Kamerstuk 31700-IV-24

Onroerendgoed bewindslieden

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2009


31 700 IV
Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2009

nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 oktober 2008

Het kabinet stelt zeer op prijs de door de g.a. de heer Remkes aangedragen mogelijkheid om te reageren op hetgeen gisteren tijdens het debat over de begroting voor Koninkrijksrelaties naar voren is gebracht door de g.a. de heer Brinkman.

Het is bewindspersonen niet verboden een z.g. tweede huis te hebben. Verhuur is evenmin verboden; indien de opbrengst boven een bepaalde netto grens ligt, vergt dit zakelijk belang een afweging. Zulks volgt uit de brief aan de Tweede Kamer van 20 december 2002 inzake de Beoordeling van kandidaat-ministers- en staatssecretarissen (TK, 2002–2003, 28 754, nr. 1); ik wijs in het bijzonder op de passages over financiële en zakelijke belangen, en op de navolgende passage: «Daarbij vestig ik uw aandacht er op dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat financiële en zakelijke belangen van een partner, meerderjarige kinderen en andere familieleden in de regel niet relevant worden geacht. De motivering hiervoor is dat in de huidige maatschappij mensen als zelfstandige individuen worden beschouwd die geacht worden economisch onafhankelijk te zijn. Het past daarbij niet om van de partner of familieleden van een kandidaat bewindspersoon te eisen dat zij ingrijpende financiële of zakelijke veranderingen aanbrengen in hun leven om de kandidatuur van betrokkene mogelijk te maken. Het is ook ongewenst dat het ambt van bewindspersoon voor een belangrijke groep geschikte kandidaten enkel en alleen vanwege de maatschappelijke positie van partner of verwanten onbereikbaar zou zijn. De grens van relevante financiële en zakelijke belangen die tijdens de formatie aan de orde zijn wordt daarom gelegd bij die belangen waarover de kandidaat-bewindspersoon persoonlijk (mede-)zeggenschap heeft».

In mijn, naar afronding van een kabinetsformatie gebruikelijke, brief van 23 februari 2007 (Kamerstuk 30 891, nr. 9) heb ik (o.a.) gemeld dat de volgende bewindslieden een tweede huis hebben dat (mogelijk) (deels) verhuurd wordt, en dat zulks geen relevante zakelijke belangen zijn die een bijzondere regeling vergen. Ik citeer: «Voorts hebben minister Van der Hoeven, minister Klink en staatssecretaris Dijksma gemeld dat zij ieder een tweede woning bezitten die (mogelijk) verhuurd wordt en dat minister Vogelaar en minister Cramer de eigen woning deels onder (willen) verhuren. Staatssecretaris Aboutaleb is doende twee eigen woningen te verkopen. Ik heb als formateur geoordeeld dat dit geen relevante zakelijk belangen zijn die een bijzondere regeling vergen». Geen van deze woningen bevinden zich in het Caraïbisch deel van ons Koninkrijk. Staatssecretaris Aboutaleb heeft zijn woningen inmiddels verkocht; hij heeft mij daarvan tijdig op de hoogte gesteld.

Minister Eurlings heeft – met familieleden – een tweede huis gekocht op 11 oktober 2007. Aangezien dat na aantreden van het kabinet was, heeft dit geen onderdeel gevormd van de brief van 23 februari 2007. Het huis bevindt zich op Bonaire. Het huis is bedoeld voor eigen (familie-)gebruik en deels voor verhuur. Er is derhalve geen sprake van (grond)aankoop «voor speculatie». Minister Eurlings heeft het voornemen tot aankoop destijds aan mij gemeld en ik heb geoordeeld dat dit evenmin een relevant zakelijk belang is dat een bijzondere regeling vergt.

De besluitvorming over de staatkundige vernieuwing van de Nederlandse Antillen heeft plaatsgevonden in het tweede en derde kabinet Balkenende, waar de heer Eurlings geen deel van uitmaakte, en was derhalve ruim voor voornoemde datum van aankoop publiekelijk bekend.

Ik wijs op de besluitvorming achtereenvolgens tijdens de z.g. start Ronde Tafelconferentie van 26 november 2005 en de slotverklaring van de z.g. miniconferentie over de toekomstige staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 11 oktober 2006.

Het proces van staatkundige vernieuwing van de Nederlandse Antillen valt in de portefeuille van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; zij bereidt in overleg met mij de besluitvorming voor de ministerraad voor. Het is volstrekt niet aan de orde te veronderstellen dat minister Eurlings in de Ministerraad persoonlijke belangen laat gelden.

Van enige mate van belangenverstrengeling, ook in de relatie tot het thans lopende proces van bestuurlijke vernieuwing op de Nederlandse Antillen, is dan ook geen sprake.

Na het aantreden van het huidige kabinet heeft geen van de andere bewindslieden een tweede huis aangekocht, met uitzondering, naast minister Eurlings, van staatssecretaris Albayrak die voor eigen gebruik een nieuwe woning heeft gekocht en haar «oude» woning nu verhuurt, en van staatssecretaris De Jager die zeer recent besloten heeft tot aankoop van een tweede woning (in Duitsland), maar waarvan de vastlegging in het kadaster nog moet plaatsvinden. Deze woning is niet bedoeld voor verhuur. Staatssecretaris De Jager heeft mij aangegeven dat, mocht hij ooit van plan zijn wel deze woning (deels) te willen verhuren, hij mij dit tevoren zal melden. Beide bewindslieden hebben mij dit gemeld en een en ander vergt naar mijn oordeel geen bijzondere regeling.

Ik neem derhalve met kracht afstand van de niet gefundeerde suggesties die door de g.a. de heer Brinkman gisteren in uw Kamer zijn geuit.

De minister-president a.i.,

minister van Algemene Zaken a.i.,

W. J. Bos