Kamerstuk 31700-VI-67

Verslag van een algemeen overleg

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009


31 700 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009

nr. 67
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 november 2008

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 8 oktober 2008 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:

– de brief van de minister van Justitie d.d. 26 juni 2008 inzake het onderzoek naar rekwireerbeleid en opleggen van taakstraffen bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven (31 200-VI, nr. 172);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 29 augustus 2008 inzake de maatregelen recidivereductie (24 587, nr. 299).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: De Pater van der Meer Griffier: Nava

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De voorzitter: Welkom bij de vaste commissie voor Justitie. Wij overleggen met de minister van Justitie over het onderzoek naar het rekwireerbeleid en het opleggen van taakstraffen bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, en de brief over maatregelen recidivereductie. Bij het laatste onderwerp betreft het alleen die onderdelen uit de brief die betrekking hebben op taakstraffen. Dat stond niet op de agenda. De leden hebben dus wellicht meer voorbereid, maar wij zien wel hoe ver wij komen.

Er zijn vier leden aanwezig en ik heb geen signalen ontvangen dat er leden wegblijven. De sprekers hebben in eerste termijn zeven minuten spreektijd en de eindtijd voor dit overleg is officieel 18.30 uur. Het hoeft niet zo lang te duren, maar dat ligt ook aan henzelf.

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Vandaag bespreken wij het rekwireerbeleid en het opleggen van taakstraffen. Op vragen van de VVD-fractie bij de algemene politieke beschouwingen antwoordde de minister-president dat het kabinet van mening is dat bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven, waaronder kinderpornozaken, de taakstraf in beginsel – dit heb ik onderstreept – moet worden uitgesloten. Volgens de minister-president wordt de Aanwijzing Taakstraffen aangescherpt, zodat er voor het Openbaar Ministerie geen misverstand kan bestaan over de gevallen waarin de taakstraf mag worden gevorderd.

Dit voornemen is mooi, maar volstrekt onvoldoende, want het raakt niet de essentie van waarom wij vandaag hier bijeen zijn. Uit het rapport «Moord, doodslag, taakstraf?» over de Zembla-uitzending zou de oppervlakkige lezer kunnen concluderen dat het allemaal wel meevalt en dat de taakstraf feitelijk niet voor ernstige misdrijven wordt opgelegd. Dit blijkt ook uit het standpunt van de Raad voor de rechtspraak, waarmee ik gisteren heb gesproken. Hoe anders is de werkelijkheid. De minister herinnert mij graag en vaak aan mijn werkzame leven als officier van justitie gedurende veertien jaar. Dat komt deze keer goed uit, want de werkelijkheid ziet er iets anders uit dan het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak in hun rapport presenteren.

De kernvraag is: wat versta je onder «ernstige misdrijven»? Ontucht met en verkrachting van een vijfjarig kind, verkrachting – zo las ik vandaag nog in de krant – in een zuipkeet in het oosten des lands van een kind door andere kinderen, iemand in het gezicht steken met een kapot bierglas in het uitgaanscircuit, molestatie van een politieagent en openlijk geweld; dit zijn allemaal feiten die als «ernstig» moeten worden betiteld, maar ook feiten waarvoor in eerste instantie of in hoger beroep taakstraffen worden opgelegd. Ik kan de minister desgewenst de vonnissen laten zien. Tegen de mensen die het rapport hebben gelezen en bestudeerd, zou ik willen zeggen: neem eens plaats in een zittingszaal in een grote stad en je zult zien dat voor tal van feiten, zoals zware mishandeling, openlijk geweld en ontucht en verkrachting, een taakstraf wordt opgelegd, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke straf. De vraag is dus: wat is een ernstig misdrijf? Wat wordt door de samenleving als ernstig misdrijf beschouwd en wat wordt door slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers als zodanig ervaren?

De Raad voor de rechtspraak uitte gisteren tijdens ons gesprek zijn zorgen over de ruimte voor de rechter. Laat de wetgever de rechter wel voldoende ruimte en moet de wetgever die ruimte toestaan in individuele zaken? Ik heb de historie er nog eens op nageslagen. Hoewel de rechter in individuele zaken zeker ruimte moet worden gelaten, moet ook rekening worden gehouden met wat de wetgever hierover op 15 februari 1989 en 18 januari 2000 heeft gewisseld in de Kamer en met wat de toenmalige VVD-ministers, respectievelijk Korthals Altes en Korthals, destijds daarover hebben gezegd bij de behandeling van de wetsvoorstellen over de straf van onbetaalde arbeid en de aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, toen de taakstraf hoofdstraf moest worden.

Bij die parlementaire behandeling is expliciet gesproken over de vraag hoeveel ruimte de wetgever aan de rechter zou moeten geven bij het opleggen van de straf ten algemene nutte en de taakstraf. Het gaat mij nu niet om de toonhoogte van dat debat, maar echt om de inhoud. Wat heeft het parlement toen gewisseld en hoe serieus neemt het zichzelf?

In 1989 antwoordde de minister op Kamervragen: de taakstraf, de dienstverlening, is voor delinquenten die voor het eerst met justitie in aanraking komen. En: de taakstraf is voor delicten die niet ernstig van aard zijn. Ik kom daar straks op terug. Nog een citaat van de minister uit 1989: als een dienstverleningsproject wordt afgebroken door schuld van de delinquent, dan komt men aan het opleggen van een alternatieve straf niet toe. Volgens mij heeft de hier aanwezige minister indertijd Korthals Altes opgevolgd.

Op vragen van toenmalige oppositiepartij het CDA over ernstig strafbare feiten en draagvlak in de samenleving antwoordde minister Korthals in 1999: «Het is daarbij niet de bedoeling om in alle gevallen zo veel mogelijk een taakstraf op te leggen, maar het is de bedoeling om de taakstraffen daar toe te passen waar het de meest aangewezen sanctie is.» Dat is niet in het geval van ernstige misdrijven. En op expliciete vragen van de toenmalige vertegenwoordigers van de fracties van de ChristenUnie en GroenLinks maakte de minister nog eens heel duidelijk waarvoor de taakstraf nooit – met een streepje onder «nooit» – zou moeten worden opgelegd. Hij verwees daarbij ook naar de BOS-Polarisrichtlijnen van het Openbaar Ministerie, waarin dit was vastgelegd. Het is overigens wel aardig om te weten dat collega Van de Camp van de CDA-fractie toen een amendement op stuk nr. 11 heeft ingediend, waarin hij ongeveer hetzelfde voorstelde als de VVD-fractie nu voorstelt.

«Er zal geen taakstraf worden gevorderd indien er een delict is gepleegd waarbij inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit of gebruik is gemaakt van een wapen.» Dit komt uit de Handelingen van de Tweede Kamer uit 1999. Er zou geen taakstraf worden opgelegd bij het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en van letsel waarvoor de behandeling van een specialist nodig is, geen taakstraf bij het gebruik van een wapen, of het nu een vuurwapen is of een mes, geen taakstraf bij recidive als er een soortgelijk delict werd gepleegd in de laatste vijf jaar en geen taakstraf bij zedendelicten, aldus de minister. Hij verwees hierbij naar de artikelen 240b tot en met 251 van het Wetboek van Strafrecht, die betrekking hebben op kinderporno, verkrachting en ontucht van een minderjarige. Deelt de minister deze uitgangspunten van zijn ambtsvoorgangers nog of is hij inmiddels een andere mening toegedaan?

Het gaat mij nadrukkelijk niet om de strafoplegging in het individuele geval, maar om de vraag of de Tweede Kamer zichzelf als wetgever eigenlijk wel serieus neemt. Zij gaf in 1989 en 1999 ruimte voor een vorm van strafoplegging, maar wel met spelregels die de rechter ook in het individuele geval bindt. De rechter moet in het individuele geval afwegen wat de wetgever bedoeld heeft.

Er moet een aantal dingen geregeld worden. Dit moet niet in een aanwijzing aan het Openbaar Ministerie maar aan de rechter, want ik geloof wel dat officieren van justitie en advocaten-generaal geen taakstraf eisen als de minister zo’n aanwijzing geeft. In de wet moet worden vastgelegd dat geen taakstraf mag worden opgelegd voor gewelds- en zedenmisdrijven. Ik verwijs daarbij naar het amendement-Van de Camp op stuk nr. 11 uit 1999. In dit amendement kan ik mij prima vinden. Ook mag geen taakstraf worden opgelegd bij recidive voor een soortgelijk delict. Als men één keer een taakstraf heeft gehad, dan niet opnieuw. En als de taakstraf niet wordt voltooid, dan moet direct gevangenisstraf volgen; niet terug naar de rechter, maar de straf van rechtswege gelijk omzetten en direct de gevangenis in.

De heer De Wit (SP): Wilt u, anders dan bijvoorbeeld oud-minister Korthals, de taakstraf beperken tot zeden- en geweldsmisdrijven? En stel dat wij in de wet een lijst vastleggen, moet dit dan een limitatieve lijst worden, een lijst met delicten waarvoor nooit een taakstraf mag worden opgelegd? Zo ja, sluit u daarmee uit dat de rechter in een individueel geval, met inachtneming van alle omstandigheden, zoals de persoon en de achtergrond van de zaak, toch een taakstraf op zijn plaats kan achten?

De heer Teeven (VVD): Voor de strafbare feiten die zijn genoemd in de titels 14, 18, 19, 20 en 21 van het Wetboek van Strafrecht zou nooit – met een streep onder «nooit» – een taakstraf mogen worden opgelegd. Dit betreft alles waarbij iemands lichamelijke integriteit wordt aangetast en waarop tevens een maximale gevangenisstraf staat van vier jaar of meer. Dus ook niet als de rechter dat in een individueel geval en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zinvol acht. Terecht vraagt u of dan niet te veel sprake is van nadelen ten opzichte van de verdachte. Persoonlijke omstandigheden kunnen namelijk een rol spelen. De memorie van toelichting lezend – en gelet op de behandeling van de wetsvoorstellen in 1989 en 1999 – is het, als daartoe in een individueel geval aanleiding is, beter om bij dit soort delicten te kiezen voor het opleggen van een voorwaardelijke straf in combinatie met de gedragsbeïnvloedende maatregelen die de reclassering wil. Dat is ook beter, omdat zo’n voorwaardelijke straf een aanzienlijke duur kan hebben, met een proeftijd van twee jaar, wat voor het tegengaan van recidive wel eens veel effectiever kan zijn dan het opleggen van een taakstraf. Dit alles beziet mijn fractie natuurlijk wel vanuit de positie van het slachtoffer. De Kamer heeft dat in het verleden ook gedaan. Die positie is anno 2008 nog veel belangrijker dan toen zij hierover in 1989 en 1999 sprak.

De heer De Wit (SP): U bent dus voor minimumstraffen?

De heer Teeven (VVD): Minimumstraffen, die een vandaag hier niet aanwezige fractie nog wel eens wil voorstellen, betreffen de hoogte van de straf. Wij spreken hier over de soort straf. Ik heb uitgelegd waarom de wetgever die ruimte in het verleden heeft gegeven en hoe groot die ruimte was. Ik constateer, net als mijn aanwezige collega’s, dat de rechter in de praktijk in individuele zaken regelmatig buiten die ruimte treedt. In dat geval moeten wij onszelf als wetgever serieus nemen. Er zijn spelregels gemaakt voor de taakstraf. De rechter houdt zich daar in de individuele zaken niet aan. Die ruimte moet dus worden beperkt.

De heer Heerts (PvdA): Uw bedoelingen waren mij al wat langer duidelijk. U zegt dat voorwaardelijke gevangenisstraffen mogen worden opgelegd om vervolgens met een zeer streng, aan bijzondere voorwaarden gebonden regime recidive te voorkomen. Wij zijn het helemaal eens over de positie van het slachtoffer. Die is de laatste maanden nog verbeterd in de wetgeving. Bestaat nu echter niet het gevaar dat wij botjes gaan vangen? Ik neig het eens te zijn met wat u zegt over lange voorwaardelijke gevangenisstraffen om die bijzondere voorwaarden juist voldaan te krijgen, maar gaat u in dat geval niet voorbij aan wat u wil?

De heer Teeven (VVD): Ik denk dat u mij verkeerd hebt begrepen. Als iemand voor het eerst met justitie in aanraking komt bij een vechtpartij in een café, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt, dan kan ik mij voorstellen dat er voor de verdachte persoonlijke omstandigheden gelden die reden zijn om te zeggen: ik ga hier niet over tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In dat geval is het naar slachtoffers en de samenleving toe, maar ook voor de belangen van de verdachte, beter om een voorwaardelijke straf van aanzienlijke duur op te leggen, met een proeftijd van twee jaar en alle mogelijke bijzondere voorwaarden van de reclassering, dan een taakstraf. Een taakstraf kan natuurlijk worden gecombineerd met gedragsbeïnvloedende maatregelen, maar het voordeel van een voorwaardelijke straf voor een dergelijk feit is dat de verdachte nog de bijl boven zijn hoofd heeft hangen voor een periode van twee jaar. Zo maakt de wetgever volstrekt duidelijk dat hij lichamelijke integriteit en zeden van een andere categorie vindt – zoals hij dat ook vond in 1999 – dan andere strafbare feiten. Dus ik zie met u het belang van de reclassering en het goede werk dat zij doet met gedragsbeïnvloedende maatregelen, maar ik zie niet altijd de vrijwilligheid als men na een taakstraf met de reclassering moet werken. Voor een verdachte die zo’n delict voor de eerste keer pleegt, zie ik dus meer in een voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaar en allerlei bijzondere voorwaarden. In dat geval heeft de reclassering ook wat in handen. Als zich in die twee jaar iets voordoet of als iemand zich niet houdt aan de aanwijzing van de reclassering, dan gaat hij voor drie of zes maanden terug naar de gevangenis.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Van Haersma Buma.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Voorzitter, conform uw toelichting op de agenda beperk ik mij tot taakstraffen. Ik wil met name spreken over de brieven over de reportage van het televisieprogramma Zembla van vorig jaar oktober. Die reportage heeft de gemoederen zeer verhit, omdat daarin het beeld ontstond dat in veel gevallen waarin dat niet de bedoeling was – ook niet van de wetgever – taakstraffen werden opgelegd, terwijl de samenleving en de politiek dachten dat in dat soort gevallen toch op zijn minst gevangenisstraffen, bij voorkeur onvoorwaardelijk, werden opgelegd. Het onderzoek dat vervolgens is gedaan, was buitengewoon zorgvuldig. Het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak verdienen een compliment voor dit onderzoek. Hierin is gekeken naar de uitspraken en de eisen in de praktijk. Dat gebeurde een aantal jaren geleden zeker minder en dat is dus goed. Uit het onderzoek blijkt dat het algemene beeld dat in de televisie-uitzending werd gepresenteerd, onjuist is. Er is geen sprake van het op grote schaal toepassen van taakstraffen in gevallen waarin dat niet reëel is.

Daartegenover staan in het rapport wel degelijk voorbeelden van delicten waarvan ik schrok dat daarvoor taakstraffen opgelegd worden. Ik noem het voorbeeld van een stiefvader die zijn stiefkind jarenlang misbruikt. De eis is 24 maanden, waarvan zes voorwaardelijk, en de opgelegde straf slechts twintig maanden voorwaardelijk en een taakstraf. Ik kan mij voorstellen dat zulke straffen in sommige gevallen niet begrepen worden en niet voldoen aan twee belangrijke eisen aan straffen, namelijk vergelding en het creëren van een gevoel van rechtvaardigheid in de samenleving. Dit is in het rapport goed beschreven.

Daarnaast komt uit het rapport duidelijk naar voren dat de persoon van de dader in de strafoplegging een centrale rol speelt. Natuurlijk is die van belang, maar allereerst moet gekeken worden naar de slachtoffers, de impact van een delict op de samenleving en de geschoktheid van de rechtsorde. Het viel mij in de stukken op dat de reclassering vaak meer succes heeft ten voordele van de verdachte dan de advocatuur. Ik vraag mij af hoe wij, ook politiek gezien, de rol van de reclassering in het opleggen van taakstraffen moeten zien in relatie tot het belang van de gevoelde rechtvaardigheid en het belang van de slachtoffers.

De reactie van de minister op het rapport is heel krachtig en ik waardeer dat. Ten eerste kiest de minister voor het aanscherpen van aanwijzingen. Hij geeft daarmee aan dat het ook in de opvatting van het kabinet nodig is om de oplegging van taakstraffen verder te beperken. Ten tweede wijst hij op het strikt naleven van die aanwijzingen. Ten derde, en dat is erg belangrijk, wenst hij de taakstraf te verzwaren. Ik wil nog wel weten wat de veranderingen precies inhouden. Wat is de bedoeling van de richtlijn en wat houdt de verzwaring van de taakstraf concreet in?

De minister schrijft verder dat hij overweegt om via een wetswijziging het opleggen van taakstraffen bij ernstige zedendelicten en geweldszaken tegen te gaan. Ik betwijfel zeer of alleen een aanwijzing zal volstaan. Wat bedoelt de minister als hij zegt dat hij een wetswijziging overweegt? Is hij bezig met die overweging? Komt hij met zo’n wetswijziging?

In lijn met wat de CDA-fractie in het verleden altijd gezegd heeft, meen ik dat het wel degelijk de rol van de wetgever is om aan te geven wat voor soort straffen moet worden opgelegd. Daarom is een richtlijn alleen onvoldoende en moet in de wet worden vastgelegd dat in bepaalde gevallen de taakstraf onwenselijk is. Ik zeg heel nadrukkelijk, en dat is in wezen een amendering van het amendement dat mijn fractie in 1999 heeft ingediend, dat ik wel meen dat het straffenpalet zo uitgebreid is dat het opleggen van een taakstraf alleen niet kan. Een taakstraf is prima, maar dan wel in combinatie met een andere straf. Er zijn veel meer combinaties mogelijk die op de dader gerichte straffen mogelijk maken. Bij zware delicten moet het uitgangspunt de onvoorwaardelijke straf zijn. De heer Teeven zei al dat de onvoorwaardelijke straf in uitzonderlijke gevallen niet de meest aangewezen straf is, maar in dat geval is ook de kale taakstraf onvoldoende. Er moeten meer gedragsbeïnvloedende maatregelen mogelijk zijn en zeker het ten uitvoer leggen van een mogelijke gevangenisstraf moet als stok achter de deur worden gehouden.

Een geval waarbij ik mij kan voorstellen dat een gevangenisstraf niet reëel is, is bijvoorbeeld de tongzoen die als verkrachting wordt gezien. Daarmee hielden wij in 1999 geen rekening. De vraag is nu wel of wij daarvoor twintig jaar cel moeten opleggen. Deelt de minister de visie dat wettelijk moet worden omschreven dat in bepaalde zware gevallen van zeden- en geweldsdelicten niet enkel en alleen een taakstraf kan worden opgelegd?

Het verbaast mij hoe vaak het nog voorkomt dat iemand wel drie keer achter elkaar een taakstraf krijgt, zoals in het rapport en de brief van de minister staat. Dat is onwenselijk. Een taakstraf wordt in de praktijk ervaren als een lichtere straf, of wij dat leuk vinden of niet. Als men eenmaal een taakstraf heeft gehad en vervolgens nogmaals in de fout gaat, dan heeft de taakstraf dus niet gewerkt en moet die niet nog een keer worden opgelegd. In het rapport staat een uitzondering die ik mij wel kan voorstellen: als iemand een delict begaat als hij achttien jaar is en er nog een begaat als hij 65 jaar is, dan is het moeilijk om aan te geven dat een taakstraf niet helpt. Maar in de regel wil ik een taakstraf, en als die niet helpt, dan een andere straf.

Mijn laatste vraag betreft een toezegging van de minister. Tijdens de behandeling van de begroting van vorig jaar heeft mijn fractie gevraagd, het mogelijk te maken om een niet uitgevoerde taakstraf zonder tussenkomst van de rechter om te zetten in een celstraf. De minister heeft toegezegd om daarmee aan de slag te gaan en ik vraag mij af wat daarvan is geworden.

De heer Teeven (VVD): Bent u met mij van mening dat de taakstraf in de praktijk effectief het lik-op-stukbeleid in de weg kan zitten? Ik noem een voorbeeld. Iemand krijgt in een café een bierglas in zijn gezicht. Als een taakstraf mogelijk is, dan anticipeert de rechter daarop. In het kader van artikel 67a, lid 3, wordt niet meer voorarrest gehanteerd dan uiteindelijk wordt opgelegd. Dus als een taakstraf mogelijk is, dan zal iemand niet snel in voorlopige hechtenis worden gehouden. Mijn fractie zegt: als de taakstraf eruit gaat, dan is de periode van voorarrest het onvoorwaardelijke deel of het vergeldingsdeel van de straf, en daarna kan worden begonnen met de voorwaardelijke straf op het moment van de zitting. Ziet u met mij dat de taakstraf bij geweldsdelicten het snelrecht en het lik-op-stukbeleid in de weg kan zitten?

De heer Van Haersma Buma (CDA): Dat zie ik zeker. Het is ook een heel actueel probleem. Wij zien in de praktijk delicten met veel overlast en geweld, waarvan de gedachte is dat de rechter daarvoor uiteindelijk wel een taakstraf oplegt. Met die mededeling wordt de verdachte meteen weer teruggestuurd, terwijl het juist heel waardevol kan zijn om die persoon in hechtenis te nemen tot een snelle berechting. Dat is één van de redenen waarom de taakstraf als straf op zich wel zinvol kan zijn, maar niet in samenstel met de wens om iemand acuut van straat te halen. Dat is inderdaad een probleem, los van het feit dat de taakstraf niet altijd als straf wordt beleefd. Als je een straf oplegt voor overlast of geweld, dan moet die straf in die buurt worden uitgevoerd, zodat men ziet dat die persoon gestraft is.

De heer De Wit (SP): U noemt het voorbeeld van de tongzoen. Stel nu dat iemand een jaar geleden een taakstraf heeft gekregen en vervolgens moet voorkomen voor de tongzoen, wat in feite verkrachting is. Wat moet er dan gebeuren?

De heer Van Haersma Buma (CDA): Het gaat om de onvrijwillige tongzoen. Het is van belang om dat eraan toe te voegen, anders wordt het aantal taakgestraften in Nederland buitengewoon hoog. Het betreft dus de tongzoen die inbreuk maakt op iemands integriteit. Ik kan mij heel goed voorstellen dat, als er sprake is van een eerder zedengerelateerd delict, die tweede keer – een aanranding die de Hoge Raad nota bene als verkrachting beschouwt – geen taakstraf wordt opgelegd. Een celstraf of op zijn minst een voorwaardelijke celstraf met zware voorwaarden zou logisch zijn. Blijkbaar heeft die eerdere taakstraf in dat geval geen zin gehad.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Het is goed dat wij vandaag terugkomen op de taakstraf, nadat indertijd bij het mondelinge vragenuur is gesproken over een Zembla-uitzending hierover. Wij beschikken nu ook over een uitgebreid onderzoek. Daarmee hebben wij een heldere, feitelijke basis om verder te spreken over dit onderwerp.

Taakstraffen moeten alleen aan de orde zijn bij lichte vergrijpen en het «nee» moet voorop staan bij ernstige overtredingen en misdrijven. Uit het onderzoek blijkt dat in een aantal gevallen sprake is van het eisen of het opleggen van een taakstraf waar dat eigenlijk niet behoorde volgens de geldende richtlijnen. Terecht constateert de minister een spanning met de Aanwijzing Taakstraffen. Hij wil deze aanwijzing aanscherpen voor ernstige gewelds- en zedendelicten. Wat wil hij precies veranderen? Dit uitgangspunt is al in de huidige aanwijzing vastgelegd, want ook nu wordt in principe geen taakstraf opgelegd. Kan de minister nader toelichten welke achterliggende feiten ervoor zorgen dat onder omstandigheden wel een taakstraf opgelegd kan worden?

De minister overweegt ook een wetswijziging op dit punt. Dit verdient de voorkeur boven een aanscherping van de aanwijzing, omdat de categorieën hierbij duidelijk kunnen worden aangeduid. Wanneer komt de minister met zijn definitieve oordeel? De term «overwegen» doet vermoeden dat hij er nog niet helemaal uit was toen hij zijn brief schreef.

Het is jammer dat in het onderzoek niet is gekeken naar kinderpornozaken, want dit zijn ook ernstige zedendelicten waarin een taakstraf uitgesloten moet zijn. Ik heb eerder vragen gesteld over de scherpere richtlijnen voor kinderporno en het opleggen van straf in de praktijk. Toen bleek dat daarover heel moeilijk aan informatie te komen is. Dat is onbevredigend. Het onderwerp komt vaak terug vanuit de samenleving. Ook aan ons volksvertegenwoordigers wordt gevraagd: hoe zit het nu; hoe zien die straffen er in de praktijk uit? Het is heel onbevredigend dat het kennelijk moeilijk is om aan heldere informatie te komen over de vraag of die richtlijn heeft gewerkt en of hogere straffen worden opgelegd. Kortom, de inzichtelijkheid van de daadwerkelijke strafoplegging moet beter. Die informatie moet al bij het OM beschikbaar zijn. De systemen moeten zodanig verbonden zijn dat je gemakkelijk kunt zien wat de gevorderde en de opgelegde straf is.

Ik was even verrast dat recidivereductie maar zo beperkt op de agenda staat.

De voorzitter: Daarover komt nog een apart overleg. Dat is afgesproken in de procedurevergadering.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik ging uit van de uitnodiging. Daarop staat die restrictie niet, maar akkoord. Ik spreek graag in een afzonderlijk overleg hierover. Het onderwerp is er belangrijk genoeg voor.

De link met taakstraffen is dubbel. Aan de ene kant moeten taakstraffen zo worden opgezet, dat ze tot recidivebeperking leiden. Ze moeten voorkomen dat mensen in hun fouten vervallen. Dat stelt eisen aan de invulling en de zwaarte van de taakstraf. De straf moet effect sorteren en een normbevestiging zijn die iemand ervan weerhoudt om opnieuw in de fout te gaan. Aan de andere kant moet kritisch worden bezien of het nog in de rede ligt om mensen die al een taakstraf hebben ondergaan, opnieuw een taakstraf op te leggen als zij weer in de fout gaan. Vanuit een zekere opschaling verwacht je eerder dat in dat geval van het opleggen van een taakstraf wordt afgezien. Uit de brief bleek mij niet helder wat op dit punt nu het beleid c.q. de aanscherping is.

De heer Teeven (VVD): U hebt in 1999 bij de behandeling van het wetsvoorstel aandacht gevraagd voor de omrekening van maanden gevangenisstraf naar uren taakstraf en u vroeg zich af of zes maanden gevangenisstraf nu wel in een redelijke verhouding staat tot 240 uur taakstraf. U had daar uw twijfels bij, zeker als het een hogere straf ging in de richting van de zes maanden. Vindt u nog steeds dat de er sprake is van een scheve verhouding bij de omrekening van maanden gevangenisstraf naar uren taakstraf en dat veel meer uren taakstraf gewenst zijn dan bijvoorbeeld 240 uur bij zes maanden gevangenisstraf? Vindt u dit een reactie van de minister waard?

De heer Van der Staaij (SGP): Een reactie van de minister lijkt het mij zeker waard, want dit kan bijdragen aan het maatschappelijk ongenoegen. Gisteren las ik nog een bericht over een vordering van 240 uur taakstraf voor een leraar die in het verleden seksueel contact heeft gehad met een leerling. Dat is typisch een voorbeeld waarbij ik mij afvraag: is 240 uur nu een reële straf en ervaart de samenleving dit echt als een ernstige bestraffing van zo’n feit? Het is een goed voorbeeld van iets wat in de praktijk vragen oproept.

De voorzitter: Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Over de taakstraf is vaak veel ontevredenheid en soms ook maatschappelijke commotie. Mijn fractie staat ook kritisch tegenover de taakstraf. Berichten in de media, zoals «taakstraf voor pedofiel» of «200 uur schoffelen als straf voor verkrachting», kunnen terecht rekenen op zeer kritische reacties in de samenleving. Mijn fractie zet daar op zijn minst vraagtekens bij.

Er worden te vaak taakstraffen opgelegd voor ernstige delicten of, zoals het onderzoek van de minister dat mooi uitdrukt: het is geen uitzondering gebleken. Een taakstraf is geen geschikte straf voor zware delicten, zoals gewelds- en zedendelicten. Maar ook forse fraude en het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval na alcoholgebruik zijn te beschouwen als zware delicten waarvoor geen taakstraf hoort te worden opgelegd. Voor slachtoffers en, bij misdrijven met dodelijk gevolg, nabestaanden biedt een taakstraf geen genoegdoening en onvoldoende vergelding en dat is toch een doel van het strafrecht.

Over de verontwaardiging van de kant van het slachtoffer kunnen wij niet eenvoudig heen stappen. Er mag dus geen taakstraf worden opgelegd bij zware delicten. Dit doel heeft de minister zich gesteld en dat steunt mijn fractie. De minister gaat de Aanwijzing taakstraffen aanscherpen met de bepaling dat voor ernstige delicten in beginsel geen taakstraf wordt geëist, tenzij. Komt er een lijst met ernstige delicten in de aanwijzing te staan en hoe kan de minister dat nader specificeren?

Mijn fractie steunt de aanscherping van het beleid, maar meent dat rechtspraak maatwerk dient te zijn en dat de straf mede op de persoon van de dader gericht moet zijn. De rechter moet rekening houden met iemands strafrechtelijk verleden en uiteraard óf er sprake is van een strafrechtelijk verleden. Als een persoon meerdere delicten heeft gepleegd, dan is een langere straf op zijn plaats en een taakstraf niet aan de orde.

Hoe vaak moet een taakstraf opgelegd worden? In beginsel moeten wij ervan uitgaan dat eenmaal voldoende is, maar ook hierbij mag de rechter in bepaalde gevallen op basis van maatwerk een uitzondering maken voor een tweede keer. Als een derde keer aan de orde is, dan is de vraag of een andere straf niet op zijn plaats is. Mijn fractie vindt van wel.

Van een taakstraf moet je niet gemakkelijk af kunnen komen. Als je te laat komt of niet komt opdagen, dan moet je een waarschuwing krijgen. Daarna is het afgelopen en moet de zaak terug naar het Openbaar Ministerie. Om de taakstraf geloofwaardig te houden, moet hij zeer consequent worden toegepast en moet er ook zeer consequent op worden toegezien. Uit de praktijk hoor ik dat de reclassering soms mensen terugkrijgt die hun taakstraf niet hebben uitgevoerd, maar die de rechter toch opnieuw een taakstraf oplegt. Dat is geen goed voorbeeld. Het gevolg is bijvoorbeeld dat de taakgestrafte de begeleider, die hem de laatste waarschuwing had gegeven, niet meer serieus neemt. Kent de minister deze praktijk? Wat vindt hij ervan?

Ondanks alles zitten er voordelen aan een taakstraf. Hij is bijvoorbeeld zinvol voor mensen die een bepaald soort delicten pleegt. Er zijn ook andere voordelen. Zo zijn vergeleken met een gevangenisstraf de gevolgen niet meteen zo ingrijpend. Verlies van een baan of woning of echtscheidingsperikelen doen zich minder voor bij een taakstraf. Mensen ondervinden bij een taakstraf ook minder problemen dan wanneer zij uit de gevangenis hun weg in de samenleving weer moeten vinden. Die overwegingen spelen een rol.

Ik doe een paar voorstellen voor de toepassing van de taakstraf. In de eerste plaats heb ik gekeken naar het effect van de taakstraf. Leidt het opleggen van een taakstraf bijvoorbeeld tot minder recidive? Ik heb maar één geleerde gevonden die daarover wat gezegd heeft. Ik ben benieuwd of de minister cijfers kent over de effecten van taakstraf op recidive. Zo nee, zou het dan niet interessant zijn om dat alsnog te onderzoeken?

In de tweede plaats zouden mensen die een taakstraf vervullen, daarmee nuttig maatschappelijk werk moeten verrichten. De taakstraf kan ook heel goed worden uitgevoerd op de plaats waar men het delict heeft gepleegd, zoals bij geweldsmisdrijven in het openbaar vervoer, winkels et cetera, zodat duidelijk is dat iemand boet op de plaats waar het gebeurt is.

In de derde plaats is mijn fractie ervoor dat taakstraffen niet «kaal» worden opgelegd. De reclassering ziet heel vaak dat er meer aan de hand is met mensen die een taakstraf uitvoeren. Zij heeft mij duidelijk gemaakt dat het interessant kan zijn om ruimte te hebben om aan die mensen «te werken». Hoe ziet de minister dat en zijn daar mogelijkheden voor, in uren en dus geld?

Het is goed mogelijk dat iemand in het kader van een taakstraf terechtkomt op een plek waar het zinvol is dat hij daar blijft werken. Ik noem het voorbeeld van een werkloze die toevallig terechtkomt op een plek waar hij zinvol werk kan doen. Zijn er in het kader van arbeidsmarkttoeleiding mogelijkheden om iemand tijdelijk op zo’n plek te laten werken totdat hij een andere baan heeft gevonden?

De heer Teeven (VVD): U spreekt mooie woorden als u zegt dat taakstraffen niet voor gewelds- en zedenmisdrijven zijn en u prijst de minister vanwege de aanwijzing. Ik heb dat ook gedaan, maar ik heb er iets bij gezegd: het helpt uiteindelijk niet als de rechter zijn eigen gang gaat en die wettelijke ruimte, die niet is gegeven, wel benut. Vindt de SP-fractie dat niet moet worden ingegrepen in de wettelijke ruimte, die er niet is, maar die de rechter individueel wel pakt, of zegt zij: wij pakken door en zijn bereid om de wet te veranderen. De SP-fractie kan daar dan ook steun aan geven, want aan de ene kant geeft zij wat aan slachtoffers hier in de zaal, maar aan de andere kant geeft zij eigenlijk niets, want die slachtoffers staan uiteindelijk gewoon met lege handen als het aan de SP-fractie ligt.

De heer De Wit (SP): Ik heb gezegd dat er twee kanten aan taakstraffen zitten. De positie van het slachtoffer – Ik heb dit uitdrukkelijk genoemd – en de persoon van de dader. Als wij de rechter voorschrijven dat hij in een limitatief aantal gevallen de taakstraf kan toepassen en verder niet, dan geven wij de rechter, die in een concrete situatie een oplossing moet zoeken, en die weet hoe de aanwijzing luidt en weet voor welke gevallen de taakstraf bedoeld is, niet de ruimte om maatwerk te leveren. Er moet, zoals de minister ook omschrijft, duidelijk gemaakt worden in welke gevallen taakstraffen niet op hun plaats zijn, maar de rechter moet de mogelijkheid krijgen om in individuele gevallen een uitzondering te maken. U kunt zeggen: daarmee ondergraaf je het systeem. Het is echter niet zinnig om het in de wet vast te leggen, want de aanwijzing is voldoende om te rekwireren en de rechter weet precies hoe hij die in concrete gevallen moet toepassen. Ik zeg daar meteen bij dat ik het niet altijd eens ben met de rechter. Dat is een andere discussie. Dat betreft het motiveren van vonnissen, de kwaliteit van vonnissen en de interne controle over de vonnissen die de rechter uitspreekt. Wij hebben hier vaker over gesproken, maar dat is een andere vraag. De rechter moet de ruimte hebben om in bepaalde gevallen af te wijken.

De heer Teeven (VVD): Zegt u nu dat het voor de rechter onmogelijk is bij gewelds- en zedenmisdrijven om maatwerk te leveren als hij die taakstraf niet meer kan opleggen? Ik heb een aantal voorbeelden genoemd. Bij dat soort delicten kan de rechter komen tot oplegging van een voorwaardelijke straf met hetzelfde maatwerk dat u wilt.

De heer De Wit (SP): Ik geef graag een voorbeeld. In de vakantie heeft de SP-fractie zich verdiept in de taakstraffen. Op een zitting waar mijn collega bij aanwezig was – ik was daar zelf toevallig niet bij aanwezig – was de volgende casus aan de orde. Iemand had een boot, vaarde ’s nachts over het water en raakte daarbij iemand die aan het zwemmen was. Een ongeval met dodelijke afloop. De bestuurder van de boot had die zwemmer niet gezien. Het leven van die man is geruïneerd; dat bleek heel duidelijk. Moet je dan zeggen: geweld is geweld en dus kan er geen taakstraf worden opgelegd? Ik vind dat daar wel ruimte voor moet zijn in een dergelijk geval, zonder op de stoel van de rechter te willen gaan zitten.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Voorzitter. Ik zit nog een beetje te puzzelen met wat de heer De Wit alles bij elkaar opgeteld in zijn inbreng heeft gezegd. Hij begon zijn betoog met te zeggen dat hij de taakstraf geen straf voor zedendelicten en geweldsdelicten, dodelijke ongelukken en dergelijke vindt. Dat volg ik. Met het geven van zijn laatste voorbeeld zegt hij echter dat de taakstraf wel als straf kan worden opgelegd bij een dergelijk delict. Het is van tweeën een. Op dit moment legt de rechter alleen in uitzonderingsgevallen een taakstraf op bij dit soort zaken. Volgens mij betoogt de heer De Wit in zijn inbreng niets anders dan de huidige praktijk.

De heer De Wit (SP): Dat is niet waar. Ik sluit mij aan bij wat uit het onderzoek blijkt, wat ook de minister concludeert, dat dit niet gebeurt bij wijze van uitzondering. Ik pleit daar wel voor. Dat is wat anders dan maatwerk. De rechter moet in een individueel kunnen beslissen om toch een taakstraf op te leggen. Ik herhaal: voor zware delicten geen taakstraf. In uitzonderingsgevallen zou de rechter daar echter toch voor moeten kunnen kiezen. Ik noemde al het voorbeeld van die man met die boot.

Verder vind ik dat het in principe onmogelijk moet zijn om twee, drie of vier keer een taakstraf op te leggen; dat moet bij één keer blijven. Ik sluit echter niet uit dat de rechter in het kader van maatwerk een tweede keer een taakstraf oplegt. Ten aanzien van de uitvoering van de taakstraf moet consequent worden opgetreden. Er mag geen aarzeling zijn bij het OM op dat punt.

De heer Van Haersma Buma (CDA): U vroeg mij net: vindt u dat aan iemand die binnen een jaar voor de tweede keer wordt veroordeeld voor verkrachting vanwege een tongzoen een taakstraf mag worden opgelegd? Daarmee wekte u de suggestie dat u vindt dat dat mogelijk moet zijn.

De heer De Wit (SP): Als ik u was, had ik gezegd: in principe niet. Als het gaat om twee soortgelijke delicten, dan heb je een probleem. Ik houd wel de mogelijkheid open dat de rechter een taakstraf oplegt. In principe niet, maar het kan zijn van wel. Ik vind dat het aan de rechter is om dat te bepalen.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De heer De Wit stelt dat er ook geen taakstraf mag worden opgelegd bij forse fraude en verkeersongevallen met dodelijke afloop. Kan de heer De Wit iets specifieker zijn over de categorieën van forse fraudegevallen waaraan daarbij gedacht moet worden? Denkt hij in dit kader aan alle verkeersongevallen met dodelijke afloop of specifiek aan zaken met grote roekeloosheid, waarbij wellicht drank in het spel is geweest?

De heer De Wit (SP): Ik heb uitdrukkelijk gezegd: verkeersongevallen met dodelijke afloop na alcoholgebruik. Dar zit duidelijk «opzet» of «voorwaardelijke opzet» in. In relatie tot fraude heb ik gesproken over «forse fraudegevallen». Een bijstandsvrouw krijgt bij fraude meestal drie weken gevangenisstraf. Dat is standaard. Bij forse fraude heb ik het eigenlijk over de witte boorden. Dan heb ik het over de directeur die het toch al zo moeilijk had omdat hij zijn baan kwijt raakte enzovoorts. Dan gaat het bij wijze van spreken om miljoenen.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Heerts van de PvdA-fractie.

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Aanscherping van het beleid ten aanzien van taakstraffen bij ernstige delicten is op zijn plaats. Taakstraffen als hoofdstraf moeten bij ernstige delicten uitzonderingen blijven maar een absoluut verbod daarop wil mijn fractie niet bepleiten. Er moet ook ruimte blijven voor maatwerk. Gedragingen die onduldbaar zijn, en in juridische zin een ernstig misdrijf, hoeven in de praktijk of rekening houdend met omstandigheden niet altijd zware delicten te zijn. Het voorbeeld van de tongzoen is voldoende aangehaald. Wij kunnen ons wel voorstellen dat een taakstraf dan op zijn plaats is. Kan de minister nog meer voorbeelden geven van delicten, vooral in de sfeer van geweld, die in juridische zin als ernstig moeten worden gekwalificeerd maar dat feitelijk niet zijn en dus bij uitzondering voor een taakstraf als hoofdstraf in aanmerking zouden moeten komen?

Ik zou taakstraffen echt als uitzondering willen zien voor de gevallen waarvan echt evident is dat alles meer dan een taakstraf, te veel is. Uit het rapport van de Raad voor de Rechtspraak en het OM blijkt dat van de 2500 ernstige misdrijven die in 2006 voor de rechter kwamen, 14% – altijd nog 350 – alleen met een taakstraf zijn bestraft. Ik hoop dat de aanscherping van de aanwijzing genoeg effect sorteert om dat terug te brengen. Ik neem aan dat dit gemonitord gaat worden, zowel door het OM, de rechtspraak, als het ministerie. Verder neem ik aan dat voorkomen wordt dat het OM taakstraffen gaat vorderen als een verdachte al eerder een taakstraf heeft ondergaan. Taakstraffen blijven in veel gevallen moeilijk uitvoerbaar te zijn en de reclassering moet daarom niet worden opgescheept met recidivisten.

Met straffen, ook met taakstraffen, kan aan een verdachte duidelijk worden gemaakt dat het plegen van een strafbaar feit niet getolereerd wordt. Het gaat om vergelding; laat er geen misverstand over bestaan dat straffen vergelding en afschrikking als belangrijk doelen hebben. Die kant van de taakstraf lijkt de minister te willen versterken. Hij heeft althans aangekondigd, de bestraffende kant van taakstraffen te willen versterken. Dat is ook goed. Daarmee is de samenleving echter onvoldoende gediend. De negatieve mening over taakstraffen als zijnde soft en niet-werkend, deel ik niet, net zomin als de minister als ik het goed heb begrepen. Taakstraffen blijven nodig om op maat van de dader en de daad een bijdrage te leveren aan de terugkeer van de dader in de samenleving. Een taakstraf zonder individuele aanpak en begeleiding van de dader is dan niet altijd zinvol. Die aanpak is wel nodig.

Omdat wij in dit overleg ook de notitie Maatregelen recidivereductie behandelen, stel ik de volgende vraag aan de minister. In die notitie merkt de minister op in relatie tot werken aan gedragsverandering met bijzondere voorwaarden dat een voorwaardelijke straf meer ruimte biedt en dat daarom het opleggen van straffen met bijzondere voorwaarden wordt gestimuleerd in combinatie met het intensiveren van het reclasseringstoezicht op de naleving daarvan. Kan de minister ingaan op deze tekst? Houdt dat bij ernstige delicten een meer persoonsgerichte aanpak in, vordering van het OM en beoordeling en veroordeling door de rechter? Ik wil alvast kwijt dat mijn fractie daar een groot voorstander van is. Dat hindert soms misschien de snelheid, maar het komt de zorgvuldigheid en de straf na afloop alleen maar ten goede. De reclassering heeft er nadrukkelijk op gewezen dat zij heel gericht moet adviseren over de dader, zeker bij recidive, zodat het OM de juiste straf kan vorderen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat iemand niet steeds straf krijgt maar zich ook houdt aan de resocialisatie.

Ik noem als voorbeeld de verslaafde dader die door het ondergaan van een taakstraf begint met het voeren van een regelmatig leven en die met de taakstraf als drukmiddel op de huid gezeten kan worden om zich te laten behandelen. Dat is goed voor de dader en voor de samenleving en dat is lang niet altijd te bereiken door een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, nog afgezien van het feit dat als iemand alleen maar in de gevangenis zit, dat de Staat nog veel meer kost. Bovendien sluit dit aspect van de taakstraf helemaal niet uit dat een taakstraf ook echt als straf wordt ervaren. Misschien moeten wij terug naar de situatie dat de taakstraf niet als soft wordt ervaren, maar als echte straf. In de samenleving moet het besef terugkeren dat de taakstraf en de bijzondere voorwaarden waaraan moet worden voldaan, een echte straf zijn. Ik sluit het idee van de heer De Wit helemaal niet uit van opruimen in de wijk waar je rotzooi hebt getrapt.

Het vergeldende karakter van een taakstraf kan goed samengaan met het streven naar herintegratie van de dader. Het is voor delinquenten allesbehalve leuk en al helemaal niet vrijblijvend om continu op de huid gezeten te worden. De persoonsgerichte maatregelen die de minister heeft aangekondigd, moeten ook in dat kader worden bevorderd. Kan de minister daarvoor een tijdpad aangeven? Is de minister voornemens om dan nog de wijziging van het Wetboek van Strafrecht waaraan de minister refereert in zijn brief, door te zetten? Of is hij bereid om het OM en de rechterlijke macht meer middelen in de zin van bijzondere voorwaarden te geven om recidive te voorkomen?

De heer Teeven (VVD): Met een deel van het betoog ben ik het zeer eens, namelijk op het punt van de preventie en het werk van de reclassering. Waar staat uw fractie echter als het over gewelds- en zedenmisdrijven gaat en de ruimte van de rechter daarin? Ik haal graag de woorden aan van PvdA-woordvoerder Wolfsen bij de behandeling van de Justitie-begroting vorig jaar. Hij zei: ik begrijp heel goed dat wij af moeten van het feit dat er taakstraffen voor ernstige geweldsmisdrijven en zedenmisdrijven worden opgelegd. Ik hoor in uw betoog een heel andere lijn; u vindt eigenlijk wel dat de rechter in individuele gevallen, voor gewelds- en zedenmisdrijven, taakstraffen moet kunnen opleggen. Dat is overigens ook weer anders dan collega’s van u wel eens zeggen als het onderwerp kinderporno ter sprake komt. Waar staat de PvdA-fractie? U bent altijd buitengewoon duidelijk, maar vandaag niet zo.

De heer Heerts (PvdA): Vorig jaar heb ik de Justitie-begroting gedaan, dus daar kan het niet gezegd zijn. Ik houd ook van duidelijkheid. Wat anderen overal zeggen, weet ik niet en dat volg ik ook niet altijd voor de VVD-fractie. Het is ook niet altijd even gemakkelijk om dat te volgen. Daar gaat het nu echter niet om. Mijn fractie wil de ruimte van de rechter niet inperken in de mate waarin u dat wilt. Mijn fractie is het eens met wat de minister heeft voorgesteld. Ik heb wel heel nadrukkelijk gevraagd hoe het zit met de overweging van de minister om het Wetboek van Strafrecht aan te pakken. Laat er echter geen misverstand over bestaan ten aanzien van kinderporno en al dat soort gedoe: een straf moet wel een straf blijven en als zodanig ervaren worden. U wilt iedereen in die gevangenissen opsluiten maar dat is erg duur voor de Staat. Wij kunnen beter hard, kort en goed straffen, zodanig dat de straf als straf wordt ervaren. Om die reden interrumpeerde ik u op dat punt. Langere straffen opleggen, al dan niet voorwaardelijk, en vervolgens het op de huid zitten intensiveren aan de hand van het stellen van bijzondere voorwaarden. Misschien dat wij daarmee terugkrijgen dat de samenleving een straf als straf ervaart. U wilt de invloed van de rechter verder inperken dan de huidige PvdA-fractie en haar woordvoerder.

De heer Teeven (VVD): De minister schrijft in zijn brief van 26 juni dat hij niet uitsluit dat de wet op dit punt moet worden aangepast. Wij horen direct wel wat hij daar precies mee bedoelt. Betekent dit dat u vindt dat de minister op het punt van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven wel de ruimte heeft om de wet aan te passen zodat daarvoor geen taakstraffen meer kunnen worden opgelegd?

De heer Heerts (PvdA): Ik wacht op dit punt het antwoord van de minister af.

De voorzitter: Het woord is aan de heer De Roon van de fractie van de PVV.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Zes weken geleden stond er weer een afschuwelijk bericht in de kranten over een zedendelinquent die een taakstraf had gekregen. Ditmaal betrof het een 31-jarige dader die een dertienjarig geestelijk en lichamelijk gehandicapt jongetje had misbruikt. De rechtbank overwoog dat aangenomen moest worden dat het slachtoffer daarvan lange tijd aanzienlijke schade zal ondervinden en dat het maatschappelijk functioneren van het slachtoffer in de komende jaren door toedoen van deze verdachte nog meer wordt bemoeilijkt dan door zijn handicaps al het geval was. Deze dader had niet alleen zedendelicten gepleegd met dit dertienjarige jongetje, maar hij had ook nog tienduizenden kinderpornofoto’s in zijn bezit. Daarover overwoog de rechtbank dat de vernedering en het misbruik van de kinderen op deze afbeeldingen naar het oordeel van de rechtbank weerzinwekkend is. Grote schade van kind en tienduizenden weerzinwekkende foto’s, maar wat wordt er opgelegd? Honderd uren taakstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Naar de mening van mijn fractie is dit een regelrechte schande. Daders van zware misdrijven, waaronder een misdrijf tegen de zeden in deze categorieën valt, zouden naar mijn idee nooit een taakstraf moeten kunnen krijgen.

De straffen, en vooral de taakstraffen, worden in Nederland in grote anonimiteit ten uitvoer gelegd. De privacy van de crimineel wordt volledig gerespecteerd. De PVV-fractie zou graag zien dat met deze traditie wordt gebroken omdat de afschrikwekkende werking van straffen aanzienlijk vergroot kan worden door de tenuitvoerlegging van een beschamend element te voorzien. Niet de privacy van de schaamteloze crimineel moet centraal staan maar het recht van de goedwillende burger om vrij te zijn van criminaliteit. Mijn fractie is geen groot liefhebber van de taakstraffen, maar als deze dan worden opgelegd, dan zou de PVV-fractie graag zien dat de daders die die straffen ondergaan ook als zodanig herkenbaar zijn. Zo kan de burger zien wie er een taakstraf uitvoert. De beste plaats voor een taakstraf is de eigen omgeving van de dader of de omgeving waarin de dader zijn misdrijf heeft gepleegd. Zo kan zijn omgeving zien dat hij de fout in is gegaan en zal hij zich ten opzichte van zijn omgeving moeten verantwoorden. Mijn fractie vindt dat daders die veroordeeld zijn tot taakstraffen die straf moeten uitvoeren in herkenbare kleding, de zogenaamde «boevenpakken». Daar mag best een bestraffend element in zitten. Ik heb daarom al eerder gepleit voor roze boevenpakken voor degenen die taakstraffen moeten uitvoeren. Ik herhaal dat pleidooi.

Een taakstraf van 240 uur zou geen vervanging mogen zijn voor vrijheidsstraffen die langer duren. Een goedwillende burger werkt in een paar weken wat als werkstraf maximaal kan worden opgelegd: 240 uur. Uit de interviews van het programma Zembla met criminelen die een taakstraf opgelegd hebben gekregen, blijkt dat zij nooit het gevoel hebben gehad, gestraft te zijn. De taakstraf is volgens hen ook goed te combineren met hun dagelijkse activiteiten, wat dat ook mag betekenen. Hun omgeving wist vaak ook niet dat zij daar een taakstraf aan het uitvoeren waren. Die taakstraffen zijn kortom naar de mening van mijn fractie onvoldoende effectief. Criminelen zullen een taakstraf meer als zodanig ervaren als zij daarop worden aangesproken door hun omgeving. Zij zullen in die roze boevenpakken gehuld moeten zijn om die taakstraffen uit te voeren.

De taakstraf wordt vaak meer dan eens opgelegd. Dat is in strijd met de Aanwijziging taakstraffen waarin staat dat verdachten die al een taakstraf hebben gehad in beginsel niet weer voor een taakstraf in aanmerking komen. Door het meermalen opleggen van een taakstraf vervalt het toch al geringe effect van deze straf. Mijn fractie is tegen het meermalen opleggen van taakstraffen. Ik hoor graag van de minister of en hoe hij de wet aanpast zodat het niet meer mogelijk is om criminelen meer dan eens een taakstraf op te leggen. Ik ben het op dit punt volledig eens met de heer Teeven. Alleen aanwijzingen omtrent vervolging zijn onvoldoende. Het moet gewoon helder in de wet worden neergelegd in welke situaties en gevallen de wetgever geen taakstraf opgelegd wil zien worden. Er moet een minimumvrijheidsstraf komen te staan op zware misdrijven als moord, doodslag, mishandeling en zedenmisdrijven. De rechter mag niet de mogelijkheid hebben in die gevallen om taakstraffen op te leggen. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

De praktijk van de taakstraffen in ons land staat op gespannen voet met de beleving van veel burgers van wat adequate bestraffing is. Uit de vele berichten die de PVV-fractie hierover ontvangt blijkt dat de burgers veel overlast ervaren van criminelen die er in hun ogen vervolgens te gemakkelijk van afkomen met een taakstraf. De burger ziet niet dat criminelen in Nederland worden gestraft en al helemaal niet met taakstraffen. Daarom pleit mijn fractie voor een stevige aanpak. Dat kan. Als de taakstraf wordt opgelegd, zouden criminelen door die taakstraf van 240 uur – dat is het maximum voor werkstraffen – niet meer dan twee maanden gevangenisstraf moeten kunnen ontlopen. Ik vind dat dat in de wet behoort te worden vastgelegd. Dat zou nog steeds lichter zijn dan een normale werkweek van 40 uur zoals die voor de wetsgetrouwe burgers geldt. Verder wil mijn fractie dat de taakstraf alleen kan worden opgelegd aan first offenders, niet aan recidivisten. Als een crimineel nog een keer de fout ingaat, mag hij niet weer de kans op een taakstraf krijgen. Zoals gezegd, moet het onmogelijk worden voor de rechter om taakstraffen op te leggen bij zware misdrijven als mishandeling, moord, doodslag en zedenmisdrijven. Voor deze misdrijven zouden er in de toekomst minimumgevangenisstraffen moeten gelden waardoor de burger veel beter wordt beschermd tegen criminaliteit dan door taakstraffen.

Ik sta zeer sympathiek tegenover het voorstel van de heer De Wit om verkeersongevallen met dodelijke afloop, onder invloed van alcohol – ik zou daar nog «drugs» aan willen toevoegen – niet met een taakstraf te bestraffen. Misschien kunnen wij daar in de toekomst, al dan niet via de minister, een nadere uitwerking aan geven.

De heer Van Haersma Buma (CDA): De heer De Roon zegt: nooit een uitzondering op de minimumgevangenisstraf bij mishandeling. Ik geef het voorbeeld van de vrouw die haar hele leven zelf mishandeld is en uiteindelijk haar man een zo’n harde klap geeft dat hij in het ziekenhuis belandt. Gevangenis?

De heer De Roon (PVV): Als het gaat om noodweer of noodweerexces...

De heer Van Haersma Buma (CDA): Nee, geen noodweer.

De heer De Roon (PVV): Ik ga over mijn eigen antwoord.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Mijn vraag gaat niet over noodweer of noodweerexces.

De heer De Roon (PVV): Mijn antwoord gaat daar wel over. Ik zal dat betrekken op wat u mij vraagt. Als het gaat om noodweer of noodweerexces, dan zou de vrouw waar u over spreekt geen straf behoren te krijgen. Als die situatie echter niet aan de orde is, dan moet die persoon zich aan de wet houden, net als iedereen. Er zijn genoeg mogelijkheden in ons land voor mensen in dat soort situaties om daar eerder een einde aan te maken in plaats van dat het hele leven lang te laten voortduren. Die mogelijkheden moet die persoon benutten. Als de persoon zegt «ik laat dat het hele leven lang duren en aan het eind van de rit pleeg ik een misdaad» dan geldt daarvoor: gelijke monniken, gelijke kappen. Dan moet een gevangenisstraf worden opgelegd, als die als minimum door de wetgever op dat misdrijf is gesteld. Voor alle duidelijkheid: ik pleit vooral voor minimumgevangenisstraffen voor vormen van zware mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel of de dood ten gevolge.

De heer Haersma Buma (CDA): Ik ben wat teleurgesteld in dit antwoord want ik denk dat vrouwen die mishandeld zijn in hun leven van u weinig te verwachten hebben. Mijn tweede vraag is kort en aanvullend: waarom kiest u voor het roze boevenpak in plaats van bijvoorbeeld een oranje puntmuts? Wie betaalt dat boevenpak overigens, de Staat of de gestrafte?

De heer De Roon (PVV): De vorm van de herkenbaarheid van degene die de taakstraf moet uitvoeren, maakt mij niet zoveel uit. Als u daar andere grappige suggesties voor heeft die even effectief zijn als het roze boevenpak, dan houd ik mij daarvoor aanbevolen. In relatie tot de kosten van de tenuitvoerlegging van straffen heb ik de minister al eerder gevraagd om die te verhalen op de daders die zijn veroordeeld. Hopelijk gaan wij daar binnenkort, na een jaar tijd, eindelijk eens een algemeen overleg over voeren met de staatssecretaris. Als u de kosten van taakstraffen graag wilt verhalen op de daders, dan is daar met mij over te praten.

Antwoord van de minister

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik dank de leden voor de intense bespreking van het onderwerp taakstraffen. Ik wil dat ook van mijn kant doen zonder onnodig lang te spreken. Het lijkt mij goed om straks de algemene benadering neer te zetten en duidelijk te maken op welke manier ik mij voorstel om ter zake tot nadere wettelijke regels te komen. Daarmee heb ik meteen de vraag beantwoord over wat het overwegen van wetswijziging precies betekent, namelijk het werken aan een wetsvoorstel. Ik zal dadelijk een paar uitgangspunten aan u voorleggen.

De heer Teeven was zo vriendelijk om een en ander in historisch perspectief te plaatsen waarbij hij terugging naar al mijn voorgangers, mijzelf niet uitgesloten. De wetgever heeft daar destijds goede uitgangspunten voor geformuleerd. Die stonden, zoals de heer Teeven zich ongetwijfeld zal herinneren, gelet op zijn veertienjarige ervaring als officier van justitie, nog wel open voor uitwerking en toepassing. In de loop van de debatten zijn daar vragen, veranderingen en ontwikkelingen bij aan de orde geweest. Het is mijn bedoeling om van die ervaringen, inclusief wat er in het onderzoek over is belicht, te leren en dat te verdisconteren in het wetsvoorstel dat wordt voorbereid.

Op 16 oktober 2007 heb ik toegezegd het onderzoek te laten instellen. Dat was naar aanleiding van de Zembla-uitzending waar een aantal leden naar hebben verwezen. Inmiddels hebben de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal dat onderzoek samen verricht. Eind juni heb ik de resultaten daarvan toegestuurd. Daaruit blijkt dat er geen taakstraffen zijn gegeven in de onderzochte periode van 2006 aan daders van wie de rechters bewezen achtten dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan moord en doodslag. Dat is dus hopelijk opgehelderd met het onderzoek over de onderzochte periode. Dit geldt voor zowel meerderjarigen als minderjarigen en dat vond ik ook belangrijk. Ik had uiteraard de zorgen volledig met u gedeeld als daar wat anders uit was gekomen. Ik zeg daarbij: uiteraard met vol respect voor de onafhankelijkheid van de rechter en diens verantwoordelijkheid voor de straftoemeting in concreto binnen de wettelijke kaders. Uit het rapport blijkt dat bij ernstige misdrijven in 51% van de gevallen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd. In 14% van de gevallen blijft het bij een taakstraf zonder vrijheidsstraf. In 26% van de ernstige delicten volgt een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke vrijheidsstraf of in combinatie met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Die twee categorieën zijn samengenomen. Daar kun je een kanttekening bij plaatsen. Als iemand in voorarrest een straf heeft uitgezeten, dan is dat natuurlijk echt een vrijheidsbeneming naar aanleiding van het gepleegde delict. Die vrijheidsstraf kan variëren van enkele dagen tot meerdere maanden. Dat betekent dat in 40% van de ernstige delicten een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd of samen met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De taakstraf wordt hier ervaren als de zwaarste straf. Ik vind dat op zichzelf een fors aantal taakstraffen bij een ernstig delict. Dat is aanleiding geweest voor mij om dat niet alleen te analyseren maar om daar ook de conclusie aan te verbinden dat het aantal gevallen moet worden teruggedrongen, zodanig dat wij volop waarmaken wat wij over en weer samen hebben uitgesproken namelijk dat de kale taakstraf niet de geschikte straf is bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven.

In het rapport staat hoe het allemaal te verklaren is. De eerste en belangrijkste verklaring is dat sommige gedragingen wel onder de juridische kwalificatie van een ernstig delict vallen maar in het concrete geval minder ernstig van aard zijn. Daarbij wordt de afgedwongen tongzoen genoemd, een gedraging die juridisch valt onder verkrachting, die zeer wel strafwaardig kan zijn maar die toch wezenlijk verschilt van wat de meeste mensen buiten deze zaal zich voorstellen bij een veroordeling wegens verkrachting. Hier speelt het verschil tussen het juridisch taalgebruik en het alledaagse taalgebruik een rol. De ernst van feiten wordt medebepaald door omstandigheden en situaties en door wat er verder aan de hand is.

De rechter neemt behalve de daad ook de persoon van de dader en de omstandigheden in ogenschouw. Ik noem als voorbeelden de jeugdige leeftijd van een dader en de mogelijke situatie van een vrouw die jarenlang door haar man mishandeld wordt en uiteindelijk één keer met ernstig gevolg terugslaat. Dat is een heel andere situatie dan een steekpartij met alcoholgebruik op straat. Ik noem ook heel bewust dat reële voorbeeld van de jarenlang mishandelde vrouw en de situatie waarin daarop een ernstige mishandeling volgt. Dat doet uiteraard niets af aan de ernst van de mishandeling maar is wel een reden, begrijpelijkerwijs, voor de rechter om zich af te vragen of een langdurige vrijheidsstraf die hij bij andere mishandelingen, die even ernstig zijn, de goede reactie is gegeven het feit dat het gevaar voor recidive afwezig is, in feite. Ik hoop dat niemand dit misverstaat als een pleidooi voor eigenrichting in dit soort situaties, maar ik hoop dat iedereen ook begrijpt dat er situaties zijn waarin het delict menselijkerwijs zozeer te plaatsen is dat hoewel het OM reden ziet om tot strafvervolging over te gaan, de rechter evenzeer terecht tot de conclusie komt dat daar een ander type straf bij past dan wij volgens het boekje geneigd zijn om op dat moment adequaat te achten.

De heer Teeven (VVD): Met wat de minister hierover zegt, kan men het alleen maar eens zijn. Dat heeft echter niets te maken met waarover wij vandaag spreken: de taakstraf. Er staan de rechter nog een heleboel andere strafmodaliteiten ter beschikking als hij vindt dat de vrouw die terugslaat gestraft moet worden. De rechter heeft dan ook nog beschikking over de mogelijkheid van het opleggen van een voorwaardelijke straf. Ook kan hij een geldboete opleggen. Wat heeft dat te maken met de discussie die wij vandaag voeren over de taakstraf? Ik begrijp het voorbeeld dat de minister geeft wel, maar een en ander betekent niet dat de taakstraf er niet uitgehaald kan worden. Dat is geen argument om de taakstraf niet meer te kunnen opleggen voor geweldsdelicten.

Minister Hirsch Ballin: Ik zou het omgekeerde ook niet onmiddellijk willen zeggen. Ik weet niet of dat de strekking is van zijn vraag. Wij moeten erop letten dat de rechter de vrijheid houdt om in zo’n situatie iets anders te doen dan het opleggen van een – zelfs langdurige – onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Als wij het daarover eens zijn, zijn wij al heel wat dichter tot elkaar gekomen. Ik hoop dat wij, na wat ik dadelijk zeg over een denklijn voor de opstelling van het wetsvoorstel, tot een gezamenlijke conclusie kunnen komen. Het is voor mij zeer wezenlijk dat wij er niet op een dergelijke manier een rigiditeit in het stelsel van straftoemeting brengen. Dan zou er met situaties zoals deze in de toekomst geen rekening gehouden kunnen worden.

Of er naast de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, die de heer Teeven als mogelijkheid noemt, beter een voorwaardelijke vrijheidsstraf zonder taakstraf kan worden opgelegd, is een andere vraag. Ik zoek het eerder in de richting dat de rechter de mogelijkheid krijgt om ook bij delicten waarbij de taakstraf in beginsel ongewenst is, toch tot oplegging daarvan over te gaan, hetzij met danige motiveringseisen, hetzij door een combinatie met de voorwaardelijke invrijheidsstraf. Dan zijn wij elkaar nog dichter genaderd. De heer Teeven noemde zo-even de situatiemogelijkheid van de voorwaardelijke vrijheidsstraf sec. Een voorwaardelijke vrijheidsstraf sec plus taakstraf is uiteraard meer dan alleen een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Er is ook een combinatie met andere modaliteiten mogelijk. Die worden op dit moment bezien. Ik noem als voorbeeld de thuisdetentie.

Ik ben blij dat wij op dit punt meer in concreto kijken naar de situaties waarmee je te maken kunt krijgen omdat zo duidelijk wordt dat wij het echt over hetzelfde hebben. Ik hoopte daar ook op. Dit zal voor mij richtinggevend zijn bij de uitwerking van het wetsvoorstel. Daar is door verscheidene sprekers naar gevraagd, bijna commissiebreed. Ik zal daar iets over zeggen zonder vooruit te lopen op de precieze uitwerking. Daar zitten natuurlijk een paar vragen aan waarover wij nog het OM en andere deskundigen willen raadplegen. Wij willen ook de reclassering bij de voorbereiding betrekken. De denklijn is dat de kale taakstraffen, dus taakstraffen zonder andere hoofdstraf, worden uitgesloten voor zware zedenen geweldsdelicten waarbij de geestelijke en lichamelijke integriteit ernstig is aangetast. Dat zal het centrale punt zijn bij de opstelling van het wetsvoorstel. Het uitsluiten van de kale taakstraf voor zware zeden- en geweldsdelicten die de geestelijke of lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aantasten. Ik zal daarbij zoeken naar de mogelijkheden om passende combinaties mogelijk te maken voor die delictsoorten waarvoor het aangewezen is. Het is allemaal op basis van het door ons over en weer tamelijk breed gedeelde uitgangspunt dat voor ernstige zeden- en geweldsdelicten de kale taakstraf niet past. Met inachtneming van dat uitgangspunt zal ik ook kijken wat er aan combinaties mogelijk is, bijvoorbeeld taakstraf combineren met elektronisch toezicht. Daarbij kunnen wij ook een verbinding leggen naar de voorbereidingen ten aanzien van de thuisdetentie. Het conceptwetsvoorstel heb ik begin dit jaar in consultatie gegeven.

Intussen moet er wel wat gebeuren. Dat is de tweede pijler van mijn antwoord. Wij bereiden dit wetsvoorstel voor en intussen werken wij verder aan het verbeteren van de uitvoering van de bevoegdheid tot het opleggen van taakstraffen. Ik heb het college van procureurs-generaal gevraagd om de aanwijzing zodanig aan te passen dat deze zo veel mogelijk vooruitloopt op de voor te bereiden wetswijziging, die gericht is op het uitsluiten van een taakstraf bij een ernstig zeden- en geweldsdelict. De combinatie van taakstraf en elektronisch toezicht kunnen wij nog niet opnemen in de aanwijzing omdat dat in de huidige wetgeving ontoelaatbaar is. Wij zijn daarbij echt aangewezen op de wetgeving. Er mag geen kale taakstraf worden gevorderd bij ernstige zeden- en geweldsdelicten waarop een strafbedreiging staat van meer dan zes jaar en waarbij de geestelijke en lichamelijke integriteit ernstig zijn aangetast. Die laatste voorwaarde maakt het mogelijk om rekening te houden met het type situatie waarover al is gesproken maar laat het voornaamste uitgangspunt, de doelstelling van de veranderingen, onverlet.

Wij passen een en ander in in de bestrijding van de recidive. Daarover gaat de brief die ook geagendeerd is voor het overleg van vandaag. Die brief is de uitwerking van wat collega Albayrak en ik beschouwen als kernpunt van het beleid Veiligheid begint bij voorkomen.

Het openbaar ministerie zal bij ernstige delicten wanneer wordt overwogen een taakstraf te eisen altijd een uitgebreid rapport aan de reclassering vragen op basis van de RISC. Dat is een diagnostisch instrument dat duidelijk maakt in welke mate er sprake is van risico op recidive. Het openbaar ministerie kan op basis daarvan bijzondere voorwaarden eisen en daar de proeftijd van maximaal tien jaar op aanpassen en toezicht van de reclassering eisen. Die eisen zullen niet alleen gelden voor ernstige zeden- en geweldsdelicten met een strafmaat van meer dan zes jaar, maar ook bij drie delicten met een mindere strafbedreiging, strafverhoging bij ambtsdwang, bij wederspannigheid met licht en zwaar letsel, de jeugdprostitutie en bij de kinderpornozaken. Dit houdt in dat wij gefaseerd werken bij de verandering van de normering, maar met beide trajecten tegelijk beginnen.

Ik laat hiernaast onderzoeken hoe de uitvoering van de taakstraf kan worden verzwaard. De taakstraf wordt vaak gezien als een softe straf en wordt te weinig als straf herkend. Als de taakstraf als volwaardige sanctie, zo is deze indertijd bedoeld, in het sanctiepakket een plaats moet hebben, dan moet deze recht doen aan de vergelding voor het gepleegde delict, waarmee wordt gemarkeerd dat de rechtsorde dat niet accepteert, maar ook aan het effectief zijn uit een oogpunt van het vermijden van recidive. Op beide punten zijn verbeteringen mogelijk. De brief van 29 augustus van de staatssecretaris en mij gaat over het voorkomen van recidive. Daarin is ook de uitwerking te vinden van dit punt en hoe wij dat gaan doen. Het meer zichtbaar maken van het strafkarakter zal onder meer vorm krijgen met het verder verkennen van de situaties waarin de taakstraf kan worden uitgevoerd. Natuurlijk loopt er een verbinding tussen het een en het ander. Als de taakstraf via voorwaarden en het reclasseringstoezicht gepaard gaat met maatregelen die recidivepreventie inhouden – ik denk met name aan reclasseringstoezicht – dan wordt daarmee vanzelf al duidelijker dat het verrichten van bepaalde werkzaamheden niet los staat van straf en van niet weer opnieuw op deze manier. Uiteraard is het onze doelstelling om het soort werkzaamheden en de recidivepreventie zo goed mogelijk op elkaar te doen aansluiten. Dat is een aandachtspunt dat wij in samenwerking met Reclassering Nederland zullen realiseren. Er zijn ook goede concrete voorbeelden van te geven dat dat werkt in de goede keuzen van de projecten. Het veronderstelt natuurlijk ook een voldoende aanbod van het soort werk dat er gedaan kan worden in het kader van de taakstraffen.

De heer Heerts heeft terecht gesproken over het belang van die persoonsgerichte aanpak. In onze brief wordt voorbijgegaan aan de manier waarop men vroeger sprak over «hard» versus «soft». Het is «stevige aanpak» als wij de straf invullen op de manier die in de brief wordt geschetst. Dat maakt inderdaad deel uit, zoals de heer Van der Staaij al aangaf, van de persoonsgerichte aanpak. Dat kan ook samengaan met het stellen van bijzondere voorwaarden zoals gedragsinterventie of locatieverbod. De bedoeling is: niet terug naar de oude vrienden, naar de oude manier van aan geld komen of de plek waar men voorheen vertier zocht. In sommige gevallen is ook zeker een andere plek van wonen en werken aan de orde. Vandaar de verbinding die in de brief is gelegd met het beleidsterrein van collega Aboutaleb, want dat betreft CWI en het voorbereiden op werk.

De heer Heerts (PvdA): Dit klinkt allemaal goed, maar alleen de reclassering is niet genoeg. Wonen, werken en een succesvolle relatie, dat zijn de beste voorwaarden om recidive te voorkomen. Dat laatste kan de overheid niet helemaal bij wet afdwingen, maar die andere twee factoren vergen allerlei onderhandelingen met en tussen de gemeenten. Als je van Gouda naar Ede moet, maar je komt in dezelfde wijk terecht, dan levert dat niks op. Er moeten ook zaken gedaan kunnen worden met bijvoorbeeld Emmen. Denkt de minister daar ook aan? Dat betekent een veel strakkere rol van de mensen van sociale zaken. Zij moeten combifuncties maken. Zou het niet veel beter zijn als de reclassering in dit soort zaken niet mag optreden dan nadat er ook iemand van de gemeente is toegevoegd?

Minister Hirsch Ballin: Het is misschien zelfs omgekeerd. In ons beleid ligt er een heel nauwe relatie met en een directe verantwoordelijkheid voor de gemeenten. In het bestuursakkoord met de gemeenten hebben wij daarvoor de basis gelegd. Het is echt een doorbraak in de verhouding tussen justitie en de gemeenten. Wij staan niet langer met de rug naar elkaar toe. Gemeenten hebben natuurlijk hun verantwoordelijkheid in het kader van de Wmo. In dat kader hebben ze natuurlijk informatie nodig. Het is onze bedoeling om de informatie over terugkeer ook in dienst van dit proces te stellen. Voor mensen die uit detentie vrijkomen, betekent het dat zij een adres moeten hebben, nog voordat de detentie beëindigd wordt. Tot nu toe konden zij zich pas inschrijven op het moment dat zij weer buiten waren. Dat is te laat. Dan wordt de opvang namelijk op een andere manier geregeld dan wenselijk is vanuit een oogpunt van het voorkomen van recidive. Dan betekent het dat iemand teruggaat naar oude vrienden en niet, na al onze inspanningen, op een ander spoor komt. Het voorwaardelijk werken biedt daarvoor de mogelijkheden. Er worden voorwaarden verbonden aan de situatie na het einde van de detentie. Het wetsvoorstel inzake voorwaardelijke invrijheidstelling is inmiddels wet geworden, hetgeen ik zie als een zeer betekenisvolle verandering. Bij langdurige vrijheidsstraffen kunnen algemene en bijzondere voorwaarden worden gesteld gericht op het voorkomen van recidive. Ook dat past in ons beleid gericht op het terugdringen van recidive. Gemeenten worden geïnformeerd en gaan aan de slag. Daarvoor is vereist dat de inschrijving in de GBA kan worden gerealiseerd voordat men vrijkomt uit de gevangenis. Lang leek dit niet te realiseren te zijn. Tot voldoening van de bewindslieden van Justitie is collega Bijleveld bereid tot een andere benadering, waardoor die inschrijving in de GBA eerder mogelijk is.

De heer De Wit (SP): De minister wil bij wet vastleggen dat in een aantal gevallen geen taakstraf kan worden opgelegd. Wordt dat een negatieve, limitatieve lijst? Wordt het een lijst die de rechter verbiedt om in die gevallen ook maar ooit een taakstraf op te leggen?

Minister Hirsch Ballin: Bij zeer ernstige delictsoorten kan de bedoeling ongeveer in deze termen worden beschreven. Ik denk echter ook even aan situaties zoals ik die daarnet noemde: ernstige mishandeling na jarenlange provocatie, veel tijdsverloop en een inmiddels totaal veranderde context. Het lijkt mij vereist dat er een bepaalde ruimte voor afwijking van de wettelijke regels blijft bestaan voor de rechter, in combinatie met specifieke, daarop gerichte motiveringsplichten. Het is wenselijk om op dit punt een strakke en wat de strafsoorten betreft uitgebreider wettelijk kader te geven met een persoonsgerichte benadering. Het is wenselijk om bepaalde onevenredigheden in de straftoemeting uit te sluiten. Het is ook wenselijk om altijd oog te houden voor de individualiteit van de concrete zaak, in combinatie met een verzwaarde motiveringsplicht.

Een verzwaarde taakstraf kan betekenen een gedragsinterventie en een locatieverbod, eventueel met elektronisch toezicht. De recidivemonitor van het WODC geeft aan dat 35% van de taakgestraften binnen twee jaar recidiveert. Dat is weliswaar lager dan bij een korte vrijheidsstraf, maar in onze ogen niet voldoende. Vandaar dat de persoonsgerichte aanpak hier bij uitstek gepast is. Ik denk aan een nauwe relatie tussen de uitvoering van de taakstraf en het gepleegd delict, respectievelijk recidivepreventie. In het wetsvoorstel zullen wij ook het punt van de recidive betrekken. Dat vergt nog uitwerking, maar daar zullen wij zeker op letten. In de aanwijzing van het OM zal dat opnieuw worden bekeken.

De heer Teeven (VVD): Wat heeft de minister nu precies voor ogen? Wij hebben aangegeven hoe dat met die recidive zou kunnen: na één keer helemaal niet meer in dezelfde strafsoort. Waar denkt de minister aan?

Minister Hirsch Ballin: De aanwijzing gaat aan het wetsvoorstel vooraf. Het is mijn bedoeling dat in de aanwijzing wordt opgenomen dat er slechts eens in de vijf jaar een taakstraf zal worden gevorderd voor de ergste geweldsen zedendelicten. Bij minder ernstige delicten blijft het wel mogelijk. Een dader van een eenvoudige diefstal zal binnen vijf jaar een tweede taakstraf opgelegd kunnen krijgen bij een delict uit de Wegenverkeerswet. Dat willen wij dus niet uitsluiten, maar daar trekken wij wel de grens.

Waarom kunnen aan één veroordeelde meer taakstraffen worden opgelegd, zo vraagt de heer De Roon. In de praktijk komt het niet veel voor dat een persoon drie of vier of nog meer keer een taakstraf krijgt opgelegd door de rechter. Als dat wel gebeurt, gaat het meestal om de bestraffing van overtredingen. Het is het gevolg van de samenloopregeling in het Wetboek van Strafrecht. Dit is de heer De Roon uiteraard bekend. Hij was vroeger advocaat-generaal, en ik moet hem natuurlijk gelijk behandelen met de heer Teeven, bij wie ik ook de vroegere hoedanigheid af en toe vermeld. Artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht verplicht de rechter bij veroordeling wegens meer overtredingen voor iedere overtreding afzonderlijk een straf op te leggen. De rechter kan dus niet voor alle bewezen verklaarde overtredingen gezamenlijk één straf opleggen. De verplichting om per overtreding een straf op te leggen heeft als doel de overtredingen afzonderlijk adequaat te bestraffen. Het gaat hier om overtredingen en niet om ernstige misdrijven.

De heer De Roon (PVV): Nu de minister toch mijn ervaring van twintig jaar bij het OM ter sprake brengt, wil ik wel even vanuit die ervaring reageren op wat hij nu allemaal zegt over taakstraffen bij overtredingen. Het is mijn ervaring in die twintig jaar dat er bij overtredingen maar heel zelden taakstraffen worden opgelegd. In die twintig jaar heb ik wel heel veel strafbladen gezien waarbij ter zake van misdrijven niet één, twee of drie keer, maar negen, tien, twaalf, vijftien keer een taakstraf is opgelegd. Dat is echt onaanvaardbaar.

Minister Hirsch Ballin: Ik heb daarnet gesproken in antwoord op vragen hoe het kan voorkomen. Op het punt waarop de heer De Roon nu wijst, ben ik al uitgebreid ingegaan.

De heer Van der Staaij heeft de kinderporno genoemd; dat nemen wij dus mee. De gevorderde en opgelegde straffen ter zake van kinderporno laat ik nader analyseren, maar het is mijn bedoeling om dit mee te nemen, ondanks dat er geen maximumstraf van zes jaar of meer op staat.

Ook de relatie met de slachtoffers zal worden betrokken bij de nadere uitwerking van de gedragsinterventie agressieregulatietraining.

Wordt de aanscherping van de aanwijzing gemonitord? Wordt in de gaten gehouden of het aantal gevallen ook daadwerkelijk afneemt? Ik zal ervoor zorgen dat wij in de gaten houden wat de effecten van de aanwijzing zijn zolang er geen wetswijziging is.

Wettelijk gezien bestaat de mogelijkheid om zonder rechterlijke tussenkomst een niet uitgevoerde taakstraf om te zetten in een celstraf. Het OM is wettelijk bevoegd om een mislukte taakstraf om te zetten in een celstraf (artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht). Daartegen is bezwaar mogelijk, maar dat heeft geen schorsende werking. Ik zal de praktijk nader in beeld laten brengen om te zien of wij tot nadere regels moeten komen.

De heer Teeven (VVD): De minister zegt het precies goed: het OM heeft de mogelijkheid. De heer Van Haersma Buma en ik willen dat in de wet komt te staan dat de straf wordt omgezet. Het gaat er niet om dat het kan, het gaat erom dat het gebeurt.

Minister Hirsch Ballin: Dat kunnen wij bij wetswijziging realiseren. Ik zal deze gedachte graag betrekken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel.

Hoe gaan wij de toepassing van bijzondere voorwaarden stimuleren? Er zijn vier pilotprojecten, in Amsterdam, Maastricht, Zwolle en Groningen, waarbij reclassering en rechter vaak de toepassing van op de persoon gerichte bijzondere voorwaarden stimuleren. Het gaat daarbij om een verbeterde werkwijze. Wij werken aan wetswijziging, aan aanpassing van de regeling voorwaardelijke veroordeling. Er komt een wettelijke mogelijkheid om snel in te grijpen bij niet-naleving van de voorwaarden.

De heer Heerts (PvdA): Wanneer kunnen wij die wetswijziging tegemoet zien?

Minister Hirsch Ballin: Voorjaar 2009.

Voor kledingvoorschriften bij het uitvoeren van de taakstraffen wacht ik graag nadere suggesties in tweede termijn af.

Nadere gedachtewisseling

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. In de brief van 26 juni schrijft de minister dat hij een wijziging van het Wetboek van Strafrecht wil overwegen waardoor de mogelijkheden voor een opleggen van een taakstraf worden beperkt. Daar geeft de minister vandaag invulling aan. Ik moet eerlijk toegeven dat de minister een substantieel voorstel doet. Op onderdelen gaat het ons niet ver genoeg, maar de verandering is substantieel.

De minister kiest voor een drietal specifieke delicten waarvoor geen kale taakstraf kan worden opgelegd. Aan welke titels denkt de minister van Justitie bij de soorten van misdrijven die hij wil uitzonderen in het Wetboek van Strafrecht? Wij vinden het jammer dat de minister alleen over de kale taakstraf spreekt. De casus van Arnhem betrof een uitspraak ter zake van ontucht en verkrachting van een vijfjarig kind. In dat geval werd een combinatiestraf opgelegd: acht maanden voorwaardelijk en een taakstraf. In de beleving van slachtoffers is een taakstraf geen werkelijke straf.

Kan een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke straf het lik-op-stukbeleid in de weg zitten? Als de rechter anticipeert op de mogelijkheid om een combinatiestraf op te leggen, gaat de bepaling van artikel 67a, lid 3 Wetboek van Strafvordering werken. Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Ik heb collega Van der Staaij gevraagd of het noodzakelijk is om te kijken naar een wijziging van de omrekentabel. Is de omrekening van zes maanden gevangenisstraf naar 240 uur taakstraf wel serieus in uren?

De heer Van Haersma Buma (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording en de uitgebreide toelichting op deze belangrijke wijziging. Het opleggen van taakstraffen wordt sterk beperkt en ingekaderd, op zijn minst gecombineerd met andere straffen. Dat is ook voor de samenleving van groot belang, omdat ermee wordt aangetoond dat de wetgever van mening is dat je bij zware delicten preciezer kan straffen, meer gericht op de ernst van het delict. Wij zullen die wetswijziging afwachten, maar de door de minister gegeven invulling komt sterk in de richting van onze gedachten. Aan de ene kant wordt aangegeven dat taakstraffen in bepaalde gevallen echt niet aangewezen zijn. Aan de andere kant moet de rechter de mogelijkheid hebben om af te wijken. Ik denk aan het voorbeeld van een vrouw die na een aantal jaren mishandeld te zijn, zelf een klap geeft. Ik wacht het voorstel met belangstelling af.

Zonder rechterlijke tussenkomst moet een taakstraf in een celstraf kunnen worden omgezet. Deze vraag ligt er al een jaar. Ik hoop dat het punt in het wetsvoorstel kan worden gevoegd. De ervaring is dat men naar de rechter stapt met de mededeling: ik wil het graag nog een keer proberen met die taakstraf, want ik was zielig en ik kon het eerder niet. De officier van justitie zit vervolgens eindeloos dit soort zaken te doen, terwijl hij allang weet dat de taakstraf moet worden uitgevoerd. Wij moeten dit in de wet aanpassen, hoewel het OM het formeel nu al kan. De praktijk is helaas anders.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Het is goed dat er op drie sporen verder gewerkt wordt. De aanwijzing wordt aangepast, maar het overwegen van het wetsvoorstel betekent ook daadwerkelijk dat een wetsvoorstel wordt voorbereid. Wij steunen de gedachte aan deze wettelijke inperking van het opleggen van taakstraffen bij ernstige zeden- en geweldsdelicten. De behoefte aan uitzonderingen op de regel hangt af van de alternatieven buiten de taakstraf. Het palet van strafsoorten is tegenwoordig vrij breed.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Ik heb de minister goed beluisterd. De lijn die hij voor het wetsvoorstel aanhoudt, biedt de rechter ruimte om in bepaalde gevallen een afwijkende uitspraak te doen ten opzichte van de negatieve lijst in het wetsvoorstel. De minister wil ook regelen in welke gevallen wel en niet meerdere keren een taakstraf kan worden opgelegd. Een aantal dingen zal dus duidelijker worden.

Ik ben geen voorstander van het idee van de PVV voor roze broekpakken, maar ik vind wel dat overwogen moet worden of het verstandig is om op de plaats van het delict de taakstraf te vervullen. Ik denk aan jongeren die vernielingen in een buurt hebben aangericht. In het kader van de resocialisatie en ook in het kader van de vergelding kan dit een middel zijn. Je moet laten zien wat de consequenties kunnen zijn.

Bij de reclassering leeft de gedachte om in het kader van de toepassing en uitvoering van de taakstraf ruimte te hebben om een aantal dingen meer te doen. Stel dat sprake is van verslaving of schuldenproblematiek. De reclassering kan mensen dan op weg helpen. Daarvoor moet ruimte worden geboden. De taakstraf kan mogelijk zodanig worden uitgevoerd, dat sprake is van een mogelijke overbrugging naar een plek elders. Je zou het een leertraject kunnen noemen.

Ik heb gevraagd om een consequente uitvoering van de taakstraf. Het OM moet erop toezien dat mensen die de taakstraf niet nakomen, duidelijkheid wordt geboden. Eén waarschuwing en dan maatregelen: terug naar de rechter.

De heer Van Haersma Buma (CDA): In zijn eerste termijn was de heer De Wit niet voor wetswijziging. De minister heeft aangegeven met een wetswijziging te komen die het gebruik aanscherpt. Kan dat de steun van de heer De Wit krijgen?

De heer De Wit (SP): Het wetsvoorstel biedt een goede oplossing voor het gerezen probleem. Ik zal er absoluut niet tegen zijn, maar ik vraag mij wel af of het noodzakelijk is. In de visie van de minister wordt duidelijkheid gecreëerd. Ik kan dat steunen.

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Het oordeel van het OM en de Raad voor de rechtspraak over een wetsvoorstel is voor ons zeer belangrijk. Er is sprake van een spanningsveld. Het gaat om het vorderen van een op de persoon gerichte straf: iemand moet geraakt worden zodat het echt als straf wordt ervaren. Slachtoffers en, helaas soms, nabestaanden moeten het ook echt als straf ervaren. Hier en daar kan het dan langer duren voordat de precieze straf bepaald is. Aan een verslaafde moet je niets vragen waardoor hij nog meer gaat snuiven of slikken. Het gaat erom dat het behandeltraject de goede kant opgaat. Als het de zorgvuldigheid van het proces ten goede komt, moet iemand gewoon iets langer in voorlopige hechtenis worden gehouden. Er is een goede analyse, een goede diagnose nodig. Misschien moeten wij wel verder dan die Risk. Ik heb mij laten vertellen dat dat niet altijd het beste is, zeker niet voor bepaalde mensen.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De minister heeft herhaaldelijk gesproken van een stevige aanpak, maar bij de inhoud van zijn voorstellen heb ik twijfels. Gaat dit wel echt een veel steviger aanpak betekenen? In de huidige situatie worden soms in extreme gevallen taakstraffen opgelegd. De mogelijkheden om daarvoor taakstraffen op te leggen, worden beperkt. Een volledige belemmering heb ik echter niet gehoord. Ik heb dus heel veel twijfels of de minister in de praktijk uitkomt op resultaten die mijn fractie voor ogen staan. Ik ben er bepaald niet gerust op. Wij zullen de uiteindelijke uitwerking afwachten. Ik zal waarschijnlijk behoefte hebben aan een VAO.

De heer Heerts (PvdA): Wat doet u nog aan reclassering en preventie?

De heer De Roon (PVV): Binnenkort kom ik met een wetsvoorstel voor minimumstraffen. Bij het debat daarover zal er heel veel ruimte zijn om te spreken over onze visie op reclassering.

De heer Van Haersma Buma (CDA): U hebt ook een wetsvoorstel overgenomen van de heer Eerdmans. Wanneer kunnen wij daarmee verder?

De heer De Roon (PVV): Dit hebt u een paar maanden geleden ook al eens aan mij gevraagd. Ik ga dit wetsvoorstel niet in behandeling brengen, want ik kom met een wetsvoorstel dat een bredere en zwaardere strekking heeft.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Komen de roze pakken daar ook in te staan?

De heer De Roon (PVV): Als u erop aandringt, zal ik het overwegen.

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik constateer dat het proces van overweging ten aanzien van de wenselijkheid van een wettelijke regeling een brede basis in de commissie heeft. Uit de reacties kreeg ik de indruk dat de contouren die ik heb geschetst, tot een breed gedragen wettelijke regeling kunnen leiden. Ik betrek daarbij de opmerking van de heer Heerts, dat het natuurlijk van belang is hoe het voorstel zich verhoudt tot de vooruitzichten die men bij OM en rechterlijke macht ziet om ermee te werken. Wij zullen er zeker op letten dat het een praktisch goed hanteerbaar voorstel wordt. Daarvoor zijn de elementen van belang die ik heb genoemd. De doelstelling is helder. De taakstraf wordt behouden, maar wordt op een aangepaste manier in het systeem van straftoemeting gehanteerd. De kale taakstraf wordt niet langer als sanctie voorzien voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. De afbakening, per titel of per onderwerp, is nog onderwerp van studie. Tegelijkertijd zal worden gekeken naar de verhouding tussen de taakstraf en andere sancties, zoals de voorwaardelijke vrijheidsstraf en de mogelijkheden van thuisdetentie. Er zal een op de persoon gerichte, stevige manier van straffen zijn. De stevigheid moet daarbij wel doelgericht zijn, gericht op het voorkomen van recidive. De stevigheid moet zich laten verbinden met datgene wat collega Albayrak en ik in onze brief van 29 augustus hebben geschetst. Dit vereist een uitwerking van de manier waarop de taakstraf wordt toegepast die een relatie heeft met de persoon van de dader, met het gepleegde feit en met de omgeving waarin die dader zal terugkeren. Dat is fundamenteel in de stevigheid die er ook op gericht is om op lange termijn effectief te zijn. Ik zie dit als een kernpunt in ons beleid. Wij willen bestraffing die niet alleen herkenbaar is als stevig en passend bij de ernst van de feiten, maar die ook op lange termijn betekenis heeft in het voorkomen dat dezelfde veroordeelde opnieuw met politie en justitie in aanraking komt. Dat is voor ons de maatstaf bij de uitwerking hiervan.

De heer Teeven heeft gevraagd naar de vorm waarin de taakstraf in de toekomst zal worden uitgevoerd. Hoe ziet die consequente uitvoering eruit? Wat gebeurt er als je geen gevolg geeft aan de oproeping? Deze onderwerpen nemen wij vooruitlopend op de wetswijziging ter hand. De aanwijzing zal worden aangepast in afstemming met de mogelijkheden bij de reclassering en andere betrokkenen. Wij zullen proberen de taakstraf op zo’n manier verder vorm te geven dat het straffende karakter herkenbaar is. Ook daarvoor moet gelden dat het dienstbaar is aan het voorkomen van herhaling. Ik heb een paar voorbeelden genoemd. Op het moment dat de aanwijzing van het OM klaar is, zal ik haar naar de Kamer sturen. In de begeleidende brief zal ik weergeven welke nadere afspraken worden gemaakt over de vormen van opleggen en uitvoeren van de taakstraf.

De uitgangspunten zijn helder: het terugdringen van de kale taakstraf, het versterken van het straffende karakter ervan en, eerst en vooral, het dienstbaar maken van alle sancties aan het voorkomen van herhalen.

De omrekentabel werkt in twee richtingen. De heer Teeven zegt dat aardig wat vrijheidsbeneming wordt gecompenseerd door de taakstraf. Als de taakstraf niet wordt volbracht, is de vrijheidsstraf echter navenant zwaarder. Er zit met de tabel dus een stevige stok achter de deur.

De heer Teeven (VVD): Ik heb in eerste en tweede termijn iets gezegd over het lik-op-stukbeleid en de taakstraf die dat beleid in de weg kan zitten.

Minister Hirsch Ballin: In het kader van het lik-op-stukbeleid wordt vaak overgegaan tot voorlopige hechtenis, ook voor minder ernstige feiten. Ik heb geen informatie dat de mogelijkheid van een taakstraf dit op negatieve wijze beïnvloedt. Indien het lik-op-stukbeleid moet worden toegepast en snelrecht geïndiceerd is, zal er per definitie geen langdurige voorlopige hechtenis worden toegepast. Er kan dan taakstraf in combinatie met een andere straf volgen.

De heer Van der Staaij heeft terecht het punt opgebracht van de alternatieven in het sanctiepakket. Ik zal dat betrekken bij de uitwerking van het wetsvoorstel. Datzelfde geldt voor het punt van de ene waarschuwing, waar de heer De Wit over sprak. De heer Heerts heeft het snelrecht aan de orde gesteld. Daarvoor geldt wat ik daarnet zei: wij willen het snelrecht overeind houden. Het initiatiefvoorstel dat de heer De Roon heeft aangekondigd, zullen wij met veel belangstelling bestuderen.

De heer Heerts (PvdA): Kan de minister op het moment dat wij informatie krijgen over de aangescherpte richtlijn van het OM, ook al een beeld schetsen van het andere wetsvoorstel? Ik zie dat in samenhang.

Minister Hirsch Ballin: Misschien kan dat al eerder. Bij de behandeling van de begroting zullen wij spreken over het wetgevingsprogramma voor het komend jaar. Bij die gelegenheid zal ik hierover graag een mededeling doen. Wat aan de orde zal komen, is de gedachte van de heer De Wit over de plek van uitvoering van de taakstraf. Die gedachte spreekt mij aan, zoals ik al eerder heb laten blijken. Wij zullen het zeker serieus bekijken. Ook op basis van de mogelijkheden die de reclassering hiervoor ontwikkelt, zal de Kamer in de genoemde brief worden geïnformeerd.

De heer Heerts (PvdA): De minister zegt dat lik op stuk en snelrecht dit proces niet in de weg staan, maar als er knelpunten zijn, als je heel bijzondere voorwaarden vanuit het OM wilt stellen en je daarvoor nadere informatie van de reclassering nodig hebt, dan horen wij graag hoe daarmee wordt omgegaan. Ik heb liever dat het iets langer duurt en dat er gestraft wordt met straffen die ook als straf worden ervaren. Als je een oude vrouw in elkaar rost met dodelijke afloop, dan vind ik het niet verkeerd om een paar maanden heel intensief werk in een verpleeg- of verzorgingshuis te laten doen, als het maar als straf wordt ervaren.

Minister Hirsch Ballin: Ik ben het eens met dit gezichtspunt. Wij moeten ons realiseren dat er situaties zijn waarin de voorbereiding van een taakstraf nader onderzoek naar de persoon van de verdachte vereist. In die situaties kan dus geen snelrecht worden toegepast. Ik zal de Kamer binnenkort nader berichten over het snelrecht. Wij delen de wens dat in bepaalde situaties meer snelrecht wordt toegepast. Dat mag er niet toe leiden dat er een inadequate straf uitkomt. Ik zal dit in de brief tot uitdrukking brengen.

De heer De Wit (SP): De minister zegt dat hij in zijn brief zal terugkomen op de positie van de reclassering. Dat gebeurt naar ik aanneem ook in antwoord op de vraag of de reclassering meer ruimte krijgt om behalve de pure uitvoering ook meer te doen aan de persoon, aan de problemen waar men mee te maken krijgt.

Minister Hirsch Ballin: Daar ligt een relatie met datgene wat in de brief van 29 augustus is beschreven. Het antwoord op de vraag van de heer De Wit is voor een deel al in die brief te vinden. Waar nodig, zullen wij het verder uitwerken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).