32 022
Wijziging van de Drank- en Horecawet met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 januari 2010

Met belangstelling heeft het kabinet kennisgenomen van het verslag van de vaste Kamercommissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot het voorstel van wijziging van de Drank- en Horecawet met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten. Het kabinet dankt uw Kamer voor de inbreng bij het onderhavige wetsvoorstel en voor de snelheid die u daarbij heeft willen betrachten.

Het kabinet voelt zich door de reactie van de Kamer gesteund in haar constatering dat er gezien de omvang en de ernst van de problematiek een stevige aanpak van het alcoholgebruik onder jongeren nodig is. Het is goed te kunnen vaststellen dat de fracties zich op veel punten kunnen vinden in de overwegingen die ten grondslag liggen aan dit wetsvoorstel.

Daarnaast is het kabinet verheugd dat de voorstellen met betrekking tot de reductie van de administratieve lasten instemmend worden ontvangen door de verschillende fracties.

Deze nota wordt uitgebracht mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Jeugd en Gezin. Tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt een nota van wijziging ingediend. Het betreft een technische wijziging noodzakelijk geworden door een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht.

Alvorens in te gaan op de inbreng van de diverse fracties hecht het kabinet eraan nog eens de overwegingen en afwegingen te schetsen die tot de indiening van het onderhavige wetsvoorstel hebben geleid.

Dit wetsvoorstel is een uitwerking van een breder beleidskader zoals dat in de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid van november 20071 is neergelegd. De Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid omvat zowel maatregelen gericht op voorlichting, vroegsignalering en behandeling van beginnende alcoholproblematiek, alsook wettelijke maatregelen om het alcoholgebruik onder met name jongeren terug te dringen. De maatregelen uit de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid zijn – gezien de problematiek – proportioneel en appelleren aan de eigen verantwoordelijkheid van volwassenen, ouders, maatschappelijke organisaties en bedrijven (zoals horeca en detailhandel) en jagen deze ook aan.

Voor de uitvoering van de maatregelen uit de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid wordt een breed scala aan beleidsinstrumenten ingezet. Daar waar mogelijk worden lichtere instrumenten, zoals voorlichting of zelfregulering gebruikt. Maar voor het realiseren van sommige andere maatregelen is het wetgevingsinstrument vereist.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft een tweeledig doel: het terugdringen van het overmatig alcoholgebruik onder met name jongeren om gezondheidsschade en alcoholgerelateerde verstoring van de openbare te voorkomen en het terugdringen van de administratieve lasten voor ondernemers en vrijwilligers.

In het Beleidsprogramma 2007–2011 «Samen werken, samen leven» van 14 juni 2007 is een aantal doelstellingen opgenomen dat de aanleiding vormt voor de onderhavige wijziging. Doelstelling 16 «minder regels, minder instrumenten, minder loketten» richt zich op de reductie van administratieve lasten voor ondernemers. Doelstelling 52 bevat het doel van een kwart minder fysieke verloedering en ernstige sociale overlast in 2010 ten opzichte van 2002, doelstelling 55 omvat de aanpak van overmatig alcoholgebruik door jongeren en als doelstelling 68 wordt het realiseren van meer beleidsvrijheid voor mede overheden genoemd.

Het kabinet is van mening in het huidige wetsvoorstel een goede balans gevonden te hebben om vooruitgang te boeken op de hierboven genoemde doelstellingen. Het wetsvoorstel omvat een samenhangend pakket waarin simpelere regels voor het bedrijfsleven en vrijwilligers zijn opgenomen, maar tegelijkertijd ook maatregelen bevat om het overmatig alcoholgebruik door jongeren een halt toe te roepen en daarbij ruimte laat voor lokaal maatwerk.

Bij het opstellen van de maatregelen uit dit wetsvoorstel heeft het kabinet steeds de belangen tegen elkaar afgewogen. Zo is er gezocht naar een manier om de administratieve lasten te verminderen, zonder dat dit de bescherming van de volksgezondheid in gevaar zou brengen. Aan de andere kant is er bij de introductie van de maatregelen die zich richten op het alcoholgebruik door jongeren, ook weer gekozen voor een oplossingsrichting die de ondernemer zo min mogelijk belast. Ook ACTAL heeft dit in zijn brief van 13 november 2008 bevestigd1.

In de Code Interbestuurlijke Verhoudingen uit 2005 is opgenomen dat wat decentraal kan, gedecentraliseerd moet worden. In het Bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten (2007) is afgesproken dat kabinet en gemeenten voortbouwen op de omgangregels die in deze Code zijn afgesproken, zoals verruiming van bestuurlijke en financiële decentrale beleidsvrijheid en vermindering van centrale regels, van gedetailleerd medebewind, van specifieke uitkeringen, verticaal toezicht en administratieve lasten. De uitvoering van het alcoholbeleid vindt grotendeels plaats op het lokale niveau. Het lokale bestuur heeft het beste zicht op de lokale problematiek en de benodigde maatregelen. Het kabinet wil gemeenten dan ook extra instrumenten geven om het alcoholbeleid op lokaal niveau vorm te geven, waarbij rekening kan worden gehouden met de lokale situatie. Daarom heeft het kabinet, daar waar het mogelijk en gewenst is, er voor gekozen om de gemeenten de bevoegdheid te geven om extra instrumenten in te zetten, zodat zij zelf de afweging kunnen maken wat op lokaal niveau nodig is. Op deze manier wordt voorkomen dat er extra regeldrukte ontstaat daar waar dat niet nodig of noodzakelijk is.

Ook de overdracht van het toezicht van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) naar gemeenten sluit aan bij deze visie. Juist door de overdracht van het toezicht krijgen gemeenten beter zicht op wat er speelt op het lokale niveau. Zij kunnen daardoor veel gerichter en effectiever toezicht houden op de naleving van de leeftijdsgrenzen door ondernemers. Maar daarnaast kunnen de gemeenten de informatie die zij opdoen bij de uitvoering van het toezicht, ook weer gebruiken om het lokale alcoholbeleid te richten op de problemen die er daadwerkelijk spelen.

In sommige gevallen is, mede in navolging van de wens van de Tweede Kamer, gekozen voor landelijk geldende regels. Dit geldt bijvoorbeeld voor de strafbaarstelling van jongeren onder de 16 jaar voor het bezit van alcoholhoudende drank op de openbare weg en de nieuwe sanctie voor winkeliers die herhaaldelijk alcoholhoudende drank verkopen aan jongeren onder de geldende leeftijdsgrens.

A. ALGEMEEN

1. Hoofdelementen van dit wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie willen graag weten of de administratieve lastenverlichting door de vereenvoudiging van het vergunningenstelsel niet teniet wordt gedaan door de nieuwe voorstellen.

In hoofdstuk 15 en 16 van de memorie van toelichting bij de voorgestelde wettekst wordt uitgebreid aandacht besteed aan de effecten van dit wetsvoorstel voor ondernemers. De maatregelen uit het wetsvoorstel zijn onderworpen aan een bedrijfseffectentoets en zijn voor wat betreft de administratieve lasten tevens getoetst door ACTAL.

In het advies van 13 november 2008 schrijft ACTAL dat in het wetsvoorstel de aspecten van regeldruk, zoals administratieve lasten, de nalevingskosten en de interbestuurlijke lasten in beeld zijn gebracht en zo mogelijk zijn gereduceerd. Verder stelt ACTAL dat er voldoende rekening gehouden is met alternatieve beleidsopties en dat er, binnen de door het kabinet gestelde kaders, gekozen is voor het minst belastende alternatief.

Ook uit de berekening van de administratieve lasten blijkt dat, alle maatregelen in ogenschouw nemend, dit wetsvoorstel in totaal een nettoreductie van € 449 435 voor ondernemers oplevert. Dit is een reductie van 37,7% van de totale administratieve lasten voor ondernemers als gevolg van de Drank- en Horecawet. Dit wetsvoorstel levert derhalve een aanzienlijke reductie van de administratieve lasten op.

Het CDA stelt verder voor de titel van de Drank- en Horecawet te vervangen door «Alcoholwet». In deze wet zouden dan alle belangrijke wetsartikelen omtrent alcohol samen worden gevoegd, zodat sprake kan zijn van een eenduidige samenhangende aanpak van de alcoholproblematiek.

In reactie op dit voorstel stelt het kabinet dat de Drank- en Horecawet primair een ordeningswet is die vanuit het oogpunt van volksgezondheidsbescherming de distributie van alcoholhoudende drank beoogt te reguleren. De aanbouw of inpassing van nieuwe regelgeving in bestaande wetgeving kan op velerlei manieren vormgegeven worden, bijvoorbeeld ingedeeld naar het maatschappelijk verschijnsel, de bestuurlijke ophanging, het sanctiesysteem of de organisatie van het toezicht. Daarin onderscheidt wetgeving zich niet van andere ordeningssystemen.

Decennia geleden is door de wetgever de keuze gemaakt om de eventueel nadelige gevolgen van alcoholgebruik voor de volksgezondheid te ondervangen door met name regels te stellen voor degenen die op (para)commerciële basis alcoholhoudende drank verstrekken. Dit uitgangspunt is ongewijzigd. Daaraan doet niet af dat de Drank- en Horecawet inmiddels ook enkele normen bevat die meer gericht zijn op andere aspecten, zoals handhaving van de openbare orde of het voorkomen of bestrijden van strafbare feiten. Het kabinet is van oordeel dat de huidige wettelijk ordening een eenduidige, samenhangende aanpak van de alcoholproblematiek niet in de weg staat. Daarom ziet zij geen aanleiding om hierin wijziging te brengen en voor te stellen alle regelgeving omtrent het thema alcohol in een Alcoholwet onder te brengen.

De CDA-fractie vraagt zich verder af in hoeverre ouders, vrienden, scholen, familie en ondernemers een stimulerende rol hebben bij het comazuipen van jonge kinderen. Uit een inventarisatie van de registratiegegevens uit 2008 van jongeren die in het ziekenhuis worden opgenomen met een alcoholvergiftiging blijkt dat jongeren voorafgaand aan de opname op diverse locaties gedronken hebben. Het gemiddelde beeld is dat eerst thuis of bij vrienden wordt gedronken waarbij de alcohol via vrienden, de supermarkt, slijterij of via de ouders is verkregen. Bijna de helft van de jongeren heeft de tweede helft van de avond alcohol gedronken in de horeca. Uit deze gegevens blijkt dat diverse partijen hier een rol in hebben en er geen specifieke groep aan te wijzen is die het comazuipen stimuleert. Het kabinet voert dan ook via verschillende instrumenten gericht beleid op de hier bovengenoemde doelgroepen om te bevorderen dat een ieder zijn verantwoordelijkheid neemt.

Naar aanleiding van de motie Van Gent1 heeft de Minister van VWS opdracht gegeven de registratiegegevens uit de periode 2007 tot medio 2009 nader te analyseren, met name voor wat betreft de aard van de locatie waar deze kinderen en jongeren hebben gedronken. De uitkomsten van deze analyse zullen begin 2010 aan uw Kamer worden gezonden.

In antwoord op de vraag van de CDA-fractie of de maatschappelijke norm van geen alcohol onder de 16 en het niet aanzetten tot alcoholgebruik onder de 16 beter in de wet kan worden verdisconteerd, het volgende.

In artikel 20 van de huidige Drank- en Horecawet staat dat het verboden is om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Hiermee wordt een heldere norm neergezet in wetgeving. De Drank- en Horecawet richt zich op verstrekking in bedrijfsmatige situaties. Het schenken van alcoholhoudende drank aan jongeren in privé-situaties valt niet onder de reikwijdte van deze wet. De regering acht het wetgevingsinstrument daar ook niet op zijn plaats, want in de thuissituatie zijn de ouders of verzorgers primair verantwoordelijk. Het kabinet is wel van mening dat ouders en anderen uit de omgeving van een kind op de gevaren van het drinken van alcoholhoudende drank onder de 16 jaar moeten worden gewezen. Vandaar dat het ministerie voor Jeugd en Gezin de campagne «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind» ondersteunt.

Bovendien wordt er momenteel samen met de alcoholbranche gewerkt aan de ontwikkeling van een gezamenlijk logo, waarmee alle betrokken partijen het standpunt «geen alcohol onder de 16 jaar» uit gaan dragen.

De leden van de CDA-, PvdA- en SP-fractie hebben een aantal vragen omtrent de verkoop van alcoholhoudende drank via internet.

Over de omvang van de (illegale) verkoop van zwak-alcoholhoudende drank via internet bestaan geen officiële gegevens. Bekend is evenwel dat circa 7% van de detailhandelsuitgaven aan alcoholhoudende drank niet via supermarkt en slijterij verloopt. Te denken valt aan de verkoop in snackbars, bij bierkoeriers, bij wijnclubs en ook via internet. Het kabinet schat derhalve dat de alcoholverkoop via internet enkele procenten bedraagt van alle detailhandelsverkopen van alcoholhoudende drank.

Artikel 19, tweede lid, van de Drank- en Horecawet heeft betrekking op de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank op bestelling. In dit artikel staat dat het doen van bestellingen voor zwak-alcoholhoudende drank, alsmede het (doen) afleveren op bestelling aan huizen van particulieren van zwak-alcoholhoudende drank is toegestaan, mits dit gebeurt vanuit bepaalde, in de wet aangewezen ruimten.

Indien aan de in dit artikel genoemde voorwaarden is voldaan, is er geen sprake van illegale verkoop. Degene die vanuit een zodanige ruimte zwak-alcoholhoudende drank verstrekt is overigens wel gehouden aan de regels van artikel 20 van de Drank- en Horecawet. Op grond daarvan is de verstrekker verplicht om ten tijde van het afleveren van de zwak-alcoholhoudende drank de leeftijd van de ontvanger te controleren. De wijze waarop dit gebeurt laat het kabinet over aan de ondernemer.

Op dit moment acht het kabinet het niet noodzakelijk het wetsvoorstel aan te passen met regels rond de verkoop van alcohol via internet. De VWA en STAP zullen de komende tijd de stand van zaken met betrekking tot de verkoop van alcoholhoudende dranken via internet analyseren. Mocht uit deze analyses blijken dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de controle van leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende drank via internet, dan zal in een breder kader worden bezien of het mogelijk is extra maatregelen te nemen op het gebied van het verkopen en afleveren van leeftijdsgebonden producten via internet. Bovendien bevat het Burgerlijk Wetboek regels omtrent de koop op afstand, waaronder koop en verkoop via internet (Afdeling 9a van Boek 7 B.W.). Op grond van deze afdeling worden allerlei specifieke eisen gesteld aan de verkoop via internet. Zo moet op grond van artikel 46c van Boek 7 B.W. op duidelijke en begrijpelijke wijze de identiteit van de verkoper kenbaar zijn. Deze eis maakt het voor de handhavende instantie mogelijk om een sanctie op te leggen aan de verkoper als blijkt dat bij de verkoop niet of onvoldoende is nagegaan of de koper de vereiste minimumleeftijd voor de koop van alcoholhoudende drank had bereikt. De Drank- en Horecawet is op zichzelf niet het geëigende instrument om dit verdergaand aan te pakken, want dezelfde problematiek kan zich ook voordoen bij de verkoop via internet van wapens, games en pornografie.

Wat betreft de vraag of de verkoop van alcoholhoudende drank onder een vergunningstelsel te brengen is, wijst het kabinet op het feit dat verkoop en levering aan huis van sterke drank thans al onder het vergunningstelsel valt. De verkoop en levering aan huis van zwak-alcoholhoudende dranken is evenwel niet vergunningplichtig. Het kabinet overweegt niet daartoe over te gaan, omdat dat zou inhouden dat de hele detailhandel in alcoholhoudende dranken onder het vergunningstelsel zou komen te vallen. Een dergelijke maatregel zou in strijd zijn met de kabinetsdoelstelling om de administratieve lasten te reduceren.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten welke concrete acties de regering in petto heeft om de verantwoordelijkheid van ouders en ouderen bij het ontmoedigen van alcoholgebruik op jonge leeftijd vorm te geven.

De verantwoordelijkheid van ouders wordt benadrukt via de opvoedingsondersteuningscampagne «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind». Ook op internet worden ouders ondersteund via www.alcoholinfo.nl en www.uwkindenalcohol.nl. Daarnaast wordt er een handreiking ontwikkeld voor ouders van hok- en keetbezoekers, om hen op hun verantwoordelijkheden voor wat betreft verantwoord alcoholgebruik te wijzen. Daarnaast is het zo dat ouders straks in de eigen gemeente bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) terecht kunnen met al hun vragen over opvoeden en opgroeien, dus ook met vragen over alcohol. In veel gemeenten zal dat straks ook via het digitale CJG kunnen.

De leden van de CDA-fractie horen graag hoe aan de motie over de samenhangende aanpak van excessief alcoholgebruik door ouderen wordt uitgevoerd.

Inmiddels is een werkgroep ouderen ingesteld onder auspiciën van het Partnership Vroegsignalering Alcohol. Binnen deze werkgroep is een protocol omtrent ouderen en letselpreventie ontwikkeld dat binnenkort zal worden getest in een aantal ziekenhuizen. Doel van dit protocol is te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om bij oudere patiënten te kunnen interveniëren, indien duidelijk is dat er sprake is van een relatie tussen het letsel en alcoholgebruik. De Tweede Kamer zal te zijner tijd op de hoogte worden gesteld van de bevindingen van de werkgroep.

Verder wijst het kabinet op de reeds bestaande brochure «Ouderen en het gebruik van medicijnen in combinatie met alcohol. Een onderschat probleem!» van het Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op alcohol in combinatie met medicijnen. Naast de risico’s bevat de brochure adviezen voor hulpverleners in het ouderenwerk voor het bespreekbaar maken van alcoholen medicijngebruik door ouderen.

Het kabinet is niet voornemens om wettelijke maatregelen te nemen met betrekking tot alcoholgebruik en ouderen. Het kabinet is van mening dat deze problematiek beter kan worden aangepakt door de introductie van maatregelen op het gebied van vroegsignalering, zorg en preventie.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er op het naleven het doortapverbod uit het Wetboek van Strafrecht geen toezicht wordt gehouden.

Het kabinet wijst erop dat het hier gaat om overtreding van artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat de politie bevoegd is op de naleving van dit artikel toe te zien. De mate waarin door de politie toezicht wordt gehouden op de naleving van het doortapverbod maakt deel uit van de lokale aanpak van alcoholmisbruik dat in het driehoeksoverleg wordt vastgesteld en is afgestemd op de lokale problematiek.

De PvdA-fractie informeert naar de effectiviteit van trainingsprogramma’s van barpersoneel en wil van de regering weten waarom deze training niet verplicht wordt gesteld.

Momenteel stelt de Drank- en Horecawet aan degene die onmiddellijk leiding geeft aan de bedrijfsmatige verstrekking van alcoholhoudende drank de eis dat hij/zij beschikt over kennis en inzicht in sociale hygiëne. Dat betekent in de praktijk dat degene die verantwoordelijk is voor de bar in het bezit moet zijn van een Verklaring Sociale Hygiëne (= verantwoord verstrekken). Het kabinet wil ondernemers niet verplichten om ook het overige barpersoneel te trainen. Dat zou extra lasten voor ondernemers betekenen. Ondernemers staat het vanzelfsprekend vrij om effectieve trainingsprogramma’s, zoals de cursus Sociale Hygiëne en de cursus Barcode, aan al hun barmedewerkers aan te bieden. Ook kunnen gemeenten sinds kort de cursus Bar Veilig aanbieden aan horecaondernemers. In deze training krijgt barpersoneel concrete handvatten voor het herkennen van beginnende agressie in de horeca en de omgang daarmee.

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen rondom het niet opnemen van een definitie van reclame in het onderhavige wetsvoorstel.

Er is in de voorgestelde wettekst geen definitie van reclame opgenomen. Dit werd ook niet voorgesteld in de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid van 20 november 2007. Het ontbreken van een definitie van alcoholreclame in de Drank- en Horecawet betekent slechts dat in voorkomende gevallen uitgegaan zal worden van wat in het normale spraakgebruik verstaan wordt onder het begrip «reclame». Overigens maakt het kabinet momenteel geen gebruik van de mogelijkheid van artikel 2 om een Reclamebesluit in te stellen, dus is er in de praktijk geen onduidelijkheid op dit punt te verwachten.

De SP-fractie vraagt wat de reactie van de regering is op het onderzoek van de Stichting Alcoholpreventie (STAP) dat veel jongeren met alcoholreclame in aanraking komen door sportsponsoring.

De regering heeft op 1 januari 2009 een verbod op alcoholreclame op televisie en radio tussen 06.00–21.00 uur geïntroduceerd. Dit verbod wordt thans gemonitord. Het kabinet is op dit moment niet voornemens om striktere regelgeving te introduceren met betrekking tot sportsponsoring. Het effect van sportsponsoring door alcoholproducenten op het alcoholgebruik van jongeren is onvoldoende aangetoond. Dit in tegenstelling tot het effect van tv-reclame voor alcoholhoudende dranken. Uit de recente wetenschappelijk literatuur daarover blijkt dat er een positief, mogelijk direct causaal verband bestaat tussen blootstelling/uitgaven aan drankreclames en onmiddellijk dan wel later drankgebruik door jongeren.

De SP-fractie vraagt of de regering bereid is te onderzoeken of mixdrankjes en andere alcoholische dranken uit de supermarkt geweerd kunnen worden.

Het kabinet heeft door Ernst & Young laten onderzoeken of zoete (mix)drankjes uit de supermarkt geweerd kunnen worden. Het betreffende rapport is uw Kamer op 3 november 2008 toegezonden1. De conclusie van dit rapport was dat dit niet mogelijk is. Het beperken van de verkoop van zoete dranken tot het slijterijkanaal zou – aldus Ernst & Young – de evenredigheidstoets die artikel 28 van het EG-Verdrag vereist niet doorstaan. Er zijn immers andere minder handelsbelemmerende maatregelen mogelijk om het alcoholmisbruik bij jongeren te beperken. Die maatregelen moeten eerst genomen worden.

Een andere vraag is of de regering bereid is te onderzoeken of alle alcoholhoudende dranken uit de supermarkt geweerd kunnen worden. Het antwoord daarop is dat de regering dat niet voornemens is.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering in overleg is met Brussel over de etikettering van alcoholhoudende dranken.

De wet- en regelgeving inzake etikettering van levensmiddelen is op Europees niveau geharmoniseerd in richtlijn 2000/13/EG. Momenteel wordt in Brussel over een herziening van deze richtlijn gesproken. In dat kader komt ook de regelgeving met betrekking tot etikettering van alcoholhoudende dranken aan de orde.

De leden van de VVD- en D66-fractie willen weten waarom de regering de resultaten van de pilot Decentralisatie toezicht niet afwacht.

De regering deelt met de leden van de VVD-fractie de mening dat de voorgestelde decentralisatie een belangrijk element is in het behalen van de doelstellingen van de wetswijziging. Door decentralisatie van het toezicht worden gemeenten straks in staat gesteld om beter in te spelen op de lokale situatie en kunnen de gemeentelijke toezichtstaken een grotere bijdrage leveren in het opzetten van een integraal lokaal of regionaal alcoholbeleid. Zoals is aangekondigd in de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid hebben de ministers van VWS en BZK aan 15 (regio’s van) gemeenten de mogelijkheid geboden om gedurende twee jaar mee te doen aan een pilot Decentralisatie toezicht Drank- en Horecawet. De pilot is ingezet om inzicht te krijgen in de wijze waarop gemeenten deze nieuwe toezichtstaak op lokaal of regionaal niveau vormgeven en vervolgens gebruik te maken van de ervaringen van de deelnemende gemeenten om de decentralisatie van het toezicht soepel te laten verlopen. De gemeenten doen ervaring op met het zelf uitoefenen van toezicht door de inzet van gemeentelijke toezichthouders. De pilot zal tevens inzicht geven in hoe gemeenten de nieuwe toezichtstaak gebruiken bij de opzet van een integraal lokaal dan wel regionaal alcoholbeleid. De evaluatie van de pilot is begin 2010 gereed en zal aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De uitkomsten zullen een helder beeld geven van de ervaringen van de deelnemende (regio’s van) gemeenten met het uitvoeren van het toezicht op de Drank- en Horecawet.

De leden van de fractie van D66 missen in het wetsvoorstel de benodigde wetenschappelijke en cijfermatige onderbouwing van de noodzaak voor de voorgestelde wijzigingen en de te verwachten effectiviteit daarvan.

De wetenschappelijke en cijfermatige onderbouwing van de noodzaak voor de voorgestelde wijzigingen en de te verwachten effectiviteit daarvan is reeds uitgebreid uiteengezet in de aan dit wetgevingstraject voorafgaande Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan specificeren wat in het kader van deze wet onder «jongeren» en «openbare ruimte» wordt verstaan.

In artikel 45 van het wijzigingsvoorstel is bepaald dat het «degene die de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt verboden is op de openbare weg alcoholhoudende drank aanwezig te hebben of voor consumptie gereed te hebben». In dit kader wordt met «jongeren» dus bedoeld «personen onder de 16 jaar». Verder wordt in artikel 45 van de voorgestelde wettekst niet gesproken over «openbare ruimte» maar over «openbare weg». In de memorie van toelichting van het onderhavige wetsvoorstel staat reeds aangegeven dat dit begrip in deze wet ruim moet worden uitgelegd, te weten in de betekenis van «bestemming tot algemene toegankelijkheid». Door uit te gaan van deze ruime uitleg kunnen stationshallen, looppaden van overdekte winkelcentra en voor het publiek toegankelijke plantsoenen ook worden gerekend tot de openbare weg. Daarnaast valt te denken aan voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken en galerijen, die al dan niet afsluitbaar zijn.

De leden van de SGP-fractie pleiten voor een alcoholverbod op radio en televisie gedurende de hele dag. Zij vragen of de regering bereid is om een reclameverbod in te voeren. Zij vragen tevens naar de argumenten van de regering om onderscheid te maken tussen alcohol en tabak.

Het kabinet is van mening dat een totaal alcoholreclameverbod op radio en televisie disproportioneel zou zijn. Het doel van het huidige partiële verbod in de Mediawet 2008 is de bescherming van jongeren. Door de uitzendtijden van alcoholreclame te beperken tot het tijdvak van 21.00 uur tot 6.00 uur wordt de kans dat jongeren door alcoholreclame worden bereikt aanzienlijk verkleind. Er blijft hiermee ruimte voor alcoholreclame die gericht is op volwassenen. Er is immers geen bezwaar tegen matig en verstandig gebruik van alcoholhoudende drank door volwassenen. In dat opzicht is er een groot verschil met tabak, dat inherent slecht is voor de gezondheid.

2. Vereenvoudiging van het vergunningenstelsel

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de ontheffing van de vergunningplicht voor bijzondere gelegenheden.

In antwoord daarop meldt het kabinet dat het verlenen van een ontheffing van de vergunningplicht voor de verstrekking van zwak-alcoholhoudende drank tijdens evenementen een bevoegdheid van de burgemeester blijft. De regering stelt in de voorgestelde wettekst voor om niet meer landelijk te bepalen dat zo’n ontheffing uitsluitend verleend kan worden als degene die leiding geeft aan de verstrekking in het bezit is van een Verklaring Sociale Hygiëne. Dit maakt het voor burgers en (buurt)verenigingen gemakkelijker een dergelijke ontheffing aan te vragen, bijvoorbeeld voor een eendaags kleinschalig evenement. De burgemeester zal een inschatting maken of dit verantwoord is. Het kabinet verwacht niet dat de Drank- en Horecawet hiermee aan gezag verliest. Van belang is dat de burgemeester altijd als voorwaarde kan blijven stellen dat de persoon die leiding geeft aan de alcoholverstrekking tijdens het evenement, toch moet beschikken over een Verklaring Sociale Hygiëne.

De leden van de PvdA-fractie vragen wie precies de zeer uitzonderlijke gevallen zijn die niet aan de kenniseis hoeven te voldoen en waarom voor hen een uitzondering wordt gemaakt.

De regering stelt voor in de Drank- en Horecawet een uitzondering op te nemen van de eis te beschikken over kennis en inzicht in sociale hygiëne voor bepaalde leidinggevenden die geen enkele bemoeienis hebben met de bedrijfsvoering of exploitatie van het horecabedrijf of het slijtersbedrijf waarvoor de vergunning wordt gevraagd of is verkregen. In het verleden heeft het stellen van deze eis een enkele maal tot schrijnende situaties geleid. In de praktijk ging het bijvoorbeeld om een gepensioneerde bestuurder die permanent in Spanje verbleef en om een vennoot die leed aan een psychische ziekte. In de toekomst zouden deze personen onder de uitzonderingsbepaling komen te vallen. Overigens alleen als wordt vastgelegd dat zij echt geen enkele bemoeienis hebben met de bedrijfsvoering of exploitatie van het betreffende bedrijf. Deze uitzondering is gemaakt op verzoek van Koninklijke Horeca Nederland. Voor de vergunninghouder met een leidinggevende waarop deze uitzondering van toepassing is, betekent een en ander overigens niet dat hij zich kan onttrekken aan het gestelde in artikel 24 van de Drank- en Horecawet. Er zal dus in de reguliere horeca altijd een leidinggevende met kennis en inzicht in sociale hygiëne aanwezig dienen te zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven welke maatregelen door welke partijen kunnen worden genomen indien onomstotelijk vaststaat dat een ondernemer/onderneming misbruik maakt van de nieuwe regelgeving die het mogelijk maakt dat – tijdelijk – iemand leiding geeft aan een vergunningplichtig bedrijf zonder gescreend te zijn.

Als onomstotelijk vaststaat dat een vergunninghouder misbruik maakt van de nieuwe meldplicht kan de burgemeester de vergunning intrekken. In de voorgestelde wettekst wordt bepaald dat er sprake is van misbruik als een ondernemer/onderneming in een periode van twee jaar ten minste driemaal iemand als nieuwe leidinggevende heeft aangemeld en die aanmelding later geweigerd is.

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de kosten van de nieuwe bepaling omtrent het (digitaal) melden van een nieuwe leidinggevende.

De regering gaat ervan uit dat een vergunninghouder in de toekomst per melding € 43,381 kwijt zal zijn, exclusief leges. Het is om twee redenen op dit moment formeel niet mogelijk een nieuwe leidinggevende digitaal te melden. Ten eerste is het melden van een nieuwe leidinggevende niet in de vigerende wet opgenomen. Ten tweede heeft de minister van VWS thans geen elektronische informatiedragers voor het aanvragen van vergunningen en ontheffingen vastgesteld.

Zodra uw Kamer heeft ingestemd met dit onderdeel van het wetsvoorstel zal gestart worden met de ontwikkeling van een standaard meldformulier dat in de toekomst gedigitaliseerd zal worden. Het gaat derhalve niet om twee verschillende systemen die vergeleken kunnen worden. Na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel zullen alle gemeenten van het door de minister vastgestelde papieren en/of het elektronische formulier gebruik gaan maken.

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de maximale schorsingsduur van de vergunning van twaalf weken. Zij vragen waarom de vergunning niet voor een langere periode kan worden geschorst en wat de bezwaren hiertegen zouden zijn. Zij vragen de regering in het antwoord op deze vragen ook de strafmaatregelen bij herhaalde overtreding van artikel 20, eerste lid, mee te nemen.

Iedere maatregel moet een zekere mate van proportionaliteit hebben ten opzichte van de geconstateerde overtreding. Het instrument schorsing is geïntroduceerd om een hiaat op te vullen tussen het niet kunnen optreden en het intrekken van de vergunning. Inherent aan de introductie van een dergelijke maatregel is dat het een maatregel van tijdelijke aard is. Een schorsingsperiode van maximaal twaalf weken lijkt daarbij proportioneel te zijn. Bij het bepalen van de schorsingsperiode is gekeken naar de geschatte directe winstderving per bedrijf. De gemiddelde directe winstderving moet in de visie van de regering minimaal het boetebedrag zijn dat wordt opgelegd bij het meermaals overtreden van artikel 20, eerste lid, dus minimaal € 1 800. De wijze waarop de gemiddelde directe winstderving is berekend is uitgebreid beschreven in het artikelsgewijs deel van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel.

Daarnaast is een intrekkingstermijn tot 12 weken niet ongebruikelijk bij gemeenten die een exploitatievergunningstelsel kennen. De regering heeft daarbij aan willen sluiten.

In ernstige gevallen kan de burgemeester direct overgaan tot het intrekken van de vergunning. Voor dergelijke gevallen is het instrument schorsing dan ook niet bedoeld.

3. Burgemeester bevoegd gezag

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe voorkomen wordt dat overmatig alcoholgebruik alleen wordt bestreden vanuit het oogpunt van openbare orde.

Uitgangspunt van het alcoholbeleid is een integrale aanpak van alcoholmisbruik door jongeren. In de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid is een samenhangend pakket van maatregelen opgenomen waar naast de nieuwe Drank- en Horecawet ook voorlichting en vroegsignalering van alcoholproblematiek deel van uitmaken. De maatregelen in het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet zijn gericht op bestrijding van alcoholmisbruik door jongeren vanuit het oogpunt van zowel de openbare orde als de bescherming van de gezondheid.

De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom het collegialiteitsbeginsel buiten werking wordt gesteld en of er bij de regering gevallen bekend zijn waarin het collegialiteitsbeginsel de handhaving van de leeftijdsgrens in de weg gestaan heeft. De regering heeft deze keuze gemaakt omdat de handhaving van de Drank- en Horecawet beter past bij het takenpakket van de burgemeester dan bij dat van het college, niet omdat het collegialiteitsbeginsel beperkingen met zich mee zou brengen. Er zijn ook geen gevallen bekend waarin dit beginsel de handhaving van de leeftijdsgrens in de weg gestaan heeft, maar dat heeft er vooral mee te maken dat deze handhaving op dit moment in handen is van de VWA, die dit uit hoofde van de minister van VWS uitvoert.

De leden van de D66-fractie vragen voorts op welke terreinen van het recht medebewind wordt toegepast.

Er zijn zeer veel verschillende terreinen waarop gemeenten landelijk wetgeving in medebewind moeten uitvoeren, bijvoorbeeld in de sociale zekerheid of de wetgeving rondom de gemeentelijke basisadministratie. Een voorbeeld van wetgeving waarin de burgemeester taken in medebewind moet uitvoeren is de wet op de kansspelen (speelautomatenvergunning). Ook in het onlangs ingediende wetsvoorstel Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche1 wordt aan gemeenten taken in medebewind toegekend.

De D66-fractie vraagt of de regering uiteen kan zetten wat haar criteria zijn voor het wel of niet decentraliseren van beleid en toezicht in relatie tot de voorgestelde wijzigingen in de Drank- en Horecawet.

Uitgangspunt voor de regering voor de decentralisatie van beleid en toezicht zijn de artikelen 116 en 117 van de Gemeentewet. Hierin is bepaald dat «voorstellen van maatregelen waarbij bepaalde aangelegenheden tot rijks- of provinciaal beleid worden gerekend, slechts worden gedaan indien het onderwerp van zorg niet op doelmatige en doeltreffende wijze door de gemeentebesturen kan worden behartigd.» Het toezicht op de Drank- en Horecawet zal doelmatiger en doeltreffender worden uitgevoerd wanneer deze door gemeenten wordt uitgevoerd.

Wat de criteria zijn voor decentralisatie heeft het kabinet geschetst in een brief aan uw Kamer1. Deze brief schetst het kader dat het Rijk hanteert voor decentralisatie en differentiatie van taken. Hierin zijn zeven criteria benoemd die een rol spelen bij de afweging op welke overheidslaag een taak te beleggen. Voorbeelden zijn rechtsgelijkheid, belangenbehartiging en doelmatigheid en doeltreffendheid.

De leden van de fractie van D66 vragen naar de democratische legitimatie van het handelen van de burgemeester.

De burgemeester is op grond van artikel 180 van de Gemeentewet te allen tijde verantwoording schuldig aan de gemeenteraad. Dat geldt ook voor de wijze waarop hij gebruik maakt van zijn eigenstandige bevoegdheden die de burgemeester als eenhoofdig bestuursorgaan zijn toebedeeld.

De leden van de fracties van D66 en SGP verwijzen naar de notitie «Burgemeester en Veiligheid»2 en vragen hoe de onderhavige bevoegdheid zich verhoudt tot evengenoemde notitie.

In de notitie «Burgemeester en Veiligheid» is een overzicht gegeven van bestaande bevoegdheden van de burgemeester op het terrein van openbare orde en veiligheid en een overzicht van relevante voorstellen die ten tijde van het uitbrengen van de notitie «Burgemeester en Veiligheid» bij de Raad van State of het parlement waren ingediend. De bevoegdheid die de burgemeester krijgt na wijziging van de Drank- en Horecawet kon daarom in het overzicht nog niet worden opgenomen.

Zoals ook door uw Kamer is geconstateerd, zijn maatschappelijke problemen op het terrein van integrale veiligheid altijd dynamisch. Als er sprake is van een aanwijsbare behoefte en gebleken urgentie, bijvoorbeeld omdat het bestaande instrumentarium niet voldoet, dan kunnen maatschappelijke ontwikkelingen nopen tot aanpassing van bestaande of introductie van nieuwe bevoegdheden. Dit is ook het geval bij de voorgestelde wetswijziging.

Juist omdat de veiligheidsportefeuille van de burgemeester breed wordt opgevat, is de vraag gerechtvaardigd hoe de portefeuille veiligheid van de burgemeester zich verhoudt tot zijn andere rollen en taken. Daarom is uw Kamer in het Algemeen Overleg van 30 september jl. toegezegd dat de minister van BZK in het voorjaar van 2010 – mede op basis van suggesties van de Kring van commissarissen van de Koningin en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters – de ontwikkeling van het burgemeestersambt zal schetsen in een brief aan uw Kamer. Daarin zullen de eisen van de maatschappij aan het burgemeestersambt, de benodigde competenties en de relatie tussen de burgemeester en de gemeenteraad aan bod komen. In dit licht zij ook verwezen naar de motie-Kuiken c.s. van 26 november 20093, waarin de regering wordt verzocht voor 1 juni 2010 een voorstel te doen voor de wijze waarop meer samenhang kan worden aangebracht tussen de onderscheiden bevoegdheden van de burgmeesters op het brede terrein van openbare orde en veiligheid.

De SGP-fractie wil graag weten welke bevoegdheden bij de burgemeester komen te liggen in plaats van bij het college van burgemeester en wethouders.

De regering neemt de aanbeveling van de Werkgroep Uitwerking Maatregelen Openbare Inrichtingen over om de burgemeester als bevoegd gezag aan te wijzen. In plaats van het college van burgemeester en wethouders wordt voortaan de burgemeester in medebewind belast met de uitvoering van de Drank- en Horecawet. De bevoegdheden die voortvloeien uit de Drank- en Horecawet passen goed bij de bestaande verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de openbare orde en veiligheid. De wijzigingen ten opzichte van de vigerende regelgeving betreffen de bevoegdheden ten aanzien van: het verlenen en intrekken van vergunningen, het verstrekken van gewijzigde vergunningen, het sluiten van illegale horecagelegenheden en het verlenen van ontheffingen aan paracommerciële rechtspersonen.

4. Regels ten aanzien van paracommerciële instellingen

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de positie van studentenverenigingen voor wat betreft de nieuwe regels voor paracommerciële instellingen.

De nieuwe regels met betrekking tot paracommerciële instellingen hebben primair betrekking op het tegengaan van oneerlijke mededinging. Gemeenten dienen regels op te stellen over het verstrekken van alcoholhoudende drank in paracommerciële instellingen, onder andere wat betreft de dagen en tijdstippen dat er alcoholhoudende drank mag worden verstrekt.

Deze regels mogen naar de aard van de paracommerciële rechtspersoon verschillend zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat een gemeente voor buurthuizen andere regels kan opstellen dan voor sportverenigingen, al naar gelang de lokale situatie daar aanleiding toe geeft.

De VVD-fractie vraagt de regering aan te geven wat de concrete noodzaak is voor het aanpassen van de paracommerciële bepalingen.

In de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid is reeds aangekondigd dat het kabinet voornemens was om landelijke paracommercieregels te introduceren. De huidige regels voor wat betreft het tegengaan van paracommercialisme bestaan uit een lappendeken aan mededingingsregelgeving: koepelovereenkomsten, zelfreguleringsovereenkomsten, regels bij bestuursreglementen – al dan niet gebaseerd op diverse modelbestuursreglementen – en gemeentelijke regels.

Vooral gezien het feit dat de zelfreguleringsovereenkomsten die gesloten zijn met het Bedrijfschap Horeca en Catering zijn opgezegd, omdat dit bedrijfschap het sinds 2000 het niet meer tot zijn taak rekent om concurrentie door paracommerciële instellingen te bestrijden, is er behoefte aan meer eenduidigheid op het terrein van de regels ten aanzien van paracommerciële instellingen.

De regering is van mening dat er een landelijke kader moet worden gesteld voor de regels ten aanzien van paracommercialisme, dat voldoende ruimte biedt aan lokaal maatwerk. Daarom wordt nu voorgesteld in nationale wetgeving vast te leggen dat gemeenten verplicht worden een verordening op te stellen om paracommercialisme te reguleren.

De VVD-fractie vraagt welke belangen de regering ziet in de bepalingen rond paracommercie, of het voorstel is getoetst bij vertegenwoordigers van deze belangen en hoe zij hierop reageerden.

De belangrijkste belangenpartijen omtrent paracommerciële regels zijn NOC*NSF (vanuit het belang van de sport) en Koninklijke Horeca Nederland (vanuit het belang van de reguliere horeca).

Oorspronkelijk bestond het voornemen om de bestaande mededingingsregelgeving (artikelen 4, 5 en 6) te schrappen en te vervangen door uniforme bepalingen. Dit voornemen maakte deel uit van het concept voorontwerp dat is geconsulteerd bij alle deelnemers van het Regulier Overleg Alcoholbeleid, waar NOC*NSF en KHN ook aan deelnemen. Tijdens de consultatieronde werd er uiteenlopend gereageerd op de voorstellen voor landelijke regels. Verschillende partijen waren een voorstander van landelijke regelgeving, maar sommige (zoals KHN) wensten nog striktere regels, terwijl andere partijen (zoals de VNG en NOC*NSF) de ruimte voor lokaal maatwerk benadrukten. Alles overwegend heeft de regering gekozen voor landelijke regels, waarbij ruimte is voor lokaal maatwerk. Deze aanpassing van het wetsvoorstel is in het traject richting de Ministerraad tot stand gekomen.

De VVD-fractie vraagt of de regering de mening deelt dat sportfaciliteiten een ander schenktijdenregime behoeven dan studentenverenigingen.

De regering laat de beoordeling daarvan over aan gemeenten, maar heeft voor de gemeenten wel de mogelijkheid gecreëerd om onderscheid te maken naar de aard van de verschillende paracommerciële rechtspersonen, afhankelijk van wat nodig is op lokaal niveau. Dit betekent dat er in een gemeente inderdaad andere regels aan studentenverenigingen kunnen worden opgelegd dan aan sportverenigingen. De regering gaat er vanuit dat gemeenten bij deze afweging de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht neemt en geen onnodige beperkingen zal opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting op het afzien van landelijke regels voor paracommerciële instellingen. Wordt binnen het lokale maatwerk wel voldoende gegarandeerd dat jonge sporters in bescherming genomen worden tegen de gevaren van alcoholgebruik?

Het kabinet heeft in antwoord op de vragen van de VVD-fractie reeds uiteengezet hoe zij tot het onderhavige voorstel is gekomen. De regering is van mening dat er in dit wetsvoorstel wel degelijk landelijke regels worden gesteld. De gemeente wordt namelijk verplicht om in een verordening regels te stellen omtrent paracommercialisme. Gemeenten dienen regels op te stellen gedurende welke dagen en tijdstippen in paracommerciële inrichtingen alcohol mag worden verstrekt. De bestaande regelgeving over de wijze waarop paracommerciële rechtspersonen moeten waarborgen dat in hun kantine, clubhuis of sociëteit verantwoord alcohol wordt verstrekt, blijft grotendeels van kracht.

Het kabinet heeft er vertrouwen in dat er op lokaal niveau een gedegen afweging wordt gemaakt waarbij zowel aspecten van oneerlijke mededinging als de bescherming van de jeugd mee worden genomen.

Daarnaast heeft NOC*NSF geïnvesteerd in het herzien en digitaliseren van de Instructie Verantwoord Alcoholschenken, waardoor barvrijwilligers in de sportkantines nog beter op de hoogte zijn van de geldende regels omtrent alcoholverstrekking. In deze instructie wordt tevens specifiek aandacht besteed aan het nee-verkopen aan personen onder de 16 jaar die alcohol willen kopen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe wordt gegarandeerd dat vrijwilligers binnen paracommerciële instellingen voldoende op de hoogte zijn van de regelgeving. Of de gebruikte terminologie wel voldoet en of de Instructie Verantwoord Alcoholschenken niet te vrijblijvend is.

Op basis van artikel 24 van de Drank- en Horecawet, dient er, gedurende de tijden dat er alcoholhoudende drank verstrekt mag worden in een paracommerciële instelling, tenminste één barvrijwilliger aanwezig te zijn die een voorlichtingsinstructie op het gebied van sociale hygiëne heeft gekregen. In de praktijk gebruiken de meeste verenigingen hiervoor de Instructie Verantwoord Alcoholschenken.

De vervanging van de term «gekwalificeerde personen» door «een barvrijwilliger die een voorlichtingsinstructie op het gebied van sociale hygiëne heeft gekregen» maakt de eis aan kennis zeker niet zwakker, omdat hierdoor juist wordt verduidelijkt aan welke eisen de barvrijwilliger moet voldoen om verantwoordelijk te mogen zijn voor de alcoholverstrekking in een paracommerciële instelling.

Deelname is zeker niet vrijblijvend, de barvrijwilliger dient wel degelijk een instructie te krijgen, alleen de vorm waarin dit gebeurt wordt niet door de regering vastgelegd.

De fractie van D66 vraagt of de regering signalen heeft van overmatig alcoholgebruik in paracommerciële instellingen.

Gezien de grote verscheidenheid aan paracommerciële instellingen is het niet mogelijk om een algemeen beeld te geven van overmatig alcoholgebruik in paracommerciële instellingen.

De D66-fractie vraagt zich af waarom de regering ervoor kiest om het paracommerciebeleid te decentraliseren in relatie tot nationaal beleid op het gebied van de mededinging.

In het onderhavige wetsvoorstel is op dit punt geen sprake van decentralisatie ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige Drank- en Horecawet zijn het al de gemeenten die nieuwe vergunningsaanvragen van paracommerciële rechtspersonen dienen te toetsen op concurrentie met de commerciële horeca. Een gemeente is immers het beste op de hoogte van de lokale situatie.

De leden van de D66-fractie willen weten hoe het lokale toezicht op oneerlijke concurrentie eruit komt te zien.

In de voorgestelde wettekst worden gemeenten verplicht om regels op te stellen gedurende welke dagen en tijdstippen in paracommerciële inrichtingen alcohol mag worden verstrekt (ook wel schenktijden genoemd) en rond de verstrekking van alcohol tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens niet-verenigingsgebonden activiteiten. De lokale toezichthouders zullen toe gaan zien op de naleving van de door de gemeente op grond van de Drank- en Horecawet gestelde regels.

De regering verwacht dat de nieuwe wettelijke eis dat elke gemeente een paracommerciële verordening moet vaststellen, zal leiden tot een maatschappelijke discussie op gemeentelijk niveau. De gemeente kan daarbij recht doen aan de lokale situatie en aan de verschillen tussen de verschillende soorten paracommerciële instellingen. Naar verwachting zal het feit dat de regels zullen worden gehandhaafd door lokale toezichthouders ertoe leiden dat het toezicht effectiever wordt ingezet. De lokale toezichthouders zijn immers het beste op de hoogte van de lokale situatie.

De leden van de SGP-fractie vragen of de minimumleeftijd van barvrijwilligers niet omhoog moet om makkelijker mensen te weerstaan die te veel dreigen te drinken.

De regering heeft er voor gekozen om de leeftijd van barvrijwilligers niet te verhogen, mede gezien het feit dat het voor vrijwilligersorganisaties nu al moeilijk is om voldoende vrijwilligers te vinden die zich willen inzetten voor de club of vereniging. Een verhoging van de leeftijd van barvrijwilligers zal dit verder bemoeilijken. Het kabinet vindt het belangrijk dat de barvrijwilligers goed geïnstrueerd zijn over een verantwoorde alcoholverstrekking en is dan ook positief over het feit dat in de hernieuwde Instructie Verantwoord Alcoholschenken die NOC*NSF ontwikkeld heeft, uitdrukkelijk aandacht wordt geschonken aan het nee-verkopen aan klanten.

5. Nieuwe verordenende bevoegdheden voor gemeenten

De leden van de CDA-fractie vinden het wenselijk en noodzakelijk dat de burgemeester meer mogelijkheden krijgt happy hours aan te pakken, omdat dat ruimte biedt voor lokaal maatwerk. De fracties van CDA, PvdA, SP en SGP pleiten voor wat betreft het stunten met prijzen in supermarkten voor een landelijke regeling. Graag horen zij hierop de reactie van de regering.

In antwoord op de opmerking van de CDA wijst het kabinet erop dat de regering niet voornemens is de regelbevoegdheid ten aanzien van happy hours bij de burgemeesters neer te leggen, maar bij de gemeenteraden. Dat biedt ook ruimte voor lokaal maatwerk. Gemeenteraden kunnen overigens alleen bij verordening regels stellen ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde. Het is derhalve nodig dat een gemeente de verordening in die zin motiveert.

Bij landelijke regulering van prijsacties in de detailhandel kan geen recht worden gedaan aan lokale verschillen. Daarom kiest de regering niet voor een regeling in de formele wet. Het uitgangspunt van de regering is dat in landelijke regelgeving de mogelijkheid geboden wordt aan gemeenten om, indien zij daar gezien de lokale situatie aanleiding toe zien, in gemeentelijke verordeningen regels op dit terrein op te stellen. In de landelijke regelgeving wordt ook vastgelegd welke prijsacties de gemeente bij verordening kan beperken.

De leden van de CDA-fractie horen graag van de regering of en zo ja welke mogelijkheden zij ziet om de uitgangspunten voor de aanpak van zuipketen en semicommerciële keten in de Alcoholwet te regelen.

De vigerende Drank- en Horecawet biedt gemeenten in combinatie met de VWA reeds voldoende mogelijkheden om zuipketen en semicommerciële keten aan te pakken, aangezien het in deze gevallen vrijwel altijd gaat om illegale horecagelegenheden (wegens het anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank zonder daartoe strekkende vergunning). Wanneer de wijzigingen in de voorgestelde wettekst van kracht worden, hebben gemeenten ook een toezichthoudende taak en kunnen zij zelfstandig optreden tegen dergelijke keten.

De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate gemeenten nu gebruik maken van regelingen om happy hours en stuntprijzen te voorkomen. Waarom ligt het in de lijn der verwachting dat de regeling met deze uitbreiding wel gebruikt gaat worden door gemeenten?

Er zijn nogal wat gemeenten die met de horeca convenanten hebben gesloten om happy hours in het algemeen of happy hours gericht op jongeren tegen te gaan. Er is het kabinet geen gemeente bekend die met de supermarkten afspraken heeft gemaakt over stunten met prijzen.

Het ligt in de lijn der verwachting dat het geven van de bevoegdheid aan gemeenten om prijsacties op lokaal niveau bij verordening te reguleren zal betekenen dat meer gemeenten daartoe zullen overgaan. Het probleem op dit moment is namelijk dat als er in de convenanten die de gemeente met het plaatselijke bedrijfsleven heeft gesloten geen regels zijn opgenomen ter uitvoering van de publiekrechtelijke taak van de gemeente, er sprake kan zijn van ongeoorloofde prijsafspraken. Het geven van de bevoegdheid aan gemeenten om bij verordening regels te stellen, biedt de gemeenten en de ondernemers de gewenste duidelijkheid.

De leden van de SP-fractie willen graag een reactie van de regering op de mogelijke gevolgen van het hanteren van verschillende leeftijdsgrenzen door gemeenten.

De Tweede Kamer heeft via de motie Joldersma/Voordewind1 verzocht om een experiment met de verhoging van leeftijdsgrenzen. Op basis van dit wijzigingsvoorstel wordt het een aantal gemeenten mogelijk gemaakt voor een bepaalde periode te experimenteren met een verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar. Deze experimenten zullen eerst grondig geëvalueerd worden waarbij alle aspecten in ogenschouw worden genomen, de handhaafbaarheid, het effect op het alcoholgebruik, de overlast, verstoring van de openbare orde en criminaliteit. Op basis hiervan wordt bekeken of de leeftijdsgrens voor het verstrekken van alcohol landelijk verhoogd wordt naar 18 jaar. In deze kabinetsperiode is het kabinet evenwel niet voornemens de leeftijdsgrens voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank te verhogen.

Om dranktoerisme en problemen in de nacht en met verkeer te voorkomen is het van belang dat gemeenten onderling afspraken maken. Dat is overigens ook nu al van belang in verband met de afstemming van sluitingstijden. Gemeenten werken in toenemende mate samen in de aanpak van alcoholmisbruik en stemmen het beleid in regionaal verband af. Dit verkleint de kans op alcoholtoerisme, omdat jongeren dan naar een andere regio moeten gaan.

De leden van de SP- en de ChristenUnie-fractie vragen welke maatregelen er te nemen zijn tegen een discotheek in Sliedrecht die voor € 25 onbeperkt drinken aanbiedt. Worden met de nieuwe regeling ook arrangementen voor onbeperkt drinken voor een vast bedrag aangepakt?

Nee, de gemeente Sliedrecht kan geen maatregelen nemen tegen een ondernemer die voor € 25 onbeperkt drinken aanbiedt. Wel zou de gemeente Sliedrecht een verordening kunnen opstellen waarin prijsacties in de horeca worden gereguleerd. Hiermee kunnen prijsacties die korter dan 24 uur duren tegen meer dan 40% korting aangepakt worden. Voor deze specifieke casus zou dit betekenen dat er maatregelen genomen kunnen worden als het onbeperkt drinken normaal gesproken voor € 41,67 of meer wordt aangeboden en er in het kader van een prijsactie tijdelijk een prijs van € 25 gevraagd wordt. Dan is er immers sprake van een kortingspercentage hoger dan 40% ten opzichte van de prijs die gewoonlijk wordt gevraagd.

Wel zou op andere gronden tegen een dergelijke ondernemer kunnen worden opgetreden, bijvoorbeeld als er sprake is van overtreding van het doortapverbod, zoals neergelegd in artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht.

De leden van de VVD- en de SGP-fractie hebben vragen over hoe de voorgestelde maatregelen die betrekking hebben op het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende dranken tegen tijdelijk sterk gereduceerde prijzen zich verhouden met artikel 28 van het EG-Verdrag.

De regering twijfelt eraan of de thans geldende horecaconvenanten over happy hours in alle gevallen de toets van het EG-Verdrag kunnen doorstaan. Daarom wordt voorgesteld een en ander bij formele wet te regelen. Dan gaat het immers per definitie om een regeling met een publiekrechtelijke karakter, waardoor er geen discussie meer mogelijk is over ongeoorloofde prijsafspraken. Met andere woorden: door de voorgestelde maatregel te effectueren, bestaat er geen discussie meer over strijdigheid met artikel 28 EG-Verdrag.

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen weten op welke manier prijsacties kunnen worden aangepakt en hoe de controle op de naleving plaatsvindt.

De gemeenten kunnen ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde prijsacties aanpakken door bij verordening daaromtrent regels te stellen. Artikel 25d, eerste lid van de voorgestelde wettekst regelt op welke prijsacties de gemeentelijke beperking van toepassing kan zijn. In het tweede lid is opgenomen dat de beperking alleen kan gelden voor een deel van de gemeente, of voor bepaalde arrangementen. De controle op de naleving geschiedt door de gemeentelijke toezichthouders.

De fractieleden van D66 vragen hoe de regering verder uitvoering gaat geven aan de motie Van der Ham/Dibi inzake het creëren van betere uitgaansmogelijkheden voor 16-minners1. Zij vragen of de regering het met hen eens is dat door het ontbreken van goede uitgaansmogelijkheden er door jongeren alternatieve ontmoetingsplekken worden gevormd die alcoholmisbruik aanwakkeren.

Het kabinet heeft in de notitie «Onze jeugd van tegenwoordig» aangegeven dat er door het ontbreken van goede vrijetijdsvoorzieningen, waaronder uitgaansgelegenheden, een toename is van de overlastproblematiek veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik door jongeren.

In deze notitie vraagt het kabinet gemeenten hier nadrukkelijk aandacht aan te besteden en worden zij opgeroepen dit actief te betrekken in hun vestigingsen vergunningenbeleid. Aanvullend hierop heeft de minister voor Jeugd en Gezin met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gesproken over deze motie. De VNG beaamt het belang van goede uitgaansvoorzieningen voor jongeren en de rol van de gemeenten daarbij en heeft toegezegd dit onderwerp bij de gemeenten aan de orde te stellen. Zo is het onderwerp besproken tijdens een mini-symposium in aansluiting op het VNG-Jaarcongres 2009. Tijdens de discussies heeft een aantal gemeenten uitgaansmogelijkheden voor jongeren als voorbeeld aangedragen om de hokken en keten-problematiek aan te pakken.

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de Vroeg-op-stap bepalingen. Zij vragen ook naar de conclusies van de vier gespreksbijeenkomsten met ouders, jongeren, bestuurders en horecaondernemers.

Het kabinet vindt dat er beleid ontwikkeld moet worden om jongeren vroeger op stap te laten gaan, maar is ook van mening dat het vaststellen van horecasluitingstijden een lokale bevoegdheid moet blijven.

In de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid werd toegezegd – zoals eerder al aangekondigd in het Beleidsprogramma «Samen werken, samen leven» – dat het kabinet over de sluitingstijden van de horeca in gesprek zou gaan met de (horeca)branche, gemeenten, ouders en jongeren. De verwachting was dat enkele bijeenkomsten rond het thema «vroeger stappen» met de meest betrokken doelgroepen nuttige suggesties zouden kunnen opleveren. Deze bijeenkomsten zijn in de eerste helft van 2008 gehouden. Uit de bijeenkomsten bleek dat er nagenoeg geen draagvlak is voor het idee om de sluitingstijden landelijk te vervroegen. Daarbij komt nog dat landelijk vastgestelde sluitingstijden niet gezien werden als een oplossing voor het alcoholmisbruik onder jongeren.

Het ontbreken van landelijk draagvlak was voor het kabinet een doorslaggevende reden om het kabinetsstandpunt neergelegd in de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid, niet te heroverwegen.

In de voorgestelde wettekst worden gemeenten nu extra handvatten gegeven om op lokaal niveau te bevorderen dat het tijdstip waarop jongeren uitgaan vroeger wordt.

De SGP-fractie vraagt of de politie of de lokale toezichthouder controleert of de toegangsleeftijd wordt nageleefd en of er geen sprake is van overlap van hun bevoegdheden. Verder wil de fractie weten welke mogelijkheden er zijn om te voorkomen dat jongeren op straat blijven hangen en overlast veroorzaken.

Het toezicht op naleving van de toegangsleeftijd door de horeca valt onder het toezicht op de uitvoering van de Drank- en Horecawet en is na de decentralisatie van het toezicht de taak van gemeentelijke toezichthouders. Het is niet de verwachting dat vervroeging van de sluitingstijden voor jongeren leidt tot meer overlast. Door de toegangstijden voor hen te beperken, wordt verwacht dat zij minder alcohol zullen drinken, waardoor zij minder overlast veroorzaken. Het is echter niet uit te sluiten dat jongeren op straat voor overlast zorgen. In een dergelijke situatie is het de taak van de politie om de openbare orde en veiligheid te handhaven.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de gemeenten «de prijs die ter plaatse gewoonlijk wordt gevraagd» moeten bepalen.

De toezichthouders kunnen «de prijs die ter plaatse gewoonlijk wordt gevraagd» afleiden van de prijsaanduiding in de betreffende inrichting of winkel. Ondernemers hebben de wettelijke plicht hun prijzen aan te geven (Besluit prijsaanduiding producten). De toezichthouders kunnen uitgaan van die prijzen. Vaak zal de ondernemer overigens de «van/voor» prijzen zelf aangeven.

6. Introductie van het experimenteerartikel

De CDA-fractie wil graag een nadere toelichting op het doel van het experiment en wat het zou moeten opleveren. Graag horen zij van de regering hoe zij gemeenten, regio’s en provincies zal stimuleren zich voor het experiment aan te melden.

Het doel van het experiment is om te onderzoeken welke effecten een verhoging van de leeftijdsgrens heeft. Alle aspecten worden hierbij in ogenschouw genomen: de handhaafbaarheid, het effect op het alcoholgebruik, de overlast, de verstoring van de openbare orde en de criminaliteit. Mede op basis van de uit de experimenten verkregen informatie zal vervolgens worden besloten of de leeftijdsgrens voor verstrekking van zwak-alcoholhoudende drank al dan niet landelijk verhoogd moet worden naar 18 jaar. In deze kabinetsperiode is het kabinet evenwel niet voornemens de leeftijdsgrens voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank te verhogen. Het kabinet zal gemeenten uitnodigen om zich aan te melden voor deelname aan het experiment.

Ook willen de leden van de CDA-fractie graag weten in hoeverre het experimenteerartikel voldoende ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.

Het experimenteerartikel is alleen gericht op het tijdelijk verhogen van de leeftijdsgrens voor het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank naar 18 jaar en kent geen mogelijkheid voor andere experimenten. Vanuit rechtstatelijk oogpunt dient het onderwerp waarop het experimenteerartikel betrekking heeft zo concreet en nauwkeurig mogelijk te worden begrensd. In de algemene maatregel van bestuur zal het kader worden vastgesteld waarbinnen de experimenten dienen plaats te vinden. Er is geen ruimte om buiten dit kader in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.

De PvdA-fractie wil weten hoe ervoor gezorgd wordt dat gemeenten meer werk maken van preventie en de pakkans bij overtreding verhogen. Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid bij het voorkomen van overmatig alcoholgebruik door jongeren en het handhaven van de wet?

Het toezicht zal naar verwachting door de decentralisatie naar gemeenten efficiënter en gerichter ingezet worden. Ook zijn er meer sancties mogelijk, zoals de three-strikes-out bepaling (artikel 19a) en de tijdelijke schorsing van een vergunning. Naar verwachting heeft dit tevens een preventief effect. Overigens doen gemeenten en partners zoals de GGD al veel aan preventie, ondermeer door voorlichting. De regering heeft de overtuiging dat het onderhavige wetsvoorstel zal bijdragen aan een verhoging van de pakkans bij overtreding en tot daling van het alcoholgebruik door jongeren en alcoholgerelateerde overlast. Hier ligt een taak voor de hele samenleving, omdat het nalevingsgedrag zal moeten toenemen. Een consequente boodschap van alle actoren in de omgeving van jongeren dat het de norm is om niet te drinken tot een leeftijd van 16 jaar, is het meest effectief. De regering levert haar aandeel in de aanpak onder meer met dit wetsvoorstel.

De leden van de PvdA- en de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over de uitwerking van het experimenteerartikel en de effecten hiervan op alcoholtoerisme. Zij willen verder weten of er al aanvragen zijn binnengekomen.

De uitwerking van het experimenteerartikel vindt plaats in een algemene maatregel van bestuur. Het aanbod en de bereidheid van gemeenten, de mate van samenwerking en de wetenschappelijke eisen aan een dergelijk experiment zullen van invloed zijn op deze uitwerking. Het is nog niet mogelijk voor gemeenten een aanvraag in te dienen, al heeft een aantal gemeenten wel al informeel laten weten interesse te hebben in deelname. Over de deelname van specifieke gemeenten kan het kabinet nog geen uitspraken doen. Bij de uitvoering van de experimenten zal ook bezien worden of er effecten zoals alcoholtoerisme optreden.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het experimenteerartikel zich verhoudt tot strafbaarstelling van bezit tot 16 jaar, ook in experimenteergemeente?

Zoals de regering op pagina 14 van de memorie van toelichting bij de voorgestelde wettekst heeft toegelicht blijft de leeftijd voor strafbaarstelling van bezit gedurende de experimenteerperiode vastgesteld op 16 jaar. Een dergelijke strafbepaling is landelijk en de regering acht het onwenselijk deze voor een periode van twee jaar aan te passen.

Ten slotte vraagt de PvdA-fractie welk effect het uitblijven van een sanctie heeft op de overweging van een jongere om alcohol te kopen.

Het kopen van alcoholhoudende drank onder een bepaalde leeftijd is niet strafbaar gesteld in de wet. Het niet vaststellen van de leeftijd ten tijde van de verkoop van alcoholhoudende drank aan jongeren, om zodoende te voorkomen dat jongeren alcohol kunnen kopen, is wel strafbaar gesteld. Dit strookt met het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor wat er in een onderneming gebeurt primair bij de ondernemer ligt en deze dus ook gehouden is toe te zien op de naleving van de wettelijke bepalingen binnen zijn bedrijf. Thuis zijn de ouders verantwoordelijk voor hun kinderen en op de openbare weg is de overheid verantwoordelijk. Aangezien het aanwezig hebben van alcohol op de openbare weg straks strafbaar wordt gesteld, is een jongere onder de 16 jaar die in het bezit is van alcoholhoudende drank en zich op openbare weg bevindt straks zelf strafbaar. Naar verwachting zal deze sanctie van evenveel invloed zijn op de overweging alcohol te kopen als een sanctie op het kopen van drank, zonder dat dit problemen oplevert met de bewijslast.

De VVD-fractie wil graag weten op welke signalen en gegevens het experimenteerartikel gebaseerd is en waarom het aantal gemeenten volledig opengelaten is.

Het experimenteerartikel is in de voorgestelde wettekst opgenomen op verzoek van uw Kamer, naar aanleiding van de motie Joldersma/Voordewind1. Hieraan voorafgaand heeft het kabinet in de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid, in navolging van de wens van een aantal gemeenten, voorgesteld om gemeenten de mogelijkheid te geven om de overlastproblematiek tegen te gaan door de leeftijdsgrens voor alcoholverstrekking op 18 jaar te zetten.

Door te experimenteren met verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar kan onderzocht worden welke effecten dit heeft. Mede pp basis van deze informatie wordt besloten of een landelijke verhoging van de leeftijdsgrens voor de verstrekking van alcoholhoudende drank in de rede ligt.

In de evaluatieonderzoeken van de experimenten met één 18-jaarsgrens zal de invloed van het ophogen van de verkoopleeftijd op het drankgebruik vanzelfsprekend meegenomen worden.

Uit onderzoek in het buitenland is bekend dat een jonge beginleeftijd van invloed is op latere alcoholproblematiek2. Er zijn aanwijzingen dat dit risico wat afneemt naarmate jongeren later beginnen met drinken en dan met name na het achttiende levensjaar.

Het aantal gemeenten is nog opengelaten omdat eerst bezien wordt welke criteria gehanteerd zullen worden, tevens zal het aantal afhangen van het aanbod en de bereidheid van gemeenten om deel te nemen aan het experiment. In de algemene maatregel van bestuur zal het aantal wel worden vastgelegd. Een maximumduur is in de voorgestelde wettekst reeds vastgelegd: gemeenten kunnen voor een periode van twee jaar worden aangewezen. In de voorgestelde wettekst is echter wel een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat, indien de experimenten doeltreffend en effectief blijken te zijn, de ministers van VWS en BZK bij algemene maatregel van bestuur kunnen bepalen dat de experimenteerperiode wordt verlengd. Een dergelijke algemene maatregel van bestuur zal vooraf aan de Kamer worden voorgelegd. Uiterlijk drie maanden na afloop van een experiment zal een evaluatie van dit experiment aan de Tweede en Eerste Kamer worden gezonden.

De VVD-fractie vraagt voorts hoe de regering eventuele, al dan niet tijdelijke, rechtsongelijkheid die ontstaat ten gevolge van het experimenteerartikel denkt te voorkomen.

Van rechtsongelijkheid mag alleen gesproken worden als binnen één en hetzelfde rechtsgebied, in casu het rechtsgebied van een gemeente, twee verschillende normen zouden gelden zonder dat daar een dragende rechtvaardiging voor te vinden zou zijn. Daarvan is hier geen sprake. De experimenten zullen plaatsvinden in daartoe aangewezen gemeenten. Binnen deze gemeenten geldt voor een ieder dat aan jongeren tot 18 jaar bedrijfsmatig of anders dan om niet geen alcohol mag worden verstrekt. In een algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald hoe dit verbod kenbaar moet worden gemaakt, zodat een ieder op de hoogte kan zijn van de verhoging van de leeftijdsgrens in de betreffende gemeenten.

De fractie van de ChristenUnie vraagt wat de regering vindt van het gegeven dat 60–70% van de gemeenten pleit voor uniforme verhoging van de minimumleeftijd.

Berichtgeving van de VNG gaf aan dat 60 tot 70% van de gemeenten voorstander zou zijn van een landelijke leeftijdsgrens van 18 jaar. De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van dit signaal en gaat er van uit dat voldoende gemeenten zich aanmelden voor de experimenteerregeling.

De leden van de D66-fractie vragen zich af of met de verhoging van de leeftijdsgrens het onderscheid tussen zwak-alcoholisch en sterke drank vervalt.

De experimenten op grond van het nieuwe experimenteerartikel in de Drank- en Horecawet hebben uitsluitend betrekking op de leeftijdsgrens voor de verstrekking van zwak-alcoholhoudende drank. Na twee jaar wordt besloten of één landelijke leeftijdsgrens voor alle alcoholhoudende dranken wordt voorgesteld. Het valt thans nog niet te zeggen hoe een en ander dan wordt uitgewerkt en of dat zal betekenen dat de regering dan gaat voorstellen ook op andere punten het onderscheid tussen zwak-alcoholhoudende drank en sterke drank te laten vervallen.

De D66-fractie vraagt wie de resultaten van het experiment gaat meten en hoe en wanneer het experiment is geslaagd.

De resultaten van het experiment zullen door onafhankelijk onderzoek worden vastgesteld. Wie dit gaat doen en op welke wijze is op dit moment nog niet bekend. Het experiment is geslaagd als er een goed beeld is van de gevolgen van de verhoging van de leeftijdsgrens in de experimenteergebieden. In het onderzoek zullen alle aspecten in ogenschouw worden genomen, de handhaafbaarheid, het effect op het alcoholgebruik, de overlast, verstoring van de openbare orde en criminaliteit.

De fractie van de SGP vraagt waarom – in navolging advies commissie Drugsbeleid – de leeftijd voor bezit en verkoop van alcohol niet verhoogd wordt naar 18 jaar.

De Tweede Kamer heeft de regering per motie verzocht de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar te handhaven en in een aantal gemeenten experimenten met een verhoging van de leeftijdsgrens mogelijk te maken. Op grond van de evaluatie van de experimenten wordt bekeken of er één leeftijdsgrens van 18 jaar moet komen voor alcohol en cannabis. Het kabinet is niet voornemens om in deze kabinetsperiode een beslissing te nemen over het al dan niet verhogen van de leeftijdsgrens voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank.

7. Wijziging sanctiebeleid voor detailhandel

De CDA-fractie is een voorstander van het tijdelijk sluiten van een alcoholafdeling van een supermarkt indien er alcohol wordt verkocht aan jongeren onder de 16 jaar, maar heeft er wel moeite mee dat de regering, ondanks de kritiek van de Raad van State, toch kiest voor het verplicht opleggen van de sanctie. Zij horen graag waarom het advies van de Raad van State niet is opgevolgd. De leden van de SP-fractie vinden het principe van «three-strikes-out» goed en vragen waarom er toch nog een voorbehoud wordt gemaakt.

Bij de toezending van het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet aan de Raad van State is de Raad expliciet de vraag voorgelegd of de in artikel 19a van het wetsvoorstel vervatte sanctie in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een reparatoir (herstellend), dan wel een punitief (straffend) karakter heeft. De Raad komt tot de eindconclusie dat dit type sanctie op zichzelf van reparatoire aard kan worden geacht, maar dat de zwaarte maakt dat de voorgestelde sanctie een punitief karakter krijgt, waardoor artikel 6 EVRM niettemin van toepassing is.

De Raad is van mening dat het niet op voorhand te zeggen is dat in een systeem van verplichte sanctie-oplegging ieder verkoopverbod de toets van de evenredigheid zal kunnen doorstaan, omdat er omstandigheden denkbaar zijn dat een winkelier alles in het werk heeft gesteld om aan de eisen te voldoen.

Het oordeel van de Raad over de evenredigheidstoets deelt de regering in zoverre dat zij het mogelijk acht dat er bijzondere omstandigheden optreden waarmee rekening gehouden moet worden. Daarom heeft de regering een nieuw lid toegevoegd aan artikel 19a op grond waarvan de burgemeester van de ontzegging afziet, indien de ondernemer daardoor wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou worden benadeeld. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bezwaren van de Raad van State, maar wordt tevens recht gedaan aan de motie Bouwmeester1 waarin de regering verzocht wordt landelijk vast te leggen wanneer een supermarkt de alcoholafdeling moet sluiten wegens verkoop van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar.

De CDA-fractie vraagt zich af of het nieuwe wetsartikel tot gevolg kan hebben dat de burgemeester kan worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding vanwege het mogelijke onevenredige nadeel.

Elk bestuursorgaan kan voor de rechter ter verantwoording worden geroepen over zijn bestuurlijk handelen of nalaten. In beginsel is ieder bestuursorgaan aansprakelijk voor de schadelijke gevolgen van zijn onrechtmatig handelen. Zo ook hier. Maar bij dit nieuwe wetsartikel is er geen sprake van een hoog aansprakelijkheidsrisico. Integendeel, het risico is hier juist kleiner dan gemiddeld. Dat komt door de gekozen wettelijke constructie. De wetgever bepaalt hier namelijk uitdrukkelijk dat in beginsel, behoudens bijzondere omstandigheden die niet voor rekening van de ondernemer behoren te komen, altijd de sanctie van tijdelijke sluiting van de drankafdeling moet worden opgelegd. Bij dergelijke constructies pleegt de rechter de bedoeling van de wetgever zeer serieus te nemen, niet op de stoel van het bestuur te gaan zitten en bestuursbesluiten met een zekere terughoudendheid te toetsen. Dit brengt mee dat de rechter niet snel van oordeel zal zijn dat het bestreden besluit in strijd met de wettelijke regeling genomen is. Dat zal hier ook het geval zijn, zeker in aanmerking genomen dat een absolute voorwaarde voor toepassing van de sanctie is dat de betrokken ondernemer in betrekkelijk korte tijd (12 maanden) voor de derde keer betrapt wordt op het verkopen van alcoholhoudende drank aan te jeugdige personen. Bovendien geeft de bandbreedte van de sanctie – ten minste een week en ten hoogste 12 weken – meer dan voldoende ruimte om rekening te houden met de omstandigheden van het geval.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het als mogelijkheid ziet om bij overtredingen van de Alcoholwet de Wet op de economische delicten van toepassing te verklaren en de mogelijkheid tot sluiting/schorsing bij de rechter neer te leggen.

De meeste overtredingen van de Drank- en Horecawet worden primair met een bestuurlijke boete afgedaan. Daarnaast kan in de meeste gevallen – in specifieke omstandigheden – nu ook al ook gebruik worden gemaakt van het strafrecht, in casu de Wet op de economische delicten.

Het karakter van het nieuwe instrument «three strikes out», dat in dit wetsvoorstel is opgenomen naar aanleiding van de motie Bouwmeester, is echter imperatieve sanctieoplegging, met een primair reparatoir doel, op te leggen door het bestuur, in casu de burgemeester.

Er is bij deze sanctie derhalve geen sprake van het opportuniteitsbeginsel in de vervolging zoals bij de WED, noch van vrijheid van het OM bij het formuleren van een strafeis en van vrijheid van de rechter bij de straftoemeting.

De leden van de PvdA-fractie vragen of uitgelegd kan worden waarom ervoor gekozen is de burgemeester te laten bepalen binnen welke bandbreedte supermarkten gestraft worden bij overtreding. Zij vragen of het in het kader van verlaging van de administratieve lasten niet eenvoudiger zou zijn een landelijke gelijke sanctionering in te voeren.

Het kabinet heeft uw Kamer reeds per brief van 11 maart 20081 laten weten van oordeel te zijn dat binnen een bepaalde bandbreedte rekening gehouden moet kunnen worden met de lokale situatie en de gevolgen die een dergelijk verplicht sanctieregiem voor burgers kan hebben.

Het instellen van landelijk gelijke sanctionering heeft geen invloed op de administratieve lastendruk voor ondernemers; deze dienen zich hoe dan ook aan de bepalingen van de wet te houden. Het heeft wel een klein gevolg voor de bestuurslasten voor de gemeenten, zij dienen immers lokaal de hoogte van de sanctie vast te stellen. Deze taak is meegenomen bij de berekening van de bestuurslasten voor gemeenten, zoals die beschreven staat in hoofdstuk 17 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

De PvdA-fractie vraagt verder welke concrete maatregelen er worden genomen om supermarkten te bewegen tot een actieve houding ten opzichte van het naleven van de wet.

Het kabinet is van mening dat de introductie van de «three-strikes-out-maatregel» in artikel 19a supermarkten voldoende zal bewegen tot een actieve houding ten opzichte van het naleven van de wet. De eerste resultaten daarvan zijn reeds zichtbaar. Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, de koepel van supermarkten heeft sinds maart 2009 de maatregel ingevoerd dat iedereen die er jonger uitziet dan 20 jaar en alcohol of tabak wil kopen in de supermarkt zijn of haar legitimatie moet laten zien. De verwachting is dat als gevolg van deze maatregel de naleving van de leeftijdsgrenzen door supermarkten zal toenemen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de mogelijke omslachtigheid van de procedure van het opmaken van een bestuurlijke boete en de invloed daarvan op het uitschrijven van boetes.

Bij het opmaken van een boeterapport dient inderdaad een aantal elementen zorgvuldig te worden omschreven. De achtergrond hiervan is dat uit jurisprudentie blijkt dat in het boeterapport zo uitvoerig mogelijk moet worden aangetoond dat het om een situatie ging die niet in overeenstemming was met het wettelijke kader. De toezichthouder dient dus zorgvuldigheid te betrachten bij het opmaken van een bestuurlijke boete. Vandaar dat het opmaken van een bestuurlijke boete deel uitmaakt van de opleiding van toezichtouders bij de VWA. Het is de bedoeling dat deze expertise in de toekomst ook onderdeel wordt van de opleiding van lokale toezichthouders.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een reactie op het voorstel van KHN om de term «vergewisplicht» te schrappen.

Dit voorstel gaat voorbij aan het feit dat de huidige redactie van artikel 20 ondernemers de mogelijkheid biedt om te kunnen vragen naar een identiteitsbewijs van de potentiële koper. Dit wordt ze namelijk van rechtswege opgelegd.

Indien het artikel aangepast zou worden conform het verzoek van KHN, dan zouden ondernemers geen gebruik meer kunnen maken van deze mogelijkheid. Daardoor zou het in de praktijk onmogelijk worden voor ondernemers om de leeftijdsgrenzen op adequate wijze te kunnen controleren. Bij de introductie van de «vergewisplicht» in 2000 heeft het College van Procureurs-generaal aangegeven dat een deugdelijke controle, vooraf en ter plaatse, door de verstrekker op de leeftijd van de aspirant-koper/consument een conditio-sine-qua-non is voor een optimale naleving en een effectieve handhaving.

De PvdA-fractie vraagt welke concrete maatregelen er worden genomen om er voor te zorgen dat de wet gehandhaafd wordt en de reële pakkans wordt vergroot. De leden van de ChristenUnie vragen hoe groot de kans is dat een supermarkt drie keer wordt betrapt op het overtreden van de regels, omdat het de vraag is of zij wel vaak genoeg gecontroleerd worden.

In de toekomst zullen de lokale toezichthouders toezien op de naleving van de Drank- en Horecawet in de detailhandel, waaronder supermarkten. De verwachting is dat de lokale toezichthouders goed op de hoogte zijn van de lokale situatie en dus ook weten waar het goed gaat en waar niet. Zij kunnen hun toezichtsactiviteiten hier dan ook op afstemmen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de onderbouwing van de bijzondere omstandigheden. Zij vragen zich af of de bijzondere omstandigheden niet teveel ruimte bieden om van de sanctie af te zien.

De beoordeling wanneer er sprake is bijzondere omstandigheden is aan de burgemeester. Het is niet bij voorbaat aan te geven wanneer hier sprake van zal zijn, maar het kabinet denkt hierbij aan uitzonderlijke gevallen die in redelijkheid niet aan de ondernemer zijn toe te rekenen. De regering vertrouwt erop dat de burgemeester deze bevoegdheid terughoudend zal benutten.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben een aantal vragen rondom een sluitende leeftijdscontrole, waaronder leeftijdscontrole op afstand.

Het kabinet wil dat winkeliers effectieve systemen van leeftijdscontrole inzetten, maar vindt het geen taak van de overheid een specifiek systeem of enkele specifieke systemen aan te bevelen. Het ministerie van VWS heeft de VWA onlangs verzocht om een overzicht te leveren van de voor- en nadelen van leeftijdscontrole op afstand en andere leeftijdscontrolesystemen. De verwachting is dat de resultaten hiervan begin 2010 gereed zullen zijn.

Momenteel zijn nog geen resultaten van de leeftijdscontrole op afstand bij de verkoop van alcoholhoudende drank bekend. Het kabinet kan dan ook niet op voorhand aangeven dat introductie van een dergelijk systeem kan leiden tot minder intensieve controles in de detailhandel.

8. Strafbaarstelling jongeren

De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed vinden in het voorstel dat een jongere onder de 16 die in de openbare ruimte alcohol bij zich heeft strafbaar is. Zij vragen wat hier nu precies de norm is die de regering wil handhaven.

In het nieuwe artikel 45 wordt het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank op de openbare weg onder de 16 jaar strafbaar gesteld. Dat betekent dat de norm straks zal zijn dat iemand onder de 16 jaar zich niet op de openbare weg mag begeven als hij of zij in het bezit is van alcoholhoudende drank. Dit ter voorkoming van gezondheidsschade en alcoholgerelateerde overlast door jongeren.

De leden van de CDA-fractie vragen ook in hoeverre het strafbaar stellen van de aanwezigheid van alcohol bij jongeren onder de 16 consequenties kan hebben voor de definitie van alcoholverstrekking in artikel 20 van de wet.

In de eerste twee leden van artikel 20 is, naast het verbod om alcoholhoudende drank te verstrekken aan iemand die niet onmiskenbaar de vereiste leeftijd heeft bereikt, ook een verbod op wederverstrekking opgenomen. Als het verbod op wederverstrekking zou komen te vervallen kan het verbod op het verstrekken van alcohol zonder leeftijdscontrole vooraf gemakkelijk worden omzeild. In de praktijk zou dan niet meer kunnen worden opgetreden tegen de situatie dat een 15-jarige vraagt aan de persoon die achter hem in de rij bij de kassa staat of deze persoon de drank voor hem kan kopen. Dit acht het kabinet een onwenselijke situatie. Er kan slechts sprake zijn van een overtreding van het verbod op wederverstrekking als de drank «kennelijk» bestemd is voor iemand onder de 16 jaar. Dat betekent dat het voor de ondernemer kenbaar moet zijn dat er sprake is van wederverstrekking. Vaak vindt het doorgeven van alcoholhoudende drank pas plaats buiten het zicht van de ondernemer, bijvoorbeeld op het parkeerterrein van een supermarkt. Dit kan een ondernemer niet (meer) worden aangerekend. Juist in deze gevallen kan straks gebruik worden gemaakt van het nieuwe verbod op het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank onder de 16 jaar op de openbare weg. Het betreft hier artikelen die elkaar aanvullen, niet uitsluiten.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is en mogelijkheden ziet om het verplicht meewerken aan een blaastest bij vermoedens van alcoholmisbruik of een drugstest voor verdovende middelen in de Alcoholwet te regelen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom zij het «gebruikt hebben en zich dan in de openbare ruimte begeven» niet strafbaar wil stellen.

De regering heeft er voor gekozen het «gebruikt hebben» van alcoholhoudende drank in de Drank- en Horecawet niet strafbaar te stellen of een verplichte blaastest in deze wet in te voeren, omdat dit de drempel naar de hulpverlening zou kunnen verhogen, zowel voor de gebruiker als voor zijn omgeving. Als het «gebruikt hebben» strafbaar zou worden gesteld, zullen jongeren wellicht minder snel hulp zoeken als zij onwel zijn geworden na het drinken van alcohol. Dit zou kunnen leiden tot grotere gezondheidsrisico’s bij jongeren.

Het kabinet acht het wel noodzakelijk en gewenst om ter handhaving van de openbare orde en de aanpak van overlast een wettelijke grondslag te treffen om alcoholmisbruik in bepaalde risicogebieden effectief aan te pakken met behulp van blaastesten. Daarom is het kabinet voornemens gemeenten in de Gemeentewet de bevoegdheid te geven risicogebieden aan te wijzen waarbinnen, gedurende bepaalde tijden, het gebruik van alcohol boven een bepaald promillage strafbaar is gesteld1.

Om te kunnen aantonen dat er daadwerkelijk sprake is van een te hoog alcoholpromillage wordt daarnaast de bevoegdheid om blaastesten af te nemen geïntroduceerd. Ook wordt bezien in hoeverre het wenselijk is om bij bepaalde delicten, waar onder gewelddelicten, alcoholgebruik als strafverzwarende omstandigheid aan te kunnen merken en of hiervoor ook blaastesten nodig zijn.

Het al dan niet verplicht meewerken aan een drugstest valt buiten de reikwijdte van de Drank- en Horecawet.

De PvdA-fractie vraagt welke concrete maatregelen worden genomen om er voor te zorgen dat de strafbaarstellingsbepaling gehandhaafd wordt en de reële pakkans wordt vergroot.

Momenteel worden in de APV gebieden vastgesteld waarbinnen het niet is toegestaan alcohol te nuttigen of aangebroken flessen of blikjes bij zich te hebben. De politie heeft aangegeven dat het voor de handhaving lastig is dat bewezen moet worden dat de alcohol op het moment van constateren werd genuttigd of dat een flesje of blikje alcohol aangebroken was. Door strafbaarstelling van bezit wordt het aantonen losgekoppeld van daadwerkelijk nuttigen of aanbreken: het voorhanden hebben van alcohol is voldoende om een strafbaar feit te constateren. Dit delict is veel eenvoudiger aan te tonen en zal de handhaving en de pakkans derhalve vergroten.

De VVD-fractie vraagt of de regering een reactie kan geven op de mening dat er bij het voorliggende voorstel voor strafbaarstelling van jongeren geen enkele prikkel voor hen bestaat om niet tot koop over te gaan.

De regering heeft er expliciet voor gekozen om jongeren onder de 16 of 18 jaar die alcohol «kopen» niet strafbaar te stellen. De verantwoordelijkheid voor wat er gebeurt in een horecabedrijf, een supermarkt of een slijterij ligt primair bij de ondernemer. Als deze ten tijde van de verkoop vraagt naar een legitimatiebewijs, dan is er geen noodzaak meer om de (te) jonge koper strafbaar te stellen. Als de te jonge koper naast de verkoper óók strafbaar zou worden gesteld, zou dat problemen kunnen opleveren bij de handhaving. In dat geval is er namelijk sprake van een «duo delict» waarbij zowel de verkoper als de koper verdachte zijn en zich kunnen beroepen op het zwijgrecht. Hierdoor wordt het aanzienlijk gecompliceerder om het bewijs rond te krijgen.

De VVD-fractie vraagt de regering of zij bereid is te kijken naar de mogelijkheden om voor de juridische complicaties rondom het «duo delict» een uitzonderingsmaatregel op te nemen in de wet voor de koophandeling van alcohol door jongeren beneden de toegestane leeftijd.

Als de VVD-fractie met het opnemen van een uitzonderingsmaatregel doelt op het introduceren van een spreekplicht voor verdachten van het plegen van de hier bedoelde overtreding, dan is het kabinet daar geen voorstander van. Een dergelijke spreekplicht strookt niet met het in artikel 6 van het EVRM en in de Nederlandse wetgeving verankerde rechtsbeginsel, namelijk dat niemand kan worden verplicht aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Het is onwenselijk af te wijken van een zo belangrijk en fundamenteel beginsel dat ten grondslag ligt aan de Nederlandse rechtsstaat.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de mening deelt dat de uitvoerbaarheid van de strafmaatregelen ernstig in het geding komt als van horecapersoneel verwacht wordt dat zij bij twijfel de identiteitsgegevens van alle kopers van alcoholhoudende dranken dienen te controleren.

Deze mening deelt het kabinet niet. Artikel 20 van de wet verplicht de ondernemer (en zijn personeel) om ten tijde van het verstrekken van alcoholhoudende drank de leeftijd vast te stellen van een ieder die niet onmiskenbaar de vereiste leeftijd heeft bereikt. De huidige redactie van artikel 20 biedt ondernemers juist de mogelijkheid om te kunnen vragen naar een identiteitsbewijs, om zodoende te kunnen voldoen aan de van rechtswege opgelegde verplichting.

Als een ondernemer, ondanks deze wettelijke verplichting, achterwege laat de leeftijd te controleren van de aspirant-kopers van alcoholhoudende drank ten tijde van het verstrekken hiervan, neemt hij onvoldoende verantwoordelijkheid en loopt hij daarmee bewust het risico dat hem een boete wordt opgelegd.

Met betrekking tot de strafbaarstelling van jongeren vragen de leden van de D66-fractie of de voorstellen er ook toe leiden dat jongeren die onder toezicht van hun ouders alcohol drinken strafbaar kunnen zijn.

Indien een jongere onder de 16 jaar, al dan niet in het bijzijn van zijn of haar ouders, op de openbare weg alcoholhoudende drank drinkt, heeft hij of zij dat per definitie ook aanwezig en is dus strafbaar. In dat geval kan proces verbaal worden opgemaakt op grond van artikel 45 van de wet.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de regering jongeren wil aanpakken, nu zij er expliciet niet voor kiest om jongeren onder de 16 of 18 jaar die alcohol kopen, strafbaar te stellen.

Door middel van de in de wet neergelegde controle op de leeftijdsgrenzen wordt beoogd te voorkomen dat er alcohol wordt verkocht aan jongeren. Als een jongere onder de 16 jaar er vervolgens toch in slaagt alcohol te bemachtigen, dan kan hij of zij worden aangepakt op grond van artikel 45 van de voorgestelde wettekst, waarin is bepaald dat het verboden is alcoholhoudende drank aanwezig te hebben op de openbare weg onder de 16 jaar. De regering heeft voor deze aanpak gekozen, omdat deze instrumenten in de praktijk goed op elkaar aansluiten en omdat hiermee mogelijke problemen bij de handhaving van de regels worden voorkomen.

De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de bevoegdheden van gemeenten ten aanzien van de handhaving van de leeftijdsgrenzen.

Als er sprake is van een overtreding van artikel 20 van de wet kunnen gemeenten straks, na wijziging van de wet, de betrokken ondernemer een bestuurlijke boete opleggen. De verwachting is dat de lokale handhaving van de leeftijdsgrenzen zal leiden tot betere naleving van dit artikel. Op dit moment zijn de mogelijkheden om op te kunnen treden tegen notoire overtreders beperkt. Vandaar dat de regering ervoor heeft gekozen het arsenaal aan mogelijkheden aan te scherpen en uit te breiden. Zo is het de verwachting dat het nieuwe instrument van «three strikes out» (artikel 19a) de detailhandel ertoe zal bewegen de regels omtrent de controle op de leeftijdsgrenzen beter na te leven.

De leden van de PvdA- en D66-fractie vragen de regering in te gaan op de wenselijkheid om jongeren onder de 16 jaar bij overtreding van de leeftijdsgrens te verplichten tot een Halt-traject.

De Halt-afdoening Alcohol is een vroeginterventie voor jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar, die overmatig alcohol gebruiken in de openbare ruimte met ongewenste neveneffecten voor de maatschappij als gevolg. Soms gaat het daarbij om overtreding van het Wetboek van Strafrecht, zoals vernieling en vandalisme en openbare dronkenschap, soms om overtreding van alcoholgerelateerde bepalingen in de APV. Er is een modelaanpak ontwikkeld, die de komende twee jaar aan een proces- en effectevaluatie onderworpen wordt. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor het opstellen van het handhavingsarrangement, waarin de afspraken opgenomen zijn binnen de driehoek ten aanzien van bepaalde wetsovertredingen. Hierin worden opgenomen de leeftijdsgroep, de delicten op basis waarvan de Halt-afdoening Alcohol kan worden gestart, de contra-indicaties en de wijze van afdoening bij het niet volgen van een Halt-traject. Het kabinet zal de suggestie om overtreding van de leeftijdsgrens op te nemen in het overzicht van delicten in het handhavingsarrangement op basis waarvan de Halt-afdoening Alcohol kan worden gestart, bespreken met het Openbaar Ministerie.

De leden van de D66-fractie willen graag weten of er ervaringen zijn met het «duo delict» in andere sectoren.

Er zijn bijna geen ervaringen met «duo delicten» bekend in andere sectoren, omdat de regering juist beducht is voor dergelijke situaties. Er moet immers worden voorkomen dat er problemen rond de bewijsvoering kunnen ontstaan. In de Wet op de kansspelen is overigens wel een dubbel verbod opgenomen, daar waar het het (laten) bespelen van een kansspelautomaat door iemand onder de 18 jaar betreft. Het bespelen van een kansspelautomaat staat los van het al dan niet geven van toestemming voor het bespelen van zo’n automaat door de uitbater van een speelautomatenhal. Het betreft in dit soort gevallen twee afzonderlijke delicten, die zien op gedragingen die afzonderlijk en onafhankelijk, dat wil zeggen zonder nadere verklaring van betrokkenen, zijn vast te stellen. Dit geldt in veel mindere mate voor overtredingen van de Drank- en Horecawet en zeker niet voor overtredingen van artikel 20. Zonder verklaring van een jongere dat er ten tijde van het verstrekken niet werd gevraagd naar een identiteitsbewijs is het vrijwel onmogelijk de bewijslast ten opzichte van de ondernemer rond te krijgen. Als de jongere zichzelf vervolgens door zijn eigen verklaring zou (kunnen) incrimineren, is hij niet gehouden mee te werken aan zijn eigen veroordeling, met alle gevolgen van dien.

De leden van de D66-fractie vragen of het zo is dat de VWA alleen in actie komt op basis van eigen waarneming of ook op basis van verklaringen?

Een proces-verbaal of boeterapport kan alleen worden opgemaakt op grond van de eigen bevindingen van een buitengewoon opsporingsambtenaar of controleur. Wel kunnen verklaringen van derden ertoe leiden dat een bepaalde locatie eerder of vaker zal worden gecontroleerd.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de strafbaarstelling van het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank zich verhoudt tot het voornemen alcoholtesten voor voetgangers in te voeren en de strafmaat aan te passen. Waarom is de wet tegen openbaar dronkenschap hiertegen niet voldoende?

De regering stelt in de memorie van toelichting bij de voorgestelde wettekst dat er nu al instrumenten zijn om dronkenschap op straat aan te pakken. Artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het verboden is om in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg te zijn. Kenmerkend bij dit artikel is dat er sprake moet zijn van zichtbare dronkenschap. Personen die te veel gedronken hebben maar (nog) geen uiterlijke kenmerken vertonen, zoals bij jongeren vaak het geval is, kunnen niet worden aangepakt.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de uitleg van de term «openbare weg» in relatie tot de bespreking van deze term in Stapel en de Koning.

Zoals reeds aangegeven in de memorie van toelichting van de voorgestelde wettekst moet het begrip «openbare weg» in deze wet ruim worden uitgelegd, in de betekenis van «bestemming tot algemene toegankelijkheid». Hierdoor worden ook de stationshallen, looppaden van overdekte winkelcentra en voor het publiek toegankelijke plantsoenen onder het begrip «openbare weg» gebracht. Introductie van het begrip «voor het publiek toegankelijke plaats» acht de regering niet wenselijk, omdat onder dit begrip ook supermarkten en horecagelegenheden kunnen worden geschaard en daar is de ondernemer primair verantwoordelijk. Derhalve lijkt het het kabinet niet opportuun een nota van wijziging op dit punt in te dienen.

9. Decentralisatie van het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet door ondernemers en paracommerciële instellingen

De leden van de CDA-, de PvdA- en de SP-fractie hebben enkele vragen over de pilot Decentralisatie toezicht. Zij vragen waarom de uitkomsten van de pilot niet worden afgewacht voordat er daadwerkelijk sprake kan zijn van overheveling, zoals is afgesproken. Tevens vragen zij naar de voorlopige resultaten van de pilot en of er knellende punten zijn die nu reeds in het wetsvoorstel zijn te verwerken.

De resultaten van de pilot Decentralisatie toezicht Drank- en Horecawet zullen begin 2010 aan de Kamer worden aangeboden. Pas na invoering van de voorgestelde wetswijziging zal daadwerkelijk sprake zijn van overheveling van toezicht naar gemeenten.

Het verloop van de pilot wordt gemonitord. De beschikbare voorlopige resultaten geven geen aanleiding om te veronderstellen dat de resultaten van de pilot ernstige knelpunten aan het licht zullen brengen, die zouden moeten leiden tot een aanpassing van het wetsvoorstel. Vanzelfsprekend tellen uiteindelijk alleen de definitieve resultaten van de evaluatie van de pilot. De leden van de Kamer kunnen de resultaten van de pilot betrekken bij het bepalen van hun mening over de voorgestelde overdracht van het toezicht.

De PvdA-fractie stelt dat toezicht en handhaving in de openbare ruimte zich naast de gezondheid ook richten op het handhaven van de openbare orde. De VNG en de burgemeesters pleiten er daarom voor deze bevoegdheid bij de politie neer te leggen als het gaat om handhaving van de openbare orde, zij vragen naar de mening van de regering op dit punt. De PvdA vraagt tevens naar de controle van verstrekking in bijvoorbeeld supermarkten. Kunnen daar buitengewone opsporingsambtenaren worden ingezet?

De in de voorgestelde wettekst opgenomen verdeling van het toezicht en de handhaving van de openbare orde tussen (gemeentelijke) toezichthouders en politie is niet anders dan de verdeling tussen toezichthouders van de VWA en de politie in de huidige Drank- en Horecawet. Het is en blijft de taak van de politie om de openbare orde in de openbare ruimte te handhaven. Het toezicht op het bepaalde in de Drank- en Horecawet, waaronder het toezicht op de verkoop in supermarkten, is thans een taak van de VWA en wordt na de decentralisatie van het toezicht een taak van gemeentelijke toezichthouders. De gemeentelijke toezichthouders hebben geen BOA-bevoegdheid nodig om deze taak te kunnen uitvoeren.

Dit is in lijn met de kabinetsnota Sanctiestelsels.

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe gemeenten worden voorbereid op hun nieuwe toezichttaak, mede gelet op de specifieke kennis en vaardigheden die deze taak met zich meebrengt. Wat zijn momenteel de meest voorkomende problemen bij het uitvoeren van de toezichtfunctie? Hoe kunnen deze problemen worden ondervangen?

Bij de voorbereiding van gemeenten op hun toezichtstaak zal gebruik worden gemaakt van de resultaten van de pilot Decentralisatie toezicht Drank- en Horecawet. De evaluatie van de pilot is begin 2010 beschikbaar, waarna deze aan de Tweede Kamer zal worden gezonden. Dan zal ook inzichtelijk worden welke problemen het meest voorkomen bij het uitvoeren van de toezichtfunctie. Het lijkt er vooralsnog op dat vooral het handhaven van de leeftijdsgrenzen de meeste vaardigheden vraagt van de toezichthouders Drank- en Horecawet.

Tijdens de opleiding van de toekomstige controleurs van de gemeenten zal specifiek rekening worden gehouden met de punten die uit de evaluatie naar voren komen als aandachtspunten. Ook zullen de ervaringen van de deelnemers aan de pilot worden gedeeld met andere gemeenten om deze goed voor te bereiden op de overdracht van de toezichtstaak.

De leden van de PvdA-, de ChristenUnie- en de SGP-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat lokale controleurs van de Drank- en Horecawet worden herkend en daardoor hun taak moeilijker kunnen uitvoeren.

De herkenbaarheid van de lokale controleurs wordt door de meeste gemeenten die deelnemen aan de pilot juist als positief ervaren, vanwege de generaal preventieve werking die uitgaat van de herkenbaarheid en de daarmee samenhangende zichtbaarheid van de lokale controleurs. Wel is het aan te bevelen dat gemeenten ook niet herkenbare toezichthouders in zullen zetten voor anonieme controles. Dit kan bijvoorbeeld via bovenlokale samenwerking of -uitwisseling.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke mogelijkheden de overheid heeft indien een gemeente zijn toezichthoudende taak op de wet verwaarloost. Heeft de regering sancties tot haar beschikking indien gemeenten hun taak niet naar behoren uitvoeren?

Het kabinet gaat uit van vertrouwen in de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en de democratische controle die daar plaatsvindt, ook waar het de uitvoering van taken in medebewind betreft. Indien er straks toch sprake blijkt te zijn van taakverwaarlozing door gemeenten, krijgen de bewindslieden – dus ook de minister van VWS – de mogelijkheid om gebruik te maken van de instrumenten die zijn genoemd in het wetsvoorstel revitaliseren generiek toezicht. Daarbij gaat het om de instrumenten «spontane vernietiging» en «indeplaatsstelling». Door spontane vernietiging kunnen besluiten van decentrale bestuursorganen ongedaan worden gemaakt en met het instrument «indeplaatsstelling» kan de minister bij taakverwaarlozing door de gemeente in de plaats van die gemeente een taak uitvoeren.

De leden van de fracties van de PvdA, de SP en D66 vragen welk budget er over gaat naar gemeenten om deze taak uit te voeren en op basis waarvan is dit berekend.

Conform artikel 2 van de Financiële Verhoudingswet is aangegeven op welke wijze gemeenten de extra lasten kunnen financieren. In de memorie van toelichting van de voorgestelde wettekst is een voorlopige berekening gemaakt van de consequenties voor de bestuurslasten. Op basis van de evaluatie van de pilot Decentralisatie toezicht, die begin 2010 beschikbaar is, zal een betere inschatting van de financiële consequenties gemaakt kunnen worden.

De dekking van de verwachte netto lasten voor de uitvoering van de Drank- en Horecawet, zal plaatsvinden uit de € 150 miljoen per jaar die in het Beleidsprogramma 2007–2011 beschikbaar zijn gesteld aan het Gemeentefonds, bestemd voor veiligheid, de zogenaamde «veiligheidsenveloppe»1.

De leden van de SP-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat belangenverstrengeling optreedt of dat gemeenten naar elkaar kijken om de inzet te verhogen dan wel te verlagen.

Het verlenen van de vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet gebeurt nu ook al door de gemeenten, meer specifiek door burgemeester en wethouders. Straks wordt de burgemeester verantwoordelijk voor het verlenen van de daartoe benodigde vergunningen. Het is van belang dat op lokaal niveau een goede belangenafweging kan plaatsvinden. De uitvoering van deze taak door de burgemeester wordt gecontroleerd door de gemeenteraad.

Het kabinet heeft geen redenen om aan te nemen dat belangenverstrengeling wordt gecreëerd door de overdracht van de toezichthoudende bevoegdheden naar gemeenten. Veeleer is de verwachting dat het toezicht hierdoor zal verbeteren.

Het is niet de verwachting dat gemeenten naar elkaar gaan kijken met de intentie om de inzet te verhogen dan wel te verlagen. Recent onderzoek toont aan dat gemeenten juist steeds vaker samenwerken en hun lokale alcoholbeleid op elkaar afstemmen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de resultaten van de evaluatie van de pilot Decentralisatie toezicht nog verandering kunnen brengen in de beslissing om het toezicht te decentraliseren.

In het Bestuursakkoord Rijk en Gemeenten en de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid is vastgelegd dat de toezichthoudende taken op de Drank- en Horecawet overgaan van de VWA naar gemeenten. Het doel van de pilot is om inzicht te krijgen in hoe gemeenten deze nieuwe toezichtstaak op lokaal of regionaal niveau vormgeven. Er vindt een externe evaluatie plaats om de resultaten van de pilot in kaart te brengen. In deze evaluatie wordt gekeken op welke manieren het lokale toezicht vormgegeven is en welke resultaten de verschillende werkwijzen opleveren. De resultaten van de pilot zullen gebruikt worden voor de nadere uitwerking van de overdracht van het toezicht op de Drank- en Horecawet en om deze overdracht zo goed mogelijk te laten verlopen. Het doel van de pilot is dus niet om de resultaten te gebruiken om het besluit het toezicht over te dragen eventueel te heroverwegen.

Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering verwacht dat de intensiteit van controles zal toenemen en of het de verwachting is dat er grote verschillen tussen gemeenten zullen ontstaan.

Een van de redenen van de overdracht van de toezichthoudende bevoegdheden van de VWA naar gemeenten is dat gemeenten efficiënter en gerichter kunnen controleren, zeker daar waar het de naleving van de leeftijdsgrenzen betreft.

Het is niet te voorspellen hoe gemeenten hun taak op dit gebied precies vorm zullen gaan geven. Het is niet uit te sluiten dat er lokaal verschillen zullen ontstaan in de intensiteit van controles en in de handhavingsprotocollen. Dit wordt immers afgestemd op de lokale situatie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de gemeentelijke controleurs voldoende expertise hebben. Zijn ook kleinere gemeenten voldoende in staat om de controlefunctie uit te oefenen?

Het is de bedoeling dat bij de opleiding van de lokale controleurs straks gebruik zal worden gemaakt van de expertise die de VWA op dit gebied heeft opgebouwd. Op grond daarvan gaat de regering ervan uit dat ze over voldoende expertise beschikken.

Het ligt in de lijn der verwachting dat de kleine(re) gemeenten straks de krachten zullen bundelen en het lokale toezicht op bovenlokaal niveau vorm zullen geven, ook al omdat een groot aantal gemeenten zo weinig horecagelegenheden, slijterijen en supermarkten kent, dat zij er mogelijk niet voor kiezen om zelfstandig een toezichthouder aan te stellen. Op deze manier zullen dus ook de kleine(re) gemeenten voldoende in staat zijn om het toezicht binnen hun gemeente naar behoren vorm te geven.

Met betrekking tot de effectiviteit van de bestaande instrumenten willen de leden van de D66-fractie graag weten wat de ervaringen zijn met het uitdelen van bestuurlijke boetes; hoeveel bestuurlijke boetes zijn opgelegd en geïnd?

Sinds 2005 (toen het opleggen van bestuurlijke boeten mogelijk werd) zijn in totaal 2009 bestuurlijke boeten opgelegd, waarvan er 1457 zijn geïnd.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering ook kan aangeven hoe vaak een horecaonderneming momenteel wordt gecontroleerd op naleving van de leeftijdsgrens. Hoe verhoudt deze controledichtheid zich volgens de regering tot de effectiviteit van de beschikbare handhavingsinstrumenten?

Op dit moment wordt een horecaonderneming gemiddeld eens in de twee jaar bezocht in het kader van toezicht op de Drank- en Horecawet. In gelegenheden waarvan bekend is dat er veel jeugd komt (de zogenaamde hotspots) wordt meer frequent gecontroleerd op de naleving van de leeftijdsgrenzen.

De controlefrequentie staat in principe los van de mogelijke effectiviteit van de beschikbare instrumenten. Op dit moment zijn er geen signalen dat deze instrumenten onvoldoende effectief zouden zijn. Wel zijn de mogelijkheden om op te treden tegen notoire overtreders beperkt. Vandaar dat de regering ervoor heeft gekozen het arsenaal aan mogelijkheden aan te scherpen en uit te breiden.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering van mening is dat gemeenten voldoende middelen tot hun beschikking hebben om vaker toezicht te kunnen uitoefenen na decentralisatie van het toezicht op de Drank- en Horecawet.

De regering is van mening dat gemeenten straks voldoende mogelijkheden hebben om toezicht te kunnen houden en op te kunnen treden, zeker met de introductie van nieuwe mogelijkheden, zoals het instrument van «three strikes out» en de strafbaarstelling van jongeren die alcohol aanwezig hebben op de openbare weg. De verwachting van het kabinet is dat met het invoeren van de voorgestelde wetswijziging het toezicht op de Drank- en Horecawet door gemeenten gerichter een efficiënter kan worden uitgevoerd. Hoe het toezicht precies wordt ingericht en met welke frequentie het toezicht wordt uitgeoefend is aan gemeenten.

De leden van D66-fractie constateren dat er steeds meer toezichttaken bij de gemeenten komen te liggen. Naast deze ontwikkeling wordt onder andere de politie door toenemende sturing van het Rijk steeds scherper in haar prioriteitsstelling waardoor gemeenten allerlei handhavings- en toezichttaken op zich moeten nemen. Zij vragen welke financiële afspraken daar tegenover staan.

De ontwikkeling van de handhavings- en toezichttaken van gemeenten wordt niet veroorzaakt door wijzigingen in de sturing door de Rijksoverheid ten aanzien van de politie. Gemeenten worden voor de taken die zij in voorgestelde wettekst krijgen gecompenseerd via de € 150 miljoen per jaar die in het Beleidsprogramma 2007–2011 zijn toegevoegd aan het Gemeentefonds, bestemd voor veiligheid, de zogenaamde veiligheidsenveloppe1.

Ten slotte hebben de leden van de D66-fractie enkele vragen over het beoogde expertisecentrum.

In de memorie van toelichting van de voorgestelde wettekst is reeds aangegeven dat de regering er aan hecht dat de overdracht van het toezicht op een kwalitatief verantwoorde wijze plaats vindt. Gemeenten zullen zo goed mogelijk worden gefaciliteerd bij het vergaren van expertise op dit terrein. Een van de mogelijkheden om dit te verwezenlijken is het creëren van een expertisecentrum. Waar dit expertisecentrum uiteindelijk geplaatst zal worden ligt nog niet vast. Een van de mogelijkheden daarvoor is de VWA, omdat deze organisatie op dit moment de meeste kennis en ervaring heeft in het kader van het toezicht op de Drank- en Horecawet.

Plaatsing van het expertisecentrum bij de VNG of het CCV zou een mogelijkheid kunnen zijn. Hoe één en ander concreet vorm zal krijgen zal in een later stadium kenbaar worden gemaakt.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering gaat voorkomen dat de jarenlange ervaring die de VWA heeft opgebouwd met toezicht, verdampt zonder dat gemeenten daarvan kunnen profiteren?

Het is de bedoeling dat bij de opleiding van de lokale controleurs straks gebruik zal worden gemaakt van de expertise die de VWA op dit gebied heeft opgebouwd. De vergaarde kennis zal dus niet verloren gaan, maar zal juist worden ingezet ten bate van de lokale toezichthouders.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het ook noodzakelijk vindt dat de VWA de taak behoudt om de kwaliteit van het gemeentelijke toezicht te bewaken.

Deze mening deelt het kabinet niet. Het kabinet gaat uit van vertrouwen in de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en de democratische controle die daar plaatsvindt, ook waar het de uitvoering van taken in medebewind betreft. Op grond van de bevindingen van de Commissie Oosting is de regering van mening dat het toezicht door de VWA op de uitvoering van de Drank- en Horecawet door de gemeenten kan worden afgeschaft.

De leden van de SGP-fractie denken dat een groot deel van de opsporing in de praktijk bij de politie komt te liggen en dan met name de handhaving van artikel 45.

Genoemde leden vragen hoe de regering hier tegenaan kijkt in een tijd waar de politie te maken heeft met grote bezuinigingen en er, wil de veiligheid gewaarborgd blijven, taken afgestoten moeten worden.

De maatregelen in de voorgestelde wettekst leiden niet tot een intensivering van de opsporing door de politie. Controle op het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank door jongeren brengt per saldo geen extra werk voor de politie met zich mee, omdat dit eenvoudiger te constateren is dan het nuttigen van alcohol en/of in bezit hebben van een aangebroken flesje of blikje alcohol. De overige toezichts- en handhavingstaken worden in beginsel door gemeentelijk toezichthouders uitgevoerd. De afgesproken bezuinigingen bij de politie worden gerealiseerd door een efficiëntere bedrijfsvoering en zullen niet ten koste van de uitvoering door de politie gaan.

De leden van de SGP-fractie vragen of zij de toezegging krijgen dat het bedrag van 150 miljoen euro wordt verhoogd als het bedrag in de praktijk niet toereikend blijkt?

In Hoofdstuk 16 en 17 van de memorie van toelichting is de regering ingegaan op de financiële aspecten van de voorgestelde wettekst. Een bedrag van € 150 miljoen is gekoppeld aan een enveloppe «Aandeel gemeentefonds in lokale veiligheid», de zogenaamde veiligheidsenveloppe. Van dit bedrag is nu ongeveer € 30 miljoen gelieerd aan het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten, dat afspraken bevat tussen Rijk en gemeenten over het behalen van maatschappelijke resultaten op een aantal terreinen. Een van de zaken die hierbinnen valt, is de decentralisatie van het toezicht op de Drank- en Horecawet. Begin 2010 zal de evaluatie van de pilot Decentralisatie toezicht gereed zijn, waaruit kan blijken dat de geschatte benodigde middelen voor de uitvoering van de maatregelen uit de voorgestelde wettekst aangepast dienen te worden. Hiermee is rekening gehouden, de veiligheidsenveloppe biedt voldoende ruimte voor een aanpassing van dit bedrag.

Overigens wordt jaarlijks een Periodieke Onderhoudsrapportage van het Gemeentefonds uitgevoerd. Wanneer hieruit blijkt dat de inkomsten en de uitgaven op clusterniveau teveel uiteenlopen, beziet het kabinet of dit moet leiden tot een herverdeling van middelen of anderszins.

De leden van de SGP-fractie vragen verder hoe de regering omgaat met het probleem dat de handhaving van de Drank- en Horecawet niet hoog op het prioriteitenlijstje staat van de politie.

De inzet van de politie bij de aanpak van alcoholmisbruik wordt in het lokaal driehoekoverleg vastgesteld, waarbij de inzet van gemeenten en politie op elkaar wordt afgestemd. Meer dan 70% van de gemeenten heeft inmiddels een lokaal alcoholbeleid ontwikkeld, waarbij de meeste gemeenten samenwerken met de politie.

10. Afschaffen van interbestuurlijk toezicht

De leden van de PvdA- en de VVD-fractie hebben enkele vragen over de consequenties van het afschaffen van het interbestuurlijk toezicht.

Gelet op de reactie op het rapport «Van specifiek naar generiek» van de Commissie Oosting gaat het kabinet uit van vertrouwen in de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en de democratische controle die daar plaatsvindt, ook waar het de uitvoering van taken in medebewind betreft. Onlangs heeft het kabinet besloten om het toezicht op provincies en gemeenten vanaf 2011 te verminderen. Het toezicht zal worden beperkt tot twee effectieve instrumenten en maximaal één toezichthouder per beleidsdomein. Voor de Drank- en Horecawet is dat de minister van VWS. Indien er in de nieuwe situatie sprake blijkt te zijn van taakverwaarlozing door gemeenten, krijgen de bewindslieden – dus ook de minister van VWS – de mogelijkheid gebruik te maken van de instrumenten die zijn genoemd in het wetsvoorstel revitaliseren generiek toezicht. Dit wetsvoorstel is voor advies aan de Raad van State verzonden en zal binnenkort worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

De afschaffing van het specifieke interbestuurlijk toezicht heeft inderdaad consequenties voor de informatiepositie van de minister van VWS. Het is ook gebruikelijk om bij de decentralisatie van taken als Rijk een stap terug te doen. De Tweede Kamer heeft de minister van BZK daar ook op gewezen in een Algemeen Overleg op 4 februari 2009. De Tweede Kamer gaf hierbij aan dat het van belang is als Rijk (waaronder de Tweede Kamer) terughoudend te zijn met informatie vragen en oordelen over taken die aan het lokale bestuur zijn toebedeeld.

In ditzelfde overleg bleek er ook grote steun te zijn voor de beoogde nieuwe wijze waarop met interbestuurlijk toezicht wordt omgegaan vanwege de heldere interbestuurlijke verhoudingen en volwassen bestuurscultuur die hierdoor ontstaat.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke rol de VWA in de toekomst gaat spelen in het bewaken van de kwaliteit van toezicht op gemeentelijk niveau.

De VWA speelt straks geen enkele rol meer op het gebied van interbestuurlijk toezicht. Voor informatie over de lokale situatie is de minister van VWS straks afhankelijk van de door gemeenten verstrekte informatie.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat de controleurs net zoals bij tabakscontrole te maken krijgen met agressie. Als dit onverhoopt het geval mocht zijn, welke sancties kan een controleur dan inzetten?

Dit kan niet in alle gevallen worden voorkomen, omdat het inherent is aan het toezichtdomein waarin de controleurs werkzaam zijn. Wel kan ervoor worden gezorgd dat de controleurs goed op de uitvoering van hun taak zijn voorbereid, bijvoorbeeld door het aanbieden van opleidingen die erop gericht zijn om te gaan met verbale en fysieke agressie.

Indien een toezichthouder wordt geconfronteerd met agressief gedrag tijdens de uitoefening van zijn functie, dan heeft hij geen bevoegdheid tot het opleggen van een sanctie. Zoals in de huidige situatie – waarbij het toezicht door de VWA wordt uitgeoefend – ook al het geval is, kunnen hierover uiteraard afspraken worden gemaakt met de politie.

11. Overige aanpassingen

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP hebben enkele vragen naar aanleiding van de aanpassing van de regelgeving omtrent ontheffingen voor het schenken tijdens evenementen.

De voorstellen van de regering rond evenementenontheffingen betekenen enerzijds een strenger beleid en anderzijds een versoepeling. De inzet is om de burgemeester meer vrijheid te geven, de handhaving te vereenvoudigen en de administratieve rompslomp te beperken.

De burgemeester kan in de toekomst besluiten dat voor bepaalde evenementen geen ontheffing per keer meer hoeft te worden aangevraagd. Het betreft overigens alleen jaarlijks terugkerende identieke evenementen waarbij de alcoholverstrekking telkenmale geschiedt onder leiding van dezelfde persoon. Een burgemeester die ervoor kiest om een streng ontheffingenbeleid te voeren kan besluiten geen gebruik te maken van deze nieuwe bevoegdheid. Het is een optie voor de burgemeester, geen recht van een aanvrager van een ontheffing. Deze aanpassing is op verzoek van de Interbestuurlijke Taskforce Regeldruk Gemeenten in de voorgestelde wettekst opgenomen.

De regering stelt verder voor om niet meer landelijk te bepalen dat een evenementenontheffing alléén verleend kan worden als de persoon die leiding geeft aan de verstrekking in het bezit is van een Verklaring Sociale Hygiëne. Maar ook hierbij geldt dat de burgemeester kan beslissen dat hij als voorwaarde stelt dat degene die leiding geeft aan de verstrekking wel zo’n verklaring heeft. Het blijft een bevoegdheid van de burgemeester.

Het is een misverstand dat de regering in dit wetsvoorstel een uitzondering heeft gemaakt voor eendaagse kleinschalige evenementen. In de memorie van toelichting bij de voorgestelde wettekst worden dergelijke evenementen slechts als voorbeeld genoemd. Bij dat soort evenementen zou de burgemeester bijvoorbeeld – zo hij dat wil – geen extra voorwaarden voor wat betreft de sociale hygiëne kunnen stellen.

12. Bedrijfseffecten en regeldrukaspecten

De leden van de VVD-fractie vragen of in het kader van de doelstelling van administratieve lastenverlichting gekeken is naar de mogelijkheid om vergunningen samen te voegen waar mogelijk.

De Drank- en Horecawetvergunning is een vergunning op basis van landelijke regelgeving. Alle andere gebruikelijke horecagerelateerde vergunningen, zoals de terrasvergunning, exploitatievergunning en nachtvergunning worden verleend op basis van gemeentelijke verordeningen. Een samenvoeging van deze vergunningen is vanuit de Rijksoverheid dan ook niet mogelijk.

De regering hecht er wel belang aan dat de vergunningverleningsprocedure voor de horeca-ondernemers gecoördineerd verloopt, zodat het niet meer kan gebeuren dat een ondernemer die een bedrijf wil starten, wel een Drank- en Horecawetvergunning krijgt, maar vervolgens geen exploitatievergunning verleend krijgt. Door middel van de Wet samenhangende besluiten is de Algemene wet bestuursrecht zodanig aangepast dat gemeenten verplicht zijn om bij een aanvraag om een Drank- en Horecawetvergunning tegelijk de «horecavergunningen» die in die gemeente verplicht zijn te behandelen.

B: ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I

Onderdeel A

Artikel 1, eerste lid

De leden van de CDA-fractie vragen of bepaalde hokken en keten gelijkgesteld kunnen worden aan «paracommerciële rechtspersonen». En is het mogelijk om dat in de begripsomschrijving mee te nemen?

Het kabinet ziet geen reden om de begripsomschrijving van paracommerciële rechtspersoon zodanig uit te breiden dat daaronder ook louter het beheer van een hok of keet valt. Een ieder die denkt in aanmerking te komen voor een paracommerciële vergunning kan deze (ook nu al) aanvragen. Verlening van de vergunning kan echter alleen als de rechtspersoon die de vergunnning aanvraagt voldoet aan de eisen die de wet stelt aan een paracommerciële rechtspersoon. Zo moet het gaan om een rechtspersoon, niet zijnde een NV of BV, die zich naast het in eigen beheer exploiteren van een horecabedrijf, richt op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. De rechtspersoon die onder het regiem van «paracommerciële rechtspersoon» wil vallen moet dus minimaal één van de hiervoor opgesomde soort (neven)activiteiten ontplooien.

Onderdeel C

Artikel 4, vierde lid

Waarom is bij het verlenen van ontheffing bij bijzondere gelegenheden aangegeven dat het moet gaan om een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De termijn van twaalf dagen staat al sinds 2000 in de Drank- en Horecawet. De 12-dagen-termijn is gebaseerd op het langst durende bijzondere evenement dat destijds bekend was. Het kabinet ziet geen aanleiding die termijn te verlengen en vindt het bovendien niet wenselijk dat voor langere tijd ontheffing wordt verleend van het verbod zonder vergunning alcohol te verstrekken.

Onderdeel F

Artikel 8, vierde lid

De leden van de CDA-fractie vragen wat de toegevoegde waarde is van dit lid.

Zoals eerder toegelicht is dit lid opgenomen omdat er soms schrijnende gevallen zijn en er nu geen uitzonderingen mogelijk zijn op de eis te beschikken over kennis en inzicht in sociale hygiëne. Het kan soms disproportioneel zijn om van iemand die formeel leidinggevende is, maar in de praktijk geen enkele bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of exploitatie van het bedrijf, te verlangen dat hij/of zij aan deze kenniseis voldoet. In de praktijk zal het gaan om situaties waarin een volmacht-constructie niet mogelijk of niet wenselijk is.

Artikel 8, zesde lid

Waar is de keuze van twee leidinggevenden op gebaseerd en wat is de zin van het hebben van twee leidinggevenden als zij niet worden geacht aanwezig te zijn in een paracommerciële inrichting en zich mogen laten vervangen door een barvrijwilliger, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Leidinggevenden van paracommerciële inrichtingen zijn verantwoordelijk voor wat er in de kantine gebeurt. Als er problemen zijn dienen zij snel de verantwoordelijkheid van de barvrijwilliger over te kunnen nemen. Daarom wordt van deze leidinggevenden ook verlangd dat zij voldoen aan enige persoonsgebonden eisen, waaronder de eis te beschikken over kennis en inzicht in sociale hygiëne (Verklaring Sociale Hygiëne). Het nemen van deze verantwoordelijkheid is niet goed mogelijk als er slechts één leidinggevende verbonden is aan een paracommerciële instelling. Die kan in het buitenland verblijven of ziek zijn. Als er twee leidinggevenden zijn kunnen zodanige afspraken gemaakt worden dat één van beide leidinggevenden in noodgevallen altijd op korte termijn ter plaatse kan zijn.

Onderdeel I

Artikel 13, tweede lid

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen omtrent het mogelijk maken van het proeven van alcoholhoudende drank in slijterijen.

In vrijwel elke bedrijfstak is het laten kennismaken met producten onderdeel van promotionele activiteiten. Voor wat betreft de verkoop van alcohol is dat verboden. De huidige Drank- en Horecawet verbiedt dat in een slijtlokaliteit alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse of dat wordt toegelaten dat daar alcoholhoudende drank wordt genuttigd (artikel 13, tweede lid). Dit verbod heeft tot gevolg dat consumenten geen mogelijkheid hebben om- zo zij dat willen – een alcoholhoudende drank in het kader van een aankoopbeslissing te proeven.

De regering heeft deze belemmering vanuit het oogpunt van vermindering van de ervaren regeldruk willen wegnemen, zonder daarbij de doelstellingen van de Drank- en Horecawet in gevaar te brengen. Door de mogelijkheid van het proeven te beperken tot de slijterij wordt voorkomen dat jongeren de doelgroep kunnen worden van een dergelijke proefmogelijkheid. Het is krachtens artikel 20, derde lid, van de Dranken Horecawet immers verboden om personen onder de 16 jaar toe te laten in een slijterij, tenzij zij onder het toezicht zijn van een persoon van 21 jaar of ouder.

Daarbij is een slijterij een plek waar personen met geen ander doel komen dan het kopen van drank. Het is daarmee niet voor de hand liggend dat een anonieme alcoholist in de verleiding gebracht wordt om alcoholhoudende drank te proeven. Als deze persoon geen alcoholhoudende drank wil kopen, zal hij of zij niet in de slijterij komen.

Er dient tijdens de openingsuren van een slijterij altijd een leidinggevende aanwezig te zijn die beschikt over de Verklaring Sociale Hygiëne. Deze persoon kan dan ook een goede inschatting maken of het verantwoord is om een klant alcoholhoudende drank te laten proeven.

Het kabinet erkent dat het laten proeven van kaas iets anders is dan het laten proeven van alcoholhoudende drank. Vandaar dat deze mogelijkheid ook alleen aan slijterijen toegekend wordt.

Onderdeel L

Artikel 18, tweede lid, onder b

Beoogt de wijziging van dit onderdeel te bewerkstelligen dat het voor warenhuizen eenvoudiger wordt om alcoholische dranken te verkopen en wordt daarmee een uitbreiding van het aantal verkooppunten van alcohol beoogd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De regering beoogt met de hier bedoelde wijziging geen uitbreiding van het aantal verkooppunten, maar slechts het scheppen van duidelijkheid over welke warenhuizen alcoholhoudende dranken mogen verkopen. Thans zijn er immers niet-levensmiddelenzaken, met name videotheken en drogisten, die hun assortiment uitbreiden met een beperkt aantal levensmiddelen en op grond daarvan menen gerechtigd te zijn om alcohol te verkopen. Op dit punt was inmiddels een onduidelijke situatie ontstaan, wat voor de regering aanleiding is dit te verhelderen.

Artikel 18, derde lid

De leden van de CDA-fractie vragen of de vermelde toevoeging van alcoholvrije alternatieven voor bier en wijn beoogt te bevorderen dat klanten ongemerkt gaan kiezen voor alcoholvrije bier en wijn.

De regering heeft deze wijziging voorgesteld op verzoek van de levensmiddelenbranche. Supermarkten willen klanten een breed aanbod doen van bier en wijn, dus ook van alcoholvrij bier en alcoholvrije wijn. Klanten die dergelijke producten zoeken schijnen deze te zoeken op de alcoholafdeling van de supermarkt en niet op het schap met fris. Daarom wilde de branche deze alternatieve producten daar kunnen zetten. Een erg strikte interpretatie van de huidige wet maakt dat niet mogelijk. Hierbij moet wel worden aangetekend dat de huidige wet nooit tot problemen heeft geleid.

De regering heeft desondanks aan het verzoek tot aanpassing van dit artikel willen voldoen. Het doel is dus niet het ongemerkt gebruik van deze dranken te bevorderen.

Onderdeel M

Artikel 19a

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er bij dit wetsartikel is gekozen voor een dergelijke strakke wetsformulering en of er geen andere mogelijkheden waren om dit te regelen, zoals via een Amvb, via bestuursdwang of via de WED. Het is de leden van de CDA-fractie ook niet duidelijk waarom is gekozen voor een reikwijdte van de sanctie van een week tot drie maanden. Is het ook mogelijk de sluiting verder te verlengen of definitief te sluiten zoals bij coffeeshops?

Een straftoemeting nader te regelen bij algemene maatregel van bestuur veronderstelt dat de wetgever in Den Haag een precies beeld heeft van de (lokale) werkelijkheid en van de feiten en omstandigheden die zich zoal bij de verkoop van alcohol aan te jeugdige personen kunnen voordoen en dat dat beeld op een adequate manier kan worden omgezet in een sanctie-amvb. Dit beeld acht het kabinet twijfelachtig. Een en ander staat bovendien op gespannen voet met het uitgangspunt dat de burgemeester, gelet op de omstandigheden van het geval, binnen de reikwijdte van de wet een passende sanctie zal opleggen. Overigens blijft de algemene mogelijkheid tot het toepassen van bestuursdwang ingevolge Titel 5.3 Awb volledig in tact. Als na de toepassing van artikel 19a de ondernemer blijft persisteren in zijn onrechtmatig gedrag zou (tijdelijke) sluiting van de onderneming in het kader van bestuursdwang overwogen kunnen worden. Voor wat betreft de toepassing van de WED verwijst het kabinet naar een eerder gegeven antwoord in hoofdstuk 7 van dit verslag.

Ten aanzien van de reikwijdte van de gestelde sanctie kan het volgende worden opgemerkt: Het maximum van 12 weken sluiting van de drankafdeling ingevolge artikel 19a – een sanctie op te leggen aan niet-vergunningplichtige ondernemers – sluit naadloos aan bij het maximum voor de schorsing van een vergunning ingevolge artikel 32, namelijk ook 12 weken. De sluitingsduur is daarmee voor beide categorieën van ondernemers op gelijke wijze gemaximeerd. De gemiddelde directe winstderving voor een supermarkt is bij een sluiting van de drankafdeling van 12 weken (op grond van artikel 19a) naar schatting € 22 500. De gemiddelde winstderving bij het schorsen van een slijterijvergunning gedurende 12 weken (op grond van artikel 32) is naar schatting € 17 000 (uitgaande van een omzet per slijterij van € 425 000 en een winst van 4%).

Onderdeel N

Artikel 20, eerste lid

De leden van de CDA-fractie vragen of het, gezien het feit dat wederverstrekking moeilijk te achterhalen is, niet nodig is de definitie van verstrekken aan te passen, mede gelet ook op de strafbaarstelling van alcohol bij jongeren onder de 16 jaar.

Het kabinet is van oordeel dat er slechts sprake kan zijn van een overtreding van het verbod op wederverstrekking als de drank «kennelijk» bestemd is voor iemand onder de 16 jaar. Dat betekent dat het kenbaar moet zijn dat er sprake is van wederverstrekking. Vaak vindt het doorgeven van alcoholhoudende drank pas plaats buiten het zicht van de ondernemer, bijvoorbeeld op het parkeerterrein van de supermarkt. Dit kan een ondernemer niet (meer) worden aangerekend. Juist in deze gevallen kan straks gebruik worden gemaakt van het nieuwe verbod op het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank onder de 16 jaar op de openbare weg. Het kabinet acht het dan ook niet nodig de in artikel 20 gebruikte definitie van wederverstrekking aan te passen.

Artikel 20, vijfde lid

De leden van de CDA-fractie vragen waarin dit nieuwe vijfde lid verschilt van het huidige zesde lid en of het nodig is het bestaande zesde lid te handhaven.

Het nieuwe vijfde lid verschilt van het huidige zesde lid, in die zin dat nu is geëxpliciteerd dat het straks alleen nog verplicht is om duidelijk zichtbaar en goed leesbaar aan te geven welke leeftijdsgrens of leeftijdsgrenzen gelden bij de voor het publiek bestemde toegang tot een horecalokaliteit, een slijtlokaliteit, een ruimte als bedoeld in artikel 18, tweede lid, of een vervoermiddel waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt.

Artikel 20, zevende lid

De leden van de CDA-fractie zien niet in waarom een inhoudelijke wijziging van dit artikel noodzakelijk is. Waarom is er niet voor gekozen om het bestaande zevende lid te behouden en een lid eraan toe te voegen?

Het bestaande zevende lid is vernummerd tot zesde lid. Het zevende lid is nieuw. Er is dus wel voor gekozen een lid aan artikel 20 toe te voegen.

Onderdeel EE

Artikel 40a

Graag horen de leden van de CDA-fractie of de formulering van het experimenteerartikel voldoende ruimte biedt voor aanvullende maatregelen die samenhangen met de verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar. Zij willen graag weten of het nodig is de experimenten in het wetsartikel aan een tijdsperiode te verbinden. Zal het experimenteerartikel na twee jaar na de inwerkingtreding automatisch vervallen of blijft experimenteren mogelijk?

De experimenteerregeling is gericht op de afweging tot het al dan niet verhogen van de leeftijdsgrens voor verstrekking van alcohol naar 18 jaar. Er zijn geen aanvullende maatregelen voorzien. Vanuit rechtstatelijk oogpunt dient het onderwerp waarop het experimenteerartkel betrekking heeft zo concreet en nauwkeurig mogelijk te worden begrensd. Na afloop van de experimenten wordt besloten of een landelijke verhoging van de leeftijdsgrens plaatsvindt. Het is niet mogelijk een experiment te houden zonder dit te koppelen aan een bepaalde periode, aangezien dit in plaats van een experiment dan een structurele wijziging lijkt te zijn.

In de voorgestelde wettekst is echter wel een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat, indien de experimenten doeltreffend en effectief blijken te zijn, de ministers van VWS en BZK bij algemene maatregel van bestuur kunnen bepalen dat de experimenteerperiode wordt verlengd. Een dergelijke algemene maatregel van bestuur zal vooraf aan de Kamer worden voorgelegd.

Onderdeel FF

Artikel 41

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de taakverdeling rond de naleving tussen door de minister en de burgemeester aan te wijzen ambtenaren.

In artikel 41 is neergelegd dat de burgemeester straks bevoegd wordt om gemeentelijke toezichthouders aan te wijzen voor het toezicht op de Drank- en Horecawet binnen een gemeente. Dat betekent dat de taken van de VWA voor het grootste deel zullen worden overgenomen door de gemeentelijke toezichthouders

Voor de landelijke toezichthouder blijven straks alleen nog de landelijke taken over die niet te herleiden zijn tot een bepaalde gemeente, zoals het toezicht op de bepalingen rond reclame, op de verstrekking van Verklaringen Sociale Hygiëne door het SVH (voorheen Horeca Branche Instituut) en op de naleving van enkele specifieke regels rond alcoholverstrekking in het personenvervoer (treinen, cruiseschepen, vliegtuigen), op legerplaatsen en in taxfree shops op luchthavens.

Voor alle overige taken zijn straks alleen de lokale toezichthouders bevoegd, hetgeen betekent dat straks ook alleen de burgemeester een boete kan opleggen.

In artikel 44a en 44aa wordt beschreven voor welke wetsartikelen de landelijke en lokale toezichthouders een bestuurlijke boete kunnen opleggen. Hierbij is geen sprake van overlap, Bovendien wordt zo voorkomen dat er sprake kan zijn van dubbel toezicht en eventueel daaruit voortvloeiende dubbele sancties.

Artikel 19

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het nodig en mogelijk acht dit artikel bij te stellen in verband met de leeftijdscontrole op alcoholverkoop via internet.

Op dit moment acht het kabinet het niet noodzakelijk het wetsvoorstel op dit specifieke punt aan te passen. Mocht uit de praktijk blijken dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de controle van leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende drank via internet, dan zal in een breder kader worden bezien of het mogelijk is extra maatregelen te nemen op het gebied van het verkopen en afleveren van leeftijdsgebonden producten via internet. Dezelfde problematiek kan zich namelijk voordoen bij de verkoop van bijvoorbeeld wapens, games en pornografie.

Artikel 22

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden bij algemene maatregel van bestuur mogelijke alcoholverboden te regelen. De leden van de CDA-fractie vragen waarom hier alleen wordt verwezen naar stadions betaald voetbal, gezondheidszorg, onderwijs en zwembaden. Zijn er geen andere recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen waar een dergelijk alcoholverbod zinvol kan zijn? Ook kan hier volgens deze leden een bepaald gebiedsverbod of een hangplekverbod worden opgenomen. Is het niet wenselijk dit wetsartikel breder te formuleren en een nadere uitwerking in de gemeentelijke verordening mogelijk te maken? Hoe verhoudt dit artikel zich trouwens tot de nieuwe artikelen 25a tot en met 25c?

Artikel 22 is in 2000 van kracht geworden. Tijdens de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel is uitgebreid gesproken over andere recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen waar landelijke alcoholverboden zinvol zouden kunnen zijn. Uiteindelijk heeft de wetgever echter gekozen voor een beperkt aantal specifiek opgesomde plaatsen waar bij algemene maatregel van bestuur landelijke alcoholverstrekkingverboden konden worden ingesteld.

Het huidige artikel 23 en het daarvoor in de plaats komende nieuwe artikel 25a biedt de lokale overheid wel de mogelijkheid om de alcoholverstrekking in bepaalde inrichtingen te verbieden. Gemeenten kunnen dus nu al en mogen ook in de toekomst verordeningen maken op dit gebied. De in artikel 25a opgenomen bevoegdheid is echter niet zo breed dat ook het gebruik van alcohol op de openbare weg in bepaalde gebieden of op bepaalde hangplekken bij verordening verboden kan worden. De gemeenten beschikken op grond van de Gemeentewet reeds over bevoegdheden om daartegen regulerend op te treden.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink


XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 27 565, nr. 35.

XNoot
1

Brief van Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten aan de minister van VWS d.d. 13 november 2008, kenmerk (RL/CM/2008/188).

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/2009, 27 565, nr. 87.

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/2009, 27 565, nr. 78.

XNoot
1

Nulmeting administratieve lasten ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Capgemini, 2003) en Nulmeting administratieve lasten bedrijven 2007 (Regiegroep Regeldruk, 2008).

XNoot
1

Kamerstukken II 2009/2010, 32 211.

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/2009, 31 700 VII, nr. 100.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008/2009, 28 684, nr. 212.

XNoot
3

Kamerstukken II 2009/2010, 31 123, nr. 38.

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 27 565, nr. 36.

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 27 565, nr. 50.

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 27 565, nr. 36.

XNoot
2

Fysieke, functionele en gedragsmatige effecten van alcoholgebruik op de ontwikkeling van 16–18 jarigen, Trimbos-instituut en Universiteit Utrecht, 2009.

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 27 565, nr. 43.

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 27 565, nr. 60.

XNoot
1

Kamerstukken II 2009/2010, 27 565, nr. 97.

XNoot
1

Afspraak uit «Samen aan de slag» Bestuursakkoord Rijk en gemeenten d.d. 4 juni 2007, de financiële dekking van deze afspraak is opgenomen in het Beleidsprogramma van het kabinet voor 2007–2011 «Samen werken, samen leven» d.d. 14 juni 2007.

XNoot
1

Afspraak uit «Samen aan de slag» Bestuursakkoord Rijk en gemeenten d.d. 4 juni 2007, de financiële dekking van deze afspraak is opgenomen in het Beleidsprogramma van het kabinet voor 2007–2011 «Samen werken, samen leven» d.d. 14 juni 2007.