Het kamerterkort voor studenten naar aanleiding van recente uitzendingen van Pointer en Spraakmakers |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Pointer van zondagavond 22 januari 2023 over het kamertekort voor studenten en bent u bekend met de uitzending van Spraakmakers van maandagochtend 23 januari over studentenhuisvesting?
Ja
Bent u bekend met de monitor Mentale Gezondheid en Middelengebruik Studenten Hoger Onderwijs van Trimbos waaruit blijkt dat 80% van de studenten eenzaamheid ervaart en 29% van die studenten zelfs sterke eenzaamheid ervaart?
Ja. Op kamers gaan is belangrijk voor sociale ontwikkeling van studenten. In opdracht van BZK is afgelopen jaar voor het eerst de invloed van het soort huisvesting op het welzijn van de student in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting (LMS) onderzocht. Opvallend is dat wonen op kamers, waar studenten voorzieningen als de keuken en woonkamer delen, goed is voor het welzijn van Nederlandse studenten. Het is dan wel belangrijk dat studenten een goede band hebben met hun huisgenoten.
Bent u het met ons eens dat, gezien deze eenzaamheidsklachten, het goed is als studenten de keuze hebben om op kamers te wonen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er voor zelfstandige eenheden (studio’s) huurtoeslag aangevraagd kan worden en voor onzelfstandige eenheden (kamers) niet?
Dat klopt.
Klopt het dat er hierdoor mogelijk onnodig veel zelfstandige eenheden worden aangeboden? Klopt het dat het aanbieden van onzelfstandige eenheden hierdoor minder aantrekkelijk is?
Er worden niet onnodig zelfstandige eenheden aangeboden, immers is er een groot tekort aan huisvesting, ook studentenhuisvesting. Er worden nog steeds veel onzelfstandige woning aangeboden. We hebben wel signalen ontvangen dat het rendement bij nieuwbouw van onzelfstandige eenheden laag is omdat er een lagere prijs gevraagd kan worden dan bij een zelfstandige woning met huurtoeslag. Ik bezie daarom het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige eenheden (WWSO), zoals ik verder toelicht bij antwoord op vraag 8.
Klopt het dat er op dit moment vrijwel geen kamers gebouwd worden, bestaande kamers getransformeerd worden naar studio’s en er zelfs een krimp in de voorraad onzelfstandige eenheden wordt verwacht?
Het doel van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting dat wij afgelopen september getekend hebben is het uitbreiden van 60.000 betaalbare studentenwoningen. Dit doen we door nieuwe woningen te bouwen en door het beter benutten van de bestaande voorraad. Ook flexwoningen en transformatie, als onderdeel van nieuwbouw, kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing van het tekort aan studentenhuisvesting. Bovendien kijken we hoe we grip krijgen op internationale studenten. Ik zie bij alle partijen (huisvesters, onderwijs, studenten en gemeenten) die het plan hebben getekend een enorme drive om de doelstellingen te realiseren. Van de partijen krijgen we wel signalen dat het meer rendabel is om studio’s te bouwen dan onzelfstandige wooneenheden en dat er mogelijk sprake is van krimp van onzelfstandige eenheden. Daar ben ik met partijen over in gesprek. Bij nieuwbouw worden lokaal en regionaal afspraken gemaakt welke woningen, zelfstandig en onzelfstandig, er gebouwd worden.
Wat gaat u op de korte termijn doen om de krimp van de voorraad onzelfstandige eenheden te stoppen?
Zie ook antwoord 6 en 8. Aanvullend daarop is een studentenhuisvestingregisseur aan de slag die de bouw van studentenwoningen, zelfstandig en onzelfstandig, op de lokale en regionale tafels aanjaagt. Dit was ook één van de actiepunten uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting.
Gaat de modernisering van het woningwaarderingsstelsel (WWS) voor onzelfstandige woonruimten (WWSO) bijdragen aan de stimulering van de bouw van nieuwe onzelfstandige eenheden? Zo nee, hoe gaat de Minister er dan voor zorgen dat het aantal kamers weer zal toenemen zoals afgesproken is in het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting?
Op 4 november 20221 heb ik uw Kamer het rapport Verkenning mogelijke effecten aanpassen WWSO aangeboden. Uit het onderzoek blijkt dat de business case voor nieuwbouw van onzelfstandige woonruimte met de modernisering van het WWSO zou verbeteren, maar dat het nog niet volledig rendabel is. In deze brief heb ik aangegeven dat ik concludeer dat de modernisering van het WWSO een stap is in de goede richting ten behoeve van het stimuleren van onzelfstandige woonruimte, maar dat het op zichzelf nog niet voldoende is. Daarom werk ik met de partners van het Landelijk actieplan studentenhuisvesting aan andere maatregelen die het aanbod van onzelfstandige woonruimte kunnen vergroten. Ik streef ernaar uw Kamer rond de zomer van 2023 een nieuw voorstel voor het WWSO aan te kunnen bieden.
Ziet u in dat gezien de woningnood kamers met een gemiddeld kleiner ruimtebeslag ook kunnen helpen daarvoor een oplossing te bieden, wonen in studio’s vergt immers veelal meer ruimte?
Dat klopt, dit is een reden waarom ook gemeenten onzelfstandige woningen willen bouwen. En zoals ook aangegeven in antwoord 6 kijken we voor de oplossingen ook naar bijvoorbeeld flexwoningen en transformatie, als onderdeel van nieuwbouw.
Herinnert u zich dat op 7 februari jl. de motie van het lid Omtzigt c.s. is aangenomen waarin u wordt verzocht de artikelen 1.3, lid 5 en 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) te verduidelijken en vervolgens te handhaven, samen met de Inspectie van het Onderwijs?1
Ja.
Herinnert u zich dat ik u na het aannemen van de motie heb verzocht om binnen een week kenbaar te maken hoe u uitvoering gaat geven aan de motie?
Ik ben mij er van bewust dat het lid Omtzigt tijdens de stemmingen heeft aangegeven graag binnen een week een tijdspad te ontvangen over hoe de motie stap voor stap uitgevoerd zou worden en hoe ervoor gezorgd wordt dat Nederlands weer de voertaal bij de bacheloropleidingen wordt aan de universiteit.
Wat is de reden dat u nog geen gehoor hebt gegeven aan voornoemd verzoek?
In het debat over de werving van internationale studenten (31 januari jl.) heb ik aangegeven bezig te zijn met de brief waarin mijn brede lijn voor de beheersing van de internationale studentenstromen met uw Kamer wordt gedeeld. Opleidingstaal, en daarmee ook de motie van de heer Omtzigt, maakt onderdeel uit van deze brief. Het is onuitvoerbaar gebleken om op deze korte termijn gehoor te geven aan voorgenoemd verzoek, omdat dit onderdeel uitmaakt van de verwerking van de brede input van de Kamer in de aangekondigde brief.
Herinnert u zich dat u tijdens het Kamerdebat over internationalisering op dinsdag 31 januari jl. het volgende te kennen gaf: «Zoals ik al zei, kan de inspectie momenteel alleen toetsen of er een gedragscode is en of de keuze gemotiveerd is, maar niet of een opleiding terecht wordt verzorgd in het Engels. Daar is gewoon aangepaste wetgeving voor nodig.» en «[...] de drie uitzonderingen [op artikel 7.2 WHW] zoals die al zijn geciteerd, en vooral de derde, bieden juist de ruimte om in [een andere taal] onderwijs te geven.»2
Dit is inderdaad de letterlijke weergave van mijn antwoord.
Deelt u de mening dat de eerste twee uitzonderingsgronden, namelijk dat je een andere taal mag gebruiken wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft en wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent gegeven wordt, zodanig specifiek en goed omschreven zijn dat zij niet kunnen leiden tot grote aantallen opleidingen (niet zijnde taalstudies) die in een andere taal gegeven worden? Zo nee, kunt u dat toelichten?
De bepaling waar het lid Omtzigt op doelt, artikel 7.2 WHW, is een dwingende bepaling in haar geheel, en dit geldt dus ook voor alle drie uitzonderingen. Zoals ook uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling blijkt, dient de keuze voor een bepaalde voertaal te worden afgeleid van de aard van het vak, de eindtermen, het beroepsperspectief en de samenstelling van de studenten- en docentenpopulatie. «Het hanteren van een vreemde taal moet daarbij worden beoordeeld vanuit haar functionaliteit.»3
Het huidige artikel 7.2 van de WHW kent drie uitzonderingen voor het voeren van een andere opleidingstaal dan het Nederlands. Ik deel de mening dat de interpretatie van de uitzonderingen onder a en b (te weten: taalstudie of het onderwijs laten verzorgen in het kader van een gastcollege) minder ruimte voor de interpretatie laat dan de uitzonderingsgrond onder c. Bij deze laatste categorie gaat het inderdaad om de noodzaak van anderstalig onderwijs vanuit het oogpunt van de aard, inrichting, kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten. Hoe het instellingsbestuur hiermee omgaat moet zij vastleggen in een gedragscode.
Deelt u de mening dat de derde uitzonderingsgrond genoemd in artikel 7.2 onder c WHW, die «noodzaak» stelt als voorwaarde om af te wijken van de regel dat onderwijs in het Nederlands gegeven moet worden, een bindend criterium is?
Ik verwijs graag naar het antwoord op vraag 5.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend is, bent u het ermee eens dat hieruit volgt dat als een opleiding die noodzaak niet kan aantonen, het onderwijs niet in een andere taal dan het Nederlands gegeven mag worden?
Ja, ik ben het hiermee eens. De huidige wet vereist dat instellingen in een gedragscode moeten onderbouwen wanneer er sprake is van het noodzaakcriterium. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u voorts de mening dat wanneer opleidingen zich niet aan het genoemde criterium houden, dit komt doordat de wet niet gehandhaafd wordt en niet doordat de wet die ruimte biedt?
Neen, deze mening deel ik niet.
Indien u de mening geformuleerd de vorige vraag niet deelt, kunt u onderbouwen waarom u deze niet deelt?
De huidige wet stelt de «noodzaak» als voorwaarde voor het mogen verzorgen van een anderstalige opleiding. Deze wetsbepaling bevat open criteria, waardoor het aan de instellingsbesturen is om tot verantwoorde keuzes te komen.
Dit betekent echter niet dat door het gebruikmaken van open criteria en uitzonderingen instellingen in strijd met de wet handelen of welbewust de wet niet naleven.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft onder meer tot taak om toe te zien op de naleving van de WHW en de ontwikkeling van de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs te bevorderen (artikel 3, eerst lid, onderdeel a, Wet op het Onderwijstoezicht). In 2018 heeft de inspectie in haar thema-onderzoek geconstateerd dat de huidige bepaling geen duidelijke richting geeft aan wat wel en niet mag.4 De inspectie vermeldt dat de WHW instellingsbesturen verplicht om te motiveren waarom het noodzakelijk is om onderwijs te geven in een andere taal, maar geen normenkader bevat aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er daadwerkelijk sprake is van zo’n noodzaak. De inspectie gaf aan dat daardoor aan instellingen weinig richting wordt gegeven voor de invulling van de gedragscode en het ook voor de inspectie lastig is de grens te bepalen wanneer noodzakelijkheid is aangetoond en wanneer niet. Uit de inventarisatie van de inspectie is gebleken dat de gedragscode teveel een invulling van de verplichting uit de wet is, zonder dat er een gedegen eigen invulling en duurzaam taalbeleid aan ten grondslag ligt.5
Bent u bekend met de opmerkingen van voormalig D66-Kamerlid Aad Nuis over artikel 1.3, lid 5 en artikel 7.2 WHW tijdens het Kamerdebat over de WHW op 18 februari 1992: «Ik [wil] van mijn kant geen twijfel (...) laten bestaan over de bedoeling van de bepalingen die bij de zesde nota van wijziging alsnog in de wet zijn opgenomen.» […]. Verder sprak hij zich uit tegen «het elimineren of terugdringen van de landstaal, bij het ons het Nederlands, als vanzelfsprekende doceer- en examentaal. Die weg leidt tot verarming van het denkproces voor de student – die leert immers niet goed vertalen – en op den duur tot verarming van het Nederlands. Zeker dat laatste is een verantwoordelijkheid van de overheid die niet aan de instellingen alleen kan worden overgelaten. In de wet dient de richting te worden aangegeven zonder een starheid die de reële eisen van het internationale verkeer zou miskennen.»?3
Ik ben bekend met deze opmerkingen.
Bent u het ermee eens dat het feit dat het Nederlands verdwenen is uit vele bacheloropleidingen en zelfs bijna verdwenen is van hele universiteiten (zoals de Universiteit Twente en de Technische Universiteit Eindhoven) indruist tegen de bedoeling van de wetgever, zoals geformuleerd door D66-Kamerlid Aad Nuis tijdens de wetsbehandeling?4
Daar ben ik het mee eens. Uitzonderingen op de hoofdregel lijken de laatste jaren, op stelselniveau bezien, steeds meer de norm te zijn geworden; ook omdat de wet, zoals hierboven toegelicht, ruimte biedt voor eigen invulling. De ambitie om het hoger onderwijs te internationaliseren heeft hier een belangrijke rol gespeeld. In mijn aangekondigde beleidsbrief zal ik uitgebreid ingaan op mijn visie inzake ontwikkelingen rondom Engelstalige opleidingen.
Herinnert u zich dat u tijdens het Kamerdebat over internationalisering op dinsdag 31 januari jl. het volgende zei over artikel 1.3, lid 5 WHW: «Ook dat betreft alleen een opdracht aan de instelling in brede zin. Het heeft geen toepassing op specifieke opleidingen. Als bijvoorbeeld een opleiding geheel in het Engels wordt aangeboden, zoals de heer Omtzigt schetst, dan kan de instelling het Nederlands nog steeds extracurriculair bevorderen, bijvoorbeeld via taalcentra en trainingen. Dat is de vaagheid in dat artikel, waardoor het eigenlijk niet mogelijk is voor de inspectie om te handhaven.»?5
Dit is inderdaad de letterlijke weergave van mijn antwoord.
Bent u zich ervan bewust dat in de toelichting op de zesde nota van wijziging op de WHW het volgende staat vermeld: «Deze nota van wijziging legt vast dat de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands tot de doelstellingen van de instellingen voor hoger onderwijs behoort. Met het oog daarop wordt voorgeschreven dat het Nederlands voertaal is bij het geven van onderwijs en het afnemen van de examens.»?6
Daar ben ik me van bewust.
Deelt u de mening dat de wetgever dus juist nadrukkelijk heeft voorgeschreven dat het reguliere onderwijs in het Nederlands wordt gegeven (wat artikel 7.2 WHW gebiedt) om te kunnen voldoen aan de eis van artikel 1.3, lid 5 WHW?
Ik zal de betreffende wetsgeschiedenis, inclusief de zesde nota van wijziging, betrekken bij het vormen van mijn visie en uitgangspunten inzake de opleidingstaal.
Zo ja, is dit volgens u te rijmen met uw bewering dat extracurriculaire bevordering van het Nederlands voldoende zou zijn om te voldoen aan de eis van artikel 1.3 lid 5 WHW, en zo ja, hoe?
Zie mijn beantwoording op vraag 14.
Heeft u het artikel «Wet op taalbeleid écht handhaven. Volgens WHW-kenner Peter Kwikkers houden we ons al jaren niet meer aan Artikel 7.2 van de WHW» in ScienceGuide gelezen?7
Ik heb kennis genomen van deze publicatie.
Heeft u in genoemd artikel kennisgenomen van de volgende passage: «Volgens Kwikkers, die meeschreef aan de wet, was destijds de gedachte expliciet om het Nederlands als voertaal voor het hele hoger onderwijs aan te houden. «Er zijn inderdaad een paar uitzonderingen, maar daar gaat het niet om uitzonderingen voor de hele opleiding.» De uitzondering slaat volgens hem op onderdelen van het onderwijs, zoals een gastcollege of een onderdeel van een taalcursus Chinees waar het oefenen met die taal expliciet de bedoeling is.»?
Ik heb met veel belangstelling kennis genomen van deze passage.
Wat is uw reactie op de genoemde passage?
De bepaling dateert uit de jaren negentig, en is in de laatste jaren ook niet gewijzigd. De praktijk laat echter zien dat de ontwikkelingen in hoger onderwijs razendsnel gaan. Maar wat we de afgelopen jaren hebben gezien is dat de wetgeving op een aantal punten onvoldoende instrumenten biedt om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan, of adequaat te kunnen reageren. Zoals ik heb toegezegd, zal ik in mijn brief uitgebreid ingaan op de recente ontwikkelingen in het hoger onderwijs op het gebied van internationalisering, met inbegrip van de passende maatregelen.
Bent u bekend met de reactie van de heer Kwikkers op uw opmerking dat de huidige artikelen 1.3, lid 5 en 7.2 WHW volgens de Inspectie van het Onderwijs niet te handhaven zijn, waarin hij stelt dat dit wel degelijk mogelijk is, en dat dit veel problemen in het hoger onderwijs zou oplossen?8
De reactie van de heer Kwikkers is mij bekend geworden.
Wat is hierop uw reactie?
Bij het toezicht op de hogeronderwijsinstellingen is er sprake van een rolverdeling tussen de inspectie en de Nederlands-Vlaamse accreditatieorganisatie (NVAO). De inspectie houdt toezicht op de naleving van de WHW en de daarop gebaseerde regelgeving. Dit gebeurt door middel van signaalgestuurd toezicht en op instellingsniveau. Daarnaast onderzoekt de inspectie door middel van thematische onderzoeken ontwikkelingen in het stelsel van hoger onderwijs (artikel 12a, eerste lid, van de Wet op het Onderwijstoezicht). De inspectie heeft in het hoger onderwijs niet de taak om alle opleidingen periodiek te beoordelen en is hiervoor ook niet toegerust. Die functie, en dan alleen op het gebied van kwaliteit en kwaliteitszorg en aan de hand van visitaties, is belegd bij de NVAO ten behoeve van accreditatie.
In de afgelopen jaren is gebleken dat het huidige artikel 7.2 WHW aan herziening toe is en moeilijk handhaafbaar is. Ook in haar rapport heeft de inspectie nog eens benadrukt dat interpretatie van bepalingen in de WHW in de geest van de wet steeds lastiger wordt. Die heldere juridische kaders zijn ook nodig voor de handhaving van regelgeving.12
Om die reden heeft de regering een wetswijziging voorgesteld (in het wetsvoorstel Wet taal en toegankelijkheid), mede met betrekking tot deze bepaling en de wijze waarop het toezicht daarbij geregeld is. In mijn aangekondigde beleidsbrief zal ik verder ingaan op de handhaving van dit artikel.
Bent u bereid de heer Kwikkers advies te vragen hoe u het beste uitvoering kunt geven aan de motie van het lid Omtzigt c.s., die u oproept de artikelen 1.3, lid 5 en 7.2 WHW te verduidelijken en vervolgens te handhaven, samen met de Inspectie van het Onderwijs?9
Zoals ik heb aangegeven, heb ik kennisgenomen van de opvattingen en argumenten van de heer Kwikkers. Ik zie geen bezwaar dat mijn departement in gesprek met de heer Kwikkers gaat.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Nederlands of niet: gedragscodes en taalbeleid in het hoger onderwijs» van de Inspectie van het Onderwijs?10
Dit rapport is mij bekend.
Bent u bekend met de volgende passage in het rapport over de gedragscodes die artikel 7.2 WHW verplicht: «Landelijk taalbeleid (inclusief wetgeving) én het taalbeleid van instellingen zouden een afweging moeten maken van de verschillende voor- en nadelen van het gebruik van een andere taal dan het Nederlands. De gedragscodes in haar huidige vorm slagen er niet in die gewenste afweging te laten zien. In veel gevallen ontbreekt de gedragscode en als er een code is, dan is de invulling vaak summier. Ze voldoen daarmee niet aan de huidige wet.»?
Ja, ik ben bekend met de bovengenoemde passage.
Bent u bereid de Inspectie van het Onderwijs heldere en eenduidige instructies te geven, zodat de Inspectie van het Onderwijs een einde kan maken aan deze overtreding van de wet?
Dit is de strekking van de motie zoals deze ook na het debat inzake internationalisering op 31 januari jl. werd aangenomen. In mijn aangekondigde beleidsbrief zal ik uitgebreid ingaan op de motie en hoe ik deze ga uitvoeren.
Kunt u de motie van het lid Omtzigt c.s. zo spoedig mogelijk uitvoeren en helder aangeven op welke wijze Nederlands weer de standaard voertaal bij bacheloropleidingen van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen wordt?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 24.
Kunt u aangeven hoeveel buitenlandse studenten fulltime in Nederland studeren voor een hele opleiding aan de universiteit (geen uitwisselingsprogramma zoals Erasmus) en hoeveel Nederlanders fulltime in het buitenland studeren aan een universiteit aldaar (zonder uitwisselingsprogramma’s zoals Erasmus)?
In het studiejaar 2021/’22 studeerden 115.068 internationale diplomastudenten bij hogescholen en universiteiten in Nederland die door de overheid worden gefinancierd (bekostigde ho-instellingen). Van alle studenten op universiteiten was 23,5% internationaal, tegenover 7,1% in het hbo.
In 2019 namen ruim 20.000 Nederlandse studenten deel aan diplomamobiliteit, bijna een verdubbeling ten opzichte van 10 jaar eerder. Dit komt neer op ongeveer 3% van het totale aantal Nederlandse studenten in het hoger onderwijs.15 De meest recente gegevens zijn vooralsnog niet beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden (aangezien het verzoek er lag dat half februari al een brief in de Kamer zou liggen)?
Ja.
Het bericht dat de Universiteit Leiden ‘slimme’ camera’s toch weer wil aanzetten. |
|
Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de Universiteit Leiden de «slimme» camera’s weer wil aanzetten?1
Het is aan de Universiteit Leiden (UL) om te beslissen over het gebruik van de «slimme» camera’s, mits de inzet blijft binnen de AVG en andere wettelijke verplichtingen. De UL heeft onlangs besloten om, na advies van de universitaire medezeggenschap, geen gebruik meer te maken van de «slimme» camera’s.
Waarom gaat de Universiteit Leiden weer gebruik maken van de «slimme» camera’s, ondanks de privacy- en veiligheidsrisico’s? Welk probleem lost de Universiteit Leiden hiermee op?
Hoewel inmiddels is besloten is om de »slimme» camera’s niet meer in te zetten, was het doel van de UL om met deze voorziening effectief en efficiënt ruimtebeheer mogelijk te maken en medewerkers en studenten goed en real-time te informeren over beschikbare werk- en studieplekken.
Hoe gaat voorkomen worden dat personen individueel gevolgd gaan worden? Hoe is de privacy en veiligheid van schoonmakers, portiers, studenten en medewerkers van de universiteit gegarandeerd?
De UL zou de maatregelen die uit de DPIA kwamen hebben opgevolgd. De geïmplementeerde sensoren leveren geen andere informatie dan aantallen personen in een ruimte (dus geanonimiseerde gegevens). De UL heeft aangegeven dat het identificeren of volgen van personen in geen enkele configuratie mogelijk is met deze sensoren.
Wat is de universiteit van plan met de beelden en gegevens die de «slimme» camera’s gaan opleveren?
Enkel gegevens over het aantal personen in een ruimte verlaten de camera (sensor) en zouden door de UL worden gebruikt voor effectief en efficiënt ruimtebeheer. De UL laat weten dat de beelden binnen milliseconden in deze camera definitief worden vernietigd. Zoals gezegd heeft de UL besloten geen gebruik meer te maken van de slimme camera’s en is dit dus niet meer aan de orde.
Hoeveel gaat het de universiteit jaarlijks kosten om deze camera’s in te zetten en te onderhouden? Welke bedrijven en leveranciers zijn betrokken bij de inzet van deze camera’s? Welke bedrijven hebben toegang tot de camera’s en de beelden hiervan?
De UL laat weten dat de jaarlijkse kosten voor de camera’s ca. €70.000 per jaar bedragen. Hiermee zou de UL wel besparen op de kosten van het handmatig tellen van studenten en personeel. Daarbij zouden gegevens voor ruimtebeheer real-time beschikbaar komen in plaats van twee keer per jaar.
De UL laat weten dat Xovis de leverancier en beheerder van de camera is. Xovis heeft alleen tijdens kallibratie toegang tot de beelden. Verder heeft Xovis toegang tot het dashboard met de aantallen personen in een ruimte. Het dashboard geeft uitsluitend geanonimiseerde informatie weer.
Welke hogescholen of universiteiten maken gebruik van «slimme» camera’s of zijn voornemens deze in te gaan zetten?
Universiteiten en hogescholen zijn niet verplicht tot het melden van het gebruik of het voornemen van gebruik van «slimme» camera’s. Ik heb daarom geen zicht op het aantal instellingen die (voornemens zijn) om «slimme» camera’s in te zetten.
Zijn er naast het genoemde restrisico nog andere restrisico’s? Bent u bereid om de zogenoemde data protection impact assessment (DPIA) op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn naast het genoemde restrisico voor zover bekend geen andere restrisico’s. De DPIA is door de UL gedeeld met de medezeggenschap en daarmee reeds openbaar beschikbaar via onder andere het universitair weekblad Mare en het Leidsch Dagblad.
Hoe beoordeelt u het argument dat elke dag opnieuw opstarten te ingewikkeld is?
Zoals eerder aangegeven heeft UL besloten om de slimme camera’s niet in te zetten.
Bent u bereid om samen met onderwijsinstellingen en privacydeskundigen een richtlijn in het leven te roepen om te voorkomen dat iedere instelling zelf het wiel gaat uitvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle onderwijsinstellingen zijn reeds gehouden aan dezelfde richtlijn, de AVG. Onderwijsinstellingen vinden elkaar reeds in het delen van best-practices en andere informatie over de uitvoering van de AVG. Zo is er één template voor privacy-beleid voor de HO-sector opgesteld. Het opstellen van een extra richtlijn in dit kader is derhalve niet nodig.
Het stopzetten van Erasmusbeurzen voor uitwisselingen van Hongaarse studenten |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het stopzetten van de Erasmusbeurzen voor Hongaarse studenten die voor een semester of een jaar op uitwisseling willen?1
Ja.
Op 15 februari jl. heb ik hierover gesproken met uw Kamer tijdens het debat over de basisbeurs.
Hoe is beoordeeld dat de universiteiten in Hongarije niet onafhankelijk van de overheid zijn en wat was daarvoor de graadmeter? Is deze graadmeter toegepast op alle universiteiten van alle landen van de Europese Unie?
De academische vrijheden staan in Hongarije onder druk, onder andere doordat Fidesz-politici zitting hebben in de besturen van verschillende universiteiten die worden beheerd door zogenaamde «Trusts van Openbaar Belang». Het ontbreekt aan onafhankelijk toezicht op deze besturen, waardoor er onder andere serieuze zorgen bestaan over belangenverstrengeling en aanbestedingen. Op 15 december 2022 besloot de Europese Raad (de Raad) maatregelen op te leggen aan Hongarije via de MFK-rechtsstaatsverordening wegens de aanhoudende corruptieproblematiek in het land. Onderdeel van dit besluit is dat de Europese Commissie (de Commissie) geen juridische verplichtingen meer kan aangaan met de trusts van openbaar belang die op grond van de Hongaarse wet IX van 2021 zijn opgericht of door entiteiten in hun bezit2. Uit dit besluit volgt onder meer dat er binnen het programma Erasmus+ geen nieuwe Grant Agreements mogen worden aangegaan met de Hongaarse universiteiten die door een dergelijke trust worden beheerd. Het doel van deze maatregel is niet om studenten te raken, maar om de Uniebegroting te beschermen en de Hongaarse overheid te bewegen tot de noodzakelijke hervormingen, ook in het hoger onderwijs.
Vindt u het terecht dat de Hongaarse studenten de dupe worden van een beleid waar zij geen invloed op hebben?
Het kabinet staat achter het besluit van de Commissie op 15 december 2022 om maatregelen op te leggen aan Hongarije via de MFK-rechtsstaatsverordening. Dat geldt ook voor de maatregelen inzake de Trusts van Openbaar Belang. Het is uiteraard betreurenswaardig indien deze maatregelen leiden tot de belemmering van individuen. Het kabinet is om die reden van oordeel dat de Hongaarse studenten niet door deze maatregelen zouden moeten worden geraakt. Het Erasmusprogramma gaat juist om de internationale ervaring die interculturele vaardigheden aanboort. In de MFK-rechtsstaatverordening zijn manieren vastgelegd om eindbegunstigden (in dit geval studenten) te beschermen tegen maatregelen opgelegd aan de lidstaat. De lidstaat is zelf verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen aan de eindbegunstigden. Dit zou betekenen dat de Hongaarse regering de betaling van het Erasmusprogramma moet overnemen, totdat de relevante maatregelen onder de MFK-rechtsstaatsverordening worden opgeheven. De Hongaarse regering heeft al aangekondigd dit, indien nodig, tot en met 2024 te zullen doen. Bovendien heeft de Hongaarse regering aangekondigd maatregelen te nemen om aan de zorgen van de Commissie tegemoet te komen. Het kabinet blijft de situatie op de voet volgen. Pas wanneer de maatregel wordt opgeheven, mogen er weer Grant Agreements worden afgesloten met deze organisaties.
Is het in de optiek van de Europese Unie bezien juist niet goed om Hongaarse studenten de kans te geven om tijdelijk wèl aan een «onafhankelijke» universiteit te studeren en zo kritisch te leren kijken en vergelijken naar hun academische systeem?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook niet dat Erasmusbeurzen gevrijwaard moeten blijven van politieke standpunten en zeker niet ingezet moeten worden als middel om indirect sancties uit te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u ook niet dat juist Erasmusbeurzen een goed middel zijn om een brug te kunnen slaan tussen de vele diverse culturen die de Europese Unie herbergt waar veel andere middelen hebben gefaald en hoe beziet u in dit licht het vrij verkeer van personen, een van de pijlers van de Europese Unie?
Het Erasmusprogramma is een van de voorbeelden waarmee leermobiliteit bevorderd wordt. Het kabinet vindt leermobiliteit een goed middel om individuele, maatschappelijke en economische meerwaarde te genereren. Het Erasmusprogramma draagt bij aan de mogelijkheid voor studenten om een internationale ervaring op te doen. De individuele meerwaarde van leermobiliteit behelst ook het kennismaken met andere culturen, invalshoeken en werkwijzen en het leren aanpassen aan andere omstandigheden. Het vrij verkeer van personen vormt een juridische basis voor soepele leermobiliteit.
Het bericht ‘Kunstacademies zijn steeds internationaler: soms ligt voor Nederlanders ‘de lat te hoog’’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Geldt de wervingstop voor internationale studenten ook voor de kunstacademies en conservatoria?1
Hoe worden internationale studenten meegenomen in de Kunstonderwijs-afspraken uit 2011, waarmee de kansen voor kunstenaars op de arbeidsmarkt op peil moeten worden gehouden?
Herkent u de situatie die de Design Academy schetst, waar Nederlandse aspirant-studenten aarzelen om zich aan te melden aangezien zij vaak tegen de academie opkijken en verwachten dat de lat voor hen te hoog zal liggen? Speelt dit ook bij andere kunstacademies en conservatoria?
Wat vindt u ervan dat, in concurrentie met internationale studenten om de schaarse plekken, Nederlandse studenten eigenlijk alleen een kans maken op een plek op een van de kunstacademies of conservatoria, indien zij een jaar lang op eigen kosten een voorbereidend traject volgen?
Deelt u de mening dat het Nederlandse kunstvakonderwijs en conservatoria er in eerste instantie zijn om Nederlandse studenten te onderwijzen?
Herinnert u zich dat op 7 februari jl. de motie van het lid Omtzigt c.s. is aangenomen waarin u wordt verzocht de artikelen 1.3, lid 5 en 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) te verduidelijken en vervolgens te handhaven, samen met de Inspectie van het Onderwijs?1
Ja.
Herinnert u zich dat ik u na het aannemen van de motie heb verzocht om binnen een week kenbaar te maken hoe u uitvoering gaat geven aan de motie?
Ik ben mij er van bewust dat het lid Omtzigt tijdens de stemmingen heeft aangegeven graag binnen een week een tijdspad te ontvangen over hoe de motie stap voor stap uitgevoerd zou worden en hoe ervoor gezorgd wordt dat Nederlands weer de voertaal bij de bacheloropleidingen wordt aan de universiteit.
Wat is de reden dat u nog geen gehoor hebt gegeven aan voornoemd verzoek?
In het debat over de werving van internationale studenten (31 januari jl.) heb ik aangegeven bezig te zijn met de brief waarin mijn brede lijn voor de beheersing van de internationale studentenstromen met uw Kamer wordt gedeeld. Opleidingstaal, en daarmee ook de motie van de heer Omtzigt, maakt onderdeel uit van deze brief. Het is onuitvoerbaar gebleken om op deze korte termijn gehoor te geven aan voorgenoemd verzoek, omdat dit onderdeel uitmaakt van de verwerking van de brede input van de Kamer in de aangekondigde brief.
Herinnert u zich dat u tijdens het Kamerdebat over internationalisering op dinsdag 31 januari jl. het volgende te kennen gaf: «Zoals ik al zei, kan de inspectie momenteel alleen toetsen of er een gedragscode is en of de keuze gemotiveerd is, maar niet of een opleiding terecht wordt verzorgd in het Engels. Daar is gewoon aangepaste wetgeving voor nodig.» en «[...] de drie uitzonderingen [op artikel 7.2 WHW] zoals die al zijn geciteerd, en vooral de derde, bieden juist de ruimte om in [een andere taal] onderwijs te geven.»2
Dit is inderdaad de letterlijke weergave van mijn antwoord.
Deelt u de mening dat de eerste twee uitzonderingsgronden, namelijk dat je een andere taal mag gebruiken wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft en wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent gegeven wordt, zodanig specifiek en goed omschreven zijn dat zij niet kunnen leiden tot grote aantallen opleidingen (niet zijnde taalstudies) die in een andere taal gegeven worden? Zo nee, kunt u dat toelichten?
De bepaling waar het lid Omtzigt op doelt, artikel 7.2 WHW, is een dwingende bepaling in haar geheel, en dit geldt dus ook voor alle drie uitzonderingen. Zoals ook uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling blijkt, dient de keuze voor een bepaalde voertaal te worden afgeleid van de aard van het vak, de eindtermen, het beroepsperspectief en de samenstelling van de studenten- en docentenpopulatie. «Het hanteren van een vreemde taal moet daarbij worden beoordeeld vanuit haar functionaliteit.»3
Het huidige artikel 7.2 van de WHW kent drie uitzonderingen voor het voeren van een andere opleidingstaal dan het Nederlands. Ik deel de mening dat de interpretatie van de uitzonderingen onder a en b (te weten: taalstudie of het onderwijs laten verzorgen in het kader van een gastcollege) minder ruimte voor de interpretatie laat dan de uitzonderingsgrond onder c. Bij deze laatste categorie gaat het inderdaad om de noodzaak van anderstalig onderwijs vanuit het oogpunt van de aard, inrichting, kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten. Hoe het instellingsbestuur hiermee omgaat moet zij vastleggen in een gedragscode.
Deelt u de mening dat de derde uitzonderingsgrond genoemd in artikel 7.2 onder c WHW, die «noodzaak» stelt als voorwaarde om af te wijken van de regel dat onderwijs in het Nederlands gegeven moet worden, een bindend criterium is?
Ik verwijs graag naar het antwoord op vraag 5.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend is, bent u het ermee eens dat hieruit volgt dat als een opleiding die noodzaak niet kan aantonen, het onderwijs niet in een andere taal dan het Nederlands gegeven mag worden?
Ja, ik ben het hiermee eens. De huidige wet vereist dat instellingen in een gedragscode moeten onderbouwen wanneer er sprake is van het noodzaakcriterium. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u voorts de mening dat wanneer opleidingen zich niet aan het genoemde criterium houden, dit komt doordat de wet niet gehandhaafd wordt en niet doordat de wet die ruimte biedt?
Neen, deze mening deel ik niet.
Indien u de mening geformuleerd de vorige vraag niet deelt, kunt u onderbouwen waarom u deze niet deelt?
De huidige wet stelt de «noodzaak» als voorwaarde voor het mogen verzorgen van een anderstalige opleiding. Deze wetsbepaling bevat open criteria, waardoor het aan de instellingsbesturen is om tot verantwoorde keuzes te komen.
Dit betekent echter niet dat door het gebruikmaken van open criteria en uitzonderingen instellingen in strijd met de wet handelen of welbewust de wet niet naleven.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft onder meer tot taak om toe te zien op de naleving van de WHW en de ontwikkeling van de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs te bevorderen (artikel 3, eerst lid, onderdeel a, Wet op het Onderwijstoezicht). In 2018 heeft de inspectie in haar thema-onderzoek geconstateerd dat de huidige bepaling geen duidelijke richting geeft aan wat wel en niet mag.4 De inspectie vermeldt dat de WHW instellingsbesturen verplicht om te motiveren waarom het noodzakelijk is om onderwijs te geven in een andere taal, maar geen normenkader bevat aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er daadwerkelijk sprake is van zo’n noodzaak. De inspectie gaf aan dat daardoor aan instellingen weinig richting wordt gegeven voor de invulling van de gedragscode en het ook voor de inspectie lastig is de grens te bepalen wanneer noodzakelijkheid is aangetoond en wanneer niet. Uit de inventarisatie van de inspectie is gebleken dat de gedragscode teveel een invulling van de verplichting uit de wet is, zonder dat er een gedegen eigen invulling en duurzaam taalbeleid aan ten grondslag ligt.5
Bent u bekend met de opmerkingen van voormalig D66-Kamerlid Aad Nuis over artikel 1.3, lid 5 en artikel 7.2 WHW tijdens het Kamerdebat over de WHW op 18 februari 1992: «Ik [wil] van mijn kant geen twijfel (...) laten bestaan over de bedoeling van de bepalingen die bij de zesde nota van wijziging alsnog in de wet zijn opgenomen.» […]. Verder sprak hij zich uit tegen «het elimineren of terugdringen van de landstaal, bij het ons het Nederlands, als vanzelfsprekende doceer- en examentaal. Die weg leidt tot verarming van het denkproces voor de student – die leert immers niet goed vertalen – en op den duur tot verarming van het Nederlands. Zeker dat laatste is een verantwoordelijkheid van de overheid die niet aan de instellingen alleen kan worden overgelaten. In de wet dient de richting te worden aangegeven zonder een starheid die de reële eisen van het internationale verkeer zou miskennen.»?3
Ik ben bekend met deze opmerkingen.
Bent u het ermee eens dat het feit dat het Nederlands verdwenen is uit vele bacheloropleidingen en zelfs bijna verdwenen is van hele universiteiten (zoals de Universiteit Twente en de Technische Universiteit Eindhoven) indruist tegen de bedoeling van de wetgever, zoals geformuleerd door D66-Kamerlid Aad Nuis tijdens de wetsbehandeling?4
Daar ben ik het mee eens. Uitzonderingen op de hoofdregel lijken de laatste jaren, op stelselniveau bezien, steeds meer de norm te zijn geworden; ook omdat de wet, zoals hierboven toegelicht, ruimte biedt voor eigen invulling. De ambitie om het hoger onderwijs te internationaliseren heeft hier een belangrijke rol gespeeld. In mijn aangekondigde beleidsbrief zal ik uitgebreid ingaan op mijn visie inzake ontwikkelingen rondom Engelstalige opleidingen.
Herinnert u zich dat u tijdens het Kamerdebat over internationalisering op dinsdag 31 januari jl. het volgende zei over artikel 1.3, lid 5 WHW: «Ook dat betreft alleen een opdracht aan de instelling in brede zin. Het heeft geen toepassing op specifieke opleidingen. Als bijvoorbeeld een opleiding geheel in het Engels wordt aangeboden, zoals de heer Omtzigt schetst, dan kan de instelling het Nederlands nog steeds extracurriculair bevorderen, bijvoorbeeld via taalcentra en trainingen. Dat is de vaagheid in dat artikel, waardoor het eigenlijk niet mogelijk is voor de inspectie om te handhaven.»?5
Dit is inderdaad de letterlijke weergave van mijn antwoord.
Bent u zich ervan bewust dat in de toelichting op de zesde nota van wijziging op de WHW het volgende staat vermeld: «Deze nota van wijziging legt vast dat de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands tot de doelstellingen van de instellingen voor hoger onderwijs behoort. Met het oog daarop wordt voorgeschreven dat het Nederlands voertaal is bij het geven van onderwijs en het afnemen van de examens.»?6
Daar ben ik me van bewust.
Deelt u de mening dat de wetgever dus juist nadrukkelijk heeft voorgeschreven dat het reguliere onderwijs in het Nederlands wordt gegeven (wat artikel 7.2 WHW gebiedt) om te kunnen voldoen aan de eis van artikel 1.3, lid 5 WHW?
Ik zal de betreffende wetsgeschiedenis, inclusief de zesde nota van wijziging, betrekken bij het vormen van mijn visie en uitgangspunten inzake de opleidingstaal.
Zo ja, is dit volgens u te rijmen met uw bewering dat extracurriculaire bevordering van het Nederlands voldoende zou zijn om te voldoen aan de eis van artikel 1.3 lid 5 WHW, en zo ja, hoe?
Zie mijn beantwoording op vraag 14.
Heeft u het artikel «Wet op taalbeleid écht handhaven. Volgens WHW-kenner Peter Kwikkers houden we ons al jaren niet meer aan Artikel 7.2 van de WHW» in ScienceGuide gelezen?7
Ik heb kennis genomen van deze publicatie.
Heeft u in genoemd artikel kennisgenomen van de volgende passage: «Volgens Kwikkers, die meeschreef aan de wet, was destijds de gedachte expliciet om het Nederlands als voertaal voor het hele hoger onderwijs aan te houden. «Er zijn inderdaad een paar uitzonderingen, maar daar gaat het niet om uitzonderingen voor de hele opleiding.» De uitzondering slaat volgens hem op onderdelen van het onderwijs, zoals een gastcollege of een onderdeel van een taalcursus Chinees waar het oefenen met die taal expliciet de bedoeling is.»?
Ik heb met veel belangstelling kennis genomen van deze passage.
Wat is uw reactie op de genoemde passage?
De bepaling dateert uit de jaren negentig, en is in de laatste jaren ook niet gewijzigd. De praktijk laat echter zien dat de ontwikkelingen in hoger onderwijs razendsnel gaan. Maar wat we de afgelopen jaren hebben gezien is dat de wetgeving op een aantal punten onvoldoende instrumenten biedt om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan, of adequaat te kunnen reageren. Zoals ik heb toegezegd, zal ik in mijn brief uitgebreid ingaan op de recente ontwikkelingen in het hoger onderwijs op het gebied van internationalisering, met inbegrip van de passende maatregelen.
Bent u bekend met de reactie van de heer Kwikkers op uw opmerking dat de huidige artikelen 1.3, lid 5 en 7.2 WHW volgens de Inspectie van het Onderwijs niet te handhaven zijn, waarin hij stelt dat dit wel degelijk mogelijk is, en dat dit veel problemen in het hoger onderwijs zou oplossen?8
De reactie van de heer Kwikkers is mij bekend geworden.
Wat is hierop uw reactie?
Bij het toezicht op de hogeronderwijsinstellingen is er sprake van een rolverdeling tussen de inspectie en de Nederlands-Vlaamse accreditatieorganisatie (NVAO). De inspectie houdt toezicht op de naleving van de WHW en de daarop gebaseerde regelgeving. Dit gebeurt door middel van signaalgestuurd toezicht en op instellingsniveau. Daarnaast onderzoekt de inspectie door middel van thematische onderzoeken ontwikkelingen in het stelsel van hoger onderwijs (artikel 12a, eerste lid, van de Wet op het Onderwijstoezicht). De inspectie heeft in het hoger onderwijs niet de taak om alle opleidingen periodiek te beoordelen en is hiervoor ook niet toegerust. Die functie, en dan alleen op het gebied van kwaliteit en kwaliteitszorg en aan de hand van visitaties, is belegd bij de NVAO ten behoeve van accreditatie.
In de afgelopen jaren is gebleken dat het huidige artikel 7.2 WHW aan herziening toe is en moeilijk handhaafbaar is. Ook in haar rapport heeft de inspectie nog eens benadrukt dat interpretatie van bepalingen in de WHW in de geest van de wet steeds lastiger wordt. Die heldere juridische kaders zijn ook nodig voor de handhaving van regelgeving.12
Om die reden heeft de regering een wetswijziging voorgesteld (in het wetsvoorstel Wet taal en toegankelijkheid), mede met betrekking tot deze bepaling en de wijze waarop het toezicht daarbij geregeld is. In mijn aangekondigde beleidsbrief zal ik verder ingaan op de handhaving van dit artikel.
Bent u bereid de heer Kwikkers advies te vragen hoe u het beste uitvoering kunt geven aan de motie van het lid Omtzigt c.s., die u oproept de artikelen 1.3, lid 5 en 7.2 WHW te verduidelijken en vervolgens te handhaven, samen met de Inspectie van het Onderwijs?9
Zoals ik heb aangegeven, heb ik kennisgenomen van de opvattingen en argumenten van de heer Kwikkers. Ik zie geen bezwaar dat mijn departement in gesprek met de heer Kwikkers gaat.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Nederlands of niet: gedragscodes en taalbeleid in het hoger onderwijs» van de Inspectie van het Onderwijs?10
Dit rapport is mij bekend.
Bent u bekend met de volgende passage in het rapport over de gedragscodes die artikel 7.2 WHW verplicht: «Landelijk taalbeleid (inclusief wetgeving) én het taalbeleid van instellingen zouden een afweging moeten maken van de verschillende voor- en nadelen van het gebruik van een andere taal dan het Nederlands. De gedragscodes in haar huidige vorm slagen er niet in die gewenste afweging te laten zien. In veel gevallen ontbreekt de gedragscode en als er een code is, dan is de invulling vaak summier. Ze voldoen daarmee niet aan de huidige wet.»?
Ja, ik ben bekend met de bovengenoemde passage.
Bent u bereid de Inspectie van het Onderwijs heldere en eenduidige instructies te geven, zodat de Inspectie van het Onderwijs een einde kan maken aan deze overtreding van de wet?
Dit is de strekking van de motie zoals deze ook na het debat inzake internationalisering op 31 januari jl. werd aangenomen. In mijn aangekondigde beleidsbrief zal ik uitgebreid ingaan op de motie en hoe ik deze ga uitvoeren.
Kunt u de motie van het lid Omtzigt c.s. zo spoedig mogelijk uitvoeren en helder aangeven op welke wijze Nederlands weer de standaard voertaal bij bacheloropleidingen van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen wordt?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 24.
Kunt u aangeven hoeveel buitenlandse studenten fulltime in Nederland studeren voor een hele opleiding aan de universiteit (geen uitwisselingsprogramma zoals Erasmus) en hoeveel Nederlanders fulltime in het buitenland studeren aan een universiteit aldaar (zonder uitwisselingsprogramma’s zoals Erasmus)?
In het studiejaar 2021/’22 studeerden 115.068 internationale diplomastudenten bij hogescholen en universiteiten in Nederland die door de overheid worden gefinancierd (bekostigde ho-instellingen). Van alle studenten op universiteiten was 23,5% internationaal, tegenover 7,1% in het hbo.
In 2019 namen ruim 20.000 Nederlandse studenten deel aan diplomamobiliteit, bijna een verdubbeling ten opzichte van 10 jaar eerder. Dit komt neer op ongeveer 3% van het totale aantal Nederlandse studenten in het hoger onderwijs.15 De meest recente gegevens zijn vooralsnog niet beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden (aangezien het verzoek er lag dat half februari al een brief in de Kamer zou liggen)?
Ja.
Het bericht: 'Opinie: 'We moeten meer tandartsen opleiden, maar hoe dan''? |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Opinie: «We moeten meer tandartsen opleiden, maar hoe dan?»»1
Erkent u dat het tekort aan tandartsen, met specifiek grote verschillen in bepaalde regio’s in het land, een groot probleem is en door het niet ondernemen van actie de afgelopen jaren dit probleem steeds groter is geworden?
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aangenomen moties van het lid Van den Hil c.s. over verkorting van de opleiding tandheelkunde tot vijf jaar2 en van de leden Tielen en Van den Berg over het met de Minister van OCW spreken over oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen?3
Bent u bereid om, zoals in het artikel is genoemd, te kijken naar de genoemde mogelijkheden van anders opleiden, zoals het ontwikkelen van zijinstroommogelijkheden voor mensen met een afgeronde academische biomedische vooropleiding en het aanbieden van een korte aanvullende masteropleiding voor mondhygiënist?
Wat is de stand van zaken betreffende het verder doorvoeren van taakherschikking in de mondzorg, zodat het probleem van het tekort aan mondzorgprofessionals in zijn totaliteit bekeken wordt?
Bent u het ermee eens dat, gezien het feit dat de komende jaren zoveel extra tandartsen nodig zijn en er in regio’s waar nu opgeleid wordt een tekort is aan opleiders en proefpatiënten, het goed is te kijken naar ook opleiden op een andere plaats, zodat ook vanuit die regio tandartsen beschikbaar zijn voor het opleiden en proefpatiënten in die regio benaderd kunnen worden?
Bent u het erover eens dat met name aandacht moet zijn voor het opleiden van tandartsen in specifieke regio’s, zoals Zuid-West Nederland, omdat daar de tekorten groot zijn en bekend is dat men daar vaak blijft wonen en werken waar men opgeleid is?
Bent u het erover eens dat de Ministeries VWS en OCW sluitende afspraken dienen te maken over het opleiden van voldoende mondzorgprofessionals in de breedte, maar in elk geval over het opleiden van het aantal tandartsen?
Bent u bereid om de recente ramingen van het Capaciteitsorgaan betreffende het opleiden van tandartsen te volgen?4 Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om, gezien het feit dat wanneer concrete acties (zoals het extra opleiden) nu niet ingezet gaan worden er weer een jaar verloren is, deze vragen binnen drie weken te beantwoorden?
Het collegegeld bij deeltijdstudies in het hoger onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is het wettelijk toegestaan dat onderwijsinstellingen voor deeltijdopleidingen met een duur van twee jaar, twee keer het volledige tarief van het instellingscollegegeld vragen aan studenten?
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat onderwijsinstellingen twee keer het instellingstarief vragen voor een deeltijdstudie en dat dit extra onwenselijk is bij studies voor de tekortsectoren, zoals het onderwijs?
Wat vindt u ervan dat de hoogte van het instellingscollegegeld voor een deeltijdlerarenopleiding van twee jaar kan oplopen tot €28.000,-? Bent u bereid om samen met opleidingen oplossingen te vinden?
Kunt u toelichten hoe de motie Van Meenen/Westerveld, waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat het voor onderwijsinstellingen niet mogelijk is om meer instellingscollegegeld dan de bekostiging van de opleiding en het tarief ter hoogte van het wettelijk collegegeld te vragen, is uitgevoerd?1
Heeft u in beeld of de centrale medezeggenschapsraad voldoende informatie krijgt om hun adviesrecht, specifiek als het gaat om de hoogte van het instellingscollegegeld, goed uit te voeren?
In hoeverre wordt de hoogte van het instellingscollegegeld en de totstandkoming ervan ook bekeken door visitatiecommissies?
Het bericht hoe een nieuwe onderwijsmethode onrust naar Fontys bracht |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe een nieuwe onderwijsmethode onrust naar Fontys bracht: «Er wordt gevloekt en getierd, er is zoveel stress»»?1
Deelt u de mening dat de invoering van de nieuwe onderwijsmethode High Impact Learning that Lasts (HILL), een methode die binnen Fontys breed wordt toegepast en waarin de hoorcolleges zijn afgeschaft, studenten in groepsverband werken aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en docenten gedegradeerd zijn tot veredelde coaches, faliekant mislukt is? Zo nee, waarom niet?
Onderkent u dat het onacceptabel is dat de onderwijsmethode HILL binnen de hogeschool een felle richtingenstrijd heeft ontketend, waardoor de sfeer gepolariseerd is geraakt, dat docenten niet meer voor hun mening durfden uit te komen en dat docenten zelfs door hun leidinggevenden werden verzocht om kritiek op deze onderwijsmethode binnenskamers te houden en de sfeer niet negatief te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het pedagogisch en moreel verantwoord dat een publiek bekostigde instelling zonder instemming van de studenten en docenten een nieuwe onderwijsmethode heeft ingevoerd met als basis de zogeheten «21st century skills» waar de focus niet langer ligt op het overdragen van kennis?
Deelt u de zorgen dat uitgerekend prof. dr. F.J.R.C. Dochy, de geestelijk vader van de onderwijsmethode HILL, lid is geweest van het Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO-)visitatiepanel van de opleiding HBO-ICT van Fontys en dat hij in juli 2022 ook in deze hoedanigheid de hbo-master «applied IT» heeft beoordeeld?2 Zo niet, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat de uitdrukking «De slager keurt zijn eigen vlees» goed van toepassing is in het geval dat prof. dr. F.J.R.C. Dochy als assessor is betrokken geweest bij de accreditatie van een opleiding en hbo-master van Fontys en dat daarmee het vertrouwen in het oordeel van de NVAO ernstig is gecompromitteerd?
Waarom heeft de Inspectie van het Onderwijs niet ingegrepen bij het invoeren van een onderwijsmethode die op geen enkele wijze als «evidence-based»
Bent u voornemens om een onderzoek in stellen naar hogescholen en universiteiten die onderwijsvernieuwingen hebben ingevoerd die niet «evidence-based» zijn? Zo nee, waarom niet?
Het artikel ‘Chinese students signing “loyalty” pledges before arrival in Sweden’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chinese students signing «loyalty» pledges before arrival in Sweden»?1
Hoe beoordeelt u het artikel artikel «Chinese students signing «loyalty» pledges before arrival in Sweden»?
Kunt u bevestigen dat deze loyaliteitsverklaringen ook aan Chinese promovendi in Nederland gevraagd worden, zoals eerder bekend werd?2 Gelden deze loyaliteitsverklaringen voor alle Chinese promovendi?
Bent u van plan maatregelen te nemen indien blijkt dat Chinese promovendi de loyaliteitsverklaringen hebben ondertekend?
Heeft u in beeld wat er exact in deze loyaliteitsverklaringen staat? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zijn er signalen dat, net als in Zweden, Chinese promovendi in Nederland een garantsteller hebben in China die het land niet mag verlaten? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Bent u bereid om samen met Zweden en andere landen op te trekken in onderhandelingen met het Chinese Scholarship Council over de voorwaarden die aan promovendi worden gesteld?
Wat vindt u van de stap van het Karolinska Institute om voorlopig geen China Scholarship Council (CSC) -Promovendi meer toe te laten?
Kunt u beschrijven hoe deze loyaliteitsverklaringen zich verhouden tot het Nederlandse kennisveiligheidsbeleid? Kunt u daarbij specifiek ingaan op het toetsingskader, de risicoanalyses en de externe audit?
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over het tijdpad van wetgeving voor het toetsingskader, de afbakening van risicogebieden en periodieke herijking daarvan?
Op welke manier betrekt u, zowel in de hierboven genoemde verzoeken tot onderzoek als in het bredere kennisveiligheidsbeleid, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)?
Worden de antwoorden op deze vragen afgestemd met de AIVD, MIVD en de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Wetenschapsbeleid beantwoorden?
Het artikel ‘Hoe wokecultuur docent het zwijgen oplegt’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe wokecultuur docent het zwijgen oplegt» en uw antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Beertema van 20 februari jl., met de daarbij behorende beslisnota?1
Bent u ook van mening dat het haaks staat op de essentie van een universiteit als studenten aangeven niet met tegengeluiden geconfronteerd te willen worden? Hoe kan een universiteit haar kerntaken uitvoeren en voldoen aan de plicht inzake maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als het aan de orde stellen van conflicterende opvattingen steeds meer geproblematiseerd wordt?
Kunt u bevestigen dat klachten van studenten over het feit dat ze met tegengestelde opvattingen geconfronteerd worden als zodanig niet als sociale onveiligheid erkend kunnen worden? Worden de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid niet al teveel geproblematiseerd door te stellen dat deze soms op gespannen voet staan met de sociale veiligheid van studenten? Acht u het toelaatbaar dat de leiding van een instelling bepaalde opvattingen ontoelaatbaar verklaart met het oog op de sociale veiligheid van studenten?
Is het volgens u een gebruikelijke en wenselijke situatie dat leidinggevenden binnen universiteiten in het kader van de bestuurlijke verantwoordelijkheden – dus buiten de sfeer van onderzoek en wetenschappelijke publicaties – afstand gaan nemen van wetenschappelijk onderbouwde opvattingen van medewerkers? Is het niet opmerkelijk dat een leidinggevende in de hoedanigheid van bijvoorbeeld opleidingsdirecteur afstand gaat nemen van, zoals in de beslisnota verwoord, de legitimiteit van bepaalde begrippen? Hoort dit niet bij uitstek thuis in het debat tussen wetenschappers?
Onderkent u dat een relevant verschil bestaat tussen het uitdragen en onderstrepen van het beleid van de instelling door leidinggevenden en het openlijk afstand nemen van de opvattingen van personeelsleden? Kunt u bevestigen dat van de werkgever de uiterste zorgvuldigheid verwacht mag worden met het openlijk recenseren van gedrag en opvattingen van personeelsleden teneinde het ontstaan van stigmatisering en onveiligheid van deze personeelsleden zoveel mogelijk te vermijden?
Het artikel van Times Higher Education “CV-blind’ grant review divides Dutch scientists’ |
|
René Peters (CDA), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel ««CV-blind» grant review divides Dutch scientists»?1
Hoe beoordeelt u het artikel ««CV-blind» grant review divides Dutch scientists»?
Hoe beoordeelt u de genoemde zorgen over de verhoogde werkdruk voor beoordelaars en indieners bij de nieuwe vorm van het indienen van onderzoeksvoorstellen?
Hoe beoordeelt u de genoemde zorgen over de mogelijke gevolgen voor de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek?
Bent u het met deze leden eens dat een CV een belangrijke indicator voor succesvol toekomstig onderzoek is?
Bent u het eens met de waardering van de heer Poot dat een onderzoeksvoorstel zonder de context van een CV een salespitch is en daarmee moeilijk te beoordelen?
Bent u van mening dat een goede en objectieve afweging over kwaliteit gemaakt kan worden op basis van alleen een onderzoeksvoorstel?
Bent u het met deze leden eens dat bij het beoordelen van een onderzoeksvoorstel zowel naar het voorstel zelf moeten worden gekeken als naar wat de onderzoeker in het verleden heeft gepresteerd?
Hoe verloopt de implementatie van het «evidence based CV» bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)? Zijn er op dit moment nog onderzoeksdomeinen bij de NWO waar alleen gewerkt wordt met een narratief CV?
Hoe waarborgt u dat bij een «evidence-based CV» onderzoeksvoorstellen objectiveerbaar blijven?
Hoe gaat de NWO onderzoeken wat het effect is van de toepassing van evidence-based CV's op de selectie van de beste wetenschappers? Bent u het met deze leden eens dat een nieuwe manier van selectie altijd goed onderbouwd moeten worden?
Klopt het, zoals in het artikel wordt gesteld, dat door de nieuwe manier van beoordelen het lastig is om beoordelaars te vinden en dat regelmatig 30 verzoeken naar beoordelaars worden verstuurd om één beoordelaar te kunnen vinden?
Wie heeft u gesproken om verschillende perspectieven op het programma Erkennen & Waarderen te krijgen?
Hoe zijn deze gesprekken verlopen? Wat zijn de perspectieven die naar voren kwamen uit de gesprekken?
De artikelen ‘Voor het eerst in kaart gebracht: wie betalen onze hoogleraren?’ en 'Geen excuses meer, het zicht op financiers in hoger onderwijs moet er komen' |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Voor het eerst in kaart gebracht: wie betalen onze hoogleraren?»?1
Hoe beoordeelt u het artikel «Voor het eerst in kaart gebracht: wie betalen onze hoogleraren?»?
Bent u het ermee eens dat universiteiten kennis van buiten nodig hebben, en bedrijven en andere organisaties kennis van universiteiten, maar dat deze uitwisseling van kennis wel op een transparante manier moet gebeuren?
Klopt het dat een op de vijf hoogleraren extern gefinancierd wordt?
Hoe kunt u de onafhankelijkheid van universiteiten waarborgen en tegelijkertijd wel genoeg ruimte bieden voor publiek-private samenwerking?
Bent u bereid om richtlijnen op te stellen om de samenwerking tussen bedrijven en externe partijen transparanter te laten verlopen?
Bent u het ermee eens dat een toename van het aantal extern gefinancierde hoogleraren geen probleem hoeft te zijn, mits instellingen en hoogleraren hier transparant over zijn en belangenverstrengeling wordt voorkomen?
Bent u het ermee eens dat volledige transparantie over herkomst van geld essentieel is voor de kennisveiligheid?
Zijn er op dit moment leerstoelen bekostigd vanuit het buitenland waarvan de financiering niet in beeld is, maar waarbij er een verhoogd risico is voor de kennisveiligheid, bijvoorbeeld omdat de financiering uit een risicoland komt of omdat het gaat om een gevoelig vakgebied?
Bent u bekend met het artikel «Geen excuses meer, het zicht op financiers in hoger onderwijs moet er komen»?2
Wat waren de oorzaken waardoor het heeft kunnen gebeuren dat de Kamer foutief is geïnformeerd?
Wanneer wordt de evaluatie van de huidige integriteitscode afgerond?
Welke stappen gaat u nemen als de evaluatie van de huidige integriteitscode negatief uitvalt?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bij de nog niet achterhaalde financiers van leerstoelen duidelijk wordt wie de financiers zijn?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat universiteiten in de toekomst alle informatie op orde hebben?
De invloed van het bedrijfsleven op het onderwijs |
|
Peter Kwint , Renske Leijten (SP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe stelt u paal en perk aan de invloed van bedrijven op de wetenschap?1
Hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van de wetenschap als bedrijven onderzoek financieren?2
Hoe reflecteert u op het gebrekkige eigen inzicht van universiteiten in externe financiering en hoe gaat u ervoor zorgen dat dit opgelost wordt?
Bent u van plan om nu eindelijk over te gaan tot een transparantieregister in landelijk beheer? Komt er nu eindelijk een landelijk register in plaats van de zelfregulering van de onderwijsinstellingen die nu is aangekondigd?3
Hoe reflecteert u erop dat een leerstoel wordt ingevuld door iemand die voor het bedrijf werkt die de leerstoel financiert en wat betekent dit voor het aanzien van de wetenschap?
Hoe kijkt u naar de financiering van het onderwijs door bedrijven als Shell en Tata Steel waarover veel maatschappelijke kritiek is en waar ligt volgens u voor deze bedrijven de toegevoegde waarde van het financieren van een leerstoel?
Vindt u dat er voldoende scheiding is tussen private belangen en onafhankelijk wetenschappelijk onderwijs indien studenten al vroeg in hun opleiding projecten uitvoeren in samenwerking met Shell, en mogelijk al een baan aangeboden hebben gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u de schade aan het draagvlak voor de energietransitie indien wetenschappelijk onderzoek onvoldoende onafhankelijk is van gevestigde private belangen, zoals die van Shell?
Hoe reflecteert u op de resultaten uit de publicatie in Nature Climate Change die laat zien dat wetenschappelijke rapporten positiever zijn over aardgas dan over hernieuwbare energie als dat onderzoek gesponsord is door de fossiele industrie?4
Bent u bereid om de gedeeltelijke afhankelijkheid van private financieringsbronnen van onze wetenschap mee te nemen in de brede heroverweging aangaande de financiering hoger onderwijs, die u heeft toegezegd?
Het door universiteiten verbreken van banden met verschillende bedrijven |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Rotterdamse Erasmus Universiteit roept klimaatnoodtoestand uit en belooft groene beterschap»1 en «UvA start voorlopig geen nieuwe samenwerkingen meer met Shell»2?
Bent u het ermee eens dat een universiteit een leidende rol kan hebben in het publieke debat, maar ten alle tijden de objectiviteit van dit debat moet bewaken om ruimte te laten voor verschillende standpunten en perspectieven?
Hoe reflecteert u op het artikel «Rotterdamse Erasmus Universiteit roept klimaatnoodtoestand uit en belooft groene beterschap»3 en «UvA start voorlopig geen nieuwe samenwerkingen meer met Shell»4, kijkend naar uw antwoord op de vorige vraag?
Hoe beoordeelt u het feit dat studenten verplicht duurzaamheidsonderwijs moeten volgen, ook als dat niet relevant is voor hun opleiding?
Bent u bekend met het artikel «Docenten UvA: «Samenwerking met Shell is juist van belang voor de wetenschap»»5?
Hoe beoordeelt u de stelling van wetenschappers in dit artikel dat door banden te verbreken met grote bedrijven veel kennis en faciliteiten, die essentieel zijn om resultaten van onderzoek op grote schaal toe te passen, in de praktijk verloren gaat?
Bent u het met deze wetenschappers eens dat overheid, wetenschap en samenleving alle partners nodig hebben voor de energietransitie en dat het essentieel is voor de energietransitie om in samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke partners te zoeken naar nieuwe oplossingen?
Deelt u de overtuiging dat gerichte samenwerkingen met doordachte doelen sterker zijn dan het op voorhand uitsluiten van bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Wat is de voortgang van het onderzoek naar academische vrijheid en diversiteit van perspectieven in de instellingen dat de Minister tijdens de begrotingsbehandeling heeft toegezegd voor na de zomer van 2023?6 Zijn er ondertussen al deelconclusies?
Het stopzetten van Erasmusbeurzen voor uitwisselingen van Hongaarse studenten |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het stopzetten van de Erasmusbeurzen voor Hongaarse studenten die voor een semester of een jaar op uitwisseling willen?1
Ja.
Op 15 februari jl. heb ik hierover gesproken met uw Kamer tijdens het debat over de basisbeurs.
Hoe is beoordeeld dat de universiteiten in Hongarije niet onafhankelijk van de overheid zijn en wat was daarvoor de graadmeter? Is deze graadmeter toegepast op alle universiteiten van alle landen van de Europese Unie?
De academische vrijheden staan in Hongarije onder druk, onder andere doordat Fidesz-politici zitting hebben in de besturen van verschillende universiteiten die worden beheerd door zogenaamde «Trusts van Openbaar Belang». Het ontbreekt aan onafhankelijk toezicht op deze besturen, waardoor er onder andere serieuze zorgen bestaan over belangenverstrengeling en aanbestedingen. Op 15 december 2022 besloot de Europese Raad (de Raad) maatregelen op te leggen aan Hongarije via de MFK-rechtsstaatsverordening wegens de aanhoudende corruptieproblematiek in het land. Onderdeel van dit besluit is dat de Europese Commissie (de Commissie) geen juridische verplichtingen meer kan aangaan met de trusts van openbaar belang die op grond van de Hongaarse wet IX van 2021 zijn opgericht of door entiteiten in hun bezit2. Uit dit besluit volgt onder meer dat er binnen het programma Erasmus+ geen nieuwe Grant Agreements mogen worden aangegaan met de Hongaarse universiteiten die door een dergelijke trust worden beheerd. Het doel van deze maatregel is niet om studenten te raken, maar om de Uniebegroting te beschermen en de Hongaarse overheid te bewegen tot de noodzakelijke hervormingen, ook in het hoger onderwijs.
Vindt u het terecht dat de Hongaarse studenten de dupe worden van een beleid waar zij geen invloed op hebben?
Het kabinet staat achter het besluit van de Commissie op 15 december 2022 om maatregelen op te leggen aan Hongarije via de MFK-rechtsstaatsverordening. Dat geldt ook voor de maatregelen inzake de Trusts van Openbaar Belang. Het is uiteraard betreurenswaardig indien deze maatregelen leiden tot de belemmering van individuen. Het kabinet is om die reden van oordeel dat de Hongaarse studenten niet door deze maatregelen zouden moeten worden geraakt. Het Erasmusprogramma gaat juist om de internationale ervaring die interculturele vaardigheden aanboort. In de MFK-rechtsstaatverordening zijn manieren vastgelegd om eindbegunstigden (in dit geval studenten) te beschermen tegen maatregelen opgelegd aan de lidstaat. De lidstaat is zelf verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen aan de eindbegunstigden. Dit zou betekenen dat de Hongaarse regering de betaling van het Erasmusprogramma moet overnemen, totdat de relevante maatregelen onder de MFK-rechtsstaatsverordening worden opgeheven. De Hongaarse regering heeft al aangekondigd dit, indien nodig, tot en met 2024 te zullen doen. Bovendien heeft de Hongaarse regering aangekondigd maatregelen te nemen om aan de zorgen van de Commissie tegemoet te komen. Het kabinet blijft de situatie op de voet volgen. Pas wanneer de maatregel wordt opgeheven, mogen er weer Grant Agreements worden afgesloten met deze organisaties.
Is het in de optiek van de Europese Unie bezien juist niet goed om Hongaarse studenten de kans te geven om tijdelijk wèl aan een «onafhankelijke» universiteit te studeren en zo kritisch te leren kijken en vergelijken naar hun academische systeem?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook niet dat Erasmusbeurzen gevrijwaard moeten blijven van politieke standpunten en zeker niet ingezet moeten worden als middel om indirect sancties uit te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u ook niet dat juist Erasmusbeurzen een goed middel zijn om een brug te kunnen slaan tussen de vele diverse culturen die de Europese Unie herbergt waar veel andere middelen hebben gefaald en hoe beziet u in dit licht het vrij verkeer van personen, een van de pijlers van de Europese Unie?
Het Erasmusprogramma is een van de voorbeelden waarmee leermobiliteit bevorderd wordt. Het kabinet vindt leermobiliteit een goed middel om individuele, maatschappelijke en economische meerwaarde te genereren. Het Erasmusprogramma draagt bij aan de mogelijkheid voor studenten om een internationale ervaring op te doen. De individuele meerwaarde van leermobiliteit behelst ook het kennismaken met andere culturen, invalshoeken en werkwijzen en het leren aanpassen aan andere omstandigheden. Het vrij verkeer van personen vormt een juridische basis voor soepele leermobiliteit.
Het kamerterkort voor studenten naar aanleiding van recente uitzendingen van Pointer en Spraakmakers |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Pointer van zondagavond 22 januari 2023 over het kamertekort voor studenten en bent u bekend met de uitzending van Spraakmakers van maandagochtend 23 januari over studentenhuisvesting?
Ja
Bent u bekend met de monitor Mentale Gezondheid en Middelengebruik Studenten Hoger Onderwijs van Trimbos waaruit blijkt dat 80% van de studenten eenzaamheid ervaart en 29% van die studenten zelfs sterke eenzaamheid ervaart?
Ja. Op kamers gaan is belangrijk voor sociale ontwikkeling van studenten. In opdracht van BZK is afgelopen jaar voor het eerst de invloed van het soort huisvesting op het welzijn van de student in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting (LMS) onderzocht. Opvallend is dat wonen op kamers, waar studenten voorzieningen als de keuken en woonkamer delen, goed is voor het welzijn van Nederlandse studenten. Het is dan wel belangrijk dat studenten een goede band hebben met hun huisgenoten.
Bent u het met ons eens dat, gezien deze eenzaamheidsklachten, het goed is als studenten de keuze hebben om op kamers te wonen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er voor zelfstandige eenheden (studio’s) huurtoeslag aangevraagd kan worden en voor onzelfstandige eenheden (kamers) niet?
Dat klopt.
Klopt het dat er hierdoor mogelijk onnodig veel zelfstandige eenheden worden aangeboden? Klopt het dat het aanbieden van onzelfstandige eenheden hierdoor minder aantrekkelijk is?
Er worden niet onnodig zelfstandige eenheden aangeboden, immers is er een groot tekort aan huisvesting, ook studentenhuisvesting. Er worden nog steeds veel onzelfstandige woning aangeboden. We hebben wel signalen ontvangen dat het rendement bij nieuwbouw van onzelfstandige eenheden laag is omdat er een lagere prijs gevraagd kan worden dan bij een zelfstandige woning met huurtoeslag. Ik bezie daarom het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige eenheden (WWSO), zoals ik verder toelicht bij antwoord op vraag 8.
Klopt het dat er op dit moment vrijwel geen kamers gebouwd worden, bestaande kamers getransformeerd worden naar studio’s en er zelfs een krimp in de voorraad onzelfstandige eenheden wordt verwacht?
Het doel van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting dat wij afgelopen september getekend hebben is het uitbreiden van 60.000 betaalbare studentenwoningen. Dit doen we door nieuwe woningen te bouwen en door het beter benutten van de bestaande voorraad. Ook flexwoningen en transformatie, als onderdeel van nieuwbouw, kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing van het tekort aan studentenhuisvesting. Bovendien kijken we hoe we grip krijgen op internationale studenten. Ik zie bij alle partijen (huisvesters, onderwijs, studenten en gemeenten) die het plan hebben getekend een enorme drive om de doelstellingen te realiseren. Van de partijen krijgen we wel signalen dat het meer rendabel is om studio’s te bouwen dan onzelfstandige wooneenheden en dat er mogelijk sprake is van krimp van onzelfstandige eenheden. Daar ben ik met partijen over in gesprek. Bij nieuwbouw worden lokaal en regionaal afspraken gemaakt welke woningen, zelfstandig en onzelfstandig, er gebouwd worden.
Wat gaat u op de korte termijn doen om de krimp van de voorraad onzelfstandige eenheden te stoppen?
Zie ook antwoord 6 en 8. Aanvullend daarop is een studentenhuisvestingregisseur aan de slag die de bouw van studentenwoningen, zelfstandig en onzelfstandig, op de lokale en regionale tafels aanjaagt. Dit was ook één van de actiepunten uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting.
Gaat de modernisering van het woningwaarderingsstelsel (WWS) voor onzelfstandige woonruimten (WWSO) bijdragen aan de stimulering van de bouw van nieuwe onzelfstandige eenheden? Zo nee, hoe gaat de Minister er dan voor zorgen dat het aantal kamers weer zal toenemen zoals afgesproken is in het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting?
Op 4 november 20221 heb ik uw Kamer het rapport Verkenning mogelijke effecten aanpassen WWSO aangeboden. Uit het onderzoek blijkt dat de business case voor nieuwbouw van onzelfstandige woonruimte met de modernisering van het WWSO zou verbeteren, maar dat het nog niet volledig rendabel is. In deze brief heb ik aangegeven dat ik concludeer dat de modernisering van het WWSO een stap is in de goede richting ten behoeve van het stimuleren van onzelfstandige woonruimte, maar dat het op zichzelf nog niet voldoende is. Daarom werk ik met de partners van het Landelijk actieplan studentenhuisvesting aan andere maatregelen die het aanbod van onzelfstandige woonruimte kunnen vergroten. Ik streef ernaar uw Kamer rond de zomer van 2023 een nieuw voorstel voor het WWSO aan te kunnen bieden.
Ziet u in dat gezien de woningnood kamers met een gemiddeld kleiner ruimtebeslag ook kunnen helpen daarvoor een oplossing te bieden, wonen in studio’s vergt immers veelal meer ruimte?
Dat klopt, dit is een reden waarom ook gemeenten onzelfstandige woningen willen bouwen. En zoals ook aangegeven in antwoord 6 kijken we voor de oplossingen ook naar bijvoorbeeld flexwoningen en transformatie, als onderdeel van nieuwbouw.
Het bericht ‘Universiteit Leiden nam in stilte afscheid van haar omstreden Confucius Instituut’. |
|
René Peters (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van de Confucius Instituten die veelal omstreden zijn, omdat ze vanuit de Chinese overheid worden gebruikt als propagandakanaal waarbij ze bepaalde, voor China gevoelige onderwerpen uitsluiten van activiteiten, een praktijk die haaks staat op universitaire vrijheid, én omdat ze tevens zijn gelinkt aan spionage?1
Was bij u bekend dat de Universiteit Leiden jaarlijks € 30.000 kwijt was aan de samenwerking met het Confucius Instituut? Werd dit uit de lumpsum bekostigd? Is dit een legitieme besteding?
Hoeveel besteden de Hogeschool Zuyd en de Rijksuniversiteit Groningen jaarlijks aan de samenwerking met hun Confucius Instituut?
Is de publicatie van Christopher Hughes uit 2014, die voor de Universiteit Leiden mede de doorslag gaf om te stoppen met het Confucius Instituut, ook bekend bij de Hogeschool Zuyd en de Rijksuniversiteit Groningen?
Zijn de activiteiten die plaatsvonden bij de Confucius Instituten van de Hogeschool Zuyd en de Rijksuniversiteit Groningen in de afgelopen jaren hetzelfde gebleven?
Tot wanneer lopen de contracten van de Rijksuniversiteit Groningen en de Hogeschool Zuyd met de Confucius Instituten?
Bent u in gesprek met de Rijksuniversiteit Groningen en de Hogeschool Zuyd over het continueren van de samenwerking met de Confucius Instituten? Wijst u hen daarbij op de grote risico’s die gepaard gaan met samenwerking met het Center for Language Education and Cooperation?
Het bericht ‘En toen was er geen hoogleraar Friese taal en cultuur meer, tegen de afspraken in’ |
|
René Peters (CDA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Hoe kijkt u naar de sollicitatieprocedure van de Rijksuniversiteit Groningen, die uiteindelijk niet resulteerde in een hoogleraar Friese taal en cultuur, maar in een universitair docent?1
De sollicitatieprocedure betreft een personele aangelegenheid van de universiteit zelf. De RUG heeft mij laten weten het spijtig te vinden dat hun benoemingsprocedure geen hoogleraar heeft opgeleverd. Toen dit duidelijk werd heeft de RUG besloten te investeren in de ontwikkeling van jong talent door een universitair docent aan te stellen en te werven voor een postdoc. Daarnaast is recentelijk een interim--hoogleraar Friese taal en cultuur aangetrokken (d.m.v. een detachering van de UvA). Door te investeren in jong talent kan, naar verwachting van de RUG, over enkele jaren alsnog een geschikte hoogleraar Fries worden benoemd. Ik heb vertrouwen in die aanpak. Daarnaast zet de RUG naast het reguliere onderwijsaanbod, via het project Fries dat mede gefinancierd wordt door het Rijk en de provincie Fryslân, ook in op andere manieren om het onderwijs en onderzoek in de Friese taal en cultuur te behouden en verder te versterken, zoals het organiseren van summer- en winterschools, het aanbieden van MOOCs (massive open online courses) en het ontwikkelen van postacademisch onderwijs. Ook kijk ik uit naar de sectorplannen waarin aandacht zal zijn voor het veld Talen & Culturen waar Frisistiek ook onder valt.
Wat is uw gedachte bij de observatie van DINGtiid, het onafhankelijke adviesorgaan voor de Friese Taal, dat er geen eerlijke procedure is gevolgd, omdat niet duidelijk was dat het om de werving van een universitair docent ging én dat er wel genoeg geschikte kandidaten zouden zijn om de functie van hoogleraar Fries te vervullen, zij hadden alleen moeten worden benaderd?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 betreffen sollicitatieprocedures een personele aangelegenheid van de universiteit zelf. De RUG heeft de vacature, zoals gebruikelijk, openbaar gepubliceerd. Overigens gaat DINGtiid in hun diverse stukken niet in op de vraag of er wel of niet geschikte kandidaten waren.
Wanneer bent u voornemens om met een wetsvoorstel te komen, waarin wetenschappelijk onderwijs in het Frysk wordt verankerd?
Ik verken momenteel de mogelijkheden om de motie die vraagt om wettelijke verankering van wetenschappelijk onderwijs in het Fries uit te voeren en zal uw Kamer dit najaar verder informeren over de uitvoering van de motie. Relevant hierbij is dat de KNAW heeft besloten om een advies te maken gericht op een duurzame Frisistiek. De KNAW streeft ernaar dit advies eind dit jaar op te leveren. Dit advies betrek ik graag bij de uitvoering van de motie. Relevant zijn ook de ontwikkelingen rondom de sectorplannen en de stand van zaken rond de bestuursafspraak Friese taal en cultuur (tussen Rijk en de provincie Fryslân). In het voorjaar van 2024 volgt een inhoudelijke brief over de uitvoering van de motie die vraagt om een wetsvoorstel, waarin ik ook het advies van de KNAW zal meenemen.
Vindt u dat Fries als onderdeel van de bredere internationale opleiding in voldoende mate recht doet aan de positie van het Fries als tweede Rijkstaal?
Academisch onderwijs en onderzoek en kennis over taal, taalbeheersing en cultuur zijn van groot belang. Het Nederlands en het Fries, als tweede officiële taal in de provincie Fryslân, nemen daarbij een bijzondere positie in. Ondanks jarenlange inspanningen vanuit de sector blijft het aantal studenten dat een track of minor Fries volgt, zeer gering. Ik vind het dan ook van belang dat gewerkt wordt aan het verder vergroten van de aantrekkelijkheid van de universitaire talenopleidingen voor (aspirant) studenten. Door het Fries onderdeel te maken van de bredere opleiding Minorities and Multilingualism, kan die aantrekkelijkheid verder worden vergroot doordat er meer politieke en culturele kwesties worden aangesneden en er bredere beroepsperspectieven voor afgestudeerden zijn. Hierbij is van belang dat het Fries een duidelijk en zichtbaar onderwijs- en onderzoeksprofiel heeft, en de toegang naar de lerarenopleiding wordt gewaarborgd. Hier wordt op verschillende manieren goed aan gewerkt, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht. Ook zet de RUG in op het versterken van de samenwerking met kennispartners, o.a. in het hbo, zoals NHL Stenden, en de Fryske Akademy. Deze samenwerking is er op gericht om de zichtbaarheid en aantrekkelijkheid van onderwijs en onderzoek op het gebied van het Fries te vergroten. Daarnaast zal, in samenspraak met de provincie Fryslân, een haalbaarheidsonderzoek voor universitair en post-academisch onderwijs op het gebied van de Friese taal en cultuur worden uitgevoerd. Middels post-academisch onderwijs wil de RUG voorzien in de Friese maatschappelijke behoefte aan werknemers met uitstekende beheersing van het Fries. Te denken valt aan journalisten, medewerkers van de provincie, docenten aan lagere en middelbare scholen, curatoren in musea, managers van lokale grootschalige industrie etc.
Hoe wilt u in de tussentijd ervoor zorgen dat alvast wordt gehandeld naar de geest van de aangenomen motie-De Hoop/Van der Molen over het wettelijk verankeren van wetenschappelijk onderwijs in het Frysk2, waardoor het wetenschappelijk onderwijs in het Frysk ook de komende tijd aangeboden kan blijven worden?
Het wetenschappelijk onderwijs in het Fries wordt nog steeds aangeboden als onderdeel van de brede opleiding Minorities and Multilingualism. Ook werkt de RUG op verschillende manieren aan verdere versterking hiervan, zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 4. Verder kijk ik met belangstelling uit naar de sectorplannen in het wo, waarin ik investeer en aandacht heb gevraagd voor de moderne vreemde talen en Nederlandse taal en cultuur waar het Frisistiek ook onder valt.
Het bericht ‘UvA neemt afstand van uitspraak docent over ‘het verschijnsel non-binair’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UvA neemt afstand van uitspraak docent over «het verschijnsel non-binair»»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat sociaal wetenschapper Laurens Buijs als Universiteit van Amsterdam (UvA)-docent het recht heeft om de wokecultuur binnen de universiteit te bekritiseren als hij vaststelt dat volwassen wetenschappelijke argumentatie door die wokecultuur dreigt plaats te moeten maken voor ideologische argumenten, die betrekking hebben op gevoelens van onveiligheid en het schenden van «safe spaces»? Zo nee, waarom niet?
Elke medewerker van een universiteit heeft het recht om de cultuur van de organisatie te bekritiseren. Dit geldt ook voor de heer Buijs.
Vindt u dat de betrokken opleidingsdirecteur van Interdisciplinaire sociale wetenschap (ISW) aan de UvA de wetenschappelijke standaarden uit het oog heeft verloren en zich heeft laten leiden door ideologische argumenten door nadrukkelijk afstand te nemen van de uitspraken van Laurens Buijs? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Ik hecht eraan dat de universiteit een veilige leer- en werkomgeving biedt waarin iedereen zich thuis voelt en zich kan ontplooien en waar een diversiteit aan perspectieven betrokken en overwogen wordt. Studenten en docenten moeten zichzelf kunnen zijn. Dat geldt dus ook voor transgender personen, waaronder non-binaire studenten en docenten. In een brief aan studenten schrijft de betrokken opleidingsdirecteur dat docenten, bestuurders en ondersteunende staf afstand nemen van de oordelen en uitingen van de heer Buijs over non-binariteit. Daarmee draagt de opleidingsdirecteur uit dat iedereen welkom is bij de opleiding en op respect kan rekenen, en dat een opvatting van een van de medewerkers geen uitdrukking is van het beleid van de organisatie.
Bent u het ermee eens dat de opleidingsdirecteur van ISW aan de UvA de zorgen van Laurens Buijs over het gebrek aan debat en de dominantie van de wokecultuur juist heeft bevestigd door in haar brief aan de studenten te bevestigen dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan discriminatie, microagressie en het schenden van de safe space van studenten, waar dat op geen enkele wijze het geval is? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De opleidingsdirecteur heeft het beleid van de organisatie verduidelijkt. De opleidingsdirecteur draagt uit dat iedereen welkom is bij de opleiding en op respect kan rekenen, en dat een opvatting van een van de medewerkers geen uitdrukking is van het beleid van de organisatie. Uit de berichtgeving maak ik niet op dat de opleidingsdirecteur de docent heeft beticht van discriminatie, microagressie en het schenden van de safe space van studenten.
Deelt u de mening dat het zwaarder laten wegen van de zogeheten sociale veiligheid van studenten haaks staat op het recht van docenten van de UvA om zonder consequenties en ruggespraak vrijelijk te kunnen publiceren in een journalistiek medium van en voor studenten, docenten en medewerkers van de UvA? Zo nee, waarom niet?
Uw vraag suggereert dat de UvA de sociale veiligheid van studenten zwaarder laat wegen dan de mogelijkheid van een docent om vrijelijk te publiceren in het universiteitsblad. Die veronderstelling deel ik niet. Folia is een onafhankelijk journalistiek medium en heeft de heer Buijs een podium geboden voor zijn opvattingen. Het publiceren van een opinie is zelden zonder consequenties; het kan lezers overtuigen, weerstand oproepen of een bijvoorbeeld discussie teweeg brengen. In dit specifieke geval heeft de heer Buijs kritiek gekregen vanuit de academische gemeenschap en op sociale media.
Dit neemt niet weg dat de sociale veiligheid van studenten en medewerkers soms op gespannen voet kan staan met de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid. In eerste instantie is het aan de bestuurders binnen de universiteiten om daar een verstandige weg in te vinden. De opleidingsdirecteur in kwestie heeft dan ook aangekondigd het gesprek binnen de opleiding te willen voeren over respect voor de identiteit van ieder mens én voor de academische vrijheid. Dit voornemen ondersteun ik van harte.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de UvA richting een kritische docent die ook nog eens gebruik heeft gemaakt van de klokkenluidersregeling? Acht u deze handelwijze wenselijk? Zo ja, waarom?
De heer Buijs heeft onder andere kritiek geuit op het diversiteitsbeleid van de UvA. Dit is zijn goed recht. De betrokken opleidingsdirecteur en de chief diversity officer van de UvA hebben in reactie op zijn kritiek het beleid van de UvA – naar mijn inschatting op een respectvolle wijze – toegelicht en verdedigd. Het college van bestuur heeft inmiddels een onafhankelijke commissie ingesteld om de melding te onderzoeken. Ik heb vertrouwen in de handelwijze van het college van bestuur.
Deelt u onze mening dat academie ideologische opvattingen, die altijd tijd-, hype- en modegebonden zijn, strikt moeten worden gescheiden van het wetenschappelijke werk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat stimuleren?
Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van wetenschappelijk onderzoek is vastgelegd als principe in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Ik citeer uit de gedragscode: «Onafhankelijkheid houdt onder andere in dat men zich in de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen, maar ook bij het beoordelen van onderzoek of onderzoeksvoorstellen van anderen, niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard).» Dit principe onderschrijf ik.
Inzake het hoger onderwijs zijn docenten vrij om politieke opvattingen te uiten maar dienen ze zich altijd bewust te zijn van de academische omgeving en hun positie daarin. Een goede docent nodigt studenten daarbij uit tot dialoog. Voorts is het op universiteiten een goed gebruik dat debatten voldoen aan de eisen die aan het academische debat worden gesteld. Denk daarbij aan weerlegbaarheid, argumentatie, kritiek, nieuwsgierigheid en respect.
Het artikel door Hoger Onderwijs Persbureau op Punt Avans ‘Experiment flexstuderen stopt abrupt, Dijkgraaf denkt na’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experiment flexstuderen stopt abrupt, Dijkgraaf denkt na»?1
Is het waar dat u het wetstraject flexstuderen, waarvan de volgende stap dit voorjaar voorzien was, wilt stopzetten dan wel vertragen? Zo ja, waarom? Zo ja, waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld? Zo ja, klopt het dat het experiment flexstuderen hiermee abrupt zou stoppen en studenten die een dergelijk traject volgen of willen volgen gedupeerd worden?
Hoeveel studenten maken op dit moment gebruik van de mogelijkheid om te kunnen flexstuderen?
In hoeverre zijn de gevolgen voor deze studenten in kaart gebracht alvorens besloten is het experiment stop te zetten?
Als het bericht klopt dat u het wetsvoorstel wil aanhouden, klopt daarbij dan ook de aanname in het artikel dat u dat doet omdat de VVD flexstuderen breed over het hoger onderwijs zou willen uitrollen? Zo nee, kan de Minister toelichten waarom het wetsvoorstel dan wel stopgezet of vertraagd wordt?
Bent u ervan op de hoogte dat de VVD vooral wil kijken naar een verbreding ten opzichte van de huidige opzet, met name ten gunste van oudere (master)studenten?
Hoe staat het met de uitvoering van de motie2 die beoogt via gedegen onderzoek een grondslag te geven aan een dergelijke verbreding?
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht ‘Studenten eisen dat UvA banden verbreekt met Shell, bezetten universiteitsgebouw’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten eisen dat UvA banden verbreekt met Shell, bezetten universiteitsgebouw»?1
In hoeverre vindt u onderzoeksfinanciering door de fossiele industrie te rijmen met richtlijnen zoals opgenomen in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit als uit onderzoek blijkt dat onderzoeksfinanciering door de fossiele industrie ertoe leidt dat onderzoekers aanmerkelijk positiever over gas schrijven dan onderzoekers die niet of minder fossiele onderzoeksfinanciering ontvangen?
Welke andere richtlijnen of (verplichtende) kaders zijn er ten aanzien van onderzoeksfinanciering door externen en organisaties waarmee universiteiten publiek-private samenwerkingen aangaan? Staan hier eisen in voor partners ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatdoelen, duurzaamheid, de rechtsstaat en mensenrechten?
Bent u van mening dat een bedrijf zoals Shell, dat een grote bijdrage levert aan klimaatverandering, een lange geschiedenis heeft van mensenrechtenschendingen en het verspreiden van misinformatie over klimaatverandering, past binnen een adequaat duurzaamheidskader voor publieke-private samenwerking van universiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zouden deze eisen aangescherpt kunnen worden?
Heeft u in kaart welke hoger onderwijsinstellingen onderzoeksfinanciering ontvangen vanuit de fossiele industrie? Kunt u een overzicht geven per onderwijsinstelling met het percentage van het onderzoek dat bekostigd wordt door deze bedrijven en de bijzondere leerstoelen die door hen gefinancierd worden?
Op welke wijze heeft de medezeggenschap invloed op de onderzoekbekostiging door externen en publiek-private samenwerkingen?
Klopt het dat de jarenlange ontoereikende bekostiging van universiteiten ertoe heeft geleid dat zij voor hun onderzoeksfinanciering inzake belangrijke maatschappelijke thema’s afhankelijk zijn private bedrijven die hun eigen (financiële) belangen voorop stellen?
Bent u van mening dat onderwijsinstellingen financiering zouden mogen ontvangen vanuit de fossiele industrie voor onderzoek in gebieden waar het een duidelijk financieel belang heeft?
Klopt het dat de publiek-private samenwerking op universiteiten in het voordeel is van gevestigde belangen, doordat startups op de duurzame markt vaak de tijd, menskracht en geld ontberen om samenwerkingen aan te gaan met universiteiten en dat hierdoor oneerlijke concurrentie ontstaat?
Klopt het dat universiteiten beperkte middelen en menskracht hebben en dat door onderzoek dat wordt gefinancierd door de fossiele industrie een bias groeit in het type onderzoek?
Het bericht dat de Universiteit Leiden ‘slimme’ camera’s toch weer wil aanzetten. |
|
Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de Universiteit Leiden de «slimme» camera’s weer wil aanzetten?1
Het is aan de Universiteit Leiden (UL) om te beslissen over het gebruik van de «slimme» camera’s, mits de inzet blijft binnen de AVG en andere wettelijke verplichtingen. De UL heeft onlangs besloten om, na advies van de universitaire medezeggenschap, geen gebruik meer te maken van de «slimme» camera’s.
Waarom gaat de Universiteit Leiden weer gebruik maken van de «slimme» camera’s, ondanks de privacy- en veiligheidsrisico’s? Welk probleem lost de Universiteit Leiden hiermee op?
Hoewel inmiddels is besloten is om de »slimme» camera’s niet meer in te zetten, was het doel van de UL om met deze voorziening effectief en efficiënt ruimtebeheer mogelijk te maken en medewerkers en studenten goed en real-time te informeren over beschikbare werk- en studieplekken.
Hoe gaat voorkomen worden dat personen individueel gevolgd gaan worden? Hoe is de privacy en veiligheid van schoonmakers, portiers, studenten en medewerkers van de universiteit gegarandeerd?
De UL zou de maatregelen die uit de DPIA kwamen hebben opgevolgd. De geïmplementeerde sensoren leveren geen andere informatie dan aantallen personen in een ruimte (dus geanonimiseerde gegevens). De UL heeft aangegeven dat het identificeren of volgen van personen in geen enkele configuratie mogelijk is met deze sensoren.
Wat is de universiteit van plan met de beelden en gegevens die de «slimme» camera’s gaan opleveren?
Enkel gegevens over het aantal personen in een ruimte verlaten de camera (sensor) en zouden door de UL worden gebruikt voor effectief en efficiënt ruimtebeheer. De UL laat weten dat de beelden binnen milliseconden in deze camera definitief worden vernietigd. Zoals gezegd heeft de UL besloten geen gebruik meer te maken van de slimme camera’s en is dit dus niet meer aan de orde.
Hoeveel gaat het de universiteit jaarlijks kosten om deze camera’s in te zetten en te onderhouden? Welke bedrijven en leveranciers zijn betrokken bij de inzet van deze camera’s? Welke bedrijven hebben toegang tot de camera’s en de beelden hiervan?
De UL laat weten dat de jaarlijkse kosten voor de camera’s ca. €70.000 per jaar bedragen. Hiermee zou de UL wel besparen op de kosten van het handmatig tellen van studenten en personeel. Daarbij zouden gegevens voor ruimtebeheer real-time beschikbaar komen in plaats van twee keer per jaar.
De UL laat weten dat Xovis de leverancier en beheerder van de camera is. Xovis heeft alleen tijdens kallibratie toegang tot de beelden. Verder heeft Xovis toegang tot het dashboard met de aantallen personen in een ruimte. Het dashboard geeft uitsluitend geanonimiseerde informatie weer.
Welke hogescholen of universiteiten maken gebruik van «slimme» camera’s of zijn voornemens deze in te gaan zetten?
Universiteiten en hogescholen zijn niet verplicht tot het melden van het gebruik of het voornemen van gebruik van «slimme» camera’s. Ik heb daarom geen zicht op het aantal instellingen die (voornemens zijn) om «slimme» camera’s in te zetten.
Zijn er naast het genoemde restrisico nog andere restrisico’s? Bent u bereid om de zogenoemde data protection impact assessment (DPIA) op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn naast het genoemde restrisico voor zover bekend geen andere restrisico’s. De DPIA is door de UL gedeeld met de medezeggenschap en daarmee reeds openbaar beschikbaar via onder andere het universitair weekblad Mare en het Leidsch Dagblad.
Hoe beoordeelt u het argument dat elke dag opnieuw opstarten te ingewikkeld is?
Zoals eerder aangegeven heeft UL besloten om de slimme camera’s niet in te zetten.
Bent u bereid om samen met onderwijsinstellingen en privacydeskundigen een richtlijn in het leven te roepen om te voorkomen dat iedere instelling zelf het wiel gaat uitvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle onderwijsinstellingen zijn reeds gehouden aan dezelfde richtlijn, de AVG. Onderwijsinstellingen vinden elkaar reeds in het delen van best-practices en andere informatie over de uitvoering van de AVG. Zo is er één template voor privacy-beleid voor de HO-sector opgesteld. Het opstellen van een extra richtlijn in dit kader is derhalve niet nodig.
Het feit dat de basisbeurs niet voor alle studenten gaat gelden |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u cijfers over hoeveel studenten langer dan vier jaar studeren en dus in september 2023 niet voor studiefinanciering in aanmerking komen?
Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, gaat het op basis van verschillende aannames naar schatting om ongeveer 270.000 ho-studenten. Die ho-studenten hebben bij de herinvoering van de basisbeurs geen recht meer op een basisbeurs óf hebben geen rechten meer voor de volledige (nominale) duur van hun studie. Maar deze ho-studenten studeren naar verwachting wel langer dan nominaal. Een ho-student die geen recht meer heeft op een basisbeurs, kan overigens wel nog recht hebben op studiefinanciering in de vorm van een studentenreisproduct (nominaal + 1 jaar) en/of een lening (nominaal + 3 jaar).
Snapt u de grote frustraties van deze groep, die toch al tot de groep «pechvogels» behoorde vanwege: a. de «renteloze» leningen die zij moesten aangaan en b. tijdens de coronamaatregelen moesten studeren wat hun mentale weerbaarheid enorm op de proef stelde c. de huurprijzen van studentenkamers enorm heeft zien oplopen?
Ik begrijp dat studenten de afgelopen jaren niet in een makkelijke situatie hebben gezeten door de pandemie. Daarnaast zie ik ook dat studenten veel zorgen hebben over de toekomst, bijvoorbeeld over het klimaat en de woningmarkt. Dit kabinet zet zich daarom voor deze thema’s in om daar stappen op te zetten. Om het tekort aan studentenhuisvesting te verkleinen heeft het kabinet samen met gemeenten, onderwijsinstellingen, particuliere beleggers en studenten het Landelijk Actieplan studentenhuisvesting 2022-2030 opgesteld. Met de koepels en studentenorganisaties werk ik ook aan een kader voor een integrale aanpak studentenwelzijn. Daarmee zijn de problemen niet van vandaag op morgen verdwenen, maar zetten we wel een stap in de goede richting. Studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd en een diploma hebben behaald, ontvangen over die periode een tegemoetkoming.
Overigens maak ik graag nogmaals van de gelegenheid gebruik om te benoemen dat er nooit sprake is geweest van een renteloze lening en dat de overheid dit ook nooit heeft gezegd. Er is altijd rente berekend op de studielening, ook de afgelopen jaren. Voor studieleningen is de renteberekening bepaald in de Wet studiefinanciering 2000. Op basis daarvan is de afgelopen jaren deze op nul procent vastgesteld.
Herinnert u zich de tv-spotjes die jongeren terecht waarschuwde om geen leningen aan te gaan voor onder andere mobiele telefoons, beleggingen, gokken etc? Waarom is er kennelijk geen waarschuwing nodig, integendeel, het wordt juist positief neergezet, om een lening bij de overheid aan te gaan die qua bedrag een veelvoud is van de bedragen waartegen in de spotjes werd gewaarschuwd?
Er wordt inderdaad breed ingezet op het wijzen van jongeren – en overigens ook andere doelgroepen – op de (mogelijke) gevolgen van lenen. Ook DUO wijst studenten bij het aangaan van en tijdens de leenperiode op de gevolgen van de lening. Dat gebeurt zowel in persoonlijke communicatie met de student, als via de website en sociale media.
Er is daarbij een belangrijk verschil tussen DUO en commerciële kredietverstrekkers, namelijk de sociale terugbetaalvoorwaarden. Zo betaalt de oud-student bij DUO terug naar rato van zijn/haar inkomen en als de oud-student niet genoeg verdient, hoeft er helemaal niet terugbetaald te worden. Ook wordt een eventuele resterende studieschuld aan het einde van de looptijd kwijtgescholden.
In de Gelderlander van 14 december 20221 geeft uw woordvoerder aan dat(ik citeer) «....het ministerie geen aanleiding ziet om het studiefinancieringssysteem op dit punt aan te passen. Goed om hierbij te benadrukken dat deze studenten vier of vijf jaar gebruik hebben kunnen maken van de geldende mogelijkheden van de studiefinanciering: studentenreisproduct, aanvullende beurs en leenmogelijkheden.» Waarom doet uw woordvoerder het voorkomen alsof deze pechgeneratie van studenten blij mogen zijn met het feit dat ze überhaupt een lening mochten aangaan?
In de afgelopen jaren hebben studenten nog steeds gebruik kunnen maken van studiefinanciering, waarbij het studentenreisproduct en de aanvullende beurs nog steeds een prestatiebeurs waren. Die wordt omgezet in een gift op het moment dat de student een diploma haalt binnen de diplomatermijn.
Ook de lening is onderdeel van studiefinanciering, waarbij ik graag nogmaals benadruk dat dit een lening is tegen gunstige voorwaarden. Op het moment dat de leenmogelijkheid weg zou vallen, zou het voor studenten in de huidige markt waarschijnlijk niet mogelijk zijn om tegen gelijke voorwaarden te kunnen lenen. Daarmee is ook de leenvoorziening – hoewel ik begrijp dat dit niet door iedereen zo ervaren wordt- een gunstige regeling.
Deelt u de mening dat studeren meer inhoudt dan enkel studeren? Dat extra vakken, een tweede studie, een uitwisseling, stage, een bestuursjaar of een tussentijdse schilderopleiding aan de Rietveldacademie, zeer veel kan bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling van studerenden?
Studeren is zeker meer dan alleen het volgen van een studie. Het is een levensfase waarin jongeren volwassen worden en waarin ruimte is om nieuwe dingen te ontdekken. Dat kan op veel verschillende manieren, die passen bij de individuele student.
Ziet u ook dat ambitieuze studenten die graag twee of meer studies volgen of hbo-studenten die nog een wetenschappelijke studie willen doen, geremd worden in hun ambitie, iets wat normaal gesproken toegejuicht dient te worden en nu alleen voor kinderen met rijke ouders is weggelegd?
Het financieren van een tweede studie ná het afronden van de eerste studie is reeds in 2010 afgeschaft. Sindsdien krijgen studenten geen studiefinanciering meer voor een tweede studie en betalen studenten het instellingscollegegeld – op enkele uitzonderingen na – als zij al een diploma hebben behaald. De reden hiervoor is tweeledig – ten eerste is het voor de maatschappij van belang dat studenten op een bepaald moment beginnen aan het werkzame leven en met een afgeronde studie is dat mogelijk. Daarnaast kost het financieren voor de tweede studie veel geld, waarbij destijds is gekozen om dit anders te besteden.
Wilt en kunt u iets doen voor deze driedubbele pechgeneratie die hiervoor geen enkele blaam treft maar enkel in een verkeerd jaar geboren zijn?
In het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is een tegemoetkoming opgenomen voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Het is hoogst uitzonderlijk dat een dergelijke tegemoetkoming wordt verstrekt. Het kabinet ziet echter dat het wrang is voor studenten die zo snel na de afschaffing, de basisbeurs weer zien terugkeren. Daarom heeft het kabinet er toch voor gekozen om een tegemoetkoming ter beschikking te stellen.