Gepubliceerd: 31 oktober 2009
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA)
Onderwerpen: basisonderwijs beroepsonderwijs bestuur hoger onderwijs onderwijs en wetenschap organisatie en beleid overige vormen van onderwijs voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32193-2.html
ID: 32193-2

32 193
Wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Inspectie van het onderwijs bevoegdheden toe te kennen inzake het toezicht op het financieel beheer door onderwijsinstellingen en de Inspectie van het onderwijs meer bevoegdheden toe te kennen op het terrein van handhaving;

dat het tevens wenselijk is de rol van de inspectie bij het risicogericht en proportioneel toezicht beter tot uitdrukking te brengen;

dat in verband hiermee wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten noodzakelijk is;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt «– Wet op de erkende onderwijsinstellingen, of» vervangen door:

– Wet medezeggenschap op scholen,

– Wet overige OCW-subsidies,

– Wet op de erkende onderwijsinstellingen, of.

2. Onderdeel l vervalt onder verlettering van onderdeel m tot onderdeel l.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. Taken

1. Het toezicht op het onderwijs is opgedragen aan de inspectie.

2. Het toezicht omvat de volgende taken:

a. het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs, daaronder begrepen de kwaliteit van het onderwijspersoneel, aan instellingen, als bedoeld in de onderwijswetten met uitzondering van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van de regionale expertisecentra en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven,

b. het beoordelen en bevorderen van de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften,

c. het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het stelsel voor hoger onderwijs, met inbegrip van het stelsel van accreditatie, bedoeld in artikel 1.1, onderdelen s en t, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,

d. het beoordelen en bevorderen van de financiële rechtmatigheid door in ieder geval het verrichten van onderzoek naar de rechtmatige verkrijging van de bekostiging, naar de controlerapporten van de door het bestuur aangewezen accountant, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de rechtmatigheid van het financieel beheer van de bekostigde instellingen,

e. het beoordelen en bevorderen van de rechtmatigheid en de doeltreffendheid van de uitoefening van de taken, opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders bij of krachtens de hoofdstukken 3 en 6 van de Wet kinderopvang,

f. het rapporteren over de ontwikkeling van het onderwijs en over de uitoefening van de taken door de instellingen, de regionale expertisecentra en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan, en

g. het verrichten van andere bij of krachtens de wet aan de inspectie opgedragen taken.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister de inspectie mandaat kan verlenen om bestuurlijke sancties op te leggen en andere besluiten te nemen.

C

In artikel 4 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

3. De intensiteit van het toezicht in het onderwijs, met uitzondering van het hoger onderwijs, is afhankelijk van de kwaliteit van het onderwijs, van de wijze waarop de professionaliteit van de instelling en het bestuur is gewaarborgd, van de mate van naleving van wettelijke voorschriften en, voor zover deze wordt bekostigd uit ’s Rijks kas, van de financiële situatie van de instelling.

D

In artikel 9, derde lid, wordt «een besluit» vervangen door: een besluit tot aanwijzing.

E

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10. Reikwijdte

1. De artikelen 11, 12, 13 en 15 zijn niet van toepassing op de instellingen voor hoger onderwijs, bedoeld in de artikelen 1.9, 1.12 en 1.12a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

2. Hoofdstuk 3 is niet van toepassing op de uitvoering van de taken, opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders bij of krachtens de hoofdstukken 3 en 6 van de Wet kinderopvang.

F

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 11. Regulier onderzoek basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs.

2. Het eerste lid komt te luiden:

1. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen a, b en d, bedoelde taken onderzoekt de inspectie jaarlijks met inachtneming van artikel 4 het onderwijs aan elke instelling. Naar aanleiding van het onderzoek geeft de inspectie een oordeel over de kwaliteit van het onderwijs aan de instelling en over de naleving van wettelijke voorschriften door de instelling.

3. In het tweede lid komt de aanhef te luiden: «De inspectie verricht het onderzoek aan de hand van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften en, indien het betreft een instelling, als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs, aan de hand van een of meer aspecten van kwaliteit» en wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b, onder 7°, door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de kwaliteit van het onderwijspersoneel.

4. In het derde lid wordt «het vorige lid» vervangen door «het tweede lid».

5. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien de inspectie dit nodig oordeelt, verricht zij onderzoek zonder deze kennisgeving.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Het tweede lid, onderdeel c, is van overeenkomstige toepassing op de instellingen, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

G

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12. Toezicht op basis van verantwoording

1. De inspectie gaat bij een onderzoek als bedoeld in artikel 11 uit van openbare verantwoordingsinformatie over de resultaten en de kwaliteit van het onderwijs, de financiële situatie van de instelling en de wijze waarop de professionaliteit van de instelling en het bestuur is gewaarborgd.

2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, is richtinggevend voor het oordeel van de inspectie, indien deze voldoende actueel en betrouwbaar is.

H

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a. Onderzoek hoger onderwijs

1. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b en d, bedoelde taken onderzoekt de inspectie met inachtneming van artikel 4 de naleving van de wettelijke voorschriften en de financiële rechtmatigheid bij instellingen voor hoger onderwijs, als bedoeld in artikel 10, eerste lid.

2. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b, c en d, bedoelde taken onderzoekt de inspectie ontwikkelingen in het stelsel van hoger onderwijs.

3. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b, c en d, bedoelde taken kan de inspectie in incidentele gevallen onderzoek verrichten op aanwijzing van de minister dan wel uit eigen beweging onder door Onze Minister te stellen voorwaarden. Dit onderzoek kan mede de kwaliteit van het onderwijs omvatten.

4. Artikel 11, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet.

I

Artikel 14, eerste lid, komt te luiden:

1. Indien de inspectie oordeelt dat de kwaliteit van het onderwijs ernstig of langdurig tekortschiet dan wel de naleving van voorschriften als bedoeld in de artikelen 11 en 12a tekortschiet, informeert zij Onze Minister en kan zij voorstellen doen over te treffen maatregelen.

J

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15. Specifiek onderzoek basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs

1. Naast het onderzoek, bedoeld in artikel 11, kan de inspectie ter uitvoering van haar taken, bedoeld in artikel 3, uit eigen beweging dan wel op aanwijzing van Onze Minister specifiek onderzoek verrichten.

2. Artikel 11, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet.

K

Na Hoofdstuk 3b wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3C. TOEZICHT KENNISCENTRA BEROEPSONDERWIJS BEDRIJFSLEVEN

Artikel 15g. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is van toepassing op het toezicht op de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 15h. Taken en bevoegdheden bij het toezicht

De artikelen 4, 8 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15i. Uitoefening van het toezicht

1. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde taken, onderzoekt de inspectie jaarlijks de kwaliteit van de uitoefening van de wettelijke taken door de kenniscentra, bedoeld in de artikelen 1.5.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en 10b4 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

2. Indien de inspectie naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, oordeelt dat de kwaliteit tekortschiet, verricht zij na een door haar aangegeven termijn onderzoek naar de verbeteringen die het kenniscentrum heeft gerealiseerd.

3. De inspectie stelt het bestuur in kennis van de datum en het doel van het onderzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid. Kennisgeving geschiedt ten minste vier weken voor aanvang van een onderzoek. Indien de inspectie dit nodig oordeelt, verricht zij onderzoek zonder deze kennisgeving.

4. Bij de uitvoering van een onderzoek, als bedoeld in het eerste of tweede lid, kan de inspectie onafhankelijke deskundigen betrekken.

5. De artikelen 12, 13, 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

L

Hoofdstuk 4 vervalt.

M

In artikel 20, eerste lid, wordt «in artikel 11, tweede of derde lid» vervangen door: in artikel 11, dan wel artikel 12a.

N

Aan artikel 23, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De benoeming geschiedt voor de tijd van ten hoogste vier jaar.

O

In artikel 24, tweede lid, eerste volzin, wordt voor «drie leden» ingevoegd: ten minste.

ARTIKEL II

Artikel 175 van de Wet op het primair onderwijs vervalt.

ARTIKEL III

Artikel 161 van de Wet op de expertisecentra vervalt.

ARTIKEL IV

De artikelen 2.5.3, vierde lid, derde volzin, 2.5.6, tweede volzin en 2.5.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs vervallen.

ARTIKEL V

Artikel 2.9, derde lid, derde volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek vervalt.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,