
Kunt u reageren op de kritiek van STIL dat deze maatregel op de lange termijn alleen maar duurder zal uitpakken, als mensen blijven rondlopen met medische problemen en uiteindelijk in het ziekenhuis zullen belanden?3
Zie antwoord vraag 2.
Welke extra incassokosten zullen er voor het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) verbonden zijn aan het innen van de 5 euro? Op welke wijze verhouden deze kosten zich tot de opbrengsten? Indien deze kostenraming onbekend is, bent u dan bereid deze alsnog te maken? Zo nee, waarom niet?
Aan het innen van de € 5 zijn voor het CVZ geen incassokosten verbonden.
Het CVZ heeft met de apothekers contractueel afgesproken dat zij € 5 aan de patiënt moeten vragen voor een medicijn. De verantwoordelijkheid om deze te innen ligt bij de apotheker. Bij de uitbetaling aan de apotheker wordt op elke receptregel dit bedrag automatisch ingehouden. Weekvervolguitgiften zijn van deze maatregel uitgesloten.
Klopt het dat niet duidelijk is of deze maatregel een besparing zal opleveren? Zo ja, op welke wijze acht u de 5 euromaatregel dan proportioneel, niet alleen gezien het feit dat ervoor gewaarschuwd wordt dat vreemdelingen niet meer de noodzakelijke zorg kunnen krijgen, maar ook omdat de kosten van medicijngebruik in heel Nederland in 2012 met bijna 10 procent zijn gedaald?
De vijf-euromaatregel is niet genomen met het primaire doel om een besparing op te leveren. Het is de bedoeling om de uitgangspunten van de regeling meer in acht te nemen en ervoor te zorgen dat de illegaal bijdraagt aan de zorg die hij inroept. Ook wordt zo het misverstand weggenomen dat in Nederland de zorg voor illegalen gratis is.
Deelt u de mening dat de maatregel een inbreuk vormt op de artikelen 11 en 13 van het Europees Sociaal Handvest? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De bescherming van het Europees Sociaal Handvest (ESH) strekt zich niet uit tot vreemdelingen die niet legaal verblijven op het grondgebied van Nederland. Onderdeel 1 van de Bijlage bij het herziene ESH bepaalt op dit punt dat het ESH slechts van toepassing is op die vreemdelingen die onderdaan zijn van andere landen die partij zijn bij het ESH en die legaal verblijven of rechtmatig werkzaam zijn in Nederland. Een maatregel die zich richt op illegaal verblijvende vreemdelingen kan dus niet in strijd zijn met het ESH.
Het bericht bedrijven krijgen meer tijd voor overgang naar SEPA en goede doelen vrezen daling giften door langere IBAN-nummers |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Bedrijven krijgen meer tijd voor overgang naar SEPA» en «Goede doelen vrezen daling giften door langere IBAN-nummers»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van Eurocommissaris Barnier om de deadline voor de overgang naar SEPA (Single European Payments Area) te verschuiven naar 1 augustus 2014 en dus de overgangsperiode te verlengen? Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse bedrijven en consumenten?
Deelt u de analyse van goededoelenorganisaties dat het aantal giften mogelijk daalt door onduidelijkheid over de langere IBAN (International Bank Account Number) nummers? Zijn er andere bedrijven of sectoren die het ministerie en/of de Nederlandsche Bank al hebben geïnformeerd over mogelijke problemen bij de invoering van IBAN? Zo ja, welke? Wat kunt u vanuit uw rol betekenen om de problemen over onduidelijkheid of langere IBAN-nummers te verhelpen?
Mogelijke issues met de invoering van de langere IBAN kunnen worden aangekaart binnen het NFS. Zoals hierboven vermeld zijn verschillende partijen vertegenwoordigd in het NFS, ook het Ministerie van Financiën. Organisaties van banken en fondsenwervende instellingen hebben in een NFS werkgroep onderzocht hoe binnen SEPA slim met actienummers zoals giro 555 kan worden omgegaan. Door de NFS werkgroep zijn enkele oplossingen voorgedragen waarvoor voldoende draagkracht en mogelijkheden bleken te zijn.
Er zijn de laatste jaren ook innovaties geweest die het geven aan goede doelen juist vergemakkelijken, zoals iDEAL. Goede doelen kunnen hun donateurs vragen om hun IBAN op te nemen in adresboeken in de internetbankieromgeving. Dan is het handmatig invullen van de IBAN niet meer nodig. Daarnaast is de afgelopen maanden, in samenwerking met de NFS-partijen, ook middels de media veel aandacht geweest voor de overgang van Giro 555 naar IBAN. Zo zijn bij de inzameling voor de Filipijnen in goed overleg met de relevante NFS-partijen banners ingezet om ook de IBAN van 555 bekend te maken. Onlangs heeft een actie van de Samenwerkende Hulp Organisaties om een ezelsbruggetje te verzinnen voor de IBAN van 555 ook voor media-aandacht gezorgd.
Mijns inziens is het daarom geen gegeven dat het aantal giften voor goededoelenorganisaties zal dalen door het langere 555 rekeningnummer.
Hoe en wanneer gaan bedrijven en consumenten geïnformeerd worden over het (eventuele) uitstel tot 1 augustus 2014 en de gevolgen daarvan, aangezien de oorspronkelijke datum van 1 februari 2014 al heel snel nadert?
Welke mogelijkheden zijn er daarnaast om de extreem lange IBAN-nummers automatisch te blijven aanvullen, hetgeen wenselijk is voor een klantvriendelijk en gebruiksvriendelijk betalingsverkeer? Hoe kan de klantvriendelijkheid en het gebruiksgemak anders worden vergroot?
Banken mogen op grond van de SEPA-Verordening2 na de deadline niet langer geautomatiseerde conversiediensten aanbieden die het mogelijk maken dat consumenten bij betaalopdrachten gebruik kunnen blijven maken van binnenlandse rekeningnummers. Alleen wanneer bedrijven en consumenten volledig overgaan op de Europese standaarden is het mogelijk één effectieve Europese betaalmarkt te creëren. Dit is het doel van SEPA. Gemeenschappelijke standaarden en producten zijn niet het einddoel, maar wel voorwaarde voor een concurrerende en innovatieve Europese betaalmarkt. In die markt zijn nationale verwerkers en aanbieders van betalingsverkeer niet langer afgeschermd van buitenlandse concurrentie. Meer concurrentie leidt tot betere producten, meer efficiency en lagere kosten.
Het blijft wel toegestaan om buiten de betaalomgeving conversiediensten aan te bieden. Voor bedrijven en consumenten is er de IBAN BIC Service van de gezamenlijke banken, waarmee o.a. via internet en via SMS (nr 4226) IBANs kunnen worden opgevraagd. DNB heeft de banken opgeroepen om binnen de kaders van de SEPA-Verordening consumenten ondersteuning te blijven bieden bij het gebruik van IBAN.
Overigens is in de SEPA-Verordening een lidstaatoptie opgenomen om de consument twee jaar later, per 1 februari 2016, over te laten gaan op IBAN. Deze lidstaatoptie dient een uitzondering te zijn. De meeste lidstaten hebben hier niet voor gekozen om de migratie zo overzichtelijk en kort als mogelijk te houden. Ook Nederland heeft, mede met instemming van de consumentenorganisaties in het NFS, gekozen om geen gebruik te maken van deze optie. Door het NFS is gezamenlijk besloten om zowel voor de consument als voor bedrijven op één moment over te gaan op IBAN omdat dit meer duidelijkheid biedt voor alle partijen in het veld en maakt dat de overgang zo efficiënt mogelijk kan verlopen voor alle betrokken partijen. De volgende EU-landen maken gebruik van de overgangsmaatregel die het banken toestaat om nog twee jaar binnenlandse rekeningnummers te converteren naar IBAN: Cyprus, Duitsland, Portugal, Slowakije en Spanje. Estland heeft gekozen voor een overgangstermijn van één jaar, met mogelijke verlenging tot twee jaar.
Met de invoering van IBAN wordt het bankrekeningnummer langer en uiteraard is dit wennen. Het langere bankrekeningnummer (IBAN) moet in zijn geheel worden gebruikt vanwege de uniciteit van het rekeningnummer en de noodzakelijke controlemogelijkheden (de zogeheten 97-proef). Met goedkeuring van alle NFS-leden wordt de nationale «Over op IBAN»-campagne gevoerd en wordt er speciale aandacht besteed aan kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten.
Consumenten kunnen rekeningnummers opslaan in hun adresboeken in internetbankieren, waardoor zij deze niet meer handmatig hoeven in te vullen bij elke betaalopdracht. Banken hebben bij de omzetting van internetbankieren naar betalingen met IBAN rekeningnummers die al in de adresboeken stonden al aangevuld tot IBAN. Bij nieuwe begunstigden hoeft de consument slechts eenmaal de IBAN handmatig in te vullen en deze vervolgens op te slaan in het adresboek.
Wie of wat heeft bepaald dat de lange IBAN-nummers niet automatisch mogen worden aangevuld? Waarom zou het onmogelijk zijn om de IBAN-nummers automatisch te blijven aanvullen? Hoe wordt hier in het buitenland mee omgegaan? Zijn er andere EU-landen waar IBAN-nummers automatisch blijven aangevuld? Zijn daar nog andere oplossingen voorgesteld om vergelijkbare problemen als in Nederland op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om de bekende bankrekeningnummers van bijvoorbeeld goede doelen (zoals giro 555) toch te blijven gebruiken? Zou het automatisch blijven aanvullen van IBAN-nummers daar een oplossing voor kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze vragen tijdig te beantwoorden voor het algemeen overleg Betalingsverkeer op 31 januari 2014?
Ja.
De verklaring van het bedrijf Vitens over de beëindiging van zijn samenwerking met het Israëlische waterbedrijf Mekorot |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verklaring1 van het bedrijf Vitens over de beëindiging van zijn samenwerking met het Israëlische waterbedrijf Mekorot?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaring van Vitens dat uw afzeggen van een gepland bezoek aan Mekorot de aanleiding was om een gesprek aan te gaan met het ministerie van Buitenlandse Zaken over het ontmoedigingsbeleid van de regering ten aanzien van handel met Israëlische nederzettingen?
Ik heb kennis genomen van de verklaring van Vitens.
Wanneer en om welke redenen bent u overgegaan tot afzeggen van het bezoek aan Mekorot?
Graag verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 16 januari 2014, met kenmerk 2014.35843, waarin op deze kwestie wordt ingegaan.
In hoeverre heeft het ontmoedigingsbeleid van de regering een rol gespeeld in uw afwegingen om het bezoek aan Mekorot af te zeggen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u voorafgaand aan uw besluit om het bezoek aan Mekorot af te zeggen hierover overeenstemming gezocht met de minister van Buitenlandse Zaken en/of de minister-president? Zo nee, heeft u dit besluit eigenstandig genomen en waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken2 van de minister van Buitenlandse Zaken dat de regering «geen enkel bezwaar ziet» tegen de samenwerking tussen Vitens en Mekorot?
Ja
Heeft u bovendien kennisgenomen van de uitspraken3 van de minister van Buitenlandse Zaken dat de regering bedrijven stimuleert om zaken te doen met Israël, omdat dat goed is voor Nederland, voor Israël en voor het vredesproces?
Ja.
Hoe verhouden deze uitspraken zich tot het door u afzeggen van het bezoek aan Mekorot?
De uitspraken van de Minister van Buitenlandse Zaken vertolken het standpunt van het kabinet.
Was u zich bij het nemen van het besluit tot afzegging bewust van de mogelijke consequenties voor de samenwerking tussen Vitens en Mekorot, alsook het nadien ontbieden van de Nederlandse ambassadeur door de Israëlische regering?
De door u genoemde gebeurtenissen zijn niet van te voren in overweging genomen bij het vaststellen van mijn programma voor het bezoek aan Israël.
Heeft u of de regering bij monde van de minister-president of de minister van Buitenlandse Zaken op enigerlei wijze excuses aangeboden aan de Israëlische regering voor het afzeggen van het bezoek aan Mekorot?
Het kabinet ziet geen reden om excuses aan te bieden voor het schrappen van het bezoek aan de Shafdan waterzuiveringsinstallatie.
Bent u bereid toe te geven dat u met het afzeggen van het bezoek aan Mekorot heeft bijgedragen aan het beëindigen van een samenwerkingsovereenkomst tussen Vitens en Mekorot waar de regering geen enkel bezwaar tegen ziet, aan chaos en onduidelijkheid over het ontmoedigingsbeleid van de regering, alsmede aan een diplomatieke rel met Israël?
Ik herken mij niet in het door u geschetste beeld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg op 16 januari a.s. over de Raad Buitenlandse Zaken?
Ik ben graag bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De onrechtmatige benoeming van een lid van de Raad van Toezicht van de Hogeschool van Amsterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Marleen Barth onrechtmatig lid Raad van Toezicht HvA», waaruit blijkt dat de benoeming van een lid van de PvdA-fractie in de Eerste Kamer als lid van de Raad van Toezicht onrechtmatig is?1
Ik heb geen bemoeienis met de benoeming van een lid van de raad van toezicht van een bijzondere instelling, zoals de HvA, Ik heb begrepen dat er een open sollicitatieprocedure is geweest voor de vervulling van deze functie. De centrale medezeggenschapsraad (CMR), bestaande uit personeel en studenten van de HvA, heeft op grond van de wet een voordrachtsrecht voor de benoeming van één lid van de raad van toezicht. De CMR heeft het lid dat uit deze sollicitatieprocedure naar voren kwam, mevrouw Barth, voorgedragen. Deze voordracht is door de raad van toezicht gevolgd, met als uiteindelijk resultaat de voordracht van mevrouw Barth en haar benoeming door de Raad van Toezicht.
Verder heb ik begrepen dat de Raad van Toezicht van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) bij de benoeming van mevrouw Barth een bepaling uit de statuten van de Stichting Hogeschool van Amsterdam over het hoofd heeft gezien.
Was u op de hoogte van deze benoeming? Zo ja, waarom heeft u niets ondernomen? Zo nee, hoe voorkomt u dit soort onrechtmatigheden?
Tijdens de benoemingsprocedure heeft de HvA mij zorgvuldigheidshalve geïnformeerd over de voorgenomen benoeming en wel in verband met de nauwe samenwerking tussen de Raad van Toezicht van de HvA en die van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en gelet op de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs voor de samenstelling van laatstgenoemde Raad. Mij is toen de vraag voorgelegd of ik bezwaar zou hebben tegen benoemingen en het gelijktijdig zitting hebben in de Staten-Generaal. De voorgenomen benoeming was niet strijdig met de WHW en de Minister van Onderwijs heeft geen rol bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht van een hogeschool. Er was dan ook grond noch reden om iets te ondernemen.
Wat is uw mening over de bepalingen in de statuten van de Hogeschool van Amsterdam, waaronder het uitgangspunt dat een lid van de Raad van Toezicht niet tevens lid kan zijn van de Staten-Generaal (Artikel 13)? Zo nee, is in het verleden, bij voorbeeld toe u betrokken was bij de Hogeschool, ooit overwogen deze bepaling in de statuten aan te passen?
De HvA heeft er destijds, bij de introductie van de personele unie voor de Colleges van Bestuur en de Raden van Toezicht, voor gekozen om de statuten van de HvA in lijn te brengen met de wettelijke incompatibiliteitsbepaling die geldt voor de leden van een raad van toezicht van een openbare universiteit, zoals de UvA. Een dergelijke gelijkstelling kan, gegeven het onverplichte karakter, ook weer ongedaan gemaakt worden. In de periode dat ik betrokken was bij deze hogeschool is een aanpassing van de bepaling in de statuten niet aan de orde geweest.
Welke gevolgen heeft deze onrechtmatige benoeming voor de reeds genomen besluiten van de Raad van Toezicht?
De HvA heeft mij desgevraagd laten weten dat de raad van toezicht in de vergaderingen waaraan mevrouw Barth sinds haar benoeming per 1 mei 2013 deelnam twee besluiten heeft genomen, namelijk met betrekking tot de benoeming van een nieuwe vicevoorzitter van het College van Bestuur en met betrekking tot de begroting en het huisvestingsplan van de HvA voor 2014. Bij beide gelegenheden was de voltallige Raad van Toezicht aanwezig; alle leden van de Raad hebben bij beide gelegenheden voor de genoemde besluiten gestemd, waarmee aan de quorumvereisten is voldaan en de geldigheid van de besluitvorming niet in het geding is.
Deelt u de mening dat het nogal opportunistisch is om eenvoudigweg de statuten aan te passen waardoor de benoeming niet langer onrechtmatig is? Wat zijn deze statuten nog waard, als zij eenvoudig worden aangepast na overtreding?
Aanpassing van statuten is ter bepaling aan een rechtspersoon. Een Minister van Onderwijs heeft daarin een rol noch daarover een oordeel, anders dan dat – met het oog op de bekostigingsvoorwaarden – de statuten niet strijdig moeten zijn met de wettelijke voorschriften. Zoals hierboven aangegeven is hiervan geen sprake. De statutenwijziging van de HvA slecht een belemmering in de eigen bepalingen van de instelling om bepaalde RvT-leden te benoemen zoals in casu een benoeming van een door de medezeggenschapsraad voorgedragen lid van de raad van toezicht. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kan dit lid van de Raad van Toezicht wat u betreft aanblijven? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Ik zie geen belemmering voor de benoeming van mevrouw Barth wanneer de statuten zijn gewijzigd.
Wat voor eisen stelt u aan leden van een Raad van Toezicht? Hoe voorkomt u (eenzijdige) partijpolitieke benoemingen, zoals in het verleden bij Amarantis het geval was?
Eisen aan de leden van de raad van toezicht, waar het gaat om deugdelijkheid en onafhankelijkheid zijn vastgelegd in de wet, kwaliteitseisen zijn geformuleerd in de Branchecode goed bestuur hogescholen. Voorts hebben de Staatssecretaris en ik uitgebreid aandacht besteed aan de rol, positie en het functioneren van de raad van toezicht in de brief Versterking bestuurskracht onderwijs van 19 april 2013 aan de Kamer (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 495, nr. 10). Zo hecht ik bij mijn benoemingen van de leden van de raad van toezicht bij openbare universiteiten aan een diversiteit in de raad, bijvoorbeeld ten aanzien van man/vrouw-verhouding en verschillende leeftijden.
Ik zie niet in op basis waarvan de benoeming van mevrouw Barth als een «partijpolitieke» benoeming kan worden aangemerkt. Het feit dat mevrouw Barth benoemd is op voordracht van de medezeggenschap – zie mijn antwoord op vraag 2 – duidt op het tegendeel.
Vindt u dat het Raad van Toezicht-model naar behoren functioneert? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
Op deze vraag ben ik al ingegaan in mijn antwoord van 24 mei 2013 op vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over problemen bij de VU, onder verwijzing naar de in het antwoord op vraag 7 bedoelde brief van 19 april 2013.
Deelt u de mening dat u, als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, inspraak moet hebben over de samenstelling van College van Bestuur en Raad van Toezicht, opdat een onevenwichtige of omstreden samenstelling van het bestuur kan worden voorkomen?
Anders dan voor de benoeming van de leden van de raad van toezicht van openbare universiteiten deel ik die mening niet. Niet rechtstreekse bemoeienis van de Minister van Onderwijs maar wet- en regelgeving en eigen bepalingen, waaronder begrepen bepalingen geformuleerd in de branchecodes goed bestuur dienen een onevenwichtige of omstreden samenstelling van het bestuur of toezichtsorgaan te voorkomen.
Euthanasie bij mensen met een psychiatrische aandoening |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen psychiatrische patiënten kregen vorig jaar euthanasie»?1
Ja.
Beschikt u over cijfers over hoe vaak artsen in Nederland jaarlijks euthanasie verlenen aan psychiatrische patiënten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Acht u het van belang inzicht in deze cijfers te krijgen?
Hoewel de gegevens van de Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte) normaliter pas in de context van het jaarverslag naar buiten komen, heb ik op mijn verzoek reeds de gegevens ontvangen van het aantal meldingen van euthanasie bij patiënten met een psychiatrische aandoening. In 2013 waren dat er 42. In 2012 en 2011 waren dat er respectievelijk 14 en 13, dus er is sprake van een duidelijke toename. Van deze 42 meldingen zijn er inmiddels 31 beoordeeld door de toetsingscommissies. Deze meldingen zijn beoordeeld als «zorgvuldig». In het jaarverslag van de Rte over 2013 zal nader ingegaan worden op de achtergrond van het aantal meldingen van euthanasie bij patiënten met psychiatrische aandoeningen. Ik zal de Rte verzoeken dit jaarverslag zo spoedig mogelijk aan mij en de Minister van Veiligheid en Justitie te doen toekomen. Niettemin staat een zorgvuldige samenstelling van het jaarverslag uiteraard voorop.
De toename van het aantal meldingen kan onder meer worden verklaard door een toegenomen bereidheid onder artsen tot het verlenen van euthanasie in deze gevallen. Een verklaring voor die toegenomen bereidheid zou gelegen kunnen zijn in het feit dat professionals ermee bekend zijn dat de toetsingscommissies in 2011 en 2012 in 27 gevallen hebben geconcludeerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen. De opvattingen van artsen over de wettelijke normen kunnen zich in dat opzicht inderdaad hebben ontwikkeld. Deze conclusie staat ook in het rapport van het evaluatieonderzoek naar de Euthanasiewet dat in 2012 aan uw Kamer is gezonden.2
In een casus met psychiatrische problematiek moet de arts met name extra aandacht geven aan de eis van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, de eis van uitzichtloosheid van het lijden en aan de eis van het niet bestaan van een redelijke andere oplossing. De Rte geven dan ook aan dat in dergelijke situaties steeds met grote behoedzaamheid moet worden omgegaan met een verzoek tot euthanasie en zij raden daarom in hun jaarverslagen iedere keer sterk aan dat de arts, naast een onafhankelijke consulent, een of meer deskundigen, onder wie een psychiater, raadpleegt.
Gezien hetgeen ik hiervoor het aangegeven, zie ik het dan ook als een logische ontwikkeling dat artsen steeds beter in staat zijn om te bepalen wanneer er bij een patiënt die ondraaglijk en uitzichtloos lijdt aan een psychiatrische aandoening en een verzoek tot levensbeëindiging doet, sprake kan zijn van het voldoen aan de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet.
Deelt u de mening van de algemeen secretaris van de toetsingscommissies dat er geen sprake is van het oprekken van de wet, maar van «zich ontwikkelende opvattingen» over de wettelijke normen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat psychiaters «wat minder terughoudend (beginnen te) worden om op euthanasieverzoeken» bij psychiatrische patiënten in te gaan? Zo ja, waar blijkt dat uit, en wat is uw mening over die afnemende terughoudendheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een behandelend arts zelf bepalen of hij één, twee of drie SCEN-artsen raadpleegt? Hoe vaak komt het voor dat artsen meer dan één SCEN-arts raadplegen?
De Euthanasiewet stelt als zorgvuldigheidseis aan de arts dat deze een onafhankelijk arts moet hebben geraadpleegd en dat deze consulent de patiënt moet hebben gezien en hiervan schriftelijk verslag moet hebben gedaan. De behandelend arts is niet gehouden de mening van de consulent te volgen. De arts behoudt een eigen verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de situatie van patiënt. De KNMG-richtlijn Goede steun en consultatie bij euthanasie (2012) zegt hierover dat de SCEN-arts bij een negatief advies desgevraagd de consultvrager in overweging kan geven een andere SCEN-arts te raadplegen. Deze zal op de hoogte moeten worden gesteld van de eerdere consultatie. De KNMG is van mening dat het geen goede zaak is als, na wederom negatief advies, een derde of vierde consulent wordt geraadpleegd om uiteindelijk een positief oordeel te krijgen. De behandelend arts zal zich dan nader moeten bezinnen op zijn voornemen tot euthanasie.3
Daarnaast komt het wel eens voor dat er de nodige tijd verstrijkt tussen het (vroegtijdig) raadplegen van een eerste SCEN-arts en het voornemen van de arts om tot uitvoering van de euthanasie over te gaan. Dan is een tweede en eventueel volgende consultatie noodzakelijk; door dezelfde SCEN-arts, dan wel -indien deze bijvoorbeeld niet beschikbaar is- door andere SCEN-arts(en). Er wordt niet bijgehouden hoe vaak er een tweede of derde SCEN-arts wordt geconsulteerd.
Raadplegen artsen, bij wie een verzoek tot euthanasie van een psychiatrische patiënt ligt, vaker meerdere SCEN-artsen dan in het geval het patiënten met een lichamelijke ziekte betreft? Zo ja, waar blijkt dat uit?
In een richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (Richtlijn omgaan met het verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis uit 2009) wordt aanbevolen om, gelet op de behoedzaamheid die geldt voor hulp bij zelfdoding bij een psychiatrisch patiënt, twee consulenten te raadplegen: een onafhankelijk psychiater (een consulent die in het bijzonder expertise heeft op het gebied van de psychiatrische stoornis van de patiënt) en een onafhankelijke consulent / SCEN-arts die vervolgens meer in algemene zin de zorgvuldigheidseisen toetst. Gelet hierop ga ik er van uit dat artsen in een dergelijk geval vaker meer dan één arts als consulent raadplegen.
Kan een toetsingscommissie, in het geval dat er meer SCEN-artsen bij een geval van euthanasie geraadpleegd zijn, er voor kiezen niet alle betrokken SCEN-artsen te horen? Zo ja, waarom? Op basis van welke gronden kan een toetsingscommissie dit onderscheid maken? Zo nee, waarom niet?
De regionale toetsingscommissies euthanasie beoordelen of de arts die euthanasie of hulp bij zelfdoding meldt zich daarbij aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft gehouden. Dit doen zij aan de hand van alle door de arts hen ter beschikking gestelde informatie, zoals het verslag van de meldend arts zelf, het verslag van (een of meerdere) consulent(en), de van de meldend arts ontvangen patiëntendossiers, waaronder specialistenbrieven en degelijke. Indien de informatie die de arts, dan wel de consulent in zijn verslaglegging verstrekt voor de commissie onvoldoende is om zich een oordeel te vormen, dan verzoekt zij de arts of de consulent om nadere schriftelijke informatie.
Artikel 8 van de Euthanasiewet biedt de regionale toetsingscommissie euthanasie de bevoegdheid om zo nodig de meldend arts om een mondelinge toelichting te verzoeken. De regels hieromtrent zijn in een interne richtlijn gevat. Zo kan het voorkomen dat de consulent wordt uitgenodigd zijn consultatieverslag alsnog nader mondeling toe te lichten, indien dit laatste nog vragen oproept. Een mondelinge toelichting kan in een casus helderheid verschaffen aan de toetsingscommissies over complexe situaties die niet duidelijk naar voren komen uit de schriftelijke stukken.
Ook indien de meldend arts meerdere SCEN-artsen en / of andere onafhankelijke deskundigen heeft geraadpleegd, worden alleen diegenen uitgenodigd voor het geven van een mondelinge toelichting, van wie de verstrekte schriftelijke informatie aan de commissie onvoldoende duidelijkheid heeft geboden.
Kan een patiënt, die om euthanasie verzoekt, invloed uitoefenen op de aard en de omvang van de informatie die een SCEN-arts over die patiënt krijgt? Zo ja, waarom is dat? In hoeverre kan een SCEN-arts die niet volledig geïnformeerd is daardoor belemmerd worden in het geven van advies aan de behandelend arts?
Een patiënt heeft het recht om informatie niet ter beschikking te stellen aan de consulent / de SCEN-arts. Het is evenwel de behandelend arts -die verantwoordelijk is voor de uitvoering- die de afweging moet maken of met het onthouden van informatie de voorgenomen euthanasie op alle wettelijke zorgvuldigheidseisen kan worden getoetst door de SCEN-arts. Als een SCEN-arts van opvatting is dat informatie ontbreekt en er op onderdelen geen uitspraken kunnen worden gedaan over de zorgvuldigheidseisen, dan zal de conclusie zijn dat niet aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Het ontmoedigingsbeleid |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat u in het Algemeen overleg op 12 december 2013 over de Raad Buitenlandse Zaken toezegde dat u in het verslag van de reis naar Israël en de Palestijnse gebieden in zou gaan op het afzeggen van het bezoek van Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan Mekorot?
Ja.
Deelt u de mening dat u daar niet op in bent gegaan zowel in uw brief als in de antwoorden op vragen, waarnaar u verwijst in het reisverslag?1
Ik verwijs u graag naar de brief aan uw Kamer van 16 januari 2014, met kenmerk 2014.35843, waarin op deze kwestie wordt ingegaan.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse regering heeft afgezien van het aanwezig zijn bij Mekorot en of zij nog steeds achter dat besluit staat? Herkent u de publiekelijke opmerkingen van Vitens dat ambtenaren van uw Ministerie Vitens erop gewezen hebben dat Mekorot investeert in de nederzettingen en dat dit illegaal zou zijn?
Voor de reden voor afzegging van het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan de Shafdan waterzuiveringsinstallatie verwijs ik u naar de hierboven vermelde brief. Het kabinet herkent zich niet in deze selectieve weergave van de communicatie tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Vitens. Daaraan kan worden toegevoegd dat het kabinet geen bezwaar heeft tegen samenwerking met Mekorot, voor zover die samenwerking betrekking heeft op activiteiten binnen de Groene Lijn of buiten Israël die niet ten gunste van nederzettingen komen. Dit is ook aan Vitens gemeld.
Vind u de politieke stellingname werkbaar als die betekent dat bedrijven die direct investeren in de nederzettingen ontmoedigd worden, terwijl bedrijven die indirect dit doen door Israëlische partners, niet ontmoedigd worden? Deelt u de mening dat dit voor bedrijven onduidelijkheid oplevert?
Het ontmoedigingsbeleid richt zich op activiteiten in nederzettingen, bedrijven in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. Dit is in de visie van het kabinet voldoende duidelijk. Mocht een Nederlands bedrijf in een individueel geval hierover vragen hebben, kan het in contact treden met de ambassade in Tel Aviv of met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tevens raadt het kabinet het bedrijf aan het gesprek aan te gaan met het desbetreffende Israëlische bedrijf.
Hoe verhoudt het ontmoedigingsbeleid van het kabinet zich tot de Oslo-akkoorden aangezien het gezag en beheer over de C-gebieden volgens deze akkoorden toegewezen waren aan Israël totdat er een definitief vredesakkoord zou zijn?
Het ontmoedigingsbeleid stoelt op het standpunt dat de Israëlische nederzettingen in bezet gebied in strijd zijn met het internationaal recht, zoals ook bevestigd in het advies van het Internationaal Gerechtshof van 9 juli 2004. De toewijzing van het gezag en beheer over de C-gebieden aan Israël ingevolge de Oslo-akkoorden doet hier niets aan af. Het in artikel 49 van de Vierde Geneefse Conventie (1949) neergelegde verbod op overbrenging van de eigen bevolking naar bezet gebied geldt onverkort voor de staat Israël.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg op 16 januari a.s. over de Raad Buitenlandse Zaken?
Ja.
Het bericht dat de kinderbijslag niet mag worden verlaagd in het buitenland |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderbijslag mag niet worden verlaagd in het buitenland»?1
Ja
Wat is uw reactie op deze rechterlijke uitspraak? Wat gaat u doen nu de rechter heeft uitgesproken dat het zogenaamde woonlandbeginsel niet toegepast kan worden op Marokko? Gaat u in hoger beroep?
De rechter heeft geoordeeld dat de toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van de kinderbijslag ten behoeve van in Marokko wonende kinderen in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Nederlands-Marokkaans Verdrag. Op dit punt komt de uitspraak overeen met de eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2013 over de toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van nabestaandenuitkeringen van in Marokko wonende nabestaanden. Wat betreft de Turkse zaken heeft de rechter geoordeeld dat de toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van de kinderbijslag ten behoeve van in Turkije wonende kinderen de rechterlijke toets kan doorstaan. In de Egyptische zaak oordeelde de rechtbank dat het woonlandbeginsel niet mocht worden toegepast met betrekking tot de hoogte van de kinderbijslag omdat op de hoogte van de onderhoudseis voor uitwonende kinderen niet eveneens de woonlandfactor wordt toegepast. Ditzelfde geldt overigens ook voor de Marokkaanse zaken. De SVB zal in de Marokkaanse zaken en in de Egyptische zaak hoger beroep instellen. In de Turkse zaken is hoger beroep voor de SVB niet aan de orde (de SVB is in het gelijk gesteld).
Hoe passen andere landen in de Europese Unie het woonlandbeginsel toe als het gaat om het exporteren van kinderbijslag buiten de Europese Unie en specifiek met Marokko?
In 2009 heeft de Kamer een tabel ontvangen met een overzicht van de landen die kinderbijslag exporteren en hoe de hoogte van de kinderbijslag door die landen bij export wordt berekend (2009, Kamerstukken I, 2011/12, 32 878, E, Bijlage2. Voor zover bekend is er ten opzichte van deze tabel alleen in Zwitserland iets gewijzigd. Zwitserland kent nu ook een regeling waarin de hoogte van de kinderbijslag wordt aangepast bij export. Indien naar een land geëxporteerd wordt waar het prijspeil minder dan 2/3 van Zwitserland betreft, wordt de kinderbijslag verlaagd met 1/3. Hetzelfde geldt indien het prijspeil slechts 1/3 is van dat in Zwitserland, dan wordt de kinderbijslag verlaagd met 2/3 naar 1/3. Bij de overige landen hebben zich voor zover bekend geen wijzigingen voor gedaan.
Specifiek ten aanzien van Marokko kan worden opgemerkt dat naast Zwitserland ook België, Frankrijk en Duitsland aan kinderbijslag bedragen betalen aan Marokko die lager zijn dan volgens hun eigen nationale wetgeving in hun eigen land worden betaald. Die landen gebruiken een eigen systematiek. Zo werken Duitsland en België met vaste bedragen en betaalt Frankrijk ongeveer de helft van de kinderbijslag die in Frankrijk betaald wordt. Frankrijk houdt rekening met de hoogte van de kinderbijslag die Marokko zelf betaalt.
Wat is de stand van zaken van de onderhandelingen met Marokko over aanpassing van het sociale zekerheidsverdrag? Bent u bereid om het verdrag met Marokko op te zeggen, indien na een eventueel hoger beroep de kinderbijslag niet aan het niveau van de levensstandaard van Marokko kan worden aangepast?
Het overleg tussen Marokko en Nederland over aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag heeft nog niet tot resultaten geleid. De standpunten liggen ver uit elkaar. Afgesproken is om de dialoog voort te zetten om te kijken of de verschillende standpunten nader tot elkaar kunnen worden gebracht. Inzet van Nederland is om het verdrag zodanig aan te passen dat de export van kinderbijslagen naar Marokko geheel stopt.
Deelt u de mening dat de kinderbijslag in principe bedoeld is voor kinderen die in Nederland wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat alles in werking moet worden gesteld om de export van kinderbijslag buiten de Europese Unie te stoppen?
Zoals ook aangegeven in de brief van 30 januari 2014 is het uitgangspunt van het beleid van deze regering ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebonden budget dat deze uit de belastingmiddelen gefinancierde uitkeringen bedoeld zijn voor een ondersteuning in het onderhoud van kinderen die in Nederland wonen. Voor zover voor het onderhoud van kinderen van staatswege ondersteuning moet worden geboden, is dit de verantwoordelijkheid van het land waar de kosten voor het kind worden gemaakt.
Dit standpunt is verwoord in het wetsvoorstel dat voorziet in wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Whek). Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, wordt de export van kinderbijslag en kindgebonden budget naar 14 landen buiten de Europese Unie beëindigd. Voor het stopzetten van de export naar de andere 19 landen buiten de Europese Unie waar kinderbijslag en kindgebonden budget naar wordt geëxporteerd is aanpassing van de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid nodig. Aanname van het wetsvoorstel zal de onderhandelingspositie van Nederland bij de aanpassing van de bilaterale verdragen naar verwachting versterken. De Whek is aangenomen door uw Kamer en ligt momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer.
Het kabinet acht het allereerst van belang dat de toepassing van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid de toets van de (hoogste) rechter kan doorstaan. Het door uw Kamer breed gesteunde standpunt dat het exportbedrag van de kinderbijslag buiten de Europese Unie wordt aangepast aan het koopkrachtniveau van het woonland van het kind dient doorgang te vinden.
Ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebondenbudget heeft het kabinet er voor gekozen om na het introduceren van het woonlandbeginsel nog een stap verder te gaan, te weten het stopzetten van de export van kinderbijslag en het kindgebondenbudget naar landen buiten de Europese Unie. Van belang is nu dat de Whek wordt aangenomen in de Eerste Kamer zodat de verdragsonderhandelingen die zien op het beperken van de export van kinderbijslag naar landen buiten de Europese Unie kunnen worden gecontinueerd.
Het bericht dat Rabobank-topman Sipko Schat vertrekt met bijna negen ton |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rabobank-topman Sipko Schat vertrekt met bijna negen ton»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat de heer Schat als een van de hoofdverantwoordelijken van het Libor-schandaal niet wordt vervolgd, maar wel bijna negen ton meekrijgt van de Rabobank? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het Openbaar Ministerie heeft geoordeeld dat geen sprake is van strafbaar handelen van de heer Schat in het LIBOR-dossier. Ook het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van, dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Het vertrek van de heer Schat en de condities van zijn vertrek zijn interne aangelegenheden van de Rabobank. Zoals ik heb ik aangegeven in de brief aan uw Kamer van 27 januari jl., is het primair de verantwoordelijkheid van de onderneming om te toetsen of een vertrekvergoeding – of elke andere beloning – voldoet aan de bestaande wet- en regelgeving inzake beloningsbeleid en zorg te dragen voor correcte naleving. De Nederlandsche Bank toetst of het beloningsbeleid van instellingen voldoet aan deze wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het bericht «Drie ex-Rabohandelaren aangeklaagd in VS om Libor»?2
Ja.
Waarom ziet men in de VS wel mogelijkheden om deze handelaren aan te klagen en in Nederland niet? Zou Nederland hierin niet het voortouw moeten nemen, aangezien het een Nederlandse bank betreft?
Zoals ik heb aangegeven in de brief van 27 januari jl., heeft het Amerikaanse Department of Justice op 13 januari 2014 bekend gemaakt dat het drie voormalige medewerkers van de Rabobank heeft aangeklaagd voor manipulatie van de LIBOR. Het betreft hier blijkens het persbericht van het Department of Justice medewerkers van Rabobank uit het Verenigd Koninkrijk, Australië en Japan.3 Zij waren werkzaam in Japan, Singapore/Hong Kong en het Verenigd Koninkrijk. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland heeft zich in eerste instantie volledig gericht op afdoening van de strafzaak tegen de Rabobank als organisatie. Nu in die zaak tot een afdoening is gekomen, richt het onderzoek zich op het nemen van een beslissing over eventuele vervolging van natuurlijke personen die niet meer werkzaam zijn bij Rabobank. Zoals ook aangegeven in de brief die ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie, op 8 november 2013 heb toegezonden, zijn bij deze beslissing de volgende factoren van belang: de pleegplaats, de nationaliteit en woonplaats van personen, hun aandeel in strafbare feiten, in hoeverre er sprake is van rechtstreekse bevoordeling, de reeds opgelegde maatregelen door de Rabobank en de eventuele vervolging van deze personen door buitenlandse autoriteiten. In dit onderzoek vindt afstemming plaats tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het Amerikaanse Department of Justice. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland is nog niet afgerond.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van het Openbaar Ministerie om tot vervolging van de handelaren van de Rabobank over te kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het vrijkomen van asbest bij bakkersbedrijf Bakkersland |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoeveel calamiteiten met asbest hebben de afgelopen jaren plaats gevonden bij Bakkersland? Wat voor calamiteiten waren dat? Was de Arbeidsinspectie (nu Inspectie SZW) op de hoogte? Zo ja, wat heeft de Arbeidsinspectie gedaan om herhaling te voorkomen? Welke maatregelen heeft Bakkersland genomen om verdere calamiteiten te voor komen?1
Er zijn drie incidenten bekend bij de inspectiediensten.
De Inspectie SZW is bekend met één incident in december 2011 bij een vestiging van Bakkersland in Wateringen. Het ging daarbij om een gebroken asbesthoudende plaat onder de transportband. Deze is vervolgens verwijderd. De Inspectie SZW heeft in februari 2012 een inspectie uitgevoerd waarbij ook de aanwezigheid van asbestvezels in de lucht is onderzocht. De conclusie van dit onderzoek was dat de gemeten concentratie aan respirabele asbestvezels onder de norm bleef. De Inspectie SZW heeft hierover het medezeggenschapsorgaan van Bakkersland geïnformeerd.
Op 9 januari 2014 is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een aanvullend onderzoek gestart. Tijdens deze inspectie zijn de bevindingen van de Inspectie SZW bevestigd en zijn twee andere incidenten, één in maart 2013 en één in mei 2013, nader onderzocht. In maart 2013 bleek tijdens een onderhoudsonderzoek dat pakkingmateriaal waarin mogelijk asbest verwerkt was in een van de ovens minder «hechtgebonden» aan het worden was. Naar aanleiding hiervan heeft Bakkersland besloten deze oven direct uit productie te nemen en te vervangen door een nieuwe oven.
Op 30 mei 2013 vond het incident plaats waarbij asbest op brood werd aangetroffen. Op 9 januari jongstleden is dit incident in het programma Zembla aan de orde geweest. Bij dit derde incident is bij een reguliere wekelijkse analyse, uitgevoerd door een gespecialiseerd laboratorium, in twee monsters asbest aangetroffen, zonder dat de directe oorzaak duidelijk was. Bakkersland heeft naar aanleiding van het incident de productie gestopt, de producten teruggeroepen en onderzoek laten verrichten naar de aanwezigheid van asbestvezels. Bij onderzoek van de 100 producten is geen asbest aangetroffen. Daarna heeft een asbestinventarisatie en -sanering van de oven plaats gevonden.
De incidenten waren voor Bakkersland aanleiding om een plan van aanpak op te stellen waardoor enerzijds het aanwezige asbest kan worden gesaneerd en anderzijds het asbestprobleem in de tussentijd beheersbaar kan worden gemaakt. Inmiddels zijn alle 48 ovens van Bakkersland op asbest onderzocht en zijn luchtmetingen uitgevoerd. In 16 van de ovens bleek bij inspectie nog een asbesttoepassing te zitten. Van deze ovens zijn er zeven direct gesaneerd, waaronder ook de ovens betrokken bij de incidenten. De andere 9 ovens, waarin aanwezigheid van een asbesttoepassing geen directe problemen heeft opgeleverd, worden binnen 2 jaar door het bedrijf gesaneerd. Het bedrijf gaat hiermee verder dan dat wettelijk van haar vereist is, en er zijn geen redenen om verder actie te ondernemen.
Kunt u gedetailleerd beschrijven hoe asbest vezels in producten van Bakkersland terecht zijn gekomen? Vindt er routinematige controle plaats op asbestvezels in brood? Heeft er ook blootstelling van de medewerkers plaatsgevonden? Zo nee, hoe is dat vastgesteld?
In het antwoord op vraag 1 is beschreven wat er bekend is over de incidenten in vestigingen waarbij asbestvezels op producten kunnen zijn terechtgekomen. In het algemeen geldt dat bedrijven die voedsel produceren verantwoordelijk zijn voor de voedselveiligheid. Dat betekent dat zij kritische punten in hun productieproces moeten benoemen en maatregelen moeten nemen om de daarmee samenhangende risico’s te beheersen. Daarnaast moeten de bedrijven adequaat optreden als zich een incident voordoet waardoor de veiligheid van het product in gevaar kan komen, of is gekomen. Bakkersland heeft na de incidenten procedures in werking gesteld om de asbestproblematiek te kunnen beheersen. Naar aanleiding van het incident op 30 mei 2013 heeft Bakkersland een onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van asbestvezels in het bedrijf. Het onderzoek heeft aangetoond dat er in de luchtmonsters, de veegmonsters en op de onderzochte broden geen asbest gemeten is.
Voor wat betreft de voedselveiligheid houdt de NVWA toezicht op de bedrijven en beoordeelt met audits en inspecties of bedrijven de geldende verordeningen op de juiste wijze naleven. Bedrijven die voedsel produceren worden minimaal één keer per jaar door de NVWA bezocht. Het voedselveiligheidssysteem, gebaseerd op de HACCP- principes, is in juni 2013 door de NVWA gecontroleerd en als voldoende beoordeeld. Op het moment van onderzoek was het gevaar van mogelijke asbestblootstelling niet als een potentieel risico voor de voedselveiligheid meegenomen in de gevarenanalyse van Bakkersland. Na de incidenten heeft Bakkersland dit aangepast.
Is het u bekend dat een werknemer van Bakkersland longvlieskanker heeft opgelopen? Is dat door de arbodienst gemeld als een beroepsziekte? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mij bekend dat een ex-werknemer van Bakkersland longvlieskanker heeft opgelopen.
Voor een arbodienst of bedrijfsarts die een beroepsziekte constateert, geldt een wettelijk verplichting om deze te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Op basis van de meldingen ontstaat daardoor inzicht in het vóórkomen van beroepsziekten en werkgerelateerde aandoeningen en de trends daarin, op basis waarvan risicogroepen kunnen worden gesignaleerd en preventieve activiteiten kunnen worden gestart. Deze gegevens worden dan aan Eurostat, het statistische bureau van de Europese Unie, geleverd. Mij is evenwel onbekend of de arbodienst in deze individuele casus een melding heeft gedaan als beroepsziekte bij het NCVB. Meldingen worden geanonimiseerd gedaan en verwerkt.
Kunnen ovenisten bij Bakkersland of monteurs, die onderhoud verrichten aan de ovens, blootgesteld worden aan asbest? Zo nee, waarom niet?
Asbest is een materiaal dat in de vorige eeuw op grote schaal is toegepast. Vanwege de isolerende eigenschappen is het materiaal ook toegepast in bakkersovens. De levensduur van die ovens is zodanig dat zij gebouwd kunnen zijn voor het verbod op het toepassen van asbest van kracht werd. Dit betekent dat asbest nog steeds in bakkersovens aanwezig kan zijn. Blootstelling aan asbestvezels is een arbeidsrisico waar industriële en ambachtelijke bakkerijen dan ook terdege rekening mee moeten houden als het ovens betreft die voor 1994 werden gebouwd. Bedrijven dienen hier dus in hun risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) aandacht voor te hebben; indien nodig moeten maatregelen worden genomen om het risico te beheersen. De blootstelling mag de geldende grenswaarde in ieder geval niet overschrijden.
Deelt u de mening dat op korte termijn alle asbest uit apparaten en machines die gebruikt worden bij de voedselproductie verwijderd moeten worden en vervangen door andere isolatiematerialen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
In ons land geldt sinds 1993 een algeheel verbod op productie, gebruik en import van asbest. Asbesthoudend materiaal is echter tot die tijd in velerlei toepassingen gebruikt. Zolang er geen asbest vrijkomt uit die toepassingen is er geen sprake van risico. Dit geldt ook voor apparaten, machines en installaties in de voedingsindustrie. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om mogelijke arbeidsrisico’s in kaart te brengen en adequate beheersmaatregelen te treffen.
Dit alles in het kader van de zorg voor de gezondheid en veiligheid van het personeel. De beheersmaatregelen op dit punt dekken over het algemeen ook de risico’s voor de consument voldoende af. Op verzoek van twee werkgevers-organisaties in de (industriële) bakkerssector gaat de Inspectie SZW met hen in overleg over een brancheaanpak. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het actualiseren van de branche-RI&E en de arbocatalogus. Het betreft hier twee werkgevers-organisaties: de Nederlandse Vereniging voor de Bakkerijen (NVB) en de Vereniging voor de Bakkerij- en Zoetwarenindustrie (VBZ). Ook de ILT blijft de komende jaren toezicht houden op de verwijdering van asbest uit objecten, waaronder industriële (proces-)installaties.
Voor de NVWA is het voorkomen van contaminatie van levensmiddelen een speerpunt van het beleid. Specifieke contaminatie, zoals in dit geval asbest uit verouderde ovens, zal onder de aandacht gebracht worden bij inspecteurs zodat het beoordeeld wordt bij toekomstige audits en inspecties. Daarnaast zal de NVWA in een overleg met de brancheorganisatie in de voedingsmiddelenindustrie, de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en de brancheorganisaties voor de (industriële) bakkerijen, VBZ (Vereniging voor de Bakkerij- en Zoetwarenindustrie), NVB (Nederlandse Vereniging voor de Bakkerij) en NBOV (Nederlands Brood en Banketbakkers Ondernemers Vereniging) aandacht vragen voor dit punt. Branches zullen geïnformeerd worden hoe met deze problematiek omgegaan moet worden.
Is het waar dat het eten van asbestvezels geen risico vormt voor de gezondheid? Zo ja, waarop is dat gebaseerd? Wat is uw reactie op het artikel waaruit blijkt dat het langdurig eten van asbestvezels wel tot asbestziekten leidde?2
Het RIVM concludeert op basis van epidemiologische studies dat geen duidelijk verband kan worden aangetoond tussen het eten van asbest (orale blootstelling) en een verhoogde kankerincidentie. In dierenexperimenten zijn geen carcinogene effecten waargenomen na orale blootstelling.
In het artikel wordt een patiënte beschreven waarbij buikvlieskanker is geconstateerd. Deze vrij zeldzame vorm van kanker is sterk geassocieerd met de blootstelling aan asbest. Uit klinisch onderzoek bleek dat deze patiënte geen longafwijkingen had. De patiënte had in het verleden regelmatig haar groente gewassen met regenwater opgevangen van een dak gemaakt van asbest. Of dit inderdaad aanleiding heeft gegeven tot blootstelling aan asbest is niet meer vast te stellen, omdat er destijds geen gehaltes aan asbest zijn gemeten in het opgevangen regenwater. Het RIVM concludeert dat deze casus daarmee geen direct en sluitend bewijs levert voor een causale relatie tussen buikvlieskanker en een orale blootstelling aan asbest. Een dergelijke relatie kan echter ook niet worden uitgesloten, mede omdat door de afwezigheid van afwijkingen in de longen van de patiënt er geen aanwijzingen waren dat er een (hoge) blootstelling aan asbest via inademing heeft plaatsgevonden, een route waardoor de buikvlieskanker ook verklaard zou kunnen worden. Het feit dat uit epidemiologische studies, die gericht zijn op effecten op populatieniveau, geen duidelijk verband is aangetoond tussen orale blootstelling aan asbest en een verhoogde kans op kanker sluit niet uit dat incidenteel in een enkel individu toch een mesothelioom zou kunnen ontstaan. Het feit dat in dierexperimenten geen carcinogene effecten zijn waargenomen na orale blootstelling, maakt dat de waarschijnlijkheid op een dergelijk verhoogd risico op populatieniveau zeer klein is.
De zorgen die leven bij de Vereniging Natuurmonumenten over de beheersvergoedingen in het kader van het rietlandbeheer in Nationaal Park de Weerribben-Wieden |
|
Eddy van Hijum (CDA), Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de zorgen die leven bij de Vereniging Natuurmonumenten over de beheersvergoedingen in het kader van het rietlandbeheer in Nationaal Park de Weerribben-Wieden?1
Ja.
Deelt u de zorg van Natuurmonumenten dat de reële beheersvergoedingen die in het kader van het rietlandbeheer aan riettelers verstrekt kunnen worden ontoereikend zijn om de gewenste natuurkwaliteit via het regime van zomermaaibeheer te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Met de afspraken uit het Natuurpact zijn provincies nu verantwoordelijk voor de kwaliteit en het beheer van natuurgebieden. De provincie stelt vast welke vergoedingen daarvoor nodig en mogelijk zijn. De provincies hebben hierover een overeenkomst gesloten met de zogenaamde Manifestpartijen, waaronder de terreinbeherende organisaties. Deze overeenkomst heb ik u als bijlage van het Natuurpact toegestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 6, bijlage 252784).
In deze overeenkomst tussen de Manifestpartijen en de provincies is vastgelegd dat de vergoeding voor natuurbeheer binnen het Natuurnetwerk Nederland 75% van de normkosten zal bedragen. Voorzover mijn kennis reikt zijn de omstandigheden sinds het sluiten van deze overeenkomst niet veranderd.
Deelt u de zorg dat de werking van het standaardkostprijssysteem, op basis waarvan het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) voorziet in een aanvulling op de rietlandopbrengsten, wordt doorkruist door de toepassing van het hoge BTW tarief alsmede enkele veranderingen in de inkomstenbelasting?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, hebben de provincies met de terreinbeheerders een overeenkomst gesloten over de beheervergoeding. Er is sinds de totstandkoming van het natuurpact niets gewijzigd in de inkomstenbelasting aangaande natuurbeheer. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Voor de btw geldt dat over de door de provincies aan terreineigenaren verstrekte natuursubsidies die zijn vastgesteld in de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer geen btw verschuldigd is. Deze subsidies worden verstrekt in het algemeen belang. Voor de btw-heffing is er dan geen sprake van belastbaar verbruik. Als de terreineigenaar die het landschap beheert er echter voor kiest het beheer (deels) tegen betaling uit te besteden (bijvoorbeeld het rietsnijden), dan is de vergoeding die de terreineigenaar voor dit beheer betaalt wel belast met btw. Ik verwijs hierbij ook naar een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2012, nr. 11/00926, waarin in een vergelijkbaar geval ook is geoordeeld tot een belaste prestatie.
Op basis van de mij bekende gegevens kan ik niet beoordelen of en in hoeverre de verstrekte beheersvergoedingen die in het kader van het rietlandbeheer aan riettelers verstrekt worden ontoereikend zijn om de gewenste natuurkwaliteit via het regime van zomermaaibeheer te realiseren.
Bent u bereid om, zoals Natuurmonumenten bepleit, de mogelijke consequenties van het per 1 januari 2014 veranderde inkomstenbelastingstelsel op de doelstelling van het SNL te onderzoeken en de resultaten daarvan te betrekken in de standaardkostprijssystematiek? Zo nee, waarom niet?
Er zijn per 1 januari 2014 geen wijzigingen aangebracht in het inkomstenbelastingstelsel, die met natuurbeheer verband houden. Natuurmonumenten doelt op de vrijstelling die geldt voor natuursubsidies die worden uitgekeerd onder de SNL en haar voorlopers. Deze vrijstelling echter is niet gewijzigd.
Deze stimulans voor particulier natuurbeheer is overigens staatssteun. De Europese Commissie moet de verlening van staatssteun door een lidstaat goedkeuren. De goedkeuring voor de vrijstelling van natuursubsidies voor inkomstenbelasting is per 1 januari 2014 verlopen. Vorig jaar is een verzoek voor een nieuwe goedkeuring ingediend bij de Europese Commissie. Het onderzoek door de Europese Commissie heeft nog niet tot een goedkeuring geleid.
Bent u bereid om het lage BTW-percentage van 6% van toepassing te verklaren voor uitvoerend werk op het gebied van bos- en natuurbeheer? Zo niet, welke andere mogelijkheden ziet u om de gerezen problemen op te lossen?
Neen. De btw is een belasting die binnen de Europese Unie vergaand is geharmoniseerd. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de Europese BTW-richtlijn 2006/112, waarin in bijlage III een limitatieve lijst met goederen en diensten is opgenomen, waarop de lidstaten het verlaagd btw-tarief mogen toepassen. De belastinginspecteur heeft beoordeeld dat binnen dit wettelijke kader geen verlaagd btw-tarief mogelijk is voor het maaien of snijden van riet. Ook een specifieke vrijstelling zoals de landbouwvrijstelling is binnen de Europese regels niet mogelijk. De enige vrijstelling of belastingvermindering die wel mogelijk is, is de regeling voor kleine ondernemers (art. 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968). Mogelijk biedt deze in bepaalde gevallen nog uitkomst waarin de rietmaaier niet meer dan € 1.345 btw op jaarbasis zou hoeven te voldoen en een ontheffing kan aanvragen voor de btw-afdracht. De door de sector aangedragen visie dat sprake is van een niet btw-plichtig samenwerkingsverband tussen de terreineigenaar en de rietmaaier is door de belastinginspecteur niet geaccepteerd: er is geen sprake van een samenwerkingscombinatie die als entiteit in het economische verkeer optreedt naar de Provincie. De Provincie heeft alleen een rechtsbetrekking met de grondeigenaar aan wie de subsidie wordt betaald. De grondeigenaar contracteert zelf weer de pachter, die tegen vergoeding het natuurbeheer verricht.
De door het openbaar ministerie getroffen schikking met KPMG in een fraudezaak van Ballast Nedam |
|
Jan de Wit , Arnold Merkies , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente berichten over betrokkenheid van de top van KPMG bij de omkopingsaffaire van Ballast Nedam in Saoedi-Arabië?1 Herinnert u zich voorts de eerdere vragen over een schikking van het Openbaar Ministerie (OM) met KPMG?2
Ja.
Klopt het dat de top van KPMG, dat wil zeggen één of meerdere leden van de raad van bestuur en/of van de raad van commissarissen, al tien jaar op de hoogte is van deze omkopingsaffaire?
Eind 2013 is het strafrechtelijke onderzoek tegen KPMG met een transactie afgesloten. Het strafrechtelijke onderzoek naar drie verdachte accountants van KPMG wordt voortgezet. Om dit nog lopende onderzoek niet te schaden kan ik de specifieke vragen die u stelt nu niet beantwoorden.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, betekent dit dan niet tegelijkertijd dat deze affaire bewust al die jaren aan het oog van Justitie en in het bijzonder het Openbaar Ministerie is onttrokken? Wat is uw mening hierover en hoe heeft u dit gewogen bij uw besluit in te stemmen met de onderhavige schikking?
Zie antwoord vraag 2.
Onderzoekt het OM de eventuele betrokkenheid van de toenmalige en de huidige top en van eventuele andere functionarissen van KPMG bij deze omkopingsaffaire? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt één en ander bij u tot een heroverweging van uw besluit in te stemmen met de hier bedoelde schikking? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op uw eerdere vragen over deze hoge transactie met KPMG (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1113) zet ik uiteen waarom ik hiermee heb ingestemd. Kortheidshalve verwijs ik u naar die antwoorden. Ik sta achter die beslissing en de afwegingen die ik heb gemaakt.
De uitzending van Nieuwsuur betreffende het satellietcomplex in Burum |
|
Ronald van Raak , Gerard Schouw (D66), Norbert Klein (50PLUS), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Amerikanen – mogelijk via een commerciële derde of contractor – een eigen plek, kooi of grondstation hebben of huren op het (commerciële) satellietcomplex in Burum?1
Inmarsat is een commerciële onderneming die op het private satellietgrondstation in Burum diensten aanbiedt voor het ontvangen en verzenden van satellietsignalen. Het betreft Nederlands grondgebied en het bedrijf heeft zich dan ook aan Nederlandse wet- en regelgeving te houden. De Nederlandse overheid heeft waar nodig toegang tot de locatie en de gebouwen.
Het grondstation ontvangt signalen van de satelliet en ontcijfert deze om ze vervolgens via het vaste netwerk op de grond door te sturen naar de eindbestemming. Het satellietcommunicatienetwerk levert spraak- en breedband dataverbindingen aan overheden, commerciële bedrijven en hulporganisaties in gebieden waar (vrijwel) geen vaste telecommunicatienetwerken beschikbaar zijn.
Het bedrijf kan worden gezien als een traditionele telecom operator die gebruik maakt van een netwerk waarin satellieten zorgen voor een wereldwijde dekking. Deze satellieten bevinden zich op grote afstand van de aarde. Om ondanks de ronding van de aarde het signaal op te vangen, beschikt Inmarsat over de hele wereld over grondstations (zogenoemde teleports). Deze teleports ontvangen de signalen en zenden (routeren) via het vaste netwerk. Het grondstation in Burum is een dergelijke locatie.
Inmarsat levert verschillende diensten aan diverse sectoren, zoals FleetBroadband voor de scheepvaart, SwiftBroadband voor de luchtvaart en Broadband Global Area Network (BGAN) voor klanten op het land. Voorts biedt Inmarsat klanten de mogelijkheid om telecommunicatieapparatuur op het terrein te plaatsen en gebruik te maken van satellietcapaciteit ten behoeve van eigen netwerken. Deze dienst staat bekend als power and bandwidth lease. Momenteel levert Inmarsat deze dienst in Burum aan verschillende organisaties. Alle netwerken van Inmarsat beschikken over systemen om de data van deze klanten te beschermen.
Klopt het dat de Department of the Army op dit grondstation eigen SGS-apparatuur heeft geïnstalleerd, waar alleen Amerikanen met een speciale clearance toegang toe hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de Nederlandse regering inzicht in en houdt zij toezicht op de Amerikaanse activiteiten in Burum? In hoeverre dient dit toezicht verbeterd te worden, gezien de recente onthullingen inzake dataonderschepping door Amerikaanse inlichtingsdiensten?
Inmarsat levert vanuit Teleport Burum commerciële telecommunicatiediensten aan overheden en organisaties binnen het kader van de Telecommunicatiewet in Nederland. Het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken houdt toezicht op de handhaving van deze wet.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) hebben geen aanwijzingen dat er in Burum sprake is van inlichtingenactiviteiten door buitenlandse mogendheden. De diensten doen structureel onderzoek naar dergelijke activiteiten van buitenlandse mogendheden in Nederland. Indien wordt geconstateerd dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming en medewerking van de AIVD en MIVD inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de regering altijd maatregelen.
Wie heeft de bevoegdheid te beslissen over het toekennen van een dergelijk grondstation en op welke juridische gronden gebeurt dat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ziet u uw eerdere uitspraak dat de Nederlandse wet ook geldt voor buitenlandse diensten als u dat niet kunt controleren?
Zie antwoord vraag 3.
Is dit grondstation van belang voor de Amerikaanse activiteiten in onder meer het Midden-Oosten? Is het vermoeden van de vragenstellers juist dat de Amerikanen ook apparatuur hebben in het militaire deel van het satellietcomplex in Burum?
Een satelliet zendt signalen naar een bepaald gebied op de aarde. Dit specifieke gebied wordt de footprint van de satelliet genoemd. Aangezien niet alle satellieten rondom de aarde te zien zijn vanaf één footprint, zijn op verschillende plaatsen in de wereld grondstations nodig die deze signalen doorsturen, bijvoorbeeld vanuit het Midden-Oosten naar de Verenigde Staten. Het Nederlandse Ministerie van Defensie maar ook (internationale) commerciële bedrijven hanteren dezelfde methodiek.
Op de defensielocatie van Burum staat uitsluitend apparatuur van de Nederlandse overheid.
Kunt u aangeven wat het BGAN-systeem is voor het aftappen van satellietcommunicatie? Klopt het dat Burum, naast Hawaï, een belangrijk grondstation is voor dit systeem?
BGAN is Inmarsats dienst die spraak- en breedbanddatacommunicatie levert aan klanten overal ter wereld via kleine en lichtgewicht terminals. Deze terminals kunnen worden aangesloten op een laptop of tablet om een Internet Protocol (IP-)verbinding te maken voor bijvoorbeeld web browsing, e-mail, of een live videoverbinding.
BGAN wordt gebruikt door verslaggevers over de hele wereld om nieuwsberichten en reportages naar de studio’s te versturen. Ook wordt BGAN gebruikt door hulporganisaties om tijdelijke telecommunicatienetwerken op te zetten in rampgebieden, zoals na de orkaan op de Filippijnen vorig jaar. Ook wordt BGAN gebruikt door de energiesector om afgelegen locaties, zoals boorplatformen, te verbinden met hun centrale bedrijfsnetwerk, en voor applicaties zoals tele medicine en e-learning.
Zoals vele telecombedrijven – zowel traditionele mobiele operators als satelliet providers – biedt Inmarsat zijn klanten de mogelijkheid om een deel van de capaciteit te gebruiken voor hun eigen netwerken. Dergelijke diensten worden aangeboden aan overheden en commerciële ondernemingen, waaronder nieuwsomroepen. Burum is een belangrijk grondstation voor dit systeem.
Kunt u aangeven wat Blue Force tracking is? Kunt u uitsluiten dat de apparatuur, die de Amerikanen in Burum hebben, voor meer zaken wordt gebruikt dan voor Blue Force tracking of andere louter operationele militaire informatie?
Blue Force Tracking is een systeem dat legereenheden informatie verschaft om de locatie van geallieerde strijdkrachten in kaart te brengen. Blue Force Tracking is een Amerikaanse applicatie die NAVO-partners kunnen gebruiken en is bedoeld om levens te redden in gevaarlijke militaire situaties. Zo helpt het systeem om slachtoffers onder eigen militairen door eigen toedoen te voorkomen, zogenoemde blue on blue incidenten. De term Blue Force is aan deze aanduiding ontleend. Deze apparatuur wordt uitsluitend gebruikt voor militair operationele doeleinden en niet voor inlichtingenverwerving.
Kunt u aangeven wat US Government Network Access (USGNA) is en aangeven waarin dit verschilt van een netwerk voor commercieel gebruik? Kunt u tevens aangeven waarom de Amerikanen in Burum dit eigen USGNA-netwerk hebben
SIRPNet, JWICS en USGNA zijn communicatiesystemen van de Amerikaanse overheid en geen inlichtingenverwervende systemen. Informatie over deze systemen is te vinden in openbare bronnen op het internet.
Wordt dit USGNA-netwerk geheel beheerd door Amerikaanse burgers en Amerikaanse bedrijven? Betekent dit dat Nederlanders of Nederlandse overheden geen toegang hebben en ook geen toezicht kunnen houden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven wat het Amerikaanse SIPRNet voor militaire zaken is? Kunt u aangeven wat het Amerikaanse JWICS netwerk voor inlichtingenzaken is? Zijn deze netwerken verbonden met het USGNA-netwerk?
Zie antwoord vraag 9.
Welke andere militaire of commerciële «plekken» zijn er in Nederland of in andere landen in het Koninkrijk van waaruit het Amerikaanse leger, de Amerikaanse overheid of aan de Amerikaanse overheid gelieerde bedrijven activiteiten ontplooien, waar de Nederlandse regering geen toegang toe heeft of geen toezicht op kan houden? Op basis van welke criteria krijgen bondgenoten toestemming om op Nederlands grondgebied militaire en inlichtingstaken uit te voeren? Op welke manier wordt daar door Nederland toezicht op gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Handhaving dumping drugsafval in de natuur |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Grote dump drugsafval in natuur rond Venlo» en «Dumpen xtc-afval aanpakken»? 1 2
Ja.
Deelt u de mening dat er afdoende wettelijke mogelijkheden moeten zijn om dergelijk natuurvandalisme hard aan te pakken? Zo ja, zijn de bestaande wettelijke mogelijkheden afdoende en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het dumpen van chemisch afval kan ernstige gevolgen hebben voor de omgeving van de dumpplaats en risico’s inhouden voor mens, dier en milieu. Het dumpen van chemisch afval is een misdrijf, dat strafbaar is gesteld via het kader van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk kader biedt voldoende mogelijkheden om het illegaal dumpen aan te pakken.
Bent u op de hoogte van de kosten die natuurorganisaties vorig jaar hebben moeten maken bij het opruimen van dergelijk natuurvandalisme? Deelt u de mening dat deze kosten niet voor rekening van de natuurorganisaties moeten komen? Wat is uw mening over de opvatting van de natuurorganisaties dat er nieuwe wettelijke regels moeten komen om het dumpen van xtc-afval en ander natuurvandalisme tegen te gaan?
Wij zien geen aanleiding om nieuwe wettelijke regels vast te stellen. Er is immers al een verbod op grond van de Wet milieubeheer. Ik vind dat de dader in eerste instantie moet opdraaien voor de kosten van het opruimen en herstellen van de gevolgen van zijn handelen. Dit uitgangspunt staat in de Wet milieubeheer. Om te voorkomen dat natuurorganisaties telkens op moeten draaien voor de opruimkosten zal gekeken moeten worden naar nieuwe initiatieven, zoals bijvoorbeeld een waarborgfonds. Ik heb geen overzicht over de hoogte van de kosten die natuurorganisaties vorig jaar hebben gemaakt bij het opruimen van illegaal gedumpt xtc-afval.
Hoeveel gevallen van drugsdumpingen zijn er het afgelopen jaar geconstateerd in de natuur en in hoeveel gevallen is het daarbij tot strafvervolging en strafoplegging gekomen? Hoe hoog zijn de boetes die hierbij kunnen worden gegeven? In hoeveel gevallen is vorig jaar daadwerkelijk een opgelegde boete geïnd?
Het dumpen van drugsafval kan door de opsporingsinstanties als milieufeit worden aangemerkt en geregistreerd maar het kan ook worden geregistreerd als een overtreding van de Opiumwet. Indien het als een milieufeit wordt geregistreerd dan bedraagt de maximale boete voor dit soort dumpingen een geldboete van de vijfde categorie, oftewel € 81.000,– en of een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar. Indien er sprake is van eventuele vervolging van een delict op grond van de Opiumwet kunnen – bij een veroordeling – de geldboetes en andere straffen hoger zijn. Nadere gegevens over aantallen drugsafvaldumpingen en de daarop volgende strafvervolging/strafoplegging en geïnde geldboetes en/of gevangenisstraffen kunnen niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het OM en de opsporingsinstanties worden gegenereerd. Dat komt onder andere doordat de term «dumpen van drugsafval» in de bedrijfsprocessensystemen geen registratiekenmerk is.
Hoeveel capaciteit is er om de dumpingen van drugsafval in de natuur op te sporen en te handhaven? Is dit wat u betreft voldoende? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
In het debat dat wij op 30 januari jl. met uw Kamer voerden over stroperij is onderkend dat het dumpen van drugsafval een milieumisdrijf is waar goed georganiseerde criminelen achter zitten. Daar moet dus ook goed georganiseerd tegen worden opgetreden. Voor het opruimen van dumpingen van chemische afvalstoffen die worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs is het project in Noord-Brabant heel veelbelovend. In het kader van de gezamenlijke aanpak doen politie en OM in deze provincie onderzoek naar dumpingen om de daders te achterhalen. Ook onderzoekt de provincie Noord-Brabant hoe de kosten voor het opruimen van drugsafval en het schoonmaken van het terrein terug kunnen worden gedrongen. De provincie onderzoekt tevens de haalbaarheid van een waarborgfonds zodat gedupeerde grondeigenaren niet alleen voor de opruimkosten hoeven op te draaien.
Is er voldoende kennis bij de handhaving hoe om te gaan met dit drugsafval, dat vaak zeer giftig is, om ervoor te zorgen dat er geen schade wordt toegebracht aan natuur, waterkwaliteit en volksgezondheid? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Afhankelijk van de eigenschappen van het gedumpte materiaal zal er specifieke kennis nodig zijn om de gevolgen van een illegale dump in te schatten. Dergelijke gespecialiseerde expertise zal niet aanwezig zijn bij alle handhavers. Dat hoeft ook niet, omdat de betrokken handhaver de mogelijkheid heeft om deskundigen van buiten in te schakelen. Door de politie wordt sinds 2002 de Landelijke Faciliteit ondersteuning Ontmantelen (LFO) ingezet bij de ontmanteling van productieplaatsen van synthetische drugs en bij het opruimen van dumpingen van chemische afvalstoffen afkomstig van productieplaatsen. De beschikbaarheid van kennis is op deze wijze goed geborgd. De motie van het lid Jacobi over ditzelfde onderwerp, die uw Kamer op 4 februari jl. heeft aangenomen3, beschouw ik dan ook als een ondersteuning van mijn beleid.
het bericht dat etnische segregatie plaatsvindt binnen een VN-kamp in Zuid-Soedan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat etnische segregatie plaatsvindt binnen een VN-kamp in Zuid-Soedan?
De VN voert geen beleid van etnische segregatie. De VN faciliteert alleen gescheiden opvang van groepen indien deze daarom expliciet verzoeken. Hoewel de UNMISS-bases formeel geen ontheemdenkampen zijn, is daar momenteel de facto wel sprake van. Binnen dergelijke kampen organiseren mensen zich grotendeels zelf; er ontstaan sub-gemeenschappen, vaak langs etnische lijnen. In het artikel in de New York Times wordt verwezen naar een bord dat twee bevolkingsgroepen in verschillende richtingen wees op de UNMISS-basis nabij Bentiu. De plaatsing van het bord was niet geautoriseerd door de leiding van UNMISS en het bord is na korte tijd weggehaald.
In ogenschouw nemende dat achter het geweld in Zuid-Soedan oude etnische rivaliteiten tussen de Dinka en Nuer schuilgaan, hoe beoordeelt u de maatregel om deze groepen gescheiden op te vangen?
Het is helaas een realiteit dat etniciteit een rol speelt in het huidige conflict in Zuid-Sudan. Mensen zijn bang om slachtoffer te worden van geweld juist vanwege hun etnische achtergrond. Dit leidt tot wantrouwen tussen bevolkingsgroepen. In dit kader heeft het kabinet er begrip voor dat zij gescheiden opgevangen willen worden.
Bent u van mening dat het onwenselijk is als een organisatie als de VN tribale verschillen benadrukt? Zo nee, waarom niet?
Zowel het onnodig benadrukken als het negeren van etnische diversiteit acht het kabinet onwenselijk wanneer sprake is van conflict waarin etniciteit een rol speelt, zoals in Zuid-Sudan. UNMISS werkt nauw samen met leiders van gemeenschappen om onderlinge dialoog en verzoening te bevorderen. Dit gebeurt waar mogelijk ook op de VN-bases waar burgers worden opgevangen. Zo heeft UNMISS recentelijk een ondersteunende rol gespeeld bij de vorming van een multi-etnische vrouwengroep binnen het opvangkamp in Bor.
Zijn er in het verband van de VN-missie in Zuid-Soedan (UNMISS) Nederlandse militairen aanwezig op dit betreffende VN-kamp?
Nee.
Bent u voornemens om stappen te ondernemen naar aanleiding van dit bericht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zal u gaan ondernemen?
Nee, de VN heeft zelf al de benodigde actie ondernomen.
De anti-homowetgeving in Oeganda |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de onlangs door het Oegandese parlement aangenomen anti-homowetgeving die levenslange gevangenisstraf zet op homoseksualiteit?1 Zo ja, deelt u de mening dat deze wetgeving in strijd is met de meest fundamentele mensenrechten?
Ja.
Klopt het dat de wet nog niet is ondertekend door de president?2 Zo ja, welke stappen heeft u gezet of bent u bereid te zetten om inwerkingtreding van deze wet alsnog te helpen voorkomen?
Ja. President Museveni van Uganda heeft geweigerd de anti-homowet te ondertekenen. De president heeft in een brief aan de parlementsvoorzitter laten weten dat de wet herzien moet worden.
EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft namens de lidstaten de Ugandese autoriteiten opgeroepen om het principe van non-discriminatie te respecteren en een klimaat van tolerantie voor minderheden in Uganda te waarborgen. Het Nederlandse kabinet heeft binnen de EU aangedrongen op gezamenlijke druk op de Ugandese regering om niet met deze wet in te stemmen. Tevens heeft de Nederlandse ambassadeur zijn zorgen overgebracht aan de premier van Uganda.
Klopt het dat Nederland jaarlijks 20 miljoen euro ontwikkelingshulp (OS) geeft aan Oeganda, mede voor de ontwikkeling van het justitieel apparaat en de politie? Kunt u deze jaarlijkse bijdrage aan Oeganda specificeren en toelichten met welk doel deze OS-bijdrage wordt gegeven? Kunt u toelichten hoe deze OS-bijdrage aan Oeganda zich verhoudt tot de criteria van goed bestuur en naleving van mensenrechten?3
Nederland steunt Uganda jaarlijks met ca. 23 miljoen euro. Ruim de helft wordt besteed aan programma’s op het gebied van voedselzekerheid. De uitvoerende partners zijn ngo’s, (internationale) kennisinstellingen en de private sector.
Het overige deel is gericht op het versterken van de rechtsstaat, democratisering en het respect voor mensenrechten door middel van een bijdrage aan twee fondsen:
Nederland draagt jaarlijks ca. 7 miljoen euro bij aan dit fonds.
Arabische informatiebrieven van woningcorporaties |
|
Joram van Klaveren (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Arabische informatiebriefbrief van woningcorporaties?1
Ja.
Klopt het dat woningcorporaties WoonFriesland en Elkien informatiebrieven verstrekken in het Arabisch?
De informatiebrief waar u op doelt heeft als onderwerp het inzamelen van afval in de wijk Heechterp-Schieringen in Leeuwarden en is in het kader van een wijkverbeteringsproject verstuurd naar alle inwoners van deze wijk, zowel huurders als eigenaar-bewoners. Initiatiefnemer van het project is de gemeente Leeuwarden, waarbij ook de corporaties en afvalinzamelingsbedrijf Omrin zijn betrokken. De brief is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de gemeente. In overleg tussen de gemeente, de corporaties en Omrin is besloten om de brief in het Nederlands, Engels en Arabisch te verzenden, omdat in deze wijk veel nationaliteiten waaronder nieuwkomers en tijdelijke buitenlandse bewoners (studenten) wonen, om hiermee het effect van de actie zo groot mogelijk te maken.
Zijn er nog andere woningcorporaties in Nederland die zo gek zijn dat ze informatie in het Arabisch verstrekken? Zo ja, welke woningcorporaties zijn dat?
Er bestaat geen landelijk overzicht van de informatie die door corporaties wordt verstrekt noch in welke taal zij dit doen. Ook Aedes beschikt niet over deze informatie.
Deelt u de mening dat woningcorporaties – die de integratie van immigranten tegengaan door het Arabisch als voertaal te gebruiken – waar mogelijk aangepakt dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van de overheid is dat communicatie tussen de overheid en burgers plaatsvindt in het Nederlands. Daar zijn uitzonderingen op mogelijk. De overheid streeft er naar belangrijke informatie op een begrijpelijke manier te verstrekken aan de betreffende doelgroep
Gezien het feit dat het om een wijk gaat met verschillende nationaliteiten en waar ook tijdelijke inwoners en nieuwkomers wonen, kan ik mij voorstellen dat er voor gekozen werd om de informatiebrief aanvullend op het Nederlands in twee andere talen aan te bieden.
In hoeverre deelt u de visie dat immigranten zich dienen aan te passen aan de Nederlandse samenleving en niet andersom (zeker ook op het gebied van taal)?
Ik ben van mening dat het leren van de Nederlandse taal een eerste vereiste is om mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat er per direct gestopt wordt met de krankzinnigheid om informatie te verstrekken in het Arabisch in plaats van in het Nederlands (of het Fries)?
Zie antwoord op vraag 4.
Het bericht dat scholen geld overhouden |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderwijsinstellingen houden ruim 300 miljoen euro over»?1
Ja. De in het bericht opgenomen bedragen zijn afkomstig uit het eerder gepubliceerde jaarrekeningoverzicht voor MBO, HBO en universiteiten en het Financieel Beeld funderend onderwijs. Dit laatste overzicht is op 20 december 2013 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 31 293, nr. 193). De overzichten voor MBO, HBO en universiteiten worden openbaar gemaakt via de website van DUO. Deze overzichten worden jaarlijks door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgesteld.
Klopt het dat, zoals de Algemene Onderwijsbond heeft berekend op basis van gegevens van uw ministerie, verschillende onderwijssectoren geld «overhouden»?
Een incidenteel positief resultaat betekent niet per definitie dat de sectoren geld «overhouden». Voor een prudent financieel beleid is het zaak om op de lange termijn naar evenwicht te streven. Dit sluit aan bij de bevindingen van de commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstelling (commissie Don) (Kamerstuk 32 123 VIII, nr.2. Geadviseerd werd dat instellingen een meerjarige financiële planning opstellen en een op de eigen omstandigheden toegesneden risico-analyse. Instellingen kunnen zelf van jaar tot jaar een inschatting maken om in te teren, te lenen of te sparen om zo een financiële buffer op te bouwen voor het opvangen van risico’s of om te investeren.
Kunt u (per onderwijssector) nader toelichten hoe hoog de exacte onderuitputting van de beschikbare middelen is?
Voor de onderwijssectoren als totaal zijn over 2012 de volgende resultaten behaald (in miljoenen euro’s):
PO
VO
MBO
HBO
WO
(S)BAO
Expertisecentra
Samenwerkingsverbanden WSNS
5
30
– 5
94
21,5
61
104
Voor zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs geldt, dat voor het eerst sinds enkele jaren weer sprake is van een positief resultaat. Voor het basisonderwijs is dit voor het eerst sinds 2008, voor het voortgezet onderwijs voor het eerst sinds 2010. In de jaren 2010 en 2011 samen behaalde het basisonderwijs een negatief resultaat van € 233 mln. Het voortgezet onderwijs had in deze jaren een totaal negatief resultaat van € 140 mln. Zo bezien is het positieve resultaat van € 5 mln. in het basisonderwijs, oftewel 0,1% van de totale baten, zeer beperkt. Voor het voortgezet onderwijs is dit percentage 1,2%.
De expertisecentra in het (s)vo hadden in 2012 vanwege toenemende inkomsten een positief resultaat van € 30 mln. In de jaren 2010 en 2011 bedroeg het resultaat € 1 mln.
Het beperkte positieve resultaat in het basisonderwijs is een resultante van een daling in personeelskosten. Besturen hebben op grond van een prognose voor de komende jaren in 2012 besloten minder personeel in dienst te nemen of te houden. Het positieve resultaat in het voortgezet onderwijs komt voort uit een minder sterke stijging van de personeelskosten dan verwacht gezien de leerlingontwikkeling.
De samenwerkingsverbanden Weer Samen naar School tot slot hadden in 2012 een negatief resultaat van € 5 mln., circa 1,2% van de totale baten. Met ingang van augustus 2014 zullen de samenwerkingsverbanden WSNS vervangen worden door de nieuwe samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs.
De MBO-sector kende in 2012 geen noemenswaardig exploitatieresultaat. Ook in de jaren daarvoor (2008–2011) was hiervan geen sprake. Het beeld voor het MBO over de afgelopen 5 jaar is wisselend positief en negatief. Als de resultaten van de afgelopen vijf jaar bij elkaar worden opgeteld, is er sprake van een totaal positief resultaat van € 21,3 mln. Dat betekent een gemiddeld resultaat over de afgelopen vijf jaar van € 4,3 mln. per jaar en een rentabiliteit van ongeveer 0,1% van de totale baten. Dit laat zien dat de MBO-sector de afgelopen jaren goed heeft begroot en middelen niet aan de reserves zijn toegevoegd.
De totale HO-sector had over 2012 een resultaat van € 165 mln. De HBO-sector kende in 2012 een positief resultaat van € 61 mln. De WO-sector had in 2012 een positief resultaat van € 104 mln. De resultaten fluctueren per jaar, maar vertonen een positief beeld. De rentabiliteit van de HBO-sector is in 2012 1,7% van de totale baten. Voor de WO-sector geldt dat de rentabiliteit 1,9% van de totale baten is.
Omdat bij de sector HO ten opzichte van de andere sectoren sprake is van relatief hogere inkomsten uit de derde geldstroom, kan dit resultaat niet geheel als een onderuitputting van de rijksbijdrage worden aangemerkt.
Binnen het HO geldt dat de instellingen financiële middelen reserveren omdat zij zelf verantwoordelijk zijn voor onder meer huisvestinginvesteringen, investeringen in ICT-infrastructuur en cao’s.
HO-instellingen hebben – naast de rijksbijdragen – relatief veel inkomsten uit de zogenoemde tweede en derde geldstroom. In tegenstelling tot wat geldt voor de bijdrage van de overheid, doen zich daarbij risico’s in de continuïteit voor. Als de inkomsten uit de tweede en derde geldstroom teruglopen, moet de instelling deze terugloop kunnen opvangen. Ook hiervoor moeten instellingen reserves aanhouden.
Kunt u nader toelichten hoe het mogelijk is dat er in 2012 in sommige sectoren tientallen miljoenen euro's niet zijn uitgegeven aan het onderwijs, de kwaliteit van leraren en het op peil houden van aanbod van voldoende arbeidsplaatsen voor leraren?
De genoemde bedragen betreffen slechts een fractie van de middelen die in 2012 zijn uitgegeven aan het onderwijs.
De niet in 2012 uitgegeven bedragen blijven beschikbaar voor de instellingen. Zoals aangegeven bij vraag 2 kunnen instellingen een positief resultaat gebruiken om tekorten uit het verleden aan te zuiveren of om te sparen. Deze gelden kunnen in de toekomst worden ingezet voor bijvoorbeeld investeringen in het onderwijs of om minder positieve/negatieve resultaten op te vangen.
Kunt u inzichtelijk maken of er in 2013 ook sprake is geweest van onderuitputting van de budgetten en het oppotten van geld door onderwijsinstellingen? Zo ja, om welke bedragen gaat het dan per sector?
Nee. Onderwijsinstellingen hebben nog tot 1 juli 2014 de tijd om hun jaarrekening over 2013 in te dienen. Om die reden is er op dit moment nog geen totaalbeeld van het financieel resultaat over 2013 van de verschillende onderwijssectoren beschikbaar.
Deelt u de mening dat onderwijsgeld aan onderwijs moet worden uitgegeven? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om scholen aan te moedigen of te dwingen om in een situatie van onderuitputting de middelen die zij «overhouden» alsnog te investeren in de kwaliteit van het onderwijs en niet (onnodig) oppotten?
Geld dat bedoeld is voor onderwijs moet ook aan onderwijs worden uitgegeven. De financiële situatie van de diverse onderwijsinstellingen in de diverse sectoren is echter gevarieerd en er kan niet zonder meer gesproken worden van het «overhouden» van onderwijsgeld. Een bestuur kan een goede reden hebben voor het aanhouden en of creëren van reserves. Het ministerie van OCW bepaalt niet hoeveel reserves een bestuur aan mag houden omdat er bij het aanhouden van een financiële buffer sprake is van maatwerk. In eerste instantie legt een onderwijsinstelling verantwoording af aan de direct belanghebbenden over de keuzes die het maakt bij de inzet van bekostiging, waaronder ouders, leerlingen, leerkrachten, en medezeggenschapsraad.
In 2012 is er door de Inspectie van het Onderwijs uitgebreid onderzoek gedaan naar besturen met hoge financiële buffers in het primair en voortgezet onderwijs. Uit het rapport CVO 400, dat op 23 augustus 2012 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 31 293/31 289, nr.146), bleken 93 van de onderzochte besturen in het PO en 17 van de onderzochte besturen in het VO een te hoge financiële buffer te hebben. De Inspectie van het Onderwijs heeft afspraken met de betreffende besturen gemaakt om de reserves in te zetten voor het onderwijs en/of om zich te verantwoorden over de hoge reserves. De inspectie monitort het nakomen van de afspraken.
Het bericht dat België meer EU-burgers uitzet |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «België zet meer EU-burgers uit»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Kunt u naar aanleiding van dit bericht aangeven van hoeveel EU-onderdanen in 2013 het verblijfsrecht is ingetrokken wegens het niet voldoen aan het inkomensvereiste of wegens openbare orde problemen? Hoeveel personen hiervan zijn aantoonbaar (gedwongen) uit Nederland vertrokken?
In 2013 is van 650 EU-burgers het rechtmatig verblijf beëindigd.2
Uit de geautomatiseerde systemen van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) blijkt dat van 360 EU-burgers het rechtmatig verblijf is beëindigd vanwege openbare orde feiten en vervolgens tot ongewenstverklaring is overgegaan.
De IND ontvangt meldingen over het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan EU-burgers van Gemeentelijke Sociale Diensten (GSD). Die meldingen verlopen niet geautomatiseerd. Zodra de IND een melding over het verstrekken van een bijstandsuitkering van een GSD ontvangt, onderzoekt de IND of sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. Uit handmatige registratie van de IND hiervan blijkt dat in 2013 het verblijf van 60 EU-burgers is beëindigd wegens een onredelijk beroep op de bijstand.
Belangrijk om hierbij te vermelden is dat conform de richtlijn vrij verkeer3, waar het gaat om werknemers, de ontvangen bijstand pas na zes maanden als onredelijk kan worden beschouwd. Dat komt doordat de status van werknemer tenminste zes maanden behouden blijft waardoor in die periode bijstand geen gevolgen heeft voor het verblijfsrecht.4
Voorts is in 2013 van 70 EU-burgers het rechtmatig verblijf beëindigd vanwege het veroorzaken van overlast en het niet voldoen aan een of meerdere voorwaarden voor verblijf van de richtlijn vrij verkeer.
Van 170 EU-burgers is het rechtmatig verblijf beëindigd vanwege het niet voldoen aan een of meerdere voorwaarden voor verblijf van de richtlijn vrij verkeer.
In 2013 zijn 360 EU-burgers aantoonbaar uit Nederland vertrokken, 340 daarvan zijn gedwongen vertrokken.5 Dit zijn niet allemaal dezelfde EU-burgers van wie de IND in 2013 het rechtmatig verblijf heeft beëindigd. Dat komt doordat tussen de beslissing om het rechtmatig verblijf van een EU-burger te beëindigen en het onherroepelijk worden van die beslissing een tijdsverloop zit. Bovendien houden niet alle beslissingen stand in bezwaar en beroep. Pas na het onherroepelijk worden van de beslissing kan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) het vertrekproces starten.
Kunt u aangeven welke nationaliteiten de betreffende EU-onderdanen hebben en de gronden op basis waarvan het verblijfsrecht is ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
De top vijf nationaliteiten van EU-burgers van wie het rechtmatig verblijf is beëindigd vanwege openbare orde feiten is als volgt: Roemenië, Polen, Spanje, Litouwen, Bulgarije.
De top vijf nationaliteiten van EU-burgers van wie het rechtmatig verblijf is beëindigd vanwege een onevenredig beroep op de bijstand is als volgt: Bulgarije Polen, Roemenië, Verenigd Koninkrijk, Portugal.
Hoe verklaart u het gegeven dat België in 2012 van 2507 EU-burgers het verblijfsrecht heeft ingetrokken, terwijl dat in Nederland in slechts 590 zaken is gebeurd?
Doordat gegevens over het verlenen van bijstandsuitkeringen in België centraal worden bijgehouden en die gegevens, voorzover het EU-burgers betreft, geautomatiseerd aan de federale Dienst Vreemdelingenzaken worden verstrekt, heeft men in België een geautomatiseerd gegevensbestand van de EU-burgers die minstens drie maanden een bijstandsuitkering ontvangen. Zo kan de Dienst Vreemdelingenzaken bij de gehele populatie EU-burgers die minstens drie maanden een bijstandsuitkering ontvangen, nagaan of er sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. Dit leidt in de praktijk tot meer verblijfsbeëindigingen dan in Nederland.
Nederland kent een andere werkwijze. De IND ontvangt meldingen over het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan EU-burgers afzonderlijk per GSD. Die meldingen verlopen niet geautomatiseerd. Zodra de IND een melding over het verstrekken van een bijstandsuitkering van een GSD ontvangt, onderzoekt de IND of sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. Of het verschil in aantallen verblijfsbeëindigingen van EU-burgers die een onredelijk beroep op de bijstand doen tussen België en Nederland valt te verklaren door de verschillende werkwijzen valt niet met zekerheid te zeggen.
Met de Kamer ben ik overigens van mening dat zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat EU-burgers een onredelijk beroep op het sociale bijstandstelsel doen. Daarom is de IND samen met de gemeenten Rotterdam en Vaals in oktober 2013 een pilot gestart waarbij voorafgaand aan een eventuele toekenning van een bijstandsaanvraag van een EU-burger, in specifieke gevallen eerst door de gemeente bij de IND wordt nagegaan of de bijstandsaanvraag gevolgen heeft voor het rechtmatig verblijf van de aanvrager. Met specifieke gevallen wordt bedoeld situaties waarin de gemeente eraan twijfelt of het verblijfsrecht van de bijstandsgerechtigde EU-burger in stand kan blijven nu er een beroep op de bijstand is gedaan. Deze werkwijze zal zo mogelijk dit jaar nog wettelijk worden verankerd en vervolgens landelijk worden toegepast.
Bent u bereid om in navolging van België het aantal uitzettingen van EU-burgers ten opzichte van 2012 op korte termijn minimaal te verviervoudigen en bij iedere EU-onderdaan te bekijken of aan het inkomensvereiste en het openbare orde vereiste wordt voldaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Fritsma en Van Vliet van 26 februari 2013 reeds heeft aangegeven, is in 2012 gestart met een aangescherpt beleid ten aanzien van EU-burgers die niet voldoende middelen hebben, om te voorkomen dat zij een beroep doen op het sociale bijstandsstelsel.6 Het gaat hierbij zowel om overlastgevende EU-burgers als om EU-burgers die een onredelijk beroep op de bijstand doen. Het aanpakken van EU-burgers die een onredelijk beroep op de bijstand doen, overlast veroorzaken of openbare orde feiten plegen, was en is een prioriteit van dit kabinet. De inspanningen ten aanzien van die groepen EU-burgers hebben geresulteerd in 650 verblijfsbeëindigingen in 2013 en, zoals ik bij antwoord twee heb aangegeven, kan dat aantal nog oplopen. Het huidige beleid werpt zijn vruchten af en wordt daarom voortgezet.