Het bericht ‘Palestijnse journalist Mustafa Ayash aangehouden op Schiphol’ |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Moes , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Palestijnse journalist Mustafa Ayash aangehouden op Schiphol»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat Nederland in beginsel geen enkele medewerking dient te verlenen aan het uitleveren van journalisten tenzij er onomstotelijk bewijs is voor een ernstig misdrijf, gezien het risico dat niet alleen de persoonlijke vrijheid van de individu in kwestie, maar ook de persvrijheid ermee ingeperkt wordt?
Over eventuele lopende overleveringsverzoeken kan ik geen uitspraken doen.
In algemene zin kan ik het volgende opmerken.
Voor landen binnen de EU is overlevering van toepassing. In het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) is daarover geregeld dat personen via een meer eenvoudige procedure kunnen worden overgeleverd van de ene EU-lidstaat aan de andere. Volgens het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit EAB) moet op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning elk Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit ten uitvoer worden gelegd. De tenuitvoerlegging van een EAB mag echter niet tot gevolg hebben dat fundamentele rechten worden geschonden.
Het Kaderbesluit EAB laat enige ruimte open om uitvoering van een EAB te schorsen en de overlevering te weigeren wanneer er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de grondrechten door een lidstaat. Het Kaderbesluit EAB is in Nederland geïmplementeerd in de Overleveringswet. Gronden voor weigering zijn opgenomen in Afdeling 1 van Hoofdstuk II van de Overleveringswet. Hierin staan gronden waarop een overlevering dient te worden geweigerd, alsook gronden waarop een overlevering kan worden geweigerd.
De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam beoordeelt en bepaalt in elk individueel geval of de overlevering dient te worden geweigerd. Overlevering kan alleen worden geweigerd als daar in het individuele geval gronden voor bestaan. Het EAB wordt dan, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, inhoudelijk door de IRK getoetst overeenkomstig de bepalingen van het Kaderbesluit EAB en de Overleveringswet. Bij de beoordeling van artikel 11 van de Overleveringswet wordt door de IRK de «tweestappentoets» uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie toegepast, waarbij de overleveringsrechter eerst moet nagaan of er systeemproblemen ten aanzien van fundamentele rechten bestaan in een uitvaardigende lidstaat en, zo ja, of in het individuele geval een risico op schending van een grondrecht bestaat.
Overlevering gebeurt volgens het Kaderbesluit EAB, onder de algemene voorwaarde dat een opgeëiste persoon niet zal worden doorgeleverd aan een derde land zonder toestemming van het uitvoerende land (in dit geval Nederland).
Weet u of er een kans bestaat dat de betreffende Palestijnse journalist ook aan Israël uitgeleverd kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het voor u acceptabel zijn dat een Palestijnse journalist aan Israël wordt uitgeleverd, wetende dat Israël een ongekend hoog aantal journalisten heeft vermoord en gevangengezet sinds 7 oktober 2023?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er uitzonderingsgronden binnen het systeem van de European Arrest Warrant om niet mee te werken aan uitleveringen? Zo ja, welke en zijn die uitzonderingsgronden overwogen door Nederland in de huidige zaak betreffende de Palestijnse journalist?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de kritiek van de advocate van de Palestijnse journalist die erop wijst dat Israël vaker humanitaire hulpverlening koppelt aan vermeende financiering van terrorisme?
Het kabinet is niet bekend met deze specifieke uitspraak. In het algemeen is het belangrijk dat humanitaire hulp geleverd kan worden in humanitaire crisissituaties, waaronder in de Palestijnse Gebieden. Hier dienen alle partijen zich voor in te spannen, waarbij plausibele aantijgingen van partijdigheid of oneigenlijk gebruik van hulpmiddelen uiteraard altijd goed moeten worden onderzocht.
Wat vindt u ervan dat Palestijnse journalisten in het Westen vaker aan hebben gegeven het slachtoffer te zijn geworden van lastercampagnes die vanuit Israël wordt aangestuurd?
Het kabinet kan deze aantijgingen van lastercampagnes niet eigenstandig verifiëren. Dat laat onverlet dat journalisten hun essentiële werk altijd in veiligheid en vrijheid moeten kunnen uitvoeren. Nederland vraagt hier consequent aandacht voor – ook bij Israël.
Wat doet de regering om te verzekeren dat de persvrijheid in Nederland geborgd blijft voor alle journalisten, en in het bijzonder journalisten van Palestijnse komaf die een duidelijk doelwit zijn geworden van Israël?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap biedt financiële ondersteuning aan PersVeilig. PersVeilig versterkt de positie van journalisten tegen geweld en agressie op straat, op sociale media en tegen juridische claims. Journalisten die in Nederland te maken krijgen met vormen van intimidatie kunnen zich tot PersVeilig wenden.
Zijn er sinds 7 oktober ook mensen door de Koninklijke Marechaussee vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij internationale misdrijven die gepleegd zouden zijn door Israël?
De Koninklijke Marechaussee heeft, na raadpleging van de systemen en informatie van de betrokken afdelingen (peildatum 3 oktober 2025), geen aanwijzingen aangetroffen dat er sinds 7 oktober 2023 personen door de Marechaussee zijn vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij internationale misdrijven door Israël.
Zijn er uitleveringsverzoeken bij Nederland gedaan voor individuen die van betrokkenheid bij internationale misdrijven worden verdacht die gepleegd zouden zijn door Israël? Zo ja, hoe heeft Nederland daarop gereageerd?
Over individuele zaken kan ik geen uitspraken doen. In algemene zin merk ik op dat Nederland slechts personen kan uitleveren in geval van (een verdenking) van individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het plegen van (internationale) misdrijven. Verzoeken om uitlevering ter zake van internationale misdrijven worden – evenals uitleveringsverzoeken voor commune delicten – zorgvuldig behandeld volgens de kaders van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven.
Het bericht ‘Opvarenden Global Sumud Flotilla melden nachtelijke aanvallen van Israël, Italië stuurt fregat’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Opvarenden activistenvloot Global Sumud Flotilla melden nachtelijke aanvallen van Israël, Italië stuurt fregat»?1
Ja.
Heeft u inmiddels eigenstandige informatie over de aanvallen op de Global Sumud Flotilla? Zo neen, waarom nog niet?
Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over de precieze aard en toedracht van de gerapporteerde aanvallen.
Kunt u de Israëlische aanvallen op de Global Sumud Flotilla bevestigen en in de meest krachtige termen veroordelen? Zo neen, waarom niet?
Nee.
Bent u het met ons eens dat de Israëlische blokkade van Gaza illegaal is en doorbroken moet worden? Zo neen, waarom niet?
Humanitaire hulp moet onmiddellijk en aanzienlijk worden opgeschaald en moet alle mensen in nood kunnen bereiken in de gehele Gazastrook. Professionele en gemandateerde hulporganisaties moeten voldoende humanitaire toegang krijgen over land. Nederland blijft dit benadrukken richting de Israëlische autoriteiten.
Tegelijkertijd was de humanitaire hulp die de Sumud Flotilla hoopte af te leveren symbolisch van aard. Voor verlichting moeten professionele, gemandateerde hulporganisaties structurele en ongehinderde toegang krijgen voor de invoer en distributie van hulpgoederen. Inmiddels is volgens het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA) van de VN de toegang voor humanitaire hulp sinds het staakt-het-vuren van 10 oktober jl. iets verbeterd. Nederland blijft aandringen om veilige en ongehinderde humanitaire toegang tot de hele Gazastrook te faciliteren.
Heeft u contact gelegd met de Global Sumud Flotilla en in het bijzonder met de Nederlandse opvarenden? Zo neen, waarom niet?
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft meermaals contact met de Nederlandse opvarenden en hun familie gehad, alsook met de organisatie die de Nederlandse deelname aan de Flotilla coördineerde.
Hoe zorgt Nederland ervoor dat Israël de veiligheid van de Global Sumud Flotilla en diens opvarenden respecteert? Zal Nederland er politieke consequenties aan verbinden indien dit niet gebeurt?
Het kabinet heeft de Israëlische autoriteiten destijds geïnformeerd over de aanwezigheid van Nederlandse staatsburgers op de schepen van de Flotilla en het
Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten meermaals verzocht de veiligheid van de schepen en hun opvarenden te waarborgen.
Daarnaast heeft het kabinet destijds aan Spanje en Italië verzocht om, via hun fregatten die zich op afstand van de Flotilla bevonden voor het leveren van bijstand aan hun burgers en andere deelnemers van de Flotilla, ook eventuele bijstand te bieden aan Nederlandse opvarenden in geval van nood.
Sinds de onderschepping van de schepen van de Flotilla door de Israëlische autoriteiten op 1 en 2 oktober jl. heeft het kabinet zich op alle mogelijke niveaus ingezet voor een spoedig vertrek van alle betrokken Nederlanders uit Israël. Daarnaast heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in contacten met de Israëlische autoriteiten meermaals aangedrongen op een goede behandeling van de Nederlandse deelnemers.
Het kabinet is in afwachting van een onderbouwing van Israël over de rechtsbasis van het onderscheppen van de schepen, waarom het heeft verzocht. Het is op dit moment niet aan de orde om sancties in te stellen tegen Israël naar aanleiding van de onderschepping van de schepen van de Flotilla.
Heeft u een plan klaarliggen om de opvarenden en in het bijzonder de Nederlandse staatsburgers te helpen indien zij worden aangevallen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen met spoed te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het niet- publiceren van een kritisch onderzoek naar corruptiebestrijding |
|
Michiel van Nispen |
|
Foort van Oosten (VVD), Rijkaart |
|
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money (FTM) «Ministerie hield kritisch rapport over corruptie onder de pet»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat het ministerie de kwaliteit van het rapport «Is de Nederlandse overheid bestand tegen corruptie?' als ondermaats beoordeelde en het daarom niet publiceerde, terwijl meerdere onafhankelijke experts, waaronder tegenlezers zoals de Rijksrecherche, het juist als gedegen bestempelden?
Hoewel het document vanwege de aangebrachte opmaak en titel oogt als een afgerond rapport, is het een interne verslaglegging van gevoerde gesprekken. Als zodanig is het niet gepubliceerd, maar gebruikt als waardevolle input en richting voor de nieuwe anti-corruptieaanpak. Deze aanpak is in juni 2025 via een Kamerbrief met de Tweede Kamer gedeeld en is een prioriteit van dit kabinet.2
Hoe valt het te verklaren dat de methodologie van het rapport nu bekritiseerd wordt, terwijl de directoraat-generaal (DG) Ondermijning zelf om het verkennend onderzoek heeft gevraagd en vóór openbaarmaking (na het Wet open overheid-verzoek van FTM) nooit kritiek op de gehanteerde methodologie heeft geuit richting de auteurs?
Door de opstellers, die destijds werkzaam waren bij DG Ondermijning, zijn ten behoeve van de probleemverkenning gesprekken gevoerd met ongeveer 160 personen, waaronder partnerorganisaties. Ook een verslag van een dergelijke verkenning dient aan bepaalde maatstaven van juistheid en verifieerbaarheid te voldoen.
Gedurende de looptijd van de verkenning hebben de opstellers feedback van collega’s ontvangen op tussenproducten. De feedback, vragen en opmerkingen over onder meer de methodologische tekortkomingen zijn slechts ten dele verwerkt in het eindverslag zoals opgeleverd door de opstellers.
De auteurs zelf noemen het een eindverslag van een verkennend onderzoek, waarom wordt er vanuit het ministerie de suggestie gewekt dat het een wetenschappelijke rapportage zou zijn?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, betreft dit document geen rapport maar een interne verslaglegging van gevoerde gesprekken.
Het ministerie stelt dat het rapport feitelijke onjuistheden bevatte; kunt u concreet aangeven om welke onjuistheden het gaat? Ook wordt gesteld dat informatie ontbreekt in het rapport; kunt u toelichten welke informatie dit betreft?
De inhoudelijke hoofdlijnen en conclusies zijn gebruikt als waardevolle input voor de recent gepresenteerde aanpak van corruptie, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2.
Een voorbeeld van feitelijke onjuistheden in het document is het niet juist of onvoldoende genuanceerd weergeven van bepaalde bronnen, zoals het verwijzen naar bepaalde conclusies uit bronnen zonder de daarin genoemde nuances te schetsen. Een ander voorbeeld is het opvoeren van juridisch onjuiste stellingen, zoals de stelling dat strafverzwaring niet mogelijk is wanneer een strafbaar corruptiefeit een link heeft met de georganiseerde criminaliteit.
Een voorbeeld van informatie die ontbreekt in het verslag, is belangrijke informatie die door bepaalde gesprekspartners aan de opstellers is verstrekt. Dit betreft bijvoorbeeld de inbreng van gesprekspartners die een andere visie hadden dan de opstellers.
Waarom stelt het ministerie dat in het rapport te veel de mening van de auteurs doorklinkt, terwijl de aanbevelingen en conclusies grotendeels aansluiten bij die van internationale instituties?
De aanbevelingen en conclusies uit dit stuk zijn gebruikt als waardevolle input voor de recent gepresenteerde aanpak van corruptie, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2.
Tegelijkertijd is het zo dat de inbreng van gesprekspartners die een andere visie op bepaalde vraagstukken dan de opstellers hadden, in het verslag ontbreekt. Ook is de verslaglegging op punten suggestief en zijn de gespreksverslagen niet bij alle gesprekspartners gevalideerd. In een aantal passages zijn de opstellers onevenredig kritisch over de samenwerkingspartners, en in een enkele passage is de kritiek te herleiden naar een persoon. Deze uitlatingen zijn niet in alle gevallen voor wederhoor voorgelegd aan de relevante betrokkenen.
Waarom is in het rapport één van slotconclusies «Bestuurlijke verantwoordelijkheid is onvoldoende en leiderschap schiet tekort» bij openbaarmaking weggelakt?
Deze passage is gelakt op grond van artikel 5.1 lid 2 sub i en 5.2 lid 1 van de Woo. Het betreft onder meer uitlatingen in de vorm van een persoonlijke beleidsopvatting. Persoonlijke beleidsopvattingen zijn ambtelijke adviezen, meningen, visies en standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad.
Herkent u zich in het beeld dat de auteur van het rapport schetst, namelijk dat niemand van het DG Ondermijning contact heeft opgenomen met hem, bijvoorbeeld met klachten over de kwaliteit?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Gezien het feit dat in het rapport aandacht wordt besteed aan de Nota Corruptiepreventie uit 2005, welke was gebaseerd op het WODC-onderzoek van Huberts en Nelen uit datzelfde jaar en in die nota talrijke actiepunten zijngeformuleerd over samenwerking tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onder meer op het gebied van voorlichting over de aangifteplicht van ambtenaren en de klokkenluidersregeling; wat vindt u van de constatering dat een groot deel van die actiepunten en problemen uit die nota uit 2005 nog steeds actueel en niet opgelost zijn? Wat gaat u daaraan doen?
Sinds de publicatie van de Nota Corruptiepreventie uit 2005 zijn verschillende maatregelen getroffen om het anti-corruptiebeleid, het integriteitsbeleid en de bescherming van klokkenluiders te versterken. Zo bevat de Ambtenarenwet 2017 verschillende integriteitsverplichtingen voor overheidswerkgevers en ambtenaren, en kent de Rijksoverheid één Gedragscode Integriteit Rijk waarmee rijksambtenaren worden geïnformeerd over bestaande meldvoorzieningen. In de nota integriteit openbaar bestuur3 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgebreid stilgestaan bij het integriteitsbeleid voor het openbaar bestuur en de voortgang die op dit terrein is geboekt. Verder is in 2016 de Wet Huis voor klokkenluiders in werking getreden en is het Huis voor klokkenluiders opgericht. Met de wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders naar de Wet bescherming klokkenluiders in 2023 is de rechtsbescherming van (potentiële) melders van vermoedens van misstanden verder versterkt. De constatering dat een groot deel van de actiepunten en problemen uit de nota nog steeds actueel en niet opgelost zijn, herken ik dan ook niet. Dit neemt niets van de urgentie van de problematiek weg. De bestrijding en preventie van corruptie vraagt om constante aandacht en inzet. Het is belangrijk dat medewerkers de integriteitsregels kennen, en weten bij wie zij terecht kunnen bij vragen en/of meldingen. Het kabinet ziet de bestrijding en preventie van corruptie als één van haar speerpunten, zoals opgetekend in de recente anti-corruptieaanpak.
Klopt het dat het Platform Corruptiebestrijding nog steeds bestaat, maar niet gebruikt wordt en dat diverse instanties binnen de overheid niet eens op de hoogte zijn van het bestaan? Hoe kan dit?
Het Platform Corruptiebestrijding is tijdens de coronaperiode geheel stil komen te liggen. Hierna is uit gesprekken met diverse deelnemers gebleken dat er onvoldoende behoefte bestond om het Platform weer te hervatten. In het Platform konden partijen met elkaar ervaringen en best practices uitwisselen. Door de jaren heen zijn hiervoor zowel tussen partijen onderling als met het Ministerie van Justitie en Veiligheid andere (periodieke) overleggen georganiseerd. Zo heeft Justitie en Veiligheid in 2024 op ambtelijk niveau een anti-corruptieoverleg voor meerdere ministeries georganiseerd en zijn er periodieke overleggen met het Openbaar Ministerie en de Rijksrecherche. Daarnaast organiseert Justitie en Veiligheid eens in de twee jaar een Anti-Corruptiecongres voor zowel de publieke als de private sector.
Deelt u de analyse dat de dalende positie van Nederland op de Corruption Perceptions Index, samen met kritiek van organisaties als GRECO en de Open State Foundation, wijst op een groeiend corruptierisico? Bent u bereid om werk te maken van een overheidsbreed anti-corruptiebeleid, bijvoorbeeld via een onafhankelijke anti-corruptieautoriteit?
Het kabinet onderschrijft dat Nederland niet naïef mag zijn in de aanpak van corruptie. De aanpak van corruptie heeft dan ook de volle prioriteit. Dat er in Nederland corruptierisco’s zijn, wordt bevestigd door diverse strafzaken en door rapporten van (internationale) organisaties. De Corruption Perceptions Index van Transparency International meet niet de daadwerkelijke corruptie in een land, maar de perceptie van corruptie. De daling op deze index weerspiegelt dus een dalend vertrouwend van geraadpleegde experts in de politiek en eerlijke besluitvorming in Nederland.
In de met uw Kamer gedeelde overheidsbrede aanpak van corruptie heeft het kabinet deze aanpak langs vier lijnen geïntensiveerd. Zoals in de aanpak vermeld, wordt momenteel de eerste National Risk Assessment Corruptie (NRA) door het WODC uitgevoerd. De NRA zal periodiek inzicht geven in de grootste corruptierisico’s voor Nederland. Dit maakt het mogelijk om risico-gestuurd te werken en het anti-corruptiebeleid telkens op de grootste kwetsbaarheden te richten.
Het kabinet zet in op nauwe samenwerking tussen alle betrokken organisaties. Daarom coördineer ik de uitvoering van de corruptieaanpak samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast komen de relevante organisaties in meerdere gremia samen, zoals het Strategisch Beraad Ondermijning4 en de Ambtelijke Commissie Aanpak Ondermijning.
Bent u bereid het pleidooi van de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie om «handel in invloed» strafbaar te stellen opnieuw te overwegen en dit in wetgeving op te nemen?
In reactie op de Kamervragen van Kamerlid Van Nispen van 4 februari jl. heb ik toegelicht waarom ik geen lacune in de huidige wetgeving zie.5 Ook heb ik hierin aangegeven dat de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie geen bestuurlijk signaal hebben afgegeven over een strafbaarstelling van ongeoorloofde beïnvloeding (handel in invloed).
Dit neemt niet weg dat de toekomstige richtlijn ter bestrijding van corruptie in de Europese Unie diverse strafbepalingen bevat, waaronder ongeoorloofde beïnvloeding. Het is onwenselijk om vooruitlopend op de uitkomsten van de onderhandelingen over de corruptierichtlijn met nationale wetgevingsinitiatieven te komen, aangezien een nieuwe strafbaarstelling snel achterhaald zou kunnen zijn als in de definitieve richtlijn een afwijkende omschrijving van ongeoorloofde beïnvloeding zou worden opgenomen.
Na afronding van de trilogen met het Europees Parlement en de Europese Commissie zal worden bekeken of ter implementatie van de richtlijn wijzigingen van de nationale strafwetgeving noodzakelijk zijn. Indien dit zo is, zal daartoe een wetsvoorstel in procedure worden gebracht. Het OM kan zich vinden in dit proces.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat studies – met mogelijk relevante conclusies voor de Kamer – in het vervolg openbaar worden gemaakt en niet worden achtergehouden of beïnvloed door politiek-bestuurlijke overwegingen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is uiteengezet, gaat het in dit geval niet om een studie maar om een intern verslag.
In algemene zin geldt dat door bestuursorganen aangevraagde wetenschappelijke studies door de verantwoordelijke onderzoekers worden gepubliceerd. Hierop volgt in beginsel na uiterlijk zes weken een beleidsreactie die aan uw Kamer wordt toegezonden.
Op grond van de Wet open overheid (Woo) moet steeds meer informatie actief openbaar gemaakt worden. In de wet zijn hiervoor 17 informatiecategorieën opgenomen die overheidsorganisaties op termijn verplicht actief openbaar moeten maken, waaronder vastgestelde onderzoeksrapporten.6 Op het moment dat de verplichting tot actieve openbaarmaking voor deze categorie in werking treedt zijn bestuursorganen wettelijk verplicht deze informatie binnen twee weken openbaar te maken, tenzij de uitzonderingsgronden in de Woo daaraan in de weg staan. Wanneer informatie uit een verplichte categorie (bijvoorbeeld een onderzoeksrapport) in zijn geheel niet openbaar gemaakt kan worden, moet het bestuursorgaan hier een mededeling over doen.
Communicatie en inrichting van compensatieregelingen in de pensioentransitie |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) «Informeer deelnemers tijdig en concreet over compensatie»1 (september 2025) en het artikel in Pensioen Pro van 24 september 2025 getiteld «AFM toont zich bezorgd over compensatiecommunicatie»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat pensioenfondsen uiterlijk één maand voor invaren aan deelnemers een prognose-transitieoverzicht moeten sturen, met daarin ook informatie over compensatie, terwijl de AFM aangeeft dat pensioenfondsen hun deelnemers eigenlijk al (veel) eerder moeten informeren over de gevolgen van (arbeids-)keuzes op eventuele compensatie?
Pensioenfondsen moeten deelnemers op persoonlijke wijze informeren over de compensatie, ongeacht of zij daarvoor in aanmerking komen. Deze informatie met persoonlijke (pensioen)bedragen staat in het prognose-transitieoverzicht. Dit overzicht moet uiterlijk één maand voor het transitiemoment worden verstrekt. Dit wettelijke voorschrift is in samenspraak met de AFM tot stand gekomen.3
Compensatie is bedoeld voor actieve deelnemers die een toekomstig nadeel ondervinden van de overstap met de pensioenregeling op een andere premiesystematiek. Om deelnemers goed mee te nemen in deze transitie streven pensioenfondsen er naar om al in een vroeg stadium, eerder dan een maand voor de transitiedatum, informatie te verstrekken over compensatie. Maar persoonlijke informatie over de hoogte van de compensatie is dan (vaak) nog niet beschikbaar. Om teleurstellingen te voorkomen, en omdat deelnemers hun keuzes vaak niet binnen een maand kunnen aanpassen, geeft AFM aan dat het verstandig is als fondsen en werkgevers de werknemers er al eerder op wijzen hoe de regeling werkt en wie ervoor in aanmerking komen.
Deelt u de zorg van de AFM dat deelnemers hierdoor het risico lopen om tienduizenden euro’s mis te lopen, bijvoorbeeld de genoemde bedragen tot bijna € 20.000 bij deelnemers van 42–45 jaar?
Met de AFM deelt het kabinet het uitgangspunt dat het belangrijk is dat deelnemers goed meegenomen worden in de transitie van hun pensioenfonds. Om dat te bereiken verstrekt de pensioenuitvoerder duidelijke, correcte en evenwichtige informatie over de gevolgen die de transitie heeft voor betreffende deelnemer; dat is dus van groot belang. Die informatie moet ook tijdig verstrekt worden en ertoe aanzetten dat de deelnemer relevante actie onderneemt, bijvoorbeeld bij de overweging over te stappen op ander werk.4
Wat vindt u ervan dat sommige pensioenfondsen aangeven dat ze deelnemers niet willen wijzen op een bedrag dat ze mislopen omdat zij een bepaalde keuze hebben gemaakt, terwijl de AFM juist stelt dat pensioenfondsen als onderdeel van de keuzebegeleiding wél moeten wijzen op de gevolgen van (arbeids-)keuzes voor compensatie?
Zoals aangegeven bij vraag 3 is het belangrijk dat deelnemers goed meegenomen worden in de transitie van hun pensioenfonds. In haar rapport geeft AFM aan dat pensioenfondsen (in samenwerking met de werkgever) dit kunnen doen bijvoorbeeld door al eerder dan een maand voor de transitie een extra brief te sturen aan de relevante doelgroep of door extra aandacht te besteden aan compensatie op de website, in webinars of in nieuwsbrieven. Het is dus niet zo dat het prognose-transitieoverzicht uiterlijk een maand voor de transitiedatum de enige informatie over de transitie is die deelnemers ontvangen. Ook het reguliere jaarlijkse voorgeschreven Uniform Pensioenoverzicht (UPO) bevat de waarschuwing dat een eventuele uitdiensttreding gevolgen kan hebben (voor compensatie en daarmee) voor hun pensioenopbouw. Omdat exacte transitie-effecten nog niet bekend zijn, worden in het UPO geen concrete bedragen genoemd. Deelnemers worden in het UPO ook doorverwezen naar het deel van de website dat gaat over compensatie.
Mijn beeld is dat pensioenuitvoerders zich op een adequate wijze inspannen om hun deelnemers goed mee te nemen in de pensioentransitie. Tegelijk is duidelijk dat hier een rol en verantwoordelijkheid ligt bij pensioenfondsen en werkgevers om werknemers goed te informeren over arbeidsvoorwaarden, waaronder pensioen. Dat is niet nieuw, maar het is belangrijk om aan te geven dat hier een rol is. Ook de werknemer heeft een rol zichzelf goed te informeren.
Hoe beoordeelt u de verschillen tussen pensioenfondsen in de vormgeving van compensatie (zoals leeftijdsgrenzen, berekeningswijze, behandeling van vrijwillige voortzetting na uitdiensttreding of onbetaald (zorg)verlof) danwel de verschillen die volgens de AFM kunnen ontstaan door verschillen in de datum waarop de status van de deelnemer wordt vastgesteld (bijvoorbeeld 31 december of 1 januari) en acht u dit een risico voor gelijke behandeling van deelnemers?
Het staat de bij de pensioenregeling betrokken werkgevers en OR (of de sociale partners) vrij een passende compensatieregeling af te spreken, of om dat niet te doen, zolang de evenwichtigheid gewaarborgd kan worden over het geheel aan afspraken over de nieuwe pensioenregeling en de transitie.5 Omdat er verschillen zijn tussen pensioenfondsen in de vormgeving van compensatieregelingen, is het verstandig dat werknemers met vragen contact opnemen met de werkgever of met het pensioenfonds als er iets gaat veranderen, privé of met werk. Onder het kopje «Compensatie voor andere opbouw van uw pensioen» staat dit ook aangegeven op www.pensioenduidelijkheid.nl.
Bent u bereid minimale wettelijke eisen of richtlijnen vast te leggen voor communicatie over compensatieregelingen, waaronder een passende minimale termijn voor die communicatie?
In het licht van bovenstaande is er geen concrete aanleiding om de voorschriften aan te passen die zien op de informatieverstrekking over (de werking van) compensatieregelingen.
Kunt u toezeggen dat u deze vragen éen voor één en binnen drie weken zult beantwoorden?
De beantwoording is zo snel als mogelijk opgesteld en naar uw Kamer verzonden.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
In uw beantwoording van een eerdere Kamervraag1, schrijft u bij antwoorden 1 en 2 dat organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen geen direct gebruik maken of hebben gemaakt van Palantir-software; zijn er echter wellicht wel functionarissen of organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die indirect (bijvoorbeeld via een Palantir-licentie die toebehoort aan een gebruiker die niet onder uw ministeriële verantwoordelijkheid valt) gebruik hebben gemaakt van Palantir-software of informatieproducten uit Palantir? Zo ja, welke organisatieonderdelen, functionarissen (functietitels) en/of informatieproducten betreft dit?
In uw gebundelde antwoord op vragen 3 en 4 uit eerdergenoemde Kamervraag schrijft u «Organisatieonderdelen van het Ministerie van Financiën ontvangen en delen informatie en signalen met ketenpartners binnen de geldende wettelijke kaders, deze levering vindt niet direct in Palantir plaats.»; deelt (een organisatieonderdeel van) uw ministerie wellicht wel indirect data (aangezien aanlevering van data immers in de regel niet direct geschiedt, maar indirect via application programming interfaces (API’s) van onafhankelijke applicaties of aanleveringen via landing zones of buckets) met ketenpartners die gebruik maken van Palantir-software? Zo ja, welke ketenpartners zijn dit en welke data betreft dit?
Wanneer uw organisatie gegevens deelt met ketenpartners, ontslaat u dit vervolgens, naar uw oordeel, van de verantwoordelijkheden die de AVG verbindt aan de gegevensverwerking en -deling? Zo ja, waarom?
De toegankelijkheid van stembureaus |
|
Glimina Chakor (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Geen toegang voor gehandicapten? Een stembureau onwaardig»?1
Klopt het dat een ouder of begeleider niet mee het stemhokje in mag om ondersteuning te leveren bij mensen met een (verstandelijke) beperking of mensen die niet (voldoende) kunnen lezen of schrijven?
Herkent u dit spanningsveld tussen het kiesrecht van mensen met een beperking of mensen die laaggeletterd zijn en het stemgeheim en het tegengaan van stembeïnvloeding? Welke mogelijkheden ziet u voor ondersteuning bij het stemmen van mensen met een (verstandelijke) beperking of laaggeletterdheid?
Hoe rijmt u het huidige gebrek aan ondersteuning voor mensen met een beperking, in het bijzonder mensen met een verstandelijke beperking, met het VN-verdrag inzake gelijke rechten van mensen met een handicap? Bent u het ermee eens dat het voor de uitvoering van dit verdrag essentieel is dat mensen met een beperking hun kiesrecht, zowel actief als passief, kunnen uitoefenen?
Hoeveel stembureaus waren er bij de afgelopen verkiezingen volledig toegankelijk voor mensen met een beperking?
Hoeveel stembureaus beschikken over hulpmiddelen zoals een stemmal?
Op welke wijze wordt gecommuniceerd naar mensen welke stembureaus toegankelijk zijn?
Welke ondersteuningsmogelijkheden zijn er voor mensen die niet zelfstandig een potlood kunnen vasthouden? Zijn deze mogelijkheden beschikbaar bij elk stembureau? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat hulphonden mee mogen in het stembureau? Op welke wijze worden alle voorzitters van stembureaus hiervan op de hoogte gebracht?
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2026 stembureaus in Nederland volledig toegankelijk zijn voor mensen met een beperking en er voldoende ondersteuning mogelijk is voor mensen met een (verstandelijke) beperking of laaggeletterdheid? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen om erop toe te zien dat dit ook zo zal zijn?
Kunt u aangeven wat er de afgelopen jaren concreet gebeurd is met eerdere adviezen en aanbevelingen ten aanzien van het verbeteren van de toegankelijkheid van het verkiezingsproces voor mensen met een beperking?
Tweetalig bestuur in Fryslân |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander van Waveren (NSC) |
|
Moes , Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Tweetalig bestuur in Fryslân» van het Wetenschappelijk Bureau Nieuw Sociaal Contract?1 Deelt u de analyse uit dit rapport dat het huidige wettelijke kader voor Friese taalrechten in de bestuurlijke praktijk van provincie en gemeenten onvoldoende wordt uitgevoerd?
In de aanbevelingen benadrukt het rapport dat er behoefte is aan structurele monitoring en rapportage van het gebruik van het Fries door provincie en gemeenten; kunt u uiteenzetten hoe u toezicht houdt op naleving van de Wet gebruik Friese taal door gemeenten en provincie? Overweegt u een structurele monitor of periodieke voortgangsrapportage?
Hoe beoordeelt u de constatering dat het Fries in overheidscommunicatie een recht van de burger is in plaats van een plicht van de overheid? Bent u bereid te onderzoeken hoe de Wet gebruik Friese taal kan worden versterkt zodat actieve toepassing door de overheid als uitgangspunt geldt, zodat de term «recht van de burger» kan worden vervangen door «verplichting van de overheidsorganisatie»?
Het rapport geeft op pagina 10 aan: «Elke gemeente bepaalt zelf in hoeverre het Fries wordt ingezet in de dienstverlening, de communicatie en de digitale omgeving». Herkent u dat deze verschillen bestaan en tot onduidelijkheid kunnen leiden? Bent u bereid om met de Friese gemeenten en de provincie te onderzoeken hoe een gedeeld basisniveau bereikt kan worden voor de inzet van de Friese taal?
Welke maatregelen acht u passend om een uniforme uitvoering van de wet binnen Fryslân te garanderen? Is de regering bereid te verkennen of een wettelijke verplichting tot tweetalig aanbieden van kern-overheidsdiensten in Fryslân wenselijk en uitvoerbaar is? Zo ja, welke stappen ziet u? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat digitale overheidsdiensten het risico vergroten dat minderheden taaltechnologisch worden vergeten? Bent u bereid om in rijksbrede ICT-standaarden expliciet op te nemen dat systemen in Fryslân tweetalig moeten functioneren? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u waarborgt dat AI-systemen die binnen de overheid worden gebruikt ook low-resource talen zoals het Fries kunnen en moeten ondersteunen?
Is er een tijdpad om digitale formulieren, bestuurlijke publicaties, raadsinformatiesystemen en burgerportalen volledig tweetalig beschikbaar te maken? Zo nee, wanneer komt dat tijdpad?
Het artikel 'Doek valt voor Winst Uit je Woning, dat gemeenten helpt met isolatie van woningen' |
|
Pieter Grinwis (CU), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel?1
Wat is uw reactie op het faillissement van Winst Uit Je Woning, een partner die door meerdere gemeenten werd ingezet voor de uitvoering van het Nationaal Isolatieprogramma (NIP)?
Welke maatregelen neemt u om te garanderen dat gemeenten en woningeigenaren alsnog geen vertraging oplopen bij de aanpak van slecht geïsoleerde woningen?
Kunt u aangeven in hoeverre het programma voorzien was op verschillen in gemeentelijke eisen en regelingen en welke kostenverhogingen daaruit voortvloeiden (zoals door het genoemde maatwerk bij Winst Uit Je Woning)?
In hoeverre vindt u de verschillende gemeentelijke eisen wenselijk?
Welke stappen neemt u om de uitvoering zoveel mogelijk te standaardiseren?
In hoeverre is gewaarborgd dat juist huishoudens met lage inkomens (die meer risico lopen op energiearmoede) in het huidige uitvoeringsmodel van het NIP worden bereikt, ook nu een speler is weggevallen?
Hoe monitort u of de isolatiemaatregelen leiden tot daadwerkelijke vermindering van de energierekening en verbetering van woonlasten voor deze doelgroep?
Welke cijfers heeft u over de gemiddelde kostprijs van de isolatie-trajecten die via gemeenten en intermediairs (zoals Winst Uit Je Woning) worden uitgevoerd?
Wat zijn de lessen die u trekt uit het faillissement van een uitvoerende partij zoals Winst Uit Je Woning op het gebied van toezicht, financiële kwaliteit van partners, en contractvoorwaarden met gemeenten?
Kunt u aangeven of er herzieningen komen in de criteria voor samenwerking met intermediairs en zo ja, welke?
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Het artikel 'Scholen gaan zelf boeken maken: 'Beter, goedkoper, en duurzamer'' |
|
Marleen Haage (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Becking |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het initiatief van het Nederlandse Onderwijsinstituut (Neon), dat tot doel heeft schoolboeken beter, goedkoper en duurzamer te maken?1
Kunt u inzicht geven over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Haage, waarin de regering wordt verzocht in overleg te treden met educatieve uitgeverijen en het aantal wegwerpboeken drastisch te verminderen? Bent u voornemens om het initiatief van Neon te betrekken bij de uitvoering van deze motie? Ziet u een rol voor het Ministerie van Onderwijs. Cultuur en Wetenschap (OCW) bij verdere ontwikkeling van dit initiatief?2
Hoe beoordeelt u het verschil in jaarlijkse kosten per leerling tussen het model van Neon (circa € 20 tot € 30 per leerling) en de huidige gemiddelde kosten van ongeveer € 340 per leerling? Kunt u inzichtelijk maken wat de mogelijke financiële besparing voor het Ministerie van OCW zou zijn indien alle scholen zouden overstappen op een non-profitorganisatie met vergelijkbare prijzen als Neon?
Hoe kijkt u aan tegen de positie van educatieve uitgeverijen met een winstoogmerk ten opzichte van een non-profitmodel zoals dat van Neon? Acht u het huidige model nog steeds wenselijk, waarbij publiek geld via de aanschaf van leermiddelen bij commerciële uitgevers terechtkomt, waarvan de winsten uiteindelijk naar aandeelhouders vloeien?
Hoe beoordeelt u het idee van Neon om leraren meer invloed te geven op het samenstellen van hun eigen lesmethoden? Denkt u dat dit kan bijdragen aan een groter gevoel van professionele autonomie, waarvan leraren nu vaak aangeven dat zij dit in hun werk missen?
Hoe borgt u de kwaliteit van de leermiddelen van nieuwe toetreders tot de schoolboekenmarkt?
De stand van zaken bij de aanpak van speculatieve grondhandel |
|
André Flach (SGP) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Maatschappelijke en juridische ontwikkelingen bij de windhandel in opgeknipte agrarische percelen»?1
Waarom is de Kamer nog steeds niet geïnformeerd over de uitkomst van het toegezegde ambtelijke onderzoek naar de aanpak van speculatieve grondhandel?2
Wat is de stand van zaken van het genoemde ambtelijke onderzoek? Wanneer wordt de uitkomst met de Kamer gedeeld?
Deelt u de analyse dat het voor consumenten niet eenvoudig is om een gesloten koopovereenkomst voor opgeknipte landbouwpercelen ontbonden te krijgen en verhaal te halen?
Deelt u de analyse dat het versnipperen van eigendomsrechten van landbouwpercelen onwenselijk is vanuit het oogpunt van gebiedsontwikkeling?
Kunt u, zowel kwalitatief als kwantitatief, de gevolgen van de geschetste speculatieve grondhandel voor de woningbouw duiden?
Hoe waardeert u de analyse van het Kadaster dat de windhandel leidt tot vervuiling van kadastrale registers, omdat voorlopige grensaanduidingen bij transacties niet opgevolgd worden door definitieve grensvaststellingen, en dat percelen hiermee de facto onverkoopbaar worden en geen rechten als overpad, erfpacht en opstal gevestigd kunnen worden?
Hoe waardeert u de constatering dat de rechtspraak, de rechtswetenschap en de rechtspraktijk inmiddels het standpunt inneemt dat het aanbieden van opgeknipte kavels landbouwgrond voor handelaren een vergunningplichtige activiteit in het kader van de Wet financieel toezicht is? Wat betekent dit voor de opstelling van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Hoe waardeert u de in het artikel genoemde voorstellen: een vergunningplicht in het kader van de Wet financieel toezicht, inzet van notarissen om oorspronkelijke verkoopprijzen te vermelden en de inzet van het Kadaster om voor kleine agrarische percelen een uitmeting van de grenzen te vereisen?
Hoe wilt u op korte termijn ongewenste speculatieve grondhandel inperken? Wat verwacht u daarbij concreet van betrokken partijen als de AFM, het notariaat en het Kadaster?
Opgelegde dwangsommen voor het niet halen van klimaatdoelen uit het Klimaatfonds betalen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat de staat voorbereidingen treft om noodmaatregelen te nemen om de CO2-uitstoot snel te verminderen, met hoge kosten tot gevolg, en dat de kosten daarvoor, en mogelijke dwangsommen, uit het Klimaatfonds zullen worden betaald?1 2
Hoeveel geld uit het Klimaatfonds is tot nu toe besteed aan uitgaven die niet bijdragen aan het verminderen van de uitstoot, zoals het verlagen van de energierekening en het compenseren van fossiele subsidies?
Vindt u het wenselijk dat belastinggeld uit het Klimaatfonds, dat bedoeld is voor klimaatmaatregelen, wordt gebruikt om juridische boetes en dwangsommen wegens tekortkomingen in het klimaatbeleid te betalen?
Kunt u bevestigen dat uw juridische analyses inderdaad concluderen dat het niet halen van de klimaatdoelen van 2030 tot schade zullen leiden? Ben u bereid de bedoelde juridische analyses te delen? Zo nee, waarom niet?
Mag het Klimaatfonds wettelijk worden ingezet voor het betalen van dwangsommen? Zo ja, waar baseert u dat op?
Op welke manier denkt u de klimaatdoelen te halen als middelen uit het Klimaatfonds naar juridische boetes en dwangsommen gaan in plaats van naar klimaatmaatregelen? Op welke manier gaat u de gebruikte middelen uit het Klimaatfonds compenseren?
Hoe verhouden de waarschuwingen van ambtenaren voor de gevolgen van niet-nakoming van de klimaatverplichtingen en het voornemen om dwangsommen uit het Klimaatfonds te betalen zich tot de publieke stellingname, waaronder in juridische zaken, van de regering dat het behalen van de klimaatdoelen voor 2030 een «streefdoel» is en niet als een juridisch afdwingbare verplichting?
Kan op basis van de waarschuwingen van ambtenaren worden geconcludeerd dat de Nederlandse regering er vanuit gaat dat de klimaatdoelen van 2030 niet zullen worden gehaald?
Bent u het eens met de stelling dat het geld uit het Klimaatfonds vele malen beter geïnvesteerd kan worden om het structureel behalen van de klimaatdoelen zeker te stellen en verdere rechtszaken, met mogelijk hoge dwangsommen, te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe?
Wanneer kan de Kamer de door u toegezegde analyse van de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof verwachten, waaruit mogelijk extra klimaatverplichtingen voor Nederland volgen?
Het bericht 'Vacatures voor renovatie Binnenhof duiden op schijnzelfstandigheid' |
|
Jimmy Dijk , Bart van Kent |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten van de Aannemersfederatie, FNV & CNV dat er sprake is van schijnzelfstandigheid bij de renovatie van het Binnenhof?1
Hoe is het mogelijk dat schijnzelfstandigheid zich voordoet op een bouwplaats van het Rijksvastgoedbedrijf terwijl het Rijk tegelijkertijd zich inzet om schijnzelfstandigheid te beperken?
Kunt u inzage geven in hoe de aanbesteding is verlopen met de verschillende bedrijven waarbij mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid?
Bij hoeveel werknemers is er sprake van schijnzelfstandigheid op het Binnenhof, mocht u geen concrete getallen hebben, dan graag een schatting?
Hoelang is er al sprake van schijnzelfstandigheid? Is dit al vanaf het begin van de renovatie in 2021 of is dit op een later moment pas geïnitieerd?
Welke maatregelen gaat u nemen om de schijnzelfstandigheid op het Binnenhof tegen te gaan zoals is afgesproken binnen de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA)? Hoe gaat specifiek de handhaving worden verbeterd?
Bent u bekend met het signaal van zowel werkgevers- als werknemersorganisaties dat intermediairs op grote schaal schijnzelfstandigen bemiddelen in de bouw ondanks de aangekondigde en lopende wetgeving? Zo ja, wat gaat u hier op korte termijn aan doen? Zo nee, bent u bereid tot een rondetafelgesprek met deze organisaties?
Bent u zich bewust van waar soortgelijke situaties zich nog meer afspelen waar het Rijk onderdeel van uitmaakt? Zo ja, welke plekken zijn dat? Zo nee, bent u van plan hier onderzoek naar te doen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werknemers waarover het gaat zo snel mogelijk een vast contract krijgen aangeboden?
Is hier mogelijk sprake van een fiscaal delict doordat er sprake is van een belastingschuld van de werkgever? Zo ja, is de FIOD hiervan op de hoogte en wordt er een onderzoek gestart? Zo nee, waarom niet?
Hoe verantwoordt u dat er bij aanbestedingen geen eisen worden gesteld ten aanzien van onderaannemers, zodat preventief al gehandhaafd kan worden op schijnzelfstandigheid?
De Arbeidsinspectie geeft aan dat de kans op een ongeval hoger is voor werknemers in de flexibele schil, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt beperkt? Hoe wordt daarbij ook de toezicht verbeterd zodat ook de kleinere ongevallen, waar geen medische hulp bij nodig is, inzichtelijk worden gemaakt?2
Deelt u de mening dat een Bouwplaats-ID een goede oplossing is om meer toezicht te krijgen in de werkzaamheden op de bouwplaats, zeker ook preventief met betrekking tot schijnzelfstandigheid. Zo ja, wanneer bent u bereid dit in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsreactie op het adviesrapport STOER en de uitvoering van het amendement-Welzijn (fatale beslistermijnen bij omgevingsvergunningen) |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het eindrapport van de adviesgroep STOER «Woningbouw: sneller, meer, goedkoper» en van uw eigen kabinetsreactie van 10 oktober 2025 waarin u namens het kabinet stelt dat «besluitvorming binnen wettelijke termijnen» en «versnelling van bezwaar- en beroepsprocedures» noodzakelijk zijn om de woningbouwopgave te halen?
Erkent u dat de adviesgroep STOER expliciet adviseert om de zogenoemde lex silencio positivo (van rechtswege verleende vergunning) te introduceren bij woningbouwprojecten, als effectief middel om bestuurlijke traagheid te voorkomen en voorspelbaarheid te vergroten?
Zo ja, deelt u dan de conclusie dat dit advies inhoudelijk verder gaat dan het amendement-Welzijn (Kamerstuk 36 512, nr. 98), dat alleen voorziet in een fatale beslistermijn bij omgevingsvergunningen?
Waarom kondigt u, zonder invoeringstoets, een novelle aan om het amendement-Welzijn terug te draaien, terwijl zowel de adviesgroep STOER als het kabinet zelf vaststellen dat te late besluitvorming door overheden een van de grootste oorzaken is van vertraging in woningbouwprojecten?
Bent u ervan op de hoogte dat deze vertragingen ontwikkelaars en woningcorporaties ieder jaar weer luttele miljarden kost, geld dat daardoor dus niet aan meer nieuwe woningen uitgegeven kan worden?
Wat vindt u ervan dat overheden hier de oorzaak van zijn en bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen om deze vertragingen te stoppen?
Kunt u aangeven op welke feitelijke of juridische gronden u meent dat uitvoering van het amendement-Welzijn risico’s zou opleveren voor kwaliteit of zorgvuldigheid, en waarom deze risico’s zwaarder wegen dan het maatschappelijke belang van het versnellen van de bouw van 100.000 woningen per jaar in de wetenschap dat we in een diepe wooncrisis zitten die zeer ontwrichtend is en tot woonstress leidt bij honderdduizenden woningzoekers?
Bent u het ermee eens dat uw eigen passage in de kabinetsreactie – «Besluitvorming binnen de wettelijke termijn is noodzakelijk om vertraging te voorkomen en voorspelbaarheid te vergroten» – in feite een beleidsmatige erkenning vormt van de noodzaak van fatale termijnen, en dat het niet uitvoeren van het amendement hiermee in strijd is?
Deelt u de conclusie van de adviesgroep STOER dat door cumulatie van regelgeving en langdurige vergunningprocedures de voorbereidingstijd van woningbouwprojecten gemiddeld zeven jaar bedraagt, en dat een halvering daarvan tot drieënhalf jaar haalbaar is bij toepassing van het voorgestelde maatregelenpakket, inclusief harde termijnen? Zo ja, waarom laat u dan een van de meest directe maatregelen om die versnelling te bereiken (fatale beslistermijnen) buiten beschouwing?
Kunt u uiteenzetten hoe u het kabinetsvoornemen om «besluitvorming binnen wettelijke termijnen» te waarborgen denkt te realiseren zonder een juridische stok achter de deur zoals de fatale beslistermijn?
Erkent u dat de lex silencio positivo, zoals door STOER voorgesteld, juridisch verenigbaar is met de Omgevingswet en Europese regelgeving, mits adequate waarborgen voor veiligheid en gezondheid blijven gelden? Zo ja, kunt u toelichten waarom u desondanks kiest voor een novelle in plaats van voor uitvoering?
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van STOER en de kabinetsreactie, alsnog uitvoering te geven aan het amendement-Welzijn, eventueel in de vorm van een pilotregeling of gefaseerde invoering, zodat de effecten in de praktijk kunnen worden gemonitord?
Bent u bereid het door de Tweede Kamer aangenomen amendement-Welzijn, in het licht van zowel het rapport STOER als de kabinetsreactie van 10 oktober 2025, intact te laten en de invoering daarvan te ondersteunen?
Bent u bereid om vóór de plenaire behandeling van de Wet versterking regie op de volkshuisvesting in de Eerste Kamer een invoeringstoets te laten uitvoeren naar de praktische en juridische werking van de fatale beslistermijn, inclusief de verwachte effecten op bouwsnelheid, voorspelbaarheid en uitvoeringscapaciteit bij gemeenten?
Bent u op de hoogte van pilots in diverse gemeenten in het land waar zelfs gewerkt wordt aan een vergunning in één dag?
Wilt u hierop reflecteren in het licht van het amendement van lid Welzijn die stelt dat binnen de wettelijke termijn van 8 weken met mogelijkheid van verlenging binnen de wet van 6 weken en vindt u dit dan ook meer dan voldoende tijd om de omgevingsvergunning binnen de gestelde termijn af te ronden?
Wat doet u om ervoor te zorgen dat het vooroverleg tussen gemeenten en ontwikkelaars verbetert, zodat er geen «garbage in, garbage out» situatie optreedt omdat problemen die niet in het vooroverleg worden opgelost onnodig overgetankt worden naar de aanvraag omgevingsvergunning, die daardoor niet binnen de gestelde wettelijke termijn afgewikkeld wordt?
Hoe kijkt u in algemene zin naar deze inefficiënte werkwijze rond het vooroverleg en de omgevingsvergunning?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er sprake is van meer kansrijke omgevingsvergunningsaanvragen, zodat gemeenten hun schaarse capaciteit niet op kansloze aanvragen hoeven in te zetten?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht ‘Nieuwe socialemediaregels uitdaging voor partijen in campagnetijd’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe socialemediaregels uitdaging voor partijen in campagnetijd»?1
Ja.
Wanneer verwacht u dat de nationale uitvoeringswet van de Europese Transparantieverordening in werking kan treden?
Ik verwacht de uitvoeringswet voor het einde van dit jaar bij uw Kamer in te dienen voor behandeling. Op 26 september jl. heb ik uw Kamer bij brief geïnformeerd over de uitvoering van de Europese verordening over transparantie en gerichte politieke reclame (hierna: de verordening).2 De verordening is vanaf 10 oktober 2025 rechtstreeks van toepassing in de EU-lidstaten. Het kabinet werkt sinds 2024 aan een uitvoeringswet, waarin het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat), de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) en de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) worden belast met de uitvoering van de taken uit de verordening. De uitvoeringswet is in het voorjaar voor een uitvoeringstoets gedeeld met de betrokken instanties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is op 8 september jl. uitgebracht. Momenteel werk ik aan het nader rapport, waarna het wetsvoorstel bij uw Kamer wordt ingediend. Uw Kamer gaat vervolgens over de snelheid waarmee deze wordt behandeld.
Vooruitlopend op de uitvoeringswet heb ik samen met het Commissariaat, de AP en de ACM gewerkt aan een aanwijzingsbesluit. Dit besluit is ook op 26 september jl. aan uw Kamer gestuurd.3 Daarin wordt het Commissariaat aangewezen als bevoegde autoriteit en krijgen de andere betrokken instanties enkele noodzakelijke taken toebedeeld. Zo wordt duidelijk welke instanties de verordening in Nederland gaan uitvoeren. Hierdoor kan het Commissariaat vooruitlopend op de inwerkingtreding van de uitvoeringswet al werken aan normuitleg, uitvoeringsbeleid en voorlichting geven aan marktpartijen die politieke reclame aanbieden en uitgeven. In het aanwijzingsbesluit worden de toezichts- en sanctietaken die volgen uit de verordening nog niet belegd bij de betrokken instanties. Ik acht hiertoe een formele wet noodzakelijk, omdat in de verordening zelf niet is opgenomen welke organisaties in Nederland belast worden met het toezicht op de naleving van de verschillende onderdelen van de verordening. Uitzondering hierop is de AP, die in de verordening rechtstreeks wordt belast met het toezicht op de naleving van de artikelen 18 en 19 en hiertoe ook sanctietaken krijgt. Zodra de uitvoeringswet in werking is getreden, zullen de handhavende bevoegdheden voor de overige onderdelen ook zijn belegd.
Hoe zal er gecontroleerd worden of sociale mediaplatforms, zoals X, voldoen aan de Europese regels omtrent politieke advertenties?
Het toezicht op in hoeverre een platform zich aan de in de verordening gestelde regels voor politieke reclame houdt, ligt in beginsel bij de toezichthouder van het land waar het platform zijn Europese hoofdkantoor heeft. Aangezien veel grote socialemediaplatformen, zoals X, hun hoofdkantoor in Ierland hebben, ligt toezicht en handhaving bij de Ierse toezichthouders. Als daar aanleiding toe is, zullen de Nederlandse toezichthouders de Ierse collega's op de hoogte stellen van signalen of klachten.
Aangezien de Europese Transparantieverordening politieke advertenties beperkt maar niet volledig verbiedt, hoe wordt in deze verordening omgegaan met situaties waarin sociale mediaplatforms bepaalde politieke partijen wel toestaan om te adverteren, terwijl andere partijen worden geweigerd?
Het zou onwenselijk zijn als zich de situatie voordoet dat socialemediaplatformen bepaalde politieke partijen wel toestaan om te adverteren, terwijl andere partijen worden geweigerd. Dat deze situatie zich gaat voordoen, is in dit stadium echter geen gegeven. Wanneer platformen bepaalde politieke partijen of andere adverteerders ongelijk zouden behandelen, dan is het, gezien de vestiging van de meeste platformen in Ierland, aan de Ierse toezichthouder of de Europese Commissie om te beoordelen of hier sprake is van een overtreding van Europese regelgeving en om in dat geval op gepaste wijze te handhaven.
Acht u het wenselijk om additionele maatregelen te nemen om ongelijke behandeling tussen politieke partijen door sociale mediaplatforms te voorkomen?
Deze regelgeving is voor alle lidstaten en ketenpartners in de EU nieuw. De precieze toepassing van de verordening moet gaandeweg vorm krijgen in de praktijk. Door de uitwisseling van informatie en vragen wordt de uitvoering van de verordening verder verduidelijkt en beter uitvoerbaar. Zo gaat in de komende periode blijken wat er mogelijk is binnen de huidige wet- en regelgeving. Na de door de Europese Commissie geplande evaluatie van de verordening kan bezien worden of additionele maatregelen wenselijk zijn.4
In hoeverre vallen berichten van influencers die gesponsord zijn door politiek partijen onder dezelfde transparantieverplichtingen en beperkingen als reguliere online politieke advertenties?
Influencers die boodschappen overbrengen waarvoor door een politieke partij een betaling in geld of natura wordt verricht, vallen onder de werkingssfeer van de verordening. Zij zijn dan zogeheten «uitgevers van politieke reclame» die de verplichtingen moeten nakomen die op hen van toepassing zijn. In de door de Europese Commissie vastgestelde richtsnoeren bij de verordening wordt dit helder weergegeven.5 Dit betekent dat influencers bij de plaatsing van zulke content de politieke reclame als zodanig moeten labelen en een transparantieverklaring beschikbaar moeten stellen.
Hoe zal gecontroleerd worden of deze influencerberichten zich aan de regelgeving houden?
Het is per 10 oktober 2025 mogelijk om bij het Commissariaat voor de Media een melding te doen over mogelijke overtreding van de verordening. Voor het gevolg geven aan handhavende bevoegdheden is de uitvoeringswet echter vereist. Wanneer deze in werking is getreden, kan het Commissariaat, bij het houden van risicogestuurd toezicht, bepaalde influencers nauwlettender volgen en, indien nodig, gepaste maatregelen treffen. Tot die tijd zal het Commissariaat inzetten op preventieve maatregelen zoals voorlichting, bewustmaking en normuitleg.
Welke sancties acht u passend tegen platformen die de Transparantieverordening overtreden?
Het is van belang dat sancties voldoende afschrikwekkend zijn, maar ook rekening houden met aspecten als ernst, impact en recidive. De verordening biedt daarvoor ruime mogelijkheden.6 Het is echter aan de toezichthouders om te bepalen wat gepaste sancties zijn bij overtredingen van de verordening. Bij overtredingen door de grote platformen zullen dit veelal de Ierse toezichthouders zijn.
Acht u het wenselijk om additionele regelgeving in te stellen om niet alleen sociale mediaplatformen maar ook politieke partijen te kunnen sanctioneren als ze zich niet houden aan de regels in de transparantieverordening?
Zie het antwoord op vraag 5.
De aangekondigde reductie van 500 regels in het actieprogramma regeldruk. |
|
Bram Kouwenhoven (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven welke concrete regels op dit moment in de eerste tranche van het regeldrukprogramma zijn opgenomen, inclusief de stand van zaken per dossier en de verwachte termijn van besluitvorming?
Voor de onderwerpen van de eerste tranche van het verwijs ik naar de brief over het Actieprogramma Minder Druk Met Regels van 9 december 20241. In de brief aan de Kamer van 5 september 20252 heb ik de resultaten met stand van zaken met betrekking tot deze dossiers opgenomen. Hieronder is kort deze stand van zaken van de dossiers opgenomen.
Voorlichting en tools:
– Verbeterde handreiking
– Hulpmiddelen om het verzamelen van data over woon-werk verkeer te vergemakkelijken.
Voorstellen uitwerken voor een uitzondering voor het mkb.
Tussentijdse evaluatie van het Besluit WPM waarin o.a. wordt besloten over het aanpassen van het besluit om de regeldruk te verminderen, rekening houdend met de CO2-reductieopgave
Het in kaart brengen en verhelpen van de belemmeringen om te komen tot een erkende branche-RI&E.
Inrichten van de juiste ondersteuning aan brancheorganisaties voor het opstellen van erkende branche RI&Es.
Inrichten van de juiste ondersteuning aan brancheorganisaties voor het opstellen van erkende branche RI&Es.
Verder in tweede tranche met:
– Voorstel voor herziening van het arbeidsongeschiktheids-stelsel naar aanleiding van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS)1.
– Wetsvoorstel uitwerken waarmee eerder duidelijk wordt tot wanneer de eigen functie van de zieke werknemer beschikbaar moet blijven.
– Wetsvoorstel uitwerken om het medisch advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid leidend te maken bij de toets van UWV (RIV-toets).
– Voorlichting AP over de AVG meer toegespitst op het mkb
– Gesprek kabinet en AP over sectoroplossingen en gedragscodes
– Omnibusvoorstel IV van de Europese Commissie
– AP publiceert lijst van verwerkingen waarvoor geen DPIA nodig is
Voor meer informatie over het adviesrapport van OCTAS, zie link
Aanvullend daarop is voor het Besluit Werkgebonden personenmobiliteit (WPM) besloten dat organisaties met minder dan 250 medewerkers niet meer hoeven te rapporteren over de zakelijke en woon-werkreizen van hun werknemers.
Hoe definieert u precies een «regel» in de doelstelling om 500 regels te schrappen of te vereenvoudigen? Wordt hierbij gerekend in wetsartikelen, uitvoeringsregelingen of administratieve verplichtingen?
In de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken worden de meest belastende verplichtingen per sector uitgelicht; dit komt in totaal neer op circa dertig verplichtingen. Voorbeelden van verplichtingen zijn regels en procedures bij ontslag van werknemers, vakbekwaamheidseisen, en de keuring van installaties en arbeidsmiddelen. Voor deze verplichtingen geldt dat zij bestaan uit afzonderlijke regels. Die regels kunnen onderdeel zijn van een wet, een algemene maatregel van bestuur, een regeling of beleid (zoals het beleid van uitvoeringsorganisaties en toezichthouders). Iedere regel die bijdraagt aan een verplichting telt mee in de doelstelling om 500 regels aan te pakken.
Hoeveel van de beoogde 500 regels betreffen nationale regelgeving en hoeveel vloeien voort uit EU-verplichtingen of internationale afspraken?
Op dit moment maakt het kabinet een lijst met de beoogde 500 regels die voor het einde van het jaar met de Kamer zal worden gedeeld3. Op dit moment is nog niet aan te geven welk deel daarvan voortkomt uit nationale regels en welk deel daarvan voortvloeit uit EU-verplichtingen of internationale afspraken.
Hoe berekent u de daadwerkelijke regeldrukreductie (in uren en in euro’s) per aangepaste of afgeschaafde regel?
De daadwerkelijke regeldrukreductie zal volgens het standaardkostenmodel (SKM) worden berekend. Dit kostenmodel is opgenomen in het Handboek Meting Regeldrukkosten4. Deze methode is ook gehanteerd bij het kwantificeren van regeldruk in de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken. Deze meetmethodiek is uniform van opzet en is daarom toepasbaar binnen de gehele overheid. Het SKM stelt de ondernemer centraal. Het gaat na welke stappen/handelingen men moet maken om de verplichtingen na te kunnen leven (q) en hoeveel tijd en welke uitgaven hiermee gepaard gaan (p). Vervolgens worden de regeldrukkosten berekend (pxq).
Kunt u per dossier aangeven of het gaat om een inhoudelijke lastenverlichting (regels verdwijnen of worden eenvoudiger) of om een procesmatige wijziging (andere afstemming, uitstel, vereenvoudigde rapportage)?
Op dit moment vindt de inventarisatie van de 500 regels plaats. Per regel wordt gekeken naar de aanpak om tot regeldrukreductie te komen. In de Kamerbrief van 5 september5 noem ik daarvoor een aantal (combinaties van) mogelijkheden, zoals:
Daarnaast zal in de toelichting bij de teller op de website www.regeldrukmonitor.nl worden aangeven welke aanpassingen worden uitgevoerd.
In hoeverre worden lopende wetswijzigingen of eerder aangekondigde maatregelen meegeteld in de 500-regeldoelstelling? Kunt u een overzicht geven welk deel van de 500 al voor deze kabinetsperiode in voorbereiding was?
Op dit moment wordt de lijst van 500 regels samengesteld en is deze informatie nog niet beschikbaar. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat regels die per 1 januari 2025 – de start van het Actieprogramma Minder Druk Met Regels – zijn aangepakt, worden meegenomen in het overzicht van behaalde resultaten.
Hoe verhoudt de doelstelling van 500 regels zich tot de aangenomen motie-Kisteman (Kamerstuk 36 450, nr. 37) die vraagt om een 20% reductie van regeldrukkosten in negen sectoren? Worden regels dubbel geteld of zijn dit twee afzonderlijke trajecten?
Bij het realiseren van de 20% reductiedoelstelling voor eind 2026 ligt de focus nu op de 500 regelaanpak die voor de zomer van komend jaar tot resultaat moet leiden. Het doel van kwantificeren blijft uiteraard om te komen tot merkbare regeldrukvermindering.
Kunt u aangeven hoeveel van de al aangepakte regels leiden tot daadwerkelijke lastenverlichting die merkbaar is voor ondernemers of burgers en op welke wijze dit wordt gemeten?
De verplichtingen waaraan de 500 regels ten grondslag liggen, komen grotendeels uit de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken waarvoor ondernemers input hebben geleverd. Ondernemers en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven worden betrokken bij de aanpak. Zo worden de regels aangepakt die daadwerkelijk bijdragen aan regeldrukvermindering voor ondernemers. Een deel van de regels geldt echter ook voor (maatschappelijke) organisaties en overheden, die daardoor ook baat hebben bij de ingezette regeldrukvermindering. Op de regeldrukmonitor [www.regeldrukmonitor.nl] staat een overzicht van de reeds aangepakte regels voor ondernemers. Een voorbeeld van een merkbare aanpassing voor ondernemers is het besluit dat ondernemers met minder dan 250 medewerkers niet meer hoeven te rapporteren over de zakelijke en woon-werkreizen van hun werknemers.
Bent u bereid de Kamer per kwartaal een overzicht te sturen van de voortgang, inclusief het aantal daadwerkelijk aangepaste of afgeschaafde regels, de geschatte lastenverlichting per regel en de verdeling per departement?
De voortgang van de 500-regelaanpak is «real time» zichtbaar op de website www.regeldrukmonitor.nl. Naast de grafische weergave van de voortgang van de aanpak van de 500 regels wordt aangegeven wat de aanpassing betreft en van welke departement de regel afkomstig is. Na de update zal een indicatie van de verminderende regeldrukkosten worden meegegeven.
Kunt u per voorgenomen regel een haalbaarheidsinschatting geven wanneer de maatregel daadwerkelijk kan worden doorgevoerd en welke daarvan een wetswijziging vergen en welke via lagere regelgeving kunnen worden gerealiseerd?
Dit is nu nog prematuur, omdat het overzicht momenteel wordt opgesteld. In het overzicht op de website www.regeldrukmonitor.nl wordt aangegeven wat de maatregel voor regeldrukreductie is. Op een later moment kan deze informatie worden aangevuld met een tijdsindicatie waarop de maatregel van kracht wordt.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en de beantwoording uiterlijk drie dagen voor de verkiezingen naar de Kamer te sturen?
Zie bovenstaande beantwoording.
Wat is uw reactie op de passage op pagina 98 van het boek Mij krijgen ze niet klein van voormalig Minister Marjolein Faber, waarin zij in detail een gesprek beschrijft dat tijdens de ministerraad zou hebben plaatsgevonden?1
De beraadslagingen van de ministerraad zijn geheim. Dat is belangrijk. Schending van een geheimhoudingsplicht, ook wanneer dit wordt gedaan door een oud-bewindspersoon, is een misdrijf. Bij een vermoeden van een strafbaar feit kan aangifte worden gedaan. Het boek bevat persoonlijke belevingen en herinneringen. Het bevat geen citaten uit de notulen van de ministerraad of conclusies van onderraden. Ik heb ook niet vastgesteld dat daaruit direct is geput. Daarbij bevat het boek informatie over standpunten over het concept-regeerprogramma van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die eerder openbaar werd toen vorig jaar bij de Algemene Politieke Beschouwingen de adviezen over het regeerprogramma op dit onderdeel openbaar werden. Desgevraagd heeft ook de Landsadvocaat geconcludeerd dat weliswaar de suggestie wordt gewekt dat de beschreven onderwerpen zijn besproken in de (onder)ministerraad, maar dat geen bevestiging is in de vertrouwelijk ter beschikbaar gestelde stukken dat deze passages als zodanig in de (onder)ministerraad zijn besproken. Volledigheidshalve stuur ik het advies mee bij de beantwoording van deze vragen. Dat bij elkaar maakt dat ik nu niet kom tot een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het kabinet doet dan ook geen aangifte.
Deelt u de mening dat het schenden van de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in artikel 26 van het Reglement van orde voor de ministerraad niet ongestraft dient te blijven?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke sancties heeft u tot uw beschikking?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid aangifte te doen voor het schenden van de geheimhoudingsplicht op basis van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten waarom er in eerdere gevallen van lekken uit de ministerraad, zoals in de casus Bomhoff en Van Thijn, geen vervolging heeft plaatsgevonden? Klopt het dat het bij deze overweging van belang is of de gelekte informatie in de notulen is opgenomen?
Het antwoord op deze vraag vergt inzicht in afwegingen die in een ver verleden hebben plaatsgevonden. Met de door de vragensteller gevraagde spoed bij deze beantwoording is dit niet mogelijk dit inzicht te verkrijgen. Dit inzicht zou overigens geen gevolgen hebben voor de uitkomst van mijn afweging. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen danwel ontkennen dat de gelekte informatie is opgenomen in de notulen van de betreffende vergadering?
Zie het antwoord op vraag 1.
Als het antwoord op de voorgaande vraag negatief is, bent u dan van mening dat dit het belang van geheimhouding en handhaving daarvan juist onderschrijft?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 1 oktober 17:00 uur?
Hiervoor heb ik mijn best gedaan.
Onveilige plekken voor vrouwen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Rijkaart , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van Pointer en het Algemeen Dagblad waaruit blijkt dat meldingen en aangiftes van vrouwen over onveilige plekken vaak zonder opvolging blijven?1
Wat is uw verklaring voor het feit dat slechts een minderheid van de meldingen en aangiftes leidt tot actie door politie of gemeente?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat meldingen en aangiftes van vrouwen structureel serieuzer en sneller worden opgepakt?
Hoe komt het dat vrouwen bij de gemeente nog minder vaak een terugkoppeling ontvangen dan bij de politie?
Bent u bereid samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten na te gaan hoe door alle gemeenten dit verbeterd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het argument dat maatregelen om plekken veiliger te maken «te duur» zijn, niet opweegt tegen het feit dat vrouwen zich onveilig voelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat is het tekort nu en het verwachte tekort aan capaciteit bij de politie om meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag dan wel zedendelicten tijdig en goed te behandelen? Welke acties worden hiertoe genomen?
Zijn of worden er extra middelen vrij gemaakt om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak van onveilige plekken die vrouwen zelf hebben aangegeven? Zo ja hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen acht u passend om onveilige plekken veiliger te maken?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten met vrouwen en buurtbewoners betrokken worden bij maatregelen om onveilige plekkenveiliger te maken?
Bent u bereid jaarlijks te rapporteren over hoe er met deze meldingen wordt omgegaan, hoe daar opvolging aan is gegeven en welke effecten dat op de veiligheidsbeleving van vrouwen heeft?
Beleid rond inclusiviteit op hogescholen |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Moes |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat onderwijsinstellingen uit zichzelf traditionele en cultureel diep verankerde religieuze feestdagen hernoemen of schrappen in het kader van inclusiviteit?
Bent u het eens dat dit de noodzaak tot het ontwikkelen naar een inclusieve samenleving ondergraaft omdat het burgers niet meer stimuleert om via dialoog en samenwerking elkaar religieuzes tradities te leren kennen?
Kunt u, naar aanleiding van het nieuws van het schrappen van de benamingen van christelijke feestdagen door de HU, uiteenzetten welke rol u voor uzelf ziet als stelselverantwoordelijke en welke rol bij de instellingen zelf ligt als het gaat om beleid rondom inclusiviteit?
Op welke manier zet u zich in zodat elke student zich veilig voelt binnen het hoger onderwijs, ongeacht bijvoorbeeld geslacht, afkomst, geaardheid, beperking of levensovertuiging?
Erkent u dat inclusiviteitsbeleid een intrinsieke spanning in zich heeft en beleid dat door de ene student verwelkomt, door een andere student als «exclusief» kan worden ervaren?
Bent u het eens dat de invulling van inclusiviteitsbeleid van onderwijsinstellingen al snel raakt aan de vrijheid van onderwijs, juist vanwege de identiteitscomponent en bent u het eens dat onderwijsinstellingen, binnen wet- en regelgeving, een zeer grote mate van vrijheid hebben hoe ze dit beleid invullen?
In hoeverre kunnen instellingen in het (hoger) onderwijs via bijvoorbeeld een cao gebonden worden aan bepaald inclusiviteitsbeleid? Kunnen ze bijvoorbeeld worden verplicht tot het inwisselbaar maken van feestdagen, het opstellen van een bepaalde jaarkalender of het aanpassen van de naam van een feestdag?
Kunt u garanderen dat dit hoort bij de autonomie die een individuele onderwijsinstelling heeft? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met onderwijsinstellingen in gesprek te gaan over hoe zij inclusiviteit vormgeven en daarbij expliciet aandacht te vragen voor het behoud van ruimte voor religieuze en culturele tradities, waaronder christelijke feestdagen?
Communicatie en inrichting van compensatieregelingen in de pensioentransitie |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) «Informeer deelnemers tijdig en concreet over compensatie»1 (september 2025) en het artikel in Pensioen Pro van 24 september 2025 getiteld «AFM toont zich bezorgd over compensatiecommunicatie»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat pensioenfondsen uiterlijk één maand voor invaren aan deelnemers een prognose-transitieoverzicht moeten sturen, met daarin ook informatie over compensatie, terwijl de AFM aangeeft dat pensioenfondsen hun deelnemers eigenlijk al (veel) eerder moeten informeren over de gevolgen van (arbeids-)keuzes op eventuele compensatie?
Pensioenfondsen moeten deelnemers op persoonlijke wijze informeren over de compensatie, ongeacht of zij daarvoor in aanmerking komen. Deze informatie met persoonlijke (pensioen)bedragen staat in het prognose-transitieoverzicht. Dit overzicht moet uiterlijk één maand voor het transitiemoment worden verstrekt. Dit wettelijke voorschrift is in samenspraak met de AFM tot stand gekomen.3
Compensatie is bedoeld voor actieve deelnemers die een toekomstig nadeel ondervinden van de overstap met de pensioenregeling op een andere premiesystematiek. Om deelnemers goed mee te nemen in deze transitie streven pensioenfondsen er naar om al in een vroeg stadium, eerder dan een maand voor de transitiedatum, informatie te verstrekken over compensatie. Maar persoonlijke informatie over de hoogte van de compensatie is dan (vaak) nog niet beschikbaar. Om teleurstellingen te voorkomen, en omdat deelnemers hun keuzes vaak niet binnen een maand kunnen aanpassen, geeft AFM aan dat het verstandig is als fondsen en werkgevers de werknemers er al eerder op wijzen hoe de regeling werkt en wie ervoor in aanmerking komen.
Deelt u de zorg van de AFM dat deelnemers hierdoor het risico lopen om tienduizenden euro’s mis te lopen, bijvoorbeeld de genoemde bedragen tot bijna € 20.000 bij deelnemers van 42–45 jaar?
Met de AFM deelt het kabinet het uitgangspunt dat het belangrijk is dat deelnemers goed meegenomen worden in de transitie van hun pensioenfonds. Om dat te bereiken verstrekt de pensioenuitvoerder duidelijke, correcte en evenwichtige informatie over de gevolgen die de transitie heeft voor betreffende deelnemer; dat is dus van groot belang. Die informatie moet ook tijdig verstrekt worden en ertoe aanzetten dat de deelnemer relevante actie onderneemt, bijvoorbeeld bij de overweging over te stappen op ander werk.4
Wat vindt u ervan dat sommige pensioenfondsen aangeven dat ze deelnemers niet willen wijzen op een bedrag dat ze mislopen omdat zij een bepaalde keuze hebben gemaakt, terwijl de AFM juist stelt dat pensioenfondsen als onderdeel van de keuzebegeleiding wél moeten wijzen op de gevolgen van (arbeids-)keuzes voor compensatie?
Zoals aangegeven bij vraag 3 is het belangrijk dat deelnemers goed meegenomen worden in de transitie van hun pensioenfonds. In haar rapport geeft AFM aan dat pensioenfondsen (in samenwerking met de werkgever) dit kunnen doen bijvoorbeeld door al eerder dan een maand voor de transitie een extra brief te sturen aan de relevante doelgroep of door extra aandacht te besteden aan compensatie op de website, in webinars of in nieuwsbrieven. Het is dus niet zo dat het prognose-transitieoverzicht uiterlijk een maand voor de transitiedatum de enige informatie over de transitie is die deelnemers ontvangen. Ook het reguliere jaarlijkse voorgeschreven Uniform Pensioenoverzicht (UPO) bevat de waarschuwing dat een eventuele uitdiensttreding gevolgen kan hebben (voor compensatie en daarmee) voor hun pensioenopbouw. Omdat exacte transitie-effecten nog niet bekend zijn, worden in het UPO geen concrete bedragen genoemd. Deelnemers worden in het UPO ook doorverwezen naar het deel van de website dat gaat over compensatie.
Mijn beeld is dat pensioenuitvoerders zich op een adequate wijze inspannen om hun deelnemers goed mee te nemen in de pensioentransitie. Tegelijk is duidelijk dat hier een rol en verantwoordelijkheid ligt bij pensioenfondsen en werkgevers om werknemers goed te informeren over arbeidsvoorwaarden, waaronder pensioen. Dat is niet nieuw, maar het is belangrijk om aan te geven dat hier een rol is. Ook de werknemer heeft een rol zichzelf goed te informeren.
Hoe beoordeelt u de verschillen tussen pensioenfondsen in de vormgeving van compensatie (zoals leeftijdsgrenzen, berekeningswijze, behandeling van vrijwillige voortzetting na uitdiensttreding of onbetaald (zorg)verlof) danwel de verschillen die volgens de AFM kunnen ontstaan door verschillen in de datum waarop de status van de deelnemer wordt vastgesteld (bijvoorbeeld 31 december of 1 januari) en acht u dit een risico voor gelijke behandeling van deelnemers?
Het staat de bij de pensioenregeling betrokken werkgevers en OR (of de sociale partners) vrij een passende compensatieregeling af te spreken, of om dat niet te doen, zolang de evenwichtigheid gewaarborgd kan worden over het geheel aan afspraken over de nieuwe pensioenregeling en de transitie.5 Omdat er verschillen zijn tussen pensioenfondsen in de vormgeving van compensatieregelingen, is het verstandig dat werknemers met vragen contact opnemen met de werkgever of met het pensioenfonds als er iets gaat veranderen, privé of met werk. Onder het kopje «Compensatie voor andere opbouw van uw pensioen» staat dit ook aangegeven op www.pensioenduidelijkheid.nl.
Bent u bereid minimale wettelijke eisen of richtlijnen vast te leggen voor communicatie over compensatieregelingen, waaronder een passende minimale termijn voor die communicatie?
In het licht van bovenstaande is er geen concrete aanleiding om de voorschriften aan te passen die zien op de informatieverstrekking over (de werking van) compensatieregelingen.
Kunt u toezeggen dat u deze vragen éen voor één en binnen drie weken zult beantwoorden?
De beantwoording is zo snel als mogelijk opgesteld en naar uw Kamer verzonden.
TikTok-algoritmes en extremisme |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Foort van Oosten (VVD), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «TikTok bezorgt extreemrechtse livestreamers extra publiek om winst te vergroten»?1
Wat is uw reactie op het artikel?
Vindt u het acceptabel dat TikTok, volgens berichtgeving in de NRC, met haar aanbevelingsalgoritmes rechts-extremistische content bevoordeelt?
Vindt u dat elk groot online platform, waaronder TikTok, moet beschikken over een stevig nationaal moderatieteam die vanuit de eigen context content kan beoordelen? Is dit nu op orde?
Welke risico’s ziet u voor de Tweede Kamerverkiezingen van 29 oktober 2025 op het gebied van politieke beïnvloeding via ongereguleerde donaties aan online contentmakers?
Vindt u dat donaties aan online contentmakers, die een politieke boodschap uitdragen, beter gereguleerd moeten worden? Ziet u mogelijkheden om dit in de Wet op de politieke partijen (Wpp) op te nemen?
Heeft u geanalyseerd welke risico’s er bestaan op online politieke beïnvloeding voor de aanstaande Kamerverkiezingen? Zo ja, kunt u toelichten welke risico’s er zijn geconstateerd en welke maatregelen u neemt om deze te mitigeren?
Hoe beoordeelt u de radicaliserende werking van online aanbevelingsalgoritmes gebaseerd op online tracking en interactie? Ziet u een verband tussen de werking van deze algoritmes en de toenemende groei van online extremisme die zowel de AIVD2 als NCTV3 constateren?
Ziet u een verband tussen de rellen in Den Haag van 20 september 2025, waar rechts-extremistisch geweld is gepleegd, en de radicaliserende gevolgen van aanbevelingsalgoritmen op sociale media?
Deelt u de mening van de indieners dat online algoritmes die polarisatie, ophef, en haat aanwakkeren, van sociale media een broedplaats maken voor rechts-extremistisch gedachtegoed en daardoor kunnen leiden tot geweld?
Acht u het met de indieners noodzakelijk om de radicaliserende werking van aanbevelingsalgoritmes op sociale media scherper te reguleren?
Bent u van mening dat bedrijven als X, Meta en TikTok genoeg doen om radicalisering en extremisme op hun sociale media platforms aan te pakken?
Welke concrete maatregelen bepleit u in de aankomende Digital Fairness Act (DFA) van de Europese Commissie die de risico’s op radicalisering via aanbevelingsalgoritmes kan mitigeren?
Welke nationale maatregelen kunt u nemen om Nederlandse gebruikers van sociale media te beschermen tegen de radicaliserende werking van online algoritmes?
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken of via het consumentenrecht een nationaal verbod op radicaliserende aanbevelingsalgoritmes van grote online platforms gerealiseerd kan worden?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en minstens één week voor de Tweede Kamerverkiezingen van 29 oktober 2025 beantwoorden?
De beschietingen van humanitaire reddingsschepen door de Libische kustwacht en de Nederlandse/Europese verantwoordelijkheid. |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving dat de Libische kustwacht op 24 augustus 2025 in internationale wateren gedurende circa 15–20 minuten met scherp heeft geschoten op het reddingsschip Ocean Viking van SOS Méditerranée, terwijl er tientallen geredde mensen en bemanning aan boord waren, met aanzienlijke schade maar zonder fysieke gewonden?1 Zo ja, hoe duidt u dit incident?
Ik heb kennisgenomen van dit incident. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie hierover. Het kabinet veroordeelt geweld tegen hulpverleners altijd. Daarom is het van belang dat de Libische autoriteiten dit incident nader onderzoeken, de daders straffen en gepaste maatregelen nemen. Hier hebben de Nederlandse ambassade en de EU-delegatie in Tripoli bij de Libische autoriteiten op aangedrongen.
Klopt het dat kort daarna opnieuw een humanitair reddingsschip, de Sea-Watch 5, onder vuur is genomen door een Libische patrouilleboot vlak na een redding, terwijl er tientallen mensen waren gered? Wat is uw reactie hierop?
Ook dit incident is bekend bij het kabinet. Zie verder antwoord bij vraag 1.
Wat doet Nederland concreet om het internationaal humanitair recht te beschermen in Europa en langs de Europese buitengrenzen, inclusief – maar niet beperkt tot – de Middellandse Zee, waar dit soort incidenten zich voordoen?
Nederland zet zich actief in voor de bescherming van het internationaal recht en de mensenrechten langs de Europese buitengrenzen, waaronder de Middellandse Zee. Dit wordt door het Kabinet ook bij samenwerking met de landen rondom de buitengrenzen onder de aandacht gebracht.
Het kabinet hecht tevens waarde aan de bescherming van hulpverleners wereldwijd. Op 3 juni 2025 verstuurde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een adviesaanvraag aan de AIV en aan de CAVV voor een gezamenlijk advies over het bestrijden van straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners. In dit advies worden de AIV en de CAVV gevraagd welke diplomatieke, juridische, financiële en eventueel andere instrumenten Nederland kan inzetten om de straffeloosheid voor geweldpleging tegen hulpverleners te bestrijden.2
Kunt u bevestigen of er bij deze incidenten Nederlandse burgers aan boord waren (als bemanningslid, vrijwilliger of waarnemer)? Wat heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan om hun veiligheid te beschermen, en welk plan ligt er klaar om bescherming te bieden bij eventuele toekomstige situaties of om te voorkomen dat deze zich voordoen?
Het kabinet heeft geen bericht ontvangen dat Nederlandse staatsburgers aan boord van deze schepen waren tijdens deze incidenten.
Bij consulaire hulpverzoeken van Nederlanders in het buitenland bekijkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar gelang de mogelijkheden en specifieke omstandigheden hoe consulaire bijstand kan worden verleend.
Hoe beoordeelt u dit soort aanvallen juridisch in het licht van het internationaal zeerecht en de plicht tot redding op zee, mede gezien dat de Ocean Viking in internationale wateren opereerde? Welke (strafrechtelijke of diplomatieke) stappen acht u passend richting betrokken autoriteiten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over het incident. In algemene zin onderschrijft het kabinet dat het tegengaan van verlies van levens op zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven.
Dit incident is daarom zorgelijk. Om die reden, en zoals genoemd in antwoord op vraag 1, heeft de Nederlandse ambassade in Tripoli de autoriteiten opgeroepen tot een gedegen onderzoek, bestraffing van de daders en het nemen van gepaste maatregelen.
Hoe kijkt Nederland naar de financiering voor de Europese Unie (EU) en internationale erkenning van de Libische kustwacht, terwijl die herhaaldelijk heeft gefaald om conform de internationale standaard voor zeeredding te handelen, met verlies van mensenlevens en nu ook een directe aanval op hulpverleners tot gevolg?
De steun van de Europese Commissie is gericht op het versterken van de zoek- en reddingscapaciteit en capaciteit op het gebied van grensbeheer van de Libische kustwacht. Deze EU-inzet in Libië heeft tot doel verlies van levens op zee te voorkomen, irreguliere migratie naar de EU te verminderen en mensensmokkel- en handel aan te pakken. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route om migratie in goede banen te leiden. Daarbij is versterking van mensenrechtenstandaarden nadrukkelijk een onderdeel van de inzet.
Libië heeft een eigen kustwacht en is verantwoordelijk voor het uitvoeren en coördineren van reddingsoperaties in de eigen Search and Rescue (SAR) zones. Naast dat niet met zekerheid is vastgesteld dat de Libische kustwacht de beschietingen heeft gedaan, is het voor het kabinet niet met zekerheid vast te stellen in hoeverre het specifieke incident waarbij NGO-schepen zijn beschoten direct, dan wel indirect is gefaciliteerd door Europese steun. SAR-operaties vallen onder de verantwoordelijkheid van de Libische autoriteiten, die autonoom handelen. Dit gaat echter gepaard met risico’s. Dit soort incidenten laat dan ook opnieuw zien dat het essentieel is dat Europese steun gepaard gaat met adequate monitorings- en evaluatiemechanismen. Nederland pleit hier consequent voor. De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma’s en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden. Het kabinet blijft er ook op aandringen dat de EU-samenwerking met de Libische kustwacht periodiek wordt geëvalueerd.
Welke informatie heeft Nederland ontvangen via EU-kanalen (Europese Commissie/Frontex) over de toedracht van de beschietingen, en hoe beoordeelt u de reactie van de Europese Commissie dat zij eerst de reactie van de Libische autoriteiten afwacht? Acht u die houding voldoende, gelet op de ernst?
Nederland staat in voortdurend contact met de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden in zowel Tripoli als in Brussel. De incidenten zijn besproken. De woordvoerder van de Commissie veroordeelde het incident eerder en gaf aan dat er contact is opgenomen met de Libische autoriteiten om een onderzoek uit te voeren. Tevens zijn er door het Europees parlement vragen gesteld aan de Raad van de Europese Unie over het voorval.
Welke inzet pleit Nederland in de Raad (JBZ/RBZ) voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar beide incidenten (Ocean Viking en Sea-Watch 5), inclusief de keten van verantwoordelijkheid aan Libische en Europese zijde, en voor mogelijke consequenties, zoals herziening van steun, sancties of restricties op overdracht van materieel?
Nederland heeft zowel zelfstandig als in EU-verband het belang van een gedegen onderzoek benadrukt in gesprekken met de Libische autoriteiten.
Bent u bereid om – in afwachting van structurele EU-maatregelen – nationaal te bevorderen dat Nederlandse publieke middelen niet bijdragen aan steun die kan leiden tot schendingen van mensenrechten en het zeerecht door actoren in Libië en dit ook actief uit te dragen richting partnerlanden?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Hiertoe heeft het kabinet bilateraal en in EU-verband opgeroepen. Tegelijkertijd zal er naar het oordeel van het kabinet niets verbeteren als de EU zich terugtrekt uit de samenwerking met Libië. De inzet van de EU en lidstaten is er (mede) op gericht de activiteiten van de kustwacht op het gebied van mensenrechten te verbeteren. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Het is vanDeze incidenten onderstrepen belang om voortdurend te blijven monitoren. Daarnaast is het noodzakelijk om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Hoe beoordeelt u de operationele gevolgen van deze aanvallen voor de reddingscapaciteit in het centrale Middellandse Zeegebied (zoals schepen die tijdelijk in haven blijven of missies afgelasten)? Welke maatregelen kan Nederland (bilateraal of via EU/International Maritime Organization) ondersteunen om te waarborgen dat levensreddende operaties veilig kunnen doorgaan?
Zie ook antwoord op vraag 5.
De operationele gevolgen van deze aanvallen zijn op dit moment nog niet bekend. Nederland zal het SAR systeem evenals de conventies die betrekking hebben op SAR en SOLAS bij de relevante landen en instanties onder de aandacht blijven brengen.
Is Nederland bereid in EU-kader te pleiten voor duidelijke rode lijnen (bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van vuurwapens tegen civiele reddingsschepen) met concrete consequenties voor samenwerking met de Libische kustwacht wanneer die lijnen worden overschreden?
Het kabinet wil irreguliere migratie naar Nederland en Europa terugdringen. Het kabinet pleit daarom ook binnen de EU voor een stevige aanpak. De bescherming van migranten op migratieroutes loopt in dat kader als een rode draad door de inzet om uitbuiting, misbruik en mishandeling van migranten te voorkomen. Het gebruik van geweld tegen civiele reddingsschepen is onaanvaardbaar. Het kabinet zal hier ook in de toekomst aandacht voor vragen, in EU-verband en bilateraal richting de Libische autoriteiten.
Welke stappen zet Nederland, samen met partnerstaten, om de criminalisering en bestuurlijke detentie van NGO-reddingsschepen door nationale autoriteiten (zoals Italië) tegen te gaan en de vrijheid van humanitaire hulp op zee te beschermen conform internationaal recht?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Bij incidenten zoals de beschieting van de Sea-Watch 5 is het van belang dat de Libische overheid gedegen onderzoek uitvoert, de daders bestraft en gepaste maatregelen neemt. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Deze incidenten onderstrepen het belang van voortdurende monitoring, evenals de noodzaak om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Het kabinet waardeert de inzet van NGO’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd moeten we voorkomen dat de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones drenkelingen aan boord nemen, criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten juist in stand houden. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten.
Bent u bereid de Kamer te rapporteren over: (a) eventuele Nederlandse betrokkenheid (burgers/organisaties) bij de getroffen schepen; (b) uw diplomatieke contacten met de Europese Commissie, Italië en de Libische autoriteiten; (c) de stand van juridische stappen (bijvoorbeeld onderzoeken door Italiaanse autoriteiten); en (d) uw inzet voor structurele veiligheidsprotocollen voor civiele reddingsschepen in internationale wateren?
Daar waar beschikbaar en mogelijk, zal ik op verzoek van de Kamer nadere informatie over deze incidenten verstrekken.
Beschietingen door de Libische kustwacht op NGO schepen in de Middellandse Zee |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de beschietingen van het schip Sea-Watch 5 op 26 september jl. en de Ocean Viking op 24 augustus jl.?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat de betreffende schepen onder vuur zijn genomen, dat deze aanvallen ogenschijnlijk door de Libische kustwacht zijn gepleegd, dat deze aanvallen plaatsvonden op internationale wateren en dat onder de bemanning van de getroffen schepen ook Nederlandse staatsburgers waren?
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze incidenten in de Middellandse Zee. Het kabinet beschikt niet over geverifieerde en bevestigde informatie dat de beschietingen werden gepleegd door de Libische kustwacht, en beschikt daarnaast niet over informatie dat zich onder de bemanning van de getroffen schepen zich ook Nederlandse staatsburgers bevonden. Voor zover bekend hebben zich geen Nederlandse staatsburgers aangemeld voor consulaire bijstand.
Veroordeelt u deze beschietingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt geweld tegen burgers, waaronder hulpverleners, altijd. Daarom is het van belang dat de Libische autoriteiten dit incident nader onderzoeken en gepaste maatregelen nemen. Hier hebben de Nederlandse ambassade en de EU-delegatie in Tripoli dan ook bij de Libische autoriteiten op aangedrongen.
Welke acties heeft u sinds 24 augustus jl. ondernomen om Nederlandse staatsburgers en humanitaire hulpverleners op de Middellandse Zee te beschermen?
Sinds 24 augustus zijn geen verzoeken binnengekomen voor consulaire bijstand of dergelijke van Nederlandse staatsburgers op de Middellandse Zee. Het kabinet volgt de situatie en vraagt waar opportuun om aandacht voor het waarborgen van veiligheid van hulpverleners in het algemeen en Nederlanders in het bijzonder (zie ook vraag 3).
In welke mate zijn de acties van deze Libische kustwacht volgens u gefaciliteerd door Europese gelden en tot in welke mate zijn ze aangemoedigd door Europees beleid?
De Libische kustwacht ontvangt sinds 2017 ondersteuning via Europese fondsen in het kader van het programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL). Deze steun is bedoeld om de zoek- en reddingscapaciteit van de Libische autoriteiten te verbeteren, mensenlevens op zee te redden, irreguliere migratie te beperken en mensensmokkel tegen te gaan. Daarbij is versterking van mensenrechtenstandaarden nadrukkelijk een onderdeel van de inzet.
Het is voor het kabinet niet met zekerheid vast te stellen of de beschietingen door de Libische kustwacht werden gedaan, en als dat wel zo zou zijn is het voor het kabinet ook niet met zekerheid vast te stellen in hoeverre het specifieke incident waarbij ngo-schepen zijn beschoten direct, dan wel indirect is gefaciliteerd door Europese middelen. Wel laat dit soort incidenten opnieuw zien dat het essentieel is dat Europese steun gepaard gaat met strikte voorwaarden en controlemechanismen. Nederland pleit dan ook consistent voor adequate monitorings- en evaluatiemechanismen in EU-financiering. De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma’s en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden.
Hoe beoordeelt u de rol van Nederland in het mogelijk maken, faciliteren of zelfs aanmoedigen van mensenrechtenschendingen en het niet naleven van internationale zeerecht-standaarden door Libische kustwacht en de Libische regering als geheel?
Nederland heeft de bescherming van migranten als rode draad in het beleid inclusief het naleven van internationale zeerechtstandaarden en Nederland zal betrokken partijen blijven aanspreken op het monitoren van de uitvoering van programma’s op een manier die strookt met de universeel geldende mensenrechten, alsmede de internationale standaarden van het zeerecht. Zie ook het antwoord bij vraag 5.
Hoe verzekeren u en uw Europese collega’s dat de EU-financiering voor de Libische kustwacht niet leidt tot schendingen van het internationaalrecht?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Welke specifieke maatregelen bent u bereid te nemen om de veiligheid van Nederlandse burgers en humanitaire hulpverleners op internationale wateren te beschermen tegen geweldsincidenten?
Het kabinet hecht waarde aan de bescherming van hulpverleners wereldwijd. Op 3 juni 2025 verstuurde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een adviesaanvraag aan de AIV en CAVV voor een gezamenlijk advies over het bestrijden van straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners.2
Nederland neemt op voorhand geen specifieke maatregelen om burgers en hulpverleners op internationale wateren te beschermen, maar blijft wel aandacht vragen voor het respecteren van internationaal recht, waaronder de mensenrechten. Hulpverleners mogen nooit het doelwit zijn van geweld, ook niet wanneer zij zich in internationale wateren bevinden.
Bent u voornemens om respectievelijk uw Libische, Italiaanse en andere Europese collega’s aan te spreken op deze beschietingen door de Libische kustwacht? Zo ja, met welke lezing van de gebeurtenissen en concrete voorstellen bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet is het terugdringen van irreguliere migratie een prioriteit. Het is daarom goed dat de EU een actieve bijdrage levert aan het versterken van de zoek- en reddingscapaciteit van de kustwacht, ook om verlies van levens op zee te voorkomen. Bij incidenten zoals de beschieting van de Sea-Watch 5 is het van belang dat de Libische overheid gedegen onderzoek uitvoert en, indien nodig, de misdaden bestraft en gepaste maatregelen neemt. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Deze incidenten onderstrepen het belang van voortdurende monitoring, evenals de noodzaak om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Bent u bereid om te pleiten voor opschorting van de Europese steun aan de Libische kustwacht, zolang de Libische autoriteiten geen concrete maatregelen nemen om deze beschietingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 steunt Nederland de EU-inzet om Libisch grensmanagement te versterken en om doden op zee te voorkomen door SAR-capaciteit te verbeteren. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Hiertoe heeft het kabinet bilateraal en EU-verband opgeroepen.
Het bericht ‘Voor 325.000 huishoudens dreigt pensioenarmoede’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Voor 325.000 huishoudens dreigt pensioenarmoede»?1
Wat verstaat u onder een toereikend pensioen? Op welke wijze worden daarin inzichten meegenomen uit rapporten van bijvoorbeeld de Commissie sociaal minimum?
Kunt u een overzicht geven van het huidige beleid dat wordt gevoerd om het aantal mensen dat geen of te weinig aanvullend pensioen opbouwt terug te dringen?
Hoe kijkt u naar de grote verschillen in de hoogte van pensioenen die Nederlandse huishoudens opbouwen, waarbij de 10% hoogste inkomens kunnen rekenen op 85.000 euro bruto per jaar en de 10% laagste inkomens slechts op zo’n 18.000 euro?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ongeveer 325.000 huishoudens na pensionering dreigen te moeten rondkomen van minder dan de AOW en zo door de armoedegrens zakken? Zo ja, hoe bent u voornemens dit aantal zoveel mogelijk terug te dringen?
Hoe beoordeelt u dat migranten achterlopen op alle pijlers van het pensioen, en dat het mediane pensioen voor mensen met migratieachtergrond 27.000 euro bruto per jaar is ten opzichte van 55.000 euro voor mensen zonder migratieachtergrond?
Op welke wijze kan er meer inzicht worden verkregen in de eerdere pensioenopbouw van migranten in het buitenland?
Wat zou er volgens u moeten worden meegenomen in de vaststelling van de hoogte van het pensioen van een zelfstandige, en horen daar wat u betreft spaargeld, beleggingen, overwaarde van het huis en de waarde van het bedrijf van de zelfstandige bij? Zo ja, waarom?
Het bericht ‘Palestijnse journalist Mustafa Ayash aangehouden op Schiphol’ |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Moes , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Palestijnse journalist Mustafa Ayash aangehouden op Schiphol»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat Nederland in beginsel geen enkele medewerking dient te verlenen aan het uitleveren van journalisten tenzij er onomstotelijk bewijs is voor een ernstig misdrijf, gezien het risico dat niet alleen de persoonlijke vrijheid van de individu in kwestie, maar ook de persvrijheid ermee ingeperkt wordt?
Over eventuele lopende overleveringsverzoeken kan ik geen uitspraken doen.
In algemene zin kan ik het volgende opmerken.
Voor landen binnen de EU is overlevering van toepassing. In het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) is daarover geregeld dat personen via een meer eenvoudige procedure kunnen worden overgeleverd van de ene EU-lidstaat aan de andere. Volgens het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit EAB) moet op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning elk Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit ten uitvoer worden gelegd. De tenuitvoerlegging van een EAB mag echter niet tot gevolg hebben dat fundamentele rechten worden geschonden.
Het Kaderbesluit EAB laat enige ruimte open om uitvoering van een EAB te schorsen en de overlevering te weigeren wanneer er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de grondrechten door een lidstaat. Het Kaderbesluit EAB is in Nederland geïmplementeerd in de Overleveringswet. Gronden voor weigering zijn opgenomen in Afdeling 1 van Hoofdstuk II van de Overleveringswet. Hierin staan gronden waarop een overlevering dient te worden geweigerd, alsook gronden waarop een overlevering kan worden geweigerd.
De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam beoordeelt en bepaalt in elk individueel geval of de overlevering dient te worden geweigerd. Overlevering kan alleen worden geweigerd als daar in het individuele geval gronden voor bestaan. Het EAB wordt dan, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, inhoudelijk door de IRK getoetst overeenkomstig de bepalingen van het Kaderbesluit EAB en de Overleveringswet. Bij de beoordeling van artikel 11 van de Overleveringswet wordt door de IRK de «tweestappentoets» uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie toegepast, waarbij de overleveringsrechter eerst moet nagaan of er systeemproblemen ten aanzien van fundamentele rechten bestaan in een uitvaardigende lidstaat en, zo ja, of in het individuele geval een risico op schending van een grondrecht bestaat.
Overlevering gebeurt volgens het Kaderbesluit EAB, onder de algemene voorwaarde dat een opgeëiste persoon niet zal worden doorgeleverd aan een derde land zonder toestemming van het uitvoerende land (in dit geval Nederland).
Weet u of er een kans bestaat dat de betreffende Palestijnse journalist ook aan Israël uitgeleverd kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het voor u acceptabel zijn dat een Palestijnse journalist aan Israël wordt uitgeleverd, wetende dat Israël een ongekend hoog aantal journalisten heeft vermoord en gevangengezet sinds 7 oktober 2023?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er uitzonderingsgronden binnen het systeem van de European Arrest Warrant om niet mee te werken aan uitleveringen? Zo ja, welke en zijn die uitzonderingsgronden overwogen door Nederland in de huidige zaak betreffende de Palestijnse journalist?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de kritiek van de advocate van de Palestijnse journalist die erop wijst dat Israël vaker humanitaire hulpverlening koppelt aan vermeende financiering van terrorisme?
Het kabinet is niet bekend met deze specifieke uitspraak. In het algemeen is het belangrijk dat humanitaire hulp geleverd kan worden in humanitaire crisissituaties, waaronder in de Palestijnse Gebieden. Hier dienen alle partijen zich voor in te spannen, waarbij plausibele aantijgingen van partijdigheid of oneigenlijk gebruik van hulpmiddelen uiteraard altijd goed moeten worden onderzocht.
Wat vindt u ervan dat Palestijnse journalisten in het Westen vaker aan hebben gegeven het slachtoffer te zijn geworden van lastercampagnes die vanuit Israël wordt aangestuurd?
Het kabinet kan deze aantijgingen van lastercampagnes niet eigenstandig verifiëren. Dat laat onverlet dat journalisten hun essentiële werk altijd in veiligheid en vrijheid moeten kunnen uitvoeren. Nederland vraagt hier consequent aandacht voor – ook bij Israël.
Wat doet de regering om te verzekeren dat de persvrijheid in Nederland geborgd blijft voor alle journalisten, en in het bijzonder journalisten van Palestijnse komaf die een duidelijk doelwit zijn geworden van Israël?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap biedt financiële ondersteuning aan PersVeilig. PersVeilig versterkt de positie van journalisten tegen geweld en agressie op straat, op sociale media en tegen juridische claims. Journalisten die in Nederland te maken krijgen met vormen van intimidatie kunnen zich tot PersVeilig wenden.
Zijn er sinds 7 oktober ook mensen door de Koninklijke Marechaussee vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij internationale misdrijven die gepleegd zouden zijn door Israël?
De Koninklijke Marechaussee heeft, na raadpleging van de systemen en informatie van de betrokken afdelingen (peildatum 3 oktober 2025), geen aanwijzingen aangetroffen dat er sinds 7 oktober 2023 personen door de Marechaussee zijn vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij internationale misdrijven door Israël.
Zijn er uitleveringsverzoeken bij Nederland gedaan voor individuen die van betrokkenheid bij internationale misdrijven worden verdacht die gepleegd zouden zijn door Israël? Zo ja, hoe heeft Nederland daarop gereageerd?
Over individuele zaken kan ik geen uitspraken doen. In algemene zin merk ik op dat Nederland slechts personen kan uitleveren in geval van (een verdenking) van individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het plegen van (internationale) misdrijven. Verzoeken om uitlevering ter zake van internationale misdrijven worden – evenals uitleveringsverzoeken voor commune delicten – zorgvuldig behandeld volgens de kaders van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven.