Het Wob-verzoek dat het lid Omtzigt bij de regeling van werkzaamheden van de Tweede Kamer op 28 mei 2014 heeft gedaan |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Wob-verzoek dat bij de regeling van werkzaamheden van 28 mei 2014 in de Kamer is gedaan?
Is uw antwoord in de brief van 11 juni 2014 over de «Evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG» een weigering om de documenten, die in deze Wob-procedure gevraagd zijn, beschikbaar te stellen?
Indien het geen weigering betreft, wanneer zult u dan een besluit op basis van de Wob nemen?
Indien het een weigering betreft, waarom heeft u mij dan niet als eerste het besluit ter hand gesteld en dit niet aan mij gericht?
Kunt u deze vragen met zeer grote spoed beantwoorden en het Wob-besluit met spoed nemen, omdat het expliciet de bedoeling is deze documenten te betrekken bij het plenaire debat in de Kamer over de evaluatie van de accijnsverhogingen?
Mogelijke leveringsproblemen van preferente geneesmiddelen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er nog steeds leveringsproblemen zouden zijn met preferente geneesmiddelen?1
Ja, ik heb het bericht gelezen. Uit een analyse van Farmanco, de databank waarin het Laboratorium der Nederlandse Apothekers (LNA) leveringsproblemen registreert, blijkt dat van de tekorten in Nederland over de periode 2004–2011 het in 65% van de gevallen specialtés en in 35% van de gevallen generica betroffen.
Deelt u nog steeds de mening dat preferentiebeleid leidt tot lagere kosten bij geneesmiddelen en dat dit de totale kosten van de zorg verlaagt?
Ja. Het preferentiebeleid is een effectief instrument van de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars kunnen zelf beslissen of zij dit instrument inzetten. Ik ben me ervan bewust dat naast de evidente voordelen van het preferentiebeleid er ook enkele nadelen vastzitten aan het preferentiebeleid. Over de problemen hebben de partijen in het Bestuurlijk Overleg Farmacie gesproken en hebben zij afspraken gemaakt om de nadelen van het preferentiebeleid te verminderen (zie de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 8 april 2014, Kamerstukken II 2013–2014, 29 477, nr. 284).
Deelt u voorts de mening dat patiënten zo min mogelijk hinder moeten ervaren bij het verkrijgen van preferente geneesmiddelen?
Ja. Apothekers en ziekenhuisapothekers verrichten grote inspanningen om hun patiënten toch van de juiste middelen te voorzien. Ik heb tot dusver geen signalen van patiënten of patiëntenverenigingen ontvangen over opgelopen schade bij patiënten. Het is echter ook niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een direct risico vormt voor de patiënt en gezondheidsschade tot gevolg heeft. Uit de gegevens van Farmanco blijkt dat er bij geneesmiddelen-tekorten in de meeste gevallen substitutie met een ander middel mogelijk is of dat er een therapeutisch alternatief beschikbaar is. Bij 1% van de geneesmiddelen-tekorten is een dergelijke oplossing niet voorhanden.
Kent u de reden waarom preferente geneesmiddelen soms minder goed verkrijgbaar zijn? Is dit met niet-preferente merkloze geneesmiddelen anders gesteld? Zo ja, waar ligt het verschil tussen preferente middelen en niet preferente middelen en bij wie ligt de oorzaak (groothandel, leverancier, apotheek)?
De oorzaken van het niet beschikbaar zijn van preferente middelen en niet-preferente merkloze geneesmiddelen zijn heel divers. Productieproblemen, de beschikbaarheid van grondstoffen, logistieke problemen maar ook economische motieven spelen hierin een belangrijke rol. Uit cijfers van Farmanco over de periode 2004–2011 blijkt dat slechts 1% van de tijdelijke tekorten direct te wijten is aan economische factoren.
Bij wie de verantwoordelijkheid ligt van het tekort hangt af van de reden van het niet beschikbaar zijn van het (preferente) geneesmiddel. Volgens de cijfers van Farmanco over de periode 2004–2011 liggen de oorzaken van tijdelijke tekorten grotendeels bij de fabrikanten vanwege productieproblemen.
Deelt u voorts de mening dat artikel 36, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet farmaceutische groothandels verplicht voldoende voorraad van geneesmiddelen aan te houden? Geldt deze plicht ook voor preferente geneesmiddelen?
Ja. Dat betekent echter niet dat elke farmaceutische groothandel volledig gesorteerd moet zijn en elk geneesmiddel op voorraad moet houden.
Deelt u bovendien de mening dat artikel 36, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet zou moeten voorkomen dat er geneesmiddelentekorten bestaan? Wie is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de verplichting in artikel 36, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet?
Ik deel deze mening voor zover in de Geneesmiddelenwet is opgenomen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verantwoordelijk is voor het toezicht en handhaving. Het voorkomen van geneesmiddelentekorten door de farmaceutische groothandel is niet altijd mogelijk gezien de veelvoud aan oorzaken van tekorten. Deze oorzaken strekken vaak uit tot buiten de invloedsfeer van de farmaceutische groothandel. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als verstrekker van vergunningen aan groothandels en als toezichthouder op de uitvoering van de Geneesmiddelenwet opdracht te geven groothandels te toetsen, en zo nodig handhavend op te treden, zodat er wel voldoende voorraad van verzekerde geneesmiddelen (preferente middelen) is? Zo nee, waarom niet?
Ter verduidelijking: de IGZ verstrekt geen farmaceutische vergunningen, dat doet het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG). Ik zal de IGZ geen opdracht geven groothandels te toetsen op het punt van voldoende voorraad omdat de IGZ in haar toezicht op groothandels dit punt al sinds enige tijd standaard meeneemt en er geen verplichting voor groothandels is om volledig gesorteerd te zijn. Zie het antwoord op vraag 5.
Seksueel geweld tegen (Dalit) vrouwen in India |
|
Harry van Bommel (SP), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de grote media-aandacht over de groepsverkrachting en dood van twee Dalit meisjes in de Indiase deelstaat Uttar Pradesh1 en de recente brochure «Dalit-vrouwen Rechteloos – Slachtoffers van seksueel geweld eisen hun rechten op» van FNV Mondiaal en de Landelijke India Werkgroep, die de aard, ernst, omvang en oorzaken van dit grote maatschappelijke probleem, maar ook het verzet daartegen, beschrijft?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de rapporten over India en Bangladesh van de Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen, waarin onder meer geconstateerd wordt dat kastendiscriminatie een belangrijke oorzaak is van geweld die van generatie op generatie doorgaat en Dalit vrouwen «veroordeelt tot een leven van uitsluiting, marginalisering en achterstelling op elk gebied»» en hen veelvuldig het slachtoffer maakt van gedwongen arbeid en vormen van moderne slavernij?3
Ja.
Welke stappen heeft u inmiddels ondernomen om aandacht te vragen voor de zorgelijke positie van Dalit vrouwen en meisjes die gediscrimineerd worden op basis van hun kaste en die lijden aan verschillende vormen van (seksueel) geweld? Welke inspanningen bent u verder van plan op dit gebied te ondernemen?
Tijdens het gesprek met mijn Indiase collega en marge van de Foreign Ministers Meeting in New Delhi op 11 november 2013 spraken wij uitgebreid over de positie van Dalits. Tijdens recente consultaties werd door de Secretaris Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gruwelijke incident in Uttar Pradesh opgebracht.
Bent u in dit verband bereid om tijdens de 26ste sessie van de VN Mensenrechtenraad kastendiscriminatie en het straffeloze seksueel geweld tegen Dalit vrouwen aan de orde te stellen tijdens de Interactieve Dialoog met de Speciale Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen, de interactieve dialoog met de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en de jaarlijkse eendaagse discussie over vrouwenrechten?
Nederland heeft tijdens de interactieve dialoog met de Speciale Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen aandacht gevraagd voor de positie van gemarginaliseerde groepen en meervoudige discriminatie.
Bent u bereid om tijdens deze dialogen om extra maatregelen te vragen tegen de meervoudige discriminatie van en het geweld tegen Dalit vrouwen, zowel in India als in Bangladesh, waaronder een versterking van het rechtssysteem in beide landen om de grootschalige schending van deze mensenrechten effectiever te bestrijden?
De Indiase president, President Pranab Mukherjee, heeft op 9 juni jl. een beleid van zero tolerance aangekondigd voor wat betreft geweld tegen vrouwen, inclusief een hervorming van het wettelijk kader en toezicht op de implementatie daarvan. De recent aangetreden premier Modi heeft op 11 juni jl. in zijn eerste speech voor het parlement deze lijn onderstreept. Zowel multilateraal, via de EU als in bilaterale dialogen blijft Nederland aandacht vragen voor de aanpak van geweld tegen vrouwen. Tijdens de komende zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zal Nederland samen met Frankrijk, wederom een resolutie tegen geweld tegen vrouwen indienen.
Bent u bereid om het Side Event over «geweld tegen vrouwen en meisjes van door kastediscriminatie getroffen gemeenschappen» georganiseerd door o.m. Human Rights Watch en het International Dalit Solidarity Network – met Hoge Commissaris voor Mensenrechten Navi Pillay als key-note speaker – te «co-sponsoren» en u tijdens dit Side Event over het onderwerp uit te spreken?
Tot nog toe hebben twee Europese landen toegezegd het evenement te zullen co-sponsoren. Om de effectiviteit van dit evenement te vergroten is het van belang dat niet alleen Europese landen dit evenement co-sponsoren», maar juist ook landen uit andere delen van de wereld. Co-sponsoring van Nederland heeft op dit moment dus geen toegevoegde waarde.
Bent u bereid het onderwerp (seksueel) geweld tegen (Dalit) vrouwen in uw bilaterale contacten met de Indiase regering aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 17 juni 2014, wanneer de VN Rapporteur Rashida Manjoo haar rapporten presenteert?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Een dader van een gewelddadige overval die vrij komt door een blunder van de politie |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Dader gewelddadige overval juwelier vrij na blunder politie» en «Overval: geen 10 jaar cel maar vrijspraak»?1 2
Ja.
Klopt het dat de gewelddadige overvaller uit genoemde berichten in hoger beroep is vrijgesproken omdat er te weinig bewijs is dat hij bij de overval betrokken was en komt dit omdat cruciale camerabeelden van de getuigenverhoren zijn verdwenen? Zo ja, hoe is het mogelijk dat deze camerabeelden zijn zoekgeraakt en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze camerabeelden weer worden gevonden zodat deze gewelddadige overvaller door middel van herziening ten nadele alsnog kan worden berecht?
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat uit beveiligingscamera’s in de juwelierszaak blijkt dat de overval door drie mannen is gepleegd. Twee mannen hebben bekend dat zij dit hebben gedaan en zijn hiervoor in 2010 onherroepelijk veroordeeld. Zij hebben verklaard dat de derde verdachte niet bij de overval betrokken is geweest. Hij heeft dat zelf ook altijd ontkend. Op 10 juni 2014 heeft het Hof Den Haag deze derde verdachte vrijgesproken vanwege onvoldoende bewijs.3 Het feit dat het beeldmateriaal van het verhoor van een getuige niet geheel compleet is speelde daarbij blijkens het arrest geen enkele rol.
Het dossier bevat naast aanwijzingen dat de verdachte de derde overvaller was – aanwijzingen waarbij het Hof kanttekeningen plaatst – ook contra-indicaties. Alles afwegende concludeert het Hof daarom dat er onvoldoende bewijs is om wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte betrokken was bij de overval.
Worden bewijsstukken voorzien van een track-and-trace-systeem zodat deze niet meer kunnen verdwijnen? Zo nee, ziet u mogelijkheden hiertoe? Zo nee, waarom niet?
Sporen die door de forensische opsporing op de plaats delict worden verzameld, worden voorzien van een uniek nummer, een sporenidentificatienummer (SIN). Elk bewijsstuk houdt dit unieke nummer door de hele strafrechtsketen heen. Dit Track & Trace-systeem zorgt ervoor dat sporen binnen het NFI worden geregistreerd en geeft de mogelijkheid om sporen fysiek te volgen.
Overige bewijsstukken worden niet van een dergelijk nummer voorzien. Voor bewijsstukken die niet geregeld worden overgedragen, is een dergelijk systeem ook niet nodig.
Deelt u de mening dat het vreselijk is dat dit echtpaar de dader nu weer tegen het lijf kan lopen omdat hij aan zijn straf ontkomt? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
In deze zaak is het Hof Den Haag tot een andere beoordeling van het beschikbare bewijsmateriaal gekomen dan het Openbaar Ministerie. Er is geen sprake van een blunder. Aangezien de verdachte is vrijgesproken kan deze niet als dader worden aangemerkt.
Deelt u de mening dat het echtpaar eigenlijk een schadevergoeding voor deze blunder verdient en niet de gewelddadige overvaller (wanneer hij schadevergoeding vraagt voor de tijd doorgebracht in detentie)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “EU berispt Nederland om belastingregels bedrijven” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU berispt Nederland om belastingregels bedrijven»?1
Ja.
Gaat u uitvoering geven aan de oproep die Eurocommissaris Semeta deed tijdens de toelichting op de landenspecifieke aanbevelingen aan onder andere Nederland om meer te doen ter bestrijding van agressieve belastingplanning? Zo ja, hoe en binnen welke termijn?
Ik heb kennisgenomen van wat er tijdens de bedoelde persconferentie is gezegd.
In het Commission Staff working paper dat door de Commissie is gepubliceerd tegelijk met de aanbevelingen van de Raad aan Nederland, wordt melding gemaakt van het verschijnsel dat omvangrijke financiële stromen over Nederland lopen. Zoals ik in mijn brieven aan uw kamer van 17 januari en 30 augustus 2013 heb geschreven is dit voor het kabinet geen nieuw feit. In de genoemde brief van 30 augustus heeft het kabinet maatregelen aangekondigd om onbedoeld gebruik van het Nederlandse verdragennetwerk tegen te gaan. In de aanbevelingen van de Raad wordt een deel van die maatregelen ook genoemd. In de aanbevelingen lees ik niet dat Nederland te weinig zou doen in de strijd tegen agressieve belastingplanning.
Bij verschillende gelegenheden heb ik laten weten dat Nederland actief meewerkt aan internationale initiatieven om internationale belastingontwijking te bestrijden.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van een woordvoerder van de Europese Commissie dat het een «kwestie van tijd» is voor de waarschuwingen over het belastingklimaat in de landenspecifieke aanbevelingen worden opgenomen?2 Ziet u hierin aanleiding om voorzorgsmaatregelen te treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de gevolgen voor de internationale reputatie van Nederland dat ons land in de context van belastingontwijking door een Eurocommissaris in hetzelfde rijtje wordt genoemd als Malta, Cyprus en Ierland?
Het meest relevante gegeven voor de internationale reputatie van Nederland is de feitelijke regelgeving, de uitvoering daarvan en de mate waarin Nederland meewerkt bij internationale initiatieven om belastingontwijking te bestrijden. Zoals ik vaker heb gezegd past de Nederlandse regelgeving volledig binnen internationaal aanvaarde uitgangspunten, is de uitvoerig ervan gedegen en betrouwbaar en werkt Nederland actief mee in internationale initiatieven.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Eurocommissaris Semeta dat de afhankelijkheid van «kortzichtige» fiscale regelingen om multinationals aan te trekken, op den duur een bedreiging vormt voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën?3
Ik deel die mening. Het kan niet ontkend worden dat investeringen door internationale bedrijven in Nederland onmisbaar zijn en dat de fiscaliteit een van de factoren is die bepalen of Nederland aantrekkelijk is voor die investeringen. Het is kortzichtig om pogingen te doen om met de fiscaliteit uitsluitend zeer mobiele activiteiten of op een kunstmatige wijze belastinggrondslag aan te trekken. Daar is het Nederlandse fiscale beleid dan ook niet op gericht.
Kunt u uiteenzetten hoe de overheidsinkomsten uit de vennootschapsbelasting zich de afgelopen twintig jaar ontwikkeld hebben? Hoe duidt u deze ontwikkeling in relatie tot houdbare overheidsfinanciën?
Zoals ik in mijn brief aan uw kamer van 25 april 20144 heb geschreven, heeft mijn ambtsvoorganger tijdens het VAO over het SEO-onderzoek en de aanpak van belastingparadijzen op 18 december 2013 toegezegd voor het meireces een brief aan uw Kamer te zullen sturen over de vraag wat de sterke daling van overheidsinkomsten uit de vennootschapsbelasting heeft veroorzaakt.5De analyse van de terugloop van deze vpb-inkomsten is op dit moment nog niet gereed. Zo spoedig mogelijk na het zomerreces zal ik deze brief naar uw Kamer sturen.
Is er naar aanleiding van de vragen die de Europese Commissie aan Nederland heeft gesteld over belastingafspraken (tax rulings) die gemaakt worden met grote multinationals, inmiddels een formele onderzoeksprocedure gestart?4
De Europese Commissie heeft in haar persbericht van 11 juni 2014 bekend gemaakt dat er een formele onderzoeksprocedure wordt ingeleid naar mogelijke staatssteun in een APA (Advance Pricing Agreeement) met Starbucks Manufacturing EMEA BV. De Nederlandse regering is daarvan officieel in kennis gesteld bij de brief van de Europese Commissie van 12 juni 2014 C(2014)3626. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd7.
Het feit dat de Commissie bij de opening van de formele onderzoeksprocedure uitspreek dat zij, gelet op het vooronderzoek, niet verwacht dat er systematische onregelmatigheden zitten in de wijze waarop de Belastingdienst deze APA’s afgeeft, ondersteunt overigens mijn antwoord op vraag 4.
Heeft het kabinet zijn ambtenaren in Brussel al opdracht gegeven om in het Coreper het Nederlandse standpunt ten opzichte van een register van uiteindelijk belanghebbenden aan te passen, gezien de motie Klaver (Kamerstuk 21 501-20, nr. 847) op dit punt?
De afgelopen maanden is intensief onderhandeld in de Raad van Ministers over een gemeenschappelijk standpunt van de Raad met betrekking tot een vierde anti-witwasrichtlijn. De uiteindelijke tekst met betrekking tot informatie over uiteindelijk belanghebbenden (UBO-informatie) is een zorgvuldig afgewogen tekst waarin wordt voorgeschreven dat UBO-informatie gehouden moet worden op een specifieke locatie («specific location»). Als voorbeeld van een dergelijke specifieke locatie wordt genoemd een openbaar centraal bedrijvenregister («a public and central company registry») of data opvraagsystemen («data retrieval systems»). Nederland heeft deze tekst gesteund in de onderhandelingen.
Het bericht ‘Dutch aerospace company Fokker hit with $21 million fine in sanctions case’ |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dutch aerospace company Fokker hit with $ 21 million fine in sanctions case»?1
Ja.
Bent u door de Amerikaanse autoriteiten gekend in deze zaak? Zo ja, op welke punten en met welk resultaat?
Ja, de Amerikaanse overheid heeft in haar onderzoek rechtshulpverzoeken ingediend en de Nederlandse overheid heeft daaraan in overleg met Fokker Services BV medewerking verleend.
Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse moederbedrijf Fokker Technologies Holding BV op enige wijze betrokken of faciliterend is geweest bij de levering van goederen door haar Amerikaanse dochteronderneming aan Iran, Soedan en Birma? Zo ja, hoe heeft u dit vast weten te stellen? Zo niet, op welke wijze is het moederbedrijf betrokken en wat zijn hier mogelijk de consequenties van?
De overtredingen van de Amerikaanse sanctiewetgeving zouden hebben plaatsgevonden tussen 2005 en 2010 en Fokker Services BV was in die periode nog een werkmaatschappij van Stork BV. Het huidige moederbedrijf Fokker Technologies Holding BV bestond ten tijde van de overtredingen nog niet. Van belang is dat Fokker Services BV de overtreding van de Amerikaanse sancties zelf aanhangig heeft gemaakt bij de Amerikaanse autoriteiten via een «voluntary self disclosure» en volledig heeft meegewerkt bij het daaropvolgende onderzoek.
Deelt u de analyse van de Amerikaanse autoriteiten dat het bedrijf Fokker Amerikaanse handelsrestricties voor de levering van goederen aan Iran, Soedan en Birma bewust heeft ontweken («worked around»)? Heeft u aanwijzingen dat dit kan wijzen op een bredere strategie van het bedrijf om internationale sancties ten aanzien van handel met betreffende landen te ontwijken?
De rechter moet nog over de deal oordelen. De voorlopige schikking behelst de betaling van US$ 10,5 miljoen aan het Office of Foreign Assets Control (OFAC) en het Bureau of Industry & Security (BIS) van het Amerikaanse ministerie van Economische Zaken om de aansprakelijkheid voor de overtredingen af te kopen en de betaling van US$ 10,5 miljoen aan het U.S. Attorney’s Office for the District of Columbia (USAO) van het Amerikaanse ministerie van Justitie om tot een «deferred prosecution agreement», i.c. tot het vermijden van rechtsvervolging te komen.
In het bericht van OFAC over de schikking2 wordt gesteld dat Fokker Services BV bewust betrokken was bij de overtredingen van de Amerikaanse sanctiewetgeving en daarmee significante schade heeft veroorzaakt aan de doelstellingen van de sancties op Iran en Soedan. Het bericht vermeldt echter ook dat Fokker Services BV geen historie met OFAC heeft, volledige medewerking aan het onderzoek heeft verleend en robuuste maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen.
Uit die nuancering in de OFAC-informatie maak ik op dat de Amerikaanse autoriteiten tot de conclusie zijn gekomen dat de overtredingen geen onderdeel van een bredere strategie van het bedrijf vormden en ik heb geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen, te meer omdat Fokker Services BV zelf de Amerikaanse autoriteiten heeft benaderd en zowel naar hen als naar de Nederlandse autoriteiten volstrekt transparant is geweest.
Heeft u contact opgenomen met het Nederlandse moederbedrijf Fokker Technologies Holding BV over deze zaak? Zo ja, wat was de uitkomst van uw overleg?
Fokker Services BV heeft door de jaren heen regelmatig contact met de Nederlandse overheid gehad over de «voluntary self disclosure» in de Verenigde Staten en het daarop volgende onderzoek van de Amerikaanse autoriteiten. Zo ook toen de schikking bekend werd gemaakt. Fokker Services BV zocht dat contact steeds om de Nederlandse overheid op de hoogte te houden en heeft niet om een Nederlandse interventie bij Amerikaanse autoriteiten gevraagd.
Een door terrorisme-experts verwachte aanslag |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe gevaarlijk zijn naar Delft teruggekeerde Syriëgangers»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de uitlating van een terrorisme-expert die aangeeft dat het ondoenlijk is de hele groep uit Syrië teruggekeerde jihadisten in de gaten te houden? Kan een antwoord worden gegeven in relatie tot de bewering van het kabinet dat iedere teruggekeerde Syriëganger in beeld is en wordt gevolgd?
Het is onacceptabel dat Nederlandse ingezetenen deelnemen aan deze jihadistische beweging en de gewelddadige jihadistische strijd ongeacht waar ze plaatsvindt of gaat plaatsvinden. Zoals recentelijk verwoord in mijn brief Integrale aanpak jihadisme2, worden alle beschikbare middelen aangewend om uitreis met dit doel te verhinderen, risico’s van elke terugkeerder weg te nemen en het werven van nieuwe aanhang tegen te gaan.
De aandacht voor de uit Syrië teruggekeerde jihadgangers is bij de relevante diensten groot. De AIVD constateert al een aantal jaren dat er in Nederland radicale moslims zijn met jihadistische aspiraties, die uitreizen naar strijdgebieden en dat zij bij terugkeer een risico vormen. In 2013 is dit aantal sterk toegenomen. Het onderzoek naar deze jihadgangers heeft bij de AIVD dan ook de hoogste prioriteit. Zo maakt de AIVD een inschatting van de dreiging van elke onderkende jihadganger. Door verschuiving van capaciteit binnen de dienst, is voor dit onderzoek extra capaciteit vrijgemaakt. Aanvullend beziet het Openbaar Ministerie of strafrechtelijke vervolging van Nederlandse deelnemers aan de jihad mogelijk is. Parallel hieraan worden in de relevante gemeenten maatwerkinterventies afgesproken in multidisciplinaire casus-overleggen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak gekozen met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen. Daarbij staat voorop: alleen resultaat telt.
Wat is uw oordeel over de verwachting van terrorisme-experts dat het een kwestie van tijd is voordat er opnieuw, na de moordpartij in een Joods museum in Brussel, een aanslag wordt gepleegd?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het, gezien de visie van terrorismedeskundigen, geen tijd in te zetten op het middel van administratieve detentie teneinde zeker te zijn dat iedereen werkelijk in beeld is? Zo nee, met welke maatregelen zullen de ernstige zorgen van de terrorisme-experts worden weggenomen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, acht ik het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding op dit moment niet noodzakelijk. Het Openbaar Ministerie (OM) beschikt reeds over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is het is mogelijk een persoon bij verdenking van een terroristische misdrijf in bewaring te stellen, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast kunnen diverse bestuurlijke instrumenten ingezet worden, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het bevriezen van financiële tegoeden.
Het bericht dat woningcorporatie WoningNet Holland Rijnland sinds 1 mei 2014 alle informatie uitsluitend per e-mail laat verlopen |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend, dat woningcorporatie WoningNet Holland Rijnland sinds 1 mei 2014 alle informatie uitsluitend per e-mail laat verlopen?1
Ja, dit is mij bekend
Is een woningcorporatie gerechtigd de inschrijving te laten vervallen van woningzoekenden die niet over een e-mailadres beschikken?
Corporaties zijn op grond van de regelgeving niet verplicht om op een bepaalde wijze met hun huurders en woningzoekenden te communiceren. Hieronder valt ook de wijze van inschrijven als woningzoekende. Het is in het belang van corporaties, dat zij hun communicatie op een zo’n transparant en toegankelijk mogelijke wijze inrichten.
De vereniging Holland Rijnland Wonen (bestaande uit 19 corporaties in 15 gemeenten) is verantwoordelijk voor de uitvoering van de regionale Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2013, welke afspraken in een convenant zijn vastgelegd en waarbij gekozen is voor digitale uitvoering via WoningNet Holland Rijnland. Op grond van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland dient de woningzoekende zijn inschrijving jaarlijks te verlengen bij gebreke waarvan zijn inschrijving vervalt. De corporaties hebben alle woningzoekenden (dus ook degenen die al ingeschreven zijn) per brief verzocht zich bij WoningNet Holland Rijnland digitaal in te schrijven.
Woningzoekenden die niet beschikken over een computer kunnen op de kantoren van de corporaties worden ondersteund bij hun inschrijving. Op basis van de informatie van de woningcorporaties kunnen woningzoekenden zonder mailadres ook via familie of vrienden een inschrijving doen. Tenslotte is een vangnet gecreëerd voor woningzoekenden die bijvoorbeeld voor langere tijd elders verblijven en niet in de gelegenheid zijn om zich nu op de website WoningnetHollandRijnland.nl in te schrijven, zodat hun inschrijvingsduur behouden blijft. Hiermee wordt voorkomen dat woningzoekenden die niet over een mailadres beschikken zich niet meer zouden kunnen inschrijven.
Hoe verhoudt het beleid van woningcorporatie WoningNet Holland Rijnland zich tot het overheidsbeleid inzake digitale dienstverlening? Op welke wijze wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt «aandacht voor die mensen die (nog) minder digivaardig zijn»?
Digitalisering van dienstverlening strookt met het overheidsbeleid. Doelstelling van het regeerakkoord is dat mensen in 2017 digitaal zaken kunnen doen met de overheid. De wens in de maatschappij om digitale diensten af te kunnen nemen is groot.
Steeds minder mensen willen langs de klassieke communicatiekanalen diensten afnemen. Uit onderzoek van het TNS Nipo uit 2013 dat de Nationale ombudsman heeft laten uitvoeren, blijkt dat slechts 4% van de respondenten nog per brief wil communiceren met de overheid. Daarbij neemt de voorkeur voor baliecontacten af van 36% tot 31%.
Voor mensen die minder digivaardig zijn adviseert WoningNet Holland Rijnland via haar berichtgeving mensen zonder computer of e-mailadres om hulp te vragen van familie of vrienden. Is dat niet mogelijk, dan kunnen zij langs gaan bij een corporatie in hun woonplaats. Die helpt dan bij het inloggen en zoeken van woningen.
Dit advies en de wijze van ondersteuning kan adequaat zijn voor de mensen die niet digitaal vaardig zijn. De corporatie is zelf verantwoordelijk voor hun dienstverlening en de wijze waarop zij ondersteuning bieden aan mensen die moeite hebben met het digitale kanaal. Hebben mensen klachten over de woonruimteverdeling, dan kunnen zij terecht bij de regionale klachtcommissies voor woonruimteverdeling.
Deelt u de mening, dat er voor degene die verplicht wordt een computer aan te schaffen of ten minste een computercursus te volgen geen sprake is van «aanzienlijk minder administratieve lasten voor burgers», zoals een van de doelstellingen van het regeringsbeleid is?
Administratieve lasten zijn de kosten in tijd en geld voor het voldoen aan verplichtingen die een overheid oplegt. Dat is in dezen niet het geval.
Digitalisering kan een bijdrage leveren aan vermindering van administratieve lasten en doet dat ook in het grotere geheel van toegenomen email verkeer, minder postzegels, minder tijd met het lopen naar de brievenbus. Voor mensen die niet kunnen heeft de woningcorporatie een vangnet en niet de verplichting van cursus of aanschaf computer.
Digitaal zakendoen kan een aanzienlijke besparing opleveren aan zowel de kant van de burger als van het bedrijf.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen, dat digitale dienstverlening wordt verbeterd, terwijl de toegankelijkheid van dienstverlening gegarandeerd blijft voor mensen die (nog) minder digivaardig zijn?
Voor de antwoorden hierop verwijs ik graag naar de kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport «De burger gaat digitaal» van de Nationale ombudsman die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 28 februari jongstleden aan de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken heb gestuurd (bijlage bij TK 26 643, nr. 306).
De demonstratie die op 1 juni plaatsvond op het Rembrandtveld in Almelo tegen de plaatsing van het herdenkingsmonument voor de Armeense genocide op het privé terrein van de Armeens Apostolische Kerk in Almelo |
|
Harry van Bommel (SP), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de demonstratie die op 1 juni plaatsvond op het Rembrandtveld in Almelo tegen de plaatsing van het herdenkingsmonument voor de Armeense genocide op het privé terrein van de Armeens Apostolische Kerk in Almelo?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er gratis busvervoer geregeld was voor deelnemers via de aan Diyanet (Turkse ministerie van godsdienstzaken) verbonden moskeeën (deze moskeeën maken ook gebruik van in Turkije opgeleide en door Turkije betaalde imams)?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Turkse Consul-Generaal in Rotterdam mensen bij zich geroepen heeft en gelast heeft deel te nemen aan de demonstratie?)2
Deze berichtgeving is het kabinet bekend, maar deze was niet te verifiëren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ter gelegenheid van de opening van het herdenkingsmonument een preek vanuit de Diyanet tegen het herdenkingsmonument onder (de aan Diyanet verbonden) moskeeën in Nederland is verspreid en dat deze in die moskeeën bij het «vrijdagmiddag gebed» diende te worden voorgelezen?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat bij de demonstratie de slogan «Karabag ermeniye mezar olacak» – vertaald: «Karabach zal het graf van de Armeniër worden» geschreeuwd werd door de organisatie en luidkeels meerdere keren herhaald werd door het aanwezige publiek?4
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er bij deze demonstratie Ottomaanse legermuziek gespeeld werd, de zogenaamde Mehter Marsi door de groep Mehter ekibi met alle daarbij horende traditionele kleding, instrumenten en uitrusting, terwijl de Armeense genocide juist plaatsvond in het Ottomaanse rijk?5
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat meerdere demonstraties en een petitie tegen het monument ter herdenking van de Armeense genocide georganiseerd zijn door de UETD, een tak van de regerende AK-partij van premier Erdogan van Turkije?6
De UETD heeft wel steun uitgesproken voor deze activiteiten, maar het valt niet te bevestigen dat de UETD de demonstratie en petitie heeft georganiseerd.
Wat vindt u van het feit dat een organisatie als het «Turks Museum Nederland» politiek stelling neemt tegen het Armeense genocide monument en dit doet met onder andere de verhulde dreiging van handelssancties? Past dit bij de rol van dit museum?7
Het is aan het museum om te bepalen of het in deze stelling neemt.
Is er via de diplomatieke vertegenwoordiging van Turkije opheldering gevraagd bij Nederlandse autoriteiten over de vergunning die verleend is voor de bouw van het Armeense genocidemonument (indien en voor zover hier overigens vergunningen voor nodig zijn)? Zo ja, wat is er gevraagd en in welke context? Welk antwoord hebben de Nederlandse autoriteiten gegeven?
De Turkse autoriteiten hebben desgevraagd de verzekering gekregen dat de gebruikelijke procedures zijn gevolgd. Verder heeft de Turkse consul contact opgenomen met de burgemeester van Almelo om de Turkse zienswijze op het monument kenbaar te maken. De burgemeester heeft hier kennis van genomen en in reactie hierop haar zienswijze en wettelijke rol toegelicht.
Kunt u de vergunning die is afgegeven voor het protest in Almelo, publiceren?
Voor het houden van een demonstratie is in Nederland geen vergunning vereist, maar slechts een melding. De burgemeester van Almelo heeft laten weten dat deze melding heeft plaatsgevonden, inclusief het voornemen een podium te plaatsen. Het spelen van een Mehter Marsi was in de melding niet genoemd. De bevestiging van de melding is voor iedereen bij de gemeente Almelo in te zien. Het is niet aan mij om dit document te publiceren.
Wat was het doel van de demonstratie? Heeft de organisatie van te voren een melding gedaan van alle relevante zaken, zoals het podium en het feit dat er een Mehter Marsi gespeeld zou worden?
Zie antwoord vraag 10.
Bestaat er voor het Openbaar Ministerie aanleiding om onderzoek te doen naar de gebruikte teksten zoals "Karabag ermeniye mezar olacak» en andere beledigende en opruiende teksten en ontkenning van de Armeense genocide?8
Het OM heeft een aangifte van discriminatie en belediging ontvangen en deze wordt op dit moment beoordeeld.
Wilt u deze episode meenemen in het onderzoek naar parallelle gemeenschappen dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft toegezegd?9
Het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegde onderzoek naar parallelle gemeenschappen in Nederland zal in september worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Aan dat onderzoek kunnen geen nieuwe onderwerpen worden toegevoegd. Wel maakt Diyanet Nederland in algemene zin onderdeel uit van het onderzoek.
Wat vindt u van het feit dat
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat de contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland louter op basis van vrijwilligheid mogen plaatsvinden. Het is aan Nederlanders van Turkse afkomst zelf om te bepalen in welke mate zij contacten met de Turkse overheid of hieraan verwante instellingen willen onderhouden.
De demonstranten hebben gebruik gemaakt van het recht op vrijheid van demonstratie.
Nederland heeft de Turkse autoriteiten erop gewezen dat de kwestie van de Armeense genocide gevoelig ligt en Turkije opgeroepen verantwoordelijk om te gaan met deze situatie.
Bent u voornemens hierover in gesprek te gaan met de Turkse autoriteiten en zo ja, welke boodschap zult u hen dan overbrengen? Zo nee, vindt u dan wenselijk dat dit zich herhaalt?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is uw mening en stellingname over de inmenging van de Turkse overheid in de uitgevoerde demonstraties en de druk die de Turkse overheid heeft geleverd op de Nederlands-Turkse Diaspora gemeenschappen, inclusief moskeeën, stichtingen en verenigingen, om deze demonstratie te organiseren?
Het kabinet is van mening dat de gebruikte leuzen tijdens de demonstratie in Almelo niet bijdragen aan een oplossing van deze kwestie. Zie verder de antwoorden op vragen 14 en 15.
Bent u bereid deze bevindingen en bovengenoemde stellingname te bespreken met uw ambtsgenoot in Turkije en met de vertegenwoordiging van de Turkse regering in Nederland?
Zie antwoord vraag 16.
Is het kabinet, met name de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Veiligheid en Justitie, bereid afstand te nemen van de aard en de toon van de demonstratie en tevens de gebruikte leuzen publiekelijk te veroordelen?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht dat Slowakije het homohuwelijk uitsluit |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slowakije sluit homohuwelijk uit»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze stap van het Slowaakse parlement een stap terug in de tijd betekent en deelt u de teleurstelling over deze grondwetswijziging die het huwelijk voorbehoudt tussen man en vrouw?
Dat Slowakije het huwelijk definieert als exclusief tussen man en vrouw is niet nieuw; dat was reeds een bepaling in het Slowaaks burgerlijk wetboek. Dat de bepaling uit het burgerlijk wetboek nu ook is opgenomen in de grondwet, is zondermeer een teleurstelling. Hoewel er materieel niets wijzigt voelt het als een stap terug voor de gelijke rechten voor LHBT in Slowakije; zeker na een paar goede ontwikkelingen in de afgelopen jaren (zoals de organisatie van «Pride Marches»).
Deelt u de opvatting dat het uitsluiten van een huwelijk tussen twee mensen van hetzelfde geslacht in strijd is met de Europese waarden, normen, en mensenrechten en dus zeer onwenselijk is?
Zoals in het «Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie» is vastgelegd, wordt het recht te huwen gewaarborgd via nationale wetten (artikel2. Niettemin betreurt Nederland de gang van zaken in Slowakije. Nederland wijst discriminatie op elke grond af en blijft actief opkomen voor de gelijke rechten van LHBT-personen. Nederland beroept zich daarbij op artikel 21 van het EU Handvest, waarin staat dat «elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden is».
Bent u bereid de Slowaakse regering aan te spreken op de grondwetswijziging en uw afkeuring hierover bij de Slowaakse regering kenbaar te maken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Buitenlandse Zaken zal in een aankomende ontmoeting met de Slowaakse Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse zorgen uitspreken over de stigmatiserende werking van dit soort maatregelen en blijven aandringen op de bevordering van gelijke rechten voor LHBT.
Bent u bereid te onderzoeken wat de toenemende homofobie in Europese lidstaten betekent voor de erkenning van in Nederland gesloten homohuwelijken in andere lidstaten en de Tweede Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Als gezegd valt de huwelijkswetgeving in Europa onder de bevoegdheid van de lidstaten.
Bent u bereid de Tweede Kamer een overzicht te sturen waarin per Europese lidstaat kort wordt beschreven welke ontwikkelingen er plaatsvinden betreffende LHBT-rechten en het oordeel van de regering daaromtrent?2
Berichten met betrekking tot de beëindiging van de treinkaping bij De Punt |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «FBI ging uit van liquidatie Molukkers bij treinkaping» en «Hoe de FBI de mariniers van De Punt verleidde»?1
Ja.
Worden de in beide berichten genoemde informatie en de achterliggende archiefstukken betrokken bij het onderzoek dat u op dit moment laat uitvoeren naar de beëindiging van de kaping bij De Punt?
Ja.
Waren deze informatie dan wel archiefstukken u al eerder bekend? Zo nee, acht u het mogelijk dat er zich nog meer tot nu toe onbekende archiefstukken in binnenlandse of buitenlandse archieven bevinden? Hoe gaat u er voor zorgen dat alle relevante informatie bij het genoemde onderzoek wordt betrokken?
De werkgroep die het onderzoek uitvoert heeft mij bericht dat de informatie, voor zover voor het onderzoek van belang, haar bekend was. Zoals ik uw Kamer heb laten weten bij brief van 1 april 20142 heb ik drie externe deskundigen verzocht het werk van de werkgroep te beoordelen op zorgvuldigheid en volledigheid. De wijze waarop daaraan uitvoering is gegeven, wordt bij de aanbieding van het rapport van de werkgroep verantwoord.
Mogelijke bedreiging en poging tot omkoping van een eilandsraadslid op Bonaire |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wanneer start een onderzoek naar aanleiding van de aangifte van het eilandsraadslid Santana van Bonaire over bedreiging met een revolver en poging tot omkoping met 120.000 dollar door een «zakenman» uit Curacao?1
De politie heeft in opdracht van het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan naar aanleiding van de aangifte van het eilandsraadslid Santana van Bonaire over bedreiging met een revolver. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt onvoldoende steun voor deze aangifte.
Het Openbaar Ministerie heeft mij daarnaast gemeld dat het vooralsnog geen aanwijzing heeft dat het vermeende bedrag, genoemd in de aangifte, de heer Santana had moeten aanzetten tot het ten val brengen van het bestuurscollege. Nader onderzoek naar deze aangifte van poging tot omkoping is daarom niet verricht.
Klopt het dat deze Curaçaose zakenman «Yoyo Willems» op deze manier het bestuur van Bonaire wilde laten vallen, omdat dit bestuur hem weigerde overheidsopdrachten te verlenen en papieren te geven die nodig zijn om subsidie aan te vragen in Nederland?
Aangezien het onderzoek tot dusver geen aanleiding heeft gegeven verder te onderzoeken of sprake is geweest van strafbare feiten, kan ik deze vraag niet beantwoorden.
Bent u bereid te onderzoeken welke politici op Bonaire geld of andere diensten hebben ontvangen van deze «zakenman»?
Het Openbaar Ministerie heeft geen andere signalen van mogelijk strafbare financiële transacties of dienstverlening door de genoemde persoon in relatie tot politici of politieke partijen. Daarom is het niet voornemens een strafrechtelijk onderzoek naar dergelijke financiering of dienstverlening in te stellen.
In de Wet financiering politieke partijen worden geen regels gesteld voor de politieke partijen in Caribisch Nederland. Deze wet biedt dan ook geen aanknopingspunt voor een onderzoek naar de financiering van politieke partijen op Bonaire.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de financiering van politici en politieke partijen op Bonaire?
Zie antwoord vraag 3.
Welke middelen zet u in om, lopende het onderzoek, de veiligheid van de heer Santana te garanderen?
De verantwoordelijkheid voor beveiligingsmaatregelen van lokale politieke ambtsdragers is een lokale verantwoordelijkheid. Om het lokale bevoegde gezag te ondersteunen bij de uitvoering van deze verantwoordelijkheid is een handreiking opgesteld door de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en kan desgewenst nader worden geadviseerd.
In verband met de veiligheid van betrokkene doe ik geen uitspraken over eventuele veiligheidsmaatregelen die in deze zaak zijn genomen.
De uitkering voor voormalig politici |
|
Paul Ulenbelt , Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel voormalig politieke ambtsdragers zijn er die een uitkering ontvangen in het kader van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (Appa)? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap?1
De uitvoering van de Appa is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. In principe is het bestuursorgaan waar de politieke ambtsdrager werkzaam is geweest, verantwoordelijk voor de Appa-uitkering. Indien betrokkene bij diverse bestuursorganen politiek actief is geweest, heeft hij of zij in principe recht op een Appa-uitkering ten laste van elk van die bestuursorganen afzonderlijk. Het Ministerie van BZK houdt niet bij hoeveel Appa-uitkeringen er zijn bij provincies, gemeenten en/of waterschappen.
Wat betreft de Appa-uitkeringen ten laste van het Rijk en de Staten-Generaal heeft het Ministerie van BZK een uitvoeringscontract afgesloten, mede namens de Staten-Generaal. Dit contract omvat de uitvoering van de Appa voor voormalige bewindspersonen, leden van de Tweede Kamer, voorzitters van de Eerste Kamer, Rijksvertegenwoordigers BES, (substituut) Nationale Ombudsmannen, waarnemend commissarissen van de Koning, waarnemend burgemeesters en herindelingsburgemeesters.
Ik kan u van hen aangeven hoeveel er in december 2013 aanspraak konden maken op een Appa-uitkering en hoeveel er daadwerkelijk een uitkering ontvingen (de aantallen fluctueren over het jaar gezien). Dat onderscheid tussen aanspraak en uitkering is van belang omdat een aanspraak niet altijd tot uitkering komt. In het jaar 2013 is ongeveer 40 procent van de Appa uitkeringsrechten op nihil gesteld in verband met neveninkomsten.
Bij waarnemers is van belang te weten dat hun Appa-uitkering 1:1 gekoppeld is aan de duur van de waarneming; in tegenstelling tot de reguliere Appa-gerechtigden, wordt geen rekening gehouden met eerdere Appa-diensttijd.
Aanspraak
Uitkering
Ministers/Staatssecretarissen
33
19
Tweede Kamerleden
123
67
Wnd cdK/wnd burgemeester/ herindelingsburgemeesters
33
21
Zijn er verschillen tussen regio’s waar te nemen? Kunt u voor wethouders, burgemeesters, gedeputeerden en commissarissen van de Koning per provincie aangeven hoeveel voormalig politiek ambtsdragers een uitkering ontvangen in het kader van de Appa?
In de rapportages die ik ontvang uit hoofde van het onder antwoord 1 genoemde uitvoeringscontract wordt niet onderscheiden naar regio of provincie.
Zoals in antwoord 1 aangegeven, kan ik niet voor wethouders, burgemeesters, gedeputeerden en commissarissen van de Koning per provincie aangeven hoeveel voormalig politiek ambtsdragers een uitkering ontvangen in het kader van de Appa.
Kunt u aangeven per categorie politiek ambtsdrager hoe lang het duurt voordat zij werk hebben gevonden? In hoeveel gevallen vinden zij binnen drie maanden na aftreden werk? In hoeveel gevallen ontvangen zij voor de maximale duur een uitkering in het kader van de Appa?
Wat betreft de uitvoering van de sollicitatieplicht voor Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen (het centrale niveau), is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brieven van 6 maart 2012, kenmerk 2012–0000104093, en van 18 april 2013, kenmerk 2013 0000231673. De eerstgenoemde brief betrof een evaluatie over de uitvoering in het eerste jaar (de periode november 2010 tot en met december 2011), de tweede over die in 2012.
Een vergelijkbare evaluatie over het jaar 2013 ten aanzien van deze categorie is in ambtelijke voorbereiding. Het streven is erop gericht deze laatste evaluatie in de maand juli 2014 naar de Tweede Kamer te sturen. In het najaar van 2014 zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van een bredere evaluatie die ook de decentrale politieke ambtsdragers betreft.
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, is het nu mogelijk om u te informeren over de periode november 2010 tot en met 31 december 2012. Voor het jaar 2013 verwijs ik naar mijn binnenkort naar de Tweede Kamer te zenden evaluatie.
Uit genoemde evaluaties blijkt het volgende ten aanzien van de periode november 2010 tot en met 31 december 2012.
In 2011 zijn er van de vijftien personen vijf succesvol gere-integreerd: vier in een politiek ambt en één via een gestarte eigen onderneming. Hierdoor is de uitkering verminderd tot nihil. Geen van hen is na deze succesvolle re-integratie teruggevallen in de uitkering. Van één andere persoon is de Appa-uitkering in 2011 beëindigd vanwege het einde van de uitkeringsduur. De negen andere uitkeringsgerechtigden zaten in 2011 in de werkgerichte fase. Van deze negen zijn er twee in de eerste maanden van 2012 zodanig gere-integreerd dat hun Appa-uitkering tot nihil kon worden teruggebracht.
In 2012 was de gemiddelde duur van de uitkering tot plaatsing in een duurzame functie voor Kamerleden 145 dagen; voor waarnemend burgemeesters en de herindelingsburgemeesters 254 dagen. Voor bewindspersonen zijn er over 2012 geen cijfers, aangezien op hen nog niet de sollicitatieplicht van toepassing was.
Hoeveel voormalig politiek ambtsdragers zijn er (uitgesplitst naar geheel of gedeeltelijk) vrij gesteld van de sollicitatieplicht? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Een Appa-uitkeringsgerechtigde kan op grond van de Appa om vier redenen zijn vrijgesteld van de sollicitatieplicht: betrokkene valt onder het overgangsrecht, ontvangt geen uitkering meer vanwege nieuwe inkomsten anders dan uit een politiek ambt, ontvangt nieuwe inkomsten uit politiek ambt tot een bedrag van 70% of meer van de uitkering of heeft een Appa-uitkering op grond van invaliditeit.
Aan het ministerie wordt gerapporteerd wie er onder de sollicitatieplicht vallen. Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het ministerie gesloten uitvoeringscontract vallen, kan ik melden dat er op 31 december 2013 70 uitkeringsgerechtigden onder de sollicitatieplicht vielen. Dat waren 44 Kamerleden, 11 bewindspersonen en 15 in de categorie waarnemend commissaris, waarnemend burgemeester of herindelingsburgemeester. De overigen zijn daarvan dus vrijgesteld om de genoemde redenen. Dat zijn in december 2013 dus 79 Kamerleden geweest, 22 bewindspersonen en 18 personen die voormalig waarnemend commissaris, waarnemend burgemeester of herindelingsburgemeester zijn.
Hoeveel geld ontvingen voormalig politiek ambtsdragers in totaal in het kader van de Appa in 2011, 2012 en 2013? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, zijn de totaalbedragen per jaar van de Appa-uitkeringen als volgt:
2011
2012
2013
Ministers/Staatssecretarissen
630.626,57
499.163,42
910.519,06
Tweede Kamerleden
4.391.818,33
3.933.631,39
4.055.116,43
Wnd cdK/wnd burgemeester/herindelingsburgemeesters
976.667,25
750.851,92
1.049.474,41
Overigens zij opgemerkt dat deze uitkeringsbedragen over het jaar gezien nogal fluctueren doordat er uitkeringen worden beëindigd, verminderingen worden toegepast als gevolg van wijzigingen in uitkeringspercentage of in verband met neveninkomsten, danwel nabetalingen of terugvorderingen plaatsvinden.
Wat betreft de reden van vrijstelling verwijs ik naar antwoord 4.
Kunt u toelichten in hoeverre de sollicitatieplicht wordt gehandhaafd door de verschillende bestuursorganen die hiermee belast zijn? Houden de verschillende bestuursorganen zich aan de verplichting om elke drie maanden het sollicitatieproces te evalueren?
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, geldt dat de handhaving van de sollicitatieplicht een belangrijk onderdeel is van de uitvoering door de door het Ministerie ingeschakelde uitvoeringsorganisatie (Loyalis Maatwerk Administraties (LMA)) en het re-integratiebureau (Van Ede & Partners). Van Ede meldt elke drie maanden expliciet bij LMA of er sprake is geweest van bijstellingen van de re-integratieplannen. De consultants en de Appa-uitkeringsgerechtigden hebben vrijwel wekelijks contact.
In hoeveel gevallen werd een korting van 5 procent gedurende ten minste een maand opgelegd? Hoe vaak werd hierbij afgeweken van dit percentage en met welke motivatie gebeurde dat? Hoe vaak werd deze maatregel met 50 procent verhoogd vanwege recidive? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, blijkt uit eerder genoemde evaluaties dat er geen sancties zijn toegepast. Betrokkenen blijken actief in de uitvoering van het naar de persoon toegesneden re-integratieplan. Voor de situatie in het jaar 2013 verwijs ik naar mijn binnenkort naar de Tweede Kamer te zenden evaluatie.
Indien er sprake is van een vrijstelling van de sollicitatieplicht om de in antwoord 4 gegeven opgesomde redenen, kan er niet worden gesanctioneerd.
In hoeveel gevallen werd een korting van 25 procent gedurende ten minste vier maanden opgelegd? Hoe vaak werd hierbij afgeweken van dit percentage en met welke motivatie gebeurde dat? Hoe vaak werd deze maatregel met 50 procent verhoogd vanwege recidive? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe vaak wordt ervoor gekozen om geen planmatige begeleiding en ondersteuning op te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Sollicitatiebesluit maakt onderscheid tussen een vrijwillige planmatige begeleiding en een verplichte. Bij de eerste soort neemt de uitkeringsgerechtigde het initiatief; bij de tweede het re-integratiebedrijf en de uitvoeringsorganisatie. Tussen beide soorten ondersteuning bestaat een verschil in bekostiging. In de praktijk wordt dit onderscheid niet zo scherp gemaakt. In overleg met mijn ministerie gebeurt dat in ieder geval niet als de planmatige begeleiding plaatsvindt via het door mijn ministerie ingezette re-integratiebureau Van Ede. Een dergelijk verzoek om een planmatige begeleiding van betrokkene zelf wordt namelijk veelal ingediend in de eerste drie maanden na aftreden. De praktijk is om dan het gehele traject eerder te laten beginnen.
Het bericht dat kledingmerken nog steeds hongerloon betalen aan kledingarbeiders |
|
John Kerstens (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Loon naar werken: wat kledingmerken doen en laten voor een leefbaar loon», dat werd gepubliceerd door de Schone Kleren Campagne?1
Ja, dat rapport ken ik.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat van de in totaal 171 onderzochte kledingmerken geen enkel bedrijf een leefbaar loon betaalt aan de mensen die kleding maken voor deze merken?
Ik zie dit rapport als een aansporing voor voortgaande aandacht voor dit onderwerp. Het realiseren van leefbare lonen in een toeleveringsketen is een gecompliceerd traject, dat sinds 2011 in de OESO richtlijnen wordt geborgd. Uit het onderzoek van de Schone Kleren Campagne blijkt dat meer dan de helft van de onderzochte merken leefbaar loon in hun gedragscode heeft opgenomen. 21 merken hebben geloofwaardige stappen gezet richting het realiseren van een leefbaar loon. Deze ontwikkelingen zijn hoopvol, zo blijkt ook uit de inzet van de branches in het nationale actieplan textielsector.
Bent u het eens met de conclusie uit het rapport dat het merendeel van de onderzochte bedrijven (150 van de 171) onvoldoende stappen zet om leefbaar loon een realiteit te maken voor de kledingarbeiders? Zo ja, op welke wijze gaat u met de bedrijven samenwerken om te stimuleren dat hiertoe maatregelen worden genomen?
Het rapport geeft aan dat geen van de onderzochte bedrijven op dit moment leefbaar loon in de betrokken toeleveringsketen betaalt. Dit is teleurstellend, maar helaas geen nieuws. Het thema leefbaar loon is relatief nieuw en staat pas sinds de herziening van de OESO-richtlijnen steviger op de internationale agenda. De complexiteit van de textielketen, met de vele tussenhandelaren, verschillende inkopers bij eenzelfde fabriek, lage wettelijke minimumlonen en de vaak gebrekkige naleving van wetgeving in de productielanden, maakt het betalen van een leefbaar loon lastig om te realiseren. Voor een blijvende aanpak is de verhoging van het wettelijk minimumloon tot een leefbaar loon nodig, zodat er een gelijk speelveld ontstaat voor alle producenten en afnemers. Overheden en producten zijn echter afhoudend om een wettelijk minimum loon te verhogen met het oog op verlies van marktaandeel.
Het is van belang om per land een realistisch leefbaar loon vast te kunnen stellen. Op dit terrein neemt Nederland enkele initiatieven, zoals de door Nederland ondersteunde Wage Indicator. Vanuit keurmerken worden eveneens initiatieven ontwikkeld die ik met belangstelling volg. Totdat de wettelijke minimumlonen voldoende verhoogd zijn, kunnen kledingmerken via hun eigen proces bijdragen aan het realiseren van leefbare lonen, bijvoorbeeld door te experimenteren met de toepassing van de Loonladder van de Fair Wear Foundation, zoals H&M nu in enkele pilots doet.
Ik zet mij in voor versterking van dit proces. Op 26 november 2013 organiseerden Nederland en Duitsland de eerste European Living Wage Conference. Hieraan namen meer dan 200 personen deel, waarvan 60 procent uit het bedrijfsleven afkomstig, en met actieve betrokkenheid van de ILO, OESO, EU, vakbeweging, NGOs, en vanuit Bangladesh. In Berlijn werd een actieplan vastgesteld dat initiatieven en verantwoordelijkheden van verschillende actoren benoemt.2
Welke stappen moeten bedrijven volgens u zetten om er voor te zorgen dat de gedragscodes aangaande leefbaar loon, die meer dan de helft van de onderzochte bedrijven heeft onderschreven, ook in de praktijk te brengen? Op welke wijze kunt u hen daarbij ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke ambities aangaande leefbaar loon zijn opgenomen in het actieplan dat de Nederlandse kledingindustrie heeft afgesloten naar aanleiding van de gebeurtenissen in de kledingindustrie in Bangladesh? Wat is de stand van zaken aangaande de uitvoering van dit actieplan?
De Nederlandse brancheorganisaties (Modint, VGT en InRetail) hebben in hun Plan van Aanpak Nederlandse Textielsector uitgesproken voor een leefbaar loon. Uit het actieplan zijn 10 multi-stakeholder werkgroepen ontstaan waarvan één specifiek gericht op leefbaar loon.
Het Plan van Aanpak wil uiterlijk in 2020 in alle toeleveringsketens van de modemerken die het PvA hebben ondertekend een leefbaar loon realiseren. Er wordt ondermeer gekeken naar bevordering van de toepassing van de Loonladder van de Fair Wear Foundation (FWF). Deze ladder biedt bedrijven houvast bij de stapsgewijze realisatie van leefbaar loon in de toeleveringsketen en is ook toegankelijk voor bedrijven die niet lid zijn van de FWF.
Onlangs heeft de SER, in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een onderzoek naar MVO convenanten gepresenteerd. Een belangrijke uitkomst uit dat advies is de concretisering en haalbaarheidsindicatoren van de doelstellingen. Vanuit de brancheorganisaties begrijp ik dat hier momenteel hard aan wordt gewerkt binnen de multi-stakeholder werkgroepen van het PvA. Ik ben voornemens om met in achtneming van deze vorderingen een textielconvenant op te stellen.
Bent u voornemens in Europees verband, bijvoorbeeld tijdens de aankomende Handelsraad, aandacht te vragen voor leefbare lonen in de kledingindustrie? Zo ja, wat wordt uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Als follow-up voor de genoemde Europese conferentie wil ik mij, opnieuw samen met Duitsland en andere EU-lidstaten, inzetten voor een soortgelijke multi-stakeholder conferentie in Zuid-Oost Azië, gericht op de kledingindustrie. Deze suggestie heb ik onlangs, tijdens mijn bezoek aan Bangladesh in mei jl., bij de Bengaalse regering neergelegd.
Er bestaat geen twijfel dat medewerking van het internationale bedrijfsleven nodig is. Op dit moment werk ik met Duitsland een strategie uit om samen met andere Europese overheden hun modebedrijven te stimuleren bij het naleven van sociale standaarden in de toeleveringsketens, waaronder ook leefbare lonen. Tijdens het OESO Global Forum op 26 juni in Parijs zal ik het belang hiervan naar voren brengen. De aankomende Handelsraad is een goede gelegenheid dit verder te agenderen.
Het bericht dat Nederlandse bedrijven indirect betrokken zijn bij schendingen van de arbeidsrechten bij de bouw van faciliteiten voor het WK 2022 in Qatar |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Profundo dat in opdracht van FNV is uitgevoerd en waaruit blijkt dat verschillende Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen samenwerken met en investeren in internationale bedrijven die zich in Qatar schuldig maken aan schendingen van de arbeidsrechten bij de bouw van faciliteiten voor het WK 2022?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat grote financiële instellingen, zoals ING en ABN AMRO, en pensioenfondsen, waaronder ABP, PFZW, PME en PMT, investeren in bedrijven die betrokken zijn bij arbeidsrechtschendingen of risico lopen daarbij betrokken te raken?
De regering beschikt niet over dit soort informatie en kan derhalve geen uitspraken hierover doen.
Hoe beoordeelt u de reactie van de onderzochte instellingen en bedrijven zoals weergegeven in het rapport «WK voetbal 2022 in Qatar: Nederlandse investeringen in bij arbeidsrechtenschendingen betrokken bedrijven» (vanaf pagina 46)? Bent u bereid de instellingen en bedrijven te informeren over, en ondersteunen bij het voorkomen van (in)directe investeringen in Qatarese bedrijven die arbeidsrechten schenden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De zorg rondom de positie van arbeiders beperkt zich zoals bekend niet alleen tot Qatar, maar ook tot de andere landen in de Golfregio. Het is van belang dat deze problematiek niet alleen bilateraal, maar vooral ook breder in multilateraal verband op constructieve wijze wordt aangekaart. Nederland zal deze thematiek op de agenda houden van relevante internationale organisaties als de ILO. Ook wordt van bedrijven «due diligence» verwacht conform de OESO richtlijnen. Zoals blijkt uit het rapport nemen Nederlandse financiële instellingen hun eigen verantwoordelijkheid om de problematiek rond arbeiders in Qatar te adresseren. Concrete situaties kunnen voor nadere duiding aan een Nationaal Contact Punt van de OESO richtlijnen worden voorgelegd. In contacten met het bedrijfsleven alsook met investeerders die actief zijn in deze regio, kaart de regering de problematiek en de verantwoordelijkheden van bedrijven actief aan.
Deelt u de mening dat de Nederlandse bedrijven en financiële instellingen die investeren in bedrijven die arbeidsrechten schenden, hierop dienen te worden aangesproken door de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te doen en kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de schending van arbeidsrechten van de werknemers aan stadions voor het WK voetbal in Qatar in 2022 te bespreken met uw Qatarese collega? Zo ja, wanneer gaat u dit doen en bent u bereid de Kamer van dit contact verslag te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat in contact met de Qatarese autoriteiten over dit belangrijke onderwerp. Leden van het kabinet, inclusief de Minister van Buitenlandse Zaken, zullen in hun contacten met hun counterparts in Qatar deze problematiek blijven aankaarten. Ook de Nederlandse Ambassade in Doha voert regelmatig gesprekken met Qatarese autoriteiten en het bedrijfsleven over de situatie van veel arbeidsmigranten in het land. Nederland zal eveneens samen met internationale partners en bij voorkeur in ILO-verband blijven optrekken om de situatie in Qatar verder te helpen verbeteren. De Kamer zal ook in de toekomst over de Nederlandse inzet ter zake geïnformeerd blijven worden.
Welke voortgang kunt u melden in de eerder door het kabinet toegezegde inspanning om o.a. met NOC-NSF in overleg te gaan over de kwestie van de mensenrechten in relatie tot grote sportevenementen? Welke concrete resultaten heeft dit overleg tot nu toe opgeleverd?2
Welke concrete resultaten hebben de eerder door het kabinet toegezegde inspanningen in internationaal verband, met name de EU en de ILO, tot nu toe opgeleverd om te komen tot een sterkere koppeling tussen de naleving van mensenrechtennormen enerzijds en de toekenning en organisatie van grote sportevenementen anderzijds?
Op 21 november 2013 heeft het kabinet een brief, mede-ondertekend door 23 EU-lidstaten, verstuurd aan de Europees Commissaris van Onderwijs, Cultuur, Meertaligheid en Jeugdzaken Vassiliou inzake respect voor mensenrechten bij grote sportevenementen (zie TK 2013–2014, 21 501-34, nr. 220, d.d. 21 november 2013). De Europese Commissie wordt opgeroepen voorstellen te doen. De Commissie heeft hier positief op gereageerd (zie TK 2013–2014, 21 501-34, nr. 228, d.d. 21 mei jl). Respect voor mensenrechten en sportevenementen is opgenomen in het nieuwe EU Werkplan voor Sport (2014–2017).
Er is ook regelmatig contact met de International Labour Organization (ILO) over de arbeidsmigrantenproblematiek in de regio. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 8 oktober 2013 in bilateraal contact met de directeur-generaal van de ILO aangedrongen op een actieve rol van de ILO in Qatar. Daarnaast komt het onderwerp aan de orde in gesprekken op ambtelijk niveau. De ILO heeft inmiddels voorbereidingen getroffen om Qatar actief te kunnen ondersteunen.
De ILO Beheersraad heeft in maart 2014 twee rapporten over Qatar aangenomen: een rapport over inbreuken op het recht op vakvereniging en een rapport over niet-naleving van ILO verdrag 29 inzake gedwongen arbeid. De rapporten bevatten aanbevelingen voor beleidsaanpassingen. Qatar gaf in een reactie op de rapporten aan graag een samenwerkingsprogramma met de ILO aan te willen gaan en opvolging te zullen geven aan de aanbevelingen.
Tijdens de 103e Internationale Arbeidsconferentie werd de implementatie van Verdrag 81 over de arbeidsinspectie besproken en werden aanbevelingen aan Qatar gedaan. Ook is door enkele werknemersorganisaties een verzoek gedaan tot het instellen van een zogenaamde «commission of enquiry», die in Qatar kan nagaan of het land zich houdt aan zijn verplichtingen onder ILO-verdragen 29 en 81. De mogelijke oprichting van een dergelijke onderzoekscommissie zal tijdens de eerstvolgende Beheersraad van de ILO in november 2014 worden besproken.
Het kabinet zal zich ook in de toekomst blijven inzetten om grote sportevenementen als de Olympische Spelen en het wereldkampioenschap voetbal te gebruiken als opening om moeilijke onderwerpen, zoals mensenrechten, bespreekbaar te maken.
Het tekort aan woningen voor ex-asielzoekers |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het tekort aan woningen voor ex-asielzoekers?1
Ja.
Hoe zijn de huidige regels omtrent de huisvesting van ex-asielzoekers met een verblijfsstatus en een partner met een zelfstandige woonruimte? Mogen zij bij hen intrekken en vanaf wanneer?
Er zijn geen belemmeringen voor een vergunninghouder (een asielzoeker die een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet heeft ontvangen) om, nadat hij of zij een verblijfsdocument heeft ontvangen, bij een al gehuisveste partner te gaan wonen. Zodra de vergunninghouder aangeeft bij de partner te willen wonen, wordt deze hierin gefaciliteerd. In uw voorstel zie ik dan ook geen oplossing voor de in het artikel vermelde tekort aan woningen voor de huisvesting van vergunninghouders.
Zou een deel van het huisvestingsprobleem mogelijk weggenomen kunnen worden door deze regeling aan te passen en toe te staan dat ex-asielzoekers met een partner – indien zij dit beiden willen – direct na het verkrijgen van een verblijfsstatus bij de partner mogen intrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijke voordelen van dit voorstel? Zo ja, welke? Zo nee, welke nadelen kleven er volgens u dan aan?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u vertrouwen heeft in een dergelijke maatregel overweegt u dan deze in te voeren en zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat ontbreken GSM dekking levens kan kosten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Man overleden na mislukte reanimatie Lattrop, AED-meldingen komen niet aan»?1
Ja.
Heeft u een overzicht van hoeveel SMS-berichten met betrekking tot AED-meldingen niet aankomen?
Deze informatie is per incident beschikbaar. Wat betreft het genoemde voorval zijn 21 sms-berichten uitgestuurd. In één van die 21 gevallen heeft de vrijwilliger in kwestie geen sms-bericht ontvangen omdat zijn telefoon uit stond.
De Nederlandse en Duitse ambulances waren zeer snel ter plaatse. De netwerken en protocollen hebben goed gefunctioneerd. Van falende dekking was geen sprake. Ook de burgeralarmering is normaal verlopen.
De reanimatie-vrijwilligers betreuren dat in de media feiten en
omstandigheden over de ware toedracht ontbreken.
Welke inzet pleegt u om situaties als niet aankomende AED-meldingen te voorkomen?
Na een 112-melding van een slachtoffer met een hartstilstand zorgt de regionale meldkamer Ambulancezorg er voor dat burgerhulpverleners die aangesloten zijn bij het AED-netwerk gealarmeerd worden via een sms-alert. De burgerhulpverleners kunnen snel ter plaatse zijn en direct beginnen met de reanimatie.
De verantwoordelijkheid voor aanschaf en onderhoud van het AED-netwerk is belegd op lokaal niveau bij gemeenten, bedrijven, organisaties etc.
Het niet aankomen van een sms-alert kan niet te allen tijde worden voorkomen. Echter, gezien de hoge dekking van het mobiele netwerk in Nederland en de hoeveelheid vrijwilligers die gealarmeerd worden bij één incident loopt het in de praktijk goed.
Heeft u inzicht in het aantal afgebroken mobiele gesprekken in Nederland door slechte verbindingen?
Dergelijke informatie heb ik niet beschikbaar.
Kunt u aangeven welk percentage berichten van NL Alert (test van maandag 2 juni 2014) niet zijn aangekomen?
Nee. Sms-diensten werken met bestanden van deelnemers die zich zelf hebben aangemeld. De providers kunnen terugkoppelen bij hoeveel deelnemers de sms daadwerkelijk is afgeleverd. NL-Alert werkt op basis van een andere techniek, namelijk «cell broadcasting». Namen en telefoonnummers zijn niet nodig voor de ontvangst van een NL-Alert bericht en blijven zowel voor de overheid als voor de telecomproviders onbekend. Hiermee is de privacy van burgers gewaarborgd. Voor de ontvangst van een NL-Alert bericht is het noodzakelijk dat het toestel verbonden is met het eigen netwerk en dat het toestel juist staat ingesteld voor de ontvangst van cell broadcastberichten.
Zoals ik reeds heb geantwoord op de vragen van de leden Geurts en Van Toorenburg (beiden CDA) van 18 februari 2014 over de GSM-ontvangst-enquête van het CDA Zaltbommel (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, aanhangselnummer 1582), vind ik het van belang dat burgers in Nederland bij een noodsituatie directe informatie kunnen ontvangen. Dat kan langs meerdere wegen: NL-Alert, het waarschuwings- en alarmeringssysteem (de sirene), calamiteitenzenders, www.crisis.nl en sociale media.
Kunt u aangeven wat het alternatieve handelingsperspectief is voor iemand die zonder mobiel bereik in een noodsituatie verkeert? Op welke manier zult u dit onder de aandacht brengen van betrokkenen?
Er zijn afspraken gemaakt over het onderling overnemen van 112-noodoproepen door de providers. Wanneer een mobiele telefoon zich buiten bereik van het eigen netwerk bevindt, zal bij een 112-oproep daarom automatisch één van de andere beschikbare netwerken gebruikt worden. Als geen van de providers mobiele dekking biedt in een bepaald gebied is het advies om daar waar mogelijk 112 met een vaste lijn te bellen.
In het najaar van 2013 is het handelingsperspectief voor burgers wanneer zij 112 niet kunnen bereiken via een landelijke campagne onder de aandacht gebracht. Het handelingsperspectief wordt structureel gecommuniceerd op de websites van de verschillende hulpdiensten en op de website van de Rijksoverheid (subpagina 112). Op dit moment wordt bekeken op welke manier het handelingsperspectief daarnaast op structurele wijze actief bij burgers onder de aandacht kan worden gebracht.
Kunt u het alternatieve handelingsperspectief schetsen van een echtpaar dat bijvoorbeeld op de Veluwe loopt, waarbij de man een acute hartstilstand krijgt en de vrouw nergens een persoon/huis in de omgeving ziet? Wat raadt u haar aan te doen als er geen mobiele bereikbaarheid is?
Bewoners van gebieden waar sprake is van verminderde dekking in en om de woning wordt geadviseerd om met een vaste lijn 112 te bellen. In dit geschetste voorbeeld is het echter aan te bevelen om het slachtoffer niet alleen te laten, indien mogelijk eerste hulp (reanimatie) te verlenen en hulp in de omgeving proberen te krijgen. Het handelingsperspectief is afhankelijk van de situatie en niet overal toepasbaar.
Kunt u het alternatieve handelingsperspectief schetsen als een voorbijganger een afgelegen huis/boerderij in de grensstreek in brand ziet staan en vermoedt dat er nog mensen aanwezig zijn? Wat dient hij/zij te doen als er geen mobiele bereikbaarheid is?
Wanneer een voorbijganger een noodsituatie constateert is het zaak om zo snel mogelijk het alarmnummer 112 te bellen. Wanneer het niet mogelijk is om met een mobiele telefoon contact te krijgen met 112, is het aan te raden in de buurt op zoek te gaan naar een vast toestel om de hulpverleningsdiensten te bellen en/of anderen te alarmeren en indien mogelijk vast met hulpverlening te starten.
Wat zijn de kosten om tot een landelijke dekking van 99% of 100% te komen van het mobiele netwerk en wat zijn de meeropbrengsten van de extra telefoongesprekken?
Ook het kabinet hecht belang aan een goede dekking in Nederland. Zoals ik reeds heb geantwoord op de vragen van de leden Wolbert en Oosenbrug (PvdA) van 7 april 2014 over de mobiele bereikbaarheid van 112 in het grensgebied (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, aanhangselnummer 2025) heeft Nederland in relatie tot andere landen een uitzonderlijk hoge dekking. Operators werken continu om hun netwerken te verbeteren. Welke keuzes zij daarin maken is een aangelegenheid van marktpartijen. Dit is ook conform de wens van uw Kamer.
Realisatie van een 100% dekkend netwerk is niet mogelijk. Er zullen altijd plaatsen zijn waar geen sprake is van mobiele dekking zoals in parkeerkelders, goed geïsoleerde huizen en bosrijke gebieden. Elke lokale situatie kent eigen uitdagingen en mogelijkheden en onmogelijkheden. De ervaren dekking kan ook veranderen onder invloed van weersomstandigheden en seizoensomstandigheden, zoals begroeiing in lente en zomer. Ook het merk en type mobiel toestel maakt dat de ervaren bereikbaarheid varieert.
Wat de werkelijke kosten of investeringen zijn voor het verzorgen van volledige mobiele dekking in een bepaald gebied is zeer afhankelijk van lokale omstandigheden zoals de afstand tot elektriciteitsnet, hoge gebouwen in de buurt etc. Maar ook de beschikbaarheid van betaalbare grond, het kunnen verkrijgen van bouwvergunningen en instemming van bijvoorbeeld een Welstandscommissie spelen een rol. Een uitspraak over de kosten van het verzorgen van meer of volledige mobiele dekking in bepaalde gebieden kan dan ook niet worden gedaan.
Naar aanleiding van de eerder gestelde Kamervragen over mobiele dekking in relatie tot 112, is reeds toegezegd dat het ministerie van Economische Zaken een onderzoek zal laten doen naar de mobiele dekking in relatie tot de mobiele bereikbaarheid van 112. Ik wacht graag de uitkomsten van dit onderzoek af alvorens uitspraken te doen over een eventueel vervolg.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de dekking een heel stuk dichter bij 100% komt te liggen dan dat nu het geval is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u een kaart toesturen met de dekking van de mobiele netwerken?
Kaarten die een beeld geven van de dekking van mobiele netwerken in Nederland zijn algemeen beschikbaar, onder andere op websites van de verschillende operators. Zie: http://www.coveragechecker.nl/ en
De getoonde dekkingskaarten zijn slechts indicatief. Zoals ik hierboven al aangaf kan de ervaren dekking variëren.
Voldoen alle mobiele providers aan de in de licentie genoemde dekkingen? Kunt u aangeven welke dekking ze moeten hebben onder welke licentie en welke dekking ze nu hebben?
In de huidige frequentievergunningen die gelden tot 2030 zijn géén dekkingseisen opgenomen. Dekkingseisen passen niet in een beleid dat toetreding van nieuwkomers stimuleert. Conform de wens van uw Kamer is het beleid er op gericht om toetreders toegang te geven tot de telecommunicatiemarkt. Dit staat eveneens in de Nota Frequentiebeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 095, nr. 188), de strategische nota mobiele communicatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 095, nr. 264) en past binnen het Europese regelgevende beleidskader.
De frequentievergunningen kennen wel ingebruiknameverplichtingen, de verplichting om de vergunning daadwerkelijk in gebruik te nemen. De verplichtingen treden in fases in werking, dat wil zeggen dat de eerste verplichtingen twee jaar na verlening van de vergunning ingaan en dat de volgende verplichtingen vijf jaar na verlening van de vergunning ingaan. De (oude) UMTS-vergunningen (3G) in de 2100 MHz band zijn niet geveild in de multibandveiling van 2012 en vallen onder het regime van de thans in gebruik zijnde oude vergunningsvoorwaarden.
Vergunningen zijn in te zien via:
De hoge advieskosten van zorgorganisatie Fundis |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de boete die zorgorganisatie Fundis heeft gekregen van bijna een kwart miljoen euro door het zorgkantoor, vanwege tekortkomingen in haar beleid?1
Van een boete is geen sprake. Er is sprake van een voorgenomen tariefkorting. Het betreffende zorgkantoor heeft na een materiële controle gemeend dat op enkele onderdelen niet voldaan werd aan de materiële eisen. De voorlopige conclusie van het zorgkantoor is dat het zorgkantoor het bedrag van € 243.306,30 in mindering wenst te brengen op de nacalculatie 2013.
Fundis heeft als gevolg van de voorlopige conclusie van het zorgkantoor aanvullende documentatie aangeleverd om het tegendeel te bewijzen. Op dit moment zijn Fundis en het zorgkantoor nog met elkaar in gesprek over deze casus. Er is nog geen definitieve conclusie over (de hoogte van) de eventuele tariefkorting.
In deze casus komt naar voren dat het betreffende zorgkantoor zijn controletaak serieus heeft genomen en maatregelen durft te nemen. Dit vind ik een goede zaak. Over de oorzaak of hoogte van de tariefskorting heb ik geen oordeel.
Kunt u aangeven welke tekortkomingen reden waren om deze op te leggen? Hoe oordeelt u over de tekortkomingen?
Het betreffende zorgkantoor constateert tekortkomingen op het gebied van schriftelijke dan wel digitale procesverantwoording van de geleverde zorg.
Het oordeel over eventuele tekortkomingen van een zorgaanbieder is primair aan het betreffende zorgkantoor, de NZa en bij tekortkomingen in de kwaliteit van de zorg aan de IGZ.
Welk zorgkantoor heeft deze boete opgelegd, en hoe oordelen de andere 5 zorgkantoren die zorg hebben gecontracteerd bij Fundis?
Zorgkantoor Achmea heeft de voorlopige tariefkorting opgelegd aan Fundis. De andere zorgkantoren hebben – voor zover nu bekend – op basis van hun eigen materiële controles geen reden gezien om een tariefkorting aan Fundis op te leggen.
Is bekend of de andere zorgkantoren ook een boete dreigen op te leggen aan Fundis vanwege tekortkomingen in hun beleid? Zo ja, om welk bedrag gaat dit? Zo nee, wat is het beleid van de andere 5 zorgkantoren als het gaat om de tekortkomingen in het beleid van Fundis?
Er is geen sprake van dat de andere zorgkantoren Fundis een tariefkorting op willen leggen. Ook de andere zorgkantoren voeren materiële controles uit bij gecontracteerde zorgaanbieders, zo ook bij Fundis. Zij volgen hierbij het opgestelde controleplan materiële controles. Dit controleplan kan per concessiehouder verschillen, maar dient in alle gevallen te voldoen aan de prestatiecriteria van de NZa voor alle concessiehouders.
Wat is uw oordeel over het bericht dat Fundis 376.000 euro betaald heeft aan externe advieskosten, waarvan de helft is opgegaan aan de plannen om het Langeland ziekenhuis over te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Fundis is een private organisatie. De verantwoordelijkheid van beslissingen van de inzet van financiële middelen ligt primair bij het bestuur van Fundis en bij de Raad van Toezicht. Dit moet mijns inziens passen bij de maatschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkelingen in de markt.
Vindt u het acceptabel dat zorgaanbieders zorggeld gebruiken voor dergelijke hoge advieskosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid uit te zoeken wat de consequenties zijn geweest voor de zorgverlening door Fundis? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat er consequenties zijn geweest voor de zorgverlening door Fundis.
Hoe is het mogelijk dat zowel de raad van bestuur als externe adviseurs niet hebben voorzien dat de investering in het Langeland ziekenhuis door de OR met succes zou worden aangevochten bij de Ondernemingskamer? Wat is uw oordeel hierover?2
Fundis is een private instelling die binnen de grenzen van de vigerende wet- en regelgeving zelfstandig bedrijfs-economische afwegingen kan maken. Daarbij beschikken verschillende belanghebbenden over mogelijkheden om hun belangen te behartigen en besluiten van de raad van bestuur te beïnvloeden. Gebleken is dat het voornemen om een fusie aan te gaan met het Langeland ziekenhuis door de Ondernemingsraad effectief is aangevochten. De Ondernemingsraad is door de Ondernemingskamer in het gelijk gesteld, omdat niet is voldaan aan de vooraf overeengekomen voorwaarden. Wat mij betreft moet er tegenover de positie van een Raad van Bestuur ook voldoende » tegenkracht» zijn in zorginstellingen (checks and balances). Zonder een inhoudelijk oordeel te willen vellen over deze specifieke casus, is de uitkomst uiteindelijk bepaald door een zorgvuldige weging van verschillende belangen.
Hoe duidt u het risico dat Fundis bereid was te nemen, voordat de rechter negatief oordeelde over de overname omdat Fundis «onvoldoende heeft zorggedragen voor de daadwerkelijke vervulling van die op papier overeengekomen, «risicomatigende» voorwaarden (toen Fundis op 15 november 2013 definitief tot participatie in LLZ besloot waren diverse van die voorwaarden immers niet vervuld en (kennelijk) ook welbewust onvervuld gelaten)? Vindt u het ook zorgelijk dat een zorginstelling zulke grote risico’s wil aangaan?
Er waren kennelijk voorwaarden opgesteld, waarvan de Ondernemingsraad en de Ondernemingskamer later concludeerden dat deze onvoldoende waren ingevuld.
Het is niet aan mij om te oordelen over de genomen belissingen van de Raad van Bestuur van Fundis.
Hoe verhoudt de toestemming van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de fusie en klaarblijkelijk ook van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zich tot het oordeel van de Ondernemingskamer? Is het niet zorgelijk dat de toezichthouders veel laconieker over de financiële risico’s oordeelden dan de rechter? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De zorgaanbieder Vierstroom (inmiddels Fundis) heeft in de zomer van 2013 het verzoek tot overname van het Langeland Ziekenhuis ingediend bij de ACM.
De ACM toetst de gevolgen voor de mededinging. Hierbij kijkt de ACM of er een economische machtspositie ontstaat. De NZa heeft in 2013 nog geen toestemming hoeven verlenen voor deze overname, omdat de zorgspecifieke fusietoets pas op 1 januari 2014 in werking is getreden. Per 1 januari 2014 toetst de NZa met name procedureel, namelijk of de stakeholders bij een fusie zijn betrokken, of het bestuur gemotiveerd op de inbreng van de stakeholders over de fusieplannen heeft gereageerd en of er door de fusie directe risico’s voor de bereikbaarheid van cruciale zorg ontstaan.
In december 2013 is de ondernemingsraad een procedure gestart voor de Ondernemingskamer met als gevolg dat de overname vooralsnog geen doorgang kan vinden. Het inschatten van financiële risico’s is de verantwoordelijkheid van het bestuur en de raad van toezicht. In het uiterste geval is het aan de rechter om een inhoudelijk onderdeel te vellen.
Hoeveel heeft de ontwikkeling en invoering van de nieuwe naam Fundis gekost? Vindt u dit acceptabele kosten voor een zorgorganisatie?4
Ik heb daar geen inzicht in. Fundis is een privaatrechtelijke organisatie met het recht om de naam en de organisatiestructuur aan te passen. Dit uiteraard passend bij de maatschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkelingen in de markt. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Wat is uw reactie op de brief over windenergie van de provincie Gelderland die onder andere aan de gemeente Ermelo is gestuurd?1
De passage waarin de provincie Gelderland aangeeft dat jaarlijks 5,8 miljard euro subsidie wordt verstrekt aan fossiele energie is niet correct. Ik verwijs naar de kabinetsreactie van 18 november 2011 op een rapport van CE Delft en Ecofys waarin deze 5,8 miljard euro eerder werd genoemd (Kamerstukken 2011–2012, 33 043, nr. 9).
De vermeende subsidies voor fossiele brandstoffen behelzen onder andere de accijnsvrijstellingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van de commerciële luchtvaart en scheepvaart die voortvloeien uit internationale verdragen (Verdrag van Chicago ten aanzien van de luchtvaart en de Akte van Mannheim ten aanzien van de scheepvaart).
Ook de degressieve tariefstructuur in de energiebelasting wordt ten onrechte beschouwd als een subsidie voor fossiele energie. Indien in Nederland een volledig hernieuwbare energiehuishouding zou bestaan, dan nog zou vanwege de concurrentiepositie van het op de export gerichte bedrijfsleven een degressieve tariefstructuur in de rede liggen.
Verder worden onder andere de verlaagde energiebelastingtarieven voor de glastuinbouw en de accijnzen voor het gebruik van diesel genoemd als voorbeelden van fossiele subsidiëring. Voor een beschrijving van deze regelingen verwijs ik kortheidshalve naar de kabinetsreactie.
Bent u bekend met de subsidieregeling(en) voor fossiele energie waaraan in de brief van de provincie Gelderland wordt gerefereerd? Zo ja, welke regeling(en) betreft het?
Zie antwoord vraag 1.
Door wie worden deze subsidies verstrekt, welke bedrijven of instanties zijn de begunstigden en uit welke middelen wordt de genoemde jaarlijkse subsidie van 5,8 miljard euro gefinancierd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat gunstigere dan wel ongunstigere belastingtarieven niet onder de definitie van subsidies vallen? Zo nee, kunt u dan aangeven welke gunstigere dan wel ongunstigere belastingtarieven van toepassing zijn op duurzame energie zodat er sprake is van een gelijkwaardige vergelijking?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een overheidsorgaan in officiële uitingen correcte informatie dient te verschaffen? Bent u van mening dat de informatie over de verstrekte subsidies voor fossiele brandstoffen correct is?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de provincie Gelderland verzoeken om de door hen verstrekte foutieve informatie te rectificeren en wilt u een afschrift hiervan aan de Kamer doen toekomen?
Mijn antwoorden op de door uw Kamer gestelde vragen strekken als correctie op de informatie zoals deze door de provincie Gelderland is verstrekt.
Het bericht ‘Gefuseerde gemeente niet efficiënter’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gefuseerde gemeente niet efficiënter»?1
Ja.
Beschikt u over het in het bericht genoemde onderzoek? Zo ja, kunt u dit onderzoek naar de Kamer sturen en van een kabinetsreactie voorzien?
Het onderzoek is vrijdag 27 juni jl. verschenen. Ik zal het nader bestuderen en voorzien van een reactie aan Uw Kamer aanbieden. Een eerste quick scan van het onderzoek geeft mij aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
De hoofdconclusie van het onderzoek is dat gefuseerde gemeenten niet efficiënter zijn dan hun voorgangers, omdat de gemeentelijke uitgaven niet dalen. Het begrip efficiëntie is echter breder dan alleen een financiële invalshoek. Wim Derksen, hoogleraar bestuurskunde Erasmus Universiteit Rotterdam, is van mening dat ook gemeentelijke prestaties in ogenschouw moeten worden genomen. Efficiency gaat dan om de prestaties van de fusiegemeente in relatie tot de kosten.2
Allers stelt vervolgens dat een herindeling geen verbetering van de dienstverlening oplevert. Er zijn echter diverse onderzoeken en evaluaties waaruit blijkt dat de dienstverlening aan burgers wel degelijk is verbeterd na een herindeling, zie hiervoor de beantwoording van vraag 3. Dit zal dan ook nader bestudeerd worden.
Het bewerkstelligen van besparingen als gevolg van gemeentelijke herindelingen was in onderzochte periode (1997–2011) niet het primaire doel van het kabinet en vaak ook niet van gemeenten. Het onderzoek toont overigens niet aan dat er geen besparingspotentieel is bij herindeling: het onderzoek toont aan dat er de afgelopen jaren geen significante besparing is gerealiseerd. Op het bereiken van besparingen door herindeling is evenwel in de onderzochte periode ook niet of nauwelijks gestuurd.
Potentiële schaalvoordelen zijn bovendien in veel gevallen door gemeenten al (gedeeltelijk) ingeboekt in de jaren voorafgaand aan een herindeling. Dat komt doordat die gemeenten vaak al intensief samenwerken voordat het besluit tot herindelen wordt genomen. Gemeentelijke samenwerking vergroot vervolgens de kans op een gemeentelijke herindeling, zeker wanneer die samenwerking beleidsrijke terreinen beslaat.3 Ook Allers zelf concludeert dat intergemeentelijke samenwerking voorafgaand aan een herindeling efficiencyvoordelen kan opleveren.4
Gemeenten initiëren herindelingen vooral zodat zij goed in staat zijn hun maatschappelijke opgaven en wettelijke taken uit te voeren. Om gemeenten die gaan herindelen tegemoet te komen in de frictiekosten is de maatstaf herindeling in het gemeentefonds voor herindelingen vanaf 1 januari 2014 verruimd en vervroegd.
Het voorgaande betekent overigens niet dat herindelingen geen positieve financiële effecten zouden kunnen opleveren (als daarop wordt gestuurd). Dat positieve financiële effecten mogelijk zijn blijkt bijvoorbeeld uit de ervaringen met gemeentelijke herindelingen in Denemarken, waar in 2007 het aantal gemeenten is teruggebracht 271 naar 98. Een evaluatiecommissie, ingesteld in opdracht van het Deense Ministerie van Economische en Binnenlandse Zaken, constateert dat gemeentelijke herindelingen grote potentiële schaalvoordelen opleveren en dat efficiencyvoordelen vooral behaald kunnen worden door het terugbrengen van bestuurskosten.5 Uit het Deense evaluatierapport blijkt dat 64% van de gemeenten en regio’s hebben aangegeven dat er op dit punt efficiencyvoordelen zijn behaald en 36% stelt dat de situatie ongewijzigd is gebleven.6 Interessant is dat het onderzoek van Allers laat zien dat ook in Nederland na herindeling is bespaard op bestuurskosten.
Kent u andere onderzoeken waaruit blijkt dat gefuseerde gemeenten inderdaad niet efficiënter werken, of waaruit juist het tegendeel blijkt? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Gemeenten die voor een herindeling kiezen, hebben daarvoor vaak andere redenen dan het inboeken van besparingen. Uit het evaluatieonderzoek van de Nederlandse School voor het Openbaar Bestuur (NSOB) naar 39 herindelingen in Gelderland, Limburg en Overijssel blijkt dat een herindeling vooral bestuurlijke en organisatorische ambities van gemeenten realiseert, zoals het vergroten van de bestuurskracht, het professionaliseren van de gemeentelijke organisatie en het verbeteren van dienstverlening aan de burger.7 In de wetenschappelijke literatuur is voor die argumenten voldoende onderbouwing te vinden. Zo constateren Herweijer en Fraanje dat de bestuurskracht van recent heringedeelde gemeenten aanzienlijk verbetert en dat de nieuwe gemeente beter in staat is om grootschalige opgaven te realiseren.8 Daarnaast wordt de dienstverlening aan de burger professioneler en is de nieuwe gemeente een sterkere gesprekpartner richting buurgemeenten, provincie en het Rijk.9
Uit het rapport van de evaluatiecommissie in Denemarken blijkt dat 82% procent van de gemeenten en regio’s oordelen dat de herindeling in enige, hoge of zeer hoge mate heeft bijgedragen aan het verbeteren van de professionele duurzaamheid. Professionele duurzaamheid houdt in dat gemeenten over de juiste randvoorwaarden beschikken (bijvoorbeeld op het gebied van personeel, technologie, organisatie, management) om de voorgenomen doelstellingen te bereiken en waarbij specifiek aandacht is voor een toekomstgericht perspectief voor de taakuitvoering.10
Tot slot blijkt uit het eerdergenoemde evaluatieonderzoek van de NSOB dat respondenten in ongeveer driekwart van de 39 onderzochte herindelingen positief zijn over het bereiken van de gestelde ambities. Voor herindelingen van onderop geldt dat bovendien dat 87% van de respondenten achteraf weer zou kiezen voor een herindeling op dezelfde manier.11