Het doen van aangifte tegen een politieagent |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kan je aangifte doen tegen een agent?»?1
Ja.
Verschillen de regels ten aanzien van het doen van aangifte tegen een politiemedewerker van de algemeen geldende regels als het gaat om het doen van aangifte? Zo ja, wat is er verschillend en waarom zijn die verschillen er?
De afhandeling van een aangifte tegen een politiemedewerker is anders dan een reguliere aangifte waar geen politiemedewerker bij betrokken is. Aangiften tegen een politiemedewerker worden op afspraak opgenomen door de onderzoekers van de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) in de eenheden.
Is het waar daar de politie wettelijk verplicht is om elke aangifte op te nemen, ongeacht tegen wie? Zo ja, waarom lijkt het erop dat in de praktijk het doen aangifte tegen politiemedewerkers moeilijker is? Ligt er een regel ten grondslag die het doen van een dergelijke aangifte bemoeilijkt? Zo ja, welke? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, in Nederland is de politie wettelijk verplicht om aangiften van strafbare feiten op te nemen. Dit is vastgelegd in artikel 163 lid 6 en artikel 165 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.
De procedure is dat wanneer een burger aangifte wil doen tegen een politiemedewerker, deze burger wordt doorverwezen naar de afdeling VIK van de betreffende eenheid. Er wordt dan een afspraak gemaakt voor het doen van aangifte. Aangiften tegen politiemedewerkers worden opgenomen door een specialistische afdeling vanwege de expertise op het gebied van onderzoeken tegen politiemedewerkers.
Waarom wordt iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker door een chatbot eerst doorverwezen naar de klachtmogelijkheid? En waarom wordt er in andere gevallen van het willen doen van aangifte wel meteen de mogelijkheid daartoe geopend?
Na eigen onderzoek heeft de politie geconcludeerd dat de chatbot iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker inderdaad eerst doorverwijst naar de klachtmogelijkheid. Van de politie heb ik vernomen dat dit wordt verbeterd, zodat in de toekomst iemand eerst op de aangiftemogelijkheid gewezen wordt.
Er bestaat geen regel of procedure op grond waarvan burgers die aangifte willen doen tegen de politie worden doorverwezen naar de klachtprocedure. Het kan echter wel gebeuren dat tijdens het uitvragen van het incident geconstateerd wordt dat er geen sprake is van een strafbaar feit waarvan aangifte gedaan kan worden. In dat geval wordt de betreffende burger doorverwezen naar de klachtprocedure.
Is het waar dat burgers die aangifte willen doen tegen een politiemedewerker vaak worden doorverwezen naar een klachtenprocedure in plaats van dat hun aangifte wordt opgenomen? Zo ja, wordt deze procedure duidelijk gecommuniceerd aan burgers?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist als het gaat om het doen van aangifte tegen een politiemedewerker dat niet de schijn mag ontstaan dat het doen van aangifte belemmerd wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, elke burger in Nederland moet er van uit kunnen gaan dat de politie elke aangifte serieus behandelt ongeacht wie er bij een aangifte betrokken is.
Deelt u de mening dat als iemand aangifte wil doen dat diegene dan weliswaar gewezen mag worden dat daarnaast ook de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bestaat, maar dat dat niet mag betekenen dat het doen van aangifte niet genoemd wordt of ontmoedigd wordt? Zo ja, waarom en deelt u dan ook de mening dat dit duidelijker door de politie gecommuniceerd moet worden dat een klacht niet in de plaats van een aangifte komt en dat aangifte doen altijd mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tegelijkertijd hecht ik eraan om te benadrukken dat de procedures voor klachten en aangifte elkaar niet uitsluiten. Iemand die een klacht heeft ingediend over een gedraging van een politiemedewerker kan daarvan ook aangifte doen als sprake is van een strafbaar feit. Indien naast een klacht een aangifte wordt gedaan die in onderzoek wordt genomen, dan wordt de klachtbehandeling opgeschort. Door een medewerker van afdeling VIK wordt een burger geïnformeerd over beide procedures en wat deze precies inhouden. Zoals in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is vermeld, zal de politie de onlineverwijzing aanpassen zodat men direct aangifte kan doen.
Hoe worden baliemedewerkers bij de politie opgeleid om aangiftes tegen politiemensen op te nemen?
Baliemedewerkers worden hierin niet specifiek opgeleid, omdat het uitgangspunt is dat alleen onderzoekers van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten deze aangifte opnemen.
Dienen baliemedewerkers bij de politie er zorg voor te dragen dat een burger die een aangifte tegen een politiemedewerker wil doen een afspraak daartoe kan maken? Zo ja, waarom gebeurt dat dan niet altijd? Zo nee, in welke gevallen niet?
Ja, iedereen in Nederland moet aangifte kunnen doen, ook over gedragingen van politiemedewerkers.
Worden dergelijke aangiftes altijd door de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de politie opgenomen? Zo nee, in welke gevallen niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. Het uitgangspunt is dat dergelijke aangiften worden opgenomen door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Het kan echter incidenteel voorkomen dat door drukte of capaciteitstekort aangiften worden opgenomen door reguliere afdelingen, zoals een districtsrecherche of basisteamrecherche. De behandeling van de aangifte en/of het (feiten)onderzoek naar aanleiding van de aangifte wordt vervolgens wel door een afdeling VIK of door de Rijksrecherche uitgevoerd.
Hoe vaak worden er per jaar klachten ingediend respectievelijk aangiftes tegen politiemedewerkers gedaan? Hoe vaak komt het voor dat na het indienen van een klacht alsnog aangifte wordt gedaan?
In het door de VIK’s gebruikte registratiesysteem Delta worden aangiften tegen politiemedewerkers niet afzonderlijk geregistreerd. Wel wordt over klachten gerapporteerd in de jaarverantwoording politie.2 De klachten van 2024 worden gepubliceerd in de jaarverantwoording 2024, en tegelijkertijd met het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer aangeboden.
De politie registreert niet of burgers hun klacht willen intrekken of schorsen en (alsnog) aangifte willen doen.
Het bericht ‘XR kondigt aanvallen met boterzuur aan, gemeente Eindhoven laat het begaan; geeft ondernemers tips over ventilatie en EHBO’ |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «XR kondigt aanvallen met boterzuur aan, gemeente Eindhoven laat het begaan; geeft ondernemers tips over ventilatie en EHBO»?1
Ja.
Hoe kan het dat de gemeente Eindhoven en de gemeente Gouda aangeven niet preventief in te grijpen wanneer Extinction Rebellion klanten in winkels gaat terroriseren met boterzuur?
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze gemeentes de verantwoordelijkheid voor het beschermen van winkelende burgers afschuift op de winkeliers, die geen bevoegdheden hebben om hier daadwerkelijk tegen op te treden?
Het gebruik van een chemische stof om een punt te maken keur ik ten zeerste af, zeker omdat is gebleken dat bij eerdere vergelijkbare acties mensen onwel zijn geworden. Maak je punt zonder anderen in gevaar te brengen.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen.
In algemene zin vind ik dat demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Deelt u de mening dat «demonstraties» waarbij gedreigd wordt met terreur, zoals het besmeuren van mensen met boterzuur, waarbij de organisatoren zelfs aangeven zelf de door hun acties benodigde EHBO te zullen regelen en de burgemeester aangeeft het gebruik van boterzuur niet te kunnen voorkomen, bij voorbaat altijd verboden moeten worden? Zo nee, waarom bent u van mening dat er niet eens een degelijke inspanning zou moeten worden geleverd om de veiligheid van burgers en personeel te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze gewelddadige «demonstraties» alsnog geen doorgang zullen vinden, om daarmee onschuldige burgers en medewerkers te beschermen tegen de terreur van Extinction Rebellion?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat bij wet verboden acties en handelingen niet voorkomen worden, maar de gemeentes daarentegen winkeliers wijzen op het handhaven van hun eigen huisregels?
Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Winkeliers, personeel en burgers mogen last ondervinden van een demonstratie, maar mogen nooit gevaar lopen of opzettelijk blootgesteld worden aan een chemische stof om hun punt te maken. Politiemedewerkers, hulpverleners en andere personen moeten daarnaast veilig hun werk kunnen doen, zonder dat zij te maken krijgen met agressie en geweld in welke vorm dan ook. Acties en een manier van actievoeren waarbij burgers, politiemedewerkers of wie dan ook in gevaar komen mag nooit normaal worden.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
Hoe garandeert u, als Minister van Justitie en VEILIGHEID, dat de veiligheid van winkeliers, personeel en burgers ten alle tijden gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u gezien de imminente dreiging die uitgaat van deze «demonstratie» deze vragen voor vrijdag 11 april voor 18:00 beantwoorden?
Ja.
De omgang met een informant van de politie |
|
Michiel van Nispen , Koops , Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Aanpak winkeldieven stokt door gebrekkige medewerking van politie’ |
|
Max Aardema (PVV), Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanpak winkeldieven stokt door gebrekkige medewerking van politie»?1
Ja.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de politie de benodigde persoonsgegevens van winkeldieven weer tijdig en consistent verstrekt aan winkeliers, zodat zij hun recht op schadevergoeding kunnen uitoefenen?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid brengt, op verzoek van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, in samenwerking met de politie en het bedrijfsleven in kaart welke knelpunten worden ervaren bij de directe aansprakelijkstelling van daders. Bij deze aansprakelijkstelling gaat het onder andere om de schadevergoeding die winkeliers vorderen van winkeldieven als compensatie voor de kosten die zij zelf maken bij de afwikkeling van de winkeldiefstal (181 euro). In de knelpuntenanalyse wordt onder meer gekeken naar de verstrekking van identificerende politiegegevens door de politie aan de vertegenwoordigers of incassodienstverleners van de winkeliers. Het Besluit politiegegevens bepaalt dat de politie deze politiegegevens kan verstrekken aan benadeelden van strafbare feiten of hun vertegenwoordigers (artikel 4:2 lid 1 sub n). De politie erkent dat er sprake is van een terugval in het aantal verstrekkingen bij winkeldiefstal en probeert dit te herstellen in overleg met betrokken partijen. De politie gaat daarnaast in afstemming met de betrokken stakeholders het landelijke kader voor de verstrekkingen van politiegegevens bij winkeldiefstal actualiseren. Daarbij zal ook worden aangegeven in welke gevallen politieambtenaren ter plekke de politiegegevens wel en niet verstrekken aan de winkeliers en in welke gevallen de privacydesks van de eenheden een beoordeling uitvoeren, al dan niet met toepassing van een vier-ogen-principe.
In het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2026 ben ik met het bedrijfsleven, de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek over de aanpak van winkeldiefstal. Dit is ook conform de motie Michon-Derkzen, gericht op het versterken van de publiek-private samenwerking bij de aanpak van winkeldiefstal.2 Een onderwerp daarbij is de verhouding tussen preventie, herstel en repressie bij winkeldiefstal. Bezien wordt welke gevolgen verschillende mogelijkheden hebben voor de rechtsstaat en de capaciteit van de betrokken organisaties. Ik zal u voor de zomer van 2025 een reactie sturen op deze motie.
Deelt u de mening, dat – nu de nieuwe werkwijze op basis van het vierogenprincipe niet langer structureel door de eenheid Midden-Nederland wordt toegepast – de korpschef een protocol dient op te stellen voor de praktische uitvoering, waarbij de politiemensen die de verdachte overnemen van de winkelier zo mogelijk meteen overgaan tot de verstrekking van de identiteit van de verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, indien de identiteit van de verdachte niet direct is vast te stellen, deze gegevens achteraf zo spoedig mogelijk door de politie verstrekt moeten worden aan winkeliers? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen betrek ik bij het gesprek dat ik voer met partijen in het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2026. Omdat ik deze gesprekken nog aan het voeren ben en ik alle belangen zorgvuldig wil wegen kan ik helaas niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze gesprekken.
Welke alternatieve mogelijkheden hebben ondernemers momenteel om de identiteit van daders te achterhalen en hun schade te verhalen, en acht u deze mogelijkheden toereikend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waarborgt u dat de voorgenomen beleidswijzigingen, waarbij «lichte» delicten zoals winkeldiefstal in principe niet meer vervolgd worden, niet leiden tot een toename van recidive en een gevoel van straffeloosheid in de samenleving?
De aanpak van winkeldiefstal moet ertoe leiden dat het onaantrekkelijk wordt gemaakt om een winkeldiefstal te plegen. Dat omvat zowel het verkleinen van de mogelijkheid om winkeldiefstal te plegen als het verbinden van passende gevolgen aan een gepleegde winkeldiefstal, zoals strafrechtelijk optreden, herstel van schade of een (collectief) winkelverbod. Daarbij moet oog zijn voor de aard van de winkeldiefstal: gaat het om een eenvoudige winkeldiefstal, waarbij het goed een beperkte waarde heeft of over een meer ernstige vorm. Daarnaast is ook van belang of de winkeldief een first-offender, recidivist of veelpleger is.
De zelfscankassa vormt een apart aandachtspunt, ook omdat niet altijd duidelijk is of de klant een product per ongeluk niet heeft gescand of met opzet, en daarmee onduidelijk is of er wel of geen sprake is van winkeldiefstal.
Zoals hierboven aangegeven, ben ik in het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2036 met het bedrijfsleven, de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek over het versterken van de aanpak van winkeldiefstal.
Geweld tegen hulpverleners |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA), Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de aanval op vluchtelingenkampen Zamzam en Abu Shouk door de Rapid Support Forces (RSF) in Soedan, waarbij honderden burgers en negen humanitaire hulpverleners om het leven zijn gekomen?1
Heeft u zich tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 14 april ingezet om te komen tot een scherpe publieke veroordeling van aanvallen tegen hulpverleners? Zo nee, hebben andere landen dit wel gedaan?
Heeft u contact gehad met de ambassadeur van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) over de wapenleveranties aan de RSF?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke reactie heeft u ontvangen?
Wat is de positie van Nederland wat betreft de gesprekken tussen de Europese Unie (EU) en de VAE over een mogelijk vrijhandelsverdrag?3 Is steun van de VAE aan de RSF hierin een factor? Zo nee, waarom niet?
Wat is de positie van het kabinet over sancties tegen de VAE? Zijn sancties tegenover de VAE ter sprake gekomen in de RBZ op 14 april? Zo ja, welke positie heeft Nederland hierbij ingenomen?
Bepleit u strengere sancties tegen de RSF, na de aanval op burgers en hulpverleners in Zamzam en Abu Shouk? Zo nee, waarom niet?
Vindt u dat geweld tegen humanitaire hulpverleners altijd ferm, duidelijk en niet-selectief veroordeeld moet worden en concrete consequenties moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Waarom heeft u de aanval op hulpverleners in Zamzam en Abu Shouk direct veroordeeld als schending van het internationaal humanitair recht, zonder een onderzoek of oordeel van een rechter af te wachten, maar doet u dat niet bij de aanval van de Israeli Defense Forces (IDF) op hulpverleners op 23 maart 2025?4
Bent u het ermee eens dat het nalaten van consequenties richting Israël na de aanval van de IDF op medische zorgverleners bijdraagt aan de erosie van het humanitair recht wereldwijd en een vrijbrief is richting strijdende partijen voor geweld tegen hulpverleners?
Hoe duidt u de cijfers van het Werelgezondheidsorganisatie (WHO)-dashboard, waaruit blijkt dat in 2024 een recordaantal van 937 medische zorgverleners is gedood?5
Hoe gaat u zich inzetten voor de veiligheid van hulpverleners wereldwijd?
Bent u bereid om lokale organisaties en netwerken te betrekken bij het opsporen van personen die zich schuldig hebben gemaakt aan gericht geweld tegen hulpverleners?
Bent u bereid om extra middelen vrij te maken voor opsporing en vervolging van de daders en accountability ten aanzien van vergelijkbare schendingen van het humanitair recht wereldwijd? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om ook staten aansprakelijk te stellen voor geweld tegen hulpverleners? Zo nee, waarom niet?
Wanneer verwacht het kabinet de adviezen van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over de beschikbare instrumenten om de straffeloosheid voor geweldpleging tegen hulpverleners te bestrijden te presenteren aan de Kamer, conform motie Dobbe6?
Bent u bekend met de oproep vanuit Artsen zonder Grenzen om de Wet internationale misdrijven aan te passen, zodat de kans op berechting in Nederland groter wordt?7
Bent u het ermee eens dat een uitbreiding van de rechtsmacht van de Wet internationale misdrijven wenselijk is om een einde te maken aan de straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners? Zo nee, waarom niet?
Is het kabinet bekend met de wetgeving in Duitsland, waaronder de mogelijkheden tot vervolging van oorlogsmisdadigers groter zijn dan in Nederland? Hoe beoordeelt het kabinet aanpassingen aan de Wet internationale misdrijven naar Duits voorbeeld?
Hoe heeft u tot nu toe al uitvoering gegeven, en blijft u dit doen, aan de motie Dobbe die vraagt om een leidende rol voor Nederland bij het beschermen van hulpverleners?8
Het chilling effect van acties van de politie n.a.v. onder meer de bevindingen van de podcast 'RADIO BOOS' van 30 januari 20251 inzake aangiftes tegen de politie |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met de bevindingen uit het onderzoek van journalisten van de podcast «RADIO BOOS», waarin wordt gesteld dat het voor burgers vrijwel onmogelijk is om aangifte te doen tegen politieagenten, zelfs bij ernstige beschuldigingen zoals buitensporig geweld?
Hoe beoordeelt u de constatering dat burgers die aangifte willen doen tegen agenten vaak worden ontmoedigd of zelfs actief worden tegengewerkt door politiefunctionarissen?
Deelt u de mening dat een rechtstaat alleen functioneert als iedereen, inclusief politieagenten, gelijk is voor de wet en dat burgers zonder belemmeringen aangifte moeten kunnen doen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te waarborgen?
Kunt u inzicht geven in het aantal aangiftes tegen politieagenten in de afgelopen vijf jaar, inclusief hoeveel hiervan hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek en/of vervolging?
Hoe beoordeelt u het functioneren van het Bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) bij het behandelen van klachten en aangiftes tegen politieagenten? Acht u deze voldoende onafhankelijk?
Wat zijn de voorwaarden gesteld in internationale verdragen aan een effectief rechtsmiddel en is de Minister het eens dat de klachtenprocedure niet aan die voorwaarde voldoet? Zo ja, wat gaat de Minister hieraan doen om dit te verbeteren?
Bent u bereid te onderzoeken of een onafhankelijke instantie beter geschikt zou zijn om klachten en aangiftes tegen politiefunctionarissen te behandelen, zodat mogelijke belangenverstrengeling wordt voorkomen?
Bent u het eens dat het en het vertrouwen in de politie en (daarmee) de rechtsstaat wanneer tegen aangiftewaardig politiegeweld geen aangifte gedaan kan of mag worden gedaan?
Ziet u daarnaast ook risico's met betrekking tot het chilling effect op de demonstratievrijheid? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toezeggen dat u de Kamer op korte termijn (voor de zomer) informeert over hoe u de toegankelijkheid en onafhankelijkheid van aangifteprocedures tegen politiefunctionarissen wilt verbeteren?
Hoe beoordeelt u de toenemende agressie tegen demonstranten, op 7 april zijn net als 12 maart demonstranten aangereden, waarvoor Amnesty International in haar rapport van 9 juli 2024 «Under-protected and over-restricted: The state of the right to protest in 21 countries in Europe al voor waarschuwde? Eat gaat u doen om demonstranten beter te beschermen en hoe ziet u dit in het licht het voorkomen van eigenrichting als zijnde een kerntaak van de politie?
Hoe ziet u de rol van de politiek in de oplossing van de problemen, zoals benoemd in het rapport, daar wordt «Dreigende taal en demoniserende retoriek van hooggeplaatste politici» specifiek genoemd als aanjager van het stigmatiseren van protest?
Kunt u in bredere zin reflecteren op de toename van geweldsincidenten, zoals diverse momenten afgelopen jaar hebben ernstige geweldincidenten van politie tegen demonstranten plaatsgevonden zoals op 13 november in het Westelijk Havengebied van Amsterdam1, en 14 april jl. in het Maagdenhuis alsmede diverse incidenten tegen klimaatdemonstranten,2, en gebruik van geweld door de politie en het eerder genoemde «chilling effect»?3
Erkent u dat bovengenoemde incidenten maar ook het fotograferen van vreedzame demonstranten, huisbezoeken aan vreedzame demonstranten, onterechte aanmerkingen als extremist, tienduizenden Nederlanders die met een terrorismecode in politiesystemen staan (soms enkel vanwege demonstreren) en een groot aantal privacy-schendingen door de politie, het vertrouwen in de politie en daarmee onze democratische rechtsstaat schaadt?4
Bent u bereid om tot en actieplan te komen om te waarborgen dat het vertrouwen in de politie, de rechtsstaat en de bescherming van demonstranten wordt versterkt?
Kunt u zo spoedig mogelijk zorgdragen voor een stop op de praktijk van het thuis bezoeken van demonstranten door de politie5, onder verwijzing naar vragen van de leden Lahlah en Kathmann (beiden GroenLinks-PvdA) aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over huisbezoeken aan demonstranten en de gegevensverwerking van demonstranten (ingezonden 27 maart 2025) en vragen van het lid El Abassi (DENK) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie (ingezonden 25 maart 2025)? Kunt u daarbij aangeven welke rechtstatelijke waarborgen (zoals bijvoorbeeld een duidelijk verbod in de Politiewet of een effectief rechtsmiddel voor de gedupeerde) nodig zijn om dit soort praktijken te voorkomen?
Het bericht 'Groene boa’s willen gemakkelijker wapens krijgen: ‘Zonder zijn we vleugellam’' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groene boa’s krijgen steeds vaker met agressie te maken: «Die pepperspray heb ik niet voor niets»»?1
Kunt u reflecteren op de huidige situatie waarin boa’s steeds vaker werk doen dat overlapt met politiewerk, waardoor zij regelmatig in heftige situaties terechtkomen zoals schietincidenten, zware verkeersongelukken, reanimaties of onverwachte gewelddadige situaties, met eventuele psychische klachten als gevolg?
Deelt u de mening dat Posttraumatische stressstoornis (PTSS) als beroepsziekte ook erkend moet worden voor boa’s? Zo nee, waarom niet?
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie verwachten op de initiatiefnota van de leden Boswijk, Mutluer en Van der Werf over de aanpak van PTSS bij geüniformeerde beroepen (36 662) zoals verzocht op 13 december 2024?
Wat vindt u ervan dat groene boa’s zichzelf als vleugellam beschouwen zonder dienstwapen, gezien de lange aanrijtijden van de politie in de regio, de toenemende overlap van de werkzaamheden van de boa met politiewerk en de toenemende aanwezigheid van zware criminaliteit op het platteland?
Welke maatregelen kunnen genomen worden om de aanrijtijden van de politie te verkorten als een groene boa gebruik maakt van de alarmknop?
Kunt u reflecteren op de uitspraak dat groene boa’s dagen in het papierwerk zitten voor de aanvraagprocedure van een dienstwapen en dat het soms maanden duurt voordat er een knoop is doorgehakt?
Vindt u dat groene boa’s gemakkelijker uitgerust moeten kunnen worden met een dienstwapen dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier denkt u dat de aanvraagprocedure voor een dienstwapen voor groene boa’s vereenvoudigd en versneld kan worden en bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de aangepaste regelgeving omtrent de bewapening van handhavers in het buitengebied?
Het bericht ‘XR kondigt aanvallen met boterzuur aan, gemeente Eindhoven laat het begaan; geeft ondernemers tips over ventilatie en EHBO’ |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «XR kondigt aanvallen met boterzuur aan, gemeente Eindhoven laat het begaan; geeft ondernemers tips over ventilatie en EHBO»?1
Ja.
Hoe kan het dat de gemeente Eindhoven en de gemeente Gouda aangeven niet preventief in te grijpen wanneer Extinction Rebellion klanten in winkels gaat terroriseren met boterzuur?
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze gemeentes de verantwoordelijkheid voor het beschermen van winkelende burgers afschuift op de winkeliers, die geen bevoegdheden hebben om hier daadwerkelijk tegen op te treden?
Het gebruik van een chemische stof om een punt te maken keur ik ten zeerste af, zeker omdat is gebleken dat bij eerdere vergelijkbare acties mensen onwel zijn geworden. Maak je punt zonder anderen in gevaar te brengen.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen.
In algemene zin vind ik dat demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Deelt u de mening dat «demonstraties» waarbij gedreigd wordt met terreur, zoals het besmeuren van mensen met boterzuur, waarbij de organisatoren zelfs aangeven zelf de door hun acties benodigde EHBO te zullen regelen en de burgemeester aangeeft het gebruik van boterzuur niet te kunnen voorkomen, bij voorbaat altijd verboden moeten worden? Zo nee, waarom bent u van mening dat er niet eens een degelijke inspanning zou moeten worden geleverd om de veiligheid van burgers en personeel te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze gewelddadige «demonstraties» alsnog geen doorgang zullen vinden, om daarmee onschuldige burgers en medewerkers te beschermen tegen de terreur van Extinction Rebellion?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat bij wet verboden acties en handelingen niet voorkomen worden, maar de gemeentes daarentegen winkeliers wijzen op het handhaven van hun eigen huisregels?
Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Ik sta dan ook achter burgemeesters die maatregelen treffen om de gezondheid van mensen te beschermen, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan deze demonstraties met boterzuur.
Winkeliers, personeel en burgers mogen last ondervinden van een demonstratie, maar mogen nooit gevaar lopen of opzettelijk blootgesteld worden aan een chemische stof om hun punt te maken. Politiemedewerkers, hulpverleners en andere personen moeten daarnaast veilig hun werk kunnen doen, zonder dat zij te maken krijgen met agressie en geweld in welke vorm dan ook. Acties en een manier van actievoeren waarbij burgers, politiemedewerkers of wie dan ook in gevaar komen mag nooit normaal worden.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
Hoe garandeert u, als Minister van Justitie en VEILIGHEID, dat de veiligheid van winkeliers, personeel en burgers ten alle tijden gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u gezien de imminente dreiging die uitgaat van deze «demonstratie» deze vragen voor vrijdag 11 april voor 18:00 beantwoorden?
Ja.
Calamiteitenroutes in Zeeland |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de enorme vertragingen op het Zeeuwse wegennet door recente afsluitingen van de Vlaketunnel (A58)?1
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen vijf jaar sprake was van tijdelijke afsluitingen van het Zeeuwse deel van de A58 in het algemeen en van de Vlaketunnel in het bijzonder?
Deelt u de mening dat adequate calamiteitenroutes voor Zeeland van groot belang zijn, gelet op de eilandenstructuur en de aanwezigheid van een kerncentrale en een industriecluster?
Kan bij stremmingen en calamiteiten een uitzondering gemaakt worden op het huidige verbod op tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis, inclusief het realiseren van bijbehorende doorsteekmogelijkheid, snelheidsbeperkingen en toezicht/verkeersbegeleiding? Zo nee, waarom niet?
Is de veronderstelling juist dat Europese regelgeving ruimte biedt voor tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis bij stremmingen en calamiteiten?
Wordt samen met de provincie Zeeland gekeken naar verbetering van de verkeersbegeleiding tijdens stremmingen en calamiteiten?
Welke mogelijkheden ziet u voor meer decentrale verkeersbegeleiding in een kwetsbaar gebied als Zeeland, zodat lokale kennis beter benut kan worden?
Wordt samen met de provincie Zeeland gekeken naar verbetering van calamiteitenroutes, zoals aanvullende aansluitingen op de oude Rijksweg (N289)?
Welke mogelijkheden ziet u om met bijvoorbeeld snelheids- en andere verkeersbeperkende maatregelen en extra toezicht langer gebruik te kunnen maken van tunnelbuizen op cruciale verbindingsroutes, zoals de Vlaketunnel? Biedt de Tunnelwet hier voldoende ruimte voor?
Op welke wijze wordt het belang van adequate calamiteitenroutes meegenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)?
Het bericht 'Brandweer en veiligheidsregio's slaan alarm over bezuiniging op rampenbestrijding: 'Onbegrijpelijk in deze tijden'' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Coenradie , van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandweer en veiligheidsregio's slaan alarm over bezuiniging op rampenbestrijding: «Onbegrijpelijk in deze tijden»»?1
Deelt u de mening dat de veiligheidsregio’s een enorm belangrijke pijler zijn van de nationale paraatheid bij rampen, crises, maatschappelijke ontwrichting en hybride dreigingen?
Vindt u het verantwoord om in deze tijden van geopolitieke instabiliteit en maatschappelijke dreiging 10 procent te bezuinigen op de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR)?
Kunt u inzichtelijk maken wat de concrete gevolgen zijn van deze BDuR-korting voor de slagkracht van veiligheidsregio’s, met name op het gebied van crisisvoorbereiding, personele capaciteit, samenwerking en oefenstructuren?
Wat zijn de gevolgen van deze bezuiniging op de brandweerzorg, het aantal brandweerposten en brandweermedewerkers?
Worden vanwege de voorgenomen bezuinigingen bepaalde taken niet meer uitgevoerd en leidt dit tot verlies van expertise en samenwerking tussen ketenpartners in de veiligheidsregio’s?
Heeft u in beeld wat de BDuR-korting betekent voor de specifieke regio’s met een strategisch nationaal belang, zoals Zeeland, Groningen, Limburg en Noord-Holland?
Wat zijn volgens u de risico’s voor de nationale crisisstructuur op de langere termijn, wanneer veiligheidsregio’s met vitale verantwoordelijkheden onvoldoende worden bekostigd om hun taken blijvend te kunnen vervullen?
Hoe wordt binnen de civiel-militaire samenwerking geborgd dat veiligheidsregio’s structureel kunnen blijven rekenen op defensie?
Kunt u reageren op de financiële claim die het Veiligheidsberaad heeft gedaan voor de inrichting van een landelijk dekkend netwerk van noodsteunpunten? Neemt u deze mee in de besluitvorming omtrent de Voorjaarsnota?
Bent u bereid in samenspraak met het Veiligheidsberaad te verkennen hoe een toekomstbestendig, risicogestuurd financieringsmodel ontwikkeld kan worden op basis van strategische opgaven, risicoprofielen en ecologische kwetsbaarheden?
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met eerdere berichtgeving1 en recente voorbeelden, onder andere via videoverslagen op Instagram2, over onaangekondigde huisbezoeken door de politie aan mensen die overwegen te demonstreren?
Hoe vaak en in welke situaties worden deze onaangekondigde huisbezoeken ingezet? Kunt u een overzicht geven van het aantal bezoeken in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per regio?
Deelt u de mening dat dergelijke huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren door mensen die overwegen te demonstreren? Waarom wel of niet? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen over een mogelijk «chilling effect», waarbij demonstranten ontmoedigd worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Kunt u toelichten wat de wettelijke grondslag is voor deze bezoeken en welke (juridische) criteria worden gebruikt bij de beslissing om onaangekondigd bij mogelijke demonstranten thuis langs te gaan?
In hoeverre zijn deze huisbezoeken in lijn met het grondwettelijke recht op demonstreren en de internationale mensenrechtenverplichtingen van Nederland?
Kunt u bevestigen of bij deze huisbezoeken mensen worden gewaarschuwd voor deelname aan (vreedzame) demonstraties? Zo ja, hoe beoordeelt u de signaalwerking en het risico op ontmoediging van burgerparticipatie?
Welke protocollen of instructies bestaan er binnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voor het afleggen van onaangekondigde huisbezoeken aan potentiële demonstranten? Bent u bereid deze protocollen/instructies met de Kamer te delen?
Hoe wordt de proportionaliteit van deze maatregel beoordeeld? Wat zijn de afwegingen tussen het handhaven van de openbare orde enerzijds en de inperking van het recht op demonstratie anderzijds?
Bestaan er bij de politie en/of het OM specifieke trainingen of richtlijnen over hoe om te gaan met demonstranten om misverstanden of onnodige intimidatie te voorkomen, zowel vooraf, tijdens als achteraf bij demonstraties? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze er wel zouden moeten komen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Bent u van mening dat deze vorm van preventief optreden bijdraagt aan het vertrouwen in de politie en de overheid? Hoe waarborgt u dat burgers niet worden afgeschrikt om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Bent u voornemens maatregelen te treffen om deze vorm van huisbezoeken aan (mogelijke) demonstranten te beperken of beter te reguleren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw voornemens en de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen los van elkaar en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het incident waarbij de politie een onaangekondigd huisbezoek aflegde bij een anti-genocide demonstrant1?
Bent u ook bekend met het rapport «Ongecontroleerde Macht» van Amnesty International over politieoptreden bij demonstraties, waarin wordt gewezen op onrechtmatige ID-controles, intimidatie en onduidelijke surveillance-methoden2?
Hoe beoordeelt u de constatering van Amnesty International dat vreedzame demonstranten regelmatig te maken krijgen met onrechtmatige ID-controles, onaangekondigde huisbezoeken, social media monitoring en andere vormen van surveillance door de politie?
Bent u ermee bekend dat politieagenten onaangekondigd huisbezoeken afleggen bij demonstranten om vragen te stellen over hun motivatie en toekomstige deelname aan demonstraties? Hoe beoordeelt u dit optreden?
Op grond van welke wettelijke bevoegdheden worden demonstranten thuis bezocht en hoe verhoudt zich dit volgens u tot het recht op privacy en demonstratievrijheid?
Hoe beoordeelt u het feit dat vermoedelijk een wijkagent persoonlijke informatie van social media gebruikt (zoals een geplande verhuizing) om gesprekken met demonstranten thuis aan te gaan?
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het gebruik van social media door politie om burgers te benaderen, mede gezien het potentieel intimiderende effect op demonstranten en het demonstratierecht?
Hoe beoordeelt u de constatering dat dergelijke huisbezoeken door demonstranten als intimiderend worden ervaren en mogelijk een afschrikwekkend effect hebben op het recht om vrij te demonstreren?
Welke richtlijnen bestaan er momenteel binnen de politie omtrent het monitoren van social media van demonstranten en hoe wordt geborgd dat dit gebeurt binnen de grenzen van privacywetgeving?
Bent u bereid om te onderzoeken of het optreden van wijkagenten bij demonstranten thuis en het gebruik van persoonsgegevens via social media overeenkomt met geldende wet- en regelgeving?
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het optreden van politie bij demonstraties beter aansluit bij het faciliteren van demonstraties in plaats van intimidatie en controle?
Heeft u sinds het verschijnen van het Amnesty-rapport (meer dan een jaar geleden) concrete stappen gezet om de politiepraktijken rondom demonstraties aan te passen? Zo ja, welke stappen waren dit en wat was het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid duidelijke nieuwe richtlijnen op te stellen waarin exact staat omschreven onder welke omstandigheden ID-controles, huisbezoeken en social media-monitoring bij demonstranten toegestaan zijn, en hoe toezicht daarop geregeld wordt? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijkheid van de beoordeling van politiegeweld in Nederland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «De beoordeling van politiegeweld in Nederland»?1
Deelt u de conclusie van de auteur dat de praktijk van het beoordelen van mogelijk onrechtmatig politiegeweld op onderdelen niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Zo ja, op welke onderdelen is daar sprake van en hoe gaat u die praktijk laten verbeteren? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
Deelt u de mening van de auteur dat het toetsen van politiegeweld aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit aangevuld dient te worden met een toets op het vereiste van absolute (artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) of strikte (artikel 3 EVRM) noodzakelijkheid? Zo ja, hoe gaat u zorg dragen dat deze aanvulling plaats gaat vinden? Zo nee, waarom niet? En zo nee, waaruit blijkt dat politie en het Openbaar Ministerie al toetsen of politiegeweld absoluut of strikt noodzakelijk was?
Deelt u de conclusie van de auteur dat onderzoeken van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie naar geweldsgebruik niet onafhankelijk zijn omdat er sprake is «van hiërarchie en institutionele verbanden tussen de mensen die het geweld gebruikten en de mensen die het geweld beoordelen»? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat dit onderzoek wel onafhankelijk wordt? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
Het doen van aangifte tegen een politieagent |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kan je aangifte doen tegen een agent?»?1
Ja.
Verschillen de regels ten aanzien van het doen van aangifte tegen een politiemedewerker van de algemeen geldende regels als het gaat om het doen van aangifte? Zo ja, wat is er verschillend en waarom zijn die verschillen er?
De afhandeling van een aangifte tegen een politiemedewerker is anders dan een reguliere aangifte waar geen politiemedewerker bij betrokken is. Aangiften tegen een politiemedewerker worden op afspraak opgenomen door de onderzoekers van de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) in de eenheden.
Is het waar daar de politie wettelijk verplicht is om elke aangifte op te nemen, ongeacht tegen wie? Zo ja, waarom lijkt het erop dat in de praktijk het doen aangifte tegen politiemedewerkers moeilijker is? Ligt er een regel ten grondslag die het doen van een dergelijke aangifte bemoeilijkt? Zo ja, welke? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, in Nederland is de politie wettelijk verplicht om aangiften van strafbare feiten op te nemen. Dit is vastgelegd in artikel 163 lid 6 en artikel 165 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.
De procedure is dat wanneer een burger aangifte wil doen tegen een politiemedewerker, deze burger wordt doorverwezen naar de afdeling VIK van de betreffende eenheid. Er wordt dan een afspraak gemaakt voor het doen van aangifte. Aangiften tegen politiemedewerkers worden opgenomen door een specialistische afdeling vanwege de expertise op het gebied van onderzoeken tegen politiemedewerkers.
Waarom wordt iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker door een chatbot eerst doorverwezen naar de klachtmogelijkheid? En waarom wordt er in andere gevallen van het willen doen van aangifte wel meteen de mogelijkheid daartoe geopend?
Na eigen onderzoek heeft de politie geconcludeerd dat de chatbot iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker inderdaad eerst doorverwijst naar de klachtmogelijkheid. Van de politie heb ik vernomen dat dit wordt verbeterd, zodat in de toekomst iemand eerst op de aangiftemogelijkheid gewezen wordt.
Er bestaat geen regel of procedure op grond waarvan burgers die aangifte willen doen tegen de politie worden doorverwezen naar de klachtprocedure. Het kan echter wel gebeuren dat tijdens het uitvragen van het incident geconstateerd wordt dat er geen sprake is van een strafbaar feit waarvan aangifte gedaan kan worden. In dat geval wordt de betreffende burger doorverwezen naar de klachtprocedure.
Is het waar dat burgers die aangifte willen doen tegen een politiemedewerker vaak worden doorverwezen naar een klachtenprocedure in plaats van dat hun aangifte wordt opgenomen? Zo ja, wordt deze procedure duidelijk gecommuniceerd aan burgers?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist als het gaat om het doen van aangifte tegen een politiemedewerker dat niet de schijn mag ontstaan dat het doen van aangifte belemmerd wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, elke burger in Nederland moet er van uit kunnen gaan dat de politie elke aangifte serieus behandelt ongeacht wie er bij een aangifte betrokken is.
Deelt u de mening dat als iemand aangifte wil doen dat diegene dan weliswaar gewezen mag worden dat daarnaast ook de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bestaat, maar dat dat niet mag betekenen dat het doen van aangifte niet genoemd wordt of ontmoedigd wordt? Zo ja, waarom en deelt u dan ook de mening dat dit duidelijker door de politie gecommuniceerd moet worden dat een klacht niet in de plaats van een aangifte komt en dat aangifte doen altijd mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tegelijkertijd hecht ik eraan om te benadrukken dat de procedures voor klachten en aangifte elkaar niet uitsluiten. Iemand die een klacht heeft ingediend over een gedraging van een politiemedewerker kan daarvan ook aangifte doen als sprake is van een strafbaar feit. Indien naast een klacht een aangifte wordt gedaan die in onderzoek wordt genomen, dan wordt de klachtbehandeling opgeschort. Door een medewerker van afdeling VIK wordt een burger geïnformeerd over beide procedures en wat deze precies inhouden. Zoals in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is vermeld, zal de politie de onlineverwijzing aanpassen zodat men direct aangifte kan doen.
Hoe worden baliemedewerkers bij de politie opgeleid om aangiftes tegen politiemensen op te nemen?
Baliemedewerkers worden hierin niet specifiek opgeleid, omdat het uitgangspunt is dat alleen onderzoekers van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten deze aangifte opnemen.
Dienen baliemedewerkers bij de politie er zorg voor te dragen dat een burger die een aangifte tegen een politiemedewerker wil doen een afspraak daartoe kan maken? Zo ja, waarom gebeurt dat dan niet altijd? Zo nee, in welke gevallen niet?
Ja, iedereen in Nederland moet aangifte kunnen doen, ook over gedragingen van politiemedewerkers.
Worden dergelijke aangiftes altijd door de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de politie opgenomen? Zo nee, in welke gevallen niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. Het uitgangspunt is dat dergelijke aangiften worden opgenomen door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Het kan echter incidenteel voorkomen dat door drukte of capaciteitstekort aangiften worden opgenomen door reguliere afdelingen, zoals een districtsrecherche of basisteamrecherche. De behandeling van de aangifte en/of het (feiten)onderzoek naar aanleiding van de aangifte wordt vervolgens wel door een afdeling VIK of door de Rijksrecherche uitgevoerd.
Hoe vaak worden er per jaar klachten ingediend respectievelijk aangiftes tegen politiemedewerkers gedaan? Hoe vaak komt het voor dat na het indienen van een klacht alsnog aangifte wordt gedaan?
In het door de VIK’s gebruikte registratiesysteem Delta worden aangiften tegen politiemedewerkers niet afzonderlijk geregistreerd. Wel wordt over klachten gerapporteerd in de jaarverantwoording politie.2 De klachten van 2024 worden gepubliceerd in de jaarverantwoording 2024, en tegelijkertijd met het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer aangeboden.
De politie registreert niet of burgers hun klacht willen intrekken of schorsen en (alsnog) aangifte willen doen.
Het bericht 'Ambulance met spoed steeds langer onderweg: 'In ons dorp bijna nooit op tijd'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambulance met spoed steeds langer onderweg: «In ons dorp bijna nooit op tijd»»?1
Ja.
In hoeverre vindt u het zorgelijk en problematisch dat er grote verschillen tussen aanrijtijden van ambulances bestaan tussen verschillende veiligheidsregio’s, provincies, steden, dorpen en kernen?
Er bestaan inderdaad verschillen tussen regio’s als het gaat om de responstijden van ambulances. In landelijke gebieden is er minder speling met het aantal ambulances. Toch is het in het licht van schaarste aan personeel niet realistisch om een overcapaciteit van ambulances na te streven die weinig ritten krijgen en bemand moeten worden met gespecialiseerde verpleegkundigen die we op andere plekken hard nodig hebben, zoals op de spoedeisende hulp of de intensive care.
In de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd2 kan worden bereikt door een ambulance. In de regelgeving is dus geborgd dat de spreiding van de standplaatsen op orde moet zijn. Desondanks is er een verschil in het aantal ambulances dat beschikbaar is in drukbevolkte, dan wel in dunbevolkte gebieden.
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Slimme en specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin, door zoveel mogelijk factoren mee te wegen. Denk aan historische data van ambulanceritten, verkeersomstandigheden, de positie-informatie van overige ambulances, enzovoort.
Vindt u dat er maatregelen genomen moeten worden nu blijkt dat in slechts 60 gemeenten de aanrijtijden van ambulances binnen de norm vallen? Zo ja, bent u bereid om met de veiligheidsregio’s in gesprek te gaan over de grote verschillen in aanrijtijden en de toenemende overschrijdingen van de aanrijdnormen?
De streefnorm3 geldt op het niveau van de veiligheidsregio. Dit is ook het niveau waarop het RIVM jaarlijks het aantal benodigde ambulances berekent. Dat neemt niet weg dat ook op het niveau van de veiligheidsregio de responstijden vaak langer zijn dan de streefnorm. De 15-minutennorm is echter niet medisch onderbouwd en geldt voor allerlei gradaties van spoed. De ambulancesector werkt daarom sinds oktober vorig jaar met een vernieuwde urgentie-indeling met daarin een categorie voor de groots mogelijke spoed: de A0-urgentie. Welke spoedsituatie wel en niet in deze categorie valt, is wel medisch onderbouwd. De ambulance rukt in deze situaties uit met de hoogst mogelijke spoed vanaf de post. Wanneer er andere ambulances dichterbij zijn, worden zij van hun rit afgehaald en direct naar deze noodsituatie geleid. Oók ambulances van buur-regio’s. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van tussentijdse bevindingen aan dat wanneer elke minuut telt, de ambulance ook echt sneller ter plaatse is. De definitieve evaluatie van de nieuwe werkwijze verschijnt in juli. Daarna zal ik bepalen of we ook in de wet- en regelgeving aanpassingen doen aan de normen die nu gelden. Ik zal uw Kamer daar uiteraard over op de hoogte houden.
Welke concrete acties gaat u, de veiligheidsregio en/of de ambulancedienst nemen om de aanrijtijden te verbeteren?
In mijn vorige antwoord ging ik al in op de vernieuwde urgentie-indeling van de ambulancesector. Daarmee verwacht ik dat de ambulance sneller ter plaatse is in situaties waarin elke minuut telt.
Wat een belangrijke slag is in de algehele verbetering van responstijden, is het voorkomen dat de ambulance onnodig bezet (en daarmee niet beschikbaar) is. Daarom hecht ik veel waarde aan zorgcoördinatie4 als middel om de acute zorg toegankelijk te houden. Bij zorgcoördinatie zijn – naast de regionale ambulancevoorzieningen – de huisartsenspoedposten, eerstelijnsverblijf coördinatiepunten, aanbieders van acute wijkverpleging en aanbieders van ggz-zorg betrokken. Hierdoor kunnen triagisten op de meldkamers die werken met zorgcoördinatie, gebruikmaken van een breder palet aan in te zetten zorgvormen in combinatie met inzicht in actueel beschikbare capaciteit bij de verschillende partners in de acute zorgketen. Op die manier wordt gekeken waar een patiënt het beste terecht kan met zijn niet-levensbedreigende maar wel acute zorgvraag. Daarmee wordt de patiënt naar de juiste zorgverlener geleid, wordt de beschikbare capaciteit in de gehele acute zorgketen beter benut, verminderen we piekdrukte op één plek die doorwerkt naar andere plekken en sectoren, en kan de ambulance worden ingezet voor de spoedeisende zorg waarvoor de ambulancezorg is bedoeld.
Vindt u dat gemeenten zelf moeten kunnen beoordelen in hoeverre de vernieuwde urgentie-indeling, die invloed heeft op aanrijtijden, tot tevredenheid stemt in plaats van een regionale norm? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de wens om uit oogpunt van transparantie jaarlijks op gemeente(kern)niveau te rapporteren over de responstijden, zodat de gemeenten meer inzicht krijgen. Daarom heb ik Ambulancezorg Nederland formeel verzocht om vanaf 2026 (dat wil zeggen rapportagejaar 2025) jaarlijks transparantie te verschaffen over de responstijden van de ambulance op gemeenteniveau en waar mogelijk op gemeentekernniveau. Ik benadruk daarbij wel dat ik het belangrijk vind om de prestaties van de RAV’s te (blijven) beoordelen op het niveau van de veiligheidsregio.
Kunt u het aantal ambulanceposten, waarvandaan ambulances kunnen aanrijden, voor de afgelopen 10 jaar inzichtelijk maken? Hoe beoordeelt u de ontwikkeling van het aantal ambulanceposten in relatie tot de toenemende normoverschrijding van de aanrijtijden van ambulances?
Het aantal 24/7-uurs ambulancestandplaatsen wordt jaarlijks gerapporteerd in de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM. Deze zijn vanaf 2017 bekend:
Ambulancestandplaatsen
219
213
224
225
228
225
226
221
= Aantal standplaatsen ambulancezorg met 24/7-uurs paraatheid
Het aantal (statische) ambulanceposten is niet als enige relevant voor de tijdigheid van ambulances. Ambulances zijn constant onderweg en keren niet steeds terug naar hun standplaats voordat zij opnieuw ingezet worden. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat een rijdende ambulance, die bijvoorbeeld net een inzet heeft gehad, alweer wordt opgeroepen voor een volgende inzet. Ook kan een ambulance ten behoeve van de regionale dekking in een bepaald gebied gepositioneerd worden, maar niet per se bij een standplaats. De meldkamer ambulancezorg ziet precies waar de ambulances rijden of staan en maakt op basis daarvan een keuze op basis van beschikbaarheid en urgentie welke ambulance het beste kan worden ingezet. Zo kan een ambulance toevallig net dichtbij in de buurt zijn, waardoor die ambulance er sneller is dan wanneer een ambulance vanaf de standplaats zou vertrekken. Als alle ambulances binnen een regio bezet zijn, worden beschikbare ambulances uit buur-regio’s zodanig gepositioneerd, dat de bereikbaarheid weer zo optimaal mogelijk is. Dit proces vindt dag en nacht plaats.
Bent u bereid gemeenten (half)jaarlijks te informeren over de prestatiecijfers van aanrijdtijden per kern?
In navolging van de motie van het lid Rikkers-Oosterkamp c.s.5 ben ik hierover in gesprek gegaan met Ambulancezorg Nederland. Ik heb Ambulancezorg Nederland formeel verzocht om deze transparantie vanaf 2026 (dat wil zeggen rapportagejaar 2025) namens de RAV’s te verschaffen. Deze publicatie zal openbaar zijn. In sommige gevallen zal dit niet op gemeentekern(dorps)niveau maar op gemeenteniveau worden aangeleverd, wanneer de data door te kleine aantallen herleidbaar is naar individuen.
Bent u, mede naar aanleiding van de WOO-procedure van RTL, nu wel voornemens de aanrijtijden en het aantal spoedritten per gemeente en kern actief openbaar te maken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u voor 2024 het percentage van het aantal ambulanceritten dat de norm van 15 minuten heeft overschreden inzichtelijk maken?
De cijfers over 2024 zijn nog niet bekend. Het sectorkompas ambulancezorg wordt jaarlijks gepubliceerd in juli.
De steeds langer wordende aanrijtijden van ambulances. |
|
Rikkers-Oosterkamp |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht op RTL.nl van 21 februari 2025, waarin duidelijk wordt dat ambulances steeds vaker te laat zijn en dat in sommige dorpen de streeftijd van 15 minuten vrijwel nooit wordt gehaald?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke minuut telt in noodsituaties en dat het onacceptabel is dat mensen in bepaalde dorpen stelselmatig langer moeten wachten op een ambulance?
Ik kan me voorstellen dat mensen zich op basis van dit soort nieuwsberichten zorgen maken of de ambulance op tijd komt als zij een noodgeval hebben. Zeker wanneer je op een minder snel te bereiken plek woont.
Regionale Ambulancevoorzieningen (hierna: RAV’s) doen hun uiterste best om zoveel mogelijk mensen binnen 15 minuten te bereiken. Dit doen ze door ambulances zo strategisch mogelijk te positioneren, juist in dunbevolkt gebied. Dit wordt continu geregisseerd door de meldkamers ambulancezorg met behulp van slimme software. Echter, de vraag naar ambulancezorg kan op sommige piekmomenten zo hoog zijn dat het niet altijd mogelijk is om overal binnen 15 minuten responstijd aanwezig te zijn. In sommige gevallen heeft de ambulance meer dan de gewenste 15 minuten responstijd nodig. In het antwoord op vraag 10 licht ik toe dat voor de hoogste spoed een speciale aanpak is.
Op grond van de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is de RAV verplicht jaarlijks de prestaties in relatie tot de streefwaarde te analyseren en in overleg met de zorgverzekeraars aantoonbare maatregelen te nemen wanneer bepaalde gebieden tekort schieten.
Ik ga daarom in gesprek met Zorgverzekeraars Nederland en Ambulancezorg Nederland met de vraag welke verbetermaatregelen inmiddels genomen zijn, en nog genomen kunnen worden, om te lange responstijden in dunbevolkte landelijke gebieden, zoals grensregio’s, te voorkomen. Inwoners die buiten de stad wonen moeten zich geen zorgen maken of de ambulance wel op tijd komt. Dit gaat me zeer aan het hart.
Daarnaast wordt dit jaar de Wet ambulancezorgvoorzieningen geëvalueerd, waarbij onderzocht wordt of de wet in de praktijk doeltreffend is in het borgen van kwaliteit en continuïteit van ambulancezorg. Ik wil daarbij de situatie in dunbevolkte gebieden, zoals grensregio’s, expliciet betrekken. Ik verwacht dat deze evaluatie eind dit jaar wordt afgerond.
Kunt u bevestigen dat de 15-minutennorm alleen op regionaal niveau wordt gemeten en niet per gemeente of dorpskern?
Ja. De norm voor aanrijtijden zoals deze in de Regeling ambulancevoorzieningen is opgenomen, is op het niveau van de veiligheidsregio.2 Ook de capaciteit die de ambulancedienst wettelijk krijgt toebedeeld wordt in opdracht van VWS door het RIVM op het niveau van de veiligheidsregio berekend. Overigens beschikken RAV’s wel over de responstijden op postcodeniveau, om daarmee de regionale cijfers te laten berekenen door het RIVM. De ambulancesector publiceert de regionale gemiddelden van de responstijden jaarlijks in het Sectorkompas Ambulancezorg.3 Ook wordt van alle regio’s de tijd gepubliceerd waarbinnen 95% van de spoedinzetten (A1) wordt gehaald. Dat is in veel regio’s tussen 15 en 17 minuten.
Bent u bereid om, in lijn met de door de Kamer unaniem aangenomen motie van onder andere de leden van de BBB-fractie over transparantie rondom aanrijtijden van ambulances, alsnog per gemeente transparantie te bieden over de werkelijke aanrijtijden?2
Ik heb begrip voor deze wens. Ik heb echter geen vrije beschikking over deze informatie. De data zijn van de individuele RAV’s en er is geen regeling die hen verplicht deze beschikbaar te stellen. Met andere woorden: zij dienen akkoord te gaan om hun data te gebruiken.5 In navolging van de motie van het lid Rikkers-Oosterkamp c.s.6 ben ik hierover in gesprek gegaan met Ambulancezorg Nederland. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik hier verder op in.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de gesprekken die u, in de beantwoording van eerdere Kamervragen, aangaf te gaan voeren met Ambulancezorg Nederland over meer transparantie over de aanrijtijden per gemeente?3
In de gesprekken die met Ambulancezorg Nederland zijn gevoerd was er begrip voor de wens voor transparantie op gemeenteniveau, maar werd er tegelijkertijd op gewezen dat de wettelijke streefnorm voor responstijden gericht is op verantwoording op het niveau van de veiligheidsregio. Dat is ook het niveau op basis waarvan zij capaciteit toebedeeld krijgen. Het transparant maken van aanrijtijden op gemeenteniveau sluit daar niet op aan.
Ik heb Ambulancezorg Nederland formeel verzocht om vanaf 2026 (d.w.z. rapportagejaar 2025) jaarlijks transparantie te verschaffen over de responstijden van de ambulance op gemeenteniveau en waar mogelijk op gemeentekern(dorps) niveau.8 Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan. Ik benadruk daarbij wel dat ik het belangrijk vind om de prestaties van de RAV’s te (blijven) beoordelen op het niveau van de veiligheidsregio.
Kunt u aangeven of en hoe de urgentie-indeling die in oktober 2024 is ingevoerd, daadwerkelijk heeft bijgedragen aan snellere aanrijtijden voor levensbedreigende situaties?
De evaluatie van de vernieuwde urgentie-indeling is nog gaande en wordt in juli 2025 afgerond. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal ik bepalen of we ook in de wet- en regelgeving aanpassingen doen aan de normen die nu gelden. Ik zal uw Kamer daar uiteraard zo snel mogelijk over informeren.
Zijn er naast Tienhoven en Ameide aan de Lek nog andere dorpen of kernen waar de aanrijtijden structureel onder de norm presteren? Zo ja, welke?
Ik beschik niet over deze gegevens. Cijfers op postcodeniveau worden wel geregistreerd door de RAV, maar hierover wordt niet gerapporteerd. De spreiding en beschikbaarheid van de RAV’s is in de Regeling ambulancezorgvoorzieningen vastgesteld op het niveau van de veiligheidsregio.
Hoe kijkt u naar een structurele oplossing, zoals extra ambulanceposten in regio’s waar de norm vaak niet gehaald wordt?
Het aantal (statische) ambulanceposten is niet als enige relevant voor de tijdigheid van ambulances. Ambulances zijn constant onderweg en keren niet steeds terug naar hun standplaats voordat zij opnieuw ingezet worden. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat een rijdende ambulance, die bijvoorbeeld net een inzet heeft gehad, alweer wordt opgeroepen voor een volgende inzet. Ook kan een ambulance ten behoeve van de regionale dekking in een bepaald gebied gepositioneerd worden (bijvoorbeeld bij een belangrijk kruispunt), maar niet per se bij een standplaats. De meldkamer ambulancezorg ziet precies waar de ambulances rijden of staan en maakt op basis daarvan een keuze welke ambulance het beste kan worden ingezet. Als alle ambulances binnen een regio bezet zijn, worden beschikbare ambulances uit buur-regio’s zodanig gepositioneerd, dat de bereikbaarheid weer zo optimaal mogelijk is. Dit proces vindt dag en nacht plaats.
Het is in het licht van personeelsschaarste niet realistisch om een overcapaciteit van posten na te streven en ambulances bij te kopen die weinig ritten krijgen en bemand moeten worden met gespecialiseerde verpleegkundigen die we op andere plekken hard nodig hebben, zoals op de SEH of de IC.
Wat ik belangrijk vind, is dat ambulances beschikbaar zijn wanneer elke minuut telt. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van hun actuele bevindingen aan dat de ambulance in deze situaties ruim op tijd komt (zie ook het antwoord op vraag 10).
Welke alternatieven, zoals de inzet van traumahelikopters of inzet voor ambulance-taken door brandweereenheden (zoals in Baarle-Nassau nu gebeurt), worden overwogen om de aanrijtijden in deze gebieden te verbeteren?
Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft mij laten weten dat er inderdaad alternatieven worden ingezet. Naast de vernieuwde urgentie-indeling wordt ook ingezet op zorgdifferentiatie tussen laag-, midden- en hoogcomplexe zorg. AZN is betrokken bij HartslagNu, waarmee first responders (politie, brandweer en burgerhulpverleners) direct door de meldkamer ambulancezorg worden gealarmeerd om hulp te verlenen bij een reanimatie. En er is een nauwe samenwerking met de acute zorgpartners, zodat patiënten met een acute maar niet levensbedreigende zorgvraag middels zorgcoördinatie de juiste zorg, op de juiste plek en van de juiste zorgverlener krijgen. Op die manier blijven de ambulances beter beschikbaar voor spoedsituaties.
Deelt u de mening dat inwoners recht hebben op een snelle en adequate hulpverlening, ongeacht of ze in een stad of op het platteland wonen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen in kleinere kernen niet langer het kind van de rekening zijn?
Ja. De organisatie van acute zorg moet zo zijn dat er een dusdanige inspanning wordt geleverd dat iedereen ervan op aan kan dat zij op zorg kunnen rekenen wanneer daar met spoed behoefte aan is. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2, ga ik daarom het gesprek aan met Ambulancezorg Nederland en de zorgverzekeraars.
Graag wil ik wel een nuancering maken op het algemene beeld dat nu kan ontstaan. De cijfers in het RTL-artikel gaan over alle situaties waarbij de ambulance met zwaailicht en sirene uitrukt (de zogenaamde A1-urgentie). Dit is een grote en diverse groep van spoedsituaties. Het kan gaan om mensen, voor wie elke minuut er één teveel is. Denk aan een hartstilstand. Maar in deze groep gaat het ook om gevallen die minder tijdkritisch zijn. De situaties waarover gerapporteerd wordt in het kader van de 15-minuten norm, zijn dus niet overal even spoedeisend.
Om beter te kunnen sturen op spoed, wordt sinds oktober vorig jaar in alle meldkamers ambulancezorg gewerkt met een categorie voor hoogste spoed, waarbij elke minuut telt voor de overlevingskans of kwaliteit van leven van de patiënt. Dit wordt de A0-urgentie genoemd en gaat om ongeveer 3% van alle spoedritten. Denk aan situaties waarin een reanimatie vereist is, waarin sprake is van verstikkingen of mogelijke fatale bloedingen. Wat wel en niet in deze categorie valt, is medisch onderbouwd. De ambulance rukt in deze situaties uit met de hoogst mogelijke spoed vanaf de post. Wanneer er andere ambulances dichterbij zijn, worden zij van hun rit afgehaald en direct naar deze noodsituatie geleid. Oók ambulances van buur-regio’s. Op de meldkamer ambulancezorg werken professionals die instructies en advies geven voordat de ambulance ter plaatse is. Bij een reanimatie (A0-urgentie) geldt daarnaast dat de ambulancezorgprofessional op de meldkamer (naast de ambulance-eenheid) ook de zogeheten «first responders» alarmeert (politie, brandweer en burgerhulpverleners). Burgerhulpverleners in de omgeving krijgen in het geval van een reanimatie-inzet direct alarm via HartslagNu. Zo startte burgerhulpverleners in 2024 ruim 79% van alle reanimaties, zo blijkt uit gegevens van HartslagNu.
De definitieve evaluatie van de hierboven omschreven «vernieuwde urgentie-indeling» verschijnt in juli. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van tussentijdse bevindingen aan dat de norm gehaald wordt voor de A0-inzetten, en dat wanneer elke minuut telt, de ambulance ook echt snel ter plaatse is. Momenteel wordt het onderscheid tussen A0 en A1 niet gemaakt in de jaarlijkse verantwoording over de 15-minutennorm. Na het verschijnen van de evaluatie zal ik bepalen of we ook in de wet- en regelgeving aanpassingen doen aan de normen die nu gelden. Ik zal uw Kamer daar uiteraard over op de hoogte houden.
Daarnaast wordt dit jaar de Wet ambulancezorgvoorzieningen geëvalueerd, waarbij onderzocht wordt of de wet in de praktijk doeltreffend is in het borgen van kwaliteit en continuïteit van ambulancezorg. Ik wil daarbij de situatie in dunbevolkte gebieden, zoals grensregio’s, expliciet betrekken. Ik verwacht dat deze evaluatie eind dit jaar wordt afgerond.
De omgang met een informant van de politie |
|
Michiel van Nispen , Koops , Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Politie inzet tijdens NAVO Top in Den Haag tussen 24-26 juni |
|
Wijen-Nass |
|
van Weel |
|
De NAVO-top zal een zeer grote druk leggen op het Nederlandse politieapparaat; hoe zorgt u ervoor dat de handhaving van de openbare orde op andere plaatsen en in alle regio’s van het land gewaarborgd is?
Een waardig, gastvrij, veilig en ongestoord verloop van de NAVO-top vraagt om forse inzet van de politie. Ook verlenen Defensie, waaronder de Koninklijke Marechaussee, en omliggende landen bijstand aan de politie.
Gedurende de NAVO-top zal het reguliere politiewerk doorgang vinden. Wanneer dat nodig is, zullen eenheden onderling bijstand verlenen.
Worden hiervoor andere middelen en mensen ingezet, zo ja welke, zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zonde zou zijn als lokale (jaarlijkse) events in Nederland zelf hierdoor geen doorgang zouden kunnen vinden door een gebrek aan politie- en veiligheidsmensen?
Ik snap de teleurstelling als evenementen waar mensen lang naar hebben uitgekeken niet doorgaan. Echter, de NAVO-top is een duurzame investering in onze eigen veiligheid, vrede en brede welvaart. Daarom vind ik het een goede zaak dat Nederland de NAVO-top organiseert.
Dit de eerste keer in 76 jaar dat Nederland de NAVO-top organiseert. Door toppen in verschillende landen te organiseren, werken de bondgenoten gezamenlijk aan deze duurzame investering. Als trouwe bondgenoot vindt het kabinet het belangrijk dat Nederland een bijdrage levert.
De NAVO-top vraagt om een grote politie-inzet en heeft daarom gevolgen voor de beschikbare politiecapaciteit voor evenementen. Het lokaal gezag bepaalt mede op basis van de beschikbare politiecapaciteit welke evenementen rondom de NAVO-top doorgang kunnen vinden.
Wat kunt u hen als alternatief bieden om dit toch te laten doorgaan?
De bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van evenementen ligt bij het lokaal gezag. Hierbij houdt het lokaal gezag rekening met de benodigde en de beschikbare politiecapaciteit. Wanneer er te weinig politiecapaciteit is, kan een evenement door aanpassingen mogelijk evengoed doorgang vinden met minder politie-inzet.
Is het u bekend dat veel van dit soort events afhankelijk zijn van sponsoren en dat er lopende contracten zijn waarbij het niet kunnen doorgaan van dergelijke events contractbreuk betekent en schade oplevert?
Lokaal en regionaal vinden gesprekken plaats over wat de verminderde beschikbaarheid van politie betekent voor specifieke evenementen. Daarbij vindt ook afstemming plaats met andere betrokken partijen waaronder sponsoren. Ik vertrouw erop dat zij in gezamenlijkheid tot een oplossing komen waarin zo veel mogelijk aan alle belangen recht wordt gedaan.
Wie is volgens u voor deze schade aansprakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een andere oplossing mogelijk om deze schade te voorkomen en wellicht meer mensen in te zetten van marechaussee en defensie zodat de politie haar reguliere taken in de rest van het land ongestoord kan blijven uitoefenen?
Voor een veilig, waardig, ongestoord en gastvrij verloop van de top werken politie en Defensie intensief samen. Hierbij leveren eenheden van Defensie en specifiek de Koninklijke Marechaussee, naast inzet op de eigen reguliere taken, ook (militaire) bijstand, assistentie en ondersteuning aan de politie. Door het leveren van mensen, middelen en unieke capaciteiten wordt de politie in aanzienlijke mate ontlast.
Het bericht ‘Politie en defensie worstelen met 'soevereine' collega's die overheid niet erkennen’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel , Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie en defensie worstelen met «soevereine» collega’s die overheid niet erkennen»1? Wat is uw reactie op het bericht?
Ja. Als Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie nemen we het signaal van de Politie, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) zeer serieus en houden we de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten.
Wanneer soevereinen die bij de Rijksoverheid werkzaam zouden zijn zich niet meer aan geldende wet- en regelgeving houden en/of wanneer er structureel feitelijk onjuiste informatie wordt verspreid, wordt het vertrouwen in de overheid aangetast. Hiermee wordt de legitimiteit van overheidsorganisaties ondermijnd.
Bij hoeveel Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers zijn signalen bekend dat zij zich in enige mate «soeverein gedachtegoed» aanhangen of zich verwant voelen met «soevereinen»? Hoeveel daarvan zijn geplaatst op een vertrouwensfunctie in de zin van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Bij de politie zijn, sinds 2023, vijf politiemedewerkers bekend die uiting hebben gegeven aan het soevereine gedachtegoed. Na een intern onderzoek is bij twee van deze politiemedewerkers vastgesteld dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Het onderzoek naar de andere drie politiemedewerkers loopt nog. In het algemeen kan niet worden ingegaan op het screeningsniveau van deze betreffende politiemedewerkers.
De MIVD heeft in 2024 onderkend dat enkele defensiemedewerkers dit gedachtegoed aanhangen. De MIVD gaat gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding, niet in op haar bronnen, het actuele kennisniveau en/of de modus operandi van de dienst. Daarom doet de MIVD geen specifieke uitspraken over de hoeveelheid, aard en ontwikkeling van bepaalde onderzoeken dan wel individuele casuïstiek.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Politie en Defensie voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Het zich «soeverein verklaren» kan erop wijzen dat deze medewerker de overtuiging heeft dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet geldig is. Deze overtuiging is zeer onwenselijk bij ambtenaren die juist Nederland als democratische rechtsstaat dienen, haar beschermen en naar burgers toe vertegenwoordigen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat overheidsinstanties hun taken naar behoren en met respect voor de geldende wet- en regelgeving uitvoeren. Wanneer een medewerker vervolgens daadwerkelijk handelt vanuit het soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en zich niet als een goed ambtenaar gedraagt, wordt dit problematisch. Hetzelfde geldt wanneer een medewerker dergelijk gedachtegoed actief naar buiten uitdraagt en daarmee zijn functioneren of het functioneren van de overheidsinstantie belemmert. Dergelijk gedrag kan ernstige afbreuk doen aan het vertrouwen in de overheid en tevens de democratische rechtsorde. Dit geldt zeker voor organisaties als de politie en Defensie, waar het beschermen van burgers, de (internationale) rechtsorde en de rechtsstaat, alsook rechtshandhaving en het verlenen van hulp tot de kerntaken behoren. Het uitdragen van en handelen naar soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en het werken bij de Rijksoverheid, meer in het bijzonder bij politie en Defensie, staan in de basis dan ook op gespannen voet met elkaar.
Op grond van de Ambtenarenwet moeten rijksambtenaren hun uit de wet en uit de functie voorvloeiende verplichtingen vervullen en zich als een goed ambtenaar gedragen (artikel 6, eerste lid Ambtenarenwet 2017). Ook mogen zij geen uitingen doen waardoor een goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst niet langer in redelijkheid is verzekerd (artikel 10 Ambtenarenwet 2017). Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient elke rijksambtenaar zich te houden aan de Gedragscode Integriteit Rijk. Bovendien legt de rijksambtenaar bij indiensttreding de eed of belofte af. Wanneer een ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen handelt, treedt de werkgever hiertegen op. BZK
Voor politiemedewerkers zijn de beginselen van een goed politieambtenaar vervat in de beroepscode die zij krijgen uitgereikt bij het afleggen van de eed of belofte. De Minister van Justitie en Veiligheid steunt het feit dat de korpsleiding de signalen serieus neemt en onderzoek instelt bij een vermoeden van plichtverzuim van politiemedewerkers die zich soeverein verklaren.
Dit plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift, als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Daar waar wordt gehandeld in strijd met die verplichtingen, kunnen leidinggevenden op basis van artikel 76 en artikel 77 Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) disciplinaire maatregelen opleggen.
Defensiemedewerkers die, met een verklaring van geen bezwaar (VGB), werkzaam zijn op een vertrouwensfunctie, moeten de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk volbrengen, waaronder het in de ambtseed beloofde, respecteren van de democratische rechtsorde. Ook is het binnen Defensie mogelijk om rechtspositionele maatregelen te treffen, op basis van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (BARD). Wanneer defensiemedewerkers gedrag vertonen dat niet verenigbaar is met hun functie zullen leidinggevenden hierop actie ondernemen. Indien de MIVD aanleiding ziet, zoals vermeld in het antwoord op vraag 6, kan de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) worden ingetrokken. Ook kan de MIVD een ambtsbericht uitbrengen met betrekking tot de defensiemedewerker. Een ambtsbericht is een waarschuwing aan de reguliere Defensieorganisatie dat er binnen de organisatie een groot risico bestaat, waarop actie dient te worden genomen.
Deelt u de mening dat een medewerker van de Politie of Defensie die zich «soeverein verklaart» een groot risico vormt voor een goede taakuitoefening en het aanzien schaadt van de organisatie? Welke arbeidsrechtelijke consequenties (kunnen) worden getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers terecht als zij zorgen hebben over collega’s die mogelijk soeverein gedachtegoed aanhangen en gedrag zien bij hen dat indruist tegen de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Als werkgever van de politie vind ik als Minister van Justitie en Veiligheid het belangrijk dat politiemedewerkers op een laagdrempelige wijze meldingen kunnen doen. Voor politiemedewerkers geldt dat zij allereerst het gesprek met de direct leidinggevende aangaan in het geval zij vragen of zorgen hebben omtrent een mogelijke misstand. Daarnaast kent de politieorganisatie ook andere loketten waartoe politiemedewerkers zich kunnen wenden, zoals de vertrouwenspersoon, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het klokkenluidersmeldpunt politie (KMP) of de Ombudsfunctionaris politie. Hierbij fungeert het Sociaal Loket als voorportaal om vragen of meldingen van mogelijke misstanden door te geleiden naar het juiste loket. Politiemedewerkers kunnen zich ook rechtstreeks bij een loket melden.
Ook vindt Defensie het belangrijk dat defensiemedewerkers weten hoe en waar zij meldingen kunnen doen wanneer zij zich zorgen maken over mogelijk soeverein gedachtengoed bij collega’s. Dit kan bij vermoedens van integriteitsschendingen, misstanden of (beveiligings)incidenten. Defensiemedewerkers kunnen eerst bij hun leidinggevende terecht, die een speciale verantwoordelijkheid heeft om ongewenst gedrag tegen te gaan en als voorbeeld te fungeren. Bij een melding worden leidinggevenden ondersteund door het Centrum Organisatie Integriteit Defensie (COID). Na een melding, bijvoorbeeld via e-mail, telefoon of een digitaal formulier, komt het COID zo snel mogelijk in actie om de situatie te beoordelen en advies te geven. Meldingen kunnen ook via het onafhankelijk ingerichte Meldpunt Integriteit Defensie (MID) worden gedaan, dat direct onder de Secretaris-Generaal valt. Indien nodig kan een melding bij de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO) van de AIVD of de MIVD worden gedaan, of kan de Koninklijke Marechaussee worden ingeschakeld.
Onder welke omstandigheden kunnen signalen van het aanhangen van anti-institutioneel gedachtegoed of soeverein gedachtegoed aanleiding zijn om een hernieuwd onderzoek in te stellen op grond van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Per 1 januari 2023 is de Wijzigingswet Politiewet 2012, de Wet op de medische keuringen en het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen van kracht. Het doel van deze wetten is de kans op integriteitsschendingen te verminderen door middel van het screeningsbeleid. Iedereen die bij of voor de politie gaat werken krijgt vóór de aanstelling een initieel screeningsonderzoek. Hierbij gelden dezelfde regels voor zowel politiemedewerkers als externen die voor de politie gaan werken. In de wet is opgenomen dat, afhankelijk van het type screening, na vijf of acht jaar een periodiek herhaalonderzoek wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een wettelijk vastgelegde meldplicht, waardoor politiemedewerkers veranderingen in hun persoonlijke situatie, zoals financiële problemen, dienen te melden bij hun leidinggevende. Bij veranderingen in de persoonlijke situatie van een politiemedewerker kan ook een incidenteel hernieuwd onderzoek plaatsvinden. Ook vindt er continue controle plaats op wijzigingen in het strafregister in relatie tot politiemedewerkers. De wijzigingen die verband houden met een misdrijf worden automatisch doorgegeven aan de politie. Deze aanpassingen van wetten zorgt ervoor dat de screening niet langer een eenmalige controle is voor de start van het politiewerk, maar dat de betrouwbaarheid en integriteit van politiemedewerkers ook tijdens hun werkzaamheden voortdurend wordt gecontroleerd.
Indien er sprake is van een (mogelijk) vermoeden van plichtsverzuim, kan een leidinggevende melding maken bij Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Vervolgens wordt de opvolging van de melding bepaald, namelijk het al dan niet instellen van een oriënterend-, disciplinair- of lijnonderzoek, een andere afdoening, of doorgeleiding naar het OM. VIK start alleen een onderzoek in opdracht van het bevoegd gezag.
Het overgrote deel van de defensiemedewerkers vervult een vertrouwensfunctie en ondergaat daarom een veiligheidsonderzoek. Dit omvat een zorgvuldig onderzoek door de UVO, een gezamenlijke eenheid van de AIVD en MIVD. Waarna een VGB wordt afgegeven of geweigerd. Vertrouwensfuncties zijn belangrijke functies, omdat personen in die functies over de mogelijkheid beschikken om de nationale veiligheid en die van de krijgsmacht te schaden. Om die reden moet gewaarborgd worden dat de persoon in deze positie de uit de vertrouwensfunctie voorvloeiende verplichtingen getrouw zal blijven vervullen. Wanneer er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding vormen tot zorg over deze waarborging, is dit reden voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek, op grond van artikel 9 van de Wet veiligheidsonderzoeken, waarna, indien nodig, de VGB ingetrokken kan worden. Dit betekent dat de medewerker niet langer deze functie of andere vertrouwensfunctie kan vervullen, hetgeen aanleiding geeft tot herplaatsing of ontslag.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Rijksoverheid voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke taken en verantwoordelijkheden hebben de Ministers van BZK, SZW, J&V en Defensie bij de aanpak van anti-institutioneel gedachtegoed?
Zoals het artikel aangaf wees de MIVD in haar jaarverslag van 2023 al op de dreiging die anti-institutioneel extremisme kan vormen voor de krijgsmacht. Defensie wil risico’s van gezagsondermijnende en anderszins onwenselijke activiteiten, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht. Maatregelen die defensie hiertoe neemt zijn in het antwoord op vraag 5 en 6 beschreven.
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat over de aanpak van strafbare feiten en het tegengaan van extremistische uitwassen. De bestaande aanpak op extremisme is toepasbaar op alle vormen van extremisme, zo ook anti-institutioneel extremisme. Hierbij wordt onder andere ingezet op het vergroten van kennis en bewustwording over mogelijke signalen en het bieden van handelingsperspectief. Zo zijn er diverse kennisproducten ontwikkeld, zoals de gezamenlijke publicatie van de AIVD, de politie en de NCTV «Met de rug naar de samenleving – Een analyse van de soevereinenbeweging in Nederland» en het «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waar in een apart hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het anti-institutionele gedachtegoed binnen Nederland2. Daarnaast faciliteren de NCTV en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trainingen voor lokale professionals en bestuurders bij het Rijksopleidingsinstituut tegengaan radicalisering over anti-institutioneel extremisme en gesprekstechnieken. Daarnaast gaat aandacht uit naar het regionaal overstijgend uitwisselen van uitdagingen en good practices.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) heeft de coördinerende verantwoordelijkheid voor de rijksdienst en stelt vanuit die verantwoordelijkheid kaders en richtlijnen voor de rijksdienst, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gids Ambtelijk Vakmanschap. Het is aan de individuele werkgevers binnen de rijksdienst om dit te implementeren en, voor zover van toepassing, hierop te handhaven. Daarnaast heeft de Minister van BZK een bredere, overkoepelende verantwoordelijkheid voor de integriteit van het openbaar bestuur.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft afspraken gemaakt met de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om samen te werken op het thema anti-institutionele tendensen (inclusief soevereinen). Doel is om met name het lokaal bestuur te ondersteunen bij het opzetten van een preventieve benadering waarin aandacht is voor de perspectieven van mensen die wantrouwen ontwikkelen richting de overheid. Vanuit BZK is er een handelingskader opgesteld voor gemeenten waarin ook aandacht is voor het omgaan met escalatie en geweld, ook wanneer de agressie afkomstig is van soevereinen.
De ESS gaat daarnaast expertise en advisering aanbieden aan gemeenten en professionals. Ook zal ESS onder andere kennis- en netwerkbijeenkomsten organiseren met gemeenten en professionals en wordt er een handreiking uitgebracht om te ondersteunen bij het herkennen van en het omgaan met anti-institutionele tendensen. Verder investeert de ESS in netwerken rondom dit thema. Hierbij zet de ESS onder andere in op een versterking van de verbinding van overheden met mensen die zich aangetrokken voelen tot het anti-institutioneel gedachtegoed.
Welke Minister is eindverantwoordelijk voor het ontwikkelen van beleid bij het signaleren, tegengaan en opvolgen van anti-institutioneel gedachtegoed bij medewerkers?
De Ministers dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid. Dit omvat het vergroten van de meldingsbereidheid, het informeren en opleiden van ambtenaren over hun rol in de rechtsstaat en samenleving, en, in gevallen van strafbare feiten, het doen van aangifte.
Is er voldoende strafrechtelijk instrumentarium beschikbaar om aanbieders van «soevereinverklaringen» te vervolgen en te berechten, bijvoorbeeld op basis van oplichting? Heeft er een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden of loopt er een dergelijk onderzoek naar een medewerker die zich soeverein verklaarde?
Of het aanbieden van een soevereinverklaring kan worden gezien als oplichting is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Zo moet de aanbieder het oogmerk hebben om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De opsporing en vervolging is aan het Openbaar Ministerie.
Het bericht ‘Aanpak winkeldieven stokt door gebrekkige medewerking van politie’ |
|
Max Aardema (PVV), Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanpak winkeldieven stokt door gebrekkige medewerking van politie»?1
Ja.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de politie de benodigde persoonsgegevens van winkeldieven weer tijdig en consistent verstrekt aan winkeliers, zodat zij hun recht op schadevergoeding kunnen uitoefenen?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid brengt, op verzoek van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, in samenwerking met de politie en het bedrijfsleven in kaart welke knelpunten worden ervaren bij de directe aansprakelijkstelling van daders. Bij deze aansprakelijkstelling gaat het onder andere om de schadevergoeding die winkeliers vorderen van winkeldieven als compensatie voor de kosten die zij zelf maken bij de afwikkeling van de winkeldiefstal (181 euro). In de knelpuntenanalyse wordt onder meer gekeken naar de verstrekking van identificerende politiegegevens door de politie aan de vertegenwoordigers of incassodienstverleners van de winkeliers. Het Besluit politiegegevens bepaalt dat de politie deze politiegegevens kan verstrekken aan benadeelden van strafbare feiten of hun vertegenwoordigers (artikel 4:2 lid 1 sub n). De politie erkent dat er sprake is van een terugval in het aantal verstrekkingen bij winkeldiefstal en probeert dit te herstellen in overleg met betrokken partijen. De politie gaat daarnaast in afstemming met de betrokken stakeholders het landelijke kader voor de verstrekkingen van politiegegevens bij winkeldiefstal actualiseren. Daarbij zal ook worden aangegeven in welke gevallen politieambtenaren ter plekke de politiegegevens wel en niet verstrekken aan de winkeliers en in welke gevallen de privacydesks van de eenheden een beoordeling uitvoeren, al dan niet met toepassing van een vier-ogen-principe.
In het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2026 ben ik met het bedrijfsleven, de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek over de aanpak van winkeldiefstal. Dit is ook conform de motie Michon-Derkzen, gericht op het versterken van de publiek-private samenwerking bij de aanpak van winkeldiefstal.2 Een onderwerp daarbij is de verhouding tussen preventie, herstel en repressie bij winkeldiefstal. Bezien wordt welke gevolgen verschillende mogelijkheden hebben voor de rechtsstaat en de capaciteit van de betrokken organisaties. Ik zal u voor de zomer van 2025 een reactie sturen op deze motie.
Deelt u de mening, dat – nu de nieuwe werkwijze op basis van het vierogenprincipe niet langer structureel door de eenheid Midden-Nederland wordt toegepast – de korpschef een protocol dient op te stellen voor de praktische uitvoering, waarbij de politiemensen die de verdachte overnemen van de winkelier zo mogelijk meteen overgaan tot de verstrekking van de identiteit van de verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, indien de identiteit van de verdachte niet direct is vast te stellen, deze gegevens achteraf zo spoedig mogelijk door de politie verstrekt moeten worden aan winkeliers? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen betrek ik bij het gesprek dat ik voer met partijen in het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2026. Omdat ik deze gesprekken nog aan het voeren ben en ik alle belangen zorgvuldig wil wegen kan ik helaas niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze gesprekken.
Welke alternatieve mogelijkheden hebben ondernemers momenteel om de identiteit van daders te achterhalen en hun schade te verhalen, en acht u deze mogelijkheden toereikend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waarborgt u dat de voorgenomen beleidswijzigingen, waarbij «lichte» delicten zoals winkeldiefstal in principe niet meer vervolgd worden, niet leiden tot een toename van recidive en een gevoel van straffeloosheid in de samenleving?
De aanpak van winkeldiefstal moet ertoe leiden dat het onaantrekkelijk wordt gemaakt om een winkeldiefstal te plegen. Dat omvat zowel het verkleinen van de mogelijkheid om winkeldiefstal te plegen als het verbinden van passende gevolgen aan een gepleegde winkeldiefstal, zoals strafrechtelijk optreden, herstel van schade of een (collectief) winkelverbod. Daarbij moet oog zijn voor de aard van de winkeldiefstal: gaat het om een eenvoudige winkeldiefstal, waarbij het goed een beperkte waarde heeft of over een meer ernstige vorm. Daarnaast is ook van belang of de winkeldief een first-offender, recidivist of veelpleger is.
De zelfscankassa vormt een apart aandachtspunt, ook omdat niet altijd duidelijk is of de klant een product per ongeluk niet heeft gescand of met opzet, en daarmee onduidelijk is of er wel of geen sprake is van winkeldiefstal.
Zoals hierboven aangegeven, ben ik in het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2036 met het bedrijfsleven, de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek over het versterken van de aanpak van winkeldiefstal.
Bent u op de hoogte van het bericht over de afgelasting van de shows van de Joods-Israëlische comedian Yohay Sponder bij Boom Chicago1?
Ja.
Vindt u dat Boom Chicago niet had moeten annuleren bij bedreigingen, maar in plaats daarvan aangifte had moeten doen en had moeten samenwerken met de politie en gemeente om de veiligheid van Joodse artiesten te waarborgen?
Ja. Het is zeer te betreuren dat het optreden van Yohay Sponder niet heeft plaatsgevonden als gevolg van intimiderende reacties en bedreiging. Ik sta voor een vrije sector waar ruimte is voor alle stemmen. Dat geldt ook voor de stem van dhr. Sponder. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen te staan. Het is daarom belangrijk dat culturele instellingen goed voorbereid zijn op het moment dat er signalen van verstoring zijn.
Vindt u niet dat het schokkend en antisemitisch is dat deze Joodse artiest door de directeur van Boom Chicago wordt verwezen naar een «Joodse locatie of clublocatie»?
De suggestie dat een Joodse artiest zou moeten optreden in een Joodse locatie is een hoogst ongelukkige uiting. Ik heb begrepen dat Boom Chicago inmiddels heeft aangegeven deze uiting te betreuren. Er lopen gesprekken om het optreden van de heer Sponder alsnog mogelijk te maken en wat daarvoor nodig is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland een veilige omgeving blijft voor Joodse artiesten, gezien incidenten zoals de afgelasting bij Boom Chicago, de verstoring van het concert van Lenny Kuhr, het weren van Joodse artiesten door Theater De Generator en de annulering van optredens van Yemen Blues, en welke maatregelen neemt u om antisemitische druk en intimidatie in de culturele sector te voorkomen?
Er is door de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) een protocol gemaakt over hoe om te gaan met incidenten. De grotere podia weten inmiddels de weg naar de lokale driehoek te vinden. Ik constateer dat nog niet alle partijen dit weten. Boom Chicago is een zelfstandige BV en geen lid van een koepelorganisatie. Dat lijkt de oorzaak te zijn dat de organisatie niet volgens het protocol heeft gehandeld.
Er zijn verder gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om de toegang tot de lokale driehoek te waarborgen. Daarnaast is het goed te vermelden dat Kunsten ’92 mede met financiële steun van mijn ministerie dit jaar een traject is gestart om polarisatie en antisemitisme in de culturele sector tegen te gaan.
Het bericht 'Agent stopt met social media om beleid politie: ‘Echt heel jammer’’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agent stopt met social media om beleid politie: «Echt heel jammer»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de politie het social mediabeleid heeft aangepast voor agenten die op sociale media zitten en zo ja, wat houdt die aanpassing precies in?
Sociale media zijn een gemakkelijke manier voor burgers om in contact te komen met de politie. Door op een laagdrempelige manier informatie te delen en vragen te beantwoorden zijn politieagenten online nabij. Dat vindt de politie belangrijk. Het vergoot de begrijpelijkheid en betrouwbaarheid van de politie. Juist daarom heeft politie door middel van social mediabeleid vastgelegd hoe zij sociale media inzet. Hierin zijn ook inrichtingseisen opgenomen.
De inrichtingseisen dragen bij aan de herkenbaarheid van politie-accounts. Herkenbare politie-accounts zijn belangrijk voor het contact met burgers via sociale media. Deze herkenbaarheid zorgt ervoor dat mensen weten dat ze met de echte politie praten. De politie wil dat zakelijke accounts zowel tekstueel als visueel herkenbaar zijn als politie-accounts. Inrichtingseisen zijn dus basisregels voor hoe de accounts eruit moeten zien, wat ze moeten bevatten en hoe ze heten.
Het sociale mediabeleid van de politie is sinds 2020 niet meer aangepast. In 2024 heeft er wel een update plaatsgevonden met betrekking tot de inrichtingseisen, in verband met veranderingen op de sociale media platformen en het ontstaan van nieuwe platformen, zoals Threads. De Politie heeft vervolgens accounts die niet voldoen aan deze nieuwe inrichtingseisen geïdentificeerd. De beheerders van deze accounts zijn daarna verzocht om de accounts in lijn te brengen met de nieuwe inrichtingseisen.
Wat is de reden dat de politie dit beleid heeft aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat door het nieuwe beleid wijkagenten wellicht moeten stoppen met hun account zoals ze dat nu hebben, terwijl zij op die manier juist in contact kunnen komen met diverse groepen mensen en kunnen laten zien wat hun werk inhoudt?
Via sociale media staan ruim 2.500 politiemedewerkers dagelijks in verbinding met burgers, bedrijven en partners. Door het gebruik van sociale media verlaagt de politie de drempel voor burgers om in contact te komen met de politie. Sociale media zijn zo belangrijk en vanzelfsprekend geworden dat burgers ook verwachten dat de politie daar informatie deelt en vragen beantwoordt. Hiermee wordt de nabijheid van de politie in de samenleving vergroot. Dit alles draagt weer bij aan de herkenbaarheid, begrijpelijkheid en betrouwbaarheid van de politie. Bovendien weet de politie door sociale media beter wat er speelt in de samenleving en kan zij gemakkelijker specifieke doelgroepen bereiken. Daarnaast spelen sociale media een belangrijke rol in werving van nieuwe politiemedewerkers.
In het social mediabeleid van 2020 is opgenomen wie een zakelijk social media-account namens de politie mogen beheren en welke eisen daaraan gesteld worden. Iedere politiemedewerker mag een sociale media-account beheren, mits zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van het juiste politielogo, een juiste profielfoto, eenduidige benaming van het account, gebruikersnaam, schermnaam en een eenduidige bio. Deze voorwaarden zijn gesteld om de kwaliteit, herkenbaarheid en betrouwbaarheid van de politie op social media te bevorderen. Ook is in het social mediabeleid vastgelegd dat een zakelijk social media-account van bijvoorbeeld een wijkagent niet mag worden meegenomen naar een andere functie of werkplek. De social media-accounts van wijkagenten blijven hierdoor wijk gebonden, zodat de volgers updates blijven ontvangen over hun eigen wijk ondanks een personele wisseling.
Deelt u de mening dat juist in tijden van meer polarisatie en het dalende vertrouwen in instituties, social media-accounts van politieagenten die hun werk laten zien, een positieve bijdrage kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u deze social media-accounts van politieagenten ook niet juist als mogelijkheid om mensen te laten interesseren in het vak van de politie, waar op dit moment zoveel capaciteitstekorten zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat in deze oververhitte samenleving we het juist zouden moeten aanmoedigen dat deze mensen, die zich inzetten voor onze veiligheid, hun werk willen laten zien op sociale media omdat dat juist kan zorgen voor verbinding?
Politie moedigt het gebruik van social media door politiemedewerkers aan, mits het account voldoet aan de gestelde voorwaarden. Die aanmoediging is terug te zien in de ondersteuning binnen de organisatie. Hierbij kan gedacht worden aan sociale mediatrainingen, persoonlijke begeleiding door de socialmediaregisseur, how-to video’s en de tijd en middelen die door de teamchef hiervoor beschikbaar wordt gesteld. Daarnaast ondersteunt de politieorganisatie politiemedewerkers om veilig te werken op sociale media, zodat zij digibewust te werk gaan.
Bent u bereid om met de politie en de korpsleiding in gesprek te gaan over een eenduidig landelijk social mediabeleid van de politie, waarbij ruimte is voor de agenten om hun werk te laten zien op sociale media?
Met het huidige social mediabeleid van de politie krijgen politiemedewerkers de mogelijkheid om een sociale media account beheren om het politiewerk te laten zien aan burger binnen passende en noodzakelijke voorwaarden. Ik ondersteun dit social mediabeleid van de korpsleiding.
Storingen in C2000 en eOCS-systemen |
|
Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() |
Bent u het ermee eens dat het essentieel is dat C2000 en aanverwante systemen optimaal functioneren en adequaat beveiligd zijn, zeker tijdens de NAVO-top?
Ja, daarom werken er dagelijks vele betrokkenen aan het verbeteren van het bereik van C2000 en het optimaliseren van de betrouwbaarheid en veiligheid van alle systemen om de kans op verstoringen zo klein mogelijk te maken.
Bent u het met de vragenstellers eens dat de noodknop niet mag gelden als terugvaloptie?
De noodknop geldt niet als terugvaloptie. De noodknop is bedoeld voor directe communicatie tussen de meldkamer en een hulpverlener in acute nood. Het indrukken van de noodknop zorgt ervoor dat er een spreek-/luisterverbinding tot stand komt tussen degene die de noodknop indrukt en de centralist in de meldkamer. Er is op dat moment kortstondig geen mogelijkheid voor andere hulpverleners in de gespreksgroep om te communiceren met de centralist. De communicatie met de hulpverlener in nood krijgt voorrang boven alle andere communicatie.
Hoe waarborgt u dat zowel de communicatie tijdens deze top als de reguliere operaties elders in het land zonder problemen kunnen verlopen? Kunt u aangeven welke acties u concreet zult ondernemen om de urgente kwesties op te lossen en binnen welke termijn dit gerealiseerd zal worden?
Op dit moment is de voorbereiding van de NAVO-top in volle gang. Er worden in multidisciplinair verband voorbereidingen getroffen waarbij rekening gehouden wordt met diverse scenario’s. Voor alle deelsystemen van C2000 is een fallbackvoorziening beschikbaar die gebruikt kan worden bij verstoringen of gebieden waar het bereik ontoereikend is. Hierdoor is de communicatie tussen de meldkamer en de hulpverleners en tussen de hulpverleners onderling zo goed mogelijk geborgd. Alle betrokkenen worden hierop getraind om optimaal voorbereid te zijn, ook in bijzondere situaties zoals de NAVO-top.
De storing die rondom de jaarwisseling plaatsvond in radiobediensysteem eOCS werd veroorzaakt door drie technische oorzaken die direct zijn opgepakt en waarvoor maatregelen worden getroffen. Daarmee is een herhaling van een dergelijke storing onwaarschijnlijk. Ook wordt een second opinion onderzoek uitgevoerd naar oorzaken van en maatregelen na de storing. Deze second opinion moet ruim voor de NAVO-top gereed zijn, zodat alle oorzaken in beeld zijn en maatregelen worden genomen die redelijkerwijs mogelijk zijn voor de NAVO-top. Daarnaast wordt er continu gewerkt om C2000 te verbeteren volgens de vier actielijnen waar ik uw Kamer middels de verzamelbrieven brandweerzorg, crisisbeheersing en meldkamers1 over heb geïnformeerd.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat een overbelasting van het eOCS-systeem, zoals tijdens de afgelopen jaarwisseling, opnieuw kan plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Beschikt het huidige systeem over voldoende capaciteit om de datastromen van meldkamers en operaties tijdens grote inzetten te verwerken?
Zie het antwoord op vraag 3. De maatregelen die worden getroffen naar aanleiding van de eOCS-storing maken herhaling van een dergelijke storing onwaarschijnlijk. Dit wordt ook meegenomen in het eerdergenoemde second opinion onderzoek.
Deelt u de mening dat er een op maat gemaakt, goed functionerend back-upsysteem beschikbaar moet zijn voor hulpverleners die solo werken, zoals motorrijders? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Bent u het ermee eens dat het back-upsysteem Push to Talk gebruiksvriendelijker moet worden zodat het in de hectiek van de operatie een beter werkbaar systeem is?
Acht u het mogelijk om push to talk applicatie via portofoons te gebruiken in plaats van uitsluitend via diensttelefoons? Zo nee, welke stappen onderneemt u om politiemedewerkers uit te rusten met bijvoorbeeld een headset en spreeksleutel die compatibel zijn met het back-upsysteem, of een extra grote accu voor diensttelefoons, zodat deze een gehele dienst meegaan? Kunt u toezeggen dat deze aanpassingen voor de NAVO-top worden gerealiseerd?
Kunt u inzicht geven in uw langetermijnstrategie om storingen in kritieke systemen zoals C2000 en eOCS te voorkomen?
Zoals ik eerder aangaf is mijn ministerie intensief in gesprek met de leverancier om de oorzaak van de storing tijdens de jaarwisseling te analyseren en maatregelen te treffen. Samen met de leverancier voert de Landelijke Meldkamer Samenwerking ook gesprekken met de meldkamercentralisten om te zorgen dat de ervaringen van de eindgebruikers merkbaar worden meegenomen in de maatregelen. Zoals hierboven aangegeven heeft mijn ministerie ook de opdracht gegeven tot een second opinion onderzoek om te beoordelen of de leverancier de juiste oorzaken in beeld heeft en de juiste maatregelen heeft genomen. Daarnaast geef ik opdracht voor een breder onderzoek om de kwaliteit, robuustheid en kwaliteit van eOCS voor de langere termijn (extern) te beoordelen.
Zoals ook eerder beantwoord bij vraag 3, wordt er middels de vier actielijnen gewerkt aan verbeteringen aan C2000. eOCS is hier onderdeel van. De realiteit is daarentegen dat storingen nooit helemaal zijn te voorkomen en 100% dekking of werking van het systeem valt nooit te garanderen. Daarom zijn er ook fallbackvoorzieningen ingericht waarbij alle medewerkers worden getraind om hiermee op een juiste manier te kunnen werken.
Is er een strategie hoe de aansturing en operatie van politie en hulpdiensten vorm krijgt in het geval van volledige uitval van alle communicatiemiddelen?
Dit is onderdeel van de reguliere draaiboeken waarmee de verschillende hulpdiensten op de meldkamer zich op verstoringen in brede zin voorbereiden.
Bent u het ermee eens dat gezien de urgentie van deze problematiek creatieve en praktische oplossingen nodig zijn? Welke mogelijkheden ziet u om, indien noodzakelijk, buiten de reguliere Europese aanbestedingsprocedures te opereren, binnen de geldende wettelijke kaders?
Ik wil benadrukken dat er continu gewerkt wordt aan het oplossen van problemen en het voorkomen ervan rondom het C2000 netwerk. Ook worden diverse experimenten/pilots uitgevoerd om te bezien of er maatregelen genomen kunnen worden op het gebied van gebruiksvriendelijkheid, bereikbaarheid of betrouwbaarheid van de systemen. De Aanbestedingswet kent algemene procedures voor het plaatsen van opdrachten, waaronder de meest «reguliere» (niet-)openbare Europese aanbestedingsprocedure. Naast deze «reguliere» Europese aanbestedingsprocedures, kent de Aanbestedingswet een aantal minder vaak voorkomende algemene procedures en een aantal uitzonderingen. Tevens bestaat er een Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied.
In verband met het missie-kritische en vitale karakter van het C2000-netwerk, ligt het voor de hand om te bezien in hoeverre eventueel benodigde oplossingen binnen de reikwijdte van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied en/of de minder vaak voorkomende algemene procedures dan wel uitzonderingen binnen de reguliere Aanbestedingswet zouden kunnen vallen. Op voorhand valt niet te zeggen welke van deze mogelijkheden aan de orde zouden zijn, aangezien dit afhankelijk is van benodigde oplossingen. Ik sluit dit dus nadrukkelijk niet uit indien nodig.
Het bericht ‘Voertuigen weginspecteurs vaker aangereden, Rijkswaterstaat maakt zich zorgen’. |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht 14 januari 2025 jongstleden getiteld «Voertuigen weginspecteurs vaker aangereden, Rijkswaterstaat maakt zich zorgen»?1
Ja.
Hoe verklaart u de forse toename, een verdrievoudiging ten opzichte van 2022, van het aantal aanrijdingen van voertuigen van weginspecteurs in 2024?
De zorgen over de stijging van het aantal aanrijdingen met voertuigen van weginspecteurs (WIS) worden zeker gedeeld. Deze mensen moeten veilig hun werk kunnen doen, zij beveiligen de incidenten om erger te voorkomen en zijn als eerste ter plekke, als het verkeer nog stevig doorrijdt. Ze doen daarmee ontzettend belangrijk werk.
Vorig jaar waren er zestien aanrijdingen, maar liefst drie keer zoveel als 2022 (vier aanrijdingen) en 2023 (vijf aanrijdingen). Overigens lag het aantal in de jaren daarvoor wel hoger (tussen de tien en achttien aanrijdingen per jaar).
Uit de analyse tot nu toe blijkt dat het type locatie, de weersomstandigheden en het moment op de dag grotendeels willekeurig zijn. Rijkswaterstaat (RWS) is geen bijzonderheden tegengekomen die afwijken van conclusies uit eerdere onderzoeken. Alle voertuigen van de weginspecteurs stonden opgesteld conform de veiligheidsrichtlijnen. Wel vonden zes van de negen aanrijdingen plaats in het donker, zowel op wegen met als zonder openbare verlichting. Het vermoeden is dat onoplettendheid of afleiding van de weggebruiker vaak een rol speelt bij de aanrijdingen.
Kunt u de aanrijdingen uitsplitsen naar type voertuig (vracht-, bestel-, en personenauto)?
Op basis van onze huidige meldingen is deze informatie deels te achterhalen:
2024
2023
2022
2021
vrachtwagen
1
0
2
3
bestelauto
1
1
0
0
personenauto
8
4
5
9
onbekend
6
1
2
4
Tot nu toe wordt het soort aanrijdend voertuig niet uitgevraagd in de feitenrelazen. Per direct is deze vraag overigens toegevoegd aan de aanwijzingen om te komen tot het feitenrelaas.
Is er een toename van het aantal weggebruikers dat door het rode kruis op de verkeersmatrix boven een afgesloten rijstrook rijdt? Wat kan hiertegen gedaan worden, ook in de bredere aanpak van verkeershufters?
Het negeren van een rood kruis en de daarmee gepaard gaande ongevallen komen onder andere door onoplettendheid en afleiding. Dat zijn oorzaken die we inderdaad niet alleen bij deze incidenten zien, maar die ook in andere situaties voor verkeersonveiligheid zorgen. Ook bij andere werkzaamheden aan de weg zien we steeds meer onveilige situaties door onoplettendheid, afleiding en rood-kruis negatie. Zeker met de grote instandhoudingsopgave van de komende jaren (die tot meer geplande werkzaamheden zal leiden en dus ook tot meer daarmee gepaard gaande verkeershinder) is het extra belangrijk dat de weggebruikers hun aandacht op de weg houden zodat er veilig op en langs de weg gewerkt kan worden. Daarom de oproep aan weggebruikers: respecteer de rode kruizen, rijd geconcentreerd en laat je niet afleiden. Weggebruikers worden daarop gewezen in de #nietvoornix- en de MONO-campagnes.
De nieuwe auto’s voor de weginspecteurs-BOA’s (WIS-BOA’s) worden al sinds 2021 standaard uitgerust met een camera. Deze camera’s zijn weliswaar primair bedoeld om een aanrijding met een WIS-voertuig te kunnen evalueren maar kunnen ook gebruikt worden voor uitgestelde waarneming. Met uitgestelde waarneming wordt bedoeld dat deze camerabeelden kunnen worden teruggekeken door een weginspecteur-BOA. Deze werkwijze voorkomt namelijk dat de weginspecteurs tijdens een incidentafhandeling ook bezig moeten zijn met het noteren van kentekens. De huidige taakopvatting van RWS blijft wel leidend: primair blijven weginspecteurs gastheer en hulpverlener op de weg.
Daarnaast wordt er door de politie op roodkruisnegatie gehandhaafd. Het gaat om een gevaarlijke overtreding. Om deze reden worden hiervoor hoge boetes opgelegd (het Openbaar Ministerie bepaalt de hoogte van het boetebedrag). Deze overtreding valt onder het strafrecht en een opgelegde boete leidt daarom ook tot een aantekening in de justitiële documentatie.
RWS en de politie hebben werkafspraken gemaakt over de handhaving op roodkruisnegatie. Op verzoek van RWS kan de politie bij vooraf geplande werkzaamheden waarvoor rijstroken moeten worden afgekruisd op basis van risico-inschatting en beschikbare capaciteit, ter plaatse op roodkruisnegatie controleren. Voor incidentele afkruisingen is tussen RWS en de politie in een protocol afgesproken dat indien noodzakelijk eerst een weginspecteur van RWS ter plaatse handhavend optreedt. Is er geen weginspecteur beschikbaar, dan zal RWS contact opnemen met de regionale politiemeldkamer en wordt door de politie beoordeeld of er in dat geval een politie-eenheid voor die melding beschikbaar is.
Wat zijn de ontwikkelingen sinds het verbod op handheld bellen (sinds 2002) ten aanzien van mobiel telefoongebruik in de auto en is er op alle wegen voldoende controle hierop?
Sinds 2002 is bovenop het mobiel telefoneren ook de verleiding van sociale media gekomen2. Met de MONO campagne wordt duidelijk gemaakt dat de rijtaak het enige is waar je onderweg mee bezig moet zijn en hoe je jezelf kunt beschermen tegen binnenkomende berichten. Sinds 2021 maakt de politie gebruik van de MONOCam om te handhaven op handheld telefoongebruik op snelwegen. De MONOcam is flexibel inzetbaar en wordt «opgezet» en bediend door een politieagent. De foto’s worden ook direct door de politie beoordeeld. Elke eenheid beschikt over een dergelijke camera. Daarnaast wordt binnenkort de eerste focusflitser van het Openbaar Ministerie in gebruik genomen. Het verschil met de MONOcam is dat deze camera 24/7 kan handhaven en niet bediend hoeft te worden door een agent. Wel worden de foto’s achteraf nog beoordeeld door een opsporingsambtenaar voordat er boete wordt opgelegd. Het Openbaar Ministerie verwacht dit jaar in totaal 40 focusflitsers in gebruik te nemen waarna er in 2026 nog eens 10 extra focusflitsers bij komen. De focusflitser staat niet op een vaste locatie, maar rouleert over verschillende locaties. Dit zal overigens hoofdzakelijk op N-wegen en drukke toegangswegen tot steden zijn.
Uit de straatmetingen, die sinds 2018 tweejaarlijks gedaan worden, blijkt dat in 2022 4% van de bestuurders handheld aan het bellen was. In 2018 was dit nog 9%. Deze afname kan ook komen doordat moderne auto’s veel functies van de telefoon ook via in-car systemen aanbieden, waaronder handsfree bellen. Om ook dergelijk gebruik terug te dringen is de MONO-norm belangrijk.
Is er een relatie tussen ondersteunende besturingsmogelijkheden in nieuwe voertuigen en de onoplettendheid van bestuurders?
Het Ministerie van IenW laat elk jaar het onderzoek «Rijtaakondersteunende Systemen (ADAS) 2024; bezit, gebruik, waardering en kennisniveau» uitvoeren. Dit onderzoek toont onder andere het bezit en gebruik van rijhulpsystemen en de redenen voor (on)tevredenheid over deze systemen: 2% van de respondenten geeft aan door het gebruik van rijhulpsystemen minder goed op te letten. Echter, 19% van de respondenten geeft aan juist beter op te letten door het gebruik van rijhulpsystemen.
Daarnaast is vanaf juli 2024 in nieuwe voertuigen een driver drowsiness and attention warning («DDAW») systeem verplicht dat, naar aanleiding van onoplettendheid door vermoeidheid bij de bestuurder, waarschuwt bij snelheden boven de 70 km/uur. Een geavanceerder systeem (Advanced Driver Distraction Warning, ADDW) dat bij snelheden vanaf 20 km/uur, meerdere vormen van onoplettendheid monitort, is vanaf die datum verplicht voor nieuwe voertuigtypen en vanaf juli 2026 voor alle nieuwe voertuigen.
Zijn er wijzigingen geweest in de werkzaamheden van weginspecteurs of de tijdstippen waarop deze werkzaamheden worden uitgevoerd?
De weginspecteurs komen in actie op momenten dat er incidenten hebben plaatsgevonden. De werkzaamheden van de weginspecteurs zijn ongewijzigd: het veiligstellen van de plaats van het incident zodat hulpdiensten of bergers (en de slachtoffers van het incident) veilig hun werk kunnen doen. Daarbij coördineren zij de afhandeling van het incidenten en zorgen zij voor een veilige doorstroming van de overige weggebruikers. Het aantal weginspecteurs is de afgelopen jaren afgenomen waarmee de dienstverlening meer onder druk is komen te staan, mede gezien de toename van het verkeer en daarmee van aantal incidenten en pechgevallen.
Hoe verhoudt de forse toename van het aantal aanrijdingen van voertuigen van weginspecteurs in Nederland zich tot het aantal aanrijdingen van de voertuigen van vergelijkbare diensten in de omringende landen België en Duitsland? Betreft het een bredere trend of is Nederland een uitzondering?
Hierover is geen informatie bekend. Daarnaast is de wijze van werken door weginspecteurs en anderen tijdens incidentmanagement en de wijze waarop de doorstroming tijdens incidenten wordt geregeld per land zeer verschillend, waardoor een zinvolle vergelijking zeer complex zou zijn.
Wat doet u om de veiligheid van weginspecteurs te verbeteren en te verzekeren dat weginspecteurs hun belangrijke beroep veilig kunnen blijven uitoefenen?
De veiligheid van weginspecteurs is een topprioriteit voor RWS. Het is buitengewoon zorgelijk dat deze weginspecteurs zulke grote risico’s lopen. Het Ministerie van IenW zet zich ervoor in dat de juiste digitale informatie bij weggebruikers in-car (bijvoorbeeld via een navigatiedienst) terecht komt. Dit gebeurt bijvoorbeeld binnen het samenwerkingsverband Safety Priority Services (SPS). Serviceproviders werken samen met de overheid in dit project om vroegtijdig en nauwkeurige veiligheidsmeldingen door te geven aan weggebruikers, zoals aankomende hulpdiensten, verkeersongelukken, filestaarten en afgesloten rijstroken. De resultaten van SPS laten zien dat weggebruikers hun snelheid aanpassen en alerter rijden nadat ze een waarschuwing krijgen voor bijvoorbeeld een pechgeval onderweg.
Daarnaar onderzoeken we continu welke aanpassingen aan de voertuigen van weginspecteurs aanvullend nog mogelijk zijn om hun zichtbaarheid en de mate waarin voertuigen opvallen te vergroten. Mochten dergelijke maatregelen onvoldoende soelaas bieden, dan wil ik de balans tussen doorstroming en veiligheidsrisico’s heroverwegen en moeten ook andere opties overwogen worden, zoals het afsluiten van meerdere rijstroken. Dat heeft uiteraard negatieve effecten op de doorstroming
Kunt u deze vragen beantwoorden binnen drie weken en ruim voor het commissiedebat Verkeersveiligheid van 11 februari 2025?
Ja