Huurverlaging bij inkomensdaling |
|
Sadet Karabulut (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat bij een inkomensdaling van een huurder de woningcorporatie de huurprijs niet moet terugschroeven?1
In de wet is sinds 2013 geregeld dat een huurder een huurverlaging kan voorstellen indien het huishoudinkomen na een of meer inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen daalt. De regeling is tweeledig:
Deze regeling is conform de afspraken in het Woonakkoord van 12 februari 2013 en is vastgelegd in artikel 7:252b van het Burgerlijk Wetboek en artikel 14 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Deze regeling is tegelijkertijd met de overige bepalingen inzake de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging op 16 maart 2013 in werking getreden.
De informatie op rijksoverheid.nl waarna u verwijst2, is een weergave van de geldende regelgeving en het door dit kabinet gevoerde beleid.
Het artikel waarnaar u verwijst1 gaat uit van de foutieve veronderstelling dat ik heb gezegd dat een woningcorporatie de huurprijs na een inkomensdaling van de huurder niet moet terugschroeven. In het AO Diverse woononderwerpen van 25 mei 2016 en het daarop volgende VAO van 31 mei 2016 heb ik echter aangegeven dat in de wet al een mogelijkheid voor huurverlaging na inkomensdaling na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen geregeld is en dat die regeling conform de afspraken uit het Woonakkoord is en dat ik niet bereid ben een verdergaande regeling in te voeren.
Bent u van mening dat wanneer huurverhogingen kunnen plaatsvinden op basis van het inkomen, dan ook huurverlagingen moeten plaatsvinden wanneer het inkomen daalt? Zo nee, waarom voert u dat het beleid niet uit zoals staat aangegeven op de site van de rijksoverheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Van hoeveel huurders die afgelopen jaren inkomensafhankelijke huurverhogingen hebben gekregen, is het inkomen gedaald zodat zij in een lagere inkomenscategorie vallen en een huurverlaging zouden moeten krijgen? Hoeveel van hen hebben daadwerkelijk huurverlaging gekregen?
In het AO Diverse woononderwerpen van 25 mei 2016 heb ik toegezegd dat ik dit najaar bij de woningcorporaties ga navragen hoe vaak zij de huurprijs op voorstel van de huurder wegens inkomensdaling hebben verlaagd.
Waarom handhaaft u verhoogde huurprijzen voor huurders die in inkomen zijn gedaald, en straft u daarmee rechtmatig huurders van sociale huurwoningen door hen elke maand opnieuw de huurverhoging te laten betalen, terwijl zij bij een verhuizing deze verhoging niet zouden hoeven te betalen?
Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven, biedt de wet aan huurders van wie het inkomen na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen (substantieel) daalt de mogelijkheid om een huurverlaging aan de verhuurder voor te stellen.
Het huurbeleid kent alleen een inkomensafhankelijke huurverhoging, niet een inkomenafhankelijke huurprijs. De (maximale) huurprijs van een woning is afhankelijk van de kwaliteit van de woning. Die woningkwaliteit wordt met het woningwaarderingsstelsel uitgedrukt in punten en aan een puntenaantal wordt een maximale huurprijsgrens toegekend (hoe meer punten, hoe hoger de maximale huurprijsgrens van de woning). Indien de huurprijs door de voorgestelde huurverhoging boven de maximale huurprijsgrens van de woning uitstijgt, kan de huurder met succes bezwaar maken tegen het huurverhogingsvoorstel.
Het is geen vaststaand gegeven dat een huurder bij een verhuizing de verhoogde huurprijs niet zou hoeven te betalen. Dat is afhankelijk van de hoogte van de huurprijs die de huurder voor de (oude) woning betaalt, van het type verhuurder van de nieuwe woning (een woningcorporatie is of niet), van de inkomenscategorie van de huurder en de woningkwaliteit van de nieuwe woning.
Sinds 1 juli 2015 moeten woningcorporaties jaarlijks minimaal 80% van hun vrijgekomen sociale huurwoningen toewijzen aan huishoudens met een inkomen tot € 35.739 (prijspeil 2016). Verder mag 10% naar huishoudens met een inkomen tussen € 35.739 en € 39.874 (prijspeil 2016) en 10% naar de hogere inkomens. En voor de laagste inkomens geldt dat woningcorporaties jaarlijks bij hun woningtoewijzing aan 95% van de huishoudens met een inkomen onder de huurtoeslaggrens (€ 22.100 voor eenpersoonshuis-houdens en € 30.000 voor meerpersoonshuishoudens; prijspeil 2016) een woning moeten toewijzen met een huurprijs die niet hoger is dan de aftoppingsgrens (€ 586,68 voor een- en tweepersoonshuishoudens en € 628,76 voor meerpersoonshuishoudens; prijspeil 2016).
Voor sociale huurwoningen van beleggers of particuliere verhuurders gelden geen (maximale) inkomensgrenzen.
Hoe verhoudt uw oproep de huren niet te verlagen zich tot de uitspraak van de Kamer waarin u het verzoek heeft gekregen huurverlaging bij woningcorporaties te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven, heb ik geen oproep gedaan om de huren niet te verlagen. Ik heb slechts aangegeven dat ik niet bereid ben om de bestaande huurverlagingsmogelijkheid (zie het antwoord op vragen 1 en 2) te verruimen.
In mijn brief van 19 februari 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 218) heb ik in reactie op de motie Karabulut/Monasch3 over het stimuleren van toegelaten instellingen tot huurverlaging zodat mensen huurtoeslag kunnen aanvragen, aangegeven dat de wet al een dergelijke huurverlagingsmogelijkheid biedt voor huishoudens waarvan het inkomen na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen is gedaald en dat het verhuurders in overige gevallen vrij staat om de huurprijs te verlagen. Het probleem bij dit laatste is dat de verhuurder niet het recht heeft de huurprijs ook weer in één keer naar het oude niveau te verhogen indien het huishoudinkomen weer is gestegen.
Met de huursombenadering zoals die per 1 januari 2017 geldt, is het basishuurverhogingspercen-tage gesteld op inflatie+2,5%. Dat biedt verhuurders al de mogelijkheid om een relatief lage huurprijs met de jaarlijkse huurverhogingen enigszins versneld te verhogen. De extra huurverhoging voor huishoudens met een inkomen boven de toewijzingsgrens voor corporatiehuurwoningen biedt verhuurders de mogelijkheid om indien het huishouden een inkomensstijging tot boven die grens heeft doorgemaakt, de huurprijs in grotere sprongen te verhogen (inflatie+4%). Met deze instrumenten kunnen verhuurders een afgewogen keuze maken of zij bereid zijn de huurprijs bij een inkomensdaling van huurders vrijwillig te verlagen, en zo ja, in welke mate.
Het aan Brussel voorgelegde gebruiksverbod voor imidacloprid in de glastuinbouw |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid het aan de Europese Commissie ter notificatie voorgelegde ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het niet toestaan van het gebruik van middelen op basis van imidacloprid in specifieke gebieden ook naar de Kamer te sturen?1
Waarom heeft u de Kamer niet eerder geïnformeerd over de inhoud van het aan Brussel ter notificatie voorgelegde ontwerpbesluit?
Klopt het dat het Register beschermde gebieden KRW Nederland vermeldt dat Nederland met het oog op de uitvoering van de Nitraatrichtlijn en de Richtlijn stedelijk afvalwater om reden van een landelijke toepassing van deze richtlijnen geen beschermde gebieden heeft aangewezen, en dat heel Nederland derhalve niet gezien kan worden als specifiek gebied in de zin van artikel 12, onderdeel b, van de Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen?
Is de veronderstelling waar dat het op grond van artikel 12 van de Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen moet gaan om «passende risicobeheersmaatregelen», dat een verbod op het gebruik van het middel imidacloprid niet zorgt voor vermindering van de nutriëntenbelasting van het nutriëntgevoelige Nederland en dat dit verbod derhalve niet passend is?
Deelt u de mening dat meetgegevens van waterschappen over de jaren 2014–20162 laten zien dat de concentratie van het middel imidacloprid in het oppervlaktewater is gedaald, dat sprake is van een trendbreuk en dat de zuiveringsplicht daarom zijn vruchten begint af te werpen?
Bent u, gelet op de juridische onhoudbaarheid en de effectiviteit van de zuiveringsplicht, voornemens het aan Brussel voorgelegde gebruiksverbod in te trekken?
De topinkomens in de zorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kwart zorgbestuurders verdient nog steeds boven de Balkenende-norm»1 en kent de zesde editie van de ActiZ50?2
Ja
Deelt u de mening dat, los van de juridische rechtmatigheid, het schrijnend is dat bestuurders in de zorg nog steeds een inkomen boven dat van een Minister hebben, terwijl banen en arbeidsvoorwaarden voor gewone medewerkers in de zorg onder druk staan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, stelt, is het aan de instelling en de toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning is. Voor afspraken van voor inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm van maximaal een ministersalaris, geldt overgangsrecht. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Deelt u de mening dat, los van de juridische rechtmatigheid, het pijnlijk is dat er torenhoge gouden handdrukken worden betaald aan bestuurders, terwijl medewerkers die ontslagen werden vanwege het faillissement van thuiszorgorganisatie TSN dat niet kregen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn dat budget dat voor de zorg is bedoeld daarvoor ook wordt uitgegeven? Zo ja, is daar bij het uitkeren van torenhoge salarissen of gouden handdrukken aan topbestuurders sprake van? Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens met de zorgsector en zijn topbestuurders te overleggen om de mogelijkheden om op vrijwillige basis af te zien van inkomens en gouden handdrukken boven de WNT-norm (Wet Normering Topinkomens)? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen, en wanneer kan de Kamer de resultaten daarvan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
De beloningen van topfunctionarissen zijn een terugkerend thema in de gesprekken met de werkgeversorganisaties van de zorg- en welzijnssector.
Kunt u bevestigen dat alle na inwerkingtreding van de WNT1, dan wel WNT2, in dienst getreden bestuurders conform de daarin respectievelijk genoemde normen worden betaald? Zo nee, bent u dan bereid een en ander in voorkomende gevallen af te dwingen?
Ik verwijs u naar de WNT-jaarrapportage die jaarlijks aan de Eerste en Tweede Kamer wordt verzonden. Hierin treft u alle gegevens over bezoldigingen van toezichthouders en topfunctionarissen. Het CIBG, de toezichthouder in de zorg, ziet toe op de naleving van de WNT en treedt, indien nodig, handhavend op.
Het oordeel van de IGZ inzake het mensgebonden onderzoek bij psychiatrische patiënten bij GGZ NHN |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ} over het experimenteren met psychiatrische patiënten openbaar (laten) sturen? Zo neen, waarom niet?1
Dit rapport is niet openbaar. Voordat ik informatie uit het rapport naar Uw Kamer kan sturen is de inspectie gehouden de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. De inspectie zal betrokkenen benaderen zodat zij hun reactie kunnen geven.
Wanneer heeft de IGZ de overtredingen gemeld bij het Openbaar Ministerie en wat geeft het OM er voor vervolg aan? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van het verdere verloop van deze zaak?
Op 17 mei 2016 is, conform het samenwerkingsprotocol OM-IGZ, over dit dossier contact geweest tussen de IGZ en het Openbaar Ministerie (OM). De IGZ maakt op dit moment het dossier compleet en legt vervolgens het dossier ter beoordeling aan het OM voor. Ik zal de Minister van VenJ vragen uw Kamer te zijner tijd op de hoogte te stellen van het verloop van deze zaak.
Erkent u dat noch de instelling noch de begeleidingscommissie van het mensgebonden onderzoek melding hebben gedaan bij de IGZ van mogelijke overtreding van de wet, maar dat dit pas in onderzoek is genomen na media-aandacht voor dit onderzoek?2
In februari 2015 informeerde de instelling de inspectie dat zij, naar aanleiding van een melding van een klokkenluider over vermoedens van misstanden bij de uitvoering van een studie, externe deskundigen hadden gevraagd onderzoek te doen naar de uitvoering van de studie. De IGZ ontving het onafhankelijk onderzoeksrapport naar deze zaak van de instelling op 10 maart 2015. Daarnaast ontving de inspectie op 23 maart 2015 informatie van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) over deze casus. De IGZ stelde een onderzoek in. De uitzending van Zembla was op 15 april 2015 en informatie uit deze uitzending is vervolgens onderdeel geworden van het onderzoek van de inspectie. De conclusie dat de meldingen van de CCMO en van de instelling direct te herleiden zijn naar de aandacht van Zembla voor deze casus is niet te trekken, maar het heeft vermoedelijk wel bijgedragen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek van de inspectie3.
Ik betreur het dat een medewerker van de instelling en familieleden van de patiënt blijkbaar hebben gemeend dat het delen van informatie aan Zembla de enige manier was om deze situatie aan te kaarten en tot de bodem uit te zoeken. Dat is zorgelijk. De inspectie heeft de instelling gevraagd om een plan van aanpak hoe de geconstateerde bevindingen en overtredingen uit dit onderzoek bij toekomstige klinische studies voorkomen kunnen worden. In reactie op het conceptrapport heeft de instelling laten zien op een proactieve wijze aan de slag te zijn gegaan met het opstellen en implementeren van verbeteracties. De IGZ ziet hier op toe.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van een instelling en familieleden van de patiënten zich moeten wenden tot de media alvorens zij worden gehoord? Op welk moment had de IGZ dit op kunnen (en moeten) pakken om de gang naar de publiciteit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de melding van de klokkenluider en de omgang met de klokkenluider door GGZ Noord-Holland-Noord (NHN) geen onderdeel is geweest van het IGZ onderzoek? Hoe is dat te verklaren?3
Het onderzoek van de IGZ betrof de vermeende tekortkomingen op het gebied van de geneesmiddelenstudie met psychiatrische patiënten. Daar zijn de verschillende meldingen, zoals onder andere door de klokkenluider gedaan in april 2015, tevens in meegenomen. De overeenkomst tussen de klokkenluider en GGZ NHN is hierin destijds niet meegenomen.
In het Algemeen Overleg IGZ van 7 april 2016 heb ik nadrukkelijk verzocht om mogelijke contracten die openheid en transparantie belemmeren bij de IGZ te melden. De klokkenluider heeft zodoende ook dit aspect van de melding opnieuw bij de IGZ gemeld en dit onderzoek loopt nog. Over de meldingen die de IGZ heeft gekregen naar aanleiding van deze oproep zal ik u nog voor het zomerreces op basis van een tussenrapportage van de IGZ informeren.
Denkt u dat het uitnodigend is voor personeel in zorginstellingen om misstanden te melden als zij niet gehoord worden of monddood worden gemaakt met een zwijgcontract, en dat de IGZ bij onderzoek naar de situatie de positie van personeel niet meeneemt in het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het vervolgoptreden van de IGZ op de ernstige overtredingen adequaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is naar aanleiding van de melding een onderzoek gestart. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de IGZ de instelling opgedragen om een plan van aanpak op te stellen en de inspectie legt de casus voor aan het OM vanwege een mogelijke overtreding van de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek (WMO). Overtredingen van de WMO kunnen niet bestuursrechtelijk gehandhaafd worden, maar zijn wel strafbaar. Het OM gaat over de opsporing en vervolging ervan. Overigens ligt op dit moment bij de Tweede Kamer het voorstel wijziging Wet medisch wetenschappelijk onderzoek ter inwerkingtreding van de EU verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik, waarin een uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten voor de IGZ is opgenomen. De IGZ kan op basis daarvan ook bestuursrechtelijk handhaven.
Wie deed het onafhankelijk onderzoek waarbij geconcludeerd werd dat er geenszins sprake was van misstanden bij het onderzoek?4
Het onafhankelijke onderzoek naar de mogelijke misstanden zoals verwoord in de melding van de klokkenluider is uitgevoerd in opdracht van de GGZ instelling. Twee hoogleraren, niet in dienst van de instelling, op het terrein van de psychiatrie en openbare geestelijke gezondheidszorg hebben dat onderzoek uitgevoerd. In het kader van de bescherming van persoonsgegevens worden de namen van de beide onderzoekers niet openbaar gemaakt.
Kunt u een overzicht maken van alle betrokkenen bij deze zaak (onderzoekers, begeleiders van onderzoek, bestuurders, degenen die het onafhankelijk onderzoek in opdracht van GGZ NHN uitvoerden)? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat de IGZ de vervolgstudie ook onderzoeken op overtredingen van de wet? Zo neen, waarom niet?
De IGZ ziet uitsluitend toe op WMO-plichtig onderzoek. De IGZ heeft, naar aanleiding van eerdere Kamervragen, het protocol van de vervolgstudie opgevraagd bij de onderzoeker en voorgelegd aan de CCMO ter toetsing of het een WMO-plichtig onderzoek betrof. Dit bleek niet het geval.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek met de psychiatrische patiënten al gepubliceerd? Mogen onderzoeksresultaten, die verkregen zijn door de wet te overtreden en waarbij onterecht gebruik is gemaakt van psychiatrische patiënten, überhaupt gepubliceerd worden?
Onlangs is het artikel gepubliceerd in Psychological Medicine. In het algemeen is er geen norm in de WMO die stelt dat als er tekortkomingen zijn bij (onderdelen van) het onderzoek, het onderzoek niet gepubliceerd mag worden.
Zijn er patiënten die op enigerlei wijze schade hebben ondervonden door dit mensgebonden onderzoek bij GGZ NHN? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo neen, waaruit blijkt dat?
Zoals ik ook in mijn brief6 aan uw kamer heb laten weten heeft de inspectie tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering van de studie. De IGZ heeft in haar onderzoek met name gekeken of het onderzoek is uitgevoerd conform de daarbij geldende normen. De IGZ heeft daarbij directe schade aan patiënten niet kunnen vaststellen.
Het beeld Terrorismebestrijding Turkije: ISIS door draaideur, academici in de cel |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Turkije zeven verdachte ISIS-terroristen heeft vrijgelaten, onder wie de vermoedelijk leider van ISIS in Turkije, Halis Bayancuk?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving en de aanklachten. Aangezien het kabinet geen inzage heeft in de onderzoeksdossiers is het niet mogelijk een oordeel te vellen over de Turkse rechtsgang in deze zaken.
Klopt het dat daarmee in totaal alle 94 verdachte ISIS-terroristen in Turkije op vrije voeten zijn, hangende de strafzaak tegen hen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van de ernstige aanklachten van het Turkse openbaar ministerie, die onderbouwd zouden zijn met concrete bewijzen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de vermeende leider van ISIS in Turkije al vier keer gearresteerd is2 en nu dus voor de vierde keer weer vrijgelaten? Hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van eerdere aanklachten tegen hem, zoals onthoofding van een priester in Syrië, het kidnappen van een Turkse journalist en het beramen van een aanslag op de Amerikaanse president Obama?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de documentaire4 van de Duitse omroep ARD over slavenhandel door ISIS via een kantoor in de provincie Gaziantep in Turkije?
Uit deze documentaire blijkt dat Turkije nog altijd serieuze problemen heeft met de activiteiten van ISIS op Turks grondgebied, zoals de afgelopen maanden ook is gebleken uit meerdere door ISIS gepleegde aanslagen in Turkije.
Is het waar dat alle verdachten in de strafzaak die volgde na één rechtszitting zijn vrijgelaten, wegens «gebrek aan bewijs»? Hoe beoordeelt u dit en de geschokte reactie van de Association of Progressive Women (IKD)5 op deze vrijlating?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn er de afgelopen jaren, sinds 2014, opgelegd en ten uitvoer gebracht in Turkije aan leden van ISIS? Klopt het dat veel terroristen de «draaideur» doorgaan, wegens gebrek aan bewijs worden vrijgelaten of vrijgesproken? Hoe beoordeelt u dit?
Het zou gaan om meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen; het kabinet heeft niet de beschikking over de exacte aantallen. Net als in Nederland verplicht de Turkse rechtsgang om verdachten waar onvoldoende bewijs tegen bestaat vrij te laten dan wel vrij te spreken.
Wat vindt u ervan dat Turkije terrorisme-wetgeving niet of nauwelijks inzet tegen terroristen, maar wel, in toenemende mate, tegen kritische journalisten, advocaten, gewone burgers en zelfs academici die oproepen tot vrede met de Koerden?
De Turkse terrorisme-wetgeving wordt actief ingezet tegen terroristische organisaties zoals de PKK, TAK, DHKP/C, ISIS en Al Qaida.
Het kabinet heeft al eerder zijn zorgen uitgesproken over de situatie rondom persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Nederland blijft Turkije hier op aanspreken. Tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Europese Zaken op 10 juni jl. heb ik dit punt wederom nadrukkelijk aan de orde gesteld. Hetzelfde geldt voor de EU: de Commissie heeft onomwonden aangegeven dat de reikwijdte van de terrorismewetgeving zal moeten worden ingeperkt om te voldoen aan benchmark 65 van de Roadmap visumliberalisatie. Het kabinet onderschrijft dit standpunt van de Commissie.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van de Koning van Jordanië (http://www.middleeasteye.net/news/jordans-king-accuses-turkey-sending-terrorists-europe-1687591648) dat Turkije – terroristen richting Europa exporteert – gelooft in een radicaal-islamitische oplossing voor de regio – strategisch niet aan onze kant staat in de strijd tegen ISIS – jihadistische groeperingen steunt in Syrië, Libië en Somalië en – buitenlandse jihadisten richting Syrië laat reizen? Bent u bereid de vele beschuldigingen en bewijzen over de dubieuze rol van Turkije eindelijk eens serieus te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het kabinet bekend met de verschillende berichten over vermeende Turkse steun, op verschillende manieren, aan jihadistische organisaties. Zoals eveneens eerder meegedeeld, is de situatie aan de Turkse grens uitermate complex. De samenstelling van gewapende groeperingen is fluïde en verandert continu. Het valt in dit diffuse beeld niet uit te sluiten dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan groeperingen die jihadistische uitgangspunten of -wortels hebben.
Het kabinet blijft op dit punt bij het standpunt zoals vervat in eerdere antwoorden op vragen hierover. Turkije is net als Nederland actief in de anti-ISIS coalitie en heeft de organisaties Jabhat al-Nusra en ISIS al geruime tijd op de nationale terrorismelijst staan. Tevens worden vaker dan voorheen bij binnenkomst in Turkije personen, waaronder uit Nederland, tegengehouden die voornemens zijn zich aan te sluiten bij terroristische groeperingen in Syrië.
Turkije maakt zich al langere tijd zorgen over mogelijke terroristische activiteiten op eigen grondgebied. De herhaalde aanslagen in onder andere Suruç, Ankara en Istanbul hebben deze zorgen bevestigd. Turkije werkt in dit verband aan een verdere versterking van de grens: zo is Turkije overgegaan tot het beter bewaken van een deel van de zuidgrens door hekken en een betonnen muur te plaatsen en door intensief te patrouilleren, zowel fysiek als met technologische middelen. Het kabinet tekent daarbij aan dat verdere versterking van Turkse inspanningen in de strijd tegen ISIS gewenst blijft.
Klopt het dat de Turkse geheime dienst MIT volgens de Turkse wet samen mag werken met terroristische organisaties? Wat vindt u daarvan, ook in het licht van de vele aanwijzingen voor steun van Turkije aan ISIS en andere jihadistische groeperingen?
De wetgeving van Turkije die in 2014 is aangenomen is aangepast naar aanleiding van andere dreigingen dan toen de oude wet van kracht werd in 1983. Door deze herziene wet beschikt de MIT over ruimere bevoegdheden op het terrein van buitenlandse veiligheid, terrorismebestrijding en de nationale veiligheid. Herziening was volgens de Turkse regering noodzakelijk om een rechtsbasis te bieden voor het stoppen van de terroristische organisatie PKK. De MIT kan dan ook met hen contact onderhouden, op uitdrukkelijke voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor het beschermen van de nationale veiligheid. Wat betreft uw vraag over steun van Turkije aan ISIS en andere jihadistische groeperingen wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving6 dat de MIT bij wet de bevoegdheid zou krijgen om clandestien wapens het land in en uit te voeren? Worden hiermee dus ook wettelijk clandestiene wapenleveranties naar terroristische groeperingen mogelijk gemaakt?
Op 24 mei jl. is de Turkse wetgeving aangepast waardoor het niet langer in alle gevallen verplicht is dat de MIT roerende goederen registreert. Het hoofd van de MIT is aangewezen als persoon om per geval nader te bepalen of het niet-registreren van dergelijke goederen in openbare lijsten van belang is voor het beschermen van de nationale veiligheid. Wat betreft uw vraag over wapenleveranties aan terroristische groeperingen wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Hoe beoordeelt u de weigering van de Turkse president Erdogan7 om de terrorisme-wetgeving aan te passen conform de eisen van de EU om in aanmerking te komen voor visumliberalisering?
Het gesprek over aanpassing van de Turkse terrorismewetgeving tussen Turkije en de Commissie is nog gaande. Het feit dat beide partijen samen werken aan een oplossing stemt het kabinet positief.
Turkije heeft serieuze en legitieme veiligheidszorgen getuige de vele terroristische aanslagen van het afgelopen jaar en het feit dat het land grenst aan conflictgebied in Irak en Syrië. Tegelijkertijd is het zo dat het visumliberalisatieproces strikte voorwaarden kent in de vorm van benchmarks in de Roadmap visumliberalisatie. Deze voorwaarden zijn helder aan Turkije gecommuniceerd bij de formele start van het visumliberalisatieproces in december 2013. Turkije zal dus ook aan benchmark 65 moeten voldoen wil het voor visumliberalisatie in aanmerking komen.
Acht u de eisen van de EU op het gebied van terrorisme een zeer gewichtige kwestie waar onder geen enkele voorwaarde mee gemarchandeerd mag worden als het gaat om visumliberalisering?
Ja.
Hoe beoordeelt u de «vorderingen» die Turkije maakt om zijn wettelijk kader inzake de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad beter in lijn brengen met Europese standaarden? Deelt u de opvatting dat Turkije terrorismebestrijding gebruikt als alibi om de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering te beperken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Acht u het gezien alle bovengenoemde ontwikkelingen denkbaar dat de EU, met uw steun, binnen afzienbare tijd overgaat tot visumliberalisering voor Turkije?
Conform de afspraken uit de Roadmap visumliberalisatie zal Turkije aan alle 72 criteria – inclusief de benchmark over terrorismewetgeving – moeten voldoen voordat tot visumliberalisatie kan worden overgegaan. De Commissie oordeelde in haar voortgangsrapportage van 15 juni jl. over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring dat hier nog geen sprake van is. Daarmee is visumliberalisatie voor Turkije op dit moment niet aan de orde.
De Commissie zal een rapport uitbrengen zodra Turkije alle benchmarks heeft vervuld. Het kabinet wacht dit oordeel van de Commissie af. Besluitvorming hierover in de Raad en het Europese parlement is pas aan de orde zodra dit positieve oordeel op tafel ligt.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 20 juni a.s. te beantwoorden?
De vragen zijn z.s.m. beantwoord.
Gevangenissen die toch dicht gaan |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Toch gevangenissen dicht?»1
Ja.
Klopt het dat er plannen zijn nog deze kabinetsperiode gevangenissen leeg te halen?
Uw Kamer heeft op 26 april jl. de motie van de leden Van Oosten en Volp aangenomen (Kamerstuk 24 587, nr. 641) waarin uw Kamer stelt dat sluiting van penitentiaire inrichtingen, inclusief justitiële jeugdinrichtingen, nu niet aan de orde is. Zoals ik in mijn brief van 14 juni jl. heb gemeld en tevens aangeef in de antwoorden op Kamervragen van de leden Kooiman, Van Toorenburg en Swinkels d.d. 9 juni (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2972), sluit ik nu geen gevangenissen en houd ik hier rekening mee in de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2017 en het meerjarige beeld.
Deelt u de mening dat u met deze actie letterlijk lak heeft aan de Kamer aangezien u het door de Kamer uitgesproken verbod gevangenissen te sluiten hiermee omzeilt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een gevangenis eigenlijk geen gevangenis meer is op het moment dat die wordt leeggehaald en al helemaal indien die gevangenis wordt gevuld met vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
De motie van de leden Van Oosten en Volp stelt dat sluiting aanvullend op het lopende Masterplan DJI 2013–2018 nu niet aan de orde is. Gevangenissen behouden dan ook hun formele bestemming totdat sprake is van sluiting. Zoals aangegeven in voornoemde brief d.d. 14 juni is bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) sprake van een bezetting van ruim 60%. Tegelijkertijd bestaat er bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers een tekort aan capaciteit. Ingegeven door deze omstandigheden, kunnen penitentiaire inrichtingen tijdelijk ter beschikking worden gesteld, terwijl de formele bestemming als gevangenis in tact blijft. Het plaatsen van asielzoekers in penitentiaire inrichtingen is overigens alleen mogelijk als gemeenten daarmee instemmen.
Stopt u met het omzeilen van dit verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u per direct nemen teneinde deze gevangenissen te vullen met criminelen?
Zoals ik in mijn brief van 14 juni jl.(Kamerstuk 24 587, nr. 655) heb aangegeven, is de conclusie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum op basis van de doorrekening dat verhoging van het ophelderingspercentage, c.q. het opsporen van meer verdachten, leidt tot een relatief beperkte toename van de behoefte aan celcapaciteit.
Veiligheid in de elektrabranche |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Prutsers elektrabranche»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de alarmerende veiligheidssituatie in de elektrabranche zoals beschreven in de berichtgeving?
In de berichtgeving over «prutsers in de elektrabranche» wordt een zorgwekkend beeld geschetst. Burgers en bedrijven moeten er vanuit kunnen gaan dat elektromonteurs hun werk vakkundig uitvoeren. Volgens de deskundigen, die in het bericht worden geciteerd, is dat nu niet of onvoldoende het geval. De huidige vrijwillige keurmerken bieden volgens deze deskundigen onvoldoende garantie.
In het bericht wordt een relatie gelegd met de bevindingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het haar rapport over koolmonoxide en de aanbeveling daarin om tot een wettelijke erkenningsregeling voor installateurs van verbrandingstoestellen te komen.
Uit een landelijk onderzoek naar de veiligheid van gas- en elektravoorzieningen in woningen dat voorjaar 2008 aan Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2007/2008, 30 535 nr. 14), bleek dat het grootste risico bij woninginstallaties koolmonoxidevergiftiging is. De problematiek van ondeugdelijk werk aan elektrische installaties is overigens niet gelijk aan de problematiek van koolmonoxidevergiftiging.
Uit de registratie van huishoudelijke elektriciteitsongevallen, die Kiwa in opdracht van Netbeheer Nederland (www.netbeheernederland.nl) uitvoert, blijkt dat er zelden slachtoffers door elektrocutie vallen in Nederlandse woningen. In de beschikbare jaarrapportages over 2012, 2013 en 2014 komt één melding voor van een dodelijk slachtoffer door elektrocutie. Dit betreft het incident in Boxtel, dat genoemd wordt in het bericht.
Uit de onderzoeken die het Instituut Fysieke Veiligheid (www.ifv.nl) jaarlijks uitvoert naar woningbranden met dodelijke afloop, blijkt verder dat 1 op de 5 fatale woningbranden veroorzaakt wordt door kortsluiting of een defect elektrische apparaat. Dergelijke branden ontstaan meestal in huishoudelijke elektrische apparatuur zoals een wasdroger, TV of magnetron en niet zozeer in de elektrische installatie die door een installateur is of wordt aangelegd.
De kwaliteit in de bouwsector is onderwerp van het Wetsvoorstel Kwaliteitsborging in de Bouw, dat op 15 april jl. ter behandeling aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2015/2016, 34 453). Met het wetsvoorstel wordt beoogd dat nieuwbouw en verbouw waarvoor een vergunning vereist is, aantoonbaar voldoet aan de bouwvoorschriften. Het voorstel strekt er ook toe de kwaliteit van aangebrachte elektra beter te borgen.
Deelt u de mening dat terwijl installaties steeds ingewikkelder worden, het kennisniveau van installateurs dramatisch afneemt?
Het is evident dat de hoeveelheid installaties per bouwvolume toeneemt en de installaties ook ingewikkelder worden. Dat vereist meer en andere kennis. Uit onderzoek in de installatiebranche2 blijkt dat «de installateur» niet bestaat en daarmee eenduidige eisen aan de vakkennis ook niet bestaan. Tegelijkertijd verwachten veel bedrijven verwachten in de toekomst werknemers met een hoger opleidingsniveau nodig te hebben. Het Opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het Technisch InstallatieBedrijf (OTIB) en de werkgeversorganisatie UNETO-VNI werken daaraan.
Kunt u nader inzicht geven in de arbeidsomstandigheden in de elektrabranche? Hoe is de scholing van de installateurs geregeld? In hoeverre kunnen hier verbeteringen in worden aangebracht?
De omvang en aard van signalen en meldingen (klachten, ongevallen) over arbeidsomstandigheden in de elektrabranche zijn relatief beperkt. De risicoanalyse van de Inspectie SZW heeft in de afgelopen jaren geen aanleiding gegeven voor een projectmatige of intensieve aanpak van werk aan elektrische installaties. Daarnaast wijst een analyse van de sinds 1998 bij de Inspectie SZW gemelde arbeidsongevallen niet op een omvangrijke veiligheidsproblematiek of een verontrustende trend.
Het samenwerkingsverband van de sociale partners in de branche, II Mens en Werk3, brengt de arbeidsomstandigheden onder de aandacht van installatiebedrijven. In dit verband wordt onder andere een Arbocatalogus voor de branche ontwikkeld. Voor installateurs zijn op veiligheid gerichte scholingsinstructies beschikbaar in de vorm van het ARBO handboekje «Blauwe Boekje» (UNETO-VNI, 2013).
De opleiding van installateurs in de branche wordt via de initiële scholing, op niveau 2, 3 of 4 mbo, geregeld. De kwalificaties komen via het Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) tot stand in overleg met het bedrijfsleven, onder andere via de branche en het opleidingsfonds OTIB. Het bedrijfsleven stemt met het Opleidings- en ontwikkelingsfonds de verdere scholingsbehoefte af. Deze wordt door private aanbieders ingevuld en waar nodig door het fonds ontwikkeld4. Voor de georganiseerde branche lijkt de scholing daarmee op orde.
Wanneer komt de reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in dezen naar de Kamer? Wat is uw reactie op de stelling van brancheorganisatie Uneto-VNI dat de overheid weer toezicht moet houden? Bent u bereid gevolg te geven aan deze oproep? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op 17 juni jl. is de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 757, nr. 136). In deze brief is ook een reactie gegeven op de aanbeveling van de Onderzoeksraad om te komen tot een wettelijke uniforme erkenningsregeling voor installateurs van verbrandingstoestellen. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.
Een doppler echo om vast te stellen of foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang liggen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het verhaal van baby Luna, die binnen elf dagen overleed omdat pas tijdens de bevalling bleek dat er foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang lagen (vasa preavia)?1
Ja.
Heeft u actuele gegevens over het aantal baby’s dat jaarlijks overlijdt, dan wel blijvende schade oploopt door vasa preavia? Zo ja, wat zijn de aantallen? Zo nee, bent u bereid deze aantallen te verzamelen?
Vasa praevia is een hele zeldzame aandoening en komt voor op 0,6 per 1.000 zwangerschappen. De huidige registratiesystemen hebben de mogelijkheid om vasa praevia als zwangerschapscomplicatie te registreren. Ik heb bij Perined informatie over de registratie in 2014 opgevraagd. Vasa praevia is in 2014 48 keer geregistreerd. Eén van deze baby’s is overleden en twee baby’s hadden restverschijnselen van deze complicatie bij het verlaten van het ziekenhuis.
Wanneer wordt een doppler echo uitgevoerd, wie bepaalt dat en op basis waarvan? Welke rol speelt de samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen hierbij?
Er wordt niet standaard gescreend op deze aandoening omdat het een hele zeldzame aandoening betreft. Het huidige beleid is dat bij een laagliggende placenta, een voorliggende placenta of een placenta bilobata (2 lobben) de verloskundige doorverwijst naar de gynaecoloog om aanvullend onderzoek te doen; dit conform de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap». Hierover bestaat geen verschil van mening tussen verloskundigen en gynaecologen; de lokale samenwerking is in het algemeen goed.
In hoeverre kan gesteld worden dat het te laat of niet vaststellen van vasa preavia leidt tot vermijdbare gezondheidsschade? Deelt u de mening dat ieder letsel door vasa preavia er één te veel is, omdat dit letsel te voorkomen is door een goede risico-inschatting en follow-up?
Ik ben met u van mening dat iedere vermijdbare schade of sterfte er één teveel is. Ik heb begrepen dat vasa praevia niet altijd zou hoeven te leiden tot problemen. Laat onverlet dat ik het van belang vind, dat indien signalen zich voordoen het gewenst is om conform de richtlijn te handelen en nader onderzoek bij de zwangere uit te voeren.
Bent u van mening dat een standaard-uitvoering van een doppler echo bij de 20-weken echo veel letsels door vasa preavia kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid u hiervoor in te zetten, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waaruit blijkt dat? Welke andere interventie stelt u voor om letsel door vasa preavia uit te bannen?
De beroepsgroepen zijn bezig met een revisie van de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap» om de laatste wetenschappelijke inzichten daarin te verwerken. Ik heb begrepen dat die laatste inzichten niet zullen leiden tot een voorstel om standaard op deze zeldzame aandoening te screenen. Het is aan hen om deze inhoudelijke richtlijn op te stellen. Ik zie derhalve geen aanleiding hen te vragen de huidige praktijk aan te passen.
Wilt u bovenstaande vragen vóór het Algemeen overleg Zwangerschap en geboorte van 23 juni 2016 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Fransen kapen KLM’ en ‘Stakingsdreiging Air France: wat zijn de consequenties voor KLM' |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 8 juni 2016 getiteld «Gevangene» inzake de positie van KLM, het bericht van 9 juni 2016 getiteld «Fransen kapen KLM» en van de uitzending van Nieuwsuur inzake «Stakingsdreiging Air France: wat zijn de consequenties voor KLM»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de relatie tussen KLM en Air France daardoor onder grote spanning staat?
In de media is melding gemaakt van plannen bij Air France om vluchten van KLM op Schiphol over te hevelen naar Parijs Charles de Gaulle.Air France KLM heeft aangegeven dat hiervan geen sprake is.
Heeft u ook vernomen dat KLM slachtoffer dreigt te worden van de plannen van Air France om KLM-vluchten over te hevelen naar Parijs en dat de moedermaatschappij Air France/KLM dit voornemen steunt?
Zie antwoord vraag 2.
Is het overhevelen van vluchten van het KLM-label naar het Air France label, van Amsterdam naar Parijs, conform het beleid waar de Nederlandse Staat als aandeelhouder mee heeft ingestemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de overheveling inhoudt dat er meer werk voor Franse piloten komt en is bedoeld om een staking van Franse vliegers te voorkomen tijdens het EK voetbal?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel bestemmingen de luchthaven Schiphol door deze plannen dreigt te verliezen en hoeveel banen verloren dreigen te gaan? Indien u die gegevens thans nog niet kunt geven, wanneer denkt u daarover dan wel te kunnen berichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, in het licht van de dreigende stakingen, uw visie op het feit dat KLM betere resultaten behaalt, terwijl Air France aanmerkelijk slechter presteert?3
De strategie van de onderneming (Perform 2020) is gericht op kosten besparen en productiviteit verhogen. Voor een gezonde toekomst van Air France-KLM is het noodzakelijk dat de onderneming flink snijdt in de kosten. Dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen. KLM heeft daartoe een aantal goede stappen gezet en werkt aan verdere maatregelen. De betere resultaten, waarnaar in de vraag verwezen wordt, zijn mede veroorzaakt door de eerder genoemde afspraken over de groei.
De staking bij Air France is uiteraard slecht voor het bedrijf, leidt tot hoge kosten en is schadelijk voor de reputatie. Ook de passagiers worden hier de dupe van. Daarnaast bestaat de kans dat hierdoor de kostenbesparing en verhoging van de productiviteit nog verder uit beeld verdwijnt. Wij roepen KLM en de stakeholders op zich niet van de wijs te laten brengen door de staking bij Air France en het ingezette proces voortvarend voort te zetten.
In hoeverre interfereren de twee zustermaatschappijen met hun eigen winst- en verliesrekeningen, gezien het feit dat de financiële schade van de staking geheel voor rekening van de Fransen komt, maar er aan het einde van het jaar wel een gezamenlijke jaarrekening gepresenteerd wordt? Welke weerslag hebben deze gebeurtenissen daarop?
KLM en Air France hebben aparte winst- en verliesrekeningen. De kosten van stakingen slaan daarom neer bij Air France.
Deelt u de mening dat KLM ernstig te leiden heeft onder de stakingsdreiging bij Air France en dat sprake is van een «destructieve staking», die ook schade toebrengt aan de reputatie van KLM?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u een gevaar dat de holding Air France/KLM uit elkaar klapt? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om verdere schade aan KLM te voorkomen? Zo, nee waarom niet?
Nee, de afgelopen jaren hebben Air France en KLM laten zien dat beide maatschappijen kunnen groeien binnen een dual-hubsysteem. Echter door de verslechterde concurrentiepositie blijft kostenreductie en productiviteitsverhoging wel noodzakelijk, dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen, zowel Air France als KLM. Wanneer zowel Air France als KLM hieraan invulling geeft verwachten wij dat er voor beide luchtvaartmaatschappijen weer ruimte voor groei is en de concurrentiepositie verbetert.
Hoe gaat u de komende tijd de belangen van KLM in de holding borgen en verdedigen?
Het uitgebreide netwerk van KLM op Schiphol is van groot belang voor onze economie, werkgelegenheid en de vestiging van internationale bedrijven. We blijven ons inzetten voor de borging van de publieke belangen die met KLM en de mainportfunctie van Schiphol zijn gemoeid.
In onze contacten met KLM en Air France KLM zullen wij erop blijven wijzen dat voor een gezonde toekomst van Air France KLM het noodzakelijk is dat de onderneming flink snijdt in de kosten. Dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen; zowel Air France als KLM.
Wat betreft de recente discussie bij Air France voorafgaand aan de staking is het kabinet van mening dat de ontwikkelingen bij Air France niet ten koste mogen gaan van rendabele verbindingen van KLM en daarmee het bestemmingennetwerk van KLM op Schiphol. In dit licht is wat betreft het kabinet een aanpassing van de productiebalans dan ook niet aan de orde: groei moet worden «verdiend» zoals in de strategie van Air France KLM «Perform 2020» is opgenomen. Prioriteit bij Air France en KLM moet liggen bij het besparen van kosten en het verhogen van hun productiviteit. Tegemoet komen aan de eisen van de piloten zonder dat daar hun bijdrage tegenover staat is een verkeerd signaal; zowel naar de Franse piloten als naar hun Nederlandse collega's. Ook de Franse overheid is met ons van mening dat er geen sprake kan zijn van dat problemen bij het ene bedrijfsonderdeel worden opgelost ten koste van rendabele activiteiten bij het andere onderdeel.
Kunt u zo spoedig mogelijk de Kamer informeren middels een brief over de spanningen tussen KLM en Air France en de mogelijke actie die u van plan bent te ondernemen? Kunt u deze brief nog voor het zomerreces naar de Kamer sturen?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Ophoping kernafval Petten door falende apparatuur»,1 waarin een klokkenluider zich uitspreekt over de falende apparatuur waardoor de radioactieve inhoud van de vaten nucleair afval die staan opgeslagen in Petten niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, en het bericht «De onverwachte drone-aanval op Petten»?2
Ja.
Klopt het dat de ontworpen installatie in juni 2013 is geïnstalleerd en nog nooit goed heeft gewerkt? Hoeveel is er inmiddels geïnvesteerd in deze apparatuur en hoeveel kost het als er zou worden besloten tot aanschaf van een nieuw systeem?
NRG heeft in 2012 besloten om de bestaande VINISH-installatie aan te passen en deze geschikt te maken voor het karakteriseren van hoogactief afval, alphahoudend afval en splijtstofafval. In juli 2015 leek de VINISH-installatie technisch gereed voor gebruik maar de nauwkeurigheid van de metingen voldeed nog niet aan de eisen van NRG en COVRA voor het sorteren van het radioactieve afval.
In totaal heeft NRG één a twee miljoen euro geïnvesteerd in de modernisering van de bestaande VINISH-installatie en het bouwen van een tweede VINISH-installatie.
Het is niet bekend wat de ontwikkeling en aanschaf van een nieuw systeem kost.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op de hoogte was van het feit dat de apparatuur en de software waarmee de radioactieve inhoud van de in Petten opgeslagen vaten nucleair afval gemeten moet worden op dit moment niet voldoen aan de moderne eisen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien de ANVS hiervan op de hoogte was, hoe lang is dit reeds bij deze inspectiedienst bekend en welke actie heeft deze hierop genomen richting de exploitant van de kernreactor, de Nuclear Research and consultancy Group (NRG)?
De ANVS is sinds het voorjaar 2015 op de hoogte van het feit dat de nauwkeurigheid van de VINISH-installatie op dat moment niet voldoende was om de met COVRA afgesproken karakterisering te realiseren. De ANVS heeft maandelijks overleg met NRG over de voortgang van het project en hieruit is gebleken dat het gereedkomen van de VINSH-installatie nog niet op het kritieke tijdspad ligt van het project.
Waarom heeft u hier voorts geen melding van gemaakt in het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016, toen door meerdere woordvoerders grote zorgen werden geuit omtrent de veiligheid van de in Petten opgeslagen vaten, de inhoud daarvan en de plannen die er zijn om te komen tot de adequate verwerking en afvoer van deze vaten, terwijl u de Kamer wel kon verzekeren dat de veiligheid van de installaties in Petten op orde is en de veiligheid van de installatie voor u de hoogste prioriteit heeft?
Ik heb niet apart melding gemaakt van de problemen met de VINISH-installatie omdat het niet optimaal functioneren van deze installatie op dit moment niet op het kritieke tijdspad ligt.
Wel heb ik op basis van de informatie van de ANVS, aangegeven dat het afval veilig is opgeslagen in de pluggenloods en dat er binnen het project geen sprake was van ontwikkelingen waardoor de veiligheid in het geding zou zijn en dat de veiligheid van de installatie voor mij de hoogste prioriteit heeft en dat deze verzekerd is.
Kunt u aangeven wat de gevolgen kunnen zijn van het niet precies kunnen meten van wat er in de vaten nucleair afval zit op de veiligheid van de opslag van nucleair afval in Petten en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit daar geen gevolgen voor zou hebben? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De VINISH-installatie is van belang voor de karakterisering van het afval, dat wil zeggen de vaststelling van welke radioactieve stoffen zich erin bevinden. De COVRA accepteert alleen afval als een zeer nauwkeurige karakterisering van het afval heeft plaatsgevonden. Zo lang de VINISH-installatie niet voldoende nauwkeurig functioneert, kan het afval niet afgevoerd worden naar de COVRA en blijft het veilig opgeslagen in Petten in de pluggenloods.
NRG zoekt naar een oplossing voor de gesignaleerde problemen. Voorlopig kan het meest tijdsintensieve deel van het werk doorgaan. Dit betreft het uitsorteren van het afval naar laag, laag middelactief en hoog middelactief afval in de zogenoemde hotcells. Om het tijdpad tot aan 2022 te halen is het noodzakelijk dat de problemen met de VINISH-installatie op een termijn van enkele maanden (eind 2016) worden opgelost.
Kunt u zich herinneren dat op de eerder (in het algemeen overleg) gestelde vraag over hoe de ANVS weet wat er in de vaten zit u heel precies kon antwoorden dat er sprake zou zijn van 1647 vaten historisch afval, en dat uit een audit uit 2015 was gebleken dat 500 van deze vaten mogelijk alphahoudend zijn? Zo ja, kunt u nogmaals aangeven hoe u zich er zeker van kunt stellen dat de ANVS inderdaad weet wat er precies in deze vaten zit nu blijkt dat al langer bekend was dat de apparatuur waarmee dit gemeten wordt niet betrouwbaar is? Kunt u voorts aangeven wat er nu precies in welk aantal vaten zit?
Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven is het aantal vaten bekend (1647), en ook dat ongeveer 500 daarvan mogelijk alphahoudend afval bevatten. Deze informatie is afkomstig uit de inventarisatie die in 2012 door NRG is afgerond en waarover de ANVS beschikt. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van administratiegegevens over de herkomst van het afval en metingen met de nog niet gemoderniseerde VINISH-installatie, die voor dit doel wel de benodigde nauwkeurigheid had.
Om de precieze inhoud van de vaten vast te kunnen stellen en dus om te bepalen welke radioactieve stoffen er in de afvalvaten zitten, is sortering van het afval in de hotcells en een nauwkeurige meting noodzakelijk. De hierbij beoogde nauwkeurigheid wordt thans met de VINISH-installatie nog niet gehaald.
Nu kan dus nog niet gezegd worden wat er precies in welke vaten zit. Pas na de sortering van het afval in de hotcells en karakterisering met een goed werkende VINISH-installatie zal bekend zijn wat de inhoud is van de vaten die naar de COVRA afgevoerd worden.
Kunt u aangeven welke actie de NRG sindsdien ondernomen heeft om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaat deze actie en bent u van mening dat NRG adequaat en binnen een acceptabele tijdsspanne heeft gehandeld?
NRG is sinds 2013 bezig met verbeteringen en aanpassingen aan de VINISH-installatie zodat deze geschikt wordt voor de karakterisering van het afval ten behoeve van de afvoer naar de COVRA. In het RAP-maandrapport van NRG dat eind mei 2016 aan de ANVS is gestuurd, geeft NRG aan dat er momenteel prioriteit gegeven wordt aan een «goed» werkende VINISH-installatie. De status en de verbeterpunten van de VINISH-installatie worden in kaart gebracht door alle beschikbare NRG -experts.
Voor de beantwoording van de vraag of NRG adequaat heeft gehandeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Is er wat u betreft aanvullende actie nodig van de kant van de inspectie en/of de NRG om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo ja, waaruit bestaat deze actie? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het project ligt bij de vergunninghouder, te weten NRG. De ANVS houdt de vinger aan de pols door maandelijks overleg en het houden van inspecties op de locatie. Tot dusver is de conclusie dat NRG binnen zijn mogelijkheden voldoende prioriteit aan dit project geeft (zie ook antwoord op vraag 11).
Deelt u de mening dat de nieuwe informatie die hierboven gevraagd wordt relevant is voor de Kamer om deze in staat te stellen een goede inschatting te kunnen maken over de vraag die in het eerdergenoemde debat voorlag, namelijk of de verwerking, opslag en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen wel adequaat zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor zowel uw Kamer als voor mij is de nucleaire veiligheid van groot belang. Binnen het project dat nu loopt om te komen tot de afvoer van het historisch radioactief afval is het belangrijk dat dit op een zorgvuldige wijze gebeurt waarbij de veiligheid voorop staat, tegenslagen binnen het project worden opgelost en het kritieke tijdpad in de gaten wordt gehouden. Indien er ontwikkelingen zijn die een negatieve invloed hebben op de veiligheid en/of het kritieke tijdpad van het project dan zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Welke andere redenen zijn er volgens de NRG voor de opgelopen vertraging van de berging? Zijn deze andere redenen voorafgaand aan het debat van 24 mei 2016 richting uw ministerie gecommuniceerd door de NRG?
Voordat het afval door COVRA wordt geaccepteerd, moet dit, volgens de afspraken tussen COVRA en NRG, worden gesorteerd, gekarakteriseerd en (een deel ervan) worden voorbewerkt. Dit is een zeer complex proces dat geen voorbeelden elders op de wereld kent. Dat betekent dat er speciale apparatuur voor dient te worden ontworpen, speciale transportcontainers en een installatie waar de genoemde voorbewerking kan worden verzorgd. Een dergelijk uniek project is omgeven door vele onzekerheden waarbij een veilige uitvoering steeds voorop dient te staan. Dit is de afgelopen maanden in brieven aan uw Kamer (bijvoorbeeld Kamerstuk 25 422, nr. 126 en Kamerstuk 25 422, nr. 141) aangegeven. Tijdens het debat op 24 mei 2016 heb ik aangegeven dat het een complex project is, waarbij inderdaad de afgelopen jaren meerdere keren vertragingen zijn opgetreden, dat NRG er nu alles aandoet om de voortgang er in te houden en dat voor mij veiligheid gaat boven snelheid.
Volgens NRG heeft ook een aantal andere factoren geleid tot vertraging waardoor de datum van eind 2017 niet wordt gehaald. In het bijzonder heeft het «Return 2 Service» programma, dat eind 2013 is gestart, ingrijpende gevolgen gehad. Hierdoor werden alle nucleaire installaties van NRG tijdelijk uit bedrijf genomen om de technische staat en de veiligheidsaspecten te valideren. Het afvalscheidingsproces is als gevolg hiervan bijna 1 jaar stopgezet geweest. Daarnaast kostten onder andere de reorganisatie bij NRG, de Europese aanbestedingen, de contractovereenkomst met Belgoprocess (die de voorbewerking van een deel van het afval uitvoert) en de oplevering van de speciale Rotabel-container, meer tijd dan eerder voorzien.
Bij de goedkeuring van de nieuwe plannen van aanpak heeft de ANVS kennis genomen van deze redenen. De ANVS heeft geoordeeld dat de nieuwe plannen voldoende zijn onderbouwd, maar ook dat er nog vele onzekerheden in zitten. Aan de goedkeuring van de plannen van aanpak is daarom een aantal voorwaarden verbonden met het oog op de geconstateerde onzekerheden, de veiligheid, de financiële situatie en de overzichtelijkheid. De plannen zijn goedgekeurd tot medio 2017; daarvóór zal NRG inzicht moeten geven in de situatie.
Kunt u gespecificeerd onderbouwen hoe de NRG komt tot minimaal vijf jaar uitstel van de berging van het afval bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA)?
Zie antwoord op vraag 11.
Houdt de COVRA een precieze boekhouding bij van al het aangeboden kernafval, naar soort, stralingsintensiteit, afkomt, aanbieder datum van aanleveren?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de directeur van de COVRA zegt in de gegevens over 1996 en 1997 niet precies te kunnen achterhalen om welk afval het gaat en zegt dat het «waarschijnlijk» om eigen afval gaat?
Op basis van informatie uit de aanvoergegevens, heeft COVRA aan de ANVS meegedeeld dat er in 1996, en mindere mate 1997, meer afval is afgevoerd vanuit Petten naar COVRA dan gebruikelijk was. Het gaat in totaal om ruwweg een gemiddelde jaarafvoer extra vanuit NRG. Deze hogere afvoer betreft waarschijnlijk afval dat in de jaren 1993 en 1994 in Petten is ontstaan. Toen verhuisde COVRA van Petten naar Nieuwdorp in de gemeente Borsele en kon COVRA in Nieuwdorp tijdelijk geen afval aannemen. Dat afval is in de jaren daarna alsnog afgevoerd.
Dit lijkt mij een redelijke verklaring.
Welk «eigen« afval produceerde de COVRA eigenlijk?
In dit geval werd met «eigen afval» bedoeld afval dat in Petten is ontstaan, in 1993 en 1994. Zie ook antwoord op vraag 14.
Kunt u inzicht geven in de precieze hoeveelheden radioactief afval – naar herkomst, soort en datum van aanleveren – die nu aanwezig is bij de COVRA?
Jaarlijks rapporteert COVRA over de in dat jaar ontvangen en de totale hoeveelheden radioactief afval per soort. Daarnaast geeft de afvalinventaris, die uitgevoerd is ten behoeve van het nationaal programma, inzicht in de herkomst, de productie, de opgeslagen hoeveelheden en de verwachtingen naar de toekomst. Zowel de jaarrapportages als de afvalinventaris zijn verkrijgbaar via de website van COVRA(http://www.covra.nl/downloads).
Klopt het dat de lening van 82 miljoen euro (gedeeltelijk) aangewend is om de problemen bij afvalverwerking op te lossen en/of te financieren in plaats van voor het op peil houden van de productie van medische isotopen en wetenschappelijk onderzoek? Was u hiervan op de hoogte en komt hierdoor de productie van medische isotopen in gevaar?
In oktober 2014 heeft het kabinet besloten (Kamerstuk 25 422, nr. 112), na een doorrekening van de business case, om onder voorwaarden een rentedragende lening met een hoofdsom van maximaal € 82 miljoen ter beschikking te stellen aan Energieonderzoek Centrum Nederland en haar dochter de Nuclear Research and consultancy Group (hierna: ECN/NRG). Het krediet is gericht op het dekken van een tijdelijk financieel tekort bij ECN/NRG dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van ECN/NRG, waaronder ook de productie van medische radioisotopen, in gevaar bracht. Het krediet wordt gebruikt voor de totale bedrijfsvoering van ECN/NRG waar het herstelplan voor de Hoge Flux Reactor en het opruimen van het historisch radioactief afval in Petten een integraal onderdeel van zijn. Besteding van het krediet aan het historisch radioactief afval dat in Petten ligt opgeslagen is dan ook conform de opzet van het krediet en brengt de productie van medische isotopen niet in gevaar.
Hoe wordt de lening van 82 miljoen euro terugbetaald?
De voorwaarden waaronder het krediet is verleend zijn vastgelegd in een leningsovereenkomst. Daarin is onder meer een terugbetalingschema vastgelegd waaraan minimaal voldaan dient te worden. Volgens dat terugbetalingschema start de aflossing uiterlijk medio 2018 en dient het gehele krediet inclusief rente uiterlijk medio 2023 geheel afgelost te zijn. Dat is anderhalf jaar voor afloop van de business case (tot eind 2024) die aan het krediet ten grondslag ligt.
Kunt u een financieel overzicht geven met daarin in ieder geval de hieronder staande informatie? 1. Hoeveel er inmiddels is geïnvesteerd in de overbrenging van het afval van de NRG naar de COVRA 2. Hoeveel vaten in dat verband inmiddels zijn verhuisd 3. Hoeveel geld er nog nodig is voor het afronden van deze operatie 4. Hoeveel vaten er nog moeten worden verhuisd
Het Rijk heeft in het verleden bijgedragen aan de voorziening voor de dekking van de kosten voor het afvoer van het radioactief afval in de vorm van leningen en subsidies ter hoogte van € 74,8 miljoen.
Vaten worden niet één op één naar de COVRA overgebracht. De inhoud van de vaten wordt op activiteit gesorteerd, herverpakt en gekarakteriseerd. In Petten lagen in 2013 1647 vaten waarvan er thans 210 zijn gesorteerd.
De sortering van de genoemde 210 vaten heeft geresulteerd in 36 herverpakte vaten met laag radioactief afval die van Petten naar COVRA zijn afgevoerd. De afvoer van het overige herverpakte afval is verder aangehouden in afwachting van oplossing van de problemen met de VINISH-installatie.
Overeenkomstig de raming van ECN/NRG van vorig jaar zal er voor de sortering, herverpakking, eventuele bewerking en afvoer van alle vaten uit de WSF in totaal circa 82,9 mln euro nodig zijn.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag b zitten er thans nog 1437 ongesorteerde vaten in de pluggenloods en een aantal vaten waarin gesorteerd afval zit. Het proces van sortering en herverpaking gaat thans verder. Een deel van deze herverpakte vaten zal, nadat de VINISH-installatie is aangepast, rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, de rest van de vaten zal eerst naar België gaan voor nadere bewerking.
De overbrenging van het historische afval naar de COVRA maakt deel uit van het radioactive Waste Management Program (RWMP). Het RWMP omvat naast de vaten in de pluggenloods ook nog overig afval dat dient te worden afgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld om afval dat ontstaat bij de ontmanteling van de Lage Flux Reactor. De raming van NRG uit 2015 van de resterende kosten voor het RWMP bedroeg 109 miljoen euro. Eerder was al 17 miljoen aan dit programma uitgegeven. De totale kosten van het RWMP zijn 40% hoger dan een eerdere raming uit 2012.
Hoe de huidige raming zich verhoudt tot de oorspronkelijke begroting?
Ik onderschrijf de visie dat er op nationaal niveau overzicht dient te zijn over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid van (de verwerking van) radioactief afval. In Nederland is dit ook het beleid en daarom dient het radioactieve afval op een centrale plek te worden opgeslagen bij COVRA in Zeeland.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid omtrent (de verwerking van) nucleair afval, te meer aangezien Nederland deze mate van helderheid ook van andere landen verwacht wanneer het gaat over hoe zij omgaan met (de verwerking van) nucleair afval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de onduidelijkheid die er is gerezen zo spoedig mogelijk weg te nemen?
De genoemde signalen zijn mij bekend. De signalen zijn en worden door de ANVS onderzocht. Daarbij heeft de ANVS in haar reguliere toezicht extra aandacht voor de veiligheidscultuur binnen NRG. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Wat is uw reactie op het signaal van de klokkenluider dat er sprake zou zijn van een «angstcultuur» bij de NRG? Bent u op grond van deze nieuwe informatie bereid opnieuw onderzoek te doen naar de vraag of er een angstcultuur heerst bij de NRG?
Ik ben van mening dat binnen een nucleaire installatie een goede veiligheidscultuur onontbeerlijk is. In de afgelopen periode heeft de ANVS, naar aanleiding van signalen over veiligheidscultuur, inspecties uitgevoerd op dit punt en ook voor de komende tijd staan er inspecties gepland. Op verzoek van de ANVS (en conform een voorschrift in de vergunning) zal het IAEA nog dit jaar opnieuw een internationale missie in Petten uitvoeren waarbij de veiligheidscultuur een van de aandachtspunten is. Daarnaast zal er begin volgend jaar een tweede IAEA-missie zich volledig richten op de veiligheidscultuur bij NRG.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkend signaal is en dat ten aanzien van installaties met een dermate hoog risicogehalte er te allen tijde sprake moet zijn van een werkklimaat waarbinnen misstanden gemeld en/of andere problemen/risico’s aan de orde gesteld kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om een dergelijk klimaat bij de NRG te borgen?
De structuur van de stralingshygiënische zorg van NRG wordt beschreven in het rapport Stralingshygiënische zorg NRG. Deze bestaat uit circa twaalf onafhankelijke, gekwalificeerde en gecertificeerde stralingsdeskundigen. De leiding daarvan berust bij de algemene stralingsdeskundige en zijn of haar vervanger. Zij zijn onder andere eindverantwoordelijk voor interne toestemmingen om handelingen met radioactieve stoffen te verrichten en voor het stralingshygiënisch toezicht. Omdat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de stralingsbeschermingseenheid is het gebruikelijk dat de genoemde functionarissen op de loonlijst van het eigen bedrijf staan. Het Besluit stralingsbescherming (Bs) bevat verschillende verplichtingen die ertoe moeten leiden dat deze dienst zich binnen het bedrijf onafhankelijk kan opstellen. Artikel 12 van het Bs geeft in het tweede lid, onder c, aan dat de stralingsbeschermingseenheid «functioneel en organisatorisch gescheiden is van productie- en technische eenheden». De algemene coördinerend stralingsdeskundige heeft een wettelijke taak om toe te zien op de naleving van de wettelijke bepalingen van de Kernenergiewet (artikel 2.4 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming) en heeft daartoe een rechtstreekse lijn naar de directie van NRG.
Ondanks dat de algemene coördinerend stralingsdeskundige op basis van de Kernenergiewet een eigen verantwoordelijkheid heeft en er toezicht wordt uitgevoerd door de ANVS, ben ik mij ervan bewust dat een dergelijke structuur alleen functioneert indien er sprake is van een goede veiligheidscultuur binnen een bedrijf. Daarom houdt de ANVS hierop ook zorgvuldig toezicht (zie ook beantwoording van vraag 22).
Hoe verhoudt zich bovenstaande tot het feit dat de stralingscontroleurs bij de NRG eveneens op de loonlijst staan van de NRG? Kunt u ingaan op de stelling dat dit wellicht niet bevorderlijk is voor het hierboven beschreven werkklimaat? Zo nee, waarom niet?
Beide worden gelijktijdig aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de andere reeds gestelde vragen over dit onderwerp beantwoorden?
De CvO-plicht betreffende sleepboten |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de watersportsector over het verplicht stellen van het Certificaat van Onderzoek (CvO) betreffende sleepboten?1
Ja. Daarover heb ik in 2015 al reacties ontvangen. Inmiddels hebben mij daarover ook enkele brieven bereikt.
Acht u een CvO-plicht betreffende sleepboten proportioneel voor de pleziervaart?
Ik kan mij situaties voorstellen waarbij een CvO-plicht proportioneel is. Hierbij moet dan onder andere worden gekeken naar de frequentie waarmee wordt gesleept, de vaartuigen die worden gesleept en de wateren waarop gevaren wordt. Het maakt nogal verschil of dergelijke vaarbewegingen plaatsvinden op bijvoorbeeld de Vinkeveense Plassen of op de Westerschelde.
Deelt u de mening dat de CvO-plicht betreffende sleepboten in de voorbeelden die het Watersportverbond in zijn brief en op de website geeft (bijvoorbeeld het slepen van rubberbootjes of een surfplank) niet passend is? Zo ja, bent u bereid om voor de pleziervaart (zoals zeilverenigingen, zeilscholen, waterscouting en zeekadetten) een uitzondering te maken op de CvO-plicht betreffende sleepboten en wanneer past u de wet- en regelgeving hierop aan? Zo nee, waarom niet?
Letterlijke toepassing van de regelgeving kan inderdaad leiden tot ongewenste situaties. Naar aanleiding van de klachten van de sector ben ik reeds met hen in gesprek om te bekijken of en hoe de regelgeving moet worden aangepast en voor welke categorieën van sleepboten een CvO-plicht gewenst is of niet.
Aangezien de wettelijke bepalingen te vinden zijn op het niveau van het Binnenvaartbesluit en de Binnenvaartwet zelf, zou een eventuele aanpassing enige tijd in beslag kunnen nemen. Nog deze maand zal de Europese Raad een nieuwe richtlijn voor technische eisen aan binnenvaartschepen vaststellen ter vervanging van richtlijn 2006/87/EG. Ik zal trachten een eventuele wijziging van de regelgeving te laten meelopen in het traject van implementatie van de nieuwe richtlijn.
Waarom is in artikel 1 van de Binnenvaartwet vastgelegd dat in het geval van slepen altijd sprake is van bedrijfsmatig varen? Hoe verhoudt deze bepaling zich tot de door het Watersportverbond genoemde voorbeelden?
In de memorie van toelichting bij de Binnenvaartwet is daarover opgemerkt dat op die manier de regelgeving betreffende de vereiste documenten voor toelating tot het bedrijfsmatige vervoer op de binnenwateren volledig op deze schepen van toepassing werd verklaard. Dat was in overeenstemming met de voorschriften die op grond van de Wet vervoer binnenvaart aan deze schepen werden gesteld.
De voorbeelden die door het Watersportverbond naar voren worden gebracht, zijn overigens niet terug te voeren op dit artikel, maar op de definitie van het begrip sleepboot, waaruit blijkt dat elk schip dat wordt gebruikt om te slepen ook automatisch een sleepboot is en dus CvO-plichtig.
Op welke wijze handhaaft de inspectie de CvO-plicht betreffende sleepboten voor de pleziervaart? Bent u bereid de handhaving voor de pleziervaart op te schorten en hierover met de sector in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Voor pleziervaartuigen die een bijboot van de kinderen slepen zal de ILT nooit een boete geven wegens ontbreken van een certificaat van onderzoek. Wel is het zo dat in 2014 handhaving is aangekondigd op de CvO-plicht voor sleepboten die stelselmatig sleepdiensten verrichten aan kleine pleziervaartuigen. Naar aanleiding van deze aankondiging kwamen de bezwaren van de branche aan het licht.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik al met de branche in gesprek over deze problematiek. In afwachting van de uitkomst van deze gesprekken heeft de ILT de handhaving op de CvO-plicht voor kleine sleepboten die zijn bestemd of worden gebruikt om kleine schepen te slepen vooralsnog opgeschort. Is het gesleepte schip echter 20 meter of langer of heeft het gesleepte schip een waterverplaatsing van 100m3 of meer, dan moet de sleepboot ongeacht zijn eigen lengte zijn voorzien van een certificaat van onderzoek.
De stijging van externe inhuur bij gemeenten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw verklaring voor de stijging van externe inhuur van personeel door gemeenten?1
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten steeds meer geld besteden aan duur extern personeel?
Bent u bereid om, samen in met de VNG, met voorstellen te komen hoe de «Roemernorm» ook bij gemeenten toegepast kan worden?
Het bericht ‘Laat veteranen op 25 juni vrij reizen’ |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Laat veteranen op 25 juni vrij reizen»?1
Ja.
Klopt het dat post-actieve veteranen op Veteranendag (25 juni a.s.) gratis mogen reizen bij NS? Is dat inclusief hun familieleden?
Het Veteraneninstituut geeft post-actieve veteranen de mogelijkheid op twee keer per jaar gratis treinvervoer voor het bezoeken van veteranenevenementen. Zij bepalen zelf aan welke evenementen deze treinreizen worden besteed. Voor de gekozen dagen krijgen de veteranen een 1 Dag Trein Vrij kaart. Gedurende de dag kunnen ze daarmee onbeperkt in- en uitchecken. Een 1 Dag Trein Vrij kaart geldt niet alleen bij NS, maar ook bij de andere spoorvervoerders.
Post-actieve veteranen die zich voor de Nederlandse Veteranendag aanmelden voor het defilé ontvangen voor zichzelf en voor de partner of begeleider een extra gratis kaart. Dit geldt ook voor post-actieve veteranen die slecht ter been zijn en op de tribune worden ontvangen. Eventuele andere familieleden reizen in beide gevallen op eigen kosten mee.
Klopt het ook dat dit aanbod niet geldt voor actief dienende veteranen? Zo ja, op basis waarvan wordt dit onderscheid gemaakt?
Actief dienende veteranen kunnen de reiskosten voor een veteranenbijeenkomst (per openbaar vervoer of per auto) bij Defensie declareren. Post-actieve veteranen krijgen vervoerbewijzen via het Veteraneninstituut, omdat zij niet via de reguliere Defensiekanalen kunnen declareren.
Vindt u ook dat bovengenoemd onderscheid arbitrair en daarmee ongewenst is? Bent u bereid om u hard te maken voor het wegnemen van dit onderscheid met als uitkomst dat ook actief dienende veteranen, inclusief hun familieleden, op Veteranendag gratis mogen reizen bij NS? Wilt u uw antwoord toelichten?
Actief dienende veteranen kunnen de reiskosten voor een veteranenbijeenkomst (per openbaar vervoer of per auto) bij Defensie declareren. Post-actieve veteranen krijgen de vervoerbewijzen via het Veteraneninstituut, omdat zij niet via de reguliere Defensiekanalen kunnen declareren.
NS draagt bij aan de Veteranendag door, net als bij andere grote evenementen, voldoende capaciteit in de treinenloop te bieden om de grote hoeveelheid bezoekers een comfortabele reis te bieden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval ruim voor 25 juni aanstaande?
Ja.
Defensiebedrijven die via Nederland belasting ontwijken |
|
Jasper van Dijk (SP), Arnold Merkies (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Tax evasion and weapon production – Mailbox arms companies in the Netherlands»?1
Deelt u de mening dat de voornaamste reden voor grote defensiebedrijven om zich in Nederland te vestigen via een brievenbusfirma is om zo min mogelijk belasting te hoeven betalen? Zo nee, wat is volgens u de reden dat zoveel defensiebedrijven zich fiscaal verbinden aan Nederland?
Klopt het dat één van elke twee dollar die verdiend wordt in de defensie-industrie Nederland passeert via een financiële constructie? Welke verklaring geeft u daarvoor?
Deze gegevens worden niet als zodanig bijgehouden.
Hoe oordeelt u over het feit dat naar schatting 40% van alle corruptie in mondiale transacties toe te schrijven is aan corruptie binnen wapenhandel, gezien de grote hoeveelheid holdings van defensiebedrijven in Nederland? Door welke instantie en op welke manier wordt bijgehouden in hoeverre de financiële stromen van defensiebedrijven die Nederland passeren corruptievrij zijn? Op welke wijze wordt deze corruptie in Nederland aangepakt?
Corruptie moet te allen tijden aangepakt worden en heeft de aandacht van het kabinet. Ik heb geen inzicht in de verdeling van corruptie over verschillende bedrijfstakken. Recent is de Europese vierde anti-witwasrichtlijn vastgesteld. Die bevat diverse aanscherpingen om witwassen, terrorisme financiering en ook fraude en corruptie effectiever aan te pakken. Deze richtlijn moet in de zomer van 2017 zijn omgezet in Nederlands recht. Op nationaal niveau worden de regels die gelden voor trustkantoren verder aangescherpt. Een concept wetsvoorstel is recent voor consultatie beschikbaar gemaakt. Tevens zijn op alle bedrijven in Nederland, dus ook bedrijven verbonden aan de defensiesector, de regels van het strafrecht en van bijzondere toezichtsbepalingen van toepassing.
Klopt het dat zes van de tien grote bedrijven een holding in Nederland hebben, een derde van de honderd grootste defensiebedrijven één of meer holdings in Nederland heeft, en dertig van de honderd belangrijkste wapenbedrijven één of meer holdings in Nederland hebben? Waarom wordt er niet bijgehouden of holdings in Nederland gelieerd zijn aan een defensiebedrijf in het buitenland? Bent u bereid dit voortaan wel bij te houden, gezien de conclusies van het rapport?2
Deze gegevens worden niet als zodanig bijgehouden en daar is ook geen reden voor.
Hoeveel defensiebedrijven hebben een Advance Pricing Agreement (APA) of Advance Tax Ruling (ATR) aangevraagd, maar niet gekregen vanwege het niet voldoen aan de substance-eisen?
De redenen waarom aan een belastingplichtige geen zekerheid vooraf wordt verstrekt in de vorm van een APA of ATR, zijn divers. Één van de redenen kan zijn dat niet wordt voldaan aan de substance eisen. Een andere reden kan zijn dat er sprake is van strijd met de goede trouw. Ook dan wordt een vooroverleg met een inspecteur niet voortgezet en neemt hij ook geen inhoudelijk standpunt in. Er is bijvoorbeeld sprake van strijd met de goede trouw als de inspecteur betrokkenheid vermoedt bij witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten of terrorismefinanciering.
Er zijn geen specifieke cijfers bijgehouden of en hoeveel defensiebedrijven geen APA of ATR kreeg vanwege het niet voldoen aan de substance-eisen. Er gelden immers geen afwijkende regels in het fiscale recht voor defensiebedrijven.
Hoeveel belastinggeld gaat er naar Onderzoek en Ontwikkeling binnen Nederlandse defensiebedrijven?
Deze gegevens worden niet als zodanig bijgehouden. Wel bestaat inzicht in de uitgaven aan technologieontwikkeling door Defensie. Jaarlijks stelt Defensie hiervoor ongeveer 20 miljoen euro ter beschikking. Bedrijven, kennisinstellingen en/of universiteiten participeren samen in deze ontwikkelingsprojecten. Per project variëren de bijdragen per deelnemer afhankelijk van de aard van de technologie en de samenstelling van de participanten.
Op welke wijze heeft u zich ingespannen voor het speerpunt transparantie in fiscale zaken onder het Nederlands voorzitterschap als het gaat om het tegengaan van belastingontwijking door de defensie-industrie?
Het Nederlandse voorzitterschap heeft zich hard gemaakt om belastingontwijking aan te pakken en de fiscale transparantie te verbeteren in alle bedrijfstakken. Zo is er tijdens de Ecofin Raad van 8 maart 2016 een akkoord bereikt over de richtlijn voor Country by Country Reporting tussen belastingdiensten. Bovendien worden vanaf 1 januari 2017 binnen de EU op automatische basis rulings uitgewisseld. Deze uitwisseling van rulings heeft een terugwerkende kracht van 5 jaar.
Deelt u de mening dat er meer onderzoek nodig is naar de schaal waarop de defensie-industrie profiteert van het Nederlandse belastingklimaat, ook met oog op de gevoeligheid voor corruptie? Zo ja, bent u bereid een dergelijk onderzoek te starten?
Ik deel de mening dat het noodzakelijk is dat de regering bij het indienen van wetsvoorstellen rekening houdt met de risico’s van corruptie en met de mogelijkheid dat belastingregels misbruikt worden. Ik zie geen aanleiding één of meerdere bedrijfstakken in het bijzonder in die beschouwing te betrekken.
Een Amerikaanse undercoveroperatie in Nederland |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat uw voorganger de Kamer onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over een Amerikaanse undercoveroperatie?1
Ik onderschrijf deze stelling niet.
Zou u in het licht van deze informatie de eerdere vragen aan uw voorganger anders hebben beantwoord?2 Zo ja, op welke wijze en kunt u daarbij aangeven wat de redenen waren dat uw voorganger verkeerde antwoorden aan de Kamer heeft gezonden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de antwoorden die mijn voorganger aan uw Kamer zond, zijn ook in het licht van de berichtgeving waaraan de vraagsteller refereert juist en volledig.
Klopt het dat de Verenigde Staten rechtshulpverzoeken heeft ingediend waaruit bleek dat Marc W. de hoofdverdachte is van een Amerikaanse drugsonderzoek en dat de Amerikanen middels pseudo-aankopen van drugs bewijs verzamelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is hierop door uw ministerie gereageerd en waarom heeft uw voorganger eerder geantwoord dat een rechtshulpverzoek niet nodig was?
Voor handelingen die de Amerikaanse autoriteiten in Nederland wensten te laten verrichten, hebben de Verenigde Staten rechtshulpverzoeken ingediend. In die verzoeken werd informatie over het onderzoek gegeven. Eveneens werd daarin gemeld dat Marc W. een van de verdachten was. Een rechtshulpverzoek aan Nederland voor het doen van pseudokoop via internet was niet vereist, omdat er geen undercoveracties op Nederlands grondgebied plaatsvonden. Het betrof hier een organisatie die via het internet handelde in drugs. Eveneens via internet hebben Amerikaanse undercoveragenten zich als geïnteresseerde kopers voorgedaan. Door langs deze weg contact te leggen met een anonieme organisatie die wereldwijd actief is, wordt de Nederlandse soevereiniteit niet geschonden als vervolgens blijkt dat sommige bestellingen vanuit Nederland zijn verzonden. In het geval van Marc W. was er dan ook geen undercoveroperatie op Nederlands grondgebied waarvoor Nederlandse toestemming vereist was.
Deelt u de mening dat onder het Nederlandse recht sprake is van uitlokking indien, zoals hier het geval was, door middel van pseudo-aankopen van drugs bewijs wordt verzameld door opsporingsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat voor dergelijke wijze van bewijsverzameling geen toestemming mag en kan worden gegeven door Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het opsporingsmiddel pseudo-koop (artikel 126i Wetboek van Strafvordering) is naar Nederlands recht toegestaan zolang geen sprake is van uitlokking, zoals het tweede lid van artikel 126i bepaalt. Mij zijn geen aanwijzingen bekend dat in deze zaak uitlokking heeft plaatsgevonden, nu de Amerikaanse opsporingsambtenaren reageerden op advertenties die de verdachten zelf hadden geplaatst.
Het rechtshulpverdrag tussen de VS en Nederland schrijft voor dat voor het verrichten van onderzoekshandelingen op elkaars grondgebied een rechtshulpverzoek nodig is. Rechtshulpverzoeken kunnen worden ingewilligd als het recht van de aangezochte staat zich daar niet tegen verzet. Zoals gezegd is pseuod-koop naar Nederlands recht een geoorloofd opsporingsmiddel.
In hoeverre heeft Nederland toestemming gegeven aan de Verenigde Staten om al dan niet via deze wijze een strafrechtelijk onderzoek te verrichten naar Marc W.? Indien dit niet het geval was, betekent dit dan niet dat de Verenigde Staten zonder toestemming van Nederland opsporingsactiviteiten heeft verricht op Nederlands grondgebied naar een Nederlandse hoofdverdachte?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 3 en 4. De Nederlandse soevereiniteit is niet geschonden door de Verenigde Staten.
Waarom is er, in het licht van voorgaande en reeds bij uw ministerie bekende informatie, destijds niet toe besloten om Marc W. in Nederland te vervolgen, maar hem uit te leveren aan de Verenigde Staten?
Het uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten is, na een zorgvuldige (rechterlijke) beoordeling, ingewilligd. Aan alle voorwaarden voor uitlevering was voldaan en een aanleiding ontbrak om in plaats daarvan betrokkene in Nederland te vervolgen.
Gebeurt het vaker dat de Verenigde Staten zonder toestemming van Nederland opsporingsactiviteiten op Nederlands grondgebied verrichten en dus zonder eerbiediging van het Nederlandse recht te werk (kunnen) gaan?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van mijn voorganger op vragen van het Kamerlid De Wit (SP) over het op Nederlands grondgebied verrichten van opsporingsactiviteiten door Amerikaanse diensten en het naar aanleiding daarvan uitleveren van een Nederlander.3
Hoe wordt en zal worden voorkomen dat buitenlandse opsporingsdiensten zonder medeweten van of in ieder geval zonder toestemming van uw ministerie opsporingsactiviteiten verrichten in Nederland?
Het is in het internationale verkeer van algemene bekendheid dat het ongeoorloofd is om opsporingshandelingen in een ander land te verrichten zonder toestemming van dat land. Mocht dat toch voorkomen, dan spreek ik het land in kwestie daar vanzelfsprekend op aan.
Vrij reizen voor veteranen op Veteranendag |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het verzoek vrij reizen voor veteranen op Veteranendag?1
Ja.
Deelt u de mening, van driekwart van de Nederlandse bevolking, dat veteranen meer openlijke waardering zouden mogen ontvangen voor hun belangrijke werk?
In de Veteranenennota 2015–2016 is gemeld dat het percentage Nederlanders dat vindt dat veteranen bijzondere waardering verdienen in 2015 – net als in 2014 – op 76 procent lag.
Het veteranenbeleid is onder andere gericht op het bestendigen en vergroten van de erkenning en waardering voor veteranen in de Nederlandse samenleving, en het bestendigen en vergroten van het gevoel van erkenning en waardering bij de veteranen zelf. Dit is ook in de Veteranenwet en het Veteranenbesluit neergelegd.
Erkenning en waardering worden onder meer bevorderd door de Nederlandse Veteranendag, het decoratiebeleid, het schoolprogramma «Veteraan in de klas», en veteranenconcerten. Daarnaast zijn er talloze particuliere initiatieven die openlijk waardering uiten voor veteranen.
Zo ja, in hoeverre bent u bereid om – in aanvulling op het initiatief van het Veteraneninstituut2 – ook actieve veteranen de mogelijkheid te geven vrij te reizen naar de Veteranendag en daarmee dat stukje extra waardering te tonen?
Veteranen in werkelijke dienst hebben die mogelijkheid al. Zij kunnen reizen naar veteranenevenementen declareren.
Kunt u deze vragen vóór zaterdag 25 juni beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nieuwe tegenvaller Staat bij verkoop Vivat’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe tegenvaller Staat bij verkoop Vivat»?1
Ja.
Kunt u nadere informatie verschaffen over het pensioenakkoord dat gesloten is tussen Vivat, Anbang en SNS Reaal van afgelopen mei? Welke verplichtingen levert dit op voor SNS Reaal?
Klopt het dat de Staat 117 miljoen euro moet bijstorten in de pensioenpot voor medewerkers en ex-medewerkers van wat vroeger Reaal heette?
Klopt het dat Vivat nog niet alle leningen aan het vroegere moederbedrijf heeft afgelost, terwijl dat wel in eerdere instantie was afgesproken? Om welk bedrag gaat het?
Wat is de rol van de toezichthouder geweest in deze?
Zijn er meer aspecten van de overeenkomst met Anbang die nog financiële gevolgen kunnen hebben voor het Rijk? Zo ja, welke?
Met de overeenstemming over de pensioenindexatieverplichtingen is een belangrijk element van de koopovereenkomst afgewikkeld. Naast dit onderdeel zijn in de koopovereenkomst enkele garanties, vrijwaringen en andere regelingen opgenomen die gebruikelijk zijn bij dit soort transacties. De totale aansprakelijkheid van SRH jegens Anbang die voortvloeit uit deze garanties, vrijwaringen en andere regelingen is in geen geval hoger dan EUR 150 mln. Ik verwijs u hiervoor ook naar het advies van NLFI dat als bijlage is meegestuurd met de Kamerbrief update verkoopproces REAAL d.d. 10 juli 2015.2
Het bericht 'Mbo-student negatief over lessen' |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Mbo-student negatief over lessen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de resultaten van het onderzoek waaruit blijkt dat een grote groep mbo-studenten zich niet uitgedaagd en/of gemotiveerd voelt tijdens de les en lessen niet als nuttig ervaart? Welk initiatief kunt u nemen om bij te dragen aan het veranderen hiervan?
Ik vind het jammer dat een deel van studenten zich niet uitgedaagd voelt in hun mbo-opleiding. Het onderzoek van JOB laat zien dat het afgelopen jaar het merendeel van de studenten, namelijk 54%, de lessen positief waardeert. 18% van de studenten waardeert de lessen echter negatief. Hoewel deze scores iets beter zijn dan die van de afgelopen jaren, is hier nog duidelijk ruimte voor verbetering. Onvoldoende uitdaging en motivatie onder studenten speelt al langer. Dit is één van de redenen geweest waarom ik bijv. in augustus 2014 de mbo-4 opleidingen heb verkort en geïntensiveerd. Ook andere maatregelen die ik heb genomen zijn erop gericht om het onderwijs te verbeteren en daarmee aantrekkelijker te maken. Via de kwaliteitsafspraken zet ik bijvoorbeeld in op de professionalisering van docenten en op uitdagend en excellent vakmanschap.
Volgens JOB geven veel studenten ook aan dat het nut van de meer algemene onderdelen van de opleiding zoals Nederlandse taal, Engels en rekenen duidelijk moet zijn. Om dit te verbeteren is het zaak het onderwijs gericht op deze onderdelen zoveel mogelijk op de beroepspraktijk te laten aansluiten. De afgelopen jaren is hier al op ingezet door het verspreiden van goede voorbeelden onder docenten via het steunpunt taal en rekenen mbo. Het verbinden van rekenen aan de beroepsgerichte onderdelen van de opleiding maakt ook onderdeel uit van de agenda rekenonderwijs vo/mbo die op 8 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Wat is uw oordeel over het feit dat een grote groep mbo-studenten aangeeft dat aangeschafte lesmaterialen te weinig worden gebruikt? Hoe beoordeelt u dit in relatie tot de voortgaande discussie over de schoolkosten in het mbo en het feit dat er nog steeds studenten zijn die grote moeite moeten doen om alle benodigde materialen te kunnen aanschaffen? Wat is de stand van zaken van uw overleg met de sector over de hoogte van de schoolkosten?
Uit de resultaten van de JOB-monitor blijkt dat 41% van de studenten lesmateriaal aanschaft dat nauwelijks word gebruikt. Dat vind ik zeer ongewenst. Het is van belang dat de onderwijsinstelling met de studentenraad het gesprek aan gaat over de onderwijsbenodigdheden die nodig zijn om de lessen voor te bereiden. De instelling dient zorgvuldig af te wegen welke zaken echt noodzakelijk zijn om zo de kosten voor studenten en hun ouders tot een minimum te beperken. Uit informatie van de JOB blijkt dat bij instellingen, zoals ROC van Amsterdam en ROC van Flevoland, studenten aan het einde van de lesperiode kunnen melden wanneer zij lesmateriaal niet hebben gebruikt. Er wordt dan onderzocht of dit klopt. Als de studenten gelijk hebben, krijgen zij de kosten voor deze lesmaterialen terug van de school. In de Tweede Kamer ligt het wetsvoorstel voor waarin studentenraden adviesrecht krijgen op het schoolkostenbeleid van een instelling. Hiermee kan worden voorkomen dat schoolboeken of ander lesmateriaal wel in rekening wordt gebracht door de mbo-instelling, maar uiteindelijk niet of nauwelijks wordt gebruikt gedurende de opleiding. Onlangs heeft uw Kamer een brief ontvangen over schoolkosten. Hierin heb ik onder andere aangegeven dat de JOB en de MBO Raad in overleg zijn met het doel te komen tot gemeenschappelijke afspraken om de studentenraden in de mbo-instellingen beter te ondersteunen en in positie te brengen. Zelf zal ik hierover ook het gesprek aangaan met de MBO Raad en de JOB. Verder ben ik in overleg met de sector en overige betrokken partijen om de schoolkosten voor mbo-studenten en hun ouders beperkt te houden en onduidelijkheden daarover te benoemen en op te lossen.
Hoe beoordeelt u de studenttevredenheid over beroepspraktijkvorming? Op welke wijze verhoudt dit zich tot de financiële beloning van mbo-instellingen die betere resultaten boeken op het gebied van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van beroepspraktijkvorming en de toekenning van de financiële beloningen?
De JOB-monitor laat zien dat als totaal oordeel de bbl-studenten (67%) meer tevreden zijn over de werkplek dan de bol-studenten (58%) over de stageplek. Voor beiden is dit een lichte stijging sinds 2014. Ik vind de kwaliteit van het onderwijs en dus ook de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming belangrijk.
De uitkomsten van tevredenheidsonderzoeken zoals de JOB-monitor zijn in eerste instantie bedoeld als startpunt voor een dialoog tussen betrokkenen. De tevredenheid wordt mede bepaald door omstandigheden op een instelling of opleiding en ervaring van de studenten. Een gesprek tussen betrokken partijen is dus van belang om de tevredenheid te verbeteren.
Ik heb mbo-instellingen die in aanmerking willen komen voor de resultaatafhankelijke beloning voor betere resultaten van de bpv in het kader van de Kwaliteitsafspraken mbo, gevraagd een verbeterplan bpv op te stellen. Alleen instellingen die minimaal voldoende verbetering hebben gerealiseerd bij het behalen van hun beoogde resultaten, komen in aanmerking voor de resultaatafhankelijke beloning. Onvoldoende verbetering betekent geen resultaatafhankelijke beloning.
In het verbeterplan bpv maken mbo-instellingen een analyse van de huidige situatie. Op grond daarvan kiezen zij passende ambities (beoogde resultaten) die aansluiten bij de opgave voor de instelling zoals die uit de analyse naar voren komt. Voor het meten van de behaalde resultaten kiezen zij passende en betrouwbare indicatoren om de voortgang en verbetering zichtbaar te kunnen maken. De uitkomsten van een tevredenheidsonderzoek, zoals bijvoorbeeld de JOB-monitor, zou zo’n indicator kunnen zijn. Een goede analyse betekent immers dat de beschikbare informatie over de kwaliteit van de bpv benut wordt.
Mbo-instellingen zijn op dit moment druk aan de slag met het maken van hun verbeterplannen bpv, die zij uiterlijk op 31 augustus 2016 indienen.
Wat is, in algemene zin, kenmerkend voor die instellingen en opleidingen waarover mbo-studenten uitgesproken positief zijn? Op welke manier kan deze kennis en ervaring naar uw idee worden benut door gehele sector om de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs verder te versterken?
De JOB monitor geeft aan dat de mbo-instellingen sterk verschillen van hun studentenpopulatie. De verschillen bij instellingen waarbij de kenmerken van studenten het meest van invloed zijn: het actief willen denken over verbeteren van school/opleiding, op dezelfde manier beoordeeld worden als de medestudenten, voldoende mogelijkheden om in eigen tempo te werken, van te voren weten hoe de opleiding is opgebouwd en tevredenheid over afwisseling zelfstandig werken en in groepen werken. Waar ik kan, zal ik het onderwijs ondersteunen o.a. door kennisdeling via het servicepunt LOB-mbo, het evalueren van de bijsluiter Studie in Cijfers en de kwaliteitsafspraken over professionalisering.
Welke ontwikkelingen ziet u in de uitkomsten van de JOB-monitor van 2012, 2014 en 2016 en op welke wijze verhouden deze ontwikkelingen zich tot uw inzet voor het versterken van de kwaliteit van het mbo in de nabije toekomst?2
Een ontwikkeling is te zien bij studieloopbaanbegeleiding. De stijgende positieve waardering was in 2008 38%, in 2012, 42% en in 2016 48%. Dit is mede te danken aan de ontwikkelde instrumenten voor LOB ondersteuning in de mbo-scholen en betere objectieve en transparante studie en beroepskeuze informatie over opleidingen, beroepen en arbeidsmarkt (MBO Stad, Beroepen in Beeld en de bijsluiter Studie in Cijfers). Het door mij ingestelde lob servicepunt ondersteunt de onderwijspraktijk bij de verbetering van de studieloopbaanbegeleiding. De resultaten van de monitor laten namelijk ook zien dat er nog verbetering nodig is (19% is ontevreden). In de zomer stuur ik Uw kamer een brief met aanvullende maatregelen.
De bekendheid van de studentenraad is verbeterd, zodat er meer inspraak mogelijk is. Dit is voor een deel te danken aan de inzet van de JOB. Daarnaast zal met het wetsvoorstel kwaliteitsaspecten mbo waarin studentenraden adviesrecht krijgen op het schoolkostenbeleid van een instelling, de betrokkenheid van de student bij het beleid van de school wordt vergroot. Zo wordt de medezeggenschap betrokken bij de implementatie van de kwaliteitsplannen van de mbo-instellingen in het kader van de kwaliteitsafspraken.
De Job-monitor is een belangrijk instrument voor het meten van de kwaliteit van het mbo vanuit het perspectief van de student, zowel landelijk als op instellingsniveau. Zo was de tevredenheid van studenten in de JOB-monitor over de bpv een van de aanleidingen om verbetering van de bpv als thema te kiezen in het kader van de kwaliteitsafspraken. Met de kwaliteitsafspraken investeer ik in de verbetering van de kwaliteit van het mbo, waarbij de instellingen in hun kwaliteitsplannen aandacht besteden aan de landelijke thema’s: professionalisering ook van examenfunctionarissen), excellent vakmanschap, taal en rekenen, beroepspraktijkvorming en studiewaarde.
Het schenden van mensenrechten in Brazilië in de aanloop naar de Olympische Spelen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bruut politiegeweld in Olympisch Brazilië» van Amnesty International? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen over het buitensporige politiegeweld in Brazilië? Deelt u de vaststelling dat er van de beloftes, gedaan rondom de toewijzing van de Olympische Spelen aan Rio de Janeiro, om extra maatregelen te nemen om de stad veiliger te maken niets terecht is gekomen? Wat is hierop uw reactie?
Het geweld in de grote steden van Brazilië baart het kabinet zorgen. Zo werden er in 2014 volgens het Braziliaanse Ministerie van Gezondheid 59.627 moorden in Brazilië gepleegd, voornamelijk in steden. Van de twintig meest gewelddadige steden ter wereld liggen er dertien in Brazilië, dus deze problematiek strekt veel verder dan alleen Rio de Janeiro, dat vanwege de a.s. Olympische Spelen uiteraard volop in de belangstelling staat. Bedacht dient te worden dat er, alleen al in de stad Rio de Janeiro, meer dan 1,5 miljoen mensen in 763 favela’s (sloppenwijken) wonen, en geweld in de favela’s gerelateerd is aan sociaaleconomische problemen.
In aanvulling op het pacificatiebeleid in de stad Rio de Janeiro, gericht op het terugdringen van drugscriminaliteit en misdaad in de favela’s, is in de aanloop naar het WK2014 en de OS2016 de aanwezigheid van politie, en op sommige locaties ook het leger, tijdelijk uitgebreid. De huidige economische teruggang heeft een negatief effect op de situatie, vooral ook omdat door teruglopende overheidsbudgetten veel sociale programma’s van de regering gekort zijn. Op veel locaties in Rio de Janeiro is de strijd tussen drugsbaronnen om macht en invloed verder opgelaaid. Nadat het aantal moorden in de afgelopen jaren dalende was, is helaas het aantal moorden in 2016 weer aan het stijgen, veelal vanwege drugsoorlogen om territorium tussen bendes, en tussen bendes en de politie.
Tijdens officiële ontmoetingen tussen Nederland en Brazilië worden bovenstaande zorgen opgebracht.
Deelt u eveneens de zorgen over het feit dat het politiegeweld toenam ten tijde van het vorige grote sportevenement, het WK voetbal in 2014, alsmede over het feit dat recent wetten zijn aangenomen die het recht op vreedzame protesten en vrije meningsuiting inperken?
Voorafgaand aan het WK2014 heeft, vanwege ontruimingen van sloppenwijken, een aantal gewelddadige confrontaties plaatsgevonden tussen politie en bewoners. Tijdens het WK zelf is echter geen sprake van gewelddadigheden geweest. Voorafgaand aan de Olympische Spelen van dit jaar is er weinig geweld geweest dat gerelateerd was aan de bouw van Olympische stadions e.d. Het geweld dat plaatsvindt, is geweld dat al sinds jaren in de favela’s voorkomt en nu weer oplaait. Dit baart zorgen. De anti-terrorismewetgeving die in de eerste helft van dit jaar in Brazilië werd goedgekeurd, geeft brede bevoegdheden aan autoriteiten voor mogelijke restrictie van fundamentele vrijheden. Nederland deelt het commentaar dat verschillende Speciale Rapporteurs van de VN Mensenrechtenraad op deze wetgeving hebben geuit. Indien toepassing van deze wet inderdaad leidt tot inperking van het recht op vreedzame protesten of vrijheid van meningsuiting, zal Nederland zijn zorg hierover uiten aan de Braziliaanse autoriteiten.
Bent u bereid uw zorgen hierover uit te drukken, al dan niet gezamenlijk met andere collega’s uit EU-lidstaten, bij het Olympisch Comité en de Braziliaanse autoriteiten, en aandacht te vragen voor het treffen van maatregelen die het risico op schendingen van mensenrechten kunnen beperken, en het instellen van verantwoordingsmechanismen om straffeloosheid te voorkomen? Zo niet, waarom niet?
De mensenrechtensituatie in Brazilië, waaronder de kwestie van politiegeweld, is vast onderwerp van gesprek tijdens de reguliere dialogen, waaronder de EU-Brazilië mensenrechtendialoog, en zal ook door Nederland worden aangekaart tijdens bilaterale politieke dialogen op alle relevante niveaus. Op lokaal niveau in de contacten van het Nederlandse Consulaat-General in Rio de Janeiro met verantwoordelijke autoriteiten, waaronder de federale politie en de deelstaatregering, wordt regelmatig gesproken over de veiligheidssituatie in Rio de Janeiro. In de aanloop naar de Olympische Spelen zijn deze contacten geïntensiveerd. De kwestie van disproportioneel politiegeweld wordt daarbij aan de orde gesteld. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Daarnaast heeft het kabinet zich tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie gericht op de versterking van de integriteit binnen de sport. Tijdens de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) zijn Raadsconclusies vastgesteld over integere en transparante toewijzing, uitvoering en verantwoording van grote sportevenementen met aanbevelingen aan lidstaten, Europese Commissie, lokale overheden en sportorganisaties voor het bevorderen van integriteit waaronder aandacht voor mensenrechten2.
Het artikel 'Minister aanklagen vanwege miskramen' en het uitsluiten van belangenverstrengeling |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minister aanklagen vanwege miskramen»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u ervan dat de directeur van Gendia, die een enorm commercieel belang heeft bij de introductie van de NIP-test in Nederland, u beschuldigt van het opleggen van medische wanpraktijken, en mensen ertoe aanspoort om u aan te klagen? Deelt u de mening dat hier sprake is van belangenverstrengeling?
Ik deel de mening van de directeur van Gendia niet en leg zijn onterechte beschuldigingen naast mij neer.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke manier, Gendia – danwel aan Gendia gelieerde personen of organisaties – betrokken worden bij het advies van de Gezondheidsraad? Kunt u garanderen dat hier geen sprake is van belangenverstrengeling?
Gendia wordt op geen enkele manier betrokken bij het advies van de Gezondheidsraad over de NIPT. Er is geen sprake van belangenverstrengeling.
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke banden (leden van) het NIPT-consortium (Niet Invasieve Prenatale Test), direct danwel indirect, hebben (gehad) met Gendia, andere aanbieders van de NIP-test en/of de farmaceut die de NIP-test produceert?
De vergunningen voor het onderzoek naar NIPT als tweede test, na de combinatietest (TRIDENT2, zijn verleend aan de acht universitair medische centra die het onderzoek in Nederland uitvoeren. Ook de vergunningaanvraag voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2) is ingediend door het VUmc namens de acht universitair medische centra. De groep leden van het NIPT-consortium is groter. Er is sprake van een kerngroep en een ruime groep daar omheen, wisselend van samenstelling, die fungeert als klankbordgroep voor de acht universitair medische centra. Er zijn mij op dit moment geen banden, die belangenverstrengeling kunnen veroorzaken, van de kerngroep van het NIPT consortium met commerciële partijen bekend.
Mij is wel bekend dat, om belangenverstrengeling te voorkomen, een lid van de kerngroep van het NIPT-consortium op 1 januari 2016 uit de kerngroep is gegaan na aanvaarding van een betrekking bij een commercieel bedrijf.
Daarnaast hebben enkele leden van de kerngroep meegewerkt aan de zogenaamde NEXT studie. Zij geven aan dat zij daarvoor niet zijn betaald en geen commercieel belang hebben bij het bedrijf dat bij deze studie betrokken was. In TRIDENT 1 en 2 wordt een andere test gebruikt dan de test in de NEXT studie.
Kunt u aangeven of er een directe, danwel indirecte betrokkenheid is van het NIPT-consortium bij het advies van de Gezondheidsraad? Als die betrokkenheid er is, hoe wordt die dan vormgegeven?
Waar het gaat om het inroepen van advies van deskundigen, wordt zorgvuldig en transparant omgegaan met de belangen die een deskundige kan hebben. De procedure is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/taak-werkwijze/onafhankelijkheid.
Bij de beslissing over deelname aan een Gezondheidsraadcommissie gelden sinds november 2015 de volgende uitgangspunten:
Op 29 september 2015 heeft het VUmc namens alle acht universitair medische centra een WBO-vergunningaanvraag bij VWS ingediend voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2). Ik heb deze vergunningaanvraag voor advies voorgelegd aan de Gezondheidsraad. Voor de samenstelling van de Gezondheidsraadcommissie die deze advisering ter hand heeft genomen gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten. De samenstelling van deze commissie is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/raad/vaste-commissies/commissie-bevolkingsonderzoek-bvo.
Daarnaast heb ik op 5 maart 2015 aan de Gezondheidsraad advies gevraagd over de stand van de wetenschap op het gebied van prenatale screening en de plaats die wetenschappelijke ontwikkelingen in de totale keten zouden kunnen innemen. De samenstelling van de commissie voor dit advies is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/de-raad/adhoc-commissie/commissie-prenatale-screening. Ook voor deze commissie gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten.
De belangenverklaringen van de leden van deze commissies zijn opnieuw bekeken en, indien nodig aangepast, na aanpassing van de belangenverklaringprocedure in november 2015.