Alternatief “Vaargeul Walvischstaart” voor de ontpoldering van de Hedwigepolder |
|
Jacques Monasch (Monasch) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de projectstudies «Vaargeul Walvischstaart» in de monding van de Westerschelde van Oostende tot Westkapelle?
Nee, de projectstudies zijn mij niet bekend.
Bent u bekend met een rapport van de heer Haverkamp1, destijds nautisch adviseur van de Zeeuwse commissaris van de Koningin (mevrouw Peijs) dat een herinrichting van de nautische verkeersafwikkeling volgens het concept «Vaargeul Walvischstaart» bepleitte, juist vanwege een zodanige natuurwinst voor de Westerschelde dat ontpoldering van de Hedwigepolder volstrekt onnodig was?
Nee, dit rapport is mij niet bekend.
Bent u bekend met de ontkenning van de Provincie Zeeland dat het betreffende rapport van de heer Haverkamp ooit is voorgelegd en besproken, aangezien het nooit zou zijn geschreven?
Uit navraag bij de provincie is mij gebleken dat er bij de provincie geen rapport bekend is. Door de provincie is indertijd wel gesproken met de heer Haverkamp over de nautische zaken en een mogelijke verlegging van de vaargeul voor de kust van Walcheren.
Bent u bekend met het feit dat de eerdergenoemde commissaris van de Koningin het concept «Vaargeul Walvischstaart» op enig moment heeft besproken op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zoals zij zelf beweert?
De commissaris van de Koningin en de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat hebben elkaar regelmatig gesproken. Daarbij is ook gesproken over de nautische veiligheid van de huidige vaarroute langs de kust van Walcheren. In dat kader is ook het alternatief van de geul van de Walvischstaart besproken. Door Rijkswaterstaat is destijds aangegeven dat een vaarrouteverlegging van Oostgat naar Walvischstaart vanuit het oogpunt van nautische veiligheid niet noodzakelijk was. Bovendien vergt dit een dermate grote ingreep in het mondingsgebied van de Westerschelde, dat deze grote morfologische effecten tot gevolg kan hebben en grote risico’s met zich meebrengt. Tevens zou de ingreep in beschermd Natura2000-gebied plaatsvinden (de vlakte van de Raan).
Deelt u de mening dat onderzoek wenselijk is naar deze kwestie, omdat juist in 2009 de onteigening van de Hedwigepolder in het brandpunt stond van de politieke discussie?
Nee, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Het vragen naar de geaardheid van asielzoekers door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de klachten van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over de gedragingen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) met betrekking tot hun geaardheid?
Het COA heeft geen formele klachten ontvangen van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over gedragingen van het COA met betrekking tot hun geaardheid. COA heeft mij voorts medegedeeld dat ook in reguliere contacten tussen medewerkers van de locatie Ter Apel en LHBT-belangenorganisaties geen klachten aan de orde gesteld zijn over gedragingen van het COA met betrekking tot de geaardheid van bewoners. Zoals in eerdere gesprekken tussen LHBT-belangenorganisaties en mij aan de orde is geweest kunnen deze organisaties verder, in geval van signalen dat er verbeteringen mogelijk zijn in de bejegening van LHBT-bewoners, altijd contact opnemen met het COA of met het ministerie.
Klopt het dat medewerkers van het COA vragen naar de geaardheid van asielzoekers? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA biedt bewoners begeleiding bij het veilig verblijven op de COA-locaties. Onderdeel van deze begeleiding is het voeren van individuele gesprekken tussen medewerkers en bewoners. Het is niet gebruikelijk dat het COA in deze gesprekken vraagt naar de geaardheid van bewoners. Het onderwerp seksuele geaardheid kan in deze gesprekken wel aan de orde komen. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan een situatie waarin zich incidenten voordoen of dreigen voor te doen waarbij het COA het vermoeden heeft dat deze veroorzaakt worden door discriminatie op basis van (vermeende) seksuele geaardheid. Het kan dan in het belang van de bewoner zijn om hierover in gesprek te gaan teneinde de begeleiding hierop aan te passen, bijvoorbeeld door de bewoner in contact te brengen met een belangenorganisatie of hem een andere kamer aan te bieden. Dergelijke gesprekken worden met respect gevoerd en alleen als de bewoner hier zelf over wenst te praten. Medewerkers worden op verschillende momenten voorgelicht en getraind met betrekking tot begeleiding van LHBT-bewoners. Er vinden in 2017 bijvoorbeeld diverse trainingen voor medewerkers plaats rond het project Welcoming Equality van COC Nederland.
Klopt het dat medewerkers bewoners vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners van asielzoekerscentra? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA heeft mij meegedeeld dat medewerkers bewoners niet vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners.
Heeft het COA de taak om informatie over de geaardheid van asielzoekers te verkrijgen? Zo ja, waarom? Wordt deze informatie door de Immigratie- en Naturalisatie Dienst gebruikt bij de beslissing op de asielaanvraag? Wat is de juridische status en het gewicht van deze informatie? Zo nee, welke stappen zult u ondernemen?
Het behoort niet tot de taken van het COA om informatie te verzamelen over de geaardheid van bewoners.
De verhoogde kans op longontsteking nabij pluimveebedrijven |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer kans op longontsteking nabij pluimveebedrijf»?1
Ja.
Kunt u reageren op de conclusie uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht en het Universitair Medisch Centrum Utrecht dat er een onomstotelijk verband is tussen het wonen in de nabijheid van een pluimveebedrijf en een verhoogde kans op longontsteking?
In deze studie is gebruikgemaakt van patiëntgegevens afkomstig van huisartsen. Uit deze gegevens blijkt dat mensen, die in het onderzoeksgebied in het oostelijk deel van Noord-Brabant en het noordelijk deel van Limburg in plattelandsgemeenten wonen, vaker longontsteking en lage luchtweginfecties hebben dan mensen in landelijke gebieden elders in het land met minder veehouderij (zie figuur 3.2 in het VGO-rapport).
Uit een statistische analyse van deze gegevens blijkt dat er een duidelijk verband (ook wel relatie of associatie genoemd) wordt gevonden tussen de aanwezigheid van pluimveebedrijven binnen een straal van ongeveer 1 km en een verhoogd voorkomen van longontsteking.
Welke acties bent u bereid naar aanleiding van dit onderzoek te ondernemen? Welke invloed heeft dit nieuwe onderzoek op de ontwikkeling van wetgeving die deze problemen moet oplossen? Op welke termijn wordt het wetsvoorstel naar verwachting aan de Kamer aangeboden?
Ik verwijs u naar de brief over veehouderij en gezondheid (Kamerstuk 28 973, nr. 191) die ik, samen met de Staatssecretaris van IenM, op 1 juni jl. naar uw Kamer heb gezonden. In deze brief ga ik onder andere in op het maatregelenpakket waarover met de sectororganisaties uit de pluimveesector is onderhandeld.
Verder wordt gewerkt aan het voorstel voor een interim-wet veedichte gebieden. Dit wetsvoorstel geeft de provincies een bevoegdheid grenzen te stellen aan de omvang van de veehouderij in veedichte gebieden. Het wetsvoorstel is onlangs voor consultatie voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het landbouwbedrijfsleven. Gelijktijdig is een internetconsultatie gestart over het wetsvoorstel.
Welke rol speelt de pluimveesector zelf in de oplossing van dit probleem? Deelt u de mening dat de uitspraak van de pluimveesector dat hij verantwoordelijkheid wil nemen, niet te rijmen is met het feit dat hij deze week uit het overleg rondom het verbeteren van de luchtkwaliteit stapte? Welke gevolgen heeft dit voor de maatregelen die u voornemens bent te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onterecht is de toename van fijnstof en daarmee de kans op longontsteking te wijten aan het verbeteren van het dierenwelzijn en daarmee de toename van het aantal scharrelkippen? Deelt u de mening dat de oorzaak van dit probleem niet te vinden is in het verbeteren van het dierenwelzijn, maar in het grote aantal (pluimvee)dieren dat er in Nederland is? Deelt u de mening dat de oplossing dan ook moet worden gezocht in een vermindering van het aantal dieren en niet in het verslechteren van de dierenwelzijnseisen en dierenwelzijnsvoorzieningen?
De uitstoot van fijnstof is toegenomen als gevolg van het Europese legbatterijverbod in 2012 en de omschakeling van kooisystemen in de legpluimveehouderij naar diervriendelijkere scharrel- en uitloopsystemen als gevolg van een veranderende vraag vanuit de markt en consument naar alternatieven voor kooieieren. Circa 85% van de legkippen wordt momenteel gehouden in scharrel-, vrije uitloop- en biologische houderijsystemen.
Uit onderzoek van Wageningen UR blijkt dat de fijnstofemissie door deze omschakeling een factor 16 is toegenomen van 5 gram per kip naar 80 gram per kip. Het aantal leghennen is de afgelopen jaren vrij stabiel. Onze ambitie is dat de fijnstofemissies in de houderijsystemen, die voldoen aan de Europese en nationale dierwelzijnseisen, de komende jaren sterk worden verminderd.
Nederlandse verzekeraars die nog steeds investeren in wapenfabrikanten |
|
Jasper van Dijk (SP), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer waaruit blijkt dat zes van de tien grootste Nederlandse verzekeraars nog steeds investeren in bedrijven die wapens en wapensystemen maken en leveren aan Saudi-Arabië?1
Ja.
Hoe verhoudt een miljardeninvestering in wapenleveranties aan Saoedi-Arabië door Nederlandse levensverzekeraars zich tot de exportrestricties die Nederland hanteert voor wapenleveranties aan Saoedi-Arabië?
Op grond van EU-sancties kan het voor verzekeraars verboden zijn te investeren in wapenproducenten in een bepaald land. Voor Saoedi-Arabië gelden er geen EU-sancties. Ook in gevallen waarvoor additionele wetgeving is opgesteld, gelden beperkingen. Zo is het in Nederland bijvoorbeeld verboden om te investeren in clustermunitie. Met in achtneming van deze voorwaarden is het aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren, de overheid reguleert dit in beginsel niet.
Hoe verhoudt deze investering door Nederlandse levensverzekeraars in wapenexport naar Saoedi-Arabië, waarbij wapens mogelijk worden gebruikt voor ernstige mensenrechtenschendingen in de strijd in Jemen, zich tot de Code Duurzaam Beleggen van de verzekeringssector en hun verantwoordelijkheid om de mensenrechten te respecteren onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs), en de verplichtingen onder de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Volgens de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars moeten de leden van het Verbond investeringen in controversiële wapens nalaten. Onder controversiële wapens verstaat het Verbond van Verzekeraars wapens die geen onderscheid maken tussen militaire en civiele doeleinden. Ook moeten de leden volgens de code de United Nations Principles for Responsible Investments (UN PRI) en United Nations Global Compact naleven. De UNPRI stellen dat verzekeraars milieu, sociale en governance onderwerpen mee moeten nemen in de analyse voorafgaand aan een investeringsbeslissing en UN Global Compact hanteert tien principes ten aanzien van mensen-, arbeidsrechten, milieu en anti-corruptie. Deze principes en richtlijnen schrijven niet voor in welke bedrijven, landen of sectoren wel of niet geïnvesteerd mag worden. Het is aan de verzekeraars zelf om deze afweging te maken waarbij het risico voor mens en milieu moet worden meegenomen. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheden en verplichtingen voor verzekeraars onder United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen uit 2015 naar aanleiding van vergelijkbare berichten over controversiële investeringen in wapenhandel, waarin u aangaf dat u in gesprek was met het Verbond van Verzekeraars over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de sector? Wat hebben uw gesprekken met de sector opgeleverd en in hoeverre zijn inmiddels binnen de verzekeringssector concrete afspraken gemaakt over het afbouwen van controversiële investeringen in wapenfabrikanten?
Het Verbond van Verzekeraars heeft eind 2015 het initiatief genomen om te komen tot een IMVO-convenant, in september 2016 zijn de convenantbesprekingen onder begeleiding van de SER van start gegaan. Naar verwachting zal het convenant voor het zomerreces van de Tweede Kamer afgerond zijn.
Het convenant zal voortbouwen op de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars. Voor het convenant wordt het SER-advies «IMVO-convenanten» gevolgd. Volgens het advies hebben de convenanten een tweeledig doel: ten eerste om op specifieke risico's binnen een ambitieuze en realistische termijn substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en, ten tweede, om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen.
De OESO-richtlijnen en de UNPGs zijn de uitgangspunten voor het convenant. In deze richtlijnen en principes staat dat bedrijven moeten onderzoeken welke mogelijke schade voor mens en milieu door hun activiteiten of de activiteiten van toeleveranciers of investeringen kunnen ontstaan. Op basis dit onderzoek moeten verzekeraars zelf bepalen welke zakelijke relaties zij aangaan of in welke bedrijven zij investeren. Ook bepalen zij zelf of zij deze relaties of investeringen stopzetten. De convenantbesprekingen vinden op dit moment plaats, daarom kan er nog niet vooruitgelopen worden op de afspraken die in het convenant zullen worden vastgelegd.
Neemt u naar aanleiding van de Eerlijke Verzekeringswijzer opnieuw contact op met het Verbond van Verzekeraars over het IMVO-beleid van de sector of bent u voornemens dat op korte termijn te doen en bent u daarbij voornemens om de aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer onder de aandacht te brengen van de verzekeraars?
Het IMVO-beleid van de sector wordt met het Verbond van Verzekeraars besproken in het kader van het IMVO-convenant. Voor de overheid vormen de OESO-richtlijnen en de UNGPs het uitgangspunt bij deze gesprekken. Onder deze richtlijnen en principes wordt verwacht dat een bedrijf een IMVO-beleid heeft, een gedegen risicoanalyse uitvoert om de meest ernstige risico’s voor mens en milieu te identificeren en aan te pakken en hier publiekelijk over rapporteert.
De aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer kunnen verzekeraars die investeren in de wapenindustrie ondersteunen bij het aanscherpen van hun IMVO-beleid en risicoanalyse. Het is echter aan de verzekeraars zelf om te bepalen of zij de aanbevelingen overnemen.
Naar aanleiding van het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer is contact opgenomen met de zes verzekeraars die in het rapport worden genoemd of hun Nederlandse maatschappij. Uit het contact met de zes verzekeraars kwam naar voren dat zij regelmatig in gesprek zijn met de Eerlijk Verzekeringswijzer over de onderzoeken, dat zij belang hechten aan deze dialoog en streven naar verbetering van hun MVO-beleid. Ook werd ingebracht dat één van de bedrijven uit het rapport ook bijdraagt aan de ontwikkeling van producten voor de Nederlandse staat, namelijk BAE Systems voor de ontwikkeling van de JSF. Een aantal verzekeraars, zoals Generali en Legal & General, gaf aan dat het MVO-beleid van de Nederlandse maatschappij en de moedermaatschappij verschilt. Het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer kijkt naar de moedermaatschappij en derhalve konden Nederlandse maatschappijen hier geen reactie op geven.
Een mogelijke onjuiste uitvoering door Nederland van de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE) |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bepalingen uit de Europese en nationale regelgeving die inrichtingen welke vallen onder de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE) verplichten om de kwaliteit van de in de schoorsteen voorgeschreven meetsystemen (die per aangewezen schadelijke stof de emissie continu monitoren) periodiek te controleren en te kalibreren?
Ja.
Weet u dat dit gebeurt in de vorm van een KBN-2 toetsing1 waarbij aan de hand van parallelmetingen de grootte wordt vastgesteld van de zogenoemde variabiliteit waaruit vervolgens het 95%-betrouwbaarheidsinterval, dat de nauwkeurigheid aangeeft van het meetsysteem, kan worden afgeleid?
Ja, de methode voor kwaliteitsborging van continue meetsystemen is vastgelegd in een Europese meetnorm (NEN-EN 14181). Op grond van deze norm worden continue meetsystemen van afvalverbrandingsinstallaties en grote energiecentrales eens per vijf jaar gekalibreerd. Daartoe voert een geaccrediteerd laboratorium parallelmetingen uit. Het laboratorium stelt het continue meetsysteem af door te vergelijken met de parallelmetingen. Het laboratorium controleert jaarlijks of de instellingen nog kloppen. De Europese meetnorm NEN-EN 14181 is een erkende manier om te kalibreren en te toetsen aan de onzekerheidsmarges tijdens de kalibratie.
Klopt het vervolgens dat de RIE voor iedere continu gemeten stof eisen stelt aan de waarde die het aldus bepaalde 95%-betrouwbaarheidsinterval maximaal mag hebben, en dat als deze waarde wordt overschreden het meetsysteem niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en afgekeurd behoort te worden?2
Het klopt dat een meetsysteem kan worden afgekeurd. Overschrijding van onzekerheidsmarges kan verschillende oorzaken hebben. Het kan komen door het continue meetsysteem, de monstername, variatie in de samenstelling in de schoorsteen, de parallelmetingen, weersomstandigheden, afwijkende procescondities, enz. De exploitant doet daarom na overschrijding onderzoek naar de oorzaak of oorzaken om te bepalen welke maatregelen nodig zijn.
Bent u er ook mee bekend dat de exploitant van de inrichting – als vastgesteld is dat het meetsysteem voldoet aan de hiervoor beschreven onzekerheidseis – de bij de KBN-2 toets vastgestelde waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval als meetonzekerheid in zijn voordeel mag aftrekken van de door het meetsysteem gemeten waarde?3
Metingen van de uitstoot van afvalverbrandingsinstallaties worden gemiddeld over verschillende periodes om een goed beeld te krijgen van de emissies. Volgens de (Europese) regels mogen halfuurs- en daggemiddelde emissies worden gecorrigeerd voor de meetonzekerheid. Daarbij wordt de meetonzekerheid van de metingen afgetrokken, voordat aan de emissiegrenswaarden wordt getoetst.
Bent u op de hoogte van het feit dat de rijksdienst InfoMil – ondanks de heldere tekst van de regels van de RIE en de evenzeer heldere wijze waarop de onzekerheidscorrectie richtlijnconform in de Nederlandse regelgeving is geïmplementeerd (aanvankelijk in artikel 2.9 Besluit Verbranden Afvalstoffen4, thans in artikel 5.19 derde lid van de Activiteitenregeling) – bedrijven is gaan adviseren om van de in de schoorsteen gemeten emissies niet de werkelijke, periodiek in de KBN-2 toetsing berekende waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval af te trekken, maar de waarde die de wetgever als maximaal af te trekken waarde heeft toegestaan voor díe meetsystemen die wat betreft de meetonzekerheid nog net functioneren op de rand van het toelaatbare?
Voordat de Richtlijn industriële emissies bestond, werd afvalverbranding geregeld door de Europese Richtlijn verbranden van afval uit 2000. De Europese norm voor kwaliteitsborging van continue meetsystemen bestond toen nog niet. De betrokken overheden en bedrijven in Nederland hebben daarom zelf afspraken gemaakt in de vorm van een door InfoMil uitgegeven handboek. In de implementatieregeling van de Richtlijn industriële emissies, die per 2013 in werking trad, is de norm juridisch verankerd. De communicatie en kennisoverdracht naar het bevoegd gezag is hierop vanaf eind 2012 aangepast (handboeken, website, enz.).
Erkent u dat dit advies van InfoMil5 – wegens de ten gevolge van de BBT-eis (Best Beschikbare Techniek) steeds beter wordende meetsystemen – tot gevolg heeft dat in de praktijk een te grote correctie plaatsvindt in verband met meetonzekerheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De meetonzekerheid wordt niet uitsluitend bepaald door de kwaliteit van het continue meetsysteem, maar ook de monstername, variatie in de samenstelling in de schoorsteen, de parallelmetingen, weersomstandigheden, afwijkende procescondities, enz. Hierover komt steeds meer informatie beschikbaar. CEN (het Europese standaardisatie-instituut) gebruikt deze inzichten bij de herziening van de Europese meetnormen. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Bent u ermee bekend dat de Nederlandse rechter deze door InfoMil geadviseerde rekenpraktijk in een zaak over een afvalverbrander heeft goedgekeurd6 en dat naar aanleiding daarvan door de Europese Commissie aan Nederland vragen zijn gesteld?
Ontwikkelingen in meetmethoden en -systemen en de groeiende praktijkervaring met emissiemetingen komen binnen allerlei kaders aan de orde. De rechtelijke uitspraak waaraan u refereert, laat zien dat voor uitvoerbaarheid van de regels duidelijke methodes en de juiste toepassing daarvan belangrijk zijn. Over dit onderwerp wisselt Nederland informatie uit met de Europese Commissie en andere lidstaten met het oog op betere uitvoerbaarheid en harmonisatie.
Heeft u inmiddels uw antwoord in dezen bepaald en hoe luidt dat? Zo nee, op welke termijn verwacht u de nodige duidelijkheid te verschaffen?
De implementatieregelgeving over monitoring en meetonzekerheid is in overeenstemming met de Richtlijn industriële emissies en de communicatie en kennisoverdracht naar het bevoegd gezag (handboeken, website, enz.) is hiermee in lijn. De Europese Commissie heeft Nederland niet in gebreke gesteld voor de Richtlijn industriële emissies.
Het bericht dat gemeenten in Zuid-Holland korten op het pgb |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel dat ouders met een ziek kind geen of minder persoonsgebonden budget (pgb) krijgen?1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. De Jeugdwet biedt de mogelijkheid tot zorg in natura of een pgb. Ambtenaren van VWS hebben contact opgenomen met regio Zuid-Holland Zuid (=17 gemeenten) om te informeren naar hun werkwijze. Er is hen verzekerd dat er voor de jeugdigen in de regio Zuid-Holland Zuid een zorgvuldige afweging plaatsvindt om vast te stellen of de jeugdige hulp vanuit de jeugdwet nodig heeft. Dit betekent dat jeugdigen die jeugdhulp nodig hebben, deze ook toegekend krijgen zodat zij in staat worden gesteld om gezond en veilig op te groeien. De brief van het ouderplatform en andere vergelijkbare signalen tonen aan dat er bij ouders onvrede is over de wijze waarop beslissingen tot stand komen. Deze signalen zijn voor regio Zuid-Holland Zuid aanleiding om verbetering aan te brengen in de huidige werkwijze. De regio constateert dat met name de motivering beter en de inhoud van de jeugdhulpplannen eenvoudiger moet. Er is aan het ministerie verzekerd dat daar aan gewerkt gaat worden evenals een betere communicatie naar de burgers. Verder is met de ouders van betreffende jongere een gesprek gepland. Overigens kunnen cliënten altijd in bezwaar gaan, mocht er in een individueel geval discussie ontstaan over de uitvoering van de Jeugdwet.
Verder gaat de VNG een ondersteuningsprogramma aanbieden. Dit programma helpt gemeenten de uitgangspunten van het pgb eigen te maken en het levert medewerkers handvatten voor gesprekvoering (Tweede Kamerbrief van 26 september 2016).
Klopt het dat ouders die zorg dragen voor een ernstig ziek kind recht hebben op een pgb in het kader van individuele begeleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Jeugdwet geldt een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Dat kan zorg in natura of een persoonsgebonden budget zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat in de genoemde gemeenten er een afname is van het aantal toegekende uren pgb in het kader van individuele begeleiding door ouders? Zo ja, kunt u aangeven wat de motivatie van de betreffende gemeenten hiervoor is? Zo nee, hoe duidt u dan de in het artikel genoemde afname van toegekende pgb’s?
Uit de beleidsinformatie (zie tabel 1 en 2)2 kan worden opgemaakt dat bij de genoemde gemeenten een toename is van naturazorg en een afname van pgb’s. Een mogelijke reden hiervan kan zijn dat door de betreffende gemeenten voldoende passende jeugdhulp in natura is ingekocht. Een andere oorzaak kan zijn het ontbreken van een hulpvraag of het betrekken van het sociale netwerk. Dit beeld zien we bij meerdere gemeenten terugkomen. Er zal daarom een nader onderzoek beleidsinformatie komen naar PGB waarin gekeken wordt of er een relatie is tussen afname pgb’s en inkoop naturazorg.
Kunt u aangeven of dit een tendens is die ook in andere jeugdhulpregio’s dan Zuid-Holland-Zuid speelt? Zo ja, kunt u die cijfers per jeugdhulpregio inzichtelijk maken? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zoals in antwoord 3 aangegeven zal er een nader onderzoek beleidsinformatie komen naar PGB’s waarin gekeken wordt of er een relatie is tussen afname pgb’s en inkoop naturazorg.
Wat is uw reactie op de brief van het ouderplatform Zuid-Holland-Zuid aan de gemeenteraden in Zuid-Holland-Zuid, welke ook in afschrift aan uw ministerie is gestuurd?2
De brief van het ouderplatform Zuid-Holland-Zuid is geschreven aan de gemeenteraden in Zuid-Holland Zuid. Deze gemeenten zijn verantwoordelijk voor het antwoord. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel ouders gebruikmaken van een pgb om zorg te dragen voor hun ernstig zieke kind, en daarbij inzichtelijk maken hoeveel uur zij gemiddeld vergoed krijgen?
Naast de Jeugdwet zijn er veel kinderen die via de Wlz een pgb krijgen. De meeste ernstig zieke kinderen vallen onder de Wlz en kunnen daar zorg in natura of eventueel een pgb krijgen voor hun zorg. Ook kan het zijn dat er via de zorgverzekeringswet een pgb wordt geleverd.
Vanwege de diversiteit zegt een gemiddelde weinig. In de bijgaande folder krijgt u hier inzicht in (zie 6 stappen folder PGB)4.
Het feit dat voor de zoveelste keer een zelfmoord wordt gepleegd ten gevolge van sexting |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onur (15) pleegt zelfmoord na ontdekken naaktfoto op Instagram»?1
Ja.
Hoe gaat u invulling geven aan de volgende uitspraak van Staatssecretaris Dekker: «Het laat eens te meer zien dat de consequenties van pesten enorm kunnen zijn. Dat we altijd waakzaam moeten blijven dat het de kop niet opsteekt. En dat we moeten blijven benadrukken dat pesten onacceptabel is»?2
In de reactie op uw eerdere Kamervragen over het bericht «15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen» (ingezonden 19 januari 2017), hebben wij op 9 maart 2017 reeds antwoord gegeven op eenzelfde vraag.3 Voor de volledigheid zetten wij het antwoord hier nog een keer bij:
Wij geven hier al invulling aan. De wet Veiligheid op school heeft als doel dat scholen zich inspannen om pesten tegen te gaan. En dat scholen zorgen voor sociale veiligheid. In de wet staat dat scholen:
De Onderwijsinspectie ziet toe op de uitvoering van deze wettelijke verplichting. In het toezicht op de zorgplicht van scholen let zij ook op deze monitoring.
De PO-Raad en de VO-raad ondersteunen scholen om een sociaal veilige omgeving voor leerlingen te maken. Dit staat in het actieplan Sociale Veiligheid op School. Onderdeel van de aanpak is ondersteuning door de Stichting School en Veiligheid. Scholen kunnen hier terecht voor informatie, advisering en voor trainingen. Daarnaast biedt de stichting, in samenwerking met de PO-Raad en de VO-raad, scholen de mogelijkheid een Ambassadeur sociale veiligheid in te schakelen. Deze kan scholen helpen bij het vormgeven van hun veiligheidsbeleid. Vanuit het actieplan wordt periodiek afgestemd met Ouders & Onderwijs.
Deelt u de mening dat sexting en pesten een urgent probleem zijn? Zo ja, wanneer kan de Kamer een antwoord verwachten op de schriftelijke vragen over Tharukshan?3 Zo nee, waarom niet?
Ja, sexting en pesten zijn urgente problemen. De antwoorden op uw vragen over «15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen» (ingezonden 19 januari 2017), zijn op 9 maart 2017 naar de Tweede Kamer toegezonden.5
Over sexting willen wij u graag informeren dat bij het kerndoelonderdeel seksualiteit het ook gaat om seksuele weerbaarheid. Om scholen te helpen heeft de SLO, nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling, op ons verzoek een leerplanvoorstel gemaakt met een uitwerking per schoolsoort en leeftijdsgroep en een overzicht van voorlichtingsmateriaal. Deze programma’s zijn (online) voor scholen beschikbaar via de Stichting School en Veiligheid en Rutgers. Een veelgebruikt programma is bijvoorbeeld de online game «Can you fix it», dat specifiek ingaat op sexting.
Ook in het basispakket Lang Leve de Liefde, van Soa Aids Nederland en Rutgers, is er specifiek aandacht voor sexting. En er wordt een aanvullende «toolkit online risico’s» (waaronder sexting) ontwikkeld, die in schooljaar 2017–2018 beschikbaar komt. Gericht op het onderwijs, maar ook op signaleren, doorverwijzen naar hulp en de rol van ouders.
OCW bevordert via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat opvoeders, scholen en kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie over mediagebruik om zo bewust, kritisch en veilig mediagebruik te bevorderen.
Seksuele weerbaarheid is niet alleen een taak van het onderwijs. Ook voor jongeren in een jeugdzorginstelling of ambulante setting zijn trainingsprogramma’s ontwikkeld over wensen en grenzen in relaties en seksueel gedrag. Sexting komt daarin ook aan bod.
Bent u bereid om deze zaak tot op de bodem uit te zoeken en de resultaten van dit onderzoek met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De politie is op dit moment zowel online als offline bezig met een onderzoek naar deze zaak. Er worden mensen uit de omgeving van de jongen gehoord. Daarnaast vindt er een digitaal onderzoek plaats. De politie zegt discreet op te treden vanwege de leeftijd van de jongen en de impact op leeftijdsgenoten, maar zal de zaak wel tot op de bodem uitzoeken.
Als de politie het onderzoek heeft afgerond, zal het Openbaar Ministerie een beslissing nemen of zij gaat vervolgen.
Vindt u dat de school voldoende aandacht heeft gegeven aan het gevaar van pesten en sexting? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Ja, de school heeft voldoende aandacht gegeven aan sociale veiligheid. Wij wijzen u graag op de schoolgids van deze school en het rapport van de Onderwijsinspectie. Deze school valt onder het Basistoezicht van de Onderwijsinspectie. De kwaliteit van het onderwijs is voldoende. De Onderwijsinspectie geeft in dit specifieke geval aan dat de school voldoende aandacht heeft gegeven aan het gevaar van pesten en sexting. De school geeft aan dat ze les geven over de gevaren van sexting. In de eerste en tweede klas besteden docenten aandacht aan de omgang met sociale media.
Op elke locatie van deze school werkt een schoolwijkcoach van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening. De schoolwijkcoach biedt kortdurende begeleiding aan leerlingen met problemen in de privésfeer. Hij/zij adviseert leerlingen, ouders/verzorgers en verwijst leerlingen indien nodig door naar een andere vorm van hulpverlening.
Soms hebben leerlingen niet alleen binnen, maar ook buiten school te kampen met problemen. Daarom maakt deze school deel uit van het wijkzorgteam. Dit is een groep mensen van de school en van verschillende instanties zoals politie, maatschappelijk werk en de GGZ. Deze groep komt regelmatig bij elkaar om de situatie rond leerlingen met grote problemen te bespreken. Het welzijn van de leerling staat hierbij voorop.
In de schoolgids staat waar leerlingen met problemen terecht kunnen. Uiteraard is dat in eerste instantie de eigen mentor, verder zijn er op de locatie twee vertrouwenspersonen aanwezig. Ook wordt er in de schoolgids gewezen naar de beschikbare hulplijnen, het meldpunt cyberpesten en de hulplijn seksuele intimidatie. Tenslotte wordt in de schoolgids gewezen op de mogelijkheid een vertrouwensinspecteur in te schakelen en wordt ook verwezen naar de Kinderconsument en naar de Kindertelefoon.
Heeft u contact opgenomen met de nabestaanden? Zo ja, in hoeverre wordt er slachtofferhulp verleend? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Er is intensief contact tussen de school en de nabestaanden. De ouders en de school kennen elkaar goed en vertrouwen elkaar. Via de politie is slachtofferhulp aangeboden aan de nabestaanden.
Wat zijn de resultaten van de campagne (die herhaald is in oktober 2016) over ongewenst gedrag op het werk, waar aandacht wordt gegeven aan discriminatie, pesten en seksuele intimidatie?4
Het Ministerie van SZW heeft in 2016 binnen de campagne over psychosociale arbeidsbelasting een agenderingscampagne gehouden rondom ongewenst gedrag op het werk. Deze campagne vond plaats in juni en werd mede op verzoek van sociale partners herhaald in oktober 2016. De campagne is door de Dienst Publiek en Communicatie geëvalueerd:
Eerder, in juni 2015, is tevens in het kader van de campagne Werkstress, een campagne over pesten op het werk gehouden. Ook deze campagne is goed geëvalueerd:
Vindt u dat internetproviders een rol hebben in pesten en sexting? Zo ja, in hoeverre beschikken de opsporingsdiensten over IP-adressen die voor pesten en sexting worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Opsporingsdiensten beschikken niet over lijsten van internetproviders met IP-adressen die voor pesten en sexting worden gebruikt. Dergelijke lijsten worden, voor zover technisch haalbaar, ook niet doeltreffend geacht. Uiteraard wordt er binnen een opsporingsonderzoek onderzoek gedaan naar zowel account-gegevens als IP-adressen die in het kader van dat onderzoek in beeld komen. Het blijkt echter dat een IP-adres steeds minder geschikt is voor identificatie-doeleinden. Door toenemend gebruik van mobiele apparaten (laptop, iPad, telefoon) waarmee burgers met het internet verbonden zijn, de brede beschikbaarheid van Wifi-hotspots, open netwerken, encrypte dataverbindingen en de toename van mobile pools (IP-adressen die aan meerdere gebruikers worden uitgegeven) kunnen meldingen via het IP-adres steeds moeilijker herleid worden tot een verdachte. Bovendien maken burgers en subjecten in toenemende mate gebruik van effectieve afschermingsmethoden en komen steeds meer communicatiemogelijkheden en social media op internet beschikbaar waarbij geen gebruikersgegevens vastgelegd worden.
Kunt u aangeven of Autoriteit Persoonsgegevens voldoende middelen heeft?5 Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Veiligheid en Justitie beschikt niet over signalen dat het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) niet toereikend zou zijn om haar huidige taken uit te voeren. Tijdens het Algemeen Overleg Privacy van 18 mei 2016 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer toegezegd om – in gezamenlijkheid met de AP – de gevolgen van de nieuwe Algemene Verordening Gegevensbescherming (Verordening), die op 25 mei 2018 in werking treedt, voor de capaciteit en het budget van de AP in kaart te brengen en door een onafhankelijk deskundige te laten valideren. Bij brief van 2 september 2016 is uw Kamer nader geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.8 Het onderzoek naar consequenties van de inwerkingtreding van de Verordening en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de capaciteit en het budget van de AP wordt uitgevoerd door adviesbureau Andersson Elffers Felix. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in het wetsvoorstel ter implementatie van de Verordening.
Is de kindertelefoon bekend genoeg? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te nemen zodat de kindertelefoon meer bekendheid krijgt?
Dat De Kindertelefoon bekend is onder jongeren blijkt uit het stijgende aantal kinderen van 8 – 18 jaar dat jaarlijks contact opneemt met kindertelefoon. Het aantal kinderen dat serieus contact zoekt met De Kindertelefoon is afgelopen jaar gestegen. In 2016 registreerde De Kindertelefoon 242.355 gesprekken per telefoon en chat. Dat waren 38.709 gesprekken méér dan in 2015. Niet alleen telefonisch maar ook via chatten, een jongerenforum en de interactieve website bespreken jaarlijks vele tienduizenden kinderen diverse problemen. Dagelijks bezoeken 8.000 jongeren het forum over uiteenlopende onderwerpen. Pesten, seksualiteit en relaties zijn de onderwerpen waarover jongeren het meest contact opnemen. De informatiepagina’s op www.kindertelefoon.nl worden een half miljoen keer per jaar bekeken.
Om de bekendheid zo groot te houden ontvangen alle basisscholen en scholen in het voortgezet onderwijs jaarlijks posters en kaarten. Daarnaast verzorgt De Kindertelefoon jaarlijks rond 500 gastlessen op scholen om uit te leggen op welke manieren kinderen en jongeren terecht kunnen bij De Kindertelefoon en wat zij van een contact kunnen verwachten.
Extra maatregelen achten wij niet noodzakelijk gezien het gebruik van De Kindertelefoon door jongeren en de wijze waarop De Kindertelefoon de dienstverlening continu en effectief aanpast aan de leefwereld van kinderen en jongeren.
Is er een onderzoek dat bewijst dat minderjarigen juridische stappen ondernemen bij pesten en sexting? Zo ja, wat blijkt eruit? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Recent onderzoek maakt duidelijk dat de sleutel om iets aan het fenomeen sexting te doen bij de ouders ligt.9 Als er thuis veel over dit onderwerp wordt gesproken, werkt dit risicoverlagend. Door ouders goed voor te lichten over manieren waarop zij daarover met hun kinderen in gesprek kunnen gaan, kunnen goede resultaten worden geboekt. Ook zijn er mogelijkheden om hulp van buitenstaanders in te schakelen bijvoorbeeld door te praten met bekenden, leerkrachten of via pestweb.nl, helpwanted.nl of kindertelefoon.nl. De inzet van deze expertisecentra is erop gericht om niet alleen de kinderen en ouders bij te staan en van goed advies te voorzien over melden, signaleren en nemen van maatregelen, maar ook in het geval van strafbare vormen, hen te stimuleren aangifte te doen bij de politie.
Pesten is als zodanig niet strafbaar. Het strafrecht voorziet wel in de strafbaarstelling van belaging, bedreiging of vernieling. In het geval dat pesten zodanig ernstige vormen aanneemt, is het van belang dat kinderen en ouders aangifte doen bij de politie.
Datzelfde geldt voor sexting. Het maken en verspreiden van seksuele afbeeldingen met wederzijdse toestemming hoeft op zich niet strafbaar te zijn. Als die toestemming er niet is, is strafrechtelijke vervolging mogelijk op grond van belediging, smaad of laster. Ook kan seksueel beeldmateriaal van kinderen worden aangemerkt als kinderpornografie. In al deze gevallen is het van belang aangifte te doen.
Uit de Veiligheidsmonitor 2016 blijkt dat ongeveer een op de tien jongeren die geconfronteerd werd met pesten via internet hiervan melding maken bij de politie of een andere instantie.10 Er zijn geen cijfers bekend over het doen van aangifte bij sexting. Wel is in het algemeen gezien het aangiftepercentage bij zedenmisdrijven laag.
Het recyclen van afgedankte smartphones |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afgedankte smartphones vormen grote afvalberg»?1
Ja.
Kunt u reageren op het rapport van Greenpeace waarin telefoonproducenten worden opgeroepen hun producten duurzamer te maken zodat ze langer meegaan?
In het rapport roept Greenpeace de ICT-industrie op om smartphones te gaan maken die lang meegaan, gemaakt zijn van schone grondstoffen, na gebruik weer als product of grondstof hergebruikt kunnen worden, en werken op duurzame energie. Het is een internationaal rapport van Greenpeace gericht aan internationaal opererende producenten. Deze oproep sluit goed aan op de kabinetsvisie zoals die is geformuleerd in het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050» dat op 14 september 2016 naar uw Kamer is gestuurd2.
Hoeveel smartphones/mobiele telefoons worden er in Nederland jaarlijks afgedankt? Welk aandeel hiervan wordt gerecycled?
Hier zijn geen recente cijfers van bekend. De laatste bezitsmeting van marktonderzoeksbureau GFK van begin 2013 noemt dat er jaarlijks 900.000 telefoons verwijderd worden. Het uiteindelijk afdanken van telefoons wordt in de praktijk lang uitgesteld. Uit consumentenonderzoek van Telecom Paper uit 2016 blijkt dat telefoons vaak eerst nog worden bewaard of achter de hand worden gehouden als reserve (ruim 40%). Dit betekent dat er nog miljoenen telefoontjes ongebruikt in de la liggen. Ook wordt een groot deel van de gebruikte telefoons doorgegeven aan familie en bekenden of doorverkocht waarmee de levensduur wordt verlengd (bijna 40%). De laatste 20% wordt deels weggegooid (6%), aan een goed doel gegeven (4%) of op een andere manier afgedankt (10%), waaronder de afgifte aan een inzamelsysteem of telefoonaanbieder. Ook uit internationaal consumentenonderzoek blijkt (Statista, 2016) dat een groot deel van de afgedankte mobiele telefoons wordt doorgegeven aan familie en bekenden of ongebruikt in de la blijft liggen.
Bij de inzamelpunten van Wecycle3 worden jaarlijks ongeveer 200.000 mobiele telefoons ingeleverd door consumenten. Registratie van officieel ingezamelde telefoons vindt plaats in het WEEE Register. Deze telefoons worden allemaal gerecycled bij WEEELabEx gecertificeerde recyclers, wat wil zeggen dat ze geshredderd worden en de materialen opnieuw gebruikt kunnen worden.
Naast inzameling door Wecycle, zijn er andere inzamelsystemen voor afgedankte apparatuur die samen een marktaandeel van ruim 10% hebben4. Als de 200.000 ingezamelde telefoons van Wecycle als uitgangspunt worden genomen en daarbij 10% wordt opgeteld gebaseerd op het marktaandeel van andere inzamelsystemen, dan wordt op deze wijze ongeveer een kwart van de telefoons ingezameld (225.000 stuks).
Uit de gegevens van het Nationaal WEEE Register, waar de gecertificeerde verwerkers registreren welke volumes zij aan afgedankte apparatuur verwerken, blijkt dat zij ongeveer evenveel ICT-apparatuur op een andere wijze aangeleverd krijgen als het volume dat door de inzamelsystemen (zoals Wecycle) wordt aangeleverd. De verwerkers krijgen deze apparatuur/telefoons bijvoorbeeld via providers en telefoonaanbieders die zelf afgedankte apparatuur innemen en «goede doelen» die niet werkende telefoons inzamelen en laten verwerken.
Als wordt aangenomen dat het aandeel telefoons in deze (aan verwerkers) aangeboden stroom afgedankte ICT apparatuur gelijk is aan het aandeel telefoons dat in de ICT-inzameling van de inzamelsystemen (zoals Wecycle) zit, dan komt het erop neer dat naar schatting de helft van de 900.000 afgedankte telefoons via het gecertificeerde systeem wordt verwerkt en dus wordt gerecycled.
Op welke wijze wordt het repareren van kapotte mobiele telefoons gestimuleerd? Is hier nog winst op te boeken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Is een vorm van statiegeld ooit overwogen? Zo ja, waarom is dit niet ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Milieu Centraal geeft informatie over de handelingsperspectieven voor langer gebruik, reparatie en afdanken van mobiele telefoons. Voor een gekwalificeerde reparateur van mobiele telefoons verwijst Milieu Centraal door naar de website van de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel Uneto-Vni. Daarnaast zijn Repair Cafés op veel locaties beschikbaar waar mobiele telefoons voor reparatie kunnen worden aangeboden. Repair Café maakt gebruik van een partnerafspraak met een gespecialiseerd bedrijf dat op commerciële basis reparaties van ICT-apparatuur uitvoert. Repair Café-vrijwilligers kunnen bij de professionals van dat bedrijf een training volgen om zich te bekwamen in het repareren van mobiele telefoons, tablets en laptops.
Uit GFK-onderzoek uit 2015 blijkt dat 6 van de 10 kapotte mobiele telefoons niet worden gerepareerd door de consument. De belangrijkste reden waarom de consument reparatie van een kapotte mobiele telefoon niet overweegt, is dat veelal de beleving heerst dat reparatie te duur zou zijn, terwijl dit vaak nog wel goed mogelijk zou zijn bij een gekwalificeerde reparateur.
Het repareren en zo lang mogelijk in gebruik houden van mobiele telefoons heeft in de context van de circulaire economie de voorkeur. Echter, de winst van reparatie van oudere telefoons kan beperkt zijn indien een producent geen updates meer geeft voor software en beveiliging van het toestel. Technisch zijn de telefoons dan nog functioneel, maar niet meer veilig in gebruik.
Langer gebruik maken van producten, zoals mobiele telefoons, wil ik stimuleren in de context van het programma Nederland Circulair in 2050. Daarin wordt onder andere samen met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven uitgewerkt hoe ketens zoals deze circulair gemaakt kunnen worden. Of een vorm van statiegeld voor mobiele telefoons een geschikt middel is bij deze transitie zal daaruit blijken.
Welke acties worden er in Nederland ondernomen om de recycling van telefoons te stimuleren? Wordt hier ook naar de rol van consumenten gekeken, zoals door Greenpeace en Milieu Centraal genoemd? Is Wecycle de enige organisatie die deze acties onderneemt? Zo nee, welke organisaties ondernemen nog meer actie en welke resultaten boeken zij? Is er, naast de producenten, ook een (verplichte) rol voor winkels die mobiele telefoons verkopen in het recyclen van deze afgedankte telefoons? Zo ja, wat is die rol? Zo nee, waarom niet?
Mobiele telefoons zijn onderdeel van de producentenverantwoordelijkheid voor elektrische en elektronische apparaten. Collectieve inzamelsystemen van producenten organiseren al meer dan 15 jaar de inzameling en verwerking van (kleine) elektrische apparaten, waaronder mobiele telefoons.
Door het inzamelnetwerk van Wecycle kan de consument op duizenden punten zijn oude telefoon inleveren, waarna hij wordt gerecycled volgens de WEEELabEx standaard. Het gaat hier om meer dan 10.000 inleverpunten bij gemeenten, winkels, kinderboerderijen, scholen, etc.
Via de Recyclemanager App en de Wecyclezoeker op www.wecycle.nl zijn alle inzamelpunten eenvoudig vindbaar voor de consument. Via publiekscampagnes worden consumenten opgeroepen om hun elektrische apparaten, waaronder telefoons, daar in te leveren.
Ook de uitvoeringsorganisaties van andere producentencollectieven ondernemen activiteiten om de inzameling en recycling van afgedankte elektronica te doen toenemen. Recentelijk is de uitvoeringsorganisatie van producentencollectief Weee NL (Weeelectric) samen met PostNL en Thuiswinkel.org een pilot gestart in Groningen. Hierbij heeft een consument de gelegenheid om kleine afgedankte apparaten mee te geven als PostNL pakketpost bezorgt (ongeacht de inhoud van het pakket). Hierbij wordt het fijnmazige distributienetwerk van PostNL in Nederland benut en hoeven geen extra kilometers gereden te worden. Bij succes is het plan de pilot uit te breiden.
Daarnaast zijn er vanwege de positieve restwaarde vele commerciële en charitatieve inzamelinitiatieven.
Vanuit de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zijn winkels die elektrische apparatuur verkopen verplicht om bij de aanschaf van een nieuw elektrisch apparaat het oude – indien dit wordt aangeboden – weer in te nemen. Dit geldt ook voor online verkopen. Deze apparaten worden aan de gecertificeerde verwerkers aangeboden en volgens de vereiste WEEELabEx-norm verwerkt.
Zijn er streefdoelen voor het percentage gerecyclede telefoons in Nederland? Zo ja, wat zijn deze streefdoelen? Zo nee, waarom niet? Welke acties kunnen in Nederland worden ondernomen om meer afgedankte telefoons te recyclen? Welke acties bent u bereid te ondernemen?
In de Richtlijn WEEE (2012/19/EU) is opgenomen dat elke lidstaat toeziet op de tenuitvoerlegging van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid en, op basis daarvan, dat jaarlijks een minimum inzamelingspercentage wordt bereikt. Vanaf 2016 bedraagt het minimum inzamelingspercentage 45%, berekend op basis van het totale gewicht van de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) die in de loop van een gegeven jaar is ingezameld, uitgedrukt als percentage van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die de voorgaande drie jaren in die lidstaat in de handel is gebracht.
Vanaf 2019 bedraagt het jaarlijks te halen minimum inzamelingspercentage 65% van de gemiddelde gewichtshoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur (EEA) die de voorgaande drie jaren in de betreffende lidstaat in de handel is gebracht, of als alternatief 85% van de hoeveelheid in die lidstaat geproduceerde AEEA die op het grondgebied van die lidstaat is geproduceerd.
Deze doelstelling heeft betrekking op alle elektrische apparaten. Er zijn geen inzameldoelstellingen voor specifieke productgroepen zoals mobiele telefoons.
Het Nationaal WEEE Register rapporteert mij jaarlijks over de resultaten van de inzameling en verwerking. Op basis van deze rapportage bepaalt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op welke wijze het toezicht op naleving van verwerking van mobiele telefoons door recyclers conform de WEEELabEx standaard wordt ingericht. Tegelijkertijd wordt over de rapportage van het Nationaal WEEE Register in het Monitoringsberaad WEEE over mogelijke verbetermaatregelen gesproken.
Als initiatieven om de inzameling, afgifte en verwerking van mobiele telefoons te verbeteren, kunnen genoemd worden:
Het programma VANG Huishoudelijk Afval richt zich op betere scheiding van afval dat vrijkomt binnen huishoudens. Effecten daarvan werken door in alle afvalstromen. Uitbreiding van diftar naar alle gemeenten is daar onderdeel van. Consumenten gaan hun afval bewuster scheiden en gooien daardoor significant minder elektronica bij het restafval;
Effectievere communicatie over afdanking van elektrische apparaten naar de burger in samenwerking met gemeenten;
Specifieke communicatie naar burgers over afgifte van oude mobiele telefoons die nog in bezit zijn van consumenten;
Betere afgifte door gemeenten aan de collectieve systemen die zorgen voor gecertificeerde verwerking.
Dergelijke initiatieven zijn benoemd in het Rijksbrede Programma «Nederland circulair in 2050» en kunnen onderdeel worden van de acties uit het in januari jl. afgesloten Grondstoffenakkoord.
Hoeveel arbeidsplaatsen levert de recycling van oude mobiele telefoons Nederland op? Hoeveel zouden dit er kunnen zijn als alle afgedankte mobiele telefoons gerecycled worden? Is er toezicht op dat dit hier geen sprake is van arbeidsverdringing?
Dit is op dit moment niet bekend. Wecycle heeft KPMG opdracht gegeven te onderzoeken hoeveel arbeidsplaatsen de inzameling en recycling van e-waste met zich meebrengt door de hele keten. Dit rapport verschijnt rond de zomer van 2017.
De motie inzake de Regeling langdurig verblijvende kinderen |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat een verwijzing naar het regeerakkoord staatsrechtelijk niet steekhoudend is als argument om een motie niet uit te voeren omdat aangenomen moties boven een regeerakkoord gaan en het regeerakkoord tenslotte eerder is aangepast zoals bijvoorbeeld bij het ongedaan maken van strafbaarstelling van illegaliteit?
In mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2307) waarin ik reageer op de betreffende motie, is de verwijzing naar het regeerakkoord niet opgenomen als doorslaggevend argument om de definitieve Regeling niet aan te passen. Zoals in mijn brief te lezen is, heeft zorgvuldige weging plaatsgevonden van hetgeen de motie van het kabinet vraagt. De inhoudelijke overwegingen daarbij zijn in de brief opgenomen. Ik heb echter de constatering dat de motie op gespannen voet staat met het regeerakkoord niet achterwege willen laten in de brief.
Nu u de wens van een Kamermeerderheid naast u neerlegt om de regeling langdurig verblijvende kinderen aan te passen, bent u dan bereid een uitzetstop te hanteren voor asielkinderen die vijf jaar of langer in Nederland verblijven en in het zicht van de overheid zijn geweest totdat een nieuw kabinet aantreedt?
Zoals ik in mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2307) uiteengezet heb, ben ik van mening dat het aanpassen van de definitieve Regeling onwenselijk is. Ook het middels een uitzetstop daarop anticiperen acht ik onverstandig. Ik meen dat daarmee lopende vertrektrajecten onnodig worden doorkruist. Daarnaast wordt hiermee bij een groep vreemdelingen verwachtingen gewekt, waarvan niet is vast te stellen dat deze juist zijn.
Tijdens de aanstaande kabinetsformatie kan desgewenst door de daarbij betrokken partijen dit onderwerp worden besproken. Dit geldt voor vrijwel alle beleidsonderwerpen en kan daarom niet gelden als argument om geen uitvoering meer te geven aan geldende wet- en regelgeving.
Het opspuiten van de Roggenplaat in de Oosterschelde |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van Rijkswaterstaat om de Roggenplaat op te spuiten als compensatie voor verkeerde oeverbestorting in de Oosterschelde en de kritiek daarop?1
Ja dit is mij bekend.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de oeverbestorting en het voornemen voor extra zandsuppletie?
Momenteel worden de vergunningaanvragen voorbereid voor de extra zandsuppletie op de Roggenplaat. Ook de vergunningaanvragen voor het herstel van de aangebrachte vooroeverbestorting en het aanbrengen van een ecotoplaag, om de biodiversiteit ter plekke te verbeteren, zijn nagenoeg gereed. Voornemen is om deze vergunningen in mei 2017 in te dienen bij Bevoegd Gezag.
Waarom is bij de oeverbestorting fijn grind gestort en afgeweken van het oorspronkelijke plan?
In het oorspronkelijke plan zouden de vooroeverbestortingen met staalslakken kunnen worden uitgevoerd. Ten tijde van de uitvoering van het werk waren echter onvoldoende staalslakken beschikbaar op de markt. De aannemer heeft toen gekozen voor ander materiaal.
Is de veronderstelling juist dat fijn grind geen habitat en voedsel biedt voor kreeften en dat ophoging van de Roggenplaat geen compensatie hiervoor is?
Het aangebrachte fijne zeegrind op de vooroevers blijkt geen materiaalsoort waar te zijn kreeften zich graag op of in vestigen en het is geen goede basis voor hun leefgebied: door de kleine holten hebben ze weinig tot geen schuilmogelijkheden. De kreeftenvissers worden tegemoet gekomen door het aanbrengen van een ecotoplaag (breuksteen van voldoende grootte waarin de kreeften kunnen leven en voedsel kunnen vinden) op de in 2014/2015 aangebrachte vooroeverbestorting.
De ophoging van de Roggenplaat staat los van de compensatie voor de kreeftenvissers (zie antwoord op vraag 6).
Is de veronderstelling juist dat het opspuiten van de Roggenplaat grote risico's met zich meebrengt voor nabijgelegen mosselpercelen?
Om risico’s op nabij gelegen mosselpercelen zoveel mogelijk uit te sluiten, zijn mogelijke ecologische en morfologische aspecten van de compensatie onderzocht. Hierbij is rekening gehouden met de afstand tot de nabij gelegen mosselpercelen. Tijdens de uitvoering vindt monitoring plaats, om zeker te zijn dat geen nadelige effecten optreden.
Waarom heeft Rijkswaterstaat gekozen voor «compensatie» in de vorm van het opspuiten van de Roggenplaat, terwijl dat voor kreeften geen compensatie is en het nadelen heeft voor mosselpercelen?
De compensatieplicht komt voort uit de uitspraak van de Raad van State d.d. 30 juni 2015 op de vernietiging van het habitattype «grote ondiepe kreken en baaien» en staat los van de compensatie voor de kreeftenvissers. Door gerenommeerde bureaus (Imares en Bureau Waardenburg) zijn meerdere alternatieven onderzocht, om aan de compensatieplicht tegemoet te komen. Aan de hand van kritische weegfactoren is de compensatie op de Roggenplaat als beste alternatief naar voren gekomen. Zie tevens mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
In hoeverre is het mogelijk om fijn grind te vervangen, dan wel op die plaatsen volwaardige habitats voor kreeften te creëren?
Bovenop het fijne grind van de vooroeverbestorting wordt een ecotoplaag aangebracht, die geschikt is voor kreeften om te foerageren. Vervanging van fijn grind is daarom niet nodig.
Erkent u het belang van de kreeften- en mosselvisserij voor de Zeeuwse economie?
Ja dat erken ik.
Bent u bereid om in overleg met betrokken visserijorganisaties te bezien hoe de habitats voor kreeften daadwerkelijk verbeterd kunnen worden en hoe mosselpercelen gespaard kunnen worden?
Sinds 2016 is er structureel overleg met de kreeftenvissers, om in gezamenlijkheid tot een oplossing te komen, zijnde de ecotoplaag. Tevens wordt over andere bestortingen, zoals bij de vooroevers van Kattendijke / Wemeldinge, overleg gevoerd met vooral de mossel- en kreeftenvissers.
In het kader van de reeds voorgenomen zandsuppletie van 200 ha op de Roggenplaat in 2015, is er intensief overleg met de mosselsector en de individuele mosselkwekers. De voorgenomen compensatie van de vooroevers middels extra zandsuppletie van ca. 11,2 ha op de Roggenplaat wordt onderdeel van deze al lopende overleggen.
De conferentie georganiseerd door een aan Hamas verbonden organisatie in Rotterdam |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Zijn de Ministers ervan op de hoogte dat leiders van het Palestinian Return Centre, die de conferentie in Rotterdam organiseren, in verbinding staan met de hoogste leiders van Hamas, een organisatie die in Europa op de lijst van terroristische organisaties staat?
Uit de bij ons bekende informatie kan niet geconcludeerd worden dat de conferentie in Rotterdam georganiseerd wordt door Hamas. Gezien de verwevenheid van de Palestijnse gemeenschap in het Midden-Oosten en de diaspora elders in de wereld, is het aannemelijk dat er relaties bestaan tussen de Hamas beheerde Gazastrook en personen die op enige wijze betrokken zijn bij de organisatie van de conferentie. Dit betekent echter niet dat de conferentie in Rotterdam door Hamas georganiseerd wordt.
Weten de Ministers dat volgens de Verfassungsschutz Berlin het organiseren van deze jaarlijkse conferentie de belangrijkste activiteit van Hamasaanhangers in de regio Berlijn is?1 Zo ja, delen de Ministers deze analyse?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de Ministers ervan op de hoogte dat volgens de Verfassungsschutz Berlin de Palestinian Return Centre banden heeft met Hamas?
Zie antwoord vraag 1.
Delen de Nederlandse Veiligheidsdiensten de analyse dat het Palestinian Return Centre banden heeft met Hamas?
Zie antwoord vraag 1.
Is het een bekend verschijnsel dat verboden terroristische organisaties gebruik maken van dekmantelorganisaties die formeel niet in verband staan met de terroristische organisatie, maar daar niettemin banden mee onderhouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de gemeente Rotterdam in het licht van de informatie van de Verfassungsschutz Berlin, naar uw mening tot het oordeel komen, volgens een artikel in De Telegraaf2 op basis van advies van de NCTV, dat «...uit geen enkele bron is gebleken dat de conferentie door Hamas wordt georganiseerd»? Kunnen de Ministers deze vraag niet slechts beantwoorden door het geven van semantische of formele verschillen tussen de organisaties, maar daarbij in acht nemen dat verboden terroristische organisaties gebruik kunnen maken van legale organisaties?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de Ministers er van op de hoogte dat de meeste EU-leden binnen ECOSOC, de VN-organisatie voor NGO’s, in juni 2015 tegen het lidmaatschap van het Palestinian Return Centre van deze VN-organisatie hebben gestemd (9 stemmen tegen, bij 2 onthoudingen)? Weten de Ministers waarom geen van de EU-leden heeft ingestemd met het lidmaatschap van het Palestinian Return Centre? Zo ja, wat waren de redenen daarvoor? Hebben deze redenen invloed op het Nederlandse beleid ten aanzien van deze organisatie?
Het kabinet is bekend met de uitkomst van de stemming over verlening van consultatieve status aan PRC (zie ook antwoorden op Kamervragen van het lid De Roon, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3093, d.d. 20 augustus 2015). Het kabinet kan niet spreken voor andere EU-lidstaten en doet geen uitspraken over de beweegredenen van andere EU-lidstaten.
Weten de Ministers waaraan het geld dat op deze conferentie ingezameld zal worden, besteed gaat worden? Zijn de Ministers er zeker van dat dit geld niet ten goede komt aan Hamas? Zo zij hier niet zeker van zijn, hoe gaan zij er voor zorg dragen dat het ingezamelde geld niet ten goede komt aan de ondersteuning van deze terroristische organisatie?
De financiering van Terroristische activiteiten is verboden in Nederland. Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme («ongebruikelijke transacties») worden gemeld aan de Financial Intelligence Unit -Nederland (FIU-NL). Deze ongebruikelijke transacties worden door FIU-NL geanalyseerd en waar relevant aan justitiële autoriteiten verstrekt. Indien er voldoende aanwijzingen zijn dan worden de nodige maatregelen getroffen.
Als het organiserende Palestinian Return Centre banden met Hamas onderhoudt, moet de conferentie in Rotterdam dan niet worden verboden, aangezien Hamas op de Europese lijst van terroristische organisaties staat? Zo niet, in welke gevallen zou u een dergelijke conferentie, gehouden door een organisatie die banden met een verboden terroristische organisatie onderhoudt, wel verbieden?
Ik ondersteun de zienswijze van de gemeente Rotterdam ten aanzien van de «Palestinians in Europe» conferentie zoals uiteengezet in de beantwoording van de Raadsvragen van 26 januari 20173.
Uit de bij ons bekende informatie kan niet geconcludeerd worden dat de conferentie in Rotterdam georganiseerd wordt door Hamas. In Nederland is het recht op vrijheid van vereniging en het recht op vrijheid van vergadering en betoging vastgelegd in de Grondwet. Een ieder heeft het recht om in het openbaar bij elkaar te komen mits geen wetten of regels worden overtreden of de openbare orde wordt verstoord. Het staat uiteraard een ieder vrij om het met de op de conferentie geuite standpunten oneens te zijn. Dit is echter geen reden om de conferentie te verbieden.
Indien er door de conferentie gevaar dreigt voor de openbare orde of anderszins de wet wordt overtreden, dan zal vanzelfsprekend worden ingegrepen door de daartoe bevoegde autoriteiten. Op dit moment zijn hier echter geen indicaties voor. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde ligt bij de gemeente Rotterdam, die in dit geval wordt geadviseerd door de centrale overheid bij monde van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.
De prestaties van NS |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Niet halen prestatienormen heeft consequenties voor NS»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat NS nu voor de tweede keer onderpresteert op vervoerscapaciteit?
Op 28 februari ontving ik van NS de jaarverantwoording over 2016. Ik zal uw Kamer binnen afzienbare tijd informeren over mijn oordeel hierover en de wijze waarop ik de prestatieafspraken met NS handhaaf.
In hoeverre kunnen reizigers er van op aan dat ze in geval van een boete voor NS deze niet in de vorm van verhoging van de prijs van het treinkaartje of anderszins via een omweg zelf betalen?
Daar kunnen reizigers van op aan. NS mag een boete niet doorberekenen in de prijs van het treinkaartje. De concessie voor het hoofdrailnet staat dat niet toe (zie artikel 54, jaarlijkse tariefwijziging). In geval van een boete, worden de boetebedragen toegevoegd aan het reizigersfonds op mijn begroting. In overleg met de consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het Locov, kan dit fonds op een door hen te kiezen moment worden ingezet ten behoeve van de reiziger.
Welke stappen neemt u in overleg met NS om de vervoerscapaciteit zo snel mogelijk op het juiste niveau te brengen?
In mijn brief over prestatieafspraken voor de HSL-Zuid (Kamerstuk 22 026, nr. 495) heb ik gemeld dat ik met ingang van 2017 stuur op de zitplaatskans in de brede spits op alle HSL-treinen waarvoor geen zitplaatsreservering geldt2. In januari presteerde NS hierbij boven de bodemwaarde. Ik stuur hiermee op dezelfde wijze op de zitplaatskans in de spits bij de HSL als op het hele hoofdrailnet. Om een hoge zitplaatskans in de spits te kunnen bieden doen NS en ProRail er middels een verbeterprogramma onder de concessie alles aan om de uitval van treinen op de HSL te verminderen. Een trein (in de spits) die uitvalt zorgt niet alleen voor vertraging bij reizigers, maar leidt er ook toe dat er meer reizigers zijn voor de volgende trein, waardoor de kans op een zitplaats afneemt.
Bent u het eens met de stelling dat bij een gebrek aan vervoerscapaciteit in het openbaar vervoer mensen geprikkeld worden de auto te nemen? Kunt u onderbouwen waarom wel/niet?
Te drukke treinen komen vooral voor in de spits. In de spits is het zowel druk in het OV als op de weg. Het capaciteitsvraagstuk in de spits is dan ook een brede maatschappelijke opgave die wordt opgepakt vanuit brede samenwerkingsverbanden, zoals Beter Benutten. In dit kader worden bijvoorbeeld proeven gedaan om treinreizigers en automobilisten te stimuleren op andere tijdstippen te reizen. Ook is NS aangesloten bij het vervolgtraject van de Taskforce Beter Benutten Onderwijs en OV, waarbij onder andere gekeken wordt of studenten en scholieren samen met de onderwijsinstelling en de vervoerders mogelijkheden zien om meer buiten de spits te reizen. Over deze taskforce wordt u geïnformeerd door de Minister van OCW.
Om te drukke treinen in de spits aan te pakken heb ik NS eind 2015 gevraagd om alles op alles te zetten om de vervoercapaciteit te verbeteren. Dit heeft geresulteerd in een uitgebreid maatregelenpakket (Kamerstuk 29 984, nr. 650). De uitvoering daarvan is in een onafhankelijke review onderzocht (Kamerstuk 2015–2016, 29 984, nr. 664). Daaruit blijkt dat de juiste maatregelen worden genomen en dat NS doet wat is afgesproken.
Het maatregelenpakket van NS bevat een breed scala aan initiatieven, gericht op zowel het vergroten als het beter benutten van de capaciteit. Een van de belangrijkste maatregelen op het hoofdrailnet is de spoedbestelling van extra Flirt treinstellen die dit jaar stapsgewijs instromen.
De instroom van de IC Nieuwe Generatie vanaf 2021 is een belangrijke capaciteitvergrotende maatregel op de HSL. Op de kortere termijn zetten ProRail en NS zich in om de uitval van de IC direct te reduceren waardoor een betere zitplaatskans op de HSL resulteert (zie ook antwoord 4).
Kunt u reflecteren op de stelling «De reiziger staat niet op één als NS enerzijds winst maakt en managers met tonnen ontslagvergoeding laat vertrekken en anderzijds zijn prestatienormen niet haalt»?
De kern van de NS vervoerconcessie is dat de reiziger op één staat. Ik zie er scherp op toe dat NS haar concessieverplichtingen nakomt. Het niet halen van prestatienormen blijft dan ook niet zonder consequenties. Overigens constateer ik ook dat NS in de komende jaren vele miljarden investeert in nieuw materieel. Dit juich ik toe want hier profiteert de reiziger van. De Minister van Financiën (aandeelhouder van NS) beantwoordt separaat vragen die gesteld zijn over de beëindigingvergoedingen bij NS.
De berichtgeving dat in Groningen nog steeds niet aardbevingsbestendig wordt gebouwd |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kamp: aardbevingsbestendig bouwen hoeft niet» in Cobouw 28 februari en «waarom er nog altijd geen aardbevingsnorm in Bouwbesluit staat?» in Cobouw 1 maart?
Ja.
Deelt u de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen? Wat vindt u ervan dat er nog steeds huizen en andere gebouwen in Groningen worden gebouwd zonder dat zij voldoen aan de aardbevingsnormen?
Ja, ik deel de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen. Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn 9998 (NPR). Hoewel de NPR nog niet is voorgeschreven in de Regeling Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
Hoe kan het dat de Nationale Prakrijk Richtlijn (NPR) nog steeds niet opgenomen is in het Bouwbesluit waardoor de normen ook wettelijk afdwingbaar zijn? Bent u van plan om dat alsnog te doen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, hoe waarborgt u dan dat nieuwe huizen en gebouwen in Groningen veilig zijn?
Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een initiatiefnemer zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij initiatiefnemers en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een lange termijn oplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Klopt de uitspraak van de Nationaal Coördinator Groningen, de heer Alders, dat de NPR nog steeds niet wettelijk verankerd is omdat initiatiefnemers van bouwprojecten dan risico lopen dat ze de hogere bouwkosten niet meer kunnen verhalen op de NAM? Waarom wordt dit boven de veiligheid van de nieuwe bewoners van de woningen gesteld? En wat doet u eraan om ervoor te zorgen dat de meerkostenregeling wél zorgt voor een goede verevening van de extra kosten van aardbevingsbestendig bouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel woningen en andere gebouwen zijn sinds het bestaan van de NPR gebouwd zonder gebruik te maken van de normen voor aardbevingsbestendig bouwen? Bij wie ligt de aansprakelijkheid mocht er wat met een van deze panden ten gevolge van aardbevingen gebeuren?
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Er zijn geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt buiten de 0,1g PGA contour. De constructieve maatregelen nemen op basis van de NPR af naarmate de afstand tot het kerngebied toeneemt.
Als gebouwen mogelijk een verhoogd risico vormen vanwege aardbevingen, worden deze gebouwen op basis van de versterkingsprioritering van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geïnspecteerd en beoordeeld. Dit geldt ook voor panden waarbij de NPR niet betrokken is in het ontwerpproces.
In gevallen waar schade veroorzaakt is door beweging van de bodem die het gevolg is van gaswinning, is de risicoaansprakelijkheid van NAM van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek het uitgangspunt, waarbij de rechter op basis van de omstandigheden van het geval zal oordelen over de omvang van de schadevergoedingsplicht.
Onduidelijke totstandkoming prijzen voor drinkwater |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waterprijs moet transparanter»?1
Ja.
Erkent u dat nadat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in september 2013 aangaven dat «de ramingen van de kosten en omzet van de drinkwateractiviteiten zijn onvoldoende inzichtelijk gebleken» (Kamerstuk 27 625, nr. 309) en in november 2015 dat «er op een aantal punten onvoldoende transparantie is. Het betreft met name de scheiding van kosten voor drinkwater en niet-drinkwater activiteiten en de relatie tussen kosten en tarieven» (Kamerstuk 27 625, nr. 344) de verbeterplannen (Kamerstuk 27 625, nr. 331) en de ontwikkeling van kostprijsmodellen voor de drinkwaterbedrijven (Kamerstuk 27 625, nr. 349) niet tot verbetering hebben geleid, mede gezien het oordeel van ACM en dat er nog steeds dezelfde tekortkomingen zijn en de totstandkoming van de tarieven onvoldoende transparant is (Kamerstuk 27 625, 386)?
In 2013 zijn de drinkwatertarieven voor de eerste keer getoetst en werd geconstateerd dat geen van de tien drinkwaterbedrijven al voldoende inzicht kon geven in de wijze waarop het tarieven voor 2012 tot stand waren gekomen. De ILT heeft toen alle drinkwaterbedrijven een schriftelijke waarschuwing gegeven. Naar aanleiding hiervan heeft de drinkwatersector een plan van aanpak opgesteld dat moest leiden tot verbeteringen van de transparantie bij het vaststellen van de tarieven 2016 en heeft de sector een kostprijsmodel en een overzicht met wettelijke en nietwettelijke taken ontwikkeld. De conclusie van het ACM-onderzoek naar het tot stand komen van de drinkwatertarieven 2016 is dat het kostprijsmodel een stap in de juiste richting is om inzichtelijk te maken welke kosten worden gedekt door de drinkwatertarieven.
Echter, ten aanzien van de in 2013 geconstateerde tekortkomingen meent ACM dat deze nog onvoldoende zijn weggenomen; er is nog onvoldoende inzicht in de kostenscheiding van drinkwatertaken en niet-drinkwateractiviteiten. Ook ontbreekt een toelichting over de wijze waarop de kostenverdeling tot stand is gekomen en over de gebruikte verdeelsleutels. Daarnaast kan de relatie tussen kosten en tarieven beter worden toegelicht. Ten aanzien van de kostenefficiëntie ziet de ACM geen verandering; er is onvoldoende transparantie.
Op basis van deze adviezen van ACM heeft de ILT haar toezichtsoordeel geformuleerd.
Vindt u ook niet dat inzichtelijk zou moeten zijn hoe de verdeling wordt gemaakt tussen drinkwaterkosten en niet-drinkwaterkosten, zoals niet-wettelijke taken en kosten voor buitenlandse activiteiten?
Ja.
Bent u van mening dat de drinkwaterconsument beter beschermd moet worden gezien de monopoliepositie van de drinkwaterbedrijven en dat dus de totstandkoming van tarieven transparant dient te zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De totstandkoming van de tarieven dient transparant te zijn. In mijn brief van 24 februari 2017(Kamerstuk 27 625, nr. 386) heb ik aangegeven wat ik daaraan ga doen.
Kunt u toelichten waarom de ILT, nadat twee keer beterschap is beloofd, maar niet geleverd is door de drinkwaterbedrijven, vier jaar later de drinkwaterbedrijven gewoon verder mogen gaan met een voorgenomen aanwijzing?
Er zijn stappen gezet, maar nog niet voldoende. De ILT richt zich met de gegeven aanwijzing op de drinkwatertarieven in 2018, zodat deze geheel in lijn zijn met de wettelijke bepalingen van de Drinkwaterwet. Zie ook het gestelde in mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer de evaluatie van de Drinkwaterwet wordt opgeleverd?
De evaluatie van de doelmatigheid van de Drinkwaterwet wordt zomer 2017 opgeleverd.
Worden de toezichtrapportages van de ILT en de ACM, inclusief de rapportage toezicht drinkwatertarieven 2016 van de ILT van 7 februari 2017, meegenomen in de evaluatie van de Drinkwaterwet?
Ja. Ik verwijs uw Kamer naar mijn brief van 7 november 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 379).
Geeft u uitvoering aan de motie Geurts en Visser (Kamerstuk 34 300-J, nr. 28) om uitvoerig in te gaan op de totstandkoming van de drinkwatertarieven bij de evaluatie van de Drinkwaterwet?
Ja, ik heb dit toegezegd in mijn brieven van 8 juni over de actuele stand van zaken ten aanzien van diverse wateronderwerpen, waarbij ik ingegaan ben op een aantal moties en toezeggingen en 13 juni 2016, inzake beantwoording vragen over de brief van 26 april 2016 inzake het kostprijsmodel drinkwaterbedrijf. (Kamerstukken 27 625, nr. 352 en nr. 353).
Geeft u uitvoering aan bovengenoemde motie door bij de evaluatie te bekijken hoe de positie van de ACM bij het toezicht op de drinkwatertarieven versterkt kan worden?
In het kader van de evaluatie van de doelmatigheid van de Drinkwaterwet zal de positie van de Autoriteit Consument en Markt bij het toezicht op de drinkwatertarieven worden meegenomen. Zie ook mijn brief van 7 november 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 379).
Het bericht “Consumentenbond wil Bel-me-niet-Register ook voor ex-klanten” |
|
Lutz Jacobi , Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van het bericht «Consumentenbond wil Bel-me-niet-Register ook voor ex-klanten»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat consumenten die ingeschreven staan in het Bel-me-niet-Register nog steeds ongevraagd en ongewenst gebeld worden door een instantie of bedrijf?
Het Bel-me-niet register is bedoeld om consumenten te beschermen tegen ongevraagde verkooptelefoontjes en om irritatie hierover te verminderen. Ik hecht zeer aan deze doelen. In het «Bel-me-niet register» kunnen consumenten zich voor onbepaalde tijd inschrijven als zij geen ongevraagde (verkoop)telefoontjes meer willen ontvangen. Zij mogen dan niet benaderd worden door bedrijven waar zij geen klant zijn.
Ondanks een inschrijving in het Bel-me-niet register mogen consumenten wel telefonisch benaderd worden door bedrijven waar zij klant zijn, of zijn geweest. Wanneer consumenten in deze situatie niet gebeld willen worden, kunnen zij gebruik maken van hun recht van verzet. Het recht van verzet houdt in dat de ondernemer de klant de mogelijkheid moet bieden om zich te verzetten tegen het verdere gebruik van zijn telefoonnummer door het betreffende bedrijf. Het bedrijf dat belt moet de consument hierover informeren en dit desgewenst direct en kosteloos regelen. Hierna mag de consument niet meer worden gebeld door dat bedrijf. Het bedrijf moet het betreffende telefoonnummer direct uit alle eigen bellijsten verwijderen zodat de consument door dat bedrijf in het vervolg niet meer gebeld wordt. Het recht van verzet kan tegen ieder bedrijf worden gebruikt door zowel klanten, ex-klanten en niet-klanten. De Autoriteit Consument en Markt ziet toe op de naleving van deze regels.
Ik moedig alle consumenten die beschermd wensen te worden tegen ongevraagde (verkoop) telefoontjes of hier irritatie van ondervinden aan om gebruik te maken van het Bel-me-niet register en het recht van verzet.
Klopt het dat wettelijk een consument gebeld mag worden als hij of zij eerder klant was bij het bellende bedrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stelling van de Consumentenbond dat alle consumenten gevrijwaard moeten worden van verkooptelefoontjes, ook als deze consumenten eerder klant waren van het bellende bedrijf?
Zoals beschreven onder vraag 3 hebben we een systeem waarin het Bel-me-niet register en het recht van verzet elkaar aanvullen. Door een inschrijving in het register mogen consumenten niet benaderd worden door bedrijven waar zij geen klant zijn. Daarnaast kunnen consumenten wanneer zij door een bedrijf benaderd worden gebruik maken van hun recht van verzet, en direct aangeven dat zij niet meer gebeld willen worden. Dit zorgt er voor dat consumenten die geen prijs stellen op het contact, slechts maximaal één keer door een specifiek bedrijf gebeld kunnen worden.
Naar mijn mening biedt het huidige systeem voor telefonische direct marketing, waarin consumenten het recht van verzet wordt geboden, een evenwichtige waarborg van de belangen van het bedrijfsleven en de consument.
Bent u van plan de wet aan te passen zodat alle consumenten gevrijwaard blijven van verkooptelefoontjes, ook als ze eerder klant waren van het bellende bedrijf? Zo ja, kan dat via een nota van wijziging bij een wetsvoorstel dat binnenkort aan de Kamer wordt gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Het Bel-me-niet register is bedoeld om consumenten te beschermen tegen ongevraagde verkooptelefoontjes en irritatie hierover te verminderen. Ik vind het belangrijk om deze doelen te blijven nastreven. Onlangs is de herziening van de Europese ePrivacy richtlijn aangekondigd. Deze richtlijn is de Europese basis voor de regelgeving over ongevraagde communicatie. In het kader van dit herzieningstraject ben ik voornemens te bezien of de Telecommunicatiewet met betrekking tot de regels voor het Bel-me-niet register aanpassing behoeft. In dat kader zal ik met betrokken partijen zoals de Consumentenbond, brancheorganisaties en de ACM in gesprek gaan. Eventuele wijzigingen zullen binnen dat herzieningstraject worden doorgevoerd.
De gasboring in Heerenveen |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Gasboring Heerenveen gaat door»?1
Ja.
Klopt het dat Vermillion al sinds 2015 gas wint onder de woonwijk Skoatterwâld en het gebied ten zuiden van de Bontebok in Heerenveen op basis van een concept-winningsvergunning?
Ik ben er van op de hoogte dat Vermilion Energy Netherlands (hierna: Vermilion) gas wint uit het Langezwaag-gasveld, dat voor een groot gedeelte onder de gemeente Heerenveen ligt. Vermilion is sinds 2004 in het bezit van een winningsvergunning (Staatscourant 18 mei 2004/nr. ME/EP/UM-4033203). Op basis van alleen een winningsvergunning kan een operator nog geen gas winnen. Om gas te mogen winnen dient er een winningsplan te zijn waarmee ik heb ingestemd. Op 17 september 2012 heb ik ingestemd met het winningsplan van Vermilion voor dit gasveld. Het winningsplan uit 2012 vormt nog steeds het vigerende winningsplan. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie. Op 2 april 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) gestuurd. Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen in de geest van de nieuwe Mijnbouwwet zou behandelen. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden, was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag. De productie van aardgas is daarmee echter niet opgeschort. Vermilion behield immers instemming met het vigerende winningsplan uit 2012.
In overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heb ik TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze gegevens heb ik Vermilion per brief d.d. 29 juni 2016 laten weten dat de productie op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 kon doorgaan, in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan.
Klopt het dat door middel van een dergelijke constructie ook gas gewonnen wordt onder het internationale bedrijventerrein De Kavels? Hoe verhouden deze winningen zich met de nieuwe mijnbouwwet?
De inspecteur-generaal der mijnen beoordeelt op dit moment of de gaswinning onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels ook valt onder de winning zoals ik die heb toegestaan in mijn brief d.d. 29 juni 2016 (zie het antwoord op vraag 2).
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er op 16 februari 2017 advies gevraagd aan SodM en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Klopt het dat Vermillion in 2015 een wijziging van het winningsplan heeft ingediend toen bleek dat het gasveld bij Langezwaag groter bleek dan verwacht? Is dit gewijzigde winningsplan inmiddels door u goedgekeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de gangbare procedure voor winning in een gebied waarbij een gewijzigd winningsplan is ingediend, en waarbij deze nog niet door u is goedgekeurd? Wie is in dit geval verantwoordelijk voor de informatieverlening naar gemeente(n) en provincie(s)?
Op grond van artikel 34 Mijnbouwwet is winning toegestaan op basis van een winningsplan waarmee ik heb ingestemd. Mijnbouwmaatschappijen dienen tijdig een gewijzigd winningsplan in te dienen, zodat men conform het dan nog bestaande winningsplan kan blijven winnen terwijl de wijziging in behandeling wordt genomen. Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Bij het in procedure nemen van een gewijzigd winningsplan ben ik verantwoordelijk voor de informatieverlening die met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure samenhangt, zoals het organiseren van bijvoorbeeld een informatiesessie rondom het adviesrecht voor de decentrale overheden en het organiseren van een informatiesessie voor bewoners.
Kunt u een beschrijving geven van begrenzingen bij winning van een eenmaal door een gemeente afgegeven toestemming? Moet onder de nieuwe mijnbouwwet een wijziging op een winningsplan actief gecommuniceerd worden met een gemeente? Zo ja, waaruit bestaat dan de instemmingsruimte van een gemeente? Zo nee, waarom brengt de nieuwe mijnbouwwet geen wijziging op een eerder winningsplan met zich mee?
In een winningsplan wordt onder meer de verwachte omvang van het desbetreffende gasveld beschreven, het maximaal te winnen volume aardgas, de duur van de winning, de bijbehorende risico’s op bodembeweging en de wijze waarop deze worden gemonitord en gemitigeerd. De decentrale overheden, waaronder de gemeente, stel ik in de gelegenheid om mij te adviseren. De adviezen die de decentrale overheden geven, betrek ik bij mijn instemmingsbesluit en deze kunnen zich vertalen in voorschriften die ik kan verbinden aan het winningsplan. Voorschriften kunnen bijvoorbeeld zien op de maximale hoeveelheid te winnen gas of op de snelheid waarmee het gas gewonnen wordt met het oog op de veiligheid of het voorkomen van schade. Binnen deze voorschriften is de winning vervolgens toegestaan overeenkomstig het winningsplan waarmee ik heb ingestemd.
Op de voorbereiding van een wijziging van het besluit tot instemming met een winningsplan is, conform artikel 34 lid 4 van de Mijnbouwwet, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Gedurende deze procedure vindt er actieve communicatie plaats met de decentrale overheden.
Voor zover de adviezen van de decentrale overheden zien op de afwegingsruimte die ik heb op grond van artikel 36 lid 1 van de Mijnbouwwet, betrek ik de adviezen bij het instemmingsbesluit. Deze afwegingsruimte bevat redenen van het belang van veiligheid voor omwonenden en schade aan gebouwen, het planmatig beheer van delfstoffen en nadelige gevolgen voor het milieu en voor de natuur.
Wat is uw opvatting over het bericht dat het communicatieproces tussen Vermillion en de gemeente niet goed zou zijn verlopen ten gevolge van de ontwikkelingen die een nieuwe mijnbouwwet met zich meebrengt? Is de wijziging van de mijnbouwwet naar uw mening een plausibele verklaring voor genoemde miscommunicatie? Zo ja, tot welke termijn kunnen mijnbouwbedrijven zich naar uw mening verschuilen achter een wetswijziging? Zo nee, laat u genoemde winning stil leggen?
Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Ik kan derhalve niet aangeven of de wijziging van de Mijnbouwwet een plausibele verklaring is geweest voor de berichtgeving dat hun onderlinge communicatieproces niet goed zou zijn verlopen.
Ik ben van mening dat een open en transparante communicatie van groot belang is. Hiervoor zijn mogelijkheden ingebouwd in het besluitvormingsproces op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet. Aangezien de nieuwe Mijnbouwwet geen overgangsrecht kent, worden alle winningsplannen die nog in behandeling conform de aanpassingen in de wet behandeld.
Ik heb de bevoegdheid in te grijpen en eventueel een winning stil te leggen op het moment dat er sprake is of dreigt te zijn van een ernstige aantasting van belangen, zoals veiligheid en milieu. Het moet hier dan gaan om een acuut risico. Op basis van analyses van SodM en TNO ben ik van mening dat hier geen sprake van is.
Wat is de exacte begrenzing van het winningsplan van 2012 behorend bij het boorplatform van het Opsterlandse Langezwaag? Is er sprake van een wijziging van de begrenzing bij dit boorplatform vanwege het gewijzigde winningsplan van 2015? Zo ja, waar bestaat die wijziging uit?
De omvang en ligging van de winningslocatie maakt geen onderdeel uit van het winningsplan. Het winningsplan ziet op de ondergrond, voor de winningslocatie is een omgevingsvergunning nodig. De oorspronkelijke omgevingsvergunning uit 2012 is inmiddels vervangen door de revisievergunning uit 2016, waarbij ook de aansluiting van de derde put LZG-03 is vergund. Door deze derde aansluiting zijn de contouren van de winningslocatie aangepast. Deze aanpassing staan los van de ingediende wijziging van het winningsplan van 2015.
Is er naar uw mening in het geval van winning bij Langezwaag sprake van miscommunicatie of een hiaat in de nieuwe mijnbouwwet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen hiaat in de Mijnbouwwet. Met de recente wijzigingen is wel een systeem ontstaan waarover extra communicatie nodig is. Overeenkomstig de gewijzigde Mijnbouwwet heb ik op 16 februari 2017 een adviesverzoek aan gemeente Heerenveen verstuurd, waarbij de meest recente informatie aan de gemeente is toegestuurd.
Het bericht dat aardbevingsbestendig bouwen niet hoeft in Groningen |
|
Agnes Mulder , Erik Ronnes (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inzake het aardbevingsbestendig bouwen in Groningen?1
Ja.
Hoe waardeert u, gelet op het feit dat de dreiging van aardbevingen niet is weggenomen, het feit dat bouwbedrijven in Groningen niet aardbevingsbestendig bouwen?
Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en van het feit dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 9998–2015). Hoewel deze NPR nog niet is voorgeschreven op grond van het Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Ook zijn er geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt aan de rand van het gebied (buiten de 0,1g PGA contour).
Klopt het dat er meer bouwbedrijven zijn die bewust niet aardbevingsbestendig bouwen? Zo ja, om hoeveel bedrijven en gebouwen gaat het en wat zijn de motieven van deze bouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening, nu algemeen bekend is dat er een risico op aardbevingen in Groningen blijft bestaan, dat bouwbedrijven ook hun verantwoordelijkheid moeten nemen en aardbevingsbestendig moeten bouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom u in december 2015 de NPR 99982 zo snel mogelijk wilde aanwijzen in de ministeriële regeling «Regeling Bouwbesluit» en daar later alsnog vanaf heeft gezien?
Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een opdrachtgever van nieuwbouw zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij opdrachtgevers van nieuwbouw en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een langetermijnoplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Kunt u uw uitspraak «het verankeren van de NPR in bouwregelgeving betekent dat eigenaren zelf verplicht zijn hun nieuwbouwwoning aan de NPR te laten voldoen. Het is niet uitgesloten dat ook op grond van het aansprakelijkheidsrecht de NAM voor de redelijke meerkosten kan worden aangesproken, maar dit is ongewis» toelichten?3
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk de NPR 9998 verplicht te maken voor nieuwbouw zodat verplicht aardbevingsbestendig gebouwd moet worden, met daarbij een vergoeding van NAM voor de redelijke meerkosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat er veel onvrede heerst onder met name woningcorporaties over de redelijke meerkostenregeling? Bent u bereid bemiddelend op te treden zodat woningcorporaties niet meer per project moeten onderhandelen met de NAM?
Woningcorporaties die een beroep doen op de nieuwbouwregeling van NAM hebben de keuze uit:
Voor meer informatie over dit onderscheid, zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 237 en nr. 667.
In het MJP is opgenomen dat de procentuele vergoeding wordt verhoogd. Het streven is dat, met de lopende herijking van de nieuwbouwregeling, meer opdrachtgevers van nieuwbouw voor deze regeling kiezen, waarmee de doorlooptijd korter is. Een onderhandelingstraject op projectbasis is dan minder vaak aan de orde.
Is het mogelijk om de onzekerheden van de NPR 9998 voldoende weg te nemen, zodat deze in het Bouwbesluit opgenomen kan worden? Zo ja, is dat wenselijk en op welke termijn?
De huidige versie van NPR 9998 stamt uit 2015. In principe is deze versie reeds geschikt om aan te wijzen in de Regeling Bouwbesluit 2012. In het antwoord op vragen 5, 6 en 7 is uitgelegd waarom dit tot op heden niet is gebeurd.
Dit laat onverlet dat de NPR 9998 kan worden verbeterd en nader wordt uitgewerkt op basis van de opgedane ervaringen en voortschrijdende kennis. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft hiervoor een opdracht gegeven aan de NEN die loopt tot medio 2018. De eerste resultaten worden in de loop van 2017 verwacht.
Periodieke aanpassing van de NPR was vooraf beoogd. Om deze reden is het voornemen om de NPR niet aan te wijzen in het Bouwbesluit zelf, maar in de onderliggende Regeling Bouwbesluit 2012. Het is daardoor eenvoudiger de meeste recente NPR wettelijk te verankeren.
Het bericht ‘Hoge NS bazen kregen half miljoen oprotpremie’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in de Telegraaf van 28 februari 2017 «Bijna 6 ton voor ontslagen NS-bobo's»?1
Ja.
Vanaf wanneer was u op de hoogte van de uitkering van € 600.000 aan deze managers?
Via het jaarverslag van NS heb ik kennis genomen van de beëindigingsvergoeding van twee managers.
Bent u op de hoogte van de reden van uitkering van deze vertrekregelingen voor beide managers? Zo nee, wilt u zich op de hoogte laten stellen en de reden aan de Kamer meedelen?
De NS heeft mij het volgende laten weten: Vorig jaar is door de NS een nieuwe strategie vastgesteld («Spoorslags beter»). Onderdeel van de herijkte strategie is een wijziging in de topstructuur van NS. Om deze wijziging te realiseren zijn een aantal reorganisaties en aanpassingen in de organisatie en het management nodig geweest. Dit om de organisatie slagvaardiger en efficiënter te laten functioneren om zo betere prestaties te kunnen leveren voor de reiziger. Dit alles heeft ook geleid tot wijzigingen in bepaalde functies; er zijn functies bijgekomen, banen veranderd of verdwenen. In twee gevallen is hierbij besloten om met wederzijdse goedkeuring de arbeidsrelatie te beëindigen en zijn er individuele afspraken gemaakt over de beëindigingsvergoeding.
Heeft u toestemming gegeven voor deze vertrekregelingen voor beide managers? Zo ja, wanneer?
Als aandeelhouder stel ik het beloningsbeleid van de raad van bestuur vast. Als aandeelhouder ga ik niet over de beloning, benoeming en het ontslag van overig personeel. Die verantwoordelijkheid ligt bij de raad van bestuur. De hoogte van de beëindigingsvergoeding is dan ook een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. De RvB behoeft mij niet om toestemming te vragen en heeft dat ook niet gedaan.
Houden deze vertrekregelingen verband met de fraude bij de NS i.v.m. de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg?
De NS heeft mij laten weten dat het vertrek van beide managers geen verband houdt met de onregelmatigheden bij de aanbesteding van de concessie in Limburg.
Heeft de Raad van Commissarissen toestemming gegeven voor de uitkering van beide vertrekregelingen?
Het ontslag van medewerkers van NS, niet zijnde leden van de raad van bestuur, is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Hiervoor is geen goedkeuring nodig van de raad van commissarissen. De raad van commissarissen is over beide zaken wel geïnformeerd door de raad van bestuur.
Bent u bereid om de verslagen van de Raad van Commissarissen van de afgelopen twee jaren, voor zover zij betrekking hebben op de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg, alsnog aan te reiken aan de Kamer, indien nodig (deels) vertrouwelijk?
Ik heb geen beschikking over de verslagen van de vergaderingen van de raad van commissarissen. Het is ook niet gebruikelijk dat dergelijke verslagen met de algemene vergadering van aandeelhouders worden gedeeld. Nadat de onregelmatigheden in Limburg waren geconstateerd, is er veelvuldig onderzoek gedaan waar ik de Kamer steeds over heb geïnformeerd. Bovendien hangt het vertrek van de twee managers niet samen met de onregelmatigheden in Limburg. Ik zie daarom nog steeds geen reden om van deze lijn af te wijken.
Deelt u de mening dat dit zeer ruime of zelfs te ruime vertrekregelingen zijn voor managers van de NS?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 7 maart 2017 beantwoorden?
De Kamervragen zijn op 2 maart ingezonden waarop ik u in de week van 13 maart de antwoorden stuur.
Slamming door telecomcowboys |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM waarschuwt kleine ondernemers voor «lijnkaping»»?1
Ja.
Welke stappen zijn er al gezet om slamming (het ongevraagd wisselen van telefoonaanbieder zonder dat daar uitdrukkelijke voorafgaande toestemming voor gegeven is) te voorkomen?
In mijn brief van 15 december jl.2 heb ik toegelicht dat de telecomaanbieders zijn gestart met een herziening van de zelfreguleringsafspraken voor CPS/WLR-diensten3 uit 2007 om slamming van zakelijke abonnees tegen te gaan. Hierover wordt sinds begin januari intensief overleg gevoerd. De besprekingen zijn in een vergevorderd stadium. Er is echter vooralsnog geen volledige overeenstemming bereikt. Op zeer korte termijn moet duidelijk zijn of dit tot een goed resultaat leidt. Ik merk hierbij op dat het overleg tussen de telecomaanbieders moeizaam loopt en er grenzen zijn aan hetgeen met vrijwillige zelfregulering kan worden bereikt, mede gelet op de concurrentieverhoudingen in de kleinzakelijke markt. Daarom beraad ik mij op mogelijke dwingende maatregelen indien zelfregulering niet slaagt. Ik zal de Kamer, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie van 21 december jl.4, nog in het eerste kwartaal, dus eind maart, nader informeren.
Daarnaast heeft de ACM voorbeeldbrieven opgesteld waar zakelijke abonnees die het slachtoffer zijn van slamming gebruik van kunnen maken.5 In deze voorbeeldbrieven is de recente wettelijke bescherming van ondernemers tegen acquisitiefraude verwerkt, waaronder de omkering van de bewijslast, zodat zakelijke abonnees hier goed gebruik van kunnen maken. Het actief waarschuwen, door de ACM en ook de Fraudehelpdesk en MKB Nederland, draagt bij aan bewustzijn bij ondernemers om alert op te zijn op slamming en andere vormen van acquisitiefraude.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om de wet dusdanig te veranderen, dat ook ondernemers hun handtekening onder een contract moeten zetten voordat zij overstappen van provider? Waarom acht u dit positief of negatief?
De ACM doelt op consumentenwetgeving die sinds 13 juni 2014 van kracht is, het zogenoemde schriftelijkheidsvereiste. De ondernemer moet het aanbod dat hij telefonisch doet, bevestigen aan de consument. De consument tekent vervolgens het aanbod of stuurt zijn schriftelijke instemming aan de ondernemer. Dit mag ook per e-mail. Alleen dan is de consument gebonden aan het aanbod. Deze wetgeving is zeer effectief gebleken bij het terugdringen van slamming bij consumenten.
In mijn brief van 15 december jl.6 heb ik toegelicht waarom ik terughoudend ben met het introduceren van extra wetgeving. De wettelijke bescherming van ondernemers is sinds 1 juli 2017 versterkt door de wetgeving tegen acquisitiefraude, in aanvulling op de regels in het Burgerlijk Wetboek inzake vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling. Invoering van een schriftelijkheidsvereiste voor zakelijke abonnees vereist een nieuwe wetswijziging, terwijl een spoedige oplossing voor slammingklachten gewenst is. Bovendien vormt het een inbreuk op de contractvrijheid en is het een verhoging van de regeldruk (die gerechtvaardigd moet zijn). Ook acht ik het denkbaar dat het probleem zich dan verplaatst van misleiding bij telefonische acquisitie naar andere vormen van misleiding van de zakelijke abonnee (schriftelijke acquisitie, verkoop aan de deur). In de consumentenmarkt was dit niet het geval vanwege de bredere wettelijke bescherming die consumenten genieten, waar de ACM op kan handhaven (Wet Oneerlijke Handelspraktijken, Colportagewet). Ook is de zakelijke markt, gezien de gemoeide gemiddelde omzet per aansluiting, veelal interessanter voor met name kleinere telecomaanbieders dan de consumentenmarkt. Dit vraagt dus om een brede oplossing op korte termijn. Daarom geef ik zelfregulering een kans. Gezamenlijk met de ACM zal ik hiervoor de optimale voorwaarden scheppen, maar ik beraad mij gelijktijdig in den brede op mogelijke dwingende maatregelen indien zelfregulering niet slaagt. Een schriftelijkheidsvereiste voor zakelijke abonnees sluit ik daarbij niet bij voorbaat uit. Linksom of rechtsom moet er een oplossing komen voor dit probleem.
Hoe zou zelfregulering, waar u in het algemeen overleg Telecommunicatie op 21 december 2016 en in het artikel naar verwees, eruit komen te zien? Hoe effectief acht u dit, gezien de reactie van de ACM?2
De zelfreguleringsafspraken moeten een effectieve oplossing bieden voor zowel slamming in enge zin (er is geen wilsuiting van de zakelijke abonnee) als slamming in ruime zin (er is een wilsuiting maar deze is door misleiding tot stand gekomen). Tegelijkertijd moeten de extra waarborgen die worden afgesproken er niet toe leiden dat zakelijke abonnees die juist wel graag willen overstappen, hierin kunnen worden ontmoedigd door de latende aanbieder. Een eenvoudig overstapproces verzorgd door de nieuwe aanbieder namens de zakelijke abonnee blijft het uitgangspunt. De lopende herziening van de zelfreguleringsafspraken uit 2007 omvat zowel het beter waarborgen van de naleving van de afspraken als inhoudelijke maatregelen en verbeterpunten, variërend van vereisten aan de wilsuiting van de zakelijke abonnee tot het verbeteren van de klachtenprocedure. Een ondubbelzinnige wilsuiting van de zakelijke abonnee, die zo nodig op laagdrempelige wijze – dat wil zeggen zonder dat hiervoor een gang naar de rechter nodig is – onafhankelijk kan worden getoetst, acht ik essentieel. Voor het effectief waarborgen van de naleving is van belang dat de betrokken telecomaanbieders gebonden zijn aan de afspraken. In dat kader wijs ik op een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 november 2016 in een procedure tussen twee telecomaanbieders over slamming, gepubliceerd op 13 december.8 De rechter acht de gedaagde partij niet gehouden aan de zelfreguleringsafspraken uit 2007. Dit moet met de nieuwe set afspraken worden voorkomen. De rechter oordeelde overigens dat wel sprake was van misleidende reclame (artikel 6:194 Burgerlijk Wetboek).
Zelfregulering kan zeker effectief zijn en ik geef dit zoals gezegd een kans, met de kanttekening dat er grenzen zijn aan hetgeen met vrijwillige zelfregulering kan worden bereikt. Dit geldt niet alleen voor het tegengaan van slamming bij WLR-diensten, maar ook voor zelfregulering met betrekking tot overstappen voor zowel consumenten als zakelijke abonnees in den brede. In dat kader heb ik subsidie verleend voor onderzoek dat het bestuur van het zelfreguleringsplatform van de telecomaanbieders9 laat uitvoeren naar verdere verbetering van de effectiviteit van dit platform. Daarbij wordt ook onderzocht hoe de overheid, waaronder mijn ministerie en de ACM, hieraan optimaal kan bijdragen. Ik zie de resultaten van dit onderzoek met veel belangstelling tegemoet en zal uw Kamer hierover informeren.
Welke verdere stappen acht u nog wenselijk om slamming te voorkomen?
Ik zal uw Kamer nog in het eerste kwartaal, dus eind maart, nader informeren over de verdere stappen.
Het bericht ‘Bouwregels Stad genegeerd’ |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «bouwregels Stad genegeerd» van 28 februari uit het Dagblad van het Noorden?1
Ja.
Is het waar dat bouwbedrijf Rottinghuis geen wijzigingen heeft doorgevoerd bij het ontwerp om het nieuwe complex aardbevingsbestendig te bouwen? Hoeveel vergelijkbare casussen zijn u bekend?
Ten algemene ben ik terughoudend met het reageren op individuele gevallen.
Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn 9998 (NPR). Hoewel de NPR nog niet is voorgeschreven in de Regeling Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Ook zijn er geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt aan de rand van het gebied (buiten de 0,1g PGA contour).
Deelt u de mening dat aardbevingsbestendig bouwen zo snel als mogelijk de norm moet worden? Bent u bereid hier ook financiering voor vrij te maken?
Ja, ik deel de mening dat aardbevingsbestendig bouwen zo snel als mogelijk de norm moet worden. Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit echter ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een opdrachtgever van nieuwbouw zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij opdrachtgevers van nieuwbouw en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een langetermijnoplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Herkent u zich in het beeld dat er veel onduidelijk is omtrent de nieuwbouwregeling in het aardbevingsgebied en dat «het elke keer volstrekt onduidelijk is wat je van de NAM krijgt, terwijl de meerkosten oplopen tot wel twintig procent»? Bent u bereid op zeer korte termijn de NAM te bewegen ruimhartig uitvoering te geven aan de nieuwbouwregeling?
Opdrachtgevers van nieuwbouw die een beroep doen op de nieuwbouwregeling van NAM hebben de keuze uit:
Voor meer informatie over dit onderscheid, zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 237 en nr. 667.
In het MJP is opgenomen dat de procentuele vergoeding wordt verhoogd. Het streven is dat, met de lopende herijking van de nieuwbouwregeling, meer opdrachtgevers van nieuwbouw voor deze regeling kiezen, waarmee de doorlooptijd korter is. Een onderhandelingstraject op projectbasis is dan minder vaak aan de orde.
Waarom zijn de nieuwe regels voor aardbevingsbestendig bouwen nog steeds niet opgenomen in het Bouwbesluit? Bent u – na uw toezegging in 2015 – nu echt voornemens het Bouwbesluit zo snel als mogelijk te wijzigen zodat de aardbevingsnorm in het Bouwbesluit wordt vastgesteld?
Zie het antwoord op vraag 3.