Het bericht 'Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort' |
|
Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort»?1
Ja.
Wat is de status van het integraal plan om femicide te beschrijven, zoals door u is toegezegd tijdens het debat over femicide? Wanneer in het voorjaar kunnen we dit plan verwachten?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik werken gezamenlijk aan het plan van aanpak om femicide tegen te gaan. Momenteel vinden er gesprekken plaats met de betrokken organisaties, zoals Veilig Thuis, de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, vrouwenopvang en maatschappelijke organisaties. Ook wordt de input van nabestaanden en ervaringsdeskundigen (op het gebied van huiselijk geweld) meegenomen. Zoals toegezegd zal dit plan van aanpak naar verwachting in april 2024 aan uw Kamer worden voorgelegd.
Heeft u al een eenduidige definitie van de term femicide? Wordt deze definitie ook opgenomen in het integraal plan? Kunt u deze definitie al delen? Zo niet, waarom niet?
Femicide, ook wel bekend als vrouwenmoord, wordt door verschillende internationale instanties gedefinieerd als het doden van een vrouw of meisje vanwege haar geslacht of genderidentiteit en kan diverse vormen aannemen. In het conceptplan van aanpak tegen femicide wordt een definitie van de intieme vorm van femicide gehanteerd: Het om het leven brengen van een vrouw of meisje door een (ex-)partner of familielid.
Hoewel niet alle gevallen van femicide een vorm van huiselijk geweld zijn, vormt dit wel de grootste categorie: ongeveer 80% van de vermoorde vrouwen wordt namelijk gedood door een (ex-)partner of familielid2. Voor deze categorie is de mogelijkheid om dodelijk geweld te voorkomen het grootst, omdat gewelddadige patronen en risicofactoren in de privésfeer eerder kunnen worden opgemerkt. Een effectieve aanpak van huiselijk geweld3, waarbij goede signalering en herkenning van waarschuwingssignalen voor femicide centraal staan, vormt dan ook de basis voor het voorkomen van femicide.
Zou u een verkenning willen starten om, naar Spaans voorbeeld, een crisis comité op te zetten waar deskundigen op het gebied van huiselijk- en partnergeweld samenkomen om tot oplossingen te komen om femicide te bestrijden?2
De Spaanse Minister van Gelijkheid heeft aangekondigd dat het crisiscomité bijeenkomt om de zeven moorden die in januari 2024 in Spanje zijn gepleegd, gedetailleerd te analyseren en oplossingen te bedenken voor het geweld. Ik heb het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) gevraagd om te verkennen hoe we een dergelijke gestructureerde analyse van casussen standaard kunnen uitvoeren in Nederland bij (pogingen tot) dodelijk huiselijk geweld. Het doel hiervan is het beleid en de aanpak van de betrokken partijen voortdurend te verbeteren en zo een leerproces te bevorderen.
Voor het plan van aanpak tegen femicide dat uw Kamer naar verwachting in april zal ontvangen, heeft het kabinet net als Spanje professionals, ervaringsdeskundigen en wetenschappers op het gebied van huiselijk en partnergeweld geraadpleegd.
Kunt u al resultaten delen over het slachtofferdevice dat signaleert wanneer een stalker met zijn enkelband te dicht in buurt van een slachtoffer komt, zoals u heeft aangegeven in het commissiedebat femicide in september 2023?
Deze proef houdt in dat de reclassering een waarschuwingssein krijgt als de enkelband van de verdachte of veroordeelde te dicht in de buurt komt van het slachtoffer dat is uitgerust met een zogenaamd «slachtofferdevice» met GPS. In de regio Rotterdam-Rijnmond is de proef gestart en wordt het slachtofferdevice nu ruim een jaar ingezet bij hoog-risico stalkingscasuïstiek waarbij de verdachte of veroordeelde een contact- en locatieverbod krijgt opgelegd met elektronische monitoring (een enkelband).
Na een proefperiode van zes maanden is de inzet geëvalueerd waarbij de betreffende vijf slachtoffers aangaven dat het device hen een veilig en minder onrustig gevoel geeft, dat ze weer naar plekken gaan waar ze eerder niet durfden te komen en dat het device hun leefwereld vergroot. In de volledige periode van ruim een jaar zijn twaalf slachtofferdevices uitgereikt.
In de proefperiode waren veruit de meeste meldingen van «slachtoffernabijheid» niet dreigend omdat de afstand binnen enkele minuten weer was vergroot. De reclassering heeft zeven keer telefonisch contact opgenomen met het slachtoffer om haar te informeren over nabijheid van de verdachte of veroordeelde en haar te helpen om de afstand weer te vergroten. Twee keer is de politie ingeschakeld vanwege een potentieel dreigende situatie. Eén keer heeft de politie het slachtoffer geholpen om zichzelf in veiligheid te brengen en de andere keer bleek politie-inzet uiteindelijk niet nodig omdat de verdachte/veroordeelde uit zichzelf de afstand weer vergrootte.
Het kabinet ondersteunt de verdere ontwikkeling van dit instrument door middelen beschikbaar te stellen voor een verbreding van de proef. Op dit moment worden voorbereidingen getroffen voor de tijdelijke inzet van het slachtofferdevice in de regio's Hart van Brabant en Noord-Nederland. De verwachting is dat beide regio's medio 2024 kunnen starten met de inzet van het device. Ook in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt de inzet van het slachtofferdevice voortgezet. In de tweede helft van 2025 wordt de proef geëvalueerd ten behoeve van inzichten en aanbevelingen voor een eventuele landelijke inzet van deze werkwijze.
Kan de Kamer de vragenlijst waarmee de ernst van een zaak kan worden bepaald ontvangen vóór 19 februari 2024?
De politie maakt gebruik van de SASH bij stalking: Screening Assessment for Stalking and Harassment. De SASH is een wetenschappelijk onderbouwd instrument, waarmee de urgentie van de zaak wordt ingeschat. Er rust een copyright op de SASH waardoor ik deze niet via deze brief kan delen. Bij de auteurs van het instrument kan de lijst opgevraagd worden.5
De SASH bestaat uit 13 vragen die op alle stalkingzaken van toepassing zijn. Vervolgens zijn er drie extra vragen die alleen worden ingevuld als er sprake is van ex-partner stalking. Bij iedere vraag wordt aangegeven of die factor aanwezig, afwezig of onbekend is en vervolgens geeft de beoordelaar aan de hand van het aantal en de ernst van de aanwezige risicofactoren een eindoordeel: een laag, gemiddeld of hoog niveau van ongerustheid. Heel belangrijke indicatoren zijn:
Als dit aan de orde is, dan moeten alle alarmbellen gaan rinkelen en moet er actie worden ondernomen, het niveau van ongerustheid komt bij een positief antwoord op een van deze twee vragen namelijk automatisch uit op hoog.
Zou u een verkenning willen starten of het mogelijk is om zaken waarbij het gaat om geweld in afhankelijkheidsrelaties via het snelrecht te behandelen? Bent u het eens met de stelling dat waarschijnlijk een deel van het leed van slachtoffers kan worden bespaard als de dader sneller wordt berecht en de juiste zorg krijgt? Herkent u het beeld wat slachtoffers schetsen dat als daders bij aangifte een zorgtraject ingaan dat dit de drempel om aangifte te doen voor slachtoffers verlaagd?
Ik benadruk het belang van het snel handelen in huiselijk geweldzaken. Het is belangrijk dat de situatie goed wordt geanalyseerd en dat de juiste interventies om veiligheid in een gezin of huishouden te creëren zo tijdig en goed mogelijk worden genomen. Hiervoor kunnen zowel vrijwillige, bestuursrechtelijke, civielrechtelijke als strafrechtelijke interventies worden ingezet, gericht op zowel het slachtoffer als de pleger. Denk aan het tijdelijk huisverbod, een gedragsaanwijzing voor de pleger voor het volgen van een gedragstraining en aan interventies voor bescherming van het slachtoffer. Het is cruciaal dat er maatwerk wordt geleverd bij de aanpak van huiselijk geweld, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer, de pleger en de maatschappij. Vanwege de eisen die gepaard gaan met snelrecht, zoals bewijstechnische eenvoud waarbij geen verder onderzoek nodig is, beschouw ik dit niet als een geschikte weg voor huiselijk geweldzaken. Via de ZSM-werkwijze (het Zorgvuldig, Snel en op Maat reageren op criminaliteit) na aanhouding van verdachten is het namelijk ook mogelijk om snel te reageren op huiselijk geweldzaken. Op een ZSM-locatie kan de officier van justitie, met informatie van andere organisaties zoals Veilig Thuis in geval van huiselijk geweld, snel beslissen over de afhandeling van de strafzaak. Gelijktijdig kan Veilig Thuis een hulpverleningstraject starten om structurele verandering in bestaande (gewelds)patronen te bewerkstelligen. Dit betekent echter niet dat het snel voor de rechter brengen van een huiselijk geweldzaak gegarandeerd is. Dit blijft in algemene zin een aandachtspunt.
Ik ben niet bekend met het beeld dat het drempelverlagend zou zijn voor slachtoffers als plegers van huiselijk geweld bij aangifte een zorgtraject ingaan.6 Ik acht het van groot belang dat de juiste zorg voor zowel slachtoffers als daders van huiselijk geweld beschikbaar en laagdrempelig zijn. Om deze reden zet het kabinet niet alleen in op het verbeteren van de bescherming van slachtoffers, maar ook op het verbeteren van het aanbod voor plegers, zowel binnen het strafrechtelijk als het vrijwillig kader. Het doel hiervan is om (herhaald) plegergedrag en bestaande patronen effectiever te voorkomen en te doorbreken.
Het artikel 'Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het perspectief van nationale veiligheid onverantwoord is om Chinese routers en switches te gebruiken binnen het netwerk van vitale instellingen?
Zoals eerder is aangegeven in onder meer het Cybersecuritybeeld Nederland2 en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 23 is in algemene zin bekend dat statelijke actoren gebruik maken van supply-chain aanvallen via toeleveranciers, digitale dienstverleners of veelgebruikte software. Er kunnen aanvullende risico’s zijn als dergelijke toeleveranciers, dienstverleners en software afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland. Het is echter niet per definitie zo dat het gebruik van hard- en software uit deze landen risico’s met zich meebrengt. Om dit te kunnen beoordelen is onder meer het proces waarvoor de hard- en software wordt gebruikt relevant en bijvoorbeeld ook de manier waarop dit binnen organisaties gebruikt wordt. Routers en switches zijn onderdeel van de netwerkinfrastructuur van organisaties en om eventuele risico’s van het gebruik hiervan te kunnen duiden, prioriteren en beheersen is het van belang te bepalen welke rol de routers en switches hebben in deze infrastructuur. De risico’s zijn bijvoorbeeld mogelijk groter als ze onderdeel zijn van de data/informatieverwerking van de organisatie of specifieke (vitale) processen ondersteunen. Ook is relevant of het land waar de leverancier uit afkomstig is wetgeving kent die burgers en bedrijven verplichten mee te werken met de overheid. Een solide risicoanalyse en risicomanagementproces zijn nodig om eventuele passende maatregelen te kunnen nemen.
Het is in dat verband van belang dat organisaties zich bewust zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit meenemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uitvoeren. Het kabinetsbeleid schrijft daarom voor dat nationale veiligheidsoverwegingen meegewogen worden bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de Rijksoverheid, lokale overheden en vitale aanbieders. In de Kamerbrief Uitvoering moties Rajkowski van 17 april 2023 wordt dit beleid nader toegelicht4. Het uitgangspunt is bij iedere inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar nodig gepaste maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid is in 2018 en 2019 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties mogelijkheden biedt bij het maken van een risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Dit instrumentarium is recent geactualiseerd5. Deze instrumenten worden beschikbaar gesteld voor en actief verspreid onder vitale aanbieders. Tevens wordt doorlopend ingezet op bewustwording bij vitale aanbieders over het signaleren van risico’s in het inkoopproces.
Daarnaast kunnen organisaties gebruik maken van de handreiking Omgaan met risico’s in de toeleveringsketen van het Nationaal Cyber Security Centrum. Deze publicatie geeft publieke en private organisaties handvatten om zicht en grip te krijgen op risico’s die voortvloeien uit de toeleveringsketen, ook in relatie tot leveranciers uit landen met een offensief cyberprogramma. Overheidsorganisaties kunnen ook gebruikmaken van de Inkoopeisen Cybersecurity Overheid wizard (ICO-wizard) die is opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) samen met EZK. Deze inkooptool is ontwikkeld om veilig inkopen te vergemakkelijken. Met de ICO-wizard kunnen eisenpakketten worden geselecteerd die aansluiten op verschillende typen aan te besteden of in te kopen producten en/of diensten.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur door de veiligheidsregio’s is gebruikt sinds de inwerkingtreding van het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie in 2019?
Nee. Ik heb geen volledig zicht op welke netwerkapparatuur wordt gebruikt door veiligheidsregio’s. Het is aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om bij de aanschaf en ingebruikname van ICT-producten en diensten zich bewust te zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit mee te nemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uit te voeren.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur momenteel wordt gebruikt door de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, bent u bereid dit (3 en2 in kaart te brengen?
Veiligheidsregio’s spelen een belangrijke rol in de crisisbeheersing en nationale veiligheid van Nederland. In algemene zin is het conform bestaand beleid (zie onder meer de beantwoording op vraag 2 en 4) aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om afwegingen te maken daar waar het gaat om het gebruik van (netwerk-)apparatuur.
Meer specifiek is digitale weerbaarheid voor de veiligheidsregio’s een belangrijk onderwerp. De 25 veiligheidsregio’s werken in een gezamenlijk meerjarig programma informatievoorziening aan hun eigen weerbaarheid. Ik zal de komende tijd met de veiligheidsregio’s het gesprek aangaan over dit onderwerp en met hen bespreken of aanvullende stappen nodig zijn.
Wordt er bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid ook specifiek gekeken of er geschikte Europese alternatieven voor netwerkapparatuur beschikbaar zijn?
Het kabinet voert zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 een landenneutraal beleid. Dit betekent dat leveranciers uit specifieke landen door de aanbestedende dienst niet op voorhand categorisch worden uitgesloten, maar dat dit per casus op basis van een risicoafweging wordt bepaald. Hierbij kan per casus tevens door de organisatie zelf een marktanalyse worden uitgevoerd, waarbij in kaart kan worden gebracht of Europese aanbieders bij een inkoop- en aanbestedingstraject kunnen worden betrokken.
Het heeft de prioriteit van het kabinet om in samenwerking met alle departementen het veilig inkopen en aanbesteden in onderlinge samenhang verder te verbeteren en te versterken. Er is stevig ingezet op het sterker benutten van de huidige mogelijkheden binnen de Aanbestedingswetgeving en op het vergroten van de bewustwording ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s. Tevens vindt meer voorlichting en communicatie plaats over de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van veilig inkopen en aanbesteden. Ook wordt een regeling opgezet (genaamd Algemene Beveiligingseisen Rijksoverheid Opdrachten of afgekort ABRO) voor aanbestedingen van de Rijksoverheid en de Politie die de nationale veiligheid raken. De nieuwe regeling zal eisen stellen aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening van personeel en procedures bij incidenten.
Het nieuws dat er miljoenen euro’s extra nodig zijn om de brandweer in Noord-Holland Noord overeind te houden |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord de noodklok luidt omdat het werk gedaan moet worden met te weinig middelen?1
Ja.
Bent u bekend met de vraag vanuit deze Veiligheidsregio dat er 6 miljoen euro extra nodig is voor het kunnen leveren van adequate capaciteit?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er zonder de extra investeringen een goede kans is dat posten moeten sluiten omdat er anders niet genoeg middelen overblijven om de rest van de wettelijke taken uit te voeren?
Mijn uitgangspunt is dat de Veiligheidsregio Noord Holland Noord binnen de wettelijke kaders brandweerzorg blijft leveren. De veiligheidsregio’s ontvangen van mijn ministerie ten behoeve van hun taken door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage (Brede Doeluitkering Rampenbestrijding). Deze bedraagt circa 15% van het totaalbudget, de overige ca. 85% wordt gefinancierd door de gemeenten. Het bestuur van de veiligheidsregio is vrij deze middelen naar eigen inzicht te besteden mits aan vigerende regelgeving wordt voldaan. Het bestuur van de veiligheidsregio legt over de besteding van de middelen middels een jaarrekening en jaarverslag verantwoording af aan de betreffende gemeenteraden.
Binnen de wettelijke kaders van de Wet Veiligheidsregio’s bepalen de besturen van de veiligheidsregio’s de ambities en het kwaliteitsniveau van de veiligheidsregio, zoals vastgelegd in het regionale beleidsplan. Voorafgaand aan de vaststelling van het regionale beleidsplan, legt de veiligheidsregio het beleidsplan voor aan de gemeentebesturen. Ook stelt het bestuur van de veiligheidsregio de (meerjaren)begroting van de regio vast. Dat betekent dat het aan dat bestuur is om te bepalen, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed. De deelnemende gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de benodigde middelen om de gewenste prestaties te kunnen realiseren.
Bent u bekend met de signalen dat het momenteel al niet lukt om de bezetting volledig te garanderen en dit al tot een aantal nijpende situaties heeft geleid vorige zomer?
Ja, ik ben bekend met deze signalen. Voldoende bezetting is van groot belang voor de veiligheid van brandweermensen en het leveren van goede brandweerzorg. De veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft mij laten weten dat de bezetting op dit moment verantwoord is, maar dat deze wel onder druk staat. In het nieuwe regionaal beleidsplan dat momenteel wordt ontwikkeld, wordt hier expliciet rekening mee gehouden om de brandweerzorg in de toekomst te borgen.
Bent u het eens met de stelling dat het niet kunnen garanderen van voldoende bezetting heel erg gevaarlijk is en dat hier snel iets aan moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u de huidige bezetting van de brandweer in de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord nog verantwoord?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de helpende hand te bieden voor het werven van vrijwillige brandweerlieden in deze regio?
Het werven van vrijwillige brandweerlieden is primair de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Het Veiligheidsberaad is in 2018 in samenwerking met mijn ministerie gestart met het programma Vrijwilligheid. Het werven van vrijwilligers staat in meerdere regio’s onder druk en via dit programma worden onder meer ervaringen uitgewisseld over het aantrekken van vrijwilligers, het omgaan met vrijwilligheid in andere sectoren en het vergelijken met de situatie in andere landen. Het programma is in 2023 afgerond en heeft concrete handvatten en handreikingen opgeleverd voor de veiligheidsregio’s bij het behouden en werven van vrijwilligers. In 2024 zal er nog een landelijke campagne van start gaan met aandacht voor het werven het behouden van brandweervrijwilligers.
In het kader van dit programma zijn er verschillende onderzoeken3 uitgevoerd. Uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (verder: NIPV) blijkt dat het behouden en werven van vrijwilligers geen generiek ervaren probleem is. Of een brandweerpost een knelpunt rondom vrijwilligers ervaart en zo ja welk, verschilt per post en moment. Het NIPV heeft verschillende aanbevelingen opgesteld, bijvoorbeeld om de verbinding tussen brandweervrijwilligers en de veiligheidsregio’s te versterken. Het is aan de veiligheidsregio’s om verder te gaan met de bevindingen en aanbevelingen uit de onderzoeken op een manier die aansluit bij de specifieke omstandigheden in hun veiligheidsregio.
Zijn er, voor zover bij u bekend, soortgelijke zorgen en problemen ook in andere regio’s? Bent u bereid dit actief na te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de brandweer voldoende ruimte krijgt om de vrijwillige brandweer te trainen voor nieuwe ontwikkelingen zoals brandende elektrische auto’s en steeds vaker voorkomende natuurbranden?
Het is niet aan mij als Minister, maar aan de besturen van de veiligheidsregio’s om te bepalen wat het oefenprogramma van de brandweer is op basis van het opgestelde risicoprofiel. Bij het opstellen van het risicoprofiel wordt er rekening gehouden met de lokale omstandigheden. Ook nieuwe ontwikkelingen, zoals elektrische auto’s zullen de veiligheidsregio’s opnemen in het oefenprogramma.
Wat kunt u vanuit uw rol betekenen om er voor te zorgen dat de kwaliteit en veiligheid gegarandeerd worden, ook in deze regio?
De slagkracht van een veiligheidsregio wordt door de besturen van de veiligheidsregio’s binnen het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) vastgesteld. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij binnen de wettelijke kaders te bepalen wat er nodig is.
Het bericht dat de politie experimenteert met gezichtsherkenning, maar wetgeving ontbreekt |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het door de politie opgestelde protocol over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie met de Kamer delen en toelichten?1
Het in uw vraag genoemde protocol betreft het «Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie». Dit inzetkader heb ik, inclusief een toelichting, op 24 februari 2023 ter informatie aan uw Kamer aangeboden.2
Welke externe partijen zijn betrokken geweest bij het opstellen van het protocol voor het toepassen van deze privacygevoelige methode?
De wijze waarop het Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie tot stand is gekomen staat beschreven in het inzetkader. Een brede vertegenwoordiging vanuit de politieorganisatie en daarbuiten heeft aan het inzetkader gewerkt. Experts van de politie met een juridische, ethische en technische achtergrond hebben het inzetkader opgesteld.
Het inzetkader is voor advies voorgelegd aan de Ethische Klankbordgroep Politie, waarin externe deskundigen met uiteenlopende expertises zitting hebben. Ook is het inzetkader besproken met het OM en de regioburgemeesters, alvorens het is vastgesteld door de korpschef.
Wat is uw reactie op het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat een wettelijke grondslag voor gezichtsherkenningstechnologie door de politie ontbreekt?
In het Nieuwsuur-item waaraan wordt gerefereerd spreekt de woordvoerder van de Autoriteit Persoonsgegevens uit dat er op dit moment geen explicietewettelijke grondslag bestaat voor de inzet van gezichtsherkenning. Dat betekent echter niet dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de toepassing van technologie door de politie en dat het handelen van de politie niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel.
De wettelijke grondslag en de waarborgen zijn onder andere te vinden in de Politiewet 2012 en de Wet politiegegevens. Zo zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over de verwerking van bijzondere politiegegevens, zoals biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een natuurlijke persoon. Ook zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over het geautomatiseerd vergelijken van politiegegevens. In de Kamerbrief van november 20193 wordt het juridisch kader uitgebreid beschreven.
In hoeverre deelt u de opvatting dat deze methodes moeten worden gestaakt totdat er uitsluitsel is gegeven over de wettelijke grondslag daarvan?
Ik deel deze opvatting niet. Voor mijn toelichting op de wettelijke grondslag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens het protocol alsnog te laten toetsen?
Het inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie gaat niet over de verwerking van persoonsgegevens en of dat naar behoren gebeurt. Het inzetkader gaat primair over de verantwoording van de inbreuk op grondrechten die wordt gemaakt. Als er bij de inzet van gezichtsherkenningstechnologie een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen waarschijnlijk wordt geacht, dan staat in het inzetkader dat het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling een noodzakelijke randvoorwaarde is voor de inzet ervan, met zo nodig een voorafgaande raadpleging van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarbij wordt gekeken naar de regels die de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor zelf heeft opgesteld.
Voor dit alles is het niet nodig of logisch dat het inzetkader als zodanig wordt getoetst. Het valt bovendien buiten de reikwijdte van de taak van de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre vindt u het wenselijk om te experimenteren met een gevoelige technologie als deze die inbreuk maakt op de privacy van mensen, terwijl er discussie is over het al dan niet bestaan van een wettelijke grondslag?
Om effectief te kunnen zijn en blijven in opsporing moet de politie gebruik kunnen maken van nieuwe technologieën, waaronder gezichtsherkenningstechnologie. Eventuele experimenten vinden plaats binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.
Voor mijn standpunt ten aanzien van de wettelijke grondslag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat volgens u de wettelijke grondslag is van dit politiehandelen? Op basis van welke adviezen en overwegingen bent u tot de conclusie gekomen dat hiermee voldoende recht wordt gedaan aan het legaliteitsbeginsel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Op welke wijze heeft u de Tweede Kamer hier (vooraf) over geïnformeerd? Waarom acht u dit adequaat met het oog op artikel 68 Grondwet en de gevoeligheid van het onderwerp?
In de periode 2019–2023 is de Kamer regelmatig geïnformeerd over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Deels in reactie op schriftelijk gestelde vragen4, deels in de vorm van een Kamerbrief. In de eerder genoemde Kamerbrief van november 2019 worden de juridische kaders en waarborgen rondom het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie beschreven en wordt er dieper ingegaan op de technologie die de politie gebruikt. In februari 2023 is de Kamer geïnformeerd over het inzetkader dat de politie heeft ontwikkeld.5 In het tweede halfjaarbericht politie 2023 is de Kamer geïnformeerd over de eerste ervaringen met dit inzetkader.6
Waarom acht u het wenselijk dat een Commissie van politiemedewerkers beoordeelt of een verzoek vanuit de politie om gezichtsherkenning te gebruiken is toegestaan? Waarom worden hier geen onafhankelijke experts of toezichthouders voor gebruikt?
In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik al aan dat de politie binnen de grenzen van de huidige wetgeving handelt. Het is belangrijk dat de politie bij iedere nieuwe toepassing van gezichtsherkenningstechnologie het inzetkader doorloopt. De toetsingscommissie doet dit op onafhankelijke wijze. Zij is niet betrokken bij het opsporingsonderzoek en heeft geen belang bij de uitkomst van de toetsing. De politie heeft zorggedragen voor een onafhankelijke positionering van de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie. Voorts beslist de politie niet alleen over de inzet van een middel. Toetsing (met een positief oordeel) is intern een voorwaarde voor gebruik bij de politie, maar het bevoegd gezag beslist uiteindelijk in elke casus afzonderlijk of de inzet wordt toegestaan. Het bevoegd gezag beslist dus uiteindelijk of gezichtsherkenningstechnologie in een casus mag worden ingezet.
Waarom wordt de software om gezichten uit databanken te herkennen (FaceF1nder) wel al toegepast in een goedgekeurde casus, terwijl de software in algemene zin nog niet is goedgekeurd?
Voor het gebruik van deze gezichtsherkenningstechnologie is in één specifieke operationele casus met mogelijk levensbedreigende aspecten toestemming gevraagd. Na grondige afweging van de specifieke omstandigheden is in deze operationele casus een positief oordeel afgegeven door de toetsingscommissie en daarna bekrachtigd door de korpschef. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de inzet van die gezichtsherkenningstechnologie in deze operationele casus. Die gezichtsherkenningstechnologie was en is in ontwikkeling bij het Centrum voor Biometrie van politie en heeft later de naam FaceF1nder gekregen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om met het oog op inwerkingtreding van een nieuw Wetboek van Strafvordering tevens een wet tot stand te brengen die het gebruik van onder het nieuwe Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens beter regelt?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, want die wet bestaat al. De Wet Politiegegevens regelt het gebruik van onder het (nieuwe) Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens.
Het is wel mogelijk om voor de bevoegdheid om gebruik te maken van gezichtsherkenningstechnologie een expliciete grondslag op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Of dat wenselijk of nodig is, is mede afhankelijk van definitieve tekst van de AI-verordening. In de concepttekst van de AI-verordening wordt het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie meer afgebakend dan nu in onze nationale wetgeving het geval is. Ook bevat de AI-verordening strikte waarborgen. Op de vraag of het nodig of wenselijk is om aanvullend op de AI-verordening nationale wet- of regelgeving te creëren kan pas een antwoord worden gegeven als de tekst van de AI-verordening definitief is. Het is aan het volgende kabinet om hier vervolgens een besluit over te nemen.
De leegloop bij de recherche |
|
Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politiebond vreest «braindrain» door leegloop bij recherche»?1
Klopt het dat het capaciteitsprobleem bij de recherche nog groter is dan binnen de reguliere dienst?
Klopt het dat er daardoor op grote schaal onderzoeken niet kunnen worden opgepakt?
Hoeveel opleidingsplekken rechercheur/recherchemodules zijn er jaarlijks op de Politieacademies?
Hoeveel opgeleide rechercheurs stromen er jaarlijks uit?
Welke mogelijkheden zijn er voor zij-instromers; welk traject dienen zij te doorlopen?
Wat gaat u eraan doen om dit capaciteitsprobleem bij de recherche op korte- en langere termijn op te lossen?
Verbieden van hoofddoekjes en andere religieuze uitingen bij boa’s |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Yesilgöz wil nu echt een landelijk verbod op hoofddoek bij boa's (nos.nl)»1?
Met welke gemeenten zijn er gesprekken over het genoemde verbod gevoerd en wat was de inhoud en uitkomst van die gesprekken?
Hoe verhoudt het landelijke verbieden van hoofddoekjes zich tot de gemeentelijke autonomie in het algemeen en het feit dat gemeenten de werkgever zijn van boa’s in het bijzonder?
Hoe verhoudt het voornemen tot het genoemde verbod zich tot de Code Interbestuurlijke Verhoudingen2, met name het uitgangspunt «decentraal wat kan, centraal wat moet» (artikel 3) dat overheden elkaar betrekken «bij nieuwe beleidsvoornemens die een andere overheidslaag raken op een dusdanig tijdstip dat de beleidsvoornemens nog kunnen worden aangepast» (artikel 4)?
Op grond van welke wet- of regelgeving kunt u een ministeriële regeling tot het verbieden van hoofddoekjes maken?
Bent u bereid de Afdeling advisering van de Raad van State om advies te vragen ten aanzien van de juridische houdbaarheid van een landelijk verbod op het dragen van hoofddoekjes of andere religieuze uitingen door boa’s en daarbij de verhouding tot de verschillende grondrechten en de gemeentelijke autonomie laten meenemen? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze ministeriële regeling of een eventuele andere regeling tot het genoemde verbod aan de Kamer voorleggen?
Hoeveel boa’s dragen in Nederland een hoofddoek, tulband, keppel of andere religieuze uiting?
Deelt u de mening dat u bezig bent met het oplossen van een niet of nauwelijks bestaand probleem? Zo ja, waarom doet u dat dan? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert»?1
Wat is de reden dat u nu het besluit heeft genomen om het luchtalarm volledig te vervangen door de NL-Alert, juist in tijden dat rampen en crises steeds meer reëel worden?
Bent u in de besluitvorming voor het afschaffen van het luchtalarm in overleg getreden met de Veiligheidsregio’s? Zo ja, wat waren de signalen uit de verschillende regio’s over dit voorgenomen besluit? Zo nee, waarom niet?
Wat is op dit moment het risico van cyberaanvallen, storingen of haperingen op de NL-Alert-app?
Bent u het met het eens met de stelling dat het juist risicovol is om het luchtalarm in zijn geheel te vervangen voor een online bericht, terwijl het ook mogelijk is dat mensen hun telefoon niet continu bij zich hebben, deze leeg of kapot is, of simpelweg geen smartphone in bezit hebben?
Op welke manier wordt volgens u de 8% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder die niet door NL-Alert worden bereikt, geïnformeerd over een ramp of crisis als het luchtalarm verdwijnt?
Hoe houdt u met het nieuwe alarmsysteem de minder digitaalvaardige generatie aangehaakt in tijden van rampen en crises, en op welke manier krijgen zij toegang tot voldoende informatie?
Wat is de reden dat niet gekozen wordt voor een combinatie van verschillende alarmsystemen, bijvoorbeeld zowel een NL-Alert als het luchtalarm, om er zeker van te zijn dat het alarm iedereen kan bereiken?
Bent u bekend met de bezorgdheid van de directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, die stelt dat voor een regio met een hoog risicoprofiel het onverantwoord is om het luchtalarm af te schaffen? Wat is uw reactie hierop?
Wat zijn de kosten van het onderhoud van het luchtalarm door het hele land?
Bent u het met het eens met de stelling dat het feit dat het luchtalarm sinds 1998 slechts 36 keer is ingezet, niet een van de redenen zou moeten zijn om het te schrappen, maar dat het juist een goed teken is dat het alarm niet vaak nodig is geweest?
Wat betekent de mededeling dat in een aantal gebieden extra waarschuwingssystemen zullen blijven bestaan? Zijn dit bijvoorbeeld luchtalarmen en voor welke gebieden zou dit gelden?
Het bericht dat een ME’er in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In uw antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen over het bericht dat iemand van de Mobiele Eenheid (ME'er) in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie, verwijst u naar een mogelijke situatie waarin een medewerker van de politie een traumatische ervaring heeft opgelopen en om die reden bepaalde werkzaamheden/opdrachten in samenspraak met zijn of haar leidinggevenden niet zou hoeven uit te voeren; wat voor traumatische ervaringen worden hier bedoeld?1 2
Bent u het de stelling eens dat het volstrekt onacceptabel is als ME'ers hun taken benaderen als een soort lopend buffet en zelf kiezen welke opdracht zij wel of niet uitvoeren vanwege hun religie?
Hoe vaak komt het voor dat ME’ers dan wel politieagenten hun werk niet doen, of opdrachten niet uitvoeren vanwege hun religie?
Het bericht 'Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort' |
|
Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort»?1
Ja.
Wat is de status van het integraal plan om femicide te beschrijven, zoals door u is toegezegd tijdens het debat over femicide? Wanneer in het voorjaar kunnen we dit plan verwachten?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik werken gezamenlijk aan het plan van aanpak om femicide tegen te gaan. Momenteel vinden er gesprekken plaats met de betrokken organisaties, zoals Veilig Thuis, de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, vrouwenopvang en maatschappelijke organisaties. Ook wordt de input van nabestaanden en ervaringsdeskundigen (op het gebied van huiselijk geweld) meegenomen. Zoals toegezegd zal dit plan van aanpak naar verwachting in april 2024 aan uw Kamer worden voorgelegd.
Heeft u al een eenduidige definitie van de term femicide? Wordt deze definitie ook opgenomen in het integraal plan? Kunt u deze definitie al delen? Zo niet, waarom niet?
Femicide, ook wel bekend als vrouwenmoord, wordt door verschillende internationale instanties gedefinieerd als het doden van een vrouw of meisje vanwege haar geslacht of genderidentiteit en kan diverse vormen aannemen. In het conceptplan van aanpak tegen femicide wordt een definitie van de intieme vorm van femicide gehanteerd: Het om het leven brengen van een vrouw of meisje door een (ex-)partner of familielid.
Hoewel niet alle gevallen van femicide een vorm van huiselijk geweld zijn, vormt dit wel de grootste categorie: ongeveer 80% van de vermoorde vrouwen wordt namelijk gedood door een (ex-)partner of familielid2. Voor deze categorie is de mogelijkheid om dodelijk geweld te voorkomen het grootst, omdat gewelddadige patronen en risicofactoren in de privésfeer eerder kunnen worden opgemerkt. Een effectieve aanpak van huiselijk geweld3, waarbij goede signalering en herkenning van waarschuwingssignalen voor femicide centraal staan, vormt dan ook de basis voor het voorkomen van femicide.
Zou u een verkenning willen starten om, naar Spaans voorbeeld, een crisis comité op te zetten waar deskundigen op het gebied van huiselijk- en partnergeweld samenkomen om tot oplossingen te komen om femicide te bestrijden?2
De Spaanse Minister van Gelijkheid heeft aangekondigd dat het crisiscomité bijeenkomt om de zeven moorden die in januari 2024 in Spanje zijn gepleegd, gedetailleerd te analyseren en oplossingen te bedenken voor het geweld. Ik heb het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) gevraagd om te verkennen hoe we een dergelijke gestructureerde analyse van casussen standaard kunnen uitvoeren in Nederland bij (pogingen tot) dodelijk huiselijk geweld. Het doel hiervan is het beleid en de aanpak van de betrokken partijen voortdurend te verbeteren en zo een leerproces te bevorderen.
Voor het plan van aanpak tegen femicide dat uw Kamer naar verwachting in april zal ontvangen, heeft het kabinet net als Spanje professionals, ervaringsdeskundigen en wetenschappers op het gebied van huiselijk en partnergeweld geraadpleegd.
Kunt u al resultaten delen over het slachtofferdevice dat signaleert wanneer een stalker met zijn enkelband te dicht in buurt van een slachtoffer komt, zoals u heeft aangegeven in het commissiedebat femicide in september 2023?
Deze proef houdt in dat de reclassering een waarschuwingssein krijgt als de enkelband van de verdachte of veroordeelde te dicht in de buurt komt van het slachtoffer dat is uitgerust met een zogenaamd «slachtofferdevice» met GPS. In de regio Rotterdam-Rijnmond is de proef gestart en wordt het slachtofferdevice nu ruim een jaar ingezet bij hoog-risico stalkingscasuïstiek waarbij de verdachte of veroordeelde een contact- en locatieverbod krijgt opgelegd met elektronische monitoring (een enkelband).
Na een proefperiode van zes maanden is de inzet geëvalueerd waarbij de betreffende vijf slachtoffers aangaven dat het device hen een veilig en minder onrustig gevoel geeft, dat ze weer naar plekken gaan waar ze eerder niet durfden te komen en dat het device hun leefwereld vergroot. In de volledige periode van ruim een jaar zijn twaalf slachtofferdevices uitgereikt.
In de proefperiode waren veruit de meeste meldingen van «slachtoffernabijheid» niet dreigend omdat de afstand binnen enkele minuten weer was vergroot. De reclassering heeft zeven keer telefonisch contact opgenomen met het slachtoffer om haar te informeren over nabijheid van de verdachte of veroordeelde en haar te helpen om de afstand weer te vergroten. Twee keer is de politie ingeschakeld vanwege een potentieel dreigende situatie. Eén keer heeft de politie het slachtoffer geholpen om zichzelf in veiligheid te brengen en de andere keer bleek politie-inzet uiteindelijk niet nodig omdat de verdachte/veroordeelde uit zichzelf de afstand weer vergrootte.
Het kabinet ondersteunt de verdere ontwikkeling van dit instrument door middelen beschikbaar te stellen voor een verbreding van de proef. Op dit moment worden voorbereidingen getroffen voor de tijdelijke inzet van het slachtofferdevice in de regio's Hart van Brabant en Noord-Nederland. De verwachting is dat beide regio's medio 2024 kunnen starten met de inzet van het device. Ook in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt de inzet van het slachtofferdevice voortgezet. In de tweede helft van 2025 wordt de proef geëvalueerd ten behoeve van inzichten en aanbevelingen voor een eventuele landelijke inzet van deze werkwijze.
Kan de Kamer de vragenlijst waarmee de ernst van een zaak kan worden bepaald ontvangen vóór 19 februari 2024?
De politie maakt gebruik van de SASH bij stalking: Screening Assessment for Stalking and Harassment. De SASH is een wetenschappelijk onderbouwd instrument, waarmee de urgentie van de zaak wordt ingeschat. Er rust een copyright op de SASH waardoor ik deze niet via deze brief kan delen. Bij de auteurs van het instrument kan de lijst opgevraagd worden.5
De SASH bestaat uit 13 vragen die op alle stalkingzaken van toepassing zijn. Vervolgens zijn er drie extra vragen die alleen worden ingevuld als er sprake is van ex-partner stalking. Bij iedere vraag wordt aangegeven of die factor aanwezig, afwezig of onbekend is en vervolgens geeft de beoordelaar aan de hand van het aantal en de ernst van de aanwezige risicofactoren een eindoordeel: een laag, gemiddeld of hoog niveau van ongerustheid. Heel belangrijke indicatoren zijn:
Als dit aan de orde is, dan moeten alle alarmbellen gaan rinkelen en moet er actie worden ondernomen, het niveau van ongerustheid komt bij een positief antwoord op een van deze twee vragen namelijk automatisch uit op hoog.
Zou u een verkenning willen starten of het mogelijk is om zaken waarbij het gaat om geweld in afhankelijkheidsrelaties via het snelrecht te behandelen? Bent u het eens met de stelling dat waarschijnlijk een deel van het leed van slachtoffers kan worden bespaard als de dader sneller wordt berecht en de juiste zorg krijgt? Herkent u het beeld wat slachtoffers schetsen dat als daders bij aangifte een zorgtraject ingaan dat dit de drempel om aangifte te doen voor slachtoffers verlaagd?
Ik benadruk het belang van het snel handelen in huiselijk geweldzaken. Het is belangrijk dat de situatie goed wordt geanalyseerd en dat de juiste interventies om veiligheid in een gezin of huishouden te creëren zo tijdig en goed mogelijk worden genomen. Hiervoor kunnen zowel vrijwillige, bestuursrechtelijke, civielrechtelijke als strafrechtelijke interventies worden ingezet, gericht op zowel het slachtoffer als de pleger. Denk aan het tijdelijk huisverbod, een gedragsaanwijzing voor de pleger voor het volgen van een gedragstraining en aan interventies voor bescherming van het slachtoffer. Het is cruciaal dat er maatwerk wordt geleverd bij de aanpak van huiselijk geweld, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer, de pleger en de maatschappij. Vanwege de eisen die gepaard gaan met snelrecht, zoals bewijstechnische eenvoud waarbij geen verder onderzoek nodig is, beschouw ik dit niet als een geschikte weg voor huiselijk geweldzaken. Via de ZSM-werkwijze (het Zorgvuldig, Snel en op Maat reageren op criminaliteit) na aanhouding van verdachten is het namelijk ook mogelijk om snel te reageren op huiselijk geweldzaken. Op een ZSM-locatie kan de officier van justitie, met informatie van andere organisaties zoals Veilig Thuis in geval van huiselijk geweld, snel beslissen over de afhandeling van de strafzaak. Gelijktijdig kan Veilig Thuis een hulpverleningstraject starten om structurele verandering in bestaande (gewelds)patronen te bewerkstelligen. Dit betekent echter niet dat het snel voor de rechter brengen van een huiselijk geweldzaak gegarandeerd is. Dit blijft in algemene zin een aandachtspunt.
Ik ben niet bekend met het beeld dat het drempelverlagend zou zijn voor slachtoffers als plegers van huiselijk geweld bij aangifte een zorgtraject ingaan.6 Ik acht het van groot belang dat de juiste zorg voor zowel slachtoffers als daders van huiselijk geweld beschikbaar en laagdrempelig zijn. Om deze reden zet het kabinet niet alleen in op het verbeteren van de bescherming van slachtoffers, maar ook op het verbeteren van het aanbod voor plegers, zowel binnen het strafrechtelijk als het vrijwillig kader. Het doel hiervan is om (herhaald) plegergedrag en bestaande patronen effectiever te voorkomen en te doorbreken.
Het nieuws dat er miljoenen euro’s extra nodig zijn om de brandweer in Noord-Holland Noord overeind te houden |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord de noodklok luidt omdat het werk gedaan moet worden met te weinig middelen?1
Ja.
Bent u bekend met de vraag vanuit deze Veiligheidsregio dat er 6 miljoen euro extra nodig is voor het kunnen leveren van adequate capaciteit?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er zonder de extra investeringen een goede kans is dat posten moeten sluiten omdat er anders niet genoeg middelen overblijven om de rest van de wettelijke taken uit te voeren?
Mijn uitgangspunt is dat de Veiligheidsregio Noord Holland Noord binnen de wettelijke kaders brandweerzorg blijft leveren. De veiligheidsregio’s ontvangen van mijn ministerie ten behoeve van hun taken door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage (Brede Doeluitkering Rampenbestrijding). Deze bedraagt circa 15% van het totaalbudget, de overige ca. 85% wordt gefinancierd door de gemeenten. Het bestuur van de veiligheidsregio is vrij deze middelen naar eigen inzicht te besteden mits aan vigerende regelgeving wordt voldaan. Het bestuur van de veiligheidsregio legt over de besteding van de middelen middels een jaarrekening en jaarverslag verantwoording af aan de betreffende gemeenteraden.
Binnen de wettelijke kaders van de Wet Veiligheidsregio’s bepalen de besturen van de veiligheidsregio’s de ambities en het kwaliteitsniveau van de veiligheidsregio, zoals vastgelegd in het regionale beleidsplan. Voorafgaand aan de vaststelling van het regionale beleidsplan, legt de veiligheidsregio het beleidsplan voor aan de gemeentebesturen. Ook stelt het bestuur van de veiligheidsregio de (meerjaren)begroting van de regio vast. Dat betekent dat het aan dat bestuur is om te bepalen, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed. De deelnemende gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de benodigde middelen om de gewenste prestaties te kunnen realiseren.
Bent u bekend met de signalen dat het momenteel al niet lukt om de bezetting volledig te garanderen en dit al tot een aantal nijpende situaties heeft geleid vorige zomer?
Ja, ik ben bekend met deze signalen. Voldoende bezetting is van groot belang voor de veiligheid van brandweermensen en het leveren van goede brandweerzorg. De veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft mij laten weten dat de bezetting op dit moment verantwoord is, maar dat deze wel onder druk staat. In het nieuwe regionaal beleidsplan dat momenteel wordt ontwikkeld, wordt hier expliciet rekening mee gehouden om de brandweerzorg in de toekomst te borgen.
Bent u het eens met de stelling dat het niet kunnen garanderen van voldoende bezetting heel erg gevaarlijk is en dat hier snel iets aan moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u de huidige bezetting van de brandweer in de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord nog verantwoord?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de helpende hand te bieden voor het werven van vrijwillige brandweerlieden in deze regio?
Het werven van vrijwillige brandweerlieden is primair de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Het Veiligheidsberaad is in 2018 in samenwerking met mijn ministerie gestart met het programma Vrijwilligheid. Het werven van vrijwilligers staat in meerdere regio’s onder druk en via dit programma worden onder meer ervaringen uitgewisseld over het aantrekken van vrijwilligers, het omgaan met vrijwilligheid in andere sectoren en het vergelijken met de situatie in andere landen. Het programma is in 2023 afgerond en heeft concrete handvatten en handreikingen opgeleverd voor de veiligheidsregio’s bij het behouden en werven van vrijwilligers. In 2024 zal er nog een landelijke campagne van start gaan met aandacht voor het werven het behouden van brandweervrijwilligers.
In het kader van dit programma zijn er verschillende onderzoeken3 uitgevoerd. Uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (verder: NIPV) blijkt dat het behouden en werven van vrijwilligers geen generiek ervaren probleem is. Of een brandweerpost een knelpunt rondom vrijwilligers ervaart en zo ja welk, verschilt per post en moment. Het NIPV heeft verschillende aanbevelingen opgesteld, bijvoorbeeld om de verbinding tussen brandweervrijwilligers en de veiligheidsregio’s te versterken. Het is aan de veiligheidsregio’s om verder te gaan met de bevindingen en aanbevelingen uit de onderzoeken op een manier die aansluit bij de specifieke omstandigheden in hun veiligheidsregio.
Zijn er, voor zover bij u bekend, soortgelijke zorgen en problemen ook in andere regio’s? Bent u bereid dit actief na te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de brandweer voldoende ruimte krijgt om de vrijwillige brandweer te trainen voor nieuwe ontwikkelingen zoals brandende elektrische auto’s en steeds vaker voorkomende natuurbranden?
Het is niet aan mij als Minister, maar aan de besturen van de veiligheidsregio’s om te bepalen wat het oefenprogramma van de brandweer is op basis van het opgestelde risicoprofiel. Bij het opstellen van het risicoprofiel wordt er rekening gehouden met de lokale omstandigheden. Ook nieuwe ontwikkelingen, zoals elektrische auto’s zullen de veiligheidsregio’s opnemen in het oefenprogramma.
Wat kunt u vanuit uw rol betekenen om er voor te zorgen dat de kwaliteit en veiligheid gegarandeerd worden, ook in deze regio?
De slagkracht van een veiligheidsregio wordt door de besturen van de veiligheidsregio’s binnen het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) vastgesteld. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij binnen de wettelijke kaders te bepalen wat er nodig is.
Het bericht dat de politie experimenteert met gezichtsherkenning, maar wetgeving ontbreekt |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het door de politie opgestelde protocol over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie met de Kamer delen en toelichten?1
Het in uw vraag genoemde protocol betreft het «Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie». Dit inzetkader heb ik, inclusief een toelichting, op 24 februari 2023 ter informatie aan uw Kamer aangeboden.2
Welke externe partijen zijn betrokken geweest bij het opstellen van het protocol voor het toepassen van deze privacygevoelige methode?
De wijze waarop het Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie tot stand is gekomen staat beschreven in het inzetkader. Een brede vertegenwoordiging vanuit de politieorganisatie en daarbuiten heeft aan het inzetkader gewerkt. Experts van de politie met een juridische, ethische en technische achtergrond hebben het inzetkader opgesteld.
Het inzetkader is voor advies voorgelegd aan de Ethische Klankbordgroep Politie, waarin externe deskundigen met uiteenlopende expertises zitting hebben. Ook is het inzetkader besproken met het OM en de regioburgemeesters, alvorens het is vastgesteld door de korpschef.
Wat is uw reactie op het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat een wettelijke grondslag voor gezichtsherkenningstechnologie door de politie ontbreekt?
In het Nieuwsuur-item waaraan wordt gerefereerd spreekt de woordvoerder van de Autoriteit Persoonsgegevens uit dat er op dit moment geen explicietewettelijke grondslag bestaat voor de inzet van gezichtsherkenning. Dat betekent echter niet dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de toepassing van technologie door de politie en dat het handelen van de politie niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel.
De wettelijke grondslag en de waarborgen zijn onder andere te vinden in de Politiewet 2012 en de Wet politiegegevens. Zo zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over de verwerking van bijzondere politiegegevens, zoals biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een natuurlijke persoon. Ook zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over het geautomatiseerd vergelijken van politiegegevens. In de Kamerbrief van november 20193 wordt het juridisch kader uitgebreid beschreven.
In hoeverre deelt u de opvatting dat deze methodes moeten worden gestaakt totdat er uitsluitsel is gegeven over de wettelijke grondslag daarvan?
Ik deel deze opvatting niet. Voor mijn toelichting op de wettelijke grondslag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens het protocol alsnog te laten toetsen?
Het inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie gaat niet over de verwerking van persoonsgegevens en of dat naar behoren gebeurt. Het inzetkader gaat primair over de verantwoording van de inbreuk op grondrechten die wordt gemaakt. Als er bij de inzet van gezichtsherkenningstechnologie een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen waarschijnlijk wordt geacht, dan staat in het inzetkader dat het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling een noodzakelijke randvoorwaarde is voor de inzet ervan, met zo nodig een voorafgaande raadpleging van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarbij wordt gekeken naar de regels die de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor zelf heeft opgesteld.
Voor dit alles is het niet nodig of logisch dat het inzetkader als zodanig wordt getoetst. Het valt bovendien buiten de reikwijdte van de taak van de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre vindt u het wenselijk om te experimenteren met een gevoelige technologie als deze die inbreuk maakt op de privacy van mensen, terwijl er discussie is over het al dan niet bestaan van een wettelijke grondslag?
Om effectief te kunnen zijn en blijven in opsporing moet de politie gebruik kunnen maken van nieuwe technologieën, waaronder gezichtsherkenningstechnologie. Eventuele experimenten vinden plaats binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.
Voor mijn standpunt ten aanzien van de wettelijke grondslag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat volgens u de wettelijke grondslag is van dit politiehandelen? Op basis van welke adviezen en overwegingen bent u tot de conclusie gekomen dat hiermee voldoende recht wordt gedaan aan het legaliteitsbeginsel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Op welke wijze heeft u de Tweede Kamer hier (vooraf) over geïnformeerd? Waarom acht u dit adequaat met het oog op artikel 68 Grondwet en de gevoeligheid van het onderwerp?
In de periode 2019–2023 is de Kamer regelmatig geïnformeerd over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Deels in reactie op schriftelijk gestelde vragen4, deels in de vorm van een Kamerbrief. In de eerder genoemde Kamerbrief van november 2019 worden de juridische kaders en waarborgen rondom het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie beschreven en wordt er dieper ingegaan op de technologie die de politie gebruikt. In februari 2023 is de Kamer geïnformeerd over het inzetkader dat de politie heeft ontwikkeld.5 In het tweede halfjaarbericht politie 2023 is de Kamer geïnformeerd over de eerste ervaringen met dit inzetkader.6
Waarom acht u het wenselijk dat een Commissie van politiemedewerkers beoordeelt of een verzoek vanuit de politie om gezichtsherkenning te gebruiken is toegestaan? Waarom worden hier geen onafhankelijke experts of toezichthouders voor gebruikt?
In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik al aan dat de politie binnen de grenzen van de huidige wetgeving handelt. Het is belangrijk dat de politie bij iedere nieuwe toepassing van gezichtsherkenningstechnologie het inzetkader doorloopt. De toetsingscommissie doet dit op onafhankelijke wijze. Zij is niet betrokken bij het opsporingsonderzoek en heeft geen belang bij de uitkomst van de toetsing. De politie heeft zorggedragen voor een onafhankelijke positionering van de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie. Voorts beslist de politie niet alleen over de inzet van een middel. Toetsing (met een positief oordeel) is intern een voorwaarde voor gebruik bij de politie, maar het bevoegd gezag beslist uiteindelijk in elke casus afzonderlijk of de inzet wordt toegestaan. Het bevoegd gezag beslist dus uiteindelijk of gezichtsherkenningstechnologie in een casus mag worden ingezet.
Waarom wordt de software om gezichten uit databanken te herkennen (FaceF1nder) wel al toegepast in een goedgekeurde casus, terwijl de software in algemene zin nog niet is goedgekeurd?
Voor het gebruik van deze gezichtsherkenningstechnologie is in één specifieke operationele casus met mogelijk levensbedreigende aspecten toestemming gevraagd. Na grondige afweging van de specifieke omstandigheden is in deze operationele casus een positief oordeel afgegeven door de toetsingscommissie en daarna bekrachtigd door de korpschef. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de inzet van die gezichtsherkenningstechnologie in deze operationele casus. Die gezichtsherkenningstechnologie was en is in ontwikkeling bij het Centrum voor Biometrie van politie en heeft later de naam FaceF1nder gekregen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om met het oog op inwerkingtreding van een nieuw Wetboek van Strafvordering tevens een wet tot stand te brengen die het gebruik van onder het nieuwe Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens beter regelt?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, want die wet bestaat al. De Wet Politiegegevens regelt het gebruik van onder het (nieuwe) Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens.
Het is wel mogelijk om voor de bevoegdheid om gebruik te maken van gezichtsherkenningstechnologie een expliciete grondslag op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Of dat wenselijk of nodig is, is mede afhankelijk van definitieve tekst van de AI-verordening. In de concepttekst van de AI-verordening wordt het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie meer afgebakend dan nu in onze nationale wetgeving het geval is. Ook bevat de AI-verordening strikte waarborgen. Op de vraag of het nodig of wenselijk is om aanvullend op de AI-verordening nationale wet- of regelgeving te creëren kan pas een antwoord worden gegeven als de tekst van de AI-verordening definitief is. Het is aan het volgende kabinet om hier vervolgens een besluit over te nemen.
Het bericht dat een ME’er in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht uit Het Algemeen Dagblad waarin beschreven wordt dat iemand van de Mobiele Eenheid (ME’er) zijn taak als handhaver van de openbare orde niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie?1
Ja.
Bent u het met de stelling eens dat het volstrekt onacceptabel is als ME’ers hun taken benaderen als een soort lopend buffet en zelf kiezen welke opdracht zij wel of niet uitvoeren?
De politie draagt bij aan de veiligheid van de openbare orde ter bescherming van alle burgers in de samenleving. Medewerkers voeren hun taak uit ondergeschikt aan het bevoegd gezag. Medewerkers voeren hun taken uit onder leiding en verantwoordelijkheid van hun leidinggevende. Dit principe geldt dus ook bij de inzet van de Mobiele Eenheid (ME).
De politie staat als organisatie midden in de samenleving die tegelijkertijd complex en weerbarstig is. Van haar medewerkers wordt verwacht dat zij hierbij een professionele en neutrale houding aannemen en persoonlijke overtuigingen niet laten meewegen bij hun handelen. Dit kan dilemma’s opleveren die vervolgens binnen de organisatie kenbaar kunnen worden gemaakt. In reguliere functionerings- ontwikkel- en beoordelingsgesprekken is nadrukkelijk ruimte gelaten voor het bespreken van dilemma’s en onderlinge afwegingen tussen de medewerker en de leidinggevende. Dit kan ook een persoonlijke afweging betreffen in geval een medewerker eerder een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt en niet nogmaals geconfronteerd wil worden met deze specifieke gebeurtenis en/of omstandigheden. Indien het werk dit toelaat kan hiervoor een passende oplossing worden gevonden en zal de medewerker bijvoorbeeld voor de betreffende dienst worden uitgeroosterd. Als dit niet mogelijk is wordt de redelijkheid van de aanvraag door de leidinggevende beoordeeld en wordt hierover beslist. Dit kan betekenen dat de medewerker alsnog wordt opgedragen om de taak uit te voeren.
Wat gaat u doen om alle ME'ers ervan te doordringen dat zij altijd de Nederlandse wet en de Nederlandse staat dienen, en dus niet hun persoonlijke overtuiging?
Ik ben ervan overtuigd dat de politieorganisatie voldoende doordrongen is van haar bijzondere taak en positie in de samenleving. Van haar medewerkers wordt verwacht dat zij professioneel en neutraal zijn in hun optreden en hierbij integer en verbindend handelen. De belangrijkste kernwaarden van de politie zijn vervat in de Beroepscode waarvoor iedere medewerker de eed en/of belofte heeft afgelegd bij zijn of haar aanstelling. Daarnaast wordt in de opleiding en vervolgtrainingen nadrukkelijk aandacht besteed aan het bespreken van dilemma’s en de wijze waarop deze kenbaar kunnen worden gemaakt.
Het artikel 'Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het perspectief van nationale veiligheid onverantwoord is om Chinese routers en switches te gebruiken binnen het netwerk van vitale instellingen?
Zoals eerder is aangegeven in onder meer het Cybersecuritybeeld Nederland2 en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 23 is in algemene zin bekend dat statelijke actoren gebruik maken van supply-chain aanvallen via toeleveranciers, digitale dienstverleners of veelgebruikte software. Er kunnen aanvullende risico’s zijn als dergelijke toeleveranciers, dienstverleners en software afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland. Het is echter niet per definitie zo dat het gebruik van hard- en software uit deze landen risico’s met zich meebrengt. Om dit te kunnen beoordelen is onder meer het proces waarvoor de hard- en software wordt gebruikt relevant en bijvoorbeeld ook de manier waarop dit binnen organisaties gebruikt wordt. Routers en switches zijn onderdeel van de netwerkinfrastructuur van organisaties en om eventuele risico’s van het gebruik hiervan te kunnen duiden, prioriteren en beheersen is het van belang te bepalen welke rol de routers en switches hebben in deze infrastructuur. De risico’s zijn bijvoorbeeld mogelijk groter als ze onderdeel zijn van de data/informatieverwerking van de organisatie of specifieke (vitale) processen ondersteunen. Ook is relevant of het land waar de leverancier uit afkomstig is wetgeving kent die burgers en bedrijven verplichten mee te werken met de overheid. Een solide risicoanalyse en risicomanagementproces zijn nodig om eventuele passende maatregelen te kunnen nemen.
Het is in dat verband van belang dat organisaties zich bewust zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit meenemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uitvoeren. Het kabinetsbeleid schrijft daarom voor dat nationale veiligheidsoverwegingen meegewogen worden bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de Rijksoverheid, lokale overheden en vitale aanbieders. In de Kamerbrief Uitvoering moties Rajkowski van 17 april 2023 wordt dit beleid nader toegelicht4. Het uitgangspunt is bij iedere inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar nodig gepaste maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid is in 2018 en 2019 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties mogelijkheden biedt bij het maken van een risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Dit instrumentarium is recent geactualiseerd5. Deze instrumenten worden beschikbaar gesteld voor en actief verspreid onder vitale aanbieders. Tevens wordt doorlopend ingezet op bewustwording bij vitale aanbieders over het signaleren van risico’s in het inkoopproces.
Daarnaast kunnen organisaties gebruik maken van de handreiking Omgaan met risico’s in de toeleveringsketen van het Nationaal Cyber Security Centrum. Deze publicatie geeft publieke en private organisaties handvatten om zicht en grip te krijgen op risico’s die voortvloeien uit de toeleveringsketen, ook in relatie tot leveranciers uit landen met een offensief cyberprogramma. Overheidsorganisaties kunnen ook gebruikmaken van de Inkoopeisen Cybersecurity Overheid wizard (ICO-wizard) die is opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) samen met EZK. Deze inkooptool is ontwikkeld om veilig inkopen te vergemakkelijken. Met de ICO-wizard kunnen eisenpakketten worden geselecteerd die aansluiten op verschillende typen aan te besteden of in te kopen producten en/of diensten.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur door de veiligheidsregio’s is gebruikt sinds de inwerkingtreding van het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie in 2019?
Nee. Ik heb geen volledig zicht op welke netwerkapparatuur wordt gebruikt door veiligheidsregio’s. Het is aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om bij de aanschaf en ingebruikname van ICT-producten en diensten zich bewust te zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit mee te nemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uit te voeren.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur momenteel wordt gebruikt door de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, bent u bereid dit (3 en2 in kaart te brengen?
Veiligheidsregio’s spelen een belangrijke rol in de crisisbeheersing en nationale veiligheid van Nederland. In algemene zin is het conform bestaand beleid (zie onder meer de beantwoording op vraag 2 en 4) aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om afwegingen te maken daar waar het gaat om het gebruik van (netwerk-)apparatuur.
Meer specifiek is digitale weerbaarheid voor de veiligheidsregio’s een belangrijk onderwerp. De 25 veiligheidsregio’s werken in een gezamenlijk meerjarig programma informatievoorziening aan hun eigen weerbaarheid. Ik zal de komende tijd met de veiligheidsregio’s het gesprek aangaan over dit onderwerp en met hen bespreken of aanvullende stappen nodig zijn.
Wordt er bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid ook specifiek gekeken of er geschikte Europese alternatieven voor netwerkapparatuur beschikbaar zijn?
Het kabinet voert zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 een landenneutraal beleid. Dit betekent dat leveranciers uit specifieke landen door de aanbestedende dienst niet op voorhand categorisch worden uitgesloten, maar dat dit per casus op basis van een risicoafweging wordt bepaald. Hierbij kan per casus tevens door de organisatie zelf een marktanalyse worden uitgevoerd, waarbij in kaart kan worden gebracht of Europese aanbieders bij een inkoop- en aanbestedingstraject kunnen worden betrokken.
Het heeft de prioriteit van het kabinet om in samenwerking met alle departementen het veilig inkopen en aanbesteden in onderlinge samenhang verder te verbeteren en te versterken. Er is stevig ingezet op het sterker benutten van de huidige mogelijkheden binnen de Aanbestedingswetgeving en op het vergroten van de bewustwording ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s. Tevens vindt meer voorlichting en communicatie plaats over de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van veilig inkopen en aanbesteden. Ook wordt een regeling opgezet (genaamd Algemene Beveiligingseisen Rijksoverheid Opdrachten of afgekort ABRO) voor aanbestedingen van de Rijksoverheid en de Politie die de nationale veiligheid raken. De nieuwe regeling zal eisen stellen aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening van personeel en procedures bij incidenten.
Het dreigingsbeeld in Nederland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Halsema vindt zorgen bij moskeeën «heel logisch»»1 en «De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: «We willen extra beveiliging»»?2
Beschikt u over signalen of gegevens over een toegenomen dreiging in de richting van religieuze gemeenschappen en gebouwen ten gevolge van onder andere internationale conflicten of als reactie op de uitslag van de recente Tweede Kamerverkiezingen? Zo ja, waar bestaan die signalen of gegevens uit? Kunt u dat concreet maken?
In hoeverre moeten religieuze gebouwen sinds de Tweede Kamerverkiezingen en het uitbreken van de oorlog tussen Israël en Hamas extra beschermd worden? Kunt u daarbij aangeven of en door wie die bescherming daadwerkelijk wordt geboden en voor welke soort religieuze gebouwen die wordt geboden? Kunt u tevens aangeven welke rol u voor de Koninklijke Marechaussee ziet weggelegd naast de politie?
Hoe en door wie wordt er op dit moment een lokale of regionale inschatting van het dreigingsniveau gemaakt?
Vindt u het wenselijk dat er naast een landelijk dreigingsbeeld ook specifieke dreigingsbeelden worden gemaakt waarin beter ingegaan kan worden op specifieke regionale of lokale situaties of specifieke groepen in de samenleving? Zo ja, waarom en hoe kan dit (beter) vorm gegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het aankomende commissiedebat Politie (21–12 aanstaande)?
Het bericht ‘Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)»?1
Ja.
Klopt het dat, ondanks een verzoek van de korpschef, de naam van de overleden agent Robert-Jan Hartman niet op het nationaal politiemonument Tuin van Bezinning komt?
Ja, dat klopt.
Deelt u met de korpschef dat de activiteit waarbij Robert-Jan Hartman is overleden als een vaardigheidstraining geldt, die daarmee indirect deel uitmaakt van politiewerk? Deelt u voorts dat het om die reden mogelijk moet zijn om Robert-Jan Hartman op te nemen in de Tuin der Bezinning?
De afweging of de teambuildingsactiviteit waar de heer Hartman aan deelnam toen hij dodelijk gewond raakte voldoet aan de criteria in het reglement van de Tuin van Bezinning is niet aan mij als Minister om te maken. De Tuin van Bezinning wordt beheerd door een stichting, met een onafhankelijk bestuur. Noch ik, noch de korpschef maakt onderdeel uit van het bestuur van deze stichting. Het bestuur toetst voordrachten van namen van omgekomen politiemedewerkers op criteria die in het reglement zijn vastgelegd, in het licht van de toelichting die op het reglement gegeven is en de totstandkoming van het reglement.
Van de korpschef heb ik vernomen dat, in reactie op zijn verzoek ten aanzien van het opnemen van de heer Hartman, het bestuur hem heeft geïnformeerd dat voor hen centraal staat dat de Tuin van Bezinning bedoeld is voor het eren en herdenken van politiemensen die «in the line of duty» om het leven zijn gekomen. In het verlengde daarvan is het doel nadrukkelijk oog te hebben voor de risico’s die uitoefening van het operationele politiewerk met zich meebrengt. Ik heb via de korpschef vernomen dat het bestuur heeft geoordeeld dat de activiteit waarbij de heer Hartman dodelijk gewond raakte niet in het verlengde ligt van «in the line of duty», hoe treurig de omstandigheden ook waren en nog steeds zijn.
Bent u bekend met de zorgvuldige afweging van belangen die door het stichtingsbestuur gemaakt zou zijn? Om welke belangen gaat het hier?
Het bestuur heeft, naar aanleiding van het verzoek van de korpschef, zorgvuldig afgewogen of de omstandigheden waaronder de heer Hartman is overleden voldoen aan de criteria voor opname in de Tuin van Bezinning of dat er aanleiding was om, in dit specifieke geval, de hardheidsclausule toe te passen en een uitzondering te maken op deze criteria.
Deze hardheidsclausule is inderdaad, bij wijziging in 2021, toegevoegd aan het reglement. De clausule houdt in dat het bestuur kan besluiten om – in uitzonderlijke gevallen – een naam toch op te nemen. Daartoe kunnen zij besluiten als het niet opnemen van een naam zou leiden tot een besluit dat op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting.
In het reglement is opgenomen dat het bestuur alle relevante belangen afweegt om tot een besluit over een eventuele uitzondering te komen. Daaronder zijn onder andere de belangen van de nabestaanden en oud-collega’s van de betreffende (overleden) politiemedewerker en de bedoeling van de Tuin van Bezinning en belangen van de nabestaanden van politiemensen van wie de naam reeds is opgenomen in de Tuin van Bezinning.
In het geval van de heer Hartman heeft het bestuur de korpschef geïnformeerd dat zij deze afweging als een moreel dilemma hebben ervaren. Het bestuur is doordrongen van de tragiek van het ongeval als gevolg waarvan hij is omgekomen en de impact die dit nog altijd heeft op zijn nabestaanden en oud- collega’s. Om tot een besluit te komen, hebben zij uitgebreid stil gestaan bij de verschillende perspectieven, belangen, waarden en normen. Via de korpschef heb ik vernomen dat het bestuur zich terdege bewust is van de tragiek die verbonden is aan het overlijden van de heer Hartman, maar dat naar hun oordeel een besluit om de naam van de heer Hartman niet op te nemen, niet op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting. Zij zien daarom geen reden om in dit geval een uitzondering te maken.
Klopt het dat er sinds 2021 uitzonderingen gemaakt kunnen worden op de hardheidsclausule die geldt voor opname in de Tuin der Bezinning? Waarom is dat hier niet van toepassing?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Robert-Jan Hartman alsnog opgenomen wordt in de Tuin der Bezinning, teneinde zijn nabestaanden ook worden uitgenodigd voor de jaarlijkse herdenking? Wat kunt/gaat u doen om dit alsnog te bewerkstelligen?
Net als de korpschef, heb ik begrip voor de wens van de nabestaanden en oud- collega’s om de naam van de heer Hartman op te nemen in de Tuin van Bezinning. Tijdens mijn aanwezigheid bij de jaarlijkse herdenking heb ik de kracht en waarde ervaren die de Tuin van Bezinning voor nabestaanden en oud-collega’s heeft. Zij putten troost en steun uit de Tuin en het samenzijn tijdens de jaarlijkse herdenking. Ik gun de nabestaanden en oud-collega’s van de heer Hartman een vergelijkbare plek en vind het van belang dat omgekomen politiemedewerkers passend herdacht worden.
Ik stel het daarom op prijs dat de naam van de heer Hartman staat bijgeschreven op het monument voor omgekomen politiemensen in de eenheid Rotterdam. Ik hoop dat zij daar troost in kunnen vinden.
Het besluit om zijn naam ook op te nemen in de Tuin van Bezinning is echter niet aan mij, noch aan de korpschef. Het onafhankelijke bestuur van de stichting die de Tuin van Bezinning beheert, beslist hierover.
Het feit dat het niet noodgevallen nummer van de Brandweer in handen is van een commerciële partij |
|
Michiel van Nispen , Nicole Temmink |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de KPN momenteel eigenaar is van het niet-noodgevallen nummer 0900-0904 van de brandweer?
KPN is geen eigenaar van het nummer 0900-0904. Het nummer 0900-0904 maakt gebruik van een KPN platform en is in beheer bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS).
Waarom is ervoor gekozen om dit nummer van de brandweer in handen te geven van een commerciële partij die uiteraard ook commerciële tarieven vraagt?1
Het nummer 0900-0904 is niet in handen van een commerciële partij, maar in beheer bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS).
Bent u het eens met de stelling dat dit nummer te belangrijk is om over te laten aan een commerciële partij die profiteert van het feit dat mensen dit nummer bellen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het logisch dat er momenteel 3 cent per minuut wordt gevraagd met een starttarief van 9,5 cent plus de reguliere kosten?
Een goed bereikbare politie en brandweer zijn van essentieel belang. Voor het melden van levensbedreigende situaties is het nummer 112 gratis te bereiken. Voor niet-spoedeisende gesprekken worden tarieven gehanteerd door de politie en brandweer. De meldingen die burgers via het algemene nummer 0900-8844 bij politie kunnen doen, zijn in hun aard minder urgent en bovendien divers. Dit geldt ook voor het niet-spoednummer van de brandweer. Hierin kan een rechtvaardiging worden gevonden dat er servicekosten voor het gebruik van deze nummers in rekening worden gebracht bij de burger. Op deze telefoonnummers wordt geen winst gemaakt. Het tarief geldt om de kosten die worden gemaakt voor dienstverlening via dit nummer (deels) te dekken.
Daarnaast vermeld ik graag dat burgers voor laagdrempelig contact met de politie gebruik kunnen maken van meerdere kanalen. Dat wil zeggen dat zij voor niet-spoedeisende zaken naast telefonisch contact ook gratis contact kunnen maken via bijvoorbeeld WhatsApp, Signal of politie.nl – en uiteraard ook fysiek. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de gratis telefoonnummers van Meld misdaad Anoniem (0800-7000), de opsporingstiplijn (0800-6070) en Team Criminele Inlichtingen (088-6617734).
Vindt u het rechtvaardig dat er überhaupt kosten in rekening worden gebracht als burgers een melding doen van zaken voor het maatschappelijke nut zoals bijvoorbeeld het melden van schade, natuurlijke wegblokkades, dieren in gevaar en waterlekkage, waarbij niet alleen de brandweer maar ook het niet-noodgevallen nummer van de politieke extra kosten met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reflecteren op het feit dat de Koninklijke Marechaussee in tegenstelling tot de brandweer juist wél een gratis telefoonnummer heeft waarmee mensen dus zonder financiële hordes meldingen kunnen delen?2
Het al dan niet gratis aanbieden van een niet-spoednummer van de Koninklijke Marechaussee is een verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie. Het gratis aanbieden van dit nummer en de keuze voor dit specifieke nummer vinden hun oorsprong in het gegeven dat in de oprichtingsperiode van het operationeel centrum van de Koninklijke Marechaussee (periode 2013–2015), het nummer 0800-1814 ook herkenbaar en laagdrempelig benaderbaar moest zijn voor niet alleen publiek maar ook (militaire) ketenpartners.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer gewenst is dat dit soort telefoonnummers gratis zouden moeten zijn en in handen van de overheid zelf?
Zoals gemeld in het antwoord op vragen 4 en 5, is het noodnummer 112 gratis te bereiken gezien de urgente aard van de meldingen. De meldingen die burgers via het algemene nummer 0900-8844 bij politie kunnen doen, zijn in hun aard minder urgent en bovendien divers. Dit geldt ook voor het niet-spoednummer van de brandweer. Hierin kan een rechtvaardiging worden gevonden dat er servicekosten voor het gebruik van deze nummers in rekening worden gebracht bij de burger.
Bent u bereid zich in te zetten om ervoor te zorgen dat het telefoonnummer op korte termijn gratis zal worden aangeboden en hier ook middelen voor vrij te maken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u tevens bereid om te kijken of deze nummers niet bij meerdere organisaties van publieke dienstverlening vanuit de overheid gratis kan worden gemaakt zoals bij de politie en de dierenpolitie?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u in kaart brengen hoeveel het structureel zou kosten om de niet-noodgevallen nummers van de brandweer, politie en dierenpolitie gratis te maken?
In het tweeminutendebat politie van 7 december 2022 heb ik naar aanleiding van de motie van Nispen3 met uw Kamer gesproken over het (onderzoeken van) het gratis aanbieden van het niet-spoednummer van de politie. Deze motie is door de Kamer verworpen.
Het bericht 'Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de operationeel coördinator van het Landelijk Team Onderwaterzoekingen (LTOZ) dat het borgen van autowrakken tot aanwijzingen kan leiden waarmee een geweldsdelict, diefstal, misdrijf of cold case kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja die deel ik, zij het met de nuancering dat de politie aangeeft dat haar beeld is dat voertuigen gedumpt worden door daders van minder ernstige misdrijven zoals diefstal.
In hoeveel gevallen leverden uit het water geborgde autowrakken gedurende de laatste twee jaar sporen van strafbare feiten op en wat is er met die sporen gedaan? In welke mate hebben die sporen bijgedragen tot het oplossen van misdrijven?
Dit is onbekend.
Wat is de reden dat deze autowrakken nu niet geborgd worden? Klopt het dat de kosten hiervoor te hoog worden geacht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, ook financieel? Kunt u een indicatie geven om hoeveel autowrakken het jaarlijks gaat?
Klopt het dat bij de beslissing of een autowrak moet worden geborgd door de vaarwegbeheerder (vaak Rijkswaterstaat) alleen wordt gekeken naar het risico van het gevaar voor de scheepvaart? Deelt u de mening dat bij die beslissing ook het aspect van het opsporen van een mogelijk misdrijf betrokken zou moeten worden? Zo ja, wat wilt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst aanwezig moet zijn bij opschoonacties van Rijkswaterstaat en hierbij moet meedenken over onder andere de wijze waarop een auto gelift wordt (verticaal of horizontaal)? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de politie en Rijkswaterstaat over een samenwerking en concrete afspraken rondom het borgen van autowrakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit gesprek voeren?
Het artikel 'Agenten willen meer aandacht voor milieu: ‘Delicten met de meeste doden krijgen geen prioriteit’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Agenten willen meer aandacht voor milieu: «Delicten met de meeste doden krijgen geen prioriteit»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het manifest dat door meer dan 700 agenten is overhandigd aan de korpsleiding, waarin wordt opgeroepen om meer prioriteit te geven aan de klimaatcrisis en de handhaving van milieuwetten?
Voor zover het gaat om de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit is het aan het Openbaar Ministerie (OM) als bevoegd gezag om het starten van opsporingsonderzoeken naar gedragingen die strafbaar zijn gesteld te prioriteren.
In hoeverre deelt u de zorgen van de agenten dat milieudelicten, ondanks hun impact op mensenlevens, momenteel niet de prioriteit krijgen die ze verdienen?
Milieucriminaliteit kan ernstige gevolgen hebben voor onze leefomgeving. Bij de aanpak van milieucriminaliteit gaat het om het voorkomen en beëindigen van strafbare feiten. Naast preventiemaatregelen zijn ook toezicht en bestuurs- en strafrechtelijke handhaving noodzakelijk. Daarbij is ook relevant of voor de betreffende (bedrijfsmatige) activiteiten een vergunning is verleend en, zo ja, of er is gehandeld conform de aan die vergunning verbonden voorwaarden.
Kortom: het verbeteren van een repressie aanpak is één van de manieren om milieucriminaliteit beter aan te pakken. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de preventie van deze criminaliteitsvorm.
Verschillende organisaties zijn verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van milieucriminaliteit: de politie, de inlichtingen- en opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD), de inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (ILT-NVWA), en de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van de omgevingsdiensten. De afgelopen jaren heeft een belangrijke investering plaatsgevonden in het versterken van de capaciteit van de ILT-IOD. Hier is een bedrag oplopend tot 6 miljoen voor ingezet. Op 4 juli 2023 heb ik u bericht dat de politie de centrale aansturing op de milieucapaciteit nader vorm heeft gegeven door een landelijk sturingsmodel te realiseren. Het doel hiervan is onder meer om de 406 fte die formatief aan de politie toebedeeld is voor de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit daadwerkelijk en zo doelmatig mogelijk daarvoor in te zetten. Verder gaat de politie in de komende jaren ervoor zorgen dat gemiddeld 2 fte milieuagenten per basisteam 75% van hun inzetbaarheid besteden aan deze politiemilieutaak in het kader van de gebiedsgebonden politiezorg.2
Als gevolg van de verschillen in de huidige bezetting per eenheid zal de realisatiesnelheid hierin regionaal ook verschillen. Bovendien is van belang dat milieucriminaliteit is opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026.3
Het OM prioriteert als gezag over de politie en de bijzondere opsporingsdiensten het oppakken van opsporingsonderzoeken en is verantwoordelijk voor het nemen van vervolgingsbeslissingen. Uit de prioritering van de milieuthema’s door de Strategische Milieukamer (SMK) onder voorzitterschap van het OM vloeit voort op welke thema’s met name, naast de geprioriteerde regionale thema’s, een informatiepositie gaat worden opgebouwd. De Landelijke Milieukamer, die onder de SMK ressorteert en ook onder leiding staat van het OM, stuurt op de inzet van de milieurecherchecapaciteit. Ook het OM krijgt structureel extra middelen: vanuit de coalitieakkoordgelden voor de versterking van de justitiële keten wordt vanaf 2023 2 miljoen euro vrijgemaakt ter versterking van de aanpak van milieucriminaliteit.
Verder werk ik met alle partijen in het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) samen in het IBP VTH. In dit kader worden voor de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit stappen gezet om de beschikbare opsporingscapaciteit effectiever in te zetten. Zo wordt onder meer gewerkt aan meer focus, een betere onderlinge taakafbakening en een verbeterde informatiepositie. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de bestuurlijke aandacht voor de aanpak van milieucriminaliteit, zoals een bestuurlijke conferentie op 29 januari 2024.
In Voortgangsrapportage van het IBP VTH die voor de kerst aan uw Kamer zal worden verzonden, wordt u bericht over de voortgang van het IBP VTH. Daarnaast doet het WODC onderzoek naar de straftoemeting bij (ernstige) milieudelicten, in het kader van de opvolging van de motie Hagen/Sneller.4 Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Tot slot krijgt ook op Europees niveau de aanpak van milieucriminaliteit aandacht en prioriteit. Zo is onlangs overeenstemming bereikt over de tekst van de herziening van de richtlijn milieucriminaliteit. Deze richtlijn stelt onder meer minimumnormen op grond waarvan lidstaten verschillende milieudelicten strafbaar dienen te stellen en sanctionering van die delicten mogelijk moeten maken. Daarnaast wordt in de richtlijn opgenomen dat gedragingen die leiden tot de vernietiging van of wijdverspreide, aanzienlijke en onomkeerbare dan wel langdurige schade aan een ecosysteem van aanzienlijk omvang of grote ecologisch waarde, of aan een natuurlijke habitat in een beschermd gebied of aan de kwaliteit van lucht, bodem of water, zwaarder moeten kunnen worden gestraft. Ook beoogt de richtlijn de samenwerking tussen toezichthouders en opsporingsdiensten in de Europese Unie te versterken. Mijn departement zal de implementatie van deze richtlijn in Nederland ter hand nemen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat milieudelicten, gezien de grootschalige schade aan mens en natuur, de prioriteit krijgen die ze verdienen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen en initiatieven heeft uw ministerie ondernomen of plant u te ondernemen om milieucriminaliteit een hogere prioriteit te geven en ervoor te zorgen dat milieuwetten effectiever worden gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de huidige positie van uw ministerie met betrekking tot het opnemen van «ecocide» in het wetboek van strafrecht, zoals voorgesteld door de agenten in het manifest?
In de kabinetsreactie van 26 april 2021 op de initiatiefnota van het Kamerlid Van Raan: «Ecocide: de ontbrekende misdaad tegen de vrede»,5 hierna «de reactie op de initiatiefnota ecocide», is aangegeven dat het begrip ecocide op dit moment onvoldoende gedefinieerd is. Hoewel er in de zomer van 2021 door een panel van juridische experts een definitie van ecocide is voorgesteld, is de internationale gemeenschap nog altijd ver verwijderd van de benodigde consensus over de definitie en strafbaarstelling van ecocide als (internationaal) misdrijf.
Het Nederlandse strafrecht kent verschillende strafbaarstellingen die zich richten op de strafbare aantasting van het milieu. Naar Nederlands recht zijn de meeste milieudelicten strafbaar gesteld krachtens de Wet op de economische delicten (WED). Artikel 1a van die wet stelt de overtreding van een groot aantal voorschriften uit andere wetten strafbaar als economisch delict. Het gaat daarbij onder meer over overtreding van voorschriften uit de Wet milieubeheer, de Wet natuurbescherming, de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Personen die zich schuldig maken aan overtreding van die voorschriften kunnen op grond van de WED strafrechtelijk worden vervolgd. Daarnaast bevat het Wetboek van Strafrecht enkele specifieke milieudelicten. Het gaat daarbij onder meer om de strafbaarstelling van blootstelling aan radioactieve stoffen (artikel 161quater tot en met 161quinquies Sr) en het verontreinigen van de bodem, lucht of drink- en oppervlaktewateren (de artikelen 173, 173a en 173b Sr).
Welke acties zullen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat «ecocide» – grootschalige schade aan de natuur – in het wetboek van strafrecht wordt opgenomen, zoals voorgesteld door de agenten?
Zoals in antwoord op vragen 3, 4, 5, 9 en 10 aangegeven zal mijn departement de implementatie van de herziene Europese richtlijn milieucriminaliteit ter hand nemen. Deze bevat een verplichting voor lidstaten om zwaardere straffen mogelijk te maken in gevallen waarin een milieudelict uit die richtlijn – kort samengevat – de vernietiging of zeer ernstige beschadiging van een ecosysteem of natuurlijke habitat veroorzaakt. De formulering van die strafverzwaringsgrond vertoont sterke gelijkenissen met de hiervoor aangehaalde conceptdefinitie van ecocide, zoals opgesteld door een panel van juridische experts.
De herziene richtlijn milieucriminaliteit zal naar verwachting in de loop van 2024 definitief worden vastgesteld en daarna zal ik een wetsvoorstel ter implementatie van die richtlijn in procedure brengen.
Hoe kijkt u naar bedrijven die willens en wetens milieuwetten overtreden, en welke stappen worden genomen om dit aan te pakken en Nederlanders te beschermen?
Het is onacceptabel dat bedrijven willens en wetens milieuwetten overtreden. Deze bedrijven moeten aangepakt worden. Binnen het interbestuurlijk programma voor versterking van het stelsel vergunningverlening, toezicht en handhaving (IBP VTH) wordt gewerkt aan versterken van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving en vervolging. Daarnaast wordt de richtlijn bescherming van het milieu door middel van strafrecht herzien. Tot slot is het huidig OM-beleid dat de strafrechtelijke aanpak zich meer dan voorheen richt op feitelijk leidinggevenden.
Hoe zorgt u ervoor dat milieucriminaliteit aangepakt wordt in proportie met het enorm grote leed en de schade die daarmee gepaard gaan? Hoe weegt dit op tegen andere vormen van criminaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt milieucriminaliteit minder hard aangepakt dan andere vormen van criminaliteit ondanks het enorm grote leed en de schade die daarmee gepaard gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat politiemensen die zich aan de interne regels houden omtrent het meedoen aan demonstraties beschermd worden?
Demonstreren is een grondrecht. Politiemedewerkers mogen in beginsel deelnemen aan een demonstratie. Zij moeten wel met een aantal zaken rekening houden. Zo geldt dat politiemedewerkers tijdens de uitoefening van hun beroep het overheidsgezag vertegenwoordigen en zich hierbij volstrekt neutraal opstellen. Bovendien mogen politiemedewerkers door hun gedragingen of uitlatingen, zowel tijdens werk- en privétijd, het imago van de politie niet schaden. Dit principe is opgenomen in de beroepscode waarin de vier belangrijkste kernwaarden van de politie zijn opgenomen. Dit betekent onder meer dat politiemedewerkers hun mening naar voren mogen brengen zolang zij dit op gepaste wijze doen, dat wil zeggen met respect voor de rechten, standpunten en identiteit van een ander. Als er binnen de politie grote discussie ontstaat over dit soort kwesties, is het aan korpsleiding als werkgever te bepalen welke boodschap zij daarover willen afgeven aan haar medewerkers en te bepalen of er nadere maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening van de ondertekenaars dat het schuurt dat er harder opgetreden wordt tegen bejaarden en kinderen op de A12 die bang zijn voor een onleefbare toekomst dan bedrijven die jarenlang hun omgeving willens en wetens hebben blootgesteld aan schadelijke stoffen? Zo nee, waarom staat u aan de kant van criminele bedrijven?
Nee. Het betreft verschillende zaken.
Zoals ik eerder richting uw Kamer heb aangegeven is de burgemeester het bevoegd gezag bij demonstraties en bepaalt deze in de lokale driehoek met politie en het OM het optreden. Als Minister van Justitie en Veiligheid ga ik hier niet over.6
In het antwoord op vragen 3, 4, 5, 9 en 10 heb ik aangegeven welke stappen worden gezet om de repressieve aanpak van milieucriminaliteit te verbeteren door onder meer de opsporingscapaciteit van een aantal betrokken diensten uit te breiden en effectiever in te zetten.
Het rapport van Inspectie JenV m.b.t het politieoptreden in aanloop naar de demonstratie van KOZP in Staphorst |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe kijkt u naar het rapport van de Inspectie JenV met betrekking tot het politieoptreden in Staphorst?1 Hoe vat u de conclusie(s) uit het rapport samen? Hoe kijkt u naar het handelen van de korpsleiding?
Ik ben de Inspectie van Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) erkentelijk voor het onderzoek waarin zij een gedetailleerd feitenrelaas uiteengezet hebben van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op 19 november 2022. De conclusies van de Inspectie waren als volgt:
In reactie op het Inspectierapport over het politieoptreden bij de demonstratie van Kick Out Zwarte Piet in Staphorst heeft de korpschef mij laten weten dat de politie zich herkent in de kritiekpunten die naar voren zijn gekomen in het rapport van de Inspectie. Er wordt erkend door de politie dat er fouten zijn gemaakt bij deze demonstratie.
Bent u het eens met de stelling dat er niet alleen sprake was van gebrekkige voorbereiding voor het politieoptreden in Staphorst, maar dat politiemensen en politieteams, ondanks gemaakte afspraken, naar eigen inzicht beslissingen namen die de veiligheid van demonstranten en waarnemers in gevaar brachten? Indien nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf, net zoals de korpschef, de conclusies van het rapport.
Staat u nog steeds achter de uitspraak die u deed tijdens het vragenuur van 22 november 2022 dat u op zou treden tegen een ieder die daar een fout heeft gemaakt? Zo ja, op welke manier zal er worden opgetreden tegen de agenten die zich niet conform instructies of protocollen hebben gedragen? Kunt u motiveren op welke manier deze maatregelen proportioneel zijn ten opzichte van de ernst van de situatie?2
Zoals in het rapport is te lezen, zijn er meerdere factoren die ertoe hebben geleid dat het misging. Uit het Inspectierapport blijkt niet dat de fouten die gemaakt zijn toe te schrijven zijn aan verwijtbaar handelen van individuele politiemensen. Het is belangrijk dat geleerd wordt van de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie. Deze zijn breed in de politieorganisatie gedeeld, evenals de bevindingen en ervaringen van de eenheid Oost-Nederland. Daarnaast is het rapport en de beleidsreactie daarop ook gedeeld met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP).
Zou u willen reflecteren op de conclusie van het rapport dat de aanwezige politiemensen bij het tankstation in Meppel onvoldoende bescherming hebben geboden aan demonstranten terwijl ze klemgereden en aangevallen werden (onder andere met vuurwerk)?
Er wordt erkend door de politie dat er fouten zijn gemaakt bij deze demonstratie. Zoals benoemd in vraag 1 heeft de korpschef mij laten weten dat de politie zich herkent in de kritiekpunten die naar voren zijn gekomen in het rapport van de Inspectie.
Zijn er relschoppers aangemerkt als verdachte van deze strafbare gedragingen? Zo nee, bent u bereid om na de publicatie van dit rapport het Openbaar Ministerie hiertoe opdracht te geven om verder onderzoek te doen? Zou u uw antwoord willen toelichten?
Het Openbaar Ministerie gaat vier personen vervolgen. Deze vier personen moeten zich op 16 januari 2024 verantwoorden voor de rechter.
Hoe kijkt u naar de uitlatingen van politiemensen bij het tankstation in Meppel die tegen demonstranten zeiden: «als jullie niet weggaan zijn de risico’s voor jullie zelf», en vervolgens wegreden? Zijn deze politiemensen disciplinair gestraft? Zo nee, bent u bereid om de politie te vragen om een disciplinair onderzoek te starten naar deze agenten?
In algemene zin concludeert de Inspectie dat zij op basis van de beschikbare informatie niet met zekerheid kunnen vaststellen wat er exact is gebeurd bij het tankstation in Meppel. De uitleg die de politie en KOZP over de situatie geven wijken van elkaar af.
De Inspectie beschrijft dat het videomateriaal dat de Inspectie heeft ontvangen van KOZP slechts een deel van de gebeurtenissen laat zien. In algemene zin kan de politie er in het geval van dreigende situaties voor kiezen om demonstranten te adviseren om naar een andere locatie te gaan. Hierbij kan de veiligheid van de demonstranten, maar ook van de politieagenten, een afweging zijn.
De politie heeft mij laten weten dat er geen disciplinair onderzoek is ingesteld. De politiemensen ter plaatse waren op dat moment onvoldoende toegerust om adequaat in te kunnen grijpen. Dit was niet te wijten aan deze individuele politiemensen maar had te maken met de algemene kritiekpunten van de Inspectie.
Bent u van mening dat de politie neutraal is wanneer politieagenten zich in privétijd verkleden en schminken als zwarte piet en daarvan foto’s plaatsen op sociale media? Hoe denkt u dat de vereisten van professionaliteit die aan politiemensen gesteld zijn zich verhouden tot deze openlijke uitingen van een racistische stereotypering van burgers van Nederland?
De politie ziet erop toe dat alle medewerkers zich houden aan de beroepscode, zowel tijdens het werk als in privétijd. De beroepscode van de politie is een handreiking voor politiemedewerkers waarin de belangrijkste kernwaarden van de organisatie staan beschreven. Ook wordt erin vermeldt op welke wijze politiemensen met elkaar moeten omgaan en aan welke (gedrags)regels zij zich moeten houden. Recentelijk is de beroepscode uitgebreid met een expliciete verwijzing naar artikel 1 van de Grondwet. Iedere politieambtenaar heeft met het afleggen van de eed of belofte zich hieraan gecommitteerd. Overtreding van de beroepscode kan leiden tot een onderzoek door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Indien hierbij plichtsverzuim wordt vastgesteld, kunnen disciplinaire sancties worden opgelegd.
Bent u bekend met het onderzoek van het Britse Institute of Race Relations (IRR) van vorig jaar waaruit blijkt dat politieorganisaties in Europa te maken hebben met een groeiende cultuur van rechts-extremisme?3 Denkt u dat persoonlijke geloofsovertuigingen invloed kunnen hebben op de werkwijze van politieagenten? Denkt u dat het geloof in extreemrechts gedachtegoed zou kunnen leiden tot selectieve behandeling van linkse demonstranten? Bent u bereid om onderzoek te doen naar extreemrechts gedachtegoed binnen de politie? Indien nee, waarom niet?
Een politieambtenaar vertegenwoordigt bij zijn of haar optreden de Nederlandse overheid en het overheidsgezag. Daarom wordt van medewerkers verwacht dat zij zich volledig neutraal opstellen bij hun optreden en zich niet laten leiden door persoonlijke opvattingen van (levens)overtuiging, religie of politieke voorkeur. Deze benadering is voor de politie neergelegd in de tussen mij, de korpschef en de politievakorganisaties vastgestelde gedragscode lifestyle-neutraliteit4. Samen met de korpschef blijf ik erop toezien dat deze uitgangspunten zullen worden gehandhaafd.
Kunt u toezeggen dat er dit jaar, alsook komende jaren, meer zorg komt in het beschermen van demonstranten van Kick Out Zwarte Piet, sinds uit het rapport blijkt dat de politie in Staphorst de ernst van de risico's verkeerd heeft ingeschat? Bent u het eens met de stelling dat KOZP demonstranten een hoog risico lopen op racistisch geweld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het faciliteren en beschermen van een demonstratie is belegd bij het lokale gezag. Bij het bepalen van de inzet van de politie voor demonstraties, in afstemming met de driehoek, wordt er conform de Wet openbare manifestaties geen afweging gemaakt op basis van de inhoud van de demonstratie. Het gepaarde veiligheidsrisico dat een demonstratie met zich meebrengt bepaalt hoe de politie-inzet, onder het gezag van de burgemeester, wordt vormgegeven.
Erkent u dat de politie ernstige fouten heeft gemaakt bij de voorbereiding en de aanpak van de beoogde demonstratie van Kick Out Zwarte Piet (hierna: KOZP) in Staphorst op 19 november 2022?
In reactie op het Inspectierapport van de Inspectie van Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) over het politieoptreden bij de demonstratie van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) in Staphorst heeft de korpschef mij laten weten dat de politie zich herkent in de kritiekpunten die naar voren zijn gekomen in het rapport van de Inspectie.
Erkent u dat de veiligheid van de demonstranten van KOZP en de waarnemers van Amnesty International niet gewaarborgd is geweest?
Ik onderschrijf, net zoals de korpschef, de conclusies van het rapport.
Erkent u dat het demonstratierecht van KOZP geschonden is omdat de politie ervoor koos niet op te treden tegen de relschoppers en in plaats daarvan de demonstratie te verbieden?
Ik onderschrijf, eveneens als politie, de conclusies van het rapport die aangeven dat de politie niet doortastend en adequaat heeft opgetreden bij de bescherming van de demonstranten van KOZP en de waarnemers van Amnesty International bij de voorgenomen demonstratie in Staphorst. De politie ziet in dat tijdens de demonstratie op 19 november 2022 de focus meer had moeten liggen op het aanpakken en stoppen van de relschoppers en zij betreurt het dat demonstranten en waarnemers niet de bescherming kregen waar zij recht op hadden. De keuze om de demonstratie voortijdig te beëindigen ligt overigens nooit bij de politie maar bij het lokale gezag, i.c. de burgemeester.
De gemeente Staphorst heeft een onderzoek laten uitvoeren door RadarAdvies1 naar het eigen handelen voor, tijdens en na de gebeurtenissen op 19 november 2022. Radaradvies beschrijft dat de burgemeester in verband met de toenemende onveilige situatie op 19 november de afweging heeft gemaakt om de demonstratie van KOZP voortijdig op grond van de Wet openbare manifestaties te beëindigen.
Hoe kijkt u terug op uw eigen reactie op de gebeurtenissen in Staphorst? Heeft u zich destijds voldoende normerend uitgelaten tegen eigenrichting en voor het demonstratierecht? Wat heeft u van deze episode geleerd?
Tijdens het mondelinge vragenuur heb ik aangegeven het onafhankelijk onderzoek naar de besluiten die rondom deze demonstratie zijn genomen af te wachten. De burgemeester van Staphorst had destijds laten weten dit onderzoek in te stellen. Zoals gewoonlijk loop ik niet vooruit op de uitkomsten van een onderzoek. Later werd bekend dat de Inspectie van Justitie en Veiligheid een onderzoek zou instellen. Ik ben de Inspectie van Justitie en Veiligheid erkentelijk voor het onderzoek waarin zij via een gedetailleerd feitenrelaas de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op 19 november 2022 uiteengezet hebben. Zowel de korpschef als ik onderschrijven de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid.
Heeft de politie de relschoppers in de voorbereiding en tijdens de aanpak als «tegendemonstranten» beschouwd en daarom besloten «erom heen te werken»? Is deze analyse van de politie waar uw eerste reactie op de gebeurtenissen, waarbij u de relschoppers «tegendemonstraten» noemde, op gebaseerd was? Zo nee, hoe zit het dan?
De politie heeft in de voorbereiding de signalen geduid als een tegenactie. De politie heeft erkend dat zij op 19 november 2022 meer had moeten doen om de relschoppers te stoppen. Bij het begin van het vragenuur op 22 november 2022 heb ik aangegeven dat de woordkeuze «tegendemonstranten» een onjuiste was.
Erkent u dat een effectieve aanpak van demonstraties door de politie begint met kennis over de grenzen van het demonstratierecht en het effectief differentiëren tussen demonstranten en relschoppers/geweldplegers?
Een effectieve facilitering van demonstraties door de politie begint inderdaad met kennis over de grenzen van het demonstratierecht. Dat geldt overigens niet alleen voor de politie maar ook voor andere betrokken partijen zoals de gezagen en demonstranten. De Inspectie is in het rapport ook ingegaan op de bredere ontwikkeling rondom demonstraties. Aangegeven wordt dat demonstraties steeds vaker niet dan wel vooraf worden aangemeld, waardoor de gemeente en politie minder tijd hebben om een demonstratie te faciliteren. Tegelijkertijd is een ontwikkeling te zien op het gebied van openbare orde en veiligheid rondom demonstraties, aldus de Inspectie.
De politie besteedt extra aandacht aan de bestaande processen rondom demonstraties en aan de kennis over gedragsinstructies onder het politiepersoneel. Door het delen van ervaringen en ook door gebruik te maken van handelingskaders wordt de kennis rond het optreden bij demonstraties beter geborgd binnen de politie.
Waarom keurt u in uw beleidsreactie op het inspectierapport het geweld door deze relschoppers niet onomwonden af?
Ik keur het geweld door relschoppers onomwonden af. Het Openbaar Ministerie vervolgt vier personen. Deze vier personen moeten zich op 16 januari 2024 verantwoorden voor de rechter. Het is aan de rechter om een oordeel te vellen over de vraag of er strafbare feiten zijn gepleegd en vervolgens een passende straf op te leggen.
Vindt u dat hier sprake is geweest van racistisch geweld? Zo ja, waarom spreekt u zich daar niet tegen uit?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het heel gevaarlijk is als onvoldoende normerend wordt opgetreden tegen eigenrichting? Wat gaat u doen om de schade hiervan te herstellen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel verdachten of daders worden momenteel vervolgd of zijn veroordeeld? Bent u het ermee eens dat niemand weg zou moeten kunnen komen met dergelijk crimineel gedrag? Hoe kan de politie ervoor zorgen dat voortaan álle daders van dergelijk geweld worden vervolgd?
Zie antwoord vraag 7.
Is er destijds sprake geweest van slachtofferhulp of enige andere vorm van bijstand aan de demonstranten en de waarnemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zag dit eruit?
Bij het opnemen van een aangifte wordt door de politie altijd gevraagd of een aangever behoefte heeft aan slachtofferhulp en of de gegevens gedeeld mogen worden met Slachtofferhulp Nederland zodat zij contact kunnen leggen. Als die behoefte er is, wordt dit in het systeem vastgelegd. Of er in dit geval slachtofferhulp is geweest valt onder de privacy van betrokkenen en daar ga ik dan ook niet op in. Slachtoffers kunnen via mijnslachofferzaak.nl de voortgang van hun zaak volgen.
Erkent u dat de politie structureel niet adequaat optreedt bij demonstraties van KOZP?1
Nee, dat deel ik niet. Het faciliteren en beschermen van een demonstratie is belegd bij het lokale gezag. Bij het bepalen van de inzet van de politie voor demonstraties, in afstemming met de driehoek, wordt er conform de Wet openbare manifestaties geen onderscheid gemaakt op basis van de inhoud van een demonstratie. Alle demonstraties moeten gelijk worden beschermd.
Dat neemt niet weg dat iedere demonstratie anders is, waardoor de aanpak ook steeds zal verschillen. Het veiligheidsrisico bij een demonstratie bepaalt hoe de politie-inzet, onder het gezag van de burgemeester, wordt vormgegeven.
Erkent u dat de politie demonstraties bij de Sinterklaasintocht te vaak beziet vanuit een belangenafweging tussen openbare orde (bijvoorbeeld een rustig en ordentelijk verloop van de intocht) versus het demonstratierecht? Erkent u dat dit niet juist is en dat het demonstratierecht altijd voorop zou moeten staan, zoals onder andere de inspectie, de Ombudsman en Amnesty International schrijven?2 3 4
Demonstraties worden in de eerste plaats gezien als de uitoefening van een grondrecht en niet als een veiligheidsrisico. Uitgangspunt moet altijd zijn dat demonstraties zoveel mogelijk worden gefaciliteerd en beschermd. Daarbij is het wel van belang een inschatting te maken van de veiligheidsregio’s die gepaard gaan met een demonstratie om daarmee de politie-inzet te bepalen zodat een demonstratie kan plaatsvinden op een manier die veilig is voor demonstranten en omstanders.
Erkent u dat de Inspectie Justitie en Veiligheid niet van de politie vraagt om zoals u schrijft «voorafgaand aan een demonstratie alle mogelijk situaties te beschrijven», maar dat zij vraagt om duidelijke en concrete handelingskaders voor de praktijk, omdat het ontbreken daarvan in Staphorst een uitbarsting van geweld mogelijk heeft gemaakt?
De politie brengt in de voorbereiding op een demonstratie de mogelijke risico’s in kaart en werkt, aan de hand daarvan, scenario’s uit. De kritiek van de Inspectie richt zich erop dat de scenario’s in de onderhavige casus onvoldoende waren uitgewerkt op het niveau van operationeel handelen. Deze operationele uitwerking zal verschillend zijn per demonstratie omdat deze afhankelijk is van de plaatselijke context.
Erkent u dat de Inspectie Justitie en Veiligheid niet stelt dat de politie informatie heeft gemist, zoals u op pagina 2 van uw beleidsreactie schrijft, maar dat «de voorbereide aanpak [van de politie] niet aansloot op de beschikbare informatie en de ernst van de risico’s»? Erkent u dat dit een belangrijk onderscheid is omdat het er juist om gaat wat de politie met de beschikbare informatie (dat er relschoppers zouden komen) heeft gedaan? Erkent u dat dit onderscheid moet worden gemaakt om de juiste lessen te kunnen trekken uit dit inspectierapport?
Middels mijn beleidsreactie heb ik u geïnformeerd over het feit dat de politie onderkent dat de handelingsperspectieven voortkomend uit de operationele scenario’s in onvoldoende mate concreet beschreven waren voor de uitvoering in de praktijk en dat er cruciale informatie is gemist in de voorbereiding. Daarmee wordt onderschreven dat niet voldoende gebruik is gemaakt van de beschikbare informatie in de voorbereiding.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat demonstraties bij Sinterklaasintochten de komende maand beter zullen verlopen?
Het faciliteren en beschermen van het demonstratierecht is lokaal belegd. Verschillende ministeries, waaronder mijn ministerie, staan in nauw contact met gemeenten en de politie en ondersteunen op verzoek. De intochten en demonstraties hebben op het moment van schrijven plaatsgevonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de politie de komende tijd in het bijzonder, en in de toekomst in het algemeen, beter het demonstratierecht van vreedzame demonstranten beschermt bij (dreigend) geweld?
De wijze waarop wordt opgetreden tijdens een demonstratie wordt bepaald in de lokale driehoek. Zoals in vraag 16 benoemd staan wij in nauw contact met gemeenten en de politie. Verder wijs ik nog op de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 juli jl.6, over het demonstratierecht. In die brief wordt benadrukt dat kennis over het belang en de reikwijdte van het demonstratierecht onontbeerlijk is. In dat kader zijn enkele (ondersteunende) acties aangekondigd, zoals het feit dat op dit moment in opdracht van het Ministerie van BZK een landelijke kennisbank ontwikkeld wordt waarop iedereen gratis en vrij toegankelijk informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen. Daarnaast is in de beleidsreactie aangegeven dat de politie zich herkent in de kritiekpunten die naar voren zijn gekomen in het rapport van de Inspectie en dat de aanbevelingen meegenomen worden in toekomstige Staf Grootschalig Bijzonder Optreden (SGBO)’s en trainingen die betrekking hebben op demonstraties.
Bent u bereid concrete handelingskaders op te stellen in samenwerking met gemeenten en politie en die met de Kamer te delen?
Deze handelingskaders zijn er al, zoals bijvoorbeeld de handreiking openbare manifestaties (opgesteld in 2020, geactualiseerd in 2021)7. Daarbij is belangrijk om op te merken dat een handelingskader dient als een algemeen richtsnoer. De voorbereiding van elke demonstratie is lokaal maatwerk en vindt daarom plaats binnen de lokale driehoek.
Erkent u dat er concrete verbeteringen moeten plaatsvinden om het demonstratierecht in Nederland te beschermen? Zo ja, welke verbeteringen heeft u voor ogen?
Ik verwijs hiervoor naar voornoemde brief van 7 juli jl., waarin uitgebreid uiteen is gezet hoe de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik aankijken tegen de huidige stand van het demonstratierecht, de handvatten die het wettelijk op dit moment biedt en de (aanvullende) mogelijkheden om het lokale gezag te ondersteunen en te faciliteren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen drie weken beantwoorden, in verband met de aanstaande Sinterklaasintochten?
Het uitgangspunt is altijd dat ik deze vragen binnen de drie-weken-termijn beantwoord. In sommige gevallen, waarbij afstemming tussen veel betrokkenen plaatsvindt, kan dit helaas langer duren.
Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie |
|
Ingrid Michon (VVD), Nicole Temmink , Songül Mutluer (PvdA), Joost Sneller (D66), Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van onderzoeker en adviseur agressie en geweld mevrouw Koetsenruijter dat het voor normherstel essentieel is dat altijd aangifte wordt gedaan van agressie en geweld tegen mensen met een publieke functie?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te verhogen?
Samen met mijn ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (vanaf nu BZK) onderschrijf ik het belang van normherstel. Juist nu sinds een aantal jaar het aantal incidenten aangaande intimidatie en bedreiging tegen politieke ambtsdragers en andere mensen met een publieke taak toeneemt en tegelijkertijd het percentage meldingen en aangiftes achterblijft. Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak kent vele vormen en mag nimmer geaccepteerd worden.
Daarom pleit ik er als eerste voor dat werkgevers helder maken welk gedrag (normen en waarden) zij willen zien in de richting van hun werknemers en welk gedrag zij niet accepteren. Deze norm kent geen vrijblijvendheid en vraagt dan ook om het handhaven ervan, bieden van steun aan de werknemers en het geven van een passende reactie richting de dader. Het Rijk draagt hieraan bij door initiatieven zoals de noodzaak tot het formuleren van een collectieve (generieke) norm. Deze dient als vertrekpunt voor beroepsgroepen en kan vertaald worden naar de eigen context.2 3
Als tweede is het van belang dat een werknemer elke vorm van agressie en geweld altijd meldt bij de eigen werkgever. Het is belangrijk dat de werkgever deze vervolgens goed registreert. Na de melding binnen de organisatie kan een melding of aangifte bij de politie volgen waarbij altijd ondersteuning moet worden geboden vanuit de werkgever. Goede registratie van meldingen is een belangrijke sleutel voor de werkgever tot het opbouwen van een goede informatiepositie over de aard en omvang van agressie en het geweld tegen de eigen werknemers en het nemen van maatregelen, al dan niet in samenspraak met politie.
Als derde pleit ik ervoor dat agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ten alle tijden gemeld wordt bij de politie. Als de werknemer en/of werkgever besluit(en) aangifte te doen van een strafbaar feit, dient de aangever/melder aan te geven dat het gaat om een functie met publieke taak en dient de politie deze op te nemen en in het systeem te voorzien van de code Veilige Publieke Taak (vanaf nu VPT). Hier ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Op deze wijze kan ook aan de zijde van de politie een goede informatiepositie ontstaan wat tevens bijdraagt aan een landelijk beeld over deze problematiek. Daarbij blijft het nog altijd aan de medewerker zelf om te besluiten daadwerkelijk aangifte te doen.
Als vierde is het, om de aangiftebereidheid te verbeteren, van belang dat een aangifte zichtbaar leidt tot optreden en handelen vanuit de politie en het Openbaar Ministerie (vanaf nu OM). De strafrechtelijke aanpak is sinds 2010 geborgd in de Eenduidige Landelijke Afspraken (vanaf nu de Afspraken). De Afspraken zijn opsporings-en vervolgingsafspraken en beogen een uniforme, eenduidige landelijke aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Voorbeelden van de Afspraken afspraken zijn o.a. prioritaire afhandeling, eenduidige registratie, werkgeversaangifte en een 200% hogere strafeis als uitgangspunt. Mijn ministerie ziet toe op de borging van de Afspraken. Voor een goed aangifteproces heeft het Rijk instrumenten ontwikkeld voor werkgever en werknemer en die beschikbaar gemaakt op de Rijkspagina. Hoewel iedere vorm van agressie en intimidatie moreel verwerpelijk is, levert het niet in alle gevallen een strafbare gedraging op. Die beoordeling is uiteindelijk aan het OM en uiteindelijk aan de rechter.
Tot slot zijn er succesvolle initiatieven van werkgevers die hun verantwoordelijkheid invullen door een medewerker aan te wijzen als eerste aanspreekpunt voor het contact met de politie en het OM. Deze medewerker ondersteunt bij het doen van een melding of aangifte en blijft het proces volgen met het slachtoffer. Ook dit draagt bij aan het verbeteren van de aangiftebereidheid.
Kunt u toelichten in hoeveel procent van dergelijke gevallen van agressie of geweld aangifte wordt gedaan? In hoeveel procent leidt dit tot een veroordeling?
Een betrouwbaar landelijk beeld van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ontbreekt. Dat is te wijten aan een samenspel van enkele oorzaken. Zo is het (actief) stimuleren van de melding- en aangiftebereidheid en een goede registratie hiervan een verantwoordelijkheid van de werkgever (zie mijn antwoord bij vraag 1). De werkgevers van de diverse beroepsgroepen vullen dat verschillend in. Dit, in combinatie met een persoonlijke afweging doet een functionaris met een publieke taak besluiten al of geen melding te maken. Dat beïnvloedt ook de bereidheid tot de vervolgstap om melding en aangifte te doen bij de politie. Hierdoor is het lastig exact te achterhalen hoeveel procent aangifte doet bij de politie.
Doordat er geen landelijk beeld van het aantal meldingen bij de werkgever is, kan het aantal aangiften bij politie daar niet aan gerelateerd worden.
Vervolgens kan het aantal aangiften niet gerelateerd worden aan een percentage veroordelingen, omdat zaken bij het OM en de Rechtspraak niet per aangifte maar per verdachte worden geregistreerd. Een persoon kan verdacht worden van het plegen van meerdere strafbare feiten en het is mogelijk dat meerdere personen tegen één persoon aangifte doen. Uit de cijfers van 2022 van het OM4 blijkt dat de totale instroom van verdachten in VPT-zaken bij het OM in dat jaar 9.911 was. In 58% van de VPT-zaken werd de zaak door het OM aan de rechter voorgelegd. Dat is meer dan gemiddeld in vergelijking met andere strafzaken. De overige 42% werd afgehandeld door het OM.
Van deze 42% werd 27% door het OM afgedaan met een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot. Het ging dan vooral om de lichtere delicten zoals belediging of het niet opvolgen van een bevel. Tot slot werd 16% van de VPT-zaken onvoorwaardelijk geseponeerd, waarvan bijna de helft vanwege het ontbreken van wettig bewijs. Dit sepotpercentage is lager dan het gemiddelde van alle strafzaken.
Van de zaken die het OM aan de rechter voorlegt, wordt in eerste aanleg in ongeveer 94% van de zaken over agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak, de verdachte schuldig bevonden en krijgt al dan niet een straf opgelegd.5 Als de rechter de verdachte in een zaak schuldig heeft bevonden, wil dit niet zeggen dat de rechter het eens is met deze maatschappelijke classificatie (VPT-delict) die het OM aan de zaak heeft gehangen. Er zijn namelijk zaken waarin meerdere feiten ten laste zijn gelegd; in die gevallen zijn er feiten aan te wijzen waarop de rechter kan besluiten iemand schuldig te verklaren anders dan voor «agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak».
Hoe geeft u als werkgever invulling aan de verplichting van artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, waaruit volgt dat u verantwoordelijk bent voor de veiligheid van werknemers zoals politiemedewerkers?
De Arbeidsomstandighedenwet is een zogenaamde kaderwet. Dat betekent dat in deze wet algemene bepalingen staan welke niet concreet zijn uitgewerkt. Artikel 3 van deze wet verplicht werkgevers te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. De Arbeidsomstandighedenwet kent een groot belang toe aan het zicht hebben van de werkgever op de risico’s die zijn werknemers lopen. Om die reden verplicht deze wet de werkgever om periodiek een inventarisatie te maken van arbeidsrisico’s. Verschillende onderdelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die vallen onder de Rijks collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) zijn ook gehouden aan de Arbocatalogus van het Rijk. Sinds 2008 is in deze catalogus Agressie en geweld opgenomen. Deze is in 2022 en 2023 geüpdatet onder meer om antwoord te geven op nieuwe vormen van agressie en geweld.
Vanuit mijn eigen rol als werkgever voor de beroepsgroepen die onder het beheer van mijn ministerie vallen is het project «Werkgeversrol bij Agressie en Geweld tegen medewerkers van Justitie en Veiligheid» gestart. Dat project richt zich op het verhelderen en verstevigen van mijn werkgeversrol bij agressie en geweld tegen werknemers van mijn departement opdat ik mijn verantwoordelijkheid kan pakken, passende maatregelen in gang kan zetten om risico’s te verminderen en mijn zorgplicht kan invullen waardoor werknemers hun maatschappelijke taken kunnen blijven uitvoeren en uitval van hen wordt voorkomen.
Waar het de politiemedewerkers betreft, wordt de werkgeversverantwoordelijkheid gedeeld met politie. Politie heeft vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid om de (fysieke en mentale) risico’s van het politiewerk te (her)kennen, te beperken en (waar mogelijk) te voorkomen. In de Kadernota Arbeidsomstandigheden is vastgelegd hoe het korps invulling geeft aan de wet- en regelgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden. Door middel van risico-inventarisatie en -evaluatie worden gezondheids- en veiligheidsrisico’s geanalyseerd om risico-beperkende maatregelen te nemen. Vanuit deze analyses stelt het politiekorps onder andere persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar. Daarnaast is de Arbocatalogus van de politie beschikbaar, die de bestaande Arbowet- en regelgeving aanvult. Deze biedt een overzicht van werkinstructies, werkprocessen, beleid en wet- en regelgeving rondom onderwerpen zoals fysieke veiligheid, mentale gezondheid, sociale veiligheid en weerbaarheid. De politie legt de focus steeds meer op de preventieve kant. Zo is voor alle medewerkers de Gezond Werken App beschikbaar waarin themagewijs informatie wordt ontsloten over bijvoorbeeld slaap, voeding en (werk)stress. In de app worden ook diverse oefeningen aangeboden en kunnen fitheidstrainingen worden gevolgd. Ook is er het programma «samen inzetbaar». Alle politiemedewerkers krijgen de gelegenheid om deel te nemen aan workshops en trainingen, digitaal of fysiek, op het gebied van fitheid, duurzame inzetbaarheid, (werk)stress e.d. Tot slot kunnen politiemedewerkers de Zorgwijzer 2022/2023 raadplegen om inzicht te krijgen in wat de werkgever faciliteert op (o.a.) het gebied van preventie en (bijzondere) zorg.6 Deze onderwerpen komen met regelmaat terug in mijn gesprekken met de politie.
Draagt u in dat kader zorg voor een normherstellende reactie bij een incident met agressie of geweld tegen een werknemer en wordt er altijd aangifte gedaan namens de werknemer binnen 48 uur, zoals gesuggereerd door mevrouw Koetsenruijter?2
Met mijn ambtsgenoot van het Ministerie BZK onderschrijf ik het belang van een normstellende reactie richting de agressor, wanneer bekend, binnen 48 uur. Zo wordt duidelijk gemaakt vanuit de werkgever dat agressief en intimiderend gedrag niet getolereerd wordt. Binnen verschillende sectoren is dit opgenomen in het protocol dat de stappen beschrijft na incidenten met agressie en intimidatie. Soms is daarvoor een speciale stopfunctionaris aangesteld, dit verschilt per organisatie.
Op welke wijze bevordert u dat Rijksbreed op een adequate wijze invulling wordt gegeven aan deze wettelijke verplichting als het gaat om het tegengaan van, en zo goed mogelijk omgaan met, agressie en geweld?
Met mijn ambtsgenoot van BZK wil ik benadrukken dat elke werkgever primair verantwoordelijk is. Het is belangrijk om deze verantwoordelijkheid ook daar te laten zodat passend beleid wordt ontwikkeld en maatregelen worden getroffen binnen de eigen beroepscontext. Deze contexten zijn per definitie niet overeenkomstig.
Het Rijksbrede programma Veilige Publieke Taak (2007–2016) vanuit het Ministerie van BZK had tot doel om werkgevers te faciliteren met generieke instrumenten die zij konden vertalen naar hun beroepscontext. In de praktijk wordt zichtbaar dat dit niet afdoende het geval is en is de vertaling naar de beroepscontext en het borgen in de bedrijfsprocessen onvoldoende gebleken. De verschillende lopende initiatieven vanuit mijn departement en BZK (bv. PersVeilig, Taskforce Onze hulpverleners veilig, Netwerk Weerbaar bestuur, programma Veilige Publieke Dienstverlening) geven hier een impuls aan en ondersteunen de werkgevers hierin.
Wij zien nu dat, gezien de ernst en de frequentie van de incidenten, veel werkgevers dit onderwerp steeds meer prioriteren. Dit biedt hun kansen om de generieke norm (zoals benoemd in antwoord op vraag 1) en instrumenten alsnog te vertalen naar hun beroepscontext. Mijn ambtsgenoot en ik willen daarom nogmaals benadrukken dat het raadzamer is om de verantwoordelijkheid daar te laten bij de werkgever opdat zij hier zelf op kunnen acteren, passend in de context van hun organisatie en diens beleidsprocessen. Het Rijk kan hierin ondersteunen bijvoorbeeld bij de uitwisseling van kennis en expertise. Zo werkt mijn departement samen met het Ministerie van BZK bij het inrichten van een interdepartementale tafel ter bevordering van een goede kennisuitwisseling binnen het Rijk op dit thema.
Vanuit het programma Weerbaar Bestuur, wat loopt vanuit het Ministerie van BZK, zijn er de afgelopen jaren – in nauwe samenspraak met de (vertegenwoordigers van) decentrale politieke ambtsdragers, ambtenaren en experts – verschillende acties opgezet om bewustwording te creëren over intimidatie, agressie en geweld, en het handelingsperspectief hoe daar mee om te gaan.8 Zo is er het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur dat momenteel een tour doet langs alle gemeenteraden, colleges en Staten. Het gaat met hen hierover het gesprek aan en adviseert na incidenten. Ook is er aandacht voor veilig wonen en wordt de meldingsbereidheid gestimuleerd, met name voor de doelgroepen die geen klassieke werkgeversrol kennen. De netwerkpartners komen periodiek bij elkaar en worden op de hoogte gehouden via een maandelijkse nieuwsbrief.
Wat doet de overheid in brede zin om te leren van agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie? Op welke wijze wordt overheidsbeleid getoetst op het voorkomen van bepaalde vormen van agressie?
Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak is een maatschappelijk fenomeen dat niet acceptabel is, maar helaas ook niet altijd valt te voorkomen. Ik zet mij ten zeerste in om een bijdrage te leveren aan het verkrijgen van meer inzicht in de oorzaken van agressie en geweld en hoe dit tot uiting komt tegen beroepsgroepen met een publieke taak.
Onderzoek naar de aspecten van agressie en geweld tegen deze beroepsgroepen is versnipperd. Daarom heb ik, op verzoek van de Taskforce, in 2020 via het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) opdracht gegeven aan Universiteit Leiden om een literatuuronderzoek te verrichten naar geweld tegen hulpverleners en andere beroepsgroepen die werken onder de beleidsverantwoordelijkheid van mijn ministerie.9 Dit onderzoek bood een aantal conclusies over de aard en omvang van agressie en geweld, de beschikbare kennis daaromtrent en de implicaties hiervan voor de praktijk en beleid. Uiteraard was dit literatuuronderzoek enkel een startpunt en zijn de inzichten die hieruit voortkwamen niet voldoende. Daarom heeft deze Taskforce een kenniskring van wetenschappers opgezet met een jaarlijkse onderzoeksagenda, geeft zij opdracht voor gericht onderzoek en organiseert zij ieder jaar een kennisconferentie voor het delen van inzichten. Deze inzichten helpen bij verbeteren van (preventieve) maatregelen.
Daarnaast investeer ik in de preventieve maatregelen gericht op jongeren. Deze initiatieven worden ook getoetst op hun effectiviteit. Met sportinitiatieven zoals Alleen jij bepaalt wie je bent en educatieve dagen bij de Risk Factories in Twente, Limburg Noord en Midden- en West-Brabant, bereiken wij de jongere generatie en brengen hen bij dat agressie en geweld tegen hulpverleners nooit acceptabel is. Door dit zaadje al vroeg te planten bij de jeugd draagt dit bij aan het voorkomen van agressie en geweld.
Mijn ambtgenoot bij BZK betrekt in de aanpak van agressie en geweld ook het leren van incidenten om herhaling te voorkomen. Zo komt uit de incidentanalyse naar voren welke verbeteringen mogelijk zijn en leidt dit bijvoorbeeld tot de aanpassing van het agressieprotocol of het verbeteren van de dienstverlening. Het evalueren en leren van incidenten maakt vaak onderdeel uit van de Arbo-catalogi met als doel dat de kans op incidenten daalt.
Daar komt bij dat voor elke werkgever een risico-inventarisatie en -evaluatie geldt en dat deze een basis vormt voor het arbobeleid van zijn bedrijf. De risico-inventarisatie en -evaluatie helpt om risico's in kaart te brengen van de eigen beroepsgroep en deze aan te pakken met de juiste maatregelen voor een veilige en gezonde werkplek. Dit is in principe voor elke organisatie verplicht.
Bent u bereid te bevorderen dat het leren omgaan met agressie ook onderdeel wordt van de opleiding van brandweermensen?3
Ik vind het belangrijk dat brandweermensen vroegtijdig leren omgaan dan wel handvatten meekrijgen daar waar het gaat om omgaan met agressie en grensoverschrijdend gedrag. Omgaan met agressie maakt onderdeel uit van de trainingen om vakbekwaam te blijven. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers een belangrijk aandeel in het leren omgaan met agressie en grensoverschrijdend gedrag en dit verschilt per regio. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zal ik hier bij de veiligheidsregio’s aandacht voor blijven vragen.
Bent u bereid om te kijken of de veiligheidsregio een grotere rol kan krijgen bij het ondersteunen van brandweermensen die te maken krijgen met geweldsincidenten, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met veiligheidsregio’s over de mogelijkheden van aangifte doen namens het slachtoffer van een geweldsincident?
Brandweermensen die te maken krijgen met geweldsincidenten moeten na een heftige gebeurtenis worden ondersteund. In het veiligheidsberaad van 9 oktober jongstleden ben ik in gesprek gegaan met de veiligheidsregio’s over geweld en agressie waar brandweermensen mee te maken hebben. Dit was een goed en constructief gesprek. De komende tijd zal ik in gesprek blijven met de veiligheidsregio’s daar waar het gaat om de werkgeversverantwoordelijkheid en de rol van de werkgevers bij zowel registraties van meldingen van incidenten als het doen van aangifte.
Onderschrijft u de conclusie dat meer onderzoek en monitoring nodig is naar de aard en oorzaak van incidenten om deze effectief te kunnen bestrijden, juist ook van incidenten waar geen strafrechtelijke norm is overschreden en aangifte dus niet in de rede ligt?
Zie het antwoord op vraag 6; dit geldt ook voor incidenten waarbij geen strafrechtelijke norm is overschreden en aangifte dus niet in de rede ligt.
Hoe reflecteert u op de vraag van bijvoorbeeld de veiligheidsregisseur in gemeente Tilburg om de veiligheidsregisseurs bij gemeentes de bevoegdheid te geven om processen-verbaal van aangiftes op te maken van incidenten van agressie en geweld tegen medewerkers in die gemeente? Kan dit een positief effect hebben op de snelheid waarmee aangifte wordt gedaan en de aangiftebereidheid onder medewerkers van gemeentes?
Het opmaken van proces-verbaal is op grond van artikel 152 Wetboek van Strafvordering voorbehouden aan opsporingsambtenaren, dit betreft alle functionarissen die in de artikelen 141 en 142 (boa’s) worden genoemd. Dit betekent dat alleen de ambtenaren met de opsporing van strafbare feiten belast, een proces-verbaal kunnen opmaken over het door hen opgespoorde strafbare feit. Buitengewoon opsporingsambtenaren kunnen alleen voor een beperkt aantal delicten proces-verbaal opmaken. Een veiligheidsregisseur bij de gemeente valt niet onder artikel 141 en heeft onder artikel 142 enkel de bevoegdheid om in beperkte gevallen in beperkte gevallen een proces-verbaal op te stellen.
De rol van de veiligheidsregisseur bij het opnemen van een proces-verbaal is dus beperkt. Echter kan deze wel een grote rol spelen om te zorgen dat er bij de gemeente de juiste kennis en expertise aanwezig is om een goede opvolging te geven na een dergelijke melding van de werknemer en de juiste (na) zorg en ondersteuning te verlenen. Bij het opstellen van een proces-verbaal is het bijvoorbeeld van belang dat de gemeente (en dus een veiligheidsregisseur) goed op de hoogte is welke elementen tenminste in een aangifte opgenomen moeten worden, wat strafbaar is en wat niet. Dit kan een positief effect hebben op de snelheid waarmee aangifte wordt gedaan en opvolging kan worden gegeven aan een melding van agressie en geweld.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te treden om te bewerkstelligen dat iedere gemeente op een laagdrempelige manier een meldpunt inricht voor agressie en/of geweld tegen mensen met een publieke functie en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
Voor decentrale politieke ambtsdragers fungeert het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur als een plek waar meldingen van agressie, intimidatie en bedreiging laagdrempelig terecht komen en van waaruit burgemeesters en griffiers worden geadviseerd over de opvolging vanuit de organisatie. Het belang van melden wordt verder verspreid via de tour van het Ondersteuningsteam langs alle gemeenten en provincies. Hierbij trekken we samen op met de VNG-commissie Bestuur en Veiligheid.
Daarnaast stel ik mij op het standpunt dat elke werkgever een dergelijk meldpunt zou moeten inrichten. Zo kent de Rijksoverheid het ARO (Agressie Registratie Overheid) en gemeenten het GIR (Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem). Het lijkt mij niet correct om bij gemeenten de taak neer te leggen om de verantwoordelijkheid voor melding en registratie van alle incidenten tegen functionarissen met een publieke taak over te nemen van de verschillende werkgevers. Dat zou namelijk de eigen werkgevers ontslaan van hun verantwoordelijkheid op dit punt.
Wat doet u om politie, Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te wijzen op het belang van het gebruik van de meldcode «veilige publieke taak» in aangiftes, wat aangeeft dat prioriteit moet worden gegeven aan de opsporing en het onderzoek, en dat er een mogelijkheid bestaat om een zwaardere straf op te leggen? Acht u het in dat kader noodzakelijk om het programma «veilige publieke taak» nieuw leven in te blazen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De politie zorgt met doorlopende interne communicatie dat politiemedewerkers op Fde hoogte blijven van de bestaande afspraken, zodat medewerkers handelen in lijn met de Afspraken. Hierbij is specifiek aandacht voor de deskundigheidsbevordering van de politiemedewerkers die meldingen en aangiften opnemen. Verder bestaat binnen iedere eenheid van de politie een centraal aanspreekpunt voor VPT-zaken. Het OM brengt de Afspraken ook op verschillende manieren regelmatig onder de aandacht. Zo wordt bijvoorbeeld in de opleidingen van het OM specifiek aandacht besteed aan de Afspraken. Daarnaast zijn er op elk parket functionarissen met de portefeuille VPT, deze staan in direct contact met de VPT-coördinatoren bij de politie. Alle portefeuillehouders zijn lid van het platform VPT van het OM, waar casuïstiek, trends en best practices worden gedeeld. Mijn departement is doorlopend in gesprek met de politie en het OM. Indachtig de trias politica zie ik het niet tot mijn taak om de zittende magistratuur hierop te wijzen. Binnen de Rechtspraak is er aandacht voor de mogelijkheid een zwaardere straf op te leggen waar het gaat om agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie. Dit komt terug in de oriëntatiepunten die voor iedereen raadpleegbaar zijn op rechtspraak.nl (Oriëntatiepunten voor straftoemeting | Rechtspraak). In de oriëntatiepunten wordt melding gemaakt van de mogelijkheid tot het opleggen van een hogere straf bijvoorbeeld waar het gaat om openlijke geweldpleging tegen een politieagent, een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) of een andere toezichthouder.
Daarnaast worden er ook verschillende evaluaties uitgevoerd die leiden tot aanbevelingen waar gezamenlijk aan wordt gewerkt. Zo heb ik het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) gevraagd om onderzoek te verrichten dat inzicht zal bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij delicten gepleegd tegen mensen met een veilig publieke taak (VPT-delicten) en de mate waarin bij VPT-delicten een strafverhoging wordt toegepast. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met de medewerking van het OM en de Rechtspraak. Ook zal de Afspraken in 2024 weer worden geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC). Mijn departement is verantwoordelijk voor de juridische aspecten, zoals het onderhoud van de Afspraken maar ook de juridische aspecten van nieuwe vormen van (digitale) agressie en geweld zoals doxing. Die verantwoordelijkheid geven wij continu vorm. Mijns inziens is het opnieuw leven blazen in het programma Veilige Publieke Taak geen randvoorwaarde om succesvol gezamenlijk agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak aan te pakken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van der Werf c.s. (Kamerstuk 36 360 VI, nr. 19) die de regering verzoekt om «naar voorbeeld van PersVeilig, een samenwerkingsverband op te richten voor werkgevers en werknemers in deze beroepsgroepen die onder druk staan, waarin zij collectief hulp kunnen bieden bij individueel leed, waarbij met betrokkenheid van het Openbaar Ministerie en de politie wordt gewerkt aan hulp bij aangiftes, weerbaarheidstrainingen, preventiemaatregelen en advies om geweld en agressie tegen te gaan»?
Zie mijn antwoord bij vraag 5. Met mijn ambtsgenoot van BZK ben ik in overleg hoe wij dit faciliteren waarbij wij niet voorbijgaan aan de werkgeversverantwoordelijkheid.
Welke extra mogelijkheden tot het opleggen van bestuursrechtelijke maatregelen ziet u om agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak tegen te gaan? Kunt u toelichten in welke mate het volgens u gaat om bredere toepassing van reeds bestaande mogelijkheden en in welke mate nieuwe wettelijke mogelijkheden dienen te worden gecreëerd?
Voor een effectieve aanpak van agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak kijk ik, als Minister van Justitie en Veiligheid, (primair naar het straf- en civiel recht. Het strafrecht en het civiele recht geven verschillende handvatten om agressie en geweld aan te pakken. Hiervoor is wel van belang dat de mogelijkheden binnen deze rechtsgebieden daadkrachtig en consequent wordt toegepast. Ook bestuursrechtelijke maatregelen kunnen bijdragen om agressie en geweld tegen te gaan. Zo bestaan de mogelijkheden om over te gaan tot (schriftelijke) waarschuwingen, een pandverbod voor bepaalde tijd of het verminderen, verplaatsen of uitstellen van diensten. Dergelijke escalatiemogelijkheden staan ook benoemd in verschillende Arbo-catalogi van zowel het Rijk als van decentrale overheden.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er binnen de bestaande civielrechtelijke kaders liggen om boetes op te leggen voor agressief gedrag of geweld tegen mensen met een publieke taak? Kunt u daarin ook meenemen hoe de te verhalen directe en indirecte schade van incidenten kan worden berekend?
De overheid kan boetes opleggen met als doel overtredingen van wet- en regelgeving in de toekomst te voorkomen en als vergeldingsmaatregel. Dit gebeurt binnen het strafrecht of bestuursrecht. Binnen het civiele recht gaat het over de relaties tussen burgers onderling. De overheid speelt in deze relatie geen publiekrechtelijke rol, en kan binnen dit kader dus ook geen boetes opleggen.
Een slachtoffer van geweld met een publieke functie kan via het civiele recht zijn schade verhalen op de dader. Dit kan zowel materiële schade (bijvoorbeeld kosten voor zorg en schade aan kleding) als immateriële schade zijn (smartengeld). De materiële schade wordt in de regel concreet begroot, bijvoorbeeld aan de hand van een factuur. Smartengeld dient ter compensatie van het ervaren leed en genoegdoening voor het geschokte rechtsgevoel van het slachtoffer. Hierbij is een exacte berekening niet mogelijk. Smartengeld wordt daarom vastgesteld naar billijkheid. De omstandigheden van het geval zijn daarbij leidend. Er wordt rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor het dagelijkse leven van het slachtoffer. In de praktijk wordt hierbij gekeken naar wat in soortgelijke gevallen wordt toegekend. Het belangrijkste hulpmiddel hiervoor is het zogenoemde Smartengeldboek. Hierin is rechtspraak over de toekenning en omvang van smartengeld in uiteenlopende gevallen opgenomen.
Kunt u toelichten wanneer het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over de straftoemeting bij VPT-zaken (Veilige Publieke Taak) gereed zal zijn?
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) verwacht de uitkomsten van het onderzoek naar de straftoemeting van VPT-delicten voor de zomer van 2024 op te leveren.
Welke andere acties gaat u ondernemen naar aanleiding van berichten, zoals «tientallen rechters en officieren voelen zich bedreigd, weigeren sommige zaken» van 30 oktober 2023?4
Officieren, rechters en andere medewerkers in de strafrechtketen moeten gewoon hun werk kunnen doen. Een veilige werkomgeving vind ik van groot belang. Voor al deze ketenprofessionals bestaan dan ook al veel initiatieven om deze veilige werkomgeving zo goed mogelijk te realiseren, zoals weerbaarheidstrainingen, het treffen van fysieke veiligheidsmaatregelen en het verbeteren van de procedures voor anoniem werken. Een goed voorbeeld is het programma Veiligheid en Weerbaarheid dat sinds dit jaar binnen het OM van start is gegaan. Het programma beoogt enerzijds in kaart te brengen wat het OM als werkgever en werknemers van elkaar mogen verwachten als het gaat om veiligheid en weerbaarheid. Anderzijds wordt er nieuw beleid op dit punt ontwikkeld, waaronder het aanbieden van weerbaarheidstrainingen. Wij ondersteunen bovengenoemde initiatieven, wanneer deze door werkgevers worden opgezet, vanuit een speciaal opgezet weerbaarheidsfonds waarbij structureel jaarlijks in totaal 1.000.000 euro wordt uitgekeerd aan een selectie beroepsgroepen in de strafrechtketen zoals rechters en officieren.
Het artikel ‘Politie stopt met motoragenten bij wielerkoersen. 'Met deze beslissing trekken ze stekker uit noordelijke wielerwedstrijden'. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Politie stopt met motoragenten bij wielerkoersen. «Met deze beslissing trekken ze stekker uit noordelijke wielerwedstrijden»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de beslissing van de politie Noord-Nederland om met ingang van 2024 geen motoragenten meer in te zetten bij wielerevenementen? Hoe kijkt u hiernaar?
Ik ben op de hoogte van deze beslissing. Ik ben bekend met het feit dat de politie motoragenten veelal moet inzetten voor andere taken zoals het begeleiden, bewaken, beschermen en beveiligen van personen. Hierdoor kunnen substantieel minder motoragenten worden ingezet voor de begeleiding van wielerwedstrijden. Dit vind ik, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport, erg spijtig.
Verder wil ik benoemen dat ik de oplossingsgerichtheid van de wielersector erg waardeer. De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie.
Om vanuit het perspectief van de veiligheid de wensen van de organisatoren en de mogelijkheden van de politie op elkaar te laten aansluiten is de afgelopen jaren regelmatig contact tussen de organisatoren en de politie.
Er worden op nationaal, regionaal en lokaal niveau gezamenlijk afspraken gemaakt en soms wordt een parcours aangepast om de wedstrijden toch op een veilige manier door te kunnen laten gaan met minder politie-inzet. Mede door het inzetten van verkeersregelaars en burgermotards voor bepaalde taken, onder begeleiding van de politie.
Wanneer kan de Kamer de tijdens het commissiedebat Sportbeleid op 10 mei 2023 toegezegde informatie verwachten over de voortgang van de gesprekken over een oplossing voor de verminderde politie-inzet bij wielerwedstrijden evenals wanneer wielerwedstrijden niet door kunnen gaan?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de opdracht gegeven aan Antea Group om te onderzoeken op welke manier wielerwedstrijden op een verkeersveilige manier plaats kunnen vinden met een verminderde politie-inzet. Daarbij wordt gekeken naar de inzet van burgermotorrijders.
In augustus 2023 is Antea Group gestart met het interviewen van betrokken partijen, zoals de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU), de politie en vrijwillige burgermotorrijders. Daarnaast heeft Antea Group wielerwedstrijden in het parcours bijgewoond om zo een beeld te krijgen van de te onderzoeken situatie. Omdat er momenteel geen wielerwedstrijden georganiseerd worden, zal het onderzoek vervolgd worden in 2024.
In het voorjaar van 2024 zal bij een aantal wedstrijden de verkeersveiligheid bij verschillende scenario’s verder worden onderzocht. Het rapport wordt verwacht in de zomer van 2024. Indien uit het onderzoek naar voren komt dat de politie-inzet verminderd kan worden door de inzet van burgermotorverkeersregelaars, moet verder gekeken worden naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden waarmee burgermotorrijders ingezet kunnen worden.
Heeft u contact met de Minister van Justitie en Veiligheid over de keuze van de politie Noord-Nederland, de gevolgen daarvan op de noordelijke wielerwedstrijden en de mogelijkheden om met een verminderde politie inzet wedstrijden toch door te laten gaan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van gecertificeerde vrijwilligers?
Ik heb contact met de Minister van Justitie en Veiligheid, zij is verantwoordelijk voor het toerusten van de politieorganisatie. De inzet van de politie wordt lokaal bepaald. Het lokale gezag kan dus, in samenspraak politie, eigen afwegingen maken over de inzetbaarheid van de politiecapaciteit ten behoeve van wielerwedstrijden. Zoals hierboven beschreven worden motoragenten ook veelal ingezet voor het bewaken, beschermen, begeleiden en beveiligen van personen. De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie. De organisatie kan in overleg treden met bevoegd gezag over doorgang met een verminderde politie-inzet, waarbij veiligheid gewaarborgd moet zijn.
Er is vanuit de landelijke eenheid van de politie aandacht voor politie-inzet bij wielerwedstrijden. Gezamenlijk maken alle regio’s een inschatting met betrekking tot de inzet van motoragenten. Daarover is contact met de KNWU, met betrekking tot de wielerkalender. Echter, het definitieve besluit wordt lokaal genomen. Dus kan, ondanks landelijk overleg, in het kader van het waarborgen van de veiligheid, anders worden besloten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat niet alleen de noordelijke wielerwedstrijden toch door kunnen gaan, maar ook de wielerwedstrijden in andere delen van het land?
De verminderde inzet van politie bij wielerwedstrijden is al een aantal jaar een knelpunt. De inzet van de politie wordt lokaal bepaald. Mogelijk kan de inzet van burgermotorrijders bijdragen aan een verminderde politie-inzet. Of dat mogelijk is en welke randvoorwaarden hierbij moeten gelden zal naar aanleiding van het onderzoek van Antea Group moeten worden bekeken.
Dreigende bezuinigingen bij de politie |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met korpschef Van Essen over dreigende bezuinigingen bij de politie?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Herkent u zich in het position paper van de regioburgemeesters en de politie, gericht aan de politiek, waarin zij een zorgwekkende financiële situatie bij de politie schetsen en aanbevelingen doen voor extra investeringen?
Dit kabinet heeft in het coalitieakkoord een bedrag oplopend tot € 200 miljoen structureel beschikbaar gesteld ter versterking van de politieorganisatie.
Daarnaast heeft de politie voor de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en via de motie Hermans substantiële middelen gekregen om de operationele capaciteit op onderdelen de komende jaren uit te breiden.
Zoals ik eerder heb aangegeven, zijn de extra middelen die beschikbaar zijn gekomen voor politie niet altijd voldoende om ambities binnen de taakuitvoering volledig financieel te dekken. Ik herken dat de politie een structureel knelpunt verwacht. Op basis van de bestaande financiële kaders en de huidige prognoses van de korpschef zullen er op termijn keuzes gemaakt moeten worden. Zoals in het begroting en beheerplan politie 2024–2029, alsmede in het position paper, is aangegeven kan dit op de korte termijn nog opgevangen worden met incidentele middelen c.q. meevallers.
Is het waar de dat politie kampt met een structureel financieel tekort van 156 miljoen euro, als gevolg van (nieuwe) regelgeving rondom personeel, gezondheid en duurzaamheid, alsmede van een jarenlange structurele onbalans tussen (nieuwe) taken enerzijds en capaciteit en middelen anderzijds?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u zich in het bedrag van in totaal 200 miljoen euro, dat nodig is om de basis bij de politie op orde krijgen, waaronder ook meer specifieke aandacht en zorg voor politiemensen die kampen met beroepsziekten, zoals posttraumatische stressstoornis (PTSS), alsmede loopbaanontwikkeling- en perspectief?
Dit kabinet heeft fors geïnvesteerd in de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en in de politieorganisatie. Deze keuze is gemaakt omdat het kabinet er waarde aan hecht dat de politie naast de burger staat. Dit sluit aan bij de wijze waarop Nederlandse politie zich laat kenmerken: een goede verbinding met de burger en aanspreekbaarheid in de wijk.
Zoals hierboven aangegeven, herken ik dat de politie een structureel knelpunt voorziet. De eerstkomende jaren verwacht de korpschef de knelpunten te kunnen opvangen binnen de politiebegroting en zo nodig het eigen vermogen. Op basis van de bestaande financiële kaders en de huidige prognoses van de korpschef zullen er op termijn keuzes gemaakt moeten worden. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, heeft de korpschef het traject «kiezen op korpsniveau» gestart. Dit traject moet bijdragen aan het maken van keuzes. Binnen dit traject kijkt de politie of zaken slimmer, of anders georganiseerd kunnen worden. Dit kan gevolgen hebben voor de taakuitvoering (TK 29 628, nr. 1174).
Klopt het dat zonder 200 miljoen euro aan extra middelen de politie onvermijdelijk genoodzaakt zal zijn om de personele formatie naar beneden bij te stellen, met als gevolg dat er minder aspiranten naar de Politieacademie worden gestuurd en er op de taakuitvoering moet worden bezuinigd, ten koste van zichtbaarheid, nabijheid en aanspreekbaarheid in de wijk?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de door u in het commissiedebat van 5 oktober jongstleden gegeven garantie dat er «in 2024 niet op de politie wordt bezuinigd»?
Herinnert u zich dat u de forse, omstreden verhoging van de verkeersboetes rechtvaardigt om bezuinigingen bij de politie te voorkomen?
Hoe valt dit te rijmen met de efficiencytaakstelling die u in de begroting 2024 de politie oplegt, oplopend naar 19 miljoen euro?
Op welke wijze denkt u een bedrag van 19 miljoen euro aan efficiency te realiseren, als er bij de politie al jarenlang trajecten doorlopen zijn om te besparen op de bedrijfsvoering, er reeds sterk ingezet is op administratieve lastenverlichting en de financiële problematiek dusdanig acuut is dat er komend jaar gaten met gaten gevuld moeten worden, nieuwe initiatieven nauwelijks gehonoreerd worden en de politie moet «schrappen in de bedrijfsvoering»?
Deelt u de opvatting dat een efficiencytaakstelling bij de politie van 19 miljoen euro een bezuiniging is, niet alleen formeel, maar ook, gelet op het bovenstaande, in de praktijk zo zal uitwerken aangezien het de acute en structurele financiële problemen bij de politie alleen maar verder vergroot, te meer omdat het overgrote deel van de uitgaven van de politie vastligt (personeel, huisvesting, IV, etcetera) en de beïnvloedbaarheid op korte termijn beperkt is?
In de eerstkomende jaren is geen sprake van acute knelpunten. Voor de efficiencytaakstelling van structureel 19 miljoen euro zullen op basis van de bestaande financiële kaders op termijn keuzes moeten worden gemaakt.
Kan het kloppen dat een bedrag van 19 miljoen euro bij de politie ongeveer 135 voltijdsequivalent (fte) kan kosten als het vanuit de personeelskosten gefinancierd wordt?
Ja, dit klopt uitgaande van de integrale normtarieven 2023 voor personeelskosten (inclusief materieel, overhead en aspiranten) van politie voor de meest voorkomende schaalfuncties. Zoals ik hierboven heb aangegeven, verwacht de politie deze taakstelling in 2024 zonder maatregelen in de bestaande begroting te kunnen inpassen vanwege incidentele meevallers, er zal dus geen sprake zijn van maatregelen die in de praktijk gevoeld zullen worden als bezuiniging. Voor latere jaren zal de politie, in overleg met mijn ministerie en de gezagen, invulling aan de efficiencytaakstelling moeten geven. Het traject «kiezen op korpsniveau» moet hieraan bijdragen.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de efficiencytaakstelling bij de politie en de invulling die het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) moet geven aan de rijksbrede taakstelling «los van elkaar staan»?
Hoe valt dit te rijmen met de toelichting in de begroting dat de efficiencykorting bij de politie is opgenomen «ten behoeve van de Rijksbrede dekkingsopgave», alsmede uw antwoord «De Rijksbrede dekkingsopgave en het aandeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid hierin betekent dat elk onderdeel (...) een bijdrage hieraan moet leveren»
Erkent u dat invulling van de rijksbrede taakstelling wel degelijk plaatsvindt door middel van efficiencykortingen bij verschillende onderdelen van J&V, waaronder dus de politie?
Bent u bereid één en ander op te helderen?
Herinnert u zich dat in oktober 2020, in aanloop naar de vorige Tweede Kamerverkiezingen, de politie, het Openbaar Ministerie, regioburgemeesters en het Ministerie van J&V met een gezamenlijk position paper kwamen? Is het Ministerie van J&V betrokken geweest bij het position paper? Zo nee, waarom niet?
Het position paper politie 2024–2028 is opgesteld door de politie en de Regioburgemeesters. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn als waarnemers betrokken geweest bij de totstandkoming van het position paper.
Heeft u voorafgaand aan het opleggen van de efficiencykorting overleg gevoerd met de politie, om na te gaan of het verantwoord kan, zonder pijnlijke maatregelen? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel, aangezien de efficiencykorting kennelijk bij het publiceren van het position paper nog niet bekend was?
Als gevolg van de rijksbrede dekkingsopgave en het maatregelenpakket binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bij ontwerpbegroting 2024 een efficiencytaakstelling doorverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen van het ministerie, waaronder de Politie. In mei is dat onder andere met de korpschef van de Politie besproken.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, uiterlijk 23 oktober aanstaande, te beantwoorden?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Een uitzending van Argos over de dood van Sammy Baker |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Ken u de uitzending van Argos «Het laatste kwartier van Sammy»?1
Ja.
Is de uitzending aanleiding voor de Rijksrecherche om een nader onderzoek naar deze zaak te doen dan wel is de uitzending aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) om de zaak te heroverwegen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Onder leiding van het Openbaar Ministerie heeft de Rijksrecherche destijds onderzoek verricht naar de toedracht van het overlijden van Sammy Baker. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van het onderzoek destijds besloten de betrokken agenten niet te vervolgen, aangezien volgens het Openbaar Ministerie sprake was van noodweer.
Het Openbaar Ministerie laat weten niet over de officiële stukken te beschikken die ten behoeve van de betreffende civiele procedure tussen nabestaanden en politie zijn opgemaakt en heeft deze ook nooit via officiële kanalen ontvangen. Het Openbaar Ministerie reageert niet via de media op rapporten die in een lopende civiele procedure – waar het Openbaar Ministerie geen procespartij in is – zijn uitgebracht. Het Openbaar Ministerie ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt.
Kent u het Handelingskader aanpak personen verward gedrag2 waarin op pagina 21 gesteld wordt dat de politie niet «de aangewezen partij is als er sprake is van personen met verward gedrag, tenzij er sprake is van strafbare feiten, openbare orde problematiek, gevaar of dreiging»? Wat is de status van dit handelingskader?
Ik ben bekend met het Handelingskader aanpak personen verward gedrag. Het Handelingskader is opgesteld door een brede werkgroep bestaande uit de Politie, Aedes, GGD GHOR Nederland, de Nederlandse ggz, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, in opdracht van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het biedt handvatten voor de samenwerking en gegevensdeling tussen medewerkers van woon-, zorginstellingen, woningcorporaties, gemeenten en de politie bij de aanpak van personen met verward gedrag en/of onbegrepen gedrag.
Het Handelingskader biedt geen handvatten voor het aanhouden van personen. Dit is alleen toegestaan in specifieke – in de wet omschreven – gevallen. Geweldgebruik door de politie kan daarbij soms noodzakelijk zijn en is altijd aan strikte voorwaarden en regels gebonden. Zo moeten politieambtenaren zich houden aan hun geweldsinstructie. Dat betekent onder meer dat geweld alleen mag worden gebruikt met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Ten aanzien van sommige geweldsmiddelen, waaronder het vuurwapen, zijn deze beginselen nader uitgewerkt in regelingen zoals de Ambtsinstructie.
Biedt dit handelingskader afdoende handvatten voor de politie in het geval dat de politie tot aanhouding van een persoon met verward gedrag moet overgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om de politie te vragen om een dergelijk handelingskader op te stellen en dat met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen hoe fatale incidenten met verwarde personen door de politie, het OM en bij rechtelijke macht worden behandeld? Zo ja, bent u bereid om de beoordeling van de rechtmatigheid van geweldsaanwendingen door de politie daarin te betrekken? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijk onderzoek?
Er wordt middels het Handelingskader primair ingezet op zorg voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Wanneer sprake is van overlast of een strafbaar feit kan de politie worden ingeschakeld. Bij eventueel geweldgebruik van de politie moet er altijd een melding worden gedaan aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens wordt het geweldgebruik beoordeeld. In bepaalde gevallen wordt het geweld tevens beoordeeld door het Openbaar Ministerie.
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Helaas is dit – ondanks deze waarborgen – niet altijd te voorkomen. Wanneer sprake is van een fataal incident in de context van politieoptreden worden deze incidenten te allen tijde onderzocht door de Rijksrecherche. Het is daarna aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een rechtmatige geweldsaanwending. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden en zie geen aanleiding om het onderzoek waarnaar u vraagt te laten uitvoeren.
Bent u bekend met het rapport «Fatale incidenten» van Bureau Beke3, waarin staat dat 91% van de slachtoffers van fatale incidenten met psychische problematiek kampte? Zo ja, wat is er tot op heden met dit rapport gedaan?
Ik ben bekend met dit rapport. Bij een groot deel van de onderzochte slachtoffers was sprake van multiproblematiek (bijvoorbeeld gedragsproblematiek, middelengebruik of financiële problemen), eerdere politiecontacten en verward gedrag en/of onbegrepen gedrag ten tijde van het incident. Ook was er een toename te zien in het aantal politiecontacten in de maanden voorafgaand aan het incident.
Het is niet uit te sluiten dat er zich situaties voordoen waarbij de politie zich genoodzaakt ziet om geweld te gebruiken jegens mensen met verward en/of onbegrepen gedrag, wanneer andere vormen van de-escalerend handelen niet tot het gewenste effect hebben geleid. In opleiding van de politie is aandacht voor zowel het de-escalerend handelen, als voor gepaste inzet van geweldsmiddelen indien nodig.
Daarnaast zet ik mij samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en veldpartijen al jaren in voor het verbeteren van de domein overstijgende aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Zoals aangegeven in onze Kamerbrief van 26 juni 2023 moeten diverse maatregelen binnen deze aanpak ertoe leiden dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag tijdig passende zorg krijgen en minder onnodig in aanraking komen met politie en justitie.4 Hiermee moet ook escalatie van problematiek worden voorkomen. Met deze aanpak hebben we de afgelopen jaren al goede resultaten bereikt. Zo is het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag ingericht en in gebruik genomen, wordt via het Dashboard beveiligde bedden inzicht verkregen in de capaciteit van beveiligde bedden en zijn er afspraken gemaakt over passend vervoer van personen met verward gedrag voor en na psychiatrische beoordeling.