Recente artikelen 'Zonnepanelen ontploffen en zorgen voor problemen’ en 'Expert: Stop met brandbare isolatie' |
|
Jeremy Mooiman (PVV), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente woningbrand in Didam, waarbij door superisolatie en zonnepanelen het blussen werd bemoeilijkt, en die doet denken aan de eerdere woningbrand in de Arnhemse wijk Presikhaaf in 2023?1 2
Ja.
Klopt het dat in beide gevallen gebruik is gemaakt van externe isolatiesystemen die extra risico's kunnen opleveren bij brand, bijvoorbeeld wanneer brandbare isolatiematerialen zoals geëxpandeerd polystyreen (EPS, piepschuim) zijn toegepast zonder voldoende bescherming of compartimentering?
Zowel bij de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem als de verduurzaamde woningen aan de Begoniastraat in Didam is gebruik gemaakt van een isolerende gevel- en dakconstructie rondom de woning.
In Arnhem was inderdaad sprake van geëxpandeerd polystyreen. Of dat bij de woningen in Didam ook het geval was is nog niet bekend. Ik wacht het onderzoek van de brandweer af.
Bent u bekend met de signalen van Brandweer Nederland dat branden waarbij zonnepanelen betrokken zijn sterk toenemen – van één incident in 2019 tot negentien in 2024 – en dat er dit jaar al ongeveer tien branden zijn geweest waarbij zonnepanelen ontploften of bluswerk belemmerden?
Ik ben bekend met deze signalen. Vanuit de Rijksoverheid is ook aandacht voor brandincidenten met zonnepanelen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft begin januari uw kamer geïnformeerd3 over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van brand met zonnepanelen op gebouwen door TNO, NIPV en NEN.4 Dit is mede gedaan ter invulling van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op 8 juni 2023.5
In dit onderzoek is er onder andere een landelijke database opgezet door NIPV waarin gebouwbranden met zonnepanelen werden gemonitord. Uit deze gegevens blijkt dat van de 10.000 gebouwbranden tussen 2022 en 2023 er 152 plaatsvonden in gebouwen met zonnepanelen, wat ongeveer 1% van het totaal aantal gebouwbranden uitmaakt. Volgens het CBS waren in 2023 in totaal 2.807.590 installaties met zonnepanelen op gebouwen gerealiseerd in Nederland. Dit betekent dat in de onderzoeksperiode ongeveer 0,005% van deze installaties betrokken is bij een gebouwbrand. Een heel klein aandeel dus.
Het onderzoek geeft ook aan dat de oorzaak van de brand even vaak wel, als niet, in de installatie ontstaat. Op basis van de verzamelde data kunnen beperkt conclusies worden getrokken, mede omdat branden met zonnepanelen niet vaak voorkomen. Om die reden zet het kabinet in op verdere monitoring.
Acht u het wenselijk dat er een nationale inventarisatie plaatsvindt van incidenten waarbij verduurzamingsmaatregelen hebben bijgedragen aan verhoogde brandrisico’s of verminderde blusbaarheid?
Er is al sprake van landelijke inventarisatie van incidenten. Allereerst is er het genoemde onderzoek naar incidenten met zonnepanelen in 2023 dat het kabinet wil voortzetten.
Verder heeft het NIPV op eigen initiatief een inventarisatie gedaan naar branden in de gebouwschil, in de periode 2019–2023. Vijf van de acht branden betrof een verduurzamingsproject, waaronder de brand aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem.6 Naar aanleiding van dit rapport laat ik vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV, zoals ik mijn recente kamerbrief heb gemeld.7
Hoe wordt in de huidige bouwregelgeving (zoals het Besluit bouwwerken leefomgeving) geborgd dat bij renovatie of verduurzaming uitsluitend brandveilige materialen worden toegepast, en dat risicovolle constructiedetails – zoals doorlopende daken en gevels – geen belemmering vormen voor brandbestrijding?
Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt minimum eisen voor de brandveiligheid van gebouwen met als doel het voorkomen van slachtoffers (doden en gewonden) en het voorkomen van branduitbreiding naar een ander perceel. Toegepaste materialen en constructies moeten voldoende brandveilig zijn. Verder moet tussen woningen onderling een weerstand tegen branduitbreiding worden gerealiseerd. Ook als een woning wordt voorzien van een nieuwe isolerende gevel- en dakconstructie, moet worden voldaan aan deze eis.
Naar aanleiding van de brand in de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem op 18 juni 2023 is de norm voor de bepaling van weerstand tegen branduitbreiding op mijn verzoek al verduidelijkt op dit aspect.8
Deze brandcompartimentering tussen woningen beoogt dat de brand gedurende een bepaalde tijd beperkt blijft tot één woning zodat de brandweer gelegenheid heeft om de brand te bestrijden.
Deelt u de mening dat fouten in uitvoering of detaillering – bijvoorbeeld het ontbreken van compartimentering of het niet goed afwerken van isolatie – ernstige gevolgen kunnen hebben bij brand, en hoe wordt hierop toezicht gehouden bij renovatieprojecten?
Ja, ik deel deze mening. Het is primair de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en bouwer dat wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidseisen uit het Bbl. Er zijn diverse kennisdocumenten om hiermee te helpen. Zo heeft de organisatie «Stroomversnelling» specifiek voor verduurzamingsprojecten in 2020 een Themablad Brandveiligheid gepubliceerd om bouwers te wijzen op brandveilig bouwen. Dit themablad is onlangs herzien naar aanleiding van de brand in Arnhem.9 Ook is de Wegwijzer modulaire bouw in mijn opdracht bijgewerkt naar de laatste inzichten. De wegwijzer is ook van toepassing op elementen, die bij deze verduurzamingsprojecten kunnen voorkomen.10 Tot slot is er het borgingsprotocol brandveilige gevels waarmee de brandveiligheid van een gevelconstructie kan worden beoordeeld.11
De gemeente is het bevoegd gezag voor het Bbl. Als bevoegd gezag kan de gemeente toezicht uitvoeren op de renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Klopt het dat er geen landelijke uniforme eisen bestaan voor de combinatie van zonnepanelen met isolatiematerialen en dakconstructies? Acht u het wenselijk om deze lacune in regelgeving te dichten?
De landelijk uniforme brandveiligheidseisen in het Bbl hebben betrekking op het gehele bouwwerk inclusief de gebouwschil en eventuele zonnepanelen.
Naast het vervolgonderzoek zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4 en de landelijke kennisdocumenten die ik heb genoemd bij antwoord 6 loopt ook nog een onderzoek bij NEN in mijn opdracht gericht op het vergroten van kennis over de brandveiligheid van zonnepanelen in en op de gebouwschil. De uitkomsten van dit onderzoek worden op termijn verwerkt in landelijke normen.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om brandbare isolatiematerialen in buitenschillen van woningen te verbieden, zoals voorgesteld door deskundigen als emeritus-hoogleraar Jos Lichtenberg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb gemeld is eerder door het NIPV onderzoek uitgevoerd naar branden in de gebouwschil en laat ik aansluitend vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV. Van belang is dat de huidige brandveiligheidseisen eisen in het Bbl goed worden nageleefd ook voor wat betreft de toepassing van isolatiematerialen. Het verbieden van brandbare isolatiematerialen in de gebouwschil van woningen ligt niet in de rede. Wel heeft eerder onderzoek naar aanleiding van de Grenfell brand in Londen (2017) er toe geleid dat in het Bbl strengere eisen zijn opgenomen voor hoogbouwgevels van onder andere woongebouwen.12, 13
In hoeverre zijn woningcorporaties verplicht om bij verduurzamingsprojecten vooraf een brandveiligheidsanalyse op te stellen?
Er is geen verplichting om een brandveiligheidsanalyse op te stellen. Wel moet de woningcorporatie bij verduurzamingsprojecten er zorg voor dragen dat ten minste wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Bestaat er toezicht op de feitelijke naleving van brandpreventieve maatregelen bij renovatie, en kunt u dit onderbouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 staat is de gemeente het bevoegd gezag voor het Bbl en kan zij toezicht uitvoeren op renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Het is echter ook aan de woningcorporatie zelf om zorg te dragen dat een renovatieproject voldoet aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Bbl. In het kader daarvan ligt het in de rede dat woningcorporatie zelf controle houdt op de kwaliteit van de werkzaamheden of dit door derden laat doen.
Welke rol speelt de brandweer momenteel bij het beoordelen van verduurzamingsprojecten op brandveiligheid?
De gemeente kan bij de invulling van het toezicht op naleving van de bouwregelgeving de brandweer betrekken voor advies.
Wordt de brandweer standaard betrokken bij het ontwerp of de vergunningverlening? Waarom wel of niet?
Nee. De brandweer wordt alleen betrokken voor advisering als de gemeente dit nodig acht. Wel heeft de brandweer op grond van artikel 10 Wet Veiligheidsregio’s altijd de mogelijkheid om het bevoegd gezag op eigen initiatief te adviseren over risico’s van branden, rampen en crises.
Worden richtlijnen die Brandweer Nederland opstelt voor veilige blusprocedures bij zonnepanelen, thuisbatterijen en moderne dakconstructies ook landelijk geborgd? Hoe worden die richtlijnen meegewogen in de bouwpraktijk?
Deze richtlijnen voor veilige blusprocedures richten zich vooral op de brandweer zelf. Het is aan de brandweer om hier goed gebruik te maken. Daarnaast kunnen ook opdrachtgevers, ontwerpers en bouwers deze richtlijnen raadplegen en de inzichten hieruit betrekken in bouwprojecten.
Vindt er structureel overleg plaats tussen gemeenten, woningcorporaties, veiligheidsregio’s en installateurs over de integrale veiligheid van verduurzamingsmaatregelen? Zo niet, acht u dit wenselijk? Kunt u dit onderbouwen?
Voor zover mij bekend, vindt dit overleg niet plaats. Wel heb ik na de brand in de Van Kinsbergenstraat in Arnhem overleg georganiseerd met Aedes, Bouwend Nederland, Brandweer Nederland, NIPV, Stroomversnelling, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten voor een passende opvolging. Na de publicatie van het onderzoek van het NIPV naar branden in de gebouwschil heb ik deze partijen opnieuw uitgenodigd op het ministerie. Dit gesprek vond plaats in juli 2024. Hierna heb ik Royal Haskoning DHV gevraagd om vervolgonderzoek te doen naar concrete oplossingen. De uitkomsten verwacht ik dit najaar. Ook dan betrek ik de hiervoor genoemde organisaties. Ik bezie daarna welke vervolgacties ik neem. Ik heb recent de kamer hierover geïnformeerd in de Kamerbrief lopende acties brandveiligheid.14
Verder is er vanuit KGG al overleg met diverse partijen over de toepassing van zonnepanelen op gebouwen.
Ik acht naast al lopende overleg een nieuw structureel overleg niet nodig.
Acht u het wenselijk om te komen tot een nationaal toetsingskader of richtlijn voor «brandveilig verduurzamen», gericht op woningen en appartementencomplexen? Kunt u dit onderbouwen?
Nee. Als het gaat om een nationaal toetsingskader gelden namelijk al de brandveiligheidseisen in het Bbl, die ik zoals ik mijn eerdere antwoorden waar nodig aanpas of verduidelijk. Als richtlijn zijn er al diverse kennisdocumenten zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 6.
Bestaat er op dit moment een centrale autoriteit of kennisinstelling die stelselmatig de risico’s monitort van nieuwe materialen en energietoepassingen (zoals zonnepanelen en thuisbatterijen) in relatie tot brandveiligheid?
Zoals blijkt uit mijn overige antwoorden is het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) al betrokken bij monitoring en onderzoek naar de brandveiligheidsrisico’s bij de verduurzaming. Het NIPV is het publiek kennisinstituut15 voor crisisbeheersing en brandweerzorg. Veiligheidsregio’s, Rijksoverheid en andere organisaties kunnen bij het NIPV terecht voor onderzoek, onderwijs, informatie en ondersteuning.
Zo nee, bent u bereid om deze verantwoordelijkheid expliciet te beleggen, bijvoorbeeld bij TNO, als onafhankelijke kennisinstelling met expertise op het gebied van bouwtechniek, brandveiligheid en binnenmilieu? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Bent u bereid om een structureel programma te starten voor monitoring van nieuwe risico’s rondom verduurzaming, inclusief de effecten op brandveiligheid, blusbaarheid, en gezondheid (zoals vrijkomende deeltjes bij brand)? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Door het NIPV wordt al waar nodig monitoring/onderzoek gedaan naar risico’s rondom verduurzaming. Dit doet NIPV op eigen initiatief of in opdracht van de Rijksoverheid.
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3 wordt in opdracht van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei door het NIPV branden met betrokkenheid van zonnepanalen bijgehouden. Ook heeft het NIPV in mijn opdracht onderzoek gedaan naar de brandveiligheidsrisico’s van thuisbatterijen, zoals mijn recente Kamerbrief is gemeld.16
Het opstarten van een structureel programma lijkt me hierom niet nodig.
Kunt u bevestigen dat rookontwikkeling, glassplinters en foliedeeltjes van zonnepanelen bij branden gezondheidsrisico’s kunnen opleveren voor bewoners, omwonenden en vee, zoals uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid blijkt? Is hiervoor landelijke richtlijnvorming beschikbaar?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft in 2022 onderzoek gedaan naar de schadelijke stoffen bij branden met zonnepanelen.17 Wanneer een zonnepaneel verbrandt, komen ongeveer dezelfde gevaarlijke stoffen vrij als bij een gemiddelde brand met elektronica en kunststoffen. Bij een gebouwbrand zijn de zonnepanelen op een dak maar een klein onderdeel van de totale brand. Daarom zal de rook van een brandend gebouw met zonnepanelen in de praktijk niet gevaarlijker zijn dan die bij een gewone brand.
Wanneer de scherven in een weiland terechtkomen, kunnen grazende dieren ze inslikken. Dat kan schadelijk zijn voor hun maag- en darmstelsel. Afhankelijk van de locatie (weiland of speeltuin) en de hoeveelheid scherven, kan het nodig zijn ze uit voorzorg op te ruimen.
Om provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s daarbij te ondersteunen heb ik samen met de Minister van KGG en de VNG opdracht verstrekt aan het NIPV om een handreiking te ontwikkelen over hoe te handelen bij grote branden met zonnepanelen waarbij depositie van deeltjes in de omgeving plaatsvindt. Het NIPV publiceert deze handreiking deze zomer. Daarmee geeft ik ook invulling aan de motie van de leden Beckerman, De Groot en Boulakjar.18
Bent u bereid om samen met partijen als TNO, Brandweer Nederland, veiligheidsregio’s en de installatiebranche te komen tot een nationaal actieplan «Brandveilig Verduurzamen»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals uit mijn vorige antwoorden blijkt lopen al diverse acties in het kader van brandveilig verduurzamen. Daarbij is er al overleg met relevantie partijen in de bouwsector. Op dit moment zie ik geen noodzaak om aanvullend hierop een nieuw nationaal actieplan te starten.
Hoe voorkomt u dat incidenten zoals in Didam en Arnhem leiden tot een vertragende krampreactie in de energietransitie, terwijl tegelijkertijd brandveiligheid onvoldoende geborgd is?
Alle lopende acties hebben tot doel de aandacht voor de brandveiligheid bij verduurzaming te vergroten. Om een risicoregelreflex te voorkomen is het belangrijk om de lopende onderzoeken af te wachten. Ik ben terughoudend met het stellen van meer en zwaardere eisen. Met de updates van de informatiebronnen over verduurzamingsprojecten, zoals genoemd bij antwoord op vraag 6, is het de bedoeling om opdrachtgevers en bouwers op een op maat gesneden manier kennis aan te reiken om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe brandveiligheidsvereisten, bouwregelgeving en verduurzamingsnormen beter op elkaar afgestemd kunnen worden, zodat klimaatdoelen en veiligheid in samenhang worden gerealiseerd? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Alle lopende acties hebben al tot doel om maximaal te zorgen dat verduurzaamde bouwwerken ook brandveilig zijn. De afstemming met de sector heeft daarin al plaatsgevonden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is kennis cruciaal, maar dat de juiste detaillering in uitvoeringspraktijk evenzeer van groot belang is. Extra onderzoek acht ik daarom niet nodig.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?
De overhandiging van de ‘Housing Hotline Policy Brief 2024’ vanuit LSVb |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met deze brief?1
Ja.
Herkent u het gegeven dat ondanks nieuwe wetgeving het huurrecht op papier niet altijd overeenkomt met het huurrecht in de praktijk en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Verhuurders en verhuurbemiddelaars dienen zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Het merendeel van de verhuurders doet dit gelukkig ook al. Hoewel veel verhuurders met de juiste intenties en normconform verhuren, zijn er helaas ook gevallen waarin dat niet gebeurt. Dat betreur ik uiteraard en juist deze excessen onderstrepen het belang van wetten zoals de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur.
In de brief van de LSVb wordt aangegeven dat de Housing Hotline veel exorbitante huurprijzen, te hoge borgbedragen en onterechte bemiddelingskosten tegenkomt. Met de twee genoemde wetten is de positie van huurders op deze vlakken versterkt en kan beter worden opgetreden tegen verhuurders en/of verhuurbemiddelaars die zich schuldig maken aan dergelijke praktijken. Huurders kunnen op grond van deze wetten ongewenst verhuurgedrag melden bij het meldpunt van de gemeente of gemeenten kunnen zelf proactief handhaven.
Huurders zijn bij misstanden van hun verhuurder of van een verhuurbemiddelaar overigens niet enkel afhankelijk van handhaving door de gemeente. Zij hebben nog diverse andere mogelijkheden om hun recht te halen. Denk aan een procedure bij de kantonrechter of, voor een aantal specifieke onderwerpen, de Huurcommissie. Het is daarbij wel van belang om te benadrukken dat huurders deze mogelijkheden, of de publiekrechtelijke mogelijkheden, ook daadwerkelijk moeten benutten. Dat helpt bij het tegengaan van de genoemde excessen. De meldingsbereidheid, handhaving en naleving van de wetten blijven dan ook een belangrijk aandachtspunt.
Wat vind u van het gegeven dat de huurteams per gemeente verschillen bij gebrek aan gemeentelijke capaciteit, doordat in de ene gemeente slechts een meldpunt op een gemeentelijke site aanwezig is en in de andere gemeente er zelfstandige organisaties zijn die vele diensten voor de huurders leveren?
Sinds 1 januari 2024 moeten alle gemeenten een meldpunt voor ongewenste verhuurpraktijken hebben. Dit is onderdeel van de Wet goed verhuurderschap. Gemeenten ontvangen hiervoor middelen van het Rijk.
Wanneer er melding wordt gedaan bij het meldpunt, maar de gemeente de melder zelf niet kan helpen, verwijst zij deze door naar de juiste instantie. Dit kan een huurteam zijn, maar ook bijvoorbeeld de gemeentelijke antidiscriminatie-voorziening of de Huurcommissie. Het meldpunt biedt melders hierdoor duidelijkheid, zodat zij niet hoeven te zoeken naar waar zij terecht kunnen met hun vragen of klachten. Zo is in elke gemeente ten minste een basisvoorziening aanwezig voor bescherming en ondersteuning van huurders; zij kunnen via het meldpunt zelf worden geholpen of via het meldpunt worden doorverwezen naar een bevoegde instantie.
Gemeenten bepalen echter zelf of zij nog aanvullende ondersteuning zoals een huurteam wensen in te richten en op welke wijze zij dat doen. Gemeenten kennen de lokale woningmarkt en prioriteiten en kunnen op basis daarvan het beste deze keuzes maken. Ik vind het belangrijk dat huurders met een melding ergens terecht kunnen maar ik laat de invulling daarvan vrij aan gemeenten.
Hoe kijk u tegen de aanbeveling aan om in gemeentes met de aanwezigheid van grote studentenpopulatie zelfstandige huurteams met een goede Nederlandse en Engelse informatievoorziening aanwezig te laten zijn zoals stichting Woon! dit in Amsterdam geregeld heeft?
Goede informatievoorziening aan huurders om ze te informeren over hun rechten, plichten en waar ze met vragen of meldingen terecht kunnen is van belang. Ik laat de invulling hiervan echter vrij aan gemeenten.
Ziet u mogelijkheden en kansen binnen uw macht om gemeenten waar sprake is van aanwezigheid van grote studentenpopulatie te stimuleren maar gebrek aan huurteams deze teams op te zetten?
Aan tafel van het Landelijk Platform Studentenhuisvesting zal ik in gesprek gaan met het Netwerk Kennissteden om ze aan te moedigen hun informatievoorziening richting huurders op orde te hebben.
Hoe kijk u tegen de aanbeveling aan om op een goed zichtbare plek een overzicht te plaatsen waar inzichtelijk is per gemeente welke huurteams aanwezig zijn en zo de vindbaarheid van deze teams te bevorderen?
Het is vooral lokaal van belang dat inwoners van de betreffende gemeente weten waar ze in hun gemeente aan moeten kloppen wanneer er vragen zijn of men misstanden op de huurmarkt wil melden. Gemeenten zijn zelf voor deze informatievoorziening verantwoordelijk.
Wel houd ik samen met de VNG een overzicht2 bij van (de contactgegevens van) de meldpunten voor ongewenst verhuurgedrag in de verschillende gemeenten en zijn verhuurders vanaf 1 juli 2023 verplicht om hun huurders schriftelijk te informeren over de contactgegevens van het gemeentelijk meldpunt.
Daarmee wordt reeds bij het aangaan van de huurovereenkomst duidelijk gemaakt waar huurders het meldpunt kunnen vinden. Het gemeentelijk meldpunt fungeert als het centrale (start)loket voor meldingen van ongewenst verhuurgedrag. Inmiddels beschikt 99% van de gemeenten over een meldpunt, zoals uit het overzicht is af te leiden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 reeds heb toegelicht, is het aan gemeenten zelf om te bepalen of zij aanvullende ondersteuning, zoals een huurteam, wensen in te richten.
Hoe kijk u tegen de aanbeveling aan om een keurmerk voor huurteams op te zetten zodat duidelijk wordt welke organisaties figureren al zijnde een huurteam vanuit de gemeente?
Sinds 1 januari 2024 moeten alle gemeenten een meldpunt voor ongewenste verhuurpraktijken hebben. Dit is onderdeel van de Wet goed verhuurderschap. Gemeenten mogen echter zelf bepalen of zij een huurteam wensen in te richten en op welke wijze zij dat doen. Ik zie op dit moment niets in een landelijk keurmerk voor huurteams, maar moedig gemeenten aan om hun gemeentelijke meldpunten en eventueel aanwezige huurteams laagdrempelig en goed zichtbaar te organiseren zodat huurders weten waar ze met hun vragen en zorgen terecht kunnen.
Welke mogelijkheden ziet u om gegevensdeling tussen gemeentes mogelijk te maken zodat zij niet in overtreding treden op AVG-wetgeving wanneer zij onderling gegevens delen om te voorkomen dat een verhuurder die gestraft is in gemeente A niet dezelfde overtreding kan begaan in gemeente B?
De Wet goed verhuurderschap bevat al de verplichting voor gemeenten om de gegevens van verhuurders en verhuurbemiddelaars openbaar te maken, aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van de algemene regels of het handelen zonder verplichte verhuurvergunning, of jegens wie een besluit tot beheerovername is genomen. Door deze verplichte openbaarmaking van de gegevens van bewezen en onverbeterlijke malafide verhuurders en/of verhuurbemiddelaars, kunnen andere gemeenten deze informatie zelfstandig inzien en betrekken bij hun eigen toezicht en handhaving. Er is in dat geval geen sprake van het onderling uitwisselen van persoonsgegevens tussen gemeenten, maar van het gebruik van reeds openbaar gemaakte gegevens. Daarmee wordt voorkomen dat gemeenten in strijd handelen met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Daarnaast geldt op grond van de Wet goed verhuurderschap dat gemeenten die voornemens zijn een verhuurverordening in te stellen, bij de voorbereiding daarvan overleg voeren met andere gemeenten binnen de betreffende woningmarktregio. Dit overleg is onder meer bedoeld om de effecten van de invoering van een verhuurvergunning in een bepaalde gemeente op andere, omliggende gemeenten te bespreken.
Tot slot kunnen gemeenten gebruikmaken van openbare uitspraken van de Huurcommissie, onder andere over huurprijzen, servicekosten, gebreken en huurverhogingen. Indien in een uitspraak wordt vastgesteld dat een woonruimte ernstige gebreken vertoont, wordt daarvan op grond van artikel 37 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte een afschrift gezonden aan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente. Deze informatie kan door gemeenten eveneens worden betrokken bij hun handhavingsactiviteiten.
Relevante informatie is door bovenstaande reeds openbaar toegankelijk en binnen de bestaande wettelijke kaders beschikbaar voor gemeenten.
Herkent u het gegeven dat de afgelopen jaren het aantal meldingen vanuit studenten die last ervaren van scams op kamerzoeksites sterk is toegenomen en kunt u uw antwoord onderbouwen?
In de brief van de LSVb wordt een aantal voorbeelden gegeven van studenten die (mogelijk) zijn opgelicht in hun zoektocht naar een woning. Hoewel er geen concrete aantallen worden genoemd, is elke woningzoekende die de dupe wordt van oplichting er eigenlijk één te veel.
Om internetoplichting te voorkomen, is het van belang dat woningzoekenden vooraf onderzoek doen voordat er geld wordt overgemaakt of een overeenkomst wordt gesloten. Dit kan bijvoorbeeld door het checken van reviews over de aanbieder. Ook kan de woningzoekende controleren of er met de aanbieder al negatieve ervaringen zijn geweest. Dat kan via de link «check de verkoper» op politie.nl.
Indien de woningzoekende toch wordt opgelicht en de domeinnaam van de kamerzoeksite weet, dan heeft hij/zij reeds verschillende mogelijkheden tot zijn/haar beschikking. Zo is het raadzaam dat de woningzoekende aangifte doet via politie.nl. Naast aangifte, is het goed om de oplichting te melden bij consuwijzer.nl. Deze organisatie ziet erop toe dat bedrijven eerlijk handelen en beschermt de belangen van de consument. Voorts kunnen woningzoekenden die onverschuldigd geld hebben overgemaakt, dit bedrag terugvorderen, al dan niet middels een gerechtelijke procedure. Verder geldt dat, indien woningzoekenden onder druk worden/zijn gezet om een huurcontract te tekenen, zij dit kunnen melden bij het meldpunt van de gemeente. Op grond van de wet goed verhuurderschap dienen verhuurders en verhuurbemiddelaars zich namelijk te onthouden van iedere vorm van intimidatie. Indien zij zich hier niet aan houden is de gemeente bevoegd hierop te handhaven.
Hoewel er dus al verschillende mogelijkheden zijn om internetoplichting tegen te gaan, zal ik het signaal van de Housing Hotline bij de Minister van Justitie en Veiligheid onder de aandacht brengen.
Kunt u aangeven of u open staat om met de Minister van Justitie en Veiligheid te bezien hoe oplichting via scams op kamerzoeksites aangepakt kan worden en uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn voor zover mogelijk apart beantwoord. Beantwoording heeft vanwege het meireces een kleine vertraging opgelopen.
Het bericht 'Woningbouw in het nauw; Onderzoek: kwart van miljoen nieuwe huizen op de tocht door milieubeleid' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de kaart die in 2023 is gepubliceerd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja, ik ben bekend met de kaart.
In welke mate maakt u gebruik van deze kaart die uit gaat van mogelijke wateroverlast en bodemdaling om te bepalen waar wel en niet gebouwd zal gaan worden?
Het afwegingskader met daarbij behorende kaarten is gemaakt ter ondersteuning voor overheden bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, en heeft geen juridisch afdwingbare status. Het is bedoeld om inzicht te geven in waar er meer of minder kwetsbaarheden zijn vanuit wateroverlast en bodemdaling.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering uit het artikel dat slechts de helft van de 983.000 te bouwen huizen doorgang kan vinden en 220.000 huizen helemaal niet van de grond gaan komen?
De constatering van de Telegraaf in dit artikel herken ik niet en komt ook niet overeen met de conclusies uit het rapport «Water en Bodem sturend» van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). Het EIB constateert in het rapport dat de helft van de 983.000 woningen mogelijk moeilijker kunnen worden gerealiseerd. Voor de helft van deze woningen geldt dat de noodzakelijke ingrepen beperkt zijn. Voor de 220.000 resterende woningen geldt dat de opgave groter is om risico’s op wateroverlast, overstromingen en bodemdaling te mitigeren. Het is aan de decentrale overheden om te bepalen welke keuzes verstandig zijn gegeven het risico dat er is. Het EIB heeft berekend dat als alle risico’s op locatie worden opgelost, deze kosten niet onoverkoombaar zijn. Voor de locaties waar substantieel meer investeringen nodig zijn om grond geschikt te maken voor woningbouw en dit leidt tot hogere tekorten voor gemeenten kunnen zij naast de Realisatiestimulans ook de Woningbouwimpuls subsidie aanvragen. Daarnaast verkleint het tijdig nemen van maatregelen het risico dat huiseigenaren en/of overheden op een later moment alsnog worden geconfronteerd met hoge kosten en/of schade, zoals bij funderingsproblematiek. Verder zullen we door klimaatverandering in Nederland vaker te maken krijgen met wateroverlast. Het kabinet vindt dat we rekening moeten houden met water en bodem, en dat betekent dat we ook moeten accepteren dat er soms wateroverlast is, zoals een tuin van een woning die af en toe onder water komt te staan wanneer deze grenst aan een sloot die soms overloopt.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering uit het artikel dat nieuwbouw onnodig geblokkeerd zal worden omdat er rekening gehouden wordt met mogelijke overlast; waar de bestaande bouw juist beschermd is tegen gevaren door stijging van de zeespiegel en klopt deze constatering?
Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven blijkt uit het rapport dat nieuwbouw nog steeds op veel plekken mogelijk is. De uitdaging is in bepaalde gebieden wel groter dan in andere gebieden. De risico’s op wateroverlast en bodemdaling verschillen in Nederland. Het afwegingskader helpt daarbij om toekomstbestendige keuzes te maken, waarin we rekening houden met water en bodem.
De bebouwing is beschermd tegen overstromingen en zeespiegelstijging. In het Hoogwaterbeschermingsprogramma is vastgelegd dat dijken verhoogd worden als risico’s toenemen, waaronder door zeespiegelstijging. Er kan echter in Nederland op veel plekken wateroverlast optreden, gebieden die onder water komen te staan bij langdurige hevige regenbuien, of als regionale keringen doorbreken. Deze situaties vallen onder wateroverlast. Het is naast bodemdaling voornamelijk het risico van wateroverlast dat bepalend is in hoe groot de opgave is in een gebied. Uiteindelijk concludeert het EIB-rapport dat maar een beperkt aandeel (rond de 1%) van woningen op een locatie is gepland die vanuit het water en bodemsysteem soms onverstandig is, omdat hier extra kosten nodig zijn om de risico’s te mitigeren. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een beekdal, met een hoge kans op wateroverlast. Daarnaast klopt de constatering dat in het ruimtelijk afwegingskader niet is gekeken naar bestaande bouw, maar alleen naar nieuwbouw.
Ik heb tijdens de Woontop afspraken gemaakt over rekening houden met water en bodem bij woningbouw. Daarbij onderzoek ik hoe we het bouwen in gebieden met uitdagingen op water en bodem kunnen vereenvoudigen. Op deze locaties wordt snel en verantwoord aan de slag gegaan met woningbouw via uniforme kaders en werkwijzen, bewezen maatregelen en innovatie ontwerpconcepten.
Hoe kijkt u aan tegen het ophogen van grond als oplossing om te bouwen inclusief de kosten die hierbij komen kijken?
Het ophogen van grond is een van de opties die in het rapport worden genoemd. Dit kan helpen bij het verminderen van een risico op wateroverlast. Het wordt verder ook toegepast in gebieden met veel bodemdaling. Er zijn ook andere oplossingen mogelijk zoals het waterdicht maken van een buitenschil van een woning. Daarnaast zijn er ook andere opties denkbaar zoals het verhogen van primaire en regionale keringen. Het bepalen van een oplossing moet een bewuste overweging zijn gegeven de specifieke risico’s. Per locatie moet worden bezien welke oplossing ook financieel gezien het beste passend is voor het te realiseren project.
Hoe kijk u aan tegen het gegeven over de stikstofregels waarbij gesteld wordt dat het probleem voor de bouwsector in rigide stikstofregels zit die bij minimale uitstoot al leidt tot problemen, is deze constatering volgens u terecht en kunt u dit onderbouwen?
Het klopt dat een deel van de woningbouwprojecten ondanks zeer geringe stikstofuitstoot, problemen ondervindt bij de natuurvergunningverlening. De wet schrijft voor dat de overheid maatregelen neemt om de natuurkwaliteit van Natura 2000-gebieden te verbeteren, achteruitgang van de natuur te voorkomen en om bij nieuwe activiteiten te voorkomen dat ze negatieve gevolgen kunnen hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied. Voor het grootste deel van de woningbouwprojecten kan echter worden onderbouwd dat het risico op significante negatieve effecten niet aanwezig is. Een natuurvergunning is dan niet aan de orde.
In de brief van 25 april 2025 heeft de Minister van LVVN uw Kamer geïnformeerd over het startpakket dat een eerste stap is om Nederland van het slot te halen. Het kabinet kiest ervoor de systematiek van vergunningverlening fundamenteel te herzien, dit in de overtuiging dat het huidige vergunningensysteem niet meer houdbaar is. Daarnaast werkt het kabinet onder meer aan de invoering van een rekenkundige ondergrens waaronder projecten worden uitgesloten van de vergunningplicht. Om de omslag van depositie- naar emissiesturing te maken, wordt rond de zomer een voorstel gepresenteerd om de kritische depositiewaarde uit de wet te halen en te vervangen door een juridisch houdbaar alternatief in de vorm van emissiedoelen. Ook wordt kritisch gekeken naar het gebruik van AERIUS in vergunningverlening en welke verbeteringen daarin kunnen worden aangebracht. Om vergunningverlening mogelijk te maken, is daarnaast op veel plekken natuurherstel noodzakelijk. Het kabinet werkt daarom aan een geborgd pakket van oplossingen voor natuurherstel.
Herkent u het gegeven in het artikel over dat de woningen die in Noord-Holland en Flevoland gebouwd moeten worden veel inspanning opleveren voordat er überhaupt gestart kan worden met bouwen en kunt u dit onderbouwen?
Het rapport laat zien dat de achtergrond van het probleem op basis van het ruimtelijk afwegingskader niet eenduidig is. Ook in Noord-Holland en Flevoland verschilt het per locatie. Medeoverheden, ontwikkelaars, corporaties en bouwers spannen zich elke dag in om de afgesproken aantallen woningen in de woondeals te halen. Ook in deze twee provincies wordt lokaal een belangenafweging gemaakt om te bepalen wat er nodig is om woningbouw te realiseren. Aan regionale versnellingstafels worden concrete knelpunten besproken en oplossingen gezocht.
Veel gebieden in Nederland liggen onder zeeniveau en daar staan in sommige gevallen al heel lang woningen. Dit laat zien dat met de juiste maatregelen woningbouw ook daar mogelijk is. De Publiek Private Monitor die zoals afgesproken tijdens de Woontop wordt ingericht, zal mede helpen in het krijgen van inzicht in waar een mogelijke hulpvraag ligt in relatie tot rekening houden met water en bodem.
Kunt u naast stikstof en water en bodemsturen aangeven welke risico’s u nog meer ziet bij de landelijke bouwopgave tussen nu en 2032?
Verschillende aspecten kunnen invloed hebben op de woningbouwopgave. De afgelopen jaren zagen we bijvoorbeeld de gevolgen van veranderde financiële omstandigheden, de beschikbaarheid van bouwmaterialen en arbeidstekorten bij bouwbedrijven of overheden. Daarnaast kunnen lokaal omstandigheden spelen die de bouw van nieuwe woningen bemoeilijken. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om netcongestie en knelpunten rond infrastructuur, ambtelijke capaciteit, hoge grondprijzen, publieke en private financiële tekorten en als gevolg daarvan moeilijke onderhandelingen tussen gemeenten en marktpartijen (al dan niet samenhangend met de eerdergenoemde aspecten) kunnen de voortgang van de woningbouw in de weg zitten. Samen met andere departementen, medeoverheden en marktpartijen bekijken we de problemen en streven er naar deze op te lossen of te voorkomen, zodat de woningbouw kan worden gerealiseerd. Ik heb hierover onder andere afspraken gemaakt bij de Woontop van december 2024.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en één voor één beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord.
Het artikel 'Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: 'Dit ga je toch niet slopen?'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: «Dit ga je toch niet slopen?»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat, gegeven de huidige woningnood, het afbreken van een plek voor 1.000 woningzoekenden kostbaar en onverstandig is?
In algemene zin valt er zeker iets voor uw stelling te zeggen. De feiten en omstandigheden in de specifieke situatie waar uw vragen over gaan, leiden bij mij tot een meer genuanceerde opinie. Zie hiervoor ook vraag 3 en 5.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is reeds in 2020 een uitgebreid onderzoek gestart naar de mogelijkheden, voor- en nadelen van grootschalige renovatie en nieuwbouw van een waterzuiveringsinstallatie; waarom is desondanks gekozen voor deze locatie voor de realisatie van de woonwijk Mrija, bedoeld voor Oekraïense vluchtelingen?
De gemeente Vlaardingen heeft mij laten weten dat de locatie aan de Vergulde Hand West destijds is gekozen, omdat er op zeer korte termijn opvang nodig was voor Oekraïense ontheemden. In overleg met het Rijk en het Hoogheemraadschap van Delfland bleek dit een van de weinige plekken die direct beschikbaar gemaakt kon worden. Een plek die bovendien geschikt was voor tijdelijk gebruik én voldoende ruimte bood om een regionale opvanglocatie van goede kwaliteit te realiseren. Tegelijk is vanaf het begin rekening gehouden met de toekomstplannen voor deze locatie, waaronder de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie. De beoogde einddatum voor het gebruik als opvanglocatie was medio 2026.
Ziet u mogelijkheden om de wijk Mrija, na herstel van vrede in Oekraïne, in te zetten voor woningzoekenden uit Vlaardingen en de regio, bijvoorbeeld via tijdelijke verhuur door woningcorporaties?
Die mogelijkheden zie ik zeker, maar in een andere vorm dan die u voor ogen heeft. Mrija is een opvanglocatie die is ingericht met zogenaamde flexwoningen. Dit maakt dat we deze woningen – na het gebruik op de opvanglocatie Mrija – weer elders kunnen inzetten. De 48 flexwoningen worden na 1 juli 2026 overgenomen door woningcorporatie Waterweg Wonen en toegevoegd aan de reguliere woningvoorraad in Vlaardingen. De overige woningen zullen naar verwachting elders worden geplaatst.
In hoeverre is de sloop van recent gebouwde woningen en bijbehorende infrastructuur in lijn met de duurzaamheidsdoelstellingen van deze regering?
De woningen zijn geplaatst in het kader van crisisnoodopvang en zijn geheel demontabel. De gemeente Vlaardingen is met het Rijk en samenwerkingspartners in gesprek over duurzame afbouwscenario’s. Er is geen sprake van sloop.
Zijn er voorbeelden van vergelijkbare situaties in Nederland waarbij een geplande sloop is voorkomen door alternatieve oplossingen en wat kunnen we daarvan leren?
Er zijn mij geen gevallen bekend van vergelijkbare situaties. De samenloop met de nieuwbouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is vrij specifiek. En hier is geen sprake van sloop.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden en instanties, zoals de gemeente Vlaardingen, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Rijk, in dit dossier?
De samenwerking verloopt goed.
Er zijn aanwijzingen dat de bouwterreinen voor de aanleg van de Blankenburgverbinding wellicht geschikt zijn voor de realisatie van een waterzuiveringsinstallatie, wat is uw zienswijze hierop?
Navraag bij het Hoogheemraadschap van Delfland leert dat hier geen aanwijzingen voor zijn.
Bent u bereid om bestuurlijk in te grijpen om de woningen te behouden en sloop te voorkomen?
De woningen blijven behouden. Ik zie geen aanleiding om in te grijpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland om de bouw van de waterzuiveringsinstallatie op deze locatie terug te draaien en tevens met de provincie Zuid-Holland om de ontheffing in het omgevingsplan te verlengen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd van industrie naar wonen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Dit is primair een lokale aangelegenheid. Ik waardeer de wijze waarop de gemeente Vlaardingen destijds voor een opvanglocatie heeft gezorgd. Het belang van een goede afvalwaterzuiveringsinstallatie acht ik evident en partijen zijn lokaal tot de slotsom gekomen dat nieuwbouw beter is dan renovatie.
De toepassing van module D in product-LCA’s voor milieuprestaties van bouwproducten |
|
Eline Vedder (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Product LCA's waardeloos met module D»1 waarin wordt gesteld dat het gebruik van module D in Life Cycle Assessment (LCA’s) leidt tot een onbetrouwbare en onvolledige milieubeoordelingen van bouwproducten?
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige toepassing van module D in product-LCA’s leidt tot systematische vertekening van milieuprestaties in de bouw, dat dit koplopers schaadt koplopers en dat het systeem hiermee tandeloos wordt?
Klopt het dat deze module is bedoeld om in de verre toekomst mogelijk hergebruik te waarderen, maar dat deze nu vooral wordt ingezet om huidige vervuiling weg te rekenen, waardoor fabrikanten met een hoge milieubelasting kunnen op papier schoon lijken, zolang ze aannemelijk maken dat hun producten ooit hergebruikt worden? Acht u deze ontwikkeling wenselijk?
Deelt u de analyse dat deze situatie tot de volgende problemen leidt?
Kunt u inhoudelijk reageren op de drie hierboven geschetste problemen?
Deelt u de opvatting dat als milieuprestatieberekeningen minder geloofwaardig worden dit uiteindelijk ook een vertragend effect zal hebben op de bouw, doordat er onduidelijkheid en onzekerheid voor alle spelers in het bouwproces zal sluipen?
Deelt u de opvatting dat als koplopers worden gestraft en als het systeem geen directe verduurzaming stimuleert, dit tevens een vertragend effect kan hebben op de bouw omdat deze koplopers dan minder hun aanjagende en innovatie-stimulerende rol kunnen spelen in de bouwwereld?
Welke mogelijkheden ziet u om de toepassing van module D in LCA’s te herzien of te vervangen door een methodologie die beter aansluit bij de circulaire economie en de werkelijke milieuprestaties van producten?
Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld voor:
Recente artikelen 'Zonnepanelen ontploffen en zorgen voor problemen’ en 'Expert: Stop met brandbare isolatie' |
|
Jeremy Mooiman (PVV), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente woningbrand in Didam, waarbij door superisolatie en zonnepanelen het blussen werd bemoeilijkt, en die doet denken aan de eerdere woningbrand in de Arnhemse wijk Presikhaaf in 2023?1 2
Ja.
Klopt het dat in beide gevallen gebruik is gemaakt van externe isolatiesystemen die extra risico's kunnen opleveren bij brand, bijvoorbeeld wanneer brandbare isolatiematerialen zoals geëxpandeerd polystyreen (EPS, piepschuim) zijn toegepast zonder voldoende bescherming of compartimentering?
Zowel bij de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem als de verduurzaamde woningen aan de Begoniastraat in Didam is gebruik gemaakt van een isolerende gevel- en dakconstructie rondom de woning.
In Arnhem was inderdaad sprake van geëxpandeerd polystyreen. Of dat bij de woningen in Didam ook het geval was is nog niet bekend. Ik wacht het onderzoek van de brandweer af.
Bent u bekend met de signalen van Brandweer Nederland dat branden waarbij zonnepanelen betrokken zijn sterk toenemen – van één incident in 2019 tot negentien in 2024 – en dat er dit jaar al ongeveer tien branden zijn geweest waarbij zonnepanelen ontploften of bluswerk belemmerden?
Ik ben bekend met deze signalen. Vanuit de Rijksoverheid is ook aandacht voor brandincidenten met zonnepanelen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft begin januari uw kamer geïnformeerd3 over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van brand met zonnepanelen op gebouwen door TNO, NIPV en NEN.4 Dit is mede gedaan ter invulling van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op 8 juni 2023.5
In dit onderzoek is er onder andere een landelijke database opgezet door NIPV waarin gebouwbranden met zonnepanelen werden gemonitord. Uit deze gegevens blijkt dat van de 10.000 gebouwbranden tussen 2022 en 2023 er 152 plaatsvonden in gebouwen met zonnepanelen, wat ongeveer 1% van het totaal aantal gebouwbranden uitmaakt. Volgens het CBS waren in 2023 in totaal 2.807.590 installaties met zonnepanelen op gebouwen gerealiseerd in Nederland. Dit betekent dat in de onderzoeksperiode ongeveer 0,005% van deze installaties betrokken is bij een gebouwbrand. Een heel klein aandeel dus.
Het onderzoek geeft ook aan dat de oorzaak van de brand even vaak wel, als niet, in de installatie ontstaat. Op basis van de verzamelde data kunnen beperkt conclusies worden getrokken, mede omdat branden met zonnepanelen niet vaak voorkomen. Om die reden zet het kabinet in op verdere monitoring.
Acht u het wenselijk dat er een nationale inventarisatie plaatsvindt van incidenten waarbij verduurzamingsmaatregelen hebben bijgedragen aan verhoogde brandrisico’s of verminderde blusbaarheid?
Er is al sprake van landelijke inventarisatie van incidenten. Allereerst is er het genoemde onderzoek naar incidenten met zonnepanelen in 2023 dat het kabinet wil voortzetten.
Verder heeft het NIPV op eigen initiatief een inventarisatie gedaan naar branden in de gebouwschil, in de periode 2019–2023. Vijf van de acht branden betrof een verduurzamingsproject, waaronder de brand aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem.6 Naar aanleiding van dit rapport laat ik vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV, zoals ik mijn recente kamerbrief heb gemeld.7
Hoe wordt in de huidige bouwregelgeving (zoals het Besluit bouwwerken leefomgeving) geborgd dat bij renovatie of verduurzaming uitsluitend brandveilige materialen worden toegepast, en dat risicovolle constructiedetails – zoals doorlopende daken en gevels – geen belemmering vormen voor brandbestrijding?
Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt minimum eisen voor de brandveiligheid van gebouwen met als doel het voorkomen van slachtoffers (doden en gewonden) en het voorkomen van branduitbreiding naar een ander perceel. Toegepaste materialen en constructies moeten voldoende brandveilig zijn. Verder moet tussen woningen onderling een weerstand tegen branduitbreiding worden gerealiseerd. Ook als een woning wordt voorzien van een nieuwe isolerende gevel- en dakconstructie, moet worden voldaan aan deze eis.
Naar aanleiding van de brand in de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem op 18 juni 2023 is de norm voor de bepaling van weerstand tegen branduitbreiding op mijn verzoek al verduidelijkt op dit aspect.8
Deze brandcompartimentering tussen woningen beoogt dat de brand gedurende een bepaalde tijd beperkt blijft tot één woning zodat de brandweer gelegenheid heeft om de brand te bestrijden.
Deelt u de mening dat fouten in uitvoering of detaillering – bijvoorbeeld het ontbreken van compartimentering of het niet goed afwerken van isolatie – ernstige gevolgen kunnen hebben bij brand, en hoe wordt hierop toezicht gehouden bij renovatieprojecten?
Ja, ik deel deze mening. Het is primair de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en bouwer dat wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidseisen uit het Bbl. Er zijn diverse kennisdocumenten om hiermee te helpen. Zo heeft de organisatie «Stroomversnelling» specifiek voor verduurzamingsprojecten in 2020 een Themablad Brandveiligheid gepubliceerd om bouwers te wijzen op brandveilig bouwen. Dit themablad is onlangs herzien naar aanleiding van de brand in Arnhem.9 Ook is de Wegwijzer modulaire bouw in mijn opdracht bijgewerkt naar de laatste inzichten. De wegwijzer is ook van toepassing op elementen, die bij deze verduurzamingsprojecten kunnen voorkomen.10 Tot slot is er het borgingsprotocol brandveilige gevels waarmee de brandveiligheid van een gevelconstructie kan worden beoordeeld.11
De gemeente is het bevoegd gezag voor het Bbl. Als bevoegd gezag kan de gemeente toezicht uitvoeren op de renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Klopt het dat er geen landelijke uniforme eisen bestaan voor de combinatie van zonnepanelen met isolatiematerialen en dakconstructies? Acht u het wenselijk om deze lacune in regelgeving te dichten?
De landelijk uniforme brandveiligheidseisen in het Bbl hebben betrekking op het gehele bouwwerk inclusief de gebouwschil en eventuele zonnepanelen.
Naast het vervolgonderzoek zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4 en de landelijke kennisdocumenten die ik heb genoemd bij antwoord 6 loopt ook nog een onderzoek bij NEN in mijn opdracht gericht op het vergroten van kennis over de brandveiligheid van zonnepanelen in en op de gebouwschil. De uitkomsten van dit onderzoek worden op termijn verwerkt in landelijke normen.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om brandbare isolatiematerialen in buitenschillen van woningen te verbieden, zoals voorgesteld door deskundigen als emeritus-hoogleraar Jos Lichtenberg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb gemeld is eerder door het NIPV onderzoek uitgevoerd naar branden in de gebouwschil en laat ik aansluitend vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV. Van belang is dat de huidige brandveiligheidseisen eisen in het Bbl goed worden nageleefd ook voor wat betreft de toepassing van isolatiematerialen. Het verbieden van brandbare isolatiematerialen in de gebouwschil van woningen ligt niet in de rede. Wel heeft eerder onderzoek naar aanleiding van de Grenfell brand in Londen (2017) er toe geleid dat in het Bbl strengere eisen zijn opgenomen voor hoogbouwgevels van onder andere woongebouwen.12, 13
In hoeverre zijn woningcorporaties verplicht om bij verduurzamingsprojecten vooraf een brandveiligheidsanalyse op te stellen?
Er is geen verplichting om een brandveiligheidsanalyse op te stellen. Wel moet de woningcorporatie bij verduurzamingsprojecten er zorg voor dragen dat ten minste wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Bestaat er toezicht op de feitelijke naleving van brandpreventieve maatregelen bij renovatie, en kunt u dit onderbouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 staat is de gemeente het bevoegd gezag voor het Bbl en kan zij toezicht uitvoeren op renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Het is echter ook aan de woningcorporatie zelf om zorg te dragen dat een renovatieproject voldoet aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Bbl. In het kader daarvan ligt het in de rede dat woningcorporatie zelf controle houdt op de kwaliteit van de werkzaamheden of dit door derden laat doen.
Welke rol speelt de brandweer momenteel bij het beoordelen van verduurzamingsprojecten op brandveiligheid?
De gemeente kan bij de invulling van het toezicht op naleving van de bouwregelgeving de brandweer betrekken voor advies.
Wordt de brandweer standaard betrokken bij het ontwerp of de vergunningverlening? Waarom wel of niet?
Nee. De brandweer wordt alleen betrokken voor advisering als de gemeente dit nodig acht. Wel heeft de brandweer op grond van artikel 10 Wet Veiligheidsregio’s altijd de mogelijkheid om het bevoegd gezag op eigen initiatief te adviseren over risico’s van branden, rampen en crises.
Worden richtlijnen die Brandweer Nederland opstelt voor veilige blusprocedures bij zonnepanelen, thuisbatterijen en moderne dakconstructies ook landelijk geborgd? Hoe worden die richtlijnen meegewogen in de bouwpraktijk?
Deze richtlijnen voor veilige blusprocedures richten zich vooral op de brandweer zelf. Het is aan de brandweer om hier goed gebruik te maken. Daarnaast kunnen ook opdrachtgevers, ontwerpers en bouwers deze richtlijnen raadplegen en de inzichten hieruit betrekken in bouwprojecten.
Vindt er structureel overleg plaats tussen gemeenten, woningcorporaties, veiligheidsregio’s en installateurs over de integrale veiligheid van verduurzamingsmaatregelen? Zo niet, acht u dit wenselijk? Kunt u dit onderbouwen?
Voor zover mij bekend, vindt dit overleg niet plaats. Wel heb ik na de brand in de Van Kinsbergenstraat in Arnhem overleg georganiseerd met Aedes, Bouwend Nederland, Brandweer Nederland, NIPV, Stroomversnelling, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten voor een passende opvolging. Na de publicatie van het onderzoek van het NIPV naar branden in de gebouwschil heb ik deze partijen opnieuw uitgenodigd op het ministerie. Dit gesprek vond plaats in juli 2024. Hierna heb ik Royal Haskoning DHV gevraagd om vervolgonderzoek te doen naar concrete oplossingen. De uitkomsten verwacht ik dit najaar. Ook dan betrek ik de hiervoor genoemde organisaties. Ik bezie daarna welke vervolgacties ik neem. Ik heb recent de kamer hierover geïnformeerd in de Kamerbrief lopende acties brandveiligheid.14
Verder is er vanuit KGG al overleg met diverse partijen over de toepassing van zonnepanelen op gebouwen.
Ik acht naast al lopende overleg een nieuw structureel overleg niet nodig.
Acht u het wenselijk om te komen tot een nationaal toetsingskader of richtlijn voor «brandveilig verduurzamen», gericht op woningen en appartementencomplexen? Kunt u dit onderbouwen?
Nee. Als het gaat om een nationaal toetsingskader gelden namelijk al de brandveiligheidseisen in het Bbl, die ik zoals ik mijn eerdere antwoorden waar nodig aanpas of verduidelijk. Als richtlijn zijn er al diverse kennisdocumenten zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 6.
Bestaat er op dit moment een centrale autoriteit of kennisinstelling die stelselmatig de risico’s monitort van nieuwe materialen en energietoepassingen (zoals zonnepanelen en thuisbatterijen) in relatie tot brandveiligheid?
Zoals blijkt uit mijn overige antwoorden is het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) al betrokken bij monitoring en onderzoek naar de brandveiligheidsrisico’s bij de verduurzaming. Het NIPV is het publiek kennisinstituut15 voor crisisbeheersing en brandweerzorg. Veiligheidsregio’s, Rijksoverheid en andere organisaties kunnen bij het NIPV terecht voor onderzoek, onderwijs, informatie en ondersteuning.
Zo nee, bent u bereid om deze verantwoordelijkheid expliciet te beleggen, bijvoorbeeld bij TNO, als onafhankelijke kennisinstelling met expertise op het gebied van bouwtechniek, brandveiligheid en binnenmilieu? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Bent u bereid om een structureel programma te starten voor monitoring van nieuwe risico’s rondom verduurzaming, inclusief de effecten op brandveiligheid, blusbaarheid, en gezondheid (zoals vrijkomende deeltjes bij brand)? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Door het NIPV wordt al waar nodig monitoring/onderzoek gedaan naar risico’s rondom verduurzaming. Dit doet NIPV op eigen initiatief of in opdracht van de Rijksoverheid.
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3 wordt in opdracht van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei door het NIPV branden met betrokkenheid van zonnepanalen bijgehouden. Ook heeft het NIPV in mijn opdracht onderzoek gedaan naar de brandveiligheidsrisico’s van thuisbatterijen, zoals mijn recente Kamerbrief is gemeld.16
Het opstarten van een structureel programma lijkt me hierom niet nodig.
Kunt u bevestigen dat rookontwikkeling, glassplinters en foliedeeltjes van zonnepanelen bij branden gezondheidsrisico’s kunnen opleveren voor bewoners, omwonenden en vee, zoals uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid blijkt? Is hiervoor landelijke richtlijnvorming beschikbaar?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft in 2022 onderzoek gedaan naar de schadelijke stoffen bij branden met zonnepanelen.17 Wanneer een zonnepaneel verbrandt, komen ongeveer dezelfde gevaarlijke stoffen vrij als bij een gemiddelde brand met elektronica en kunststoffen. Bij een gebouwbrand zijn de zonnepanelen op een dak maar een klein onderdeel van de totale brand. Daarom zal de rook van een brandend gebouw met zonnepanelen in de praktijk niet gevaarlijker zijn dan die bij een gewone brand.
Wanneer de scherven in een weiland terechtkomen, kunnen grazende dieren ze inslikken. Dat kan schadelijk zijn voor hun maag- en darmstelsel. Afhankelijk van de locatie (weiland of speeltuin) en de hoeveelheid scherven, kan het nodig zijn ze uit voorzorg op te ruimen.
Om provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s daarbij te ondersteunen heb ik samen met de Minister van KGG en de VNG opdracht verstrekt aan het NIPV om een handreiking te ontwikkelen over hoe te handelen bij grote branden met zonnepanelen waarbij depositie van deeltjes in de omgeving plaatsvindt. Het NIPV publiceert deze handreiking deze zomer. Daarmee geeft ik ook invulling aan de motie van de leden Beckerman, De Groot en Boulakjar.18
Bent u bereid om samen met partijen als TNO, Brandweer Nederland, veiligheidsregio’s en de installatiebranche te komen tot een nationaal actieplan «Brandveilig Verduurzamen»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals uit mijn vorige antwoorden blijkt lopen al diverse acties in het kader van brandveilig verduurzamen. Daarbij is er al overleg met relevantie partijen in de bouwsector. Op dit moment zie ik geen noodzaak om aanvullend hierop een nieuw nationaal actieplan te starten.
Hoe voorkomt u dat incidenten zoals in Didam en Arnhem leiden tot een vertragende krampreactie in de energietransitie, terwijl tegelijkertijd brandveiligheid onvoldoende geborgd is?
Alle lopende acties hebben tot doel de aandacht voor de brandveiligheid bij verduurzaming te vergroten. Om een risicoregelreflex te voorkomen is het belangrijk om de lopende onderzoeken af te wachten. Ik ben terughoudend met het stellen van meer en zwaardere eisen. Met de updates van de informatiebronnen over verduurzamingsprojecten, zoals genoemd bij antwoord op vraag 6, is het de bedoeling om opdrachtgevers en bouwers op een op maat gesneden manier kennis aan te reiken om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe brandveiligheidsvereisten, bouwregelgeving en verduurzamingsnormen beter op elkaar afgestemd kunnen worden, zodat klimaatdoelen en veiligheid in samenhang worden gerealiseerd? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Alle lopende acties hebben al tot doel om maximaal te zorgen dat verduurzaamde bouwwerken ook brandveilig zijn. De afstemming met de sector heeft daarin al plaatsgevonden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is kennis cruciaal, maar dat de juiste detaillering in uitvoeringspraktijk evenzeer van groot belang is. Extra onderzoek acht ik daarom niet nodig.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?
Deelt u de opvatting dat de motie niet alleen oproept tot transparantie, maar ook tot verscherpte risicobeheersing, en dat het enkel benoemen van risico’s, zonder aanvullende mitigerende maatregelen, geen recht doet aan de strekking van de motie?
Bent u bereid als aanvullende mitigerende maatregel een onafhankelijke risico-audit te laten uitvoeren (bijvoorbeeld door Rijkswaterstaat, Auditdienst Rijk of een externe projectauditor) om te toetsen of de bestaande risicodossiers volledig en toereikend zijn en of de getroffen maatregelen daadwerkelijk effectief zijn? Of heeft een dergelijke audit al plaatsgevonden, en zo ja, wanneer en wat waren de uitkomsten?
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel voortaan bij overschrijdingen boven een drempelbedrag (bijvoorbeeld 50 miljoen euro) een formeel politiek stopmoment in te bouwen, waarbij de Kamer actief wordt betrokken bij de afweging over voortgang, her prioritering of bijstelling van scope?
Ziet u aanleiding om als aanvullende mitigerende maatregel het wijzigingsproces strikter te reguleren via een zogeheten «scope freeze» per projectfase, zodat alleen nog met zwaarwegende motivering en kostenplaatje van verzoekende partij (inclusief ambtelijke diensten of Kamerleden) wijzigingen kunnen worden voorgesteld?
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel een publiek toegankelijk risicodashboard in te richten, naar voorbeeld van grote infraprojecten, waarin real-time de belangrijkste risico’s, kostenimpact, geplande versus feitelijke mijlpalen en beheersmaatregelen zichtbaar zijn, zodat het toezicht door Kamer en samenleving wordt versterkt?
Kunt u aangeven in hoeverre er gebruik is gemaakt van internationale lessen of benchmarks uit vergelijkbare renovaties van parlementaire of historische complexen (zoals in Westminster, Brussel of Bern)? Zo nee, bent u bereid alsnog zo'n benchmarkonderzoek te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in aanvullende mitigerende strategieën?
Kunt u bij elk van de bovenstaande vragen waarbij zij de voorgestelde aanvullende mitigerende maatregel niet wenst in te zetten aangeven waarom niet?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden voor het zomerreces?
Het bericht 'Gemeente vs. echtpaar Bos in Bruinisse: 'Onwerkelijk hoe ons leven zo verdwijnt'' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in PZC over de situatie van het echtpaar Bos in Bruinisse, dat geconfronteerd wordt met hoge dwangsommen en strenge handhaving vanwege permanent wonen in een vakantiewoning?
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten in Nederland op dit moment een streng handhavingsbeleid hanteren ten aanzien van permanent wonen in recreatiewoningen, ondanks uw oproep om terughoudend te handhaven?
Bent u van mening dat de gemeente Schouwen-Duiveland met haar huidige handhavingsbeleidniet in lijn handelt met uw oproep om een menselijke maat te hanteren?
Wat vindt u ervan dat handhavers bij controles op recreatieparken over schuttingen klimmen en tuinen betreden zonder toestemming van bewoners?
Acht u deze manier van handhaven proportioneel en in lijn met de beginselen van behoorlijk bestuur?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de commissie bezwaarschriften van de gemeente een bewoner in het gelijk stelt, maar het college van burgemeester en wethouders dit advies naast zich neerlegt?
Is het juridisch houdbaar dat gemeenten blijven handhaven op permanent verblijf in recreatiewoningen, terwijl de nieuwe regelgeving binnenkort kan voorzien in legalisering onder bepaalde voorwaarden?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Schouwen-Duiveland en andere streng handhavende gemeenten om hen te verzoeken tijdelijk terughoudend op te treden in afwachting van de nieuwe regelgeving?
Wanneer verwacht u de nieuwe regelgeving voor permanent wonen in recreatiewoningen gereed te hebben en in werking te laten treden?
Het tekort aan studentenhuisvesting in Delft en elders |
|
Jan Paternotte (D66), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandbrief SOS: «Woonruimte één op drie Delftse studenten in gevaar»»?1
Hoe beoordeelt u de waarschuwing dat mogelijk tot drieduizend studentenkamers verdwijnen in Delft?
Kunt u uiteenzetten wat u concreet doet om te voorkomen dat bestaande studentenkamers verdwijnen?
Wat zijn de gevolgen van de in de Voorjaarsnota afgesproken huurbevriezing voor de bouw van nieuwe studentenwoningen? Erkent u dat de huurbevriezing een negatief effect heeft op de bouw en dus ook op extra studentenwoningen? Kunt u aangeven wat u doet om de realisatie van meer onzelfstandige kamers te stimuleren?
Erkent u dat het niet krijgen van een huurtoeslag, het samenwonen in een studentenhuis minder aantrekkelijk maakt? Erkent u dat het samenwonen op jonge leeftijd juist belangrijk is voor de ontwikkeling van studenten? Bent u bereid de huurtoeslag uit te breiden naar onzelfstandige kamers? Zo nee, waarom niet?
Waarom kiest deze regering ervoor om de zogenaamde «boodschappenbonus», maar voor een selectieve groep beschikbaar te stellen? Waarom wordt ervoor gekozen om studenten daarvan uit te sluiten? Erkent u dat dit willekeurig is? Hoe gaat u dit oplossen?
Hoe beoordeelt u het feit dat de koopkracht van uitwonende studenten in 2024 met 6,6% gedaald is?2
Waarom doet de regering niks om via gerichte maatregelen de koopkracht van studenten te herstellen?
Ziet u mogelijkheden voor landelijk beleid om verkameringsverboden te versoepelen zodat het kamertekort kan worden teruggedrongen?
Bent u bereid om naast een studentenhuisvestingsregisseur ook een jongerenhuisvestingsregisseur aan te stellen om de doorstroom uit studentenwoningen te bevorderen?
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van de voorgenomen versoepeling van de Wet betaalbare huur voor de huurprijzen die studenten voor onzelfstandige kamers betalen?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Consumentenbescherming bij erfpacht |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Zou u kennis willen nemen van het rapport «Te hoge kosten voor erfpacht door onredelijk hoge kosten voor risico's en administratie in het canonpercentage» van CDA Amsterdam, en hierop willen reageren?1
Deelt u de zorg dat een privaatrechtelijke overeenkomst zoals erfpacht niet eenzijdig gewijzigd zou moeten worden, zeker niet wanneer dit leidt tot 64,8 procent hogere kosten voor erfpachters?
Deelt u de zorgen over dat adviesrapporten van hoogleraren mogelijk niet onafhankelijk tot stand zijn gekomen en dat deze experts hun advies later hebben ingetrokken/herzien zonder dat dit aan het college en de gemeenteraad van Amsterdam is gemeld?
Bent u het ermee eens dat voor een gemiddelde woning met een grondwaarde van 100.000 euro een onterechte meerprijs van 940 euro per jaar (80 euro per maand) een onredelijke financiële last vormt voor huishoudens?
Welke vormen van consumentenbescherming zijn er momenteel voor erfpachters en acht u deze toereikend gezien de bevindingen in dit rapport?
Bent u bereid te onderzoeken of erfpachters in Nederland, net als bij hypotheken, beter beschermd moeten worden tegen onredelijke wijzigingen in bestaande overeenkomsten?
Zou u in kaart willen brengen welke mogelijkheden het Rijk heeft om bij te dragen aan transparantere en eerlijkere erfpachtvoorwaarden bij gemeenten?
Heeft u inzicht in hoe vergelijkbare situaties in andere gemeenten met erfpacht worden aangepakt en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden?
Deelt u de mening dat privaatrechtelijk handelen van de overheid altijd moet voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam over de in het rapport beschreven situatie, en over betere consumentenbescherming bij erfpacht?
Het artikel 'Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: 'Dit ga je toch niet slopen?'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: «Dit ga je toch niet slopen?»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat, gegeven de huidige woningnood, het afbreken van een plek voor 1.000 woningzoekenden kostbaar en onverstandig is?
In algemene zin valt er zeker iets voor uw stelling te zeggen. De feiten en omstandigheden in de specifieke situatie waar uw vragen over gaan, leiden bij mij tot een meer genuanceerde opinie. Zie hiervoor ook vraag 3 en 5.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is reeds in 2020 een uitgebreid onderzoek gestart naar de mogelijkheden, voor- en nadelen van grootschalige renovatie en nieuwbouw van een waterzuiveringsinstallatie; waarom is desondanks gekozen voor deze locatie voor de realisatie van de woonwijk Mrija, bedoeld voor Oekraïense vluchtelingen?
De gemeente Vlaardingen heeft mij laten weten dat de locatie aan de Vergulde Hand West destijds is gekozen, omdat er op zeer korte termijn opvang nodig was voor Oekraïense ontheemden. In overleg met het Rijk en het Hoogheemraadschap van Delfland bleek dit een van de weinige plekken die direct beschikbaar gemaakt kon worden. Een plek die bovendien geschikt was voor tijdelijk gebruik én voldoende ruimte bood om een regionale opvanglocatie van goede kwaliteit te realiseren. Tegelijk is vanaf het begin rekening gehouden met de toekomstplannen voor deze locatie, waaronder de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie. De beoogde einddatum voor het gebruik als opvanglocatie was medio 2026.
Ziet u mogelijkheden om de wijk Mrija, na herstel van vrede in Oekraïne, in te zetten voor woningzoekenden uit Vlaardingen en de regio, bijvoorbeeld via tijdelijke verhuur door woningcorporaties?
Die mogelijkheden zie ik zeker, maar in een andere vorm dan die u voor ogen heeft. Mrija is een opvanglocatie die is ingericht met zogenaamde flexwoningen. Dit maakt dat we deze woningen – na het gebruik op de opvanglocatie Mrija – weer elders kunnen inzetten. De 48 flexwoningen worden na 1 juli 2026 overgenomen door woningcorporatie Waterweg Wonen en toegevoegd aan de reguliere woningvoorraad in Vlaardingen. De overige woningen zullen naar verwachting elders worden geplaatst.
In hoeverre is de sloop van recent gebouwde woningen en bijbehorende infrastructuur in lijn met de duurzaamheidsdoelstellingen van deze regering?
De woningen zijn geplaatst in het kader van crisisnoodopvang en zijn geheel demontabel. De gemeente Vlaardingen is met het Rijk en samenwerkingspartners in gesprek over duurzame afbouwscenario’s. Er is geen sprake van sloop.
Zijn er voorbeelden van vergelijkbare situaties in Nederland waarbij een geplande sloop is voorkomen door alternatieve oplossingen en wat kunnen we daarvan leren?
Er zijn mij geen gevallen bekend van vergelijkbare situaties. De samenloop met de nieuwbouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is vrij specifiek. En hier is geen sprake van sloop.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden en instanties, zoals de gemeente Vlaardingen, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Rijk, in dit dossier?
De samenwerking verloopt goed.
Er zijn aanwijzingen dat de bouwterreinen voor de aanleg van de Blankenburgverbinding wellicht geschikt zijn voor de realisatie van een waterzuiveringsinstallatie, wat is uw zienswijze hierop?
Navraag bij het Hoogheemraadschap van Delfland leert dat hier geen aanwijzingen voor zijn.
Bent u bereid om bestuurlijk in te grijpen om de woningen te behouden en sloop te voorkomen?
De woningen blijven behouden. Ik zie geen aanleiding om in te grijpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland om de bouw van de waterzuiveringsinstallatie op deze locatie terug te draaien en tevens met de provincie Zuid-Holland om de ontheffing in het omgevingsplan te verlengen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd van industrie naar wonen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Dit is primair een lokale aangelegenheid. Ik waardeer de wijze waarop de gemeente Vlaardingen destijds voor een opvanglocatie heeft gezorgd. Het belang van een goede afvalwaterzuiveringsinstallatie acht ik evident en partijen zijn lokaal tot de slotsom gekomen dat nieuwbouw beter is dan renovatie.
Het bericht dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen |
|
Sarah Dobbe (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Karremans |
|
![]() |
Wat is uw reactie op dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen?1
Ik heb het artikel gelezen en de conclusie van de journalist gezien. Het beeld dat geschetst wordt is heel erg naar. Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem laat uitzoeken wat de situatie is.
Deelt u de mening dat het alarmerend is dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker zoveel meer dan gemiddeld voorkomen?
Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem de GGD laat verkennen wat er aan de hand is.
Deelt u de mening dat het bovengemiddeld vaak voorkomen van kanker en de aanwezigheid van zware vervuilende industrie nabij de woonwijk aanleiding is om het mogelijk verband hiertussen wetenschappelijk te laten onderzoeken? Voldoet het aangekondigde GGD-onderzoek daaraan?
De GGD start met een verkenning om een goed beeld te krijgen van de situatie. Op basis daarvan besluit de gemeente samen met de GGD over het vervolg.
Klopt het dat het bedrijventerrein dat zwaar vervuild was is gesaneerd, maar de bodem in het naastgelegen gebied, zoals in de Rijnwijk erom heen niet? Waarom is dat niet gebeurd?
De gemeente Arnhem heeft het naastliggende terrein, het voormalige gasfabrieksterrein, inderdaad gesaneerd in het kader van de ontwikkeling tot woningbouw. De gemeente geeft aan dat destijds de Rijnwijk ook is onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de wijk geen deel uitmaakte van het gasfabrieksterrein. Ook gaf het onderzoek aan dat er voor dit gebied geen reden was tot saneren bij bestaand gebruik (deels bedrijven/deels woningen), omdat er geen sprake was van risico’s voor de mens. Recentelijk onderzoek, dat plaatsvindt
in het kader van beoogde ontwikkeling, onderbouwt deze conclusies. Omdat de voormalige locatie van de Rijnwijk nu geheel wordt ontwikkeld, zal de gemeente Arnhem dit moment aangrijpen om het terrein te saneren en volledig geschikt te maken voor de functie.
Wat vindt u ervan dat, terwijl bekend was dat het naastgelegen bedrijventerrein zwaar vervuild was en er nabij een woonwijk zware industrie heeft gestaan niet eerder onderzoek is gedaan naar vervuiling of gezondheidseffecten op bewoners – onderzoek waarvoor nu blijkt aanleiding te zijn?
Juist omdat de locatie naast het gasfabrieksterrein was gelegen zijn er in het verleden door de gemeente Arnhem meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze vormden geen aanleiding om gezondheidsrisico’s door de bodemverontreiniging te verwachten.
Welke stappen kunnen er worden gezet om de vervuilende bedrijven verantwoordelijk te houden voor de gevolgen van hun uitstoot?
Een belangrijk principe in het Europees en Nederlands milieubeleid is dat de vervuiler betaalt. In de brief van 25 november 20222 is de Kamer geïnformeerd over de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten die omgevingsdiensten namens bevoegde gezagen kunnen gebruiken voor de handhaving van overtredingen in de fysieke leefomgeving. Naast bestuursrechtelijke handhaving is het omgevingsrecht ook handhaafbaar via het strafrecht.
In hoeverre is er in de omliggende wijken ook sprake van vervuiling en een bovengemiddeld aantal kankerdiagnoses? Wordt dit ook meegenomen in het GGD-onderzoek?
Vooralsnog zal de GGD zich beperken tot een verkenning naar de situatie van oud-bewoners van Rijnwijk.
Waarom worden dit soort onderzoeken naar de gezondheidseffecten van vervuilende industrie altijd achteraf gedaan, wanneer de schade al gedaan is? Is het niet noodzakelijk om nu een groot landelijk onderzoek te doen naar de gezondheidseffecten van de uitstoot van schadelijke stoffen die nu plaatsvindt?
Op basis van de Omgevingswet moeten de gevolgen voor de gezondheid van activiteiten in de leefomgeving worden meegewogen in de besluitvorming. Het bevoegd gezag zal daarvoor een beoordeling moeten maken van de verwachte gezondheidseffecten. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij het bouwen van huizen in de buurt van vervuilende bedrijven of over het verlenen van een vergunning voor vervuilende activiteiten. De GGD kan daarover adviseren. Ook kunnen effecten worden beoordeeld in een milieueffectrapportage. Het bevoegd gezag moet vervolgens de voor- en nadelen van een activiteit tegen elkaar afwegen. De gemeente Arnhem is voor de desbetreffende bedrijven het bevoegd gezag. Het is dus aan de gemeente om deze afweging te maken. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5, bleek uit onderzoeksresultaten dat er eerder geen aanleiding was om maatregelen te treffen.
De GGD adviseert gemeenten over de gezonde leefomgeving op basis van artikel 2 lid e van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Gemeenten moeten de GGD om advies vragen als besluiten belangrijke gevolgen hebben voor de publieke gezondheidszorg (artikel 16 Wpg). De GGD wordt niet genoemd in de Omgevingswet, maar kan als adviseur worden ingezet. In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden verkent het kabinet hoe de positie van de GGD bij besluiten over de leefomgeving versterkt kan worden.3 In het kader van de agenda ten behoeve van het stelsel publieke gezondheid verken ik ook of de organisatie van de GGD’en versterkt kan worden.4
Los daarvan geldt in alle gevallen dat activiteiten plaats moeten vinden binnen de bestaande normen. Normen houden rekening met gezondheidseffecten, maar dit kent wel beperkingen. Zo spelen bij het vaststellen van normen niet alleen gezondheidskundige gevolgen een rol, maar ook economische belangen en bijvoorbeeld de mate waarin we als maatschappij bereid zijn ons gedrag aan te passen. Ook kan bij normering nog niet goed rekening gehouden worden met cumulatie en stapeling van meerdere verschillende vervuilende stoffen en vormen van hinder (onder andere geur, geluid en trillingen) die effect kunnen hebben op de gezondheid.
Als de specifieke lokale situatie daarom vraagt, biedt de Omgevingswet mogelijkheden om strengere eisen te stellen aan de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Deze mogelijkheden laat ik op dit moment onderzoeken in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Daarnaast doet het RIVM op diverse locaties in Nederland onderzoek, wat uiteindelijk moet leiden tot een methodiek die door bevoegde gezagen en GGD’en zelf kan worden toegepast. Een aanvullend landelijk onderzoek vind ik daarom niet passend.
De overhandiging van de ‘Housing Hotline Policy Brief 2024’ vanuit LSVb |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met deze brief?1
Ja.
Herkent u het gegeven dat ondanks nieuwe wetgeving het huurrecht op papier niet altijd overeenkomt met het huurrecht in de praktijk en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Verhuurders en verhuurbemiddelaars dienen zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Het merendeel van de verhuurders doet dit gelukkig ook al. Hoewel veel verhuurders met de juiste intenties en normconform verhuren, zijn er helaas ook gevallen waarin dat niet gebeurt. Dat betreur ik uiteraard en juist deze excessen onderstrepen het belang van wetten zoals de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur.
In de brief van de LSVb wordt aangegeven dat de Housing Hotline veel exorbitante huurprijzen, te hoge borgbedragen en onterechte bemiddelingskosten tegenkomt. Met de twee genoemde wetten is de positie van huurders op deze vlakken versterkt en kan beter worden opgetreden tegen verhuurders en/of verhuurbemiddelaars die zich schuldig maken aan dergelijke praktijken. Huurders kunnen op grond van deze wetten ongewenst verhuurgedrag melden bij het meldpunt van de gemeente of gemeenten kunnen zelf proactief handhaven.
Huurders zijn bij misstanden van hun verhuurder of van een verhuurbemiddelaar overigens niet enkel afhankelijk van handhaving door de gemeente. Zij hebben nog diverse andere mogelijkheden om hun recht te halen. Denk aan een procedure bij de kantonrechter of, voor een aantal specifieke onderwerpen, de Huurcommissie. Het is daarbij wel van belang om te benadrukken dat huurders deze mogelijkheden, of de publiekrechtelijke mogelijkheden, ook daadwerkelijk moeten benutten. Dat helpt bij het tegengaan van de genoemde excessen. De meldingsbereidheid, handhaving en naleving van de wetten blijven dan ook een belangrijk aandachtspunt.
Wat vind u van het gegeven dat de huurteams per gemeente verschillen bij gebrek aan gemeentelijke capaciteit, doordat in de ene gemeente slechts een meldpunt op een gemeentelijke site aanwezig is en in de andere gemeente er zelfstandige organisaties zijn die vele diensten voor de huurders leveren?
Sinds 1 januari 2024 moeten alle gemeenten een meldpunt voor ongewenste verhuurpraktijken hebben. Dit is onderdeel van de Wet goed verhuurderschap. Gemeenten ontvangen hiervoor middelen van het Rijk.
Wanneer er melding wordt gedaan bij het meldpunt, maar de gemeente de melder zelf niet kan helpen, verwijst zij deze door naar de juiste instantie. Dit kan een huurteam zijn, maar ook bijvoorbeeld de gemeentelijke antidiscriminatie-voorziening of de Huurcommissie. Het meldpunt biedt melders hierdoor duidelijkheid, zodat zij niet hoeven te zoeken naar waar zij terecht kunnen met hun vragen of klachten. Zo is in elke gemeente ten minste een basisvoorziening aanwezig voor bescherming en ondersteuning van huurders; zij kunnen via het meldpunt zelf worden geholpen of via het meldpunt worden doorverwezen naar een bevoegde instantie.
Gemeenten bepalen echter zelf of zij nog aanvullende ondersteuning zoals een huurteam wensen in te richten en op welke wijze zij dat doen. Gemeenten kennen de lokale woningmarkt en prioriteiten en kunnen op basis daarvan het beste deze keuzes maken. Ik vind het belangrijk dat huurders met een melding ergens terecht kunnen maar ik laat de invulling daarvan vrij aan gemeenten.
Hoe kijk u tegen de aanbeveling aan om in gemeentes met de aanwezigheid van grote studentenpopulatie zelfstandige huurteams met een goede Nederlandse en Engelse informatievoorziening aanwezig te laten zijn zoals stichting Woon! dit in Amsterdam geregeld heeft?
Goede informatievoorziening aan huurders om ze te informeren over hun rechten, plichten en waar ze met vragen of meldingen terecht kunnen is van belang. Ik laat de invulling hiervan echter vrij aan gemeenten.
Ziet u mogelijkheden en kansen binnen uw macht om gemeenten waar sprake is van aanwezigheid van grote studentenpopulatie te stimuleren maar gebrek aan huurteams deze teams op te zetten?
Aan tafel van het Landelijk Platform Studentenhuisvesting zal ik in gesprek gaan met het Netwerk Kennissteden om ze aan te moedigen hun informatievoorziening richting huurders op orde te hebben.
Hoe kijk u tegen de aanbeveling aan om op een goed zichtbare plek een overzicht te plaatsen waar inzichtelijk is per gemeente welke huurteams aanwezig zijn en zo de vindbaarheid van deze teams te bevorderen?
Het is vooral lokaal van belang dat inwoners van de betreffende gemeente weten waar ze in hun gemeente aan moeten kloppen wanneer er vragen zijn of men misstanden op de huurmarkt wil melden. Gemeenten zijn zelf voor deze informatievoorziening verantwoordelijk.
Wel houd ik samen met de VNG een overzicht2 bij van (de contactgegevens van) de meldpunten voor ongewenst verhuurgedrag in de verschillende gemeenten en zijn verhuurders vanaf 1 juli 2023 verplicht om hun huurders schriftelijk te informeren over de contactgegevens van het gemeentelijk meldpunt.
Daarmee wordt reeds bij het aangaan van de huurovereenkomst duidelijk gemaakt waar huurders het meldpunt kunnen vinden. Het gemeentelijk meldpunt fungeert als het centrale (start)loket voor meldingen van ongewenst verhuurgedrag. Inmiddels beschikt 99% van de gemeenten over een meldpunt, zoals uit het overzicht is af te leiden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 reeds heb toegelicht, is het aan gemeenten zelf om te bepalen of zij aanvullende ondersteuning, zoals een huurteam, wensen in te richten.
Hoe kijk u tegen de aanbeveling aan om een keurmerk voor huurteams op te zetten zodat duidelijk wordt welke organisaties figureren al zijnde een huurteam vanuit de gemeente?
Sinds 1 januari 2024 moeten alle gemeenten een meldpunt voor ongewenste verhuurpraktijken hebben. Dit is onderdeel van de Wet goed verhuurderschap. Gemeenten mogen echter zelf bepalen of zij een huurteam wensen in te richten en op welke wijze zij dat doen. Ik zie op dit moment niets in een landelijk keurmerk voor huurteams, maar moedig gemeenten aan om hun gemeentelijke meldpunten en eventueel aanwezige huurteams laagdrempelig en goed zichtbaar te organiseren zodat huurders weten waar ze met hun vragen en zorgen terecht kunnen.
Welke mogelijkheden ziet u om gegevensdeling tussen gemeentes mogelijk te maken zodat zij niet in overtreding treden op AVG-wetgeving wanneer zij onderling gegevens delen om te voorkomen dat een verhuurder die gestraft is in gemeente A niet dezelfde overtreding kan begaan in gemeente B?
De Wet goed verhuurderschap bevat al de verplichting voor gemeenten om de gegevens van verhuurders en verhuurbemiddelaars openbaar te maken, aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van de algemene regels of het handelen zonder verplichte verhuurvergunning, of jegens wie een besluit tot beheerovername is genomen. Door deze verplichte openbaarmaking van de gegevens van bewezen en onverbeterlijke malafide verhuurders en/of verhuurbemiddelaars, kunnen andere gemeenten deze informatie zelfstandig inzien en betrekken bij hun eigen toezicht en handhaving. Er is in dat geval geen sprake van het onderling uitwisselen van persoonsgegevens tussen gemeenten, maar van het gebruik van reeds openbaar gemaakte gegevens. Daarmee wordt voorkomen dat gemeenten in strijd handelen met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Daarnaast geldt op grond van de Wet goed verhuurderschap dat gemeenten die voornemens zijn een verhuurverordening in te stellen, bij de voorbereiding daarvan overleg voeren met andere gemeenten binnen de betreffende woningmarktregio. Dit overleg is onder meer bedoeld om de effecten van de invoering van een verhuurvergunning in een bepaalde gemeente op andere, omliggende gemeenten te bespreken.
Tot slot kunnen gemeenten gebruikmaken van openbare uitspraken van de Huurcommissie, onder andere over huurprijzen, servicekosten, gebreken en huurverhogingen. Indien in een uitspraak wordt vastgesteld dat een woonruimte ernstige gebreken vertoont, wordt daarvan op grond van artikel 37 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte een afschrift gezonden aan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente. Deze informatie kan door gemeenten eveneens worden betrokken bij hun handhavingsactiviteiten.
Relevante informatie is door bovenstaande reeds openbaar toegankelijk en binnen de bestaande wettelijke kaders beschikbaar voor gemeenten.
Herkent u het gegeven dat de afgelopen jaren het aantal meldingen vanuit studenten die last ervaren van scams op kamerzoeksites sterk is toegenomen en kunt u uw antwoord onderbouwen?
In de brief van de LSVb wordt een aantal voorbeelden gegeven van studenten die (mogelijk) zijn opgelicht in hun zoektocht naar een woning. Hoewel er geen concrete aantallen worden genoemd, is elke woningzoekende die de dupe wordt van oplichting er eigenlijk één te veel.
Om internetoplichting te voorkomen, is het van belang dat woningzoekenden vooraf onderzoek doen voordat er geld wordt overgemaakt of een overeenkomst wordt gesloten. Dit kan bijvoorbeeld door het checken van reviews over de aanbieder. Ook kan de woningzoekende controleren of er met de aanbieder al negatieve ervaringen zijn geweest. Dat kan via de link «check de verkoper» op politie.nl.
Indien de woningzoekende toch wordt opgelicht en de domeinnaam van de kamerzoeksite weet, dan heeft hij/zij reeds verschillende mogelijkheden tot zijn/haar beschikking. Zo is het raadzaam dat de woningzoekende aangifte doet via politie.nl. Naast aangifte, is het goed om de oplichting te melden bij consuwijzer.nl. Deze organisatie ziet erop toe dat bedrijven eerlijk handelen en beschermt de belangen van de consument. Voorts kunnen woningzoekenden die onverschuldigd geld hebben overgemaakt, dit bedrag terugvorderen, al dan niet middels een gerechtelijke procedure. Verder geldt dat, indien woningzoekenden onder druk worden/zijn gezet om een huurcontract te tekenen, zij dit kunnen melden bij het meldpunt van de gemeente. Op grond van de wet goed verhuurderschap dienen verhuurders en verhuurbemiddelaars zich namelijk te onthouden van iedere vorm van intimidatie. Indien zij zich hier niet aan houden is de gemeente bevoegd hierop te handhaven.
Hoewel er dus al verschillende mogelijkheden zijn om internetoplichting tegen te gaan, zal ik het signaal van de Housing Hotline bij de Minister van Justitie en Veiligheid onder de aandacht brengen.
Kunt u aangeven of u open staat om met de Minister van Justitie en Veiligheid te bezien hoe oplichting via scams op kamerzoeksites aangepakt kan worden en uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn voor zover mogelijk apart beantwoord. Beantwoording heeft vanwege het meireces een kleine vertraging opgelopen.
De herbeoordeling van bouwtechnische rapporten als grond voor een besluit «op norm» door ander bouwtechnisch bureau |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
van Marum |
|
![]() |
Kunt u een update geven over de uitvoering van de motie-Bikker over het waarborgen dat een herbeoordeling van een bouwtechnisch rapport als grond voor een besluit «op norm» altijd uitgevoerd wordt door een ander bouwtechnisch bureau, als een bewoner dat verzoekt?
Ik maak een herbeoordeling van een bouwtechnisch rapport als grond voor een besluit op-norm voor de zomer van 2025 mogelijk met NCG. Ik creëer daar nu de juiste inhoudelijke en juridische randvoorwaarden voor. Dat is nodig, omdat het een aanvullende stap is op de reguliere processen nadat alle opties zijn uitgeput en er voor de bewoner nog geen oplossing is gevonden.
Hoeveel herbeoordelingen hebben er inmiddels plaatsgevonden?
Er hebben op dit moment nog geen herbeoordelingen plaatsgevonden door een ander bouwtechnisch bureau, zoals bedoeld met de motie-Bikker.
Kunt u bevestigen dat verzoeken om herbeoordeling van een rapport door een ander bouwtechnisch bureau zijn afgewezen door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), omdat nog niet de volledige bezwaar- en beroepsprocedure is doorlopen? Wat vindt u hiervan?
Het is mogelijk dat dit gebeurt. Ik vind het namelijk belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande mogelijkheden voor bewoners om hun recht te halen en dat daar een logische volgordelijkheid in zit, anders verstoren we de reguliere processen en ontstaat er een onwenselijke stapeling van processen. Daarmee wordt het onoverzichtelijk wanneer bewoners ergens recht op hebben en kan het proces stroperig worden. Daarom werkt het proces van beoordelingen als volgt:
Op deze manier heeft NCG de mogelijkheid om de zorgen van bewoners op een mensgerichte manier weg te nemen en gehoor te geven aan de stem van de bewoner. Daarnaast is de bezwaar- en beroepsfase een belangrijk middel om de rechten van bewoners te borgen, feitelijk duidelijk te krijgen waar het geschil om gaat en het geschil te beslechten.
Kunt u nogmaals helder uiteenzetten waarom u het noodzakelijk acht de volledige bezwaar- en beroepsfase te doorlopen alvorens een herbeoordeling door een ander bouwkundig bureau te laten uitvoeren?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Ik vind het wenselijk en ordentelijk om eerst de volledige bezwaar- en beroepsfase te doorlopen. Er zijn verschillende momenten in de reguliere processen waarin een bewoner zorgen of vragen over een beoordelingsrapport kan adresseren, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. In de praktijk worden zorgen van bewoners veelal weggenomen tijdens de bezwaarfase. Ik vertrouw daarom op de werking van de reguliere processen die mede met dank aan uw Kamer zijn ingericht en op het stelsel van rechtsbescherming. Voor de bewoners die toch nog twijfels overhouden na het doorlopen van de verschillende stappen, vind ik het wenselijk een vangnet te creëren met de mogelijkheid tot herbeoordeling conform motie-Bikker. Dat is wat ik met dit proces beoog.
Herinnert u zich uw uitspraak «Als in deze herbeoordeling fouten worden geconstateerd, kan de beoordeling volledig opnieuw worden uitgevoerd door een ander bureau. Ik verwacht echter niet dat daarmee de uitkomst van veel op-norm beoordelingen zal veranderen, omdat er al een zorgvuldig proces aan vooraf is gegaan»? (Kamerstuk
Ja, ik sta nog steeds achter mijn uitspraak dat er al een zorgvuldig proces aan vooraf is gegaan. In mijn brief aan uw Kamer van 13 maart jl.2 heb ik aangegeven een onafhankelijk onderzoek naar de kwaliteit van de beoordelingsrapporten te laten doen door het ACVG. Dat onderzoek is gestart. Ik wacht die resultaten af en zal u daarover informeren. Daarmee wil ik onzekerheid op grotere schaal wegnemen en dat zal meer duidelijkheid geven over mijn verwachting die hopelijk voor de bewoners uitkomt. Zo niet, dan zal ik passende maatregelen treffen waarover ik uw Kamer zal informeren.
Ja, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 4 december 2024,3 onderschrijf ik deze intentie.
Onderschrijft u de intentie van de vraagsteller en de strekking van de motie om het herbeoordelingsverzoek als instrument in handen van gedupeerden te laten fungeren om vertrouwen te herwinnen en het versterkingsproces menselijker en milder te maken?
Zoals ik heb toegelicht onder de beantwoording van vraag 3 en 4, zijn er al verschillende stappen om de kwaliteit van de beoordelingsrapporten te borgen en te toetsen. Het staat een bewoner daarnaast altijd vrij om een herziening van het besluit aan te vragen indien er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Het bestaan van een laatste vangnet, waarin een bewoner een herbeoordeling kan aanvragen na al deze stappen in het proces te hebben doorlopen, vind ik een passend sluitstuk op dat proces. Het draagt bij aan het vertrouwen van de bewoner, maar zorgt ook voor definitieve duidelijkheid.
Denkt u dat het laten uitvoeren van een second opinion nádat alle procedures zijn doorlopen kan leiden tot een makkelijker en daardoor menselijker procedure?
Nee, ik deel deze mening niet omdat ik vertrouw op de reguliere processen en deze niet wil verstoren. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat het in het licht van de bekend geworden gebrekkige kwaliteit van bouwtechnische beoordelingsrapporten als grond voor versterkingsbesluiten wenselijk is deze herbeoordeling eerder in het proces te laten uitvoeren?
Nee, dat erken ik niet. Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 4. Er zijn al verschillende instrumenten om de kwaliteit van de beoordelingsrapporten te borgen en te toetsen. Er zijn ook verschillende informelere manieren, waarin NCG met de bewoner in gesprek gaat. De bewoner kan zich daarin ook laten bijstaan door een onafhankelijk deskundige, bijvoorbeeld een bouwkundig adviseur. Ook in de bezwaarfase zal er altijd samen met de bewoner worden gekeken naar een oplossing, dat is maatwerk en de bewoner staat daarin centraal. De oplossing kan daarin tot stand komen via een informeel traject. Daarbij kan de bewoner kosteloos worden ondersteund. De inzet is er altijd op gericht om in gesprek te blijven met de bewoner en op een informele manier tot een passende oplossing te komen. Een herbeoordeling laten uitvoeren zonder eerst zorgvuldig samen met de bewoner uit te zoeken waar mogelijke verschillen van inzicht zitten, vind ik niet wenselijk. Ik vind de herbeoordeling wel een passend vangnet als sluitstuk op dat proces.
Erkent u dat het eerder laten uitvoeren van een herbeoordeling een ingewikkelde en langdurige bezwaar- en beroepsfase kan voorkomen, omdat de NCG en de bewoner het dan reeds in een eerder stadium eens zijn over de onderliggende rapporten voor besluiten? Erkent u dat dit tijd en kostbare procedures kan voorkomen?
Zie mijn antwoord op vragen 3, 4 en 9.
Erkent u dat het eerder laten uitvoeren van een herbeoordeling een ingewikkelde en langdurige bezwaar- en beroepsfase kan voorkomen en daarmee bijdraagt aan een constructieve houding, in plaats van dat de NCG en bewoners opnieuw tegenover elkaar komen te staan?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wilt u met de NCG in gesprek treden om de herbeoordeling van een bouwtechnische beoordelingsrapport reeds bij het opleveren van het initiële rapport mogelijk te maken, in plaats van na het doorlopen van de bezwaar- en beroepsfase?
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 31 maart jl. over het onderwerp «Senioren geweigerd voor tijdelijke lening ondanks overwaarde»?1 Kunt u reageren op de inhoud van deze uitzending?
Ja, ik ben bekend met de uitzending van Radar. Ik vind het onwenselijk dat senioren op grond van hun leeftijd geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen wanneer dit voor hen financieel wel verantwoord zou zijn. In mijn antwoorden op de vragen hieronder zal ik hier verder op reflecteren en zal ik toelichten welke vervolgstappen ik ga zetten. Van een overbruggingshypotheek kan gebruik worden gemaakt als men vanuit een koopwoning verhuist naar een nieuwe koopwoning. Er bestaan geen wettelijke voorschriften met betrekking tot leeftijd. Wel is belangrijk dat de consument de rente van een dergelijke overbruggingshypotheek kan betalen op grond van zijn financiële positie.
Deelt u de zorgen over de onmogelijkheden voor senioren om een overbruggingshypotheek af te sluiten?
Ik vind het ongewenst dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen indien zij willen verhuizen van een koopwoning naar een andere koopwoning, maar dat wel verantwoord zou zijn. Daarom wil ik in gesprek met stakeholders achterhalen waarom senioren moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat senioren met een overwaarde in hun huidige huis geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen?
Voorwaarde voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek is dat senioren in bezit zijn van een woning waar de hypotheek op gevestigd kan worden. Verder dient er sprake te zijn van overwaarde op de huidige woning en de consument dient de lasten van een dergelijke hypotheek te kunnen betalen. Indien dat het geval is, zou het mogelijk moeten zijn om een overbruggingshypotheek af te sluiten.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat ouderen, door de huidige belemmeringen op het verkrijgen van een overbruggingshypotheek, de verhuizing vaak uitstellen of annuleren?
Het is belangrijk dat ouderen kunnen wonen in een woning die bij hen past. Het is dan ook onwenselijk dat ouderen de verhuizing naar een nieuwe woning uitstellen of annuleren vanwege belemmeringen bij het verkrijgen van een overbruggingshypotheek. Er zijn aanbieders die een overbruggingshypotheek aanbieden maar vaak in combinatie met een reguliere hypotheek. Het aantal aanbieders van een afzonderlijke overbruggingshypotheek is zeer laag. Ter bevordering van het woongenot van ouderen, en in het geheel van de krappe woningmarkt waarin doorstroming door ouderen kan bijdragen aan het beter benutten van de woningvoorraad, wil ik bevorderen dat een overbruggingshypotheek goed toegankelijk is voor ouderen.
Deelt u de opvatting dat het gegeven dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen een remmend effect heeft op de doorstroom op de reeds verhitte woningmarkt? Zo nee, waarom niet? Op welke manier belemmert dit effect de aanpak van het woningtekort?
Wanneer ouderen verhuizen naar een woning die bijvoorbeeld meer woongenot oplevert of die beter past bij hun levensfase, ontstaat een verhuisketen met als positief effect dat doorstroming op de woningmarkt op gang komt. Indien senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen en dit leidt tot uitstel of afstel van een verhuizing, kan dit de doorstroom op de woningmarkt belemmeren.
Deelt u de opvatting dat ook kredietverstrekkers een rol en daarmee verantwoordelijkheid hebben om de woningnood tegen te gaan en bij te dragen aan het vinden van een passend thuis?
Ja, dat deel ik. Kredietverstrekkers dienen te beoordelen of een hypotheek verantwoord is gelet op de financiële positie van de consument. Een overbruggingskrediet kan zelfstandig of in combinatie met een vaste hypotheek, worden aangeboden. Indien consumenten willen verhuizen van een koopwoning naar een andere woning (en met name indien sprake is van een verhuizing naar een nieuwbouwwoning), is het wenselijk dat consumenten een overbruggingskrediet kunnen afsluiten totdat de oude woning is verkocht en de consument de nieuwe woning kan betrekken. Kredietverstrekkers bepalen zelf tegen welke voorwaarden zij deze producten aanbieden.
Diverse kredietverstrekkers hebben het convenant «Ouderen & Toekomstbestendig Wonen»2 ondertekend. Hierbij is afgesproken dat de ondertekenaars van het convenant de mogelijkheden van (hypotheek)financiering voor ouderen naar een hoger niveau willen tillen, onder andere door in kaart te brengen aan welke aanvullende financieringsmogelijkheden bij ouderen behoefte is gezien hun woonwensen. Ik verwacht van de partijen die het convenant hebben ondertekend dat zij zich hiervoor inspannen; het aanbieden van een overbruggingskrediet kan hier een onderdeel van zijn. Hierover zal ik bij de volgende monitoring van de voortgang van het convenant met partijen in gesprek gaan.
Op welke manier gaat u zich inspannen om (overbruggings)hypotheekaanvragen voor senioren te vereenvoudigen, de slagingskans te verhogen en de bekendheid van deze vereenvoudiging bij het brede publiek te vergroten indachtig de rol en positie van hypotheekverstrekkers en uw eigen verantwoordelijkheid op het gebied van de volkshuisvesting?
Zoals aangegeven bij vraag 6, zal ik bij de volgende monitoring van het convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen, in gesprek gaan met partijen om de mogelijkheden voor ouderen te verbeteren. Ik zal voor dit onderwerp ook de ouderenorganisaties uitnodigen om te achterhalen waar ouderen precies tegen aan lopen bij de financiering van een nieuwe koopwoning. Ook Vereniging Eigen Huis kan hiervoor waardevolle inzichten bieden. Kredietverstrekkers geven aan dat voor het afsluiten van een hypothecaire lening geen maximale leeftijd wordt gehanteerd. Wel wordt naar andere factoren gekeken. Zo dient de consument gedurende de korte looptijd van de financiering de rente te kunnen betalen. Daarbij is het goed om op te merken dat de overbruggingshypotheek een ander product is dan de reguliere langlopende hypothecaire lening, waardoor de rente en voorwaarden kunnen afwijken. Indien duidelijk is waardoor ouderen moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen, zal ik met de relevante partijen in gesprek gaan over mogelijke oplossingen.
Bent u bereid om met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en de toezichthouders in gesprek te gaan over verbetering van de financieringsmogelijkheden voor senioren voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek?
Ja, ik ben bereid om een overleg te plannen met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en toezichthouders om te bezien hoe het afsluiten van een overbruggingshypotheek voor senioren kan worden verbeterd. Dat zal ik doen bij de monitoring van het Convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen. Hierbij zal ik ook de relevante partijen uitnodigen om te spreken over financiering voor ouderen die van een koop- naar huurwoning willen doorstromen en daarvoor een (tijdelijke) financieringsbehoefte hebben.
Het bericht 'Woningbouw in het nauw; Onderzoek: kwart van miljoen nieuwe huizen op de tocht door milieubeleid' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de kaart die in 2023 is gepubliceerd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja, ik ben bekend met de kaart.
In welke mate maakt u gebruik van deze kaart die uit gaat van mogelijke wateroverlast en bodemdaling om te bepalen waar wel en niet gebouwd zal gaan worden?
Het afwegingskader met daarbij behorende kaarten is gemaakt ter ondersteuning voor overheden bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, en heeft geen juridisch afdwingbare status. Het is bedoeld om inzicht te geven in waar er meer of minder kwetsbaarheden zijn vanuit wateroverlast en bodemdaling.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering uit het artikel dat slechts de helft van de 983.000 te bouwen huizen doorgang kan vinden en 220.000 huizen helemaal niet van de grond gaan komen?
De constatering van de Telegraaf in dit artikel herken ik niet en komt ook niet overeen met de conclusies uit het rapport «Water en Bodem sturend» van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). Het EIB constateert in het rapport dat de helft van de 983.000 woningen mogelijk moeilijker kunnen worden gerealiseerd. Voor de helft van deze woningen geldt dat de noodzakelijke ingrepen beperkt zijn. Voor de 220.000 resterende woningen geldt dat de opgave groter is om risico’s op wateroverlast, overstromingen en bodemdaling te mitigeren. Het is aan de decentrale overheden om te bepalen welke keuzes verstandig zijn gegeven het risico dat er is. Het EIB heeft berekend dat als alle risico’s op locatie worden opgelost, deze kosten niet onoverkoombaar zijn. Voor de locaties waar substantieel meer investeringen nodig zijn om grond geschikt te maken voor woningbouw en dit leidt tot hogere tekorten voor gemeenten kunnen zij naast de Realisatiestimulans ook de Woningbouwimpuls subsidie aanvragen. Daarnaast verkleint het tijdig nemen van maatregelen het risico dat huiseigenaren en/of overheden op een later moment alsnog worden geconfronteerd met hoge kosten en/of schade, zoals bij funderingsproblematiek. Verder zullen we door klimaatverandering in Nederland vaker te maken krijgen met wateroverlast. Het kabinet vindt dat we rekening moeten houden met water en bodem, en dat betekent dat we ook moeten accepteren dat er soms wateroverlast is, zoals een tuin van een woning die af en toe onder water komt te staan wanneer deze grenst aan een sloot die soms overloopt.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering uit het artikel dat nieuwbouw onnodig geblokkeerd zal worden omdat er rekening gehouden wordt met mogelijke overlast; waar de bestaande bouw juist beschermd is tegen gevaren door stijging van de zeespiegel en klopt deze constatering?
Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven blijkt uit het rapport dat nieuwbouw nog steeds op veel plekken mogelijk is. De uitdaging is in bepaalde gebieden wel groter dan in andere gebieden. De risico’s op wateroverlast en bodemdaling verschillen in Nederland. Het afwegingskader helpt daarbij om toekomstbestendige keuzes te maken, waarin we rekening houden met water en bodem.
De bebouwing is beschermd tegen overstromingen en zeespiegelstijging. In het Hoogwaterbeschermingsprogramma is vastgelegd dat dijken verhoogd worden als risico’s toenemen, waaronder door zeespiegelstijging. Er kan echter in Nederland op veel plekken wateroverlast optreden, gebieden die onder water komen te staan bij langdurige hevige regenbuien, of als regionale keringen doorbreken. Deze situaties vallen onder wateroverlast. Het is naast bodemdaling voornamelijk het risico van wateroverlast dat bepalend is in hoe groot de opgave is in een gebied. Uiteindelijk concludeert het EIB-rapport dat maar een beperkt aandeel (rond de 1%) van woningen op een locatie is gepland die vanuit het water en bodemsysteem soms onverstandig is, omdat hier extra kosten nodig zijn om de risico’s te mitigeren. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een beekdal, met een hoge kans op wateroverlast. Daarnaast klopt de constatering dat in het ruimtelijk afwegingskader niet is gekeken naar bestaande bouw, maar alleen naar nieuwbouw.
Ik heb tijdens de Woontop afspraken gemaakt over rekening houden met water en bodem bij woningbouw. Daarbij onderzoek ik hoe we het bouwen in gebieden met uitdagingen op water en bodem kunnen vereenvoudigen. Op deze locaties wordt snel en verantwoord aan de slag gegaan met woningbouw via uniforme kaders en werkwijzen, bewezen maatregelen en innovatie ontwerpconcepten.
Hoe kijkt u aan tegen het ophogen van grond als oplossing om te bouwen inclusief de kosten die hierbij komen kijken?
Het ophogen van grond is een van de opties die in het rapport worden genoemd. Dit kan helpen bij het verminderen van een risico op wateroverlast. Het wordt verder ook toegepast in gebieden met veel bodemdaling. Er zijn ook andere oplossingen mogelijk zoals het waterdicht maken van een buitenschil van een woning. Daarnaast zijn er ook andere opties denkbaar zoals het verhogen van primaire en regionale keringen. Het bepalen van een oplossing moet een bewuste overweging zijn gegeven de specifieke risico’s. Per locatie moet worden bezien welke oplossing ook financieel gezien het beste passend is voor het te realiseren project.
Hoe kijk u aan tegen het gegeven over de stikstofregels waarbij gesteld wordt dat het probleem voor de bouwsector in rigide stikstofregels zit die bij minimale uitstoot al leidt tot problemen, is deze constatering volgens u terecht en kunt u dit onderbouwen?
Het klopt dat een deel van de woningbouwprojecten ondanks zeer geringe stikstofuitstoot, problemen ondervindt bij de natuurvergunningverlening. De wet schrijft voor dat de overheid maatregelen neemt om de natuurkwaliteit van Natura 2000-gebieden te verbeteren, achteruitgang van de natuur te voorkomen en om bij nieuwe activiteiten te voorkomen dat ze negatieve gevolgen kunnen hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied. Voor het grootste deel van de woningbouwprojecten kan echter worden onderbouwd dat het risico op significante negatieve effecten niet aanwezig is. Een natuurvergunning is dan niet aan de orde.
In de brief van 25 april 2025 heeft de Minister van LVVN uw Kamer geïnformeerd over het startpakket dat een eerste stap is om Nederland van het slot te halen. Het kabinet kiest ervoor de systematiek van vergunningverlening fundamenteel te herzien, dit in de overtuiging dat het huidige vergunningensysteem niet meer houdbaar is. Daarnaast werkt het kabinet onder meer aan de invoering van een rekenkundige ondergrens waaronder projecten worden uitgesloten van de vergunningplicht. Om de omslag van depositie- naar emissiesturing te maken, wordt rond de zomer een voorstel gepresenteerd om de kritische depositiewaarde uit de wet te halen en te vervangen door een juridisch houdbaar alternatief in de vorm van emissiedoelen. Ook wordt kritisch gekeken naar het gebruik van AERIUS in vergunningverlening en welke verbeteringen daarin kunnen worden aangebracht. Om vergunningverlening mogelijk te maken, is daarnaast op veel plekken natuurherstel noodzakelijk. Het kabinet werkt daarom aan een geborgd pakket van oplossingen voor natuurherstel.
Herkent u het gegeven in het artikel over dat de woningen die in Noord-Holland en Flevoland gebouwd moeten worden veel inspanning opleveren voordat er überhaupt gestart kan worden met bouwen en kunt u dit onderbouwen?
Het rapport laat zien dat de achtergrond van het probleem op basis van het ruimtelijk afwegingskader niet eenduidig is. Ook in Noord-Holland en Flevoland verschilt het per locatie. Medeoverheden, ontwikkelaars, corporaties en bouwers spannen zich elke dag in om de afgesproken aantallen woningen in de woondeals te halen. Ook in deze twee provincies wordt lokaal een belangenafweging gemaakt om te bepalen wat er nodig is om woningbouw te realiseren. Aan regionale versnellingstafels worden concrete knelpunten besproken en oplossingen gezocht.
Veel gebieden in Nederland liggen onder zeeniveau en daar staan in sommige gevallen al heel lang woningen. Dit laat zien dat met de juiste maatregelen woningbouw ook daar mogelijk is. De Publiek Private Monitor die zoals afgesproken tijdens de Woontop wordt ingericht, zal mede helpen in het krijgen van inzicht in waar een mogelijke hulpvraag ligt in relatie tot rekening houden met water en bodem.
Kunt u naast stikstof en water en bodemsturen aangeven welke risico’s u nog meer ziet bij de landelijke bouwopgave tussen nu en 2032?
Verschillende aspecten kunnen invloed hebben op de woningbouwopgave. De afgelopen jaren zagen we bijvoorbeeld de gevolgen van veranderde financiële omstandigheden, de beschikbaarheid van bouwmaterialen en arbeidstekorten bij bouwbedrijven of overheden. Daarnaast kunnen lokaal omstandigheden spelen die de bouw van nieuwe woningen bemoeilijken. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om netcongestie en knelpunten rond infrastructuur, ambtelijke capaciteit, hoge grondprijzen, publieke en private financiële tekorten en als gevolg daarvan moeilijke onderhandelingen tussen gemeenten en marktpartijen (al dan niet samenhangend met de eerdergenoemde aspecten) kunnen de voortgang van de woningbouw in de weg zitten. Samen met andere departementen, medeoverheden en marktpartijen bekijken we de problemen en streven er naar deze op te lossen of te voorkomen, zodat de woningbouw kan worden gerealiseerd. Ik heb hierover onder andere afspraken gemaakt bij de Woontop van december 2024.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en één voor één beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord.
De berichten dat KaFra Housing winst maakt op de huisvesting voor asielzoekers |
|
Bart van Kent (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het bedrijf KaFra Housing asielzoekers huisvest op plekken die oorspronkelijk bedoeld waren voor arbeidsmigranten?1
Bent u op de hoogte van de huisvestingslocaties van KaFra Housing in Venlo en Maasbree waar asielzoekers worden gehuisvest? Zo ja, wat is hiervan het proces geweest?2
Is het volgens u wenselijk dat, nadat een vergunning voor huisvesting van arbeidsmigranten is verstrekt en deze onherroepelijk is, het mogelijk is om het bestemmingsplan aan te passen en hier asielzoekers te huisvesten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Dragen gemeenten bij aan de financieren van de huisvestingslocaties van KaFra? Zo ja, met welk bedrag en hoe liggen die bedragen in relatie tot andere huisvestingsorganisaties voor asielzoekers? Mochten hier geen gegevens van zijn, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Kloppen volgens u de constateringen dat de huisvestingskwaliteit op verschillende plekken abominabel slecht is voor arbeidsmigranten? Sluit u uit dat misstanden zoals bij huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten nu voorkomen in de locaties waar nu asielzoekers worden geplaatst? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Wat is uw reactie op de quote van oprichter van KaFra Housing, Frank van Gool, dat vluchtelingen en statushouders een nieuwe «markt» zijn?3 Vindt u dat het huisvesten van asielzoekers bovenal een publieke aangelegenheid is? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het in algemene zin wenselijk dat publiek geld wordt aangewend om KaFra Housing winstgevende opvang te laten faciliteren?
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de huisvestingslocaties van KaFra Housing waar asielzoekers geplaatst zijn om inzage te krijgen in de woonomstandigheden? Indien deze informatie al beschikbaar is, wilt u deze delen met de Kamer?
Bent u bereid met belanghebbende partijen in gesprek te gaan en indien nodig maatregelen te treffen om deze constructies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre kunnen de werkzaamheden van KaFra gecategoriseerd worden als een verdienmodel zoals gedefinieerd in de aangenomen motie-Dijk?4 Bent u van plan de motie op te volgen en deze praktijken te doen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of er sprake is van een unieke casus of is dit volgens u een praktijk die veelvuldig in Nederland plaatsvindt? Bent u bereid een onderzoek te starten naar soortgelijke constructies waarin er sprake is van commerciële huisvesting van asielzoekers met slechte woonomstandigheden?
Zijn er arbeidsmigranten werkzaam in de locaties van KaFra die werkzaamheden uitvoeren ten dienste van de asielzoekers? Wie zorgen er bij de locaties voor de beveiliging, catering, schoonmaak, groenonderhoud en reparaties? Via welke werkgever of uitzender voeren de werknemers deze werkzaamheden uit?
Bent u bekend met de brandbrief die Amsterdamse kerken stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden? Hoe luidt uw reactie op deze brief?1
Ja. Ik vind het goed dat de lokale kerken gebruikmaken van de mogelijkheid de problematiek rond huisvesting van kerken bij de gemeente ter sprake te brengen.
Herkent u het beeld dat kerkelijke gemeenschappen in toenemende mate te kampen hebben met ruimtegebrek, door groei van het aantal kerkgangers, doordat huurcontracten van zaalruimte worden opgezegd of doordat noodgedwongen gebruik wordt gemaakt van eigenlijk ongeschikte locaties voor erediensten? Hoe luidt uw reactie hierop?
Ik betreur het idee dat kerken door ruimtegebrek hun belangrijke maatschappelijke functie niet zouden kunnen vervullen en dat erediensten hierdoor niet kunnen worden gehouden. Bij dit ruimtegebrek gaat het echter om een veel breder probleem dat niet alleen kerkelijke gemeenschappen treft. Schaarste aan (huur)ruimte heeft dan ook de aanhoudende aandacht van dit kabinet.
Tegelijkertijd gaat het waarschijnlijk niet alleen om schaarste aan ruimte, maar ook om betaalbaarheid en de concurrentie tussen religieuze organisaties en andere organisaties met een maatschappelijke functie. Daarnaast bestaat de trend dat steeds meer kerkgebouwen leeg komen te staan of hun religieuze functie verliezen. Om deze ontwikkeling in kaart te brengen en een visie te vormen over de toekomst van deze kerkgebouwen kunnen gemeenten een kerkenvisie opstellen. In een kerkenvisie kan een gemeente keuzes maken over welke bestemming een kerk bij verlies van religieus gebruik houdt of krijgt, bijvoorbeeld behoud van de bestaande maatschappelijke bestemming of woningbouw. Het behoud van de maatschappelijke bestemming maakt het mogelijk dat een andere geloofsgemeenschap zich kan vestigen in het kerkgebouw.
Erkent u dat kerkelijke gemeenschappen overal in Nederland, maar zeker ook in Amsterdam, een nauwelijks te onderschatten bijdrage leveren aan het functioneren van onze samenleving, bijvoorbeeld op het gebied van vrijwilligerswerk, welzijnswerk, eerstelijnszorg en armoedebestrijding? Hoe waardeert u dit gegeven? Bent u ook bang dat doordat geen ruimte wordt geboden aan kerkelijke gemeenschappen ook dergelijke maatschappelijke initiatieven zullen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het in vrijheid uitoefenen van het recht op godsdienst (artikel 6 van de Grondwet) óók behelst dat er voldoende fysieke ruimte beschikbaar is om erediensten te houden?
Het uitgangspunt van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is dat eenieder in Nederland vrij is om een geloof of levensovertuiging te hebben, te verlaten, te veranderen of niet te hebben en daarnaar te handelen en/of te leven volgens de voorschriften van het geloof of de levensovertuiging. De overheid heeft een verplichting om de uiting van godsdienstvrijheid toe te staan (tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen) en om dit, waar mogelijk, te faciliteren.
Artikel 6 van de Grondwet legt de overheid echter geen resultaatsverplichting op om voldoende fysieke ruimte beschikbaar te maken voor het houden van erediensten. De verdeling van ruimte is een samenspel van overheden, private partijen en burgers. De ruimte in Nederland is schaars en er zijn veel verschillende partijen die om extra ruimte vragen. Gemeenten kunnen er in hun ruimtelijk beleid expliciet voor kiezen rekening te houden met het belang van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, maar hoeven dat niet te doen.
Ongeacht de vraag of betrokken partijen bij de verdeling uiteindelijk expliciet rekening houden met de belangen van geloofsgemeenschappen, mag het recht dat in artikel 6 van de Grondwet wordt beschermd in ieder geval niet illusoir worden gemaakt. Het is belangrijk dat er na de verdeling van de fysieke ruimten voldoende mogelijkheid is om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uit te oefenen. In het uiterste geval staat de weg naar de rechter open om te laten toetsen of de bij de verdeling betrokken partijen recht hebben gedaan aan dit uitgangspunt.
Wat vindt u in het licht van voorgaande vraag van de uitlatingen van het Amsterdamse college van burgemeester en Wethouders «Daarnaast hebben we een scheiding tussen kerk en staat. Ik vind het geen overheidstaak om in de gebiedsontwikkeling in religieuze huisvesting te voorzien» en «principieel vind ik niet dat wij in huisvestingsplannen een x aantal vierkante meters moeten reserveren voor religieuze instellingen»?2
Het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat houdt in dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voortrekken of voorschrijven. De overheid bemoeit zich niet met de inhoud van de godsdienst of levensovertuiging of met de wijze waarop de godsdienst of levensovertuiging wordt beleden. Omgekeerd hebben religieuze organisaties geen formele positie binnen de overheidsorganisatie. Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat verbiedt de overheid niet om de uitoefening van een godsdienst of levensovertuiging te faciliteren, bijvoorbeeld door gebedsruimten beschikbaar te maken of door subsidies te verlenen voor activiteiten die een niet-religieus, publiek doel hebben.
Daartoe heeft de overheid echter geen verplichting. Of en in hoeverre contacten worden onderhouden met religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen is in de eerste plaats een politieke overweging, die in belangrijke mate op lokaal niveau moet worden gemaakt. Wanneer gemeenten beslissen om de uitoefening van godsdienstvrijheid en levensovertuiging actief te faciliteren, is het wel van belang dat de gemeente neutraal handelt: regelgeving en beleid mogen geen onderscheid maken tussen gemeenschappen op basis van de inhoud van het geloof of de levensovertuiging.
Wat is volgens u een historisch juiste interpretatie van het begrip «scheiding tussen kerk en staat»?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om het gesprek aan te gaan en te spreken over uitdagingen op het gebied van fysieke ruimte om samen te komen? Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om fysieke ruimte aan kerkelijke gemeenschappen te faciliteren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het Amsterdamse college aan te spreken op de grote verantwoordelijk die zij heeft om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, ook in de vorm van het faciliteren van voldoende fysieke ruimte om erediensten te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders gaat zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Het is niet aan mij om het college op zijn verantwoordelijkheden aan te spreken; die taak ligt bij de gemeenteraad. Wel doe ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties handreikingen om gemeenten te helpen bij het opstellen en uitvoeren van beleid ten aanzien van geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen. Hiertoe heeft mijn ambtsvoorganger bijvoorbeeld in 2019 het Tweeluik religie en publiek domein gepubliceerd.3
Vanuit het programma Toekomst Religieus Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden gemeenten daarnaast ondersteund bij de totstandkoming, uitvoering en implementatie van kerkenvisies door middel van publicaties, handreikingen en bijeenkomsten.
Herinnert u zich dat de gemeente Rotterdam in 2017 besloot kerkelijke gemeenschappen uit te sluiten van verhuur van buurthuizen?3 Hoe luidt uw reactie daarop? Deelt u de mening dat het een zorgelijke trend is dat gemeenten onder het mom van «neutraliteit» de uitoefening van de vrijheid van godsdienst onder druk zet?
Ja dat herinner ik me. Zoals in het antwoord op vragen 4 en 8 is toegelicht, is het aan het lokale gezag om af te wegen hoe beschikbare (huur)ruimten worden verdeeld. Ik kan niet treden in de beoordeling van deze afweging.
Ziet u ook in dat het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst onder druk komt te staan als meer en meer gemeenten kerkelijke gemeenschappen uitsluiten van het gebruik van hun gemeentelijk vastgoed en weigeren onvoldoende ruimte voor kerkelijke gemeenschappen te reserveren bij stedelijke ontwikkelingen?
De uitoefening van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging mag niet onevenredig onder druk komen te staan door ruimtegebrek. Tegelijkertijd geeft deze vrijheid geen absoluut recht op het verkrijgen van fysieke ruimte voor belijdenis. Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, spelen bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten meerdere belangen mee en is de verdeling van ruimten een samenspel tussen overheden, marktpartijen en burgers. Betrokken partijen kunnen ervoor kiezen de belangen van geloofsgemeenschappen voorop te stellen bij het maken van beslissingen, maar hebben daartoe geen verplichting. Zij kunnen er ook voor kiezen beschikbare ruimten voor andere doeleinden in te zetten dan voor de geloofsbelijdenis. Dat is in beginsel toegestaan, mits dit beleid neutraal is ten aanzien van alle geloofsgemeenschappen en het beleid de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet illusoir maakt.
Hoe gaat u zich inspannen om gemeenten bewuster te maken van de rol die zij hebben om de uitoefening van het recht op godsdienst te faciliteren door hier ruimte voor beschikbaar te stellen? Kan een herijking van de landelijke handreiking hier een rol in spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Die rol vervul ik onder andere door het uitbrengen van verschillende handreikingen, zoals het Tweeluik religie en publiek domein. Er hebben zich sinds de publicatie van het Tweeluik in 2020 geen wijzigingen voorgedaan die een herijking van de handreiking op dit moment noodzakelijk maken.
Daarnaast maak ik met de jaarlijkse bijeenkomst van het Platform Gemeenten en Mensenrechten lokale bestuurders, politici en beleidsmedewerkers bewust van de gevallen waarin gemeentelijk beleid raakt of kan raken aan (de uitoefening van) grondrechten. Tijdens de bijeenkomst gaan gemeenten met elkaar in gesprek over het waarborgen van grondrechten in lokale regelgeving en beleid en worden goede voorbeelden gedeeld van het omgaan met mensenrechtelijke thema’s, zoals het recht op volkshuisvesting, het demonstratierecht en anti-discriminatie.
Hoe gaat u zich inspannen om voldoende fysieke ruimte voor kerken te waarborgen en kerkelijke gemeenschappen zoals in Amsterdam en Rotterdam perspectief te bieden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een verplichting op te nemen om gemeenten in hun Omgevingsvisie of volkshuisvestelijk programma aandacht aan te laten schenken aan voldoende huisvesting voor kerkelijke gemeenschappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet bouwt aan leefgemeenschappen, waarin onder ander gewoond, gewerkt, vrijwilligerswerk gedaan en gerecreëerd wordt. Het inpassen van voorzieningen voor geloof is onderdeel van een samenleving. Het is niet aan de rijksoverheid om nationaal te sturen op het inpassen voor voorzieningen voor het uitoefenen van godsdienstvrijheid. Het lokale bestuur maakt zelf deze afwegingen in het ruimtelijk beleid, in samenspraak met betrokken burgers en marktpartijen.
Op welke wijze geeft u in de rol van Minister van Eredienst invulling aan het waarborgen van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen? Bent u bereid de kwestie van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen aan te kaarten in het regulier overleg met de vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen?
De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid (in hoedanigheid van Minister van Eredienst) ziet op het onderhouden van contacten met geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen, met als doel het bevorderen van de goede samenwerking tussen het Rijk en deze gemeenschappen. De Minister van Eredienst heeft geen wettelijke rol of bevoegdheden bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten.
Het voortouw voor bepaalde onderwerpen op het terrein van religie en levensbeschouwing is bij verschillende departementen belegd. Zoals hiervoor toegelicht gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen en heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Voor vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen is, naast het lokale gezag, de Minister van BZK aanspreekpunt voor dit onderwerp. Daarnaast kunnen gemeenschappen gebruikmaken van de consultatiemogelijkheden, zoals de terinzagelegging van de Nota Ruimte. Indien vertegenwoordigers van kerkelijke gemeenschappen de huisvesting van deze gemeenschappen willen aankaarten in het reguliere overleg met de Minister van Eredienst zal deze Minister hen verwijzen naar de lokale overheden of eventuele signalen hierover onder de aandacht brengen van de Minister van BZK, omdat deze de contacten onderhoudt met gemeenten.
Het bericht ‘Risico’s met bouwmateriaal vol gevaarlijke stoffen al jaren bekend, Rekenkamer kritisch’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Waarom luistert u niet naar de signalen van de Algemene Rekenkamer, ILT en de Arnhemse omgevingsdienst, die u waarschuwen voor de risico’s van verkeerde toepassingen van immobilisaat?1
Ik herken de signalen van de Algemene Rekenkamer, ILT en ODRA en neem deze serieus. Om meer grip te krijgen op een verantwoorde toepassing van immobilisaat worden onderstaande acties ondernomen.
Deelt u de mening van de Omgevingsdienst Arnhem, dat immobilisaat een tikkende tijdbom is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Wel herken ik de zorgen over immobilisaat. Immobilisaat is een secundaire bouwstof. Secundaire bouwstoffen kunnen in beginsel nuttig en verantwoord worden ingezet voor het aanleggen van bijvoorbeeld een fundering of bij kustverdediging. Dit spaart primaire bouwstoffen uit waarmee onnodige stort wordt voorkomen. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van de bodem. In het verleden zijn er incidenten geweest waarbij de voorwaarden voor het juist produceren en toepassen van immobilisaat onvoldoende in acht zijn genomen. Daarom zijn en worden maatregelen genomen zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen om verdere vervuiling van het milieu door immobilisaat bij bedrijventerrein 7Poort in Zevenaar te voorkomen?
Het is aan bevoegd gezag ter plaatse (gemeente) om toezicht te houden op het juist toepassen van immobilisaat (conform de bodemregelgeving) en waar nodig en zo mogelijk ook preventief handhavend op te treden. Bij overtreding of dreigende overtreding van de zorgplicht kan de verantwoordelijke hierop worden aangesproken. Indien de omgevingsdienst daarnaast twijfels heeft of het immobilisaat op de juiste wijze is geproduceerd (conform Beoordelingsrichtlijnen 9322 en 7500), dan zal de omgevingsdienst de ILT benaderen. De ILT kan dit vervolgens onderzoeken en ook handhavend optreden tegen de producent van immobilisaat.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat afvalstoffen vrijkomen op de nieuwbouwlocatie waar 11.000 heipalen door de fundering zijn geramd, zoals aangegeven door de Omgevingsdienst Arnhem?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de rekening voor het opruimen van het milieu te sturen naar opdrachtgevers en aannemers die verantwoordelijk zijn voor deze milieuvervuiling?
Uitgangspunt van de bodemregelgeving is dat de vervuiler betaalt. Dit houdt in dat de kosten van milieuverontreiniging en andere schade zoveel mogelijk op de veroorzaker daarvan worden verhaald. Om dit te borgen bestaan verschillende vormen van zorgplicht.3 Wat in een concrete situatie op de individuele veroorzaker te verhalen is, vergt altijd een specifieke afweging.
Wat is uw reactie op het advies van de Arnhemse Omgevingsdienst, om gebruik van immobilisaat te verbieden in en rondom gebieden waar drinkwater wordt gewonnen?
Dit is een afweging die het bevoegd gezag kan maken. De Omgevingswet biedt decentrale overheden de mogelijkheid voor lokaal maatwerk ten opzichte van de algemene regels om rekening te kunnen houden met de lokale omstandigheden.
Bent u van mening dat alleen een informatieplicht voldoende is om omwonenden te beschermen tegen immobilisaat? Zo nee, welke verdere stappen gaat u zetten?
Een combinatie van algemene regels en een wettelijke zorgplicht vormen de kaders voor het toepassen van (secundaire) bouwstoffen. Dit biedt een voldoende juridische basis voor verantwoorde toepassing. In de praktijk blijkt dat het voor toepassers lastig is om op basis van de zorgplicht de juiste maatregelen te nemen en voor het bevoegd gezag om daarop toe te zien. Daarom is per 1 januari 2024 een informatieplicht ingevoerd voor immobilisaten. Hiernaast worden nog meer acties ondernomen, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven de regels rondom immobilisaat goed naleven?
Hiervoor verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1, 3, 4 en 7.
Kunnen we uw uitspraak dat recyclen nuttig is, maar niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de bodem, interpreteren dat de belangen van volksgezondheid en milieu zwaarder wegen dan de belangen van de industrie?3 Zo ja, hoe gaat u dit waarmaken?
Mijn uitspraak gaat niet over een belangenafweging tussen volksgezondheid en milieu aan de ene kant en de belangen van de industrie aan de andere. Deze belangen staan overigens ook niet per definitie tegenover elkaar. Ik zie voldoende mogelijkheden voor bedrijven om te zorgen voor steeds schonere afvalproducten die tevens kunnen voldoen aan de randvoorwaarden voor bodem- en waterkwaliteit. Een goed voorbeeld is het wassen van AVI-bodemas, zoals aangegeven in antwoord 1.
Het bericht ‘Meer woningen krijgen vergunning zonder bouwstart’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Wat vindt u van het gegeven dat woningbouwers stellen dat wanneer hobbels weggenomen zijn en alle vergunningen verleend zijn, zij alsnog niet kunnen starten met bouwen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat na het verlenen van vergunningen voor bouwprojecten, er bij deze projecten ook echt gestart kan worden met de bouw?
Welke financiële gevolgen zijn er voor de bouwers en projectontwikkelaars wanneer, ondanks dat vergunning verleend zijn, zij niet kunnen starten met de bouw?
Wat betekent het niet kunnen starten met de bouw voor de hypotheken die mensen nu afgesloten hebben voor hun betaalbare koopwoning?
Welke oplossingen bent u bereid te bieden aan de bouwers, projectontwikkelaars en kopers ten aanzien van de financiële gevolgen die zij ondergaan door het niet kunnen starten met de bouw wanneer vergunningen verleend zijn?
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Het artikel 'Gemeente checkt of huurders niet te veel betalen; ‘Het is bij de beesten af’' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het NOS-artikel?1
Ja.
Wat vindt u van situaties waarin huurders naast de huur die ze betalen daarboven op een bedrag onder de radar af moeten staan aan de verhuurder?
Verhuurders dienen zich aan de wet- en regelgeving te houden. Zij dienen bij het aanbieden en verhuren van woon- of verblijfsruimte een wettelijk toegestane huurprijs te hanteren. Hoewel de meeste verhuurders zich aan de geldende wet- en regelgeving houden, zijn er helaas ook verhuurders die misbruik maken van hun positie en de grenzen opzoeken. De situaties zoals geschetst in het NOS-artikel waar uw vraag naar verwijst, zijn in strijd met de wet en ontoelaatbaar. Om dit soort excessen tegen te gaan speelt de bestaande wetgeving zoals Wet goed verhuurderschap en Wet betaalbare huur een essentiële rol. Met deze wetten kunnen gemeenten optreden tegen dergelijke misstanden en het gedrag van verhuurders (bij)sturen.
Kunt u aangeven in welke mate deze situaties, waarbij huurders onder de radar een extra bedrag betalen aan de verhuurders, zich ontwikkelen c.q. zijn verergerd?
Er zijn geen exacte gegevens beschikbaar over de omvang en ontwikkeling van deze specifieke praktijken. Er is geen wettelijke verplichting om de meldingen bij te houden en bovendien melden helaas niet alle huurders dergelijke wanpraktijken. Signalen van handhavers en gemeenten, zoals bijvoorbeeld de Haagse pandbrigade in het nieuwsartikel, zijn daarom van grote waarde. Ik onderhoud hiervoor contact met gemeenten, handhavers en de VNG om dergelijke signalen en ontwikkelingen mee te krijgen. Verder ben ik momenteel bezig in samenwerking met de VNG een beeld te vorm wat voor meldingen erbinnen komen bij het gemeentelijke meldpunt Goed verhuurderschap. Ik streef ernaar uw Kamer hierover eind dit jaar te informeren. Ondertussen roep ik alle huurders op om dergelijke misstanden te melden. Dat kan ook anoniem.
Deelt u de zorgen over wat er in de praktijk met huurders gebeurt, ondanks de beschermende werking die uit moet gaan van wetten als de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Verhuurders dienen zich aan de wet te houden en zich te onthouden van dergelijke praktijken. Het merendeel van de verhuurders houdt zich gelukkig aan de geldende wet- en regelgeving waarbij misstanden tot de excessen behoren. Hoewel veel verhuurders met de juiste intenties en normconform verhuren, zijn er helaas ook gevallen waarin dat niet gebeurt. Dat zulke excessen, zoals geschetst in het nieuwsartikel, plaatsvinden acht ik natuurlijk zorgelijk. Juist om deze misstanden aan te pakken, zijn wetten zoals de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur ingevoerd. Deze wetgeving biedt gemeenten de instrumenten om op te treden. Aangezien deze regelgeving relatief recent in werking is getreden, is het verklaarbaar dat nog niet alle malafide verhuurders zich conform de normen gedragen. De meldingsbereidheid, handhaving en naleving van de wetten blijven een belangrijk aandachtspunt.
Kunt u aangeven welke concrete resultaten er geboekt zijn met het ingaan van de Wet goed verhuurderschap op 1 juli 2023?
Gemeenten werken hard aan de invoering van de Wet goed verhuurderschap. Slechts twee gemeenten hebben nog geen meldpunt ingesteld. Alle andere gemeenten dus wel. Er zijn 10 gemeenten die een verhuurvergunning hebben ingevoerd. Navraag wijst uit dat het aantal meldingen dat binnenkomt verschilt per gemeente. Er zijn gemeenten die al tientallen meldingen hebben ontvangen, maar er zijn ook gemeenten die slechts een handjevol of zelfs geen meldingen hebben ontvangen. De aard van de meldingen loopt sterk uiteen. Het aantal meldingen bij gemeentelijke meldpunten en het aantal handhavingsacties wordt niet centraal geregistreerd, waardoor precieze cijfers hierover niet beschikbaar zijn. Wel werk ik, als gezegd, momenteel aan een inventarisatie van de hoeveelheid en aard van de meldingen dat bij een meldpunt binnenkomt. Ik hoop hiermee inzicht te krijgen in de meldingenstroom bij gemeentelijke meldpunten en de bestuurlijke handhaving in het kader van de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur.
Bent u bereid om de Wet goed verhuurderschap na twee jaar te evalueren in plaats van na vijf jaar, zoals in de evaluatiebepaling van de wet staat en kunt u uw antwoord onderbouwen?
De termijn van vijf jaar berust op een misverstand. De Wet goed verhuurderschap heeft een evaluatietermijn van drie jaar en wordt in juli 2026 geëvalueerd. Daarnaast zal ik, zoals afgesproken met de VNG, al in dit jaar een financiële evaluatie van de Wet goed verhuurderschap uitvoeren.
Kunt u aangeven waarom u wel of niet tevreden bent met de geboekte resultaten van de Wet goed verhuurderschap?
Zoals reeds bij vraag 5 aangegeven, wordt niet centraal geregistreerd hoeveel meldingen er bij de gemeentelijke meldpunten binnenkomen en hoe vaak gemeenten tot handhaving overgaan. Daarom zijn precieze cijfers hierover niet bekend. Via monitoring probeer ik in de komende periode beter zicht te krijgen op deze gegevens. Het is voor mij van belang dat gemeenten het instrumentarium dat hen ter beschikking staat effectief inzetten om misstanden tegen te gaan. Mijn ministerie ondersteunt gemeenten hierbij onder meer door middel van kennissessies, communicatiematerialen, handreikingen en financiële middelen.
Kunt u aangeven in hoeverre alle gemeenten in Nederland voorzien zijn van een meldpunt waar huurders bij terecht kunnen?
Gemeenten zijn sinds de invoering van de Wet goed verhuurderschap hard aan de slag gegaan met de invoering van de wet. Sinds 1 januari 2024 dienen zij een meldpunt te hebben ingericht. Zoals aangegeven bij vraag 5 hebben slechts twee gemeenten momenteel nog geen meldpunt ingesteld.
Kunt u aangeven hoeveel huurders zich gemeld hebben bij gemeenten en in hoeveel gevallen er actief opgetreden is tegen verhuurders die te hoge huren van hun huurders verlangden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5. Het aantal meldingen en handhavingsacties worden niet centraal geregistreerd. Ik streef ernaar om in de komende maanden via monitoring een globaal beeld te krijgen van de meldingenstoom en de daaropvolgende handhavingsmaatregelen en de resultaten hiervan eind dit jaar met uw Kamer te delen.
Welke bestuursrechtelijke instrumenten staan gemeenten precies ter beschikking om op te kunnen treden tegen verhuurders die te hoge (woeker)huren vragen c.q. huren die niet in overeenstemming zijn met het puntensysteem van het woningwaarderingsstelsel?
Voor de handhaving op de maximale huurprijzen en het maximale huurverhogingspercentage volgens het WWS is aangesloten bij het bestuursrechtelijke instrumentarium dat al voorzien was in de Wet goed verhuurderschap. Wanneer gemeenten tot handhaving overgaan doorlopen zij de bestuursrechtelijke escalatieladder, waarbij eerst een waarschuwing wordt gegeven, gevolgd door een last onder bestuursdwang of dwangsom, een bestuurlijke boete, bij recidive nog een bestuurlijke boete en uiteindelijk, als uiterste maatregel, de inbeheername van de woning.
Hoe ziet u de relatie tussen enerzijds de gemeente waarvan het college geacht wordt in voorkomend geval op te treden op grond van de Wet betaalbare huur en anderzijds de bestaande huurcommissies die daarin eveneens een taak hebben?
Een huurder kan zich voor een geschil rondom de huurprijs tot zowel de Huurcommissie als de gemeente richten. De Huurcommissie en de gemeente hebben echter elk andere bevoegdheden op het gebied van ongewenste verhuurpraktijken. De Huurcommissie opereert sinds 2010 als één landelijke organisatie, en kan als privaatrechtelijke geschilbeslechter in het contract tussen huurder en verhuurder treden. Dit betekent bijvoorbeeld dat de Huurcommissie bij uitspraak de huurprijs kan verlagen, waarmee de huurder direct resultaat heeft. De gemeente kan de verhuurder daarentegen met bestuursrechtelijke handhaving bewegen om de huurprijs aan te passen, maar kan niet zelf de huur verlagen. Het grootste verschil is dus dat de Huurcommissie geen sanctie aan een verhuurder kan opleggen (wat de gemeente wel kan) en de gemeente de huurprijs niet zelf kan verlagen (wat de Huurcommissie wel kan). De rol van de gemeente is daarbij tweeledig: de huurder beschermen en het sanctioneren van verhuurders die zich niet houden aan de norm.
Wat vindt u van het gegeven dat huurders, zolang de gewenste bouwopgaven van 100.000 woningen per jaar niet gerealiseerd worden, afhankelijk zijn van handhaving?
Het is van belang om te benadrukken dat – ondanks de schaarste op de woningmarkt – het merendeel van de verhuurders zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt en misstanden tot de excessen behoren. Ik ben mij er daarnaast ook van bewust dat de huidige woningschaarste misstanden in de huursector in de hand kan werken. Huurders zijn bij misstanden van hun verhuurder echter niet enkel afhankelijk van handhaving. Indien een verhuurder zich niet aan wet- en regelgeving houdt, hebben huurders diverse mogelijkheden om hun recht te halen. Denk aan een procedure bij de kantonrechter of, voor een aantal zaken, de Huurcommissie. Naast deze privaatrechtelijke mogelijkheden, bestaan ook bestuursrechtelijke instrumenten als bijvoorbeeld de Wet goed verhuurderschap. Huurders kunnen ongewenst verhuurgedrag melden bij het meldpunt van de gemeente, of gemeenten kunnen zelf proactief handhaven.
Hebben de gemeenten de capaciteit om te (blijven) handhaven en huurders die nu ten onrechte uitgeknepen worden te beschermen tegenover verhuurders met kwade bedoelingen?
Met het in werking treden van de Wet goed verhuurderschap en Wet betaalbare huur hebben gemeenten handhavende taken gekregen. Het succes van het beleid om de huurbescherming en huurprijsbescherming te verbeteren, valt of staat bij een goede rolinvulling van gemeenten. Ik hecht er dan ook groot belang aan gemeenten in staat te stellen hun taken op een goede manier uit te kunnen voeren. Ervoor zorgen dat gemeenten voldoende financiële middelen hebben is daarvan een belangrijk onderdeel. Om de kosten voor gemeenten in kaart te brengen is ten behoeve van de taken uit de Wet goed verhuurderschap in 2022 een artikel 2 onderzoek volgens de Financiële verhoudingswet uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan heeft het Rijk voor de handhaving financiële middelen beschikbaar gesteld. Ten behoeve van de Wet betaalbare huur is begin 2023 een artikel 2 onderzoek uitgevoerd. Ook voor de uitvoering van deze wettelijke taken heeft het Rijk vervolgens financiële middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten. Dit jaar wordt de Wet goed verhuurderschap geëvalueerd. Op die manier kan ik bezien of gemeenten voldoende financiële ondersteuning ontvangen. Ik verwacht de resultaten dit najaar te ontvangen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De antwoorden op eerder gestelde vragen over het bericht ‘Woningsplitsing levert nog weinig extra huizen op’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de onderliggende databron waar cijfers over onder andere woningsplitsen vandaan komen?1 2
Wij baseren ons hiervoor op de cijfers van het CBS. Het CBS leidt de cijfers over splitsingen af uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
Wat is de rol van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bij het verkrijgen van data, aangezien ook de status van verblijfsobjecten, verleende vergunningen, etc. daarin worden bijgehouden?
De gemeente is de bronhouder van de BAG en het Kadaster beheert de Landelijke Voorziening (LV) BAG, waar alle gemeentelijke Basisregistraties Adressen en Gebouwen bij elkaar komen. De gemeente is verantwoordelijk om de lokale BAG op orde te houden. Het CBS haalt gegevens van typen realisaties uit de LV BAG op basis van zogenoemde beslisregels.
Woningen komen in de BAG («worden gevormd») op het moment waarop de gemeente de vergunning registreert (status «vergunning verleend») in de BAG en daarbij aangeeft dat het gaat om een verblijfsobject (vbo) met de verblijfsfunctie wonen. Een verblijfobject met woonfunctie (woning) is vervolgens gerealiseerd wanneer het de status «in gebruik» heeft. Deze status krijgt het verblijfsobject wanneer de bouwvergunning aanvrager heeft gemeld bij de gemeente dat de bouw voltooid is of wanneer de gemeente constateert dat het verblijfsobject feitelijk in gebruik is genomen.
Is er een probleem met het hanteren van de definities waardoor u aangeeft dat het verschil niet altijd gemaakt kan worden tussen optoppen en splitsen?
Het probleem ligt niet in de definities, maar in de registratie. De kwestie is of het CBS in staat is bepaalde type toevoegingen uit de BAG af te leiden. Splitsingen worden in de BAG namelijk niet afzonderlijk geregistreerd, maar worden door het CBS afgeleid op basis van beslisregels. Eén pand kan meerdere verblijfsobjecten bevatten met ook andere verblijfsfuncties dan de woonfunctie. Het kan zo zijn dat er een combinatie van splitsen en transformatie toegepast wordt bij de verbouw van dergelijke panden. Het is voor het CBS dan niet duidelijk welk verblijfsobject door welke soort verbouw erbij is gekomen. De gerealiseerde woningen door verbouw waarvan het CBS zelfs na realisatie niet kan vaststellen tot welke soort verbouw deze horen, worden door het CBS geclassificeerd als «overige toevoegingen door verbouw». Optoppen valt hier ook onder.
Wat is de oplossing voor het geconstateerde probleem rond definities en hoe snel kan dit worden opgelost?
Als het CBS bepaalde informatie die niet uitgevraagd wordt via de BAG en als het CBS die ook niet via beslisregels kan afleiden, dan zou de manier om deze informatie toch te verkrijgen het toevoegen van een extra uitvraag in de BAG zijn.
De BAG is een basisregistratie waarbij, zoals dat in de memorie van toelichting bij de invoering van de Wet BAG verwoord werd, bewust is gekozen tot een beperkt aantal gegevens die informatief zijn voor meerdere sectoren/ beleidsopgaven tegelijk. Gegevens die enkel van belang zijn voor één specifiek doel passen naar hun aard niet goed bij deze basisregistratie. Het ligt daarom niet voor de hand de BAG uit te breiden met extra gegevens die het CBS wel in staat stellen exact splitsingen en optoppingen van elkaar te onderscheiden. Daarbij moet bedacht worden dat de bijhoudingslast van de basisregistratie bij gemeenten ligt en de gemeenten steken nu reeds een enorme werklast in het actueel houden van de BAG en deze last zou toenemen wanneer er extra verplichtingen via een wijziging van de regelgeving m.b.t. de BAG zouden worden toegevoegd. Dit laatste zou ook het geval zijn wanneer buiten de BAG om dergelijke gegevens uitgevraagd zouden worden bij gemeenten. En ook dan zou nog steeds gelden dat het voor een gemeente niet altijd op voorhand duidelijk zal zijn tot hoeveel nieuwe woningen door splitsen of door andere type overige toevoegingen een verbouwing van een pand leidt.
Wanneer zijn de volledige cijfers over 2024 wel beschikbaar?
Het CBS weet (nog) niet hoeveel woningen er door welk type verbouw zijn onttrokken en toegevoegd in 2024. Deze cijfers komen gebruikelijk rond juli beschikbaar over het afgelopen jaar. Het totaal aan toevoegingen en onttrekkingen is wel reeds bekend. Ik hecht er daarbij aan te benadrukken dat het totaal aantal nieuwe woningen dus volledig bekend is bij het CBS en dat in die zin geen informatie wordt gemist.
Hoe komt het dat er op 7 maart 2025 alleen cijfers beschikbaar zijn over de eerste twee kwartalen van 2024?
Het CBS benadert deze gegevens over transformaties en splitsingen op basis van de wijzigingen aan panden en vbo’s. Dit vraagt om een zorgvuldig proces wat tijd kost.
Wat moet er, indachtig de aangenomen motie van het lid Welzijn over sturingsinformatie per kwartaal, gebeuren om aan sturingsinformatie op kwartaalbasis te komen voor nieuwbouw, transformatie, splitsen en optoppen?
Maandelijks komt via het CBS er sturingsinformatie beschikbaar over de gerealiseerde nieuwbouwwoningen en de overige toevoegingen door verbouw waar transformatie, splitsingen en optoppen deel van uit maken. Wat pas later (gebruikelijk na zes maanden) beschikbaar komt is welke specifiekere vorm van overige toevoeging door verbouw dit is geweest. Er is dus niet direct duidelijk welke exacte vorm van verbouw er heeft plaatsgevonden, maar wel dát het heeft plaatsgevonden.
Op dit moment werk ik aan een Kamerbrief waarin ik nader inga op welke wijze ik sturing geef aan de woningbouw en specifiek welke rol monitoringsinformatie daarin speelt. Dit voorjaar zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat is de startbouw en de verwachtte oplevering van de projecten waarvan u aangeeft dat u er doorbraken heeft geforceerd (Kronenburg, 438 woningen, Gnephoekpolder 5.500 woningen, Bleizo 5.000 woningen, Lisserbroek/Nieuw Vennep tenminste 6.500 woningen)?
Naar verwachting is de startdatum van de genoemde locaties als volgt:
De verwachte oplevering van de woningen op deze locaties ken ik momenteel helaas niet.
Naast deze locaties werk ik met NEPROM en Aedes gezamenlijk aan een structurele doorbraakaanpak, naar aanleiding van de Woontopafspraak daarover. Ik informeer uw Kamer daar op korte termijn nader over. En zoals bekend gaan op de woondealtafels marktpartijen, corporaties en overheden constructief met elkaar in gesprek over lopende woningbouwprojecten, indien een project vastloopt of er vertraging optreedt gaan de partijen samen met elkaar op zoek naar oplossingen of eventuele alternatieve locaties. Die versnellingstafels leveren steeds meer concrete resultaten op.
Wanneer is de scan naar splitspotentie in gemeenten afgerond?
Ik werk momenteel aan een scan waarmee de potentie voor verschillende vormen van beter benutten inzichtelijk wordt gemaakt voor gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen. Partijen krijgen inzicht in de kansrijkheid van alle vormen beter benutten in een gebied. Dit is per gebied inzichtelijk en dus niet alleen voor splitsen. Ik verwacht dit in Q4 aan te kunnen bieden aan gemeenten. Zij kunnen het inzicht gebruiken bij hun lokale inzet op het beter benutten van bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving.
Hoe gaat het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) invloed hebben op het realiseren van meer woningen door splitsen?
Ik ontving op 2 april jl. het conceptadvies voor het programma STOER. Na bestudering en weging van het advies kan ik de invloed van STOER op het realiseren van meer woningen door woningsplitsing nader invullen.
Hoe gaat u erop toezien dat gemeenten de verschillende handvaten die u aanreikt zoals de splitsgids en de mogelijkheid om in sommige gevallen vergunningsvrij te splitsen, ook actief gebruiken om woningen te realiseren middels splitsen?
Met de introductie van het volkshuisvestingsprogramma wordt gemeenten gevraagd inzicht te geven in in hoeverre zij de bestaande voorraad beter benutten. Dat geldt dus ook voor splitsen. Hoe de inzet op het beter benutten van de bestaande voorraad precies wordt vormgegeven is afhankelijk van de lokale mogelijkheden en aan gemeenten zelf. Ik ben ook met verschillende gemeenten actief aan de slag om het beter benutten van bestaande gebouwen gebiedsgericht uit te voeren. De Splitsgids is een handvat voor één van de manieren waarop een gemeente woningen kan toevoegen met beter benutten. Ook andere vormen van beter benutten worden toegepast.
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Vanwege benodigd uitzoekwerk heeft beantwoording van de vragen iets meer dan drie weken tijd gekost.
Het bericht ’Combinatie box 3 en Wet betaalbare huur belangrijkste reden om uit te ponden' |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Passen de resultaten van de peiling van Vastgoedinsider.nl onder 368 respondenten bij uw beeld van de belangrijkste redenen voor uitponding van verhuurd vastgoed met een zwaartepunt bij Box 3, de combinatie Box 3 en de Wet Betaalbare Huur?1
De cijfers van het Kadaster laten een uitpondbeweging zien in 2024. Deze vindt met name plaats onder kleinere particuliere verhuurders en niet-institutionele bedrijfsmatige verhuurders. Hoewel deze uitpondbeweging op dit moment nog goeddeels gecompenseerd wordt door nieuwe toevoegingen als gevolg van nieuwbouw, transformatie en splitsen, is het mogelijk dat het bezit van institutionele investeerders deze terugloop op termijn onvoldoende kan compenseren. In mijn brief over mijn weging van deze ontwikkelingen op de huurmarkt heb ik aangegeven dat mijn beeld is dat de ontwikkelingen op de huurmarkt worden gedreven door een samenspel van aangescherpte huurregulering, aanpassingen in de fiscaliteit en macro-economische ontwikkelingen. De huurregulering verlaagt de huurinkomsten voor de verhuurder en beperkt dus de kasstroom en verlaagt daarmee de kapitaalwaarde van huurwoningen. Daarnaast spelen de fiscale regels een rol. Onder andere de toegenomen belastingdruk in box 3 en de onduidelijkheid rondom het nieuwe box 3 stelsel worden door verhuurders aangedragen als factoren die ervoor zorgen dat verhuren financieel minder aantrekkelijk is geworden. Ten slotte speelt nadrukkelijk mee dat de koopwoningmarkt door de combinatie van stijgende lonen, een dalende hypotheekrente en een lagere overdrachtsbelasting een interessant alternatief is om de huurwoningen te verkopen aan een eigenaar-bewoner, zoals koopstarters. Voor verhuurders kan dit alternatief aantrekkelijker lijken dan de onzekerheid en lagere opbrengsten bij voortzetting van de verhuur. Hierbij speelt ook het rendement dat in andere beleggingsobjecten behaald kan worden een rol.
Deelt u de mening dat, ondanks dat dit geen formele steekproef betreft, deze peiling onder vastgoedbeleggers wel een signaal geeft over de belangrijkste redenen waarom vastgoedbeleggers overgaan tot uitponding?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u het met ons eens dat de redenen voor de verkoopgolf zo snel mogelijk ook door de ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening én Financiën moeten worden onderzocht, zowel door gesprekken met de sector, als ook door actualisering van het onderzoek naar de effecten van stapeling van fiscale en niet-fiscale maatregelen, zodat we zo snel mogelijk gerichte maatregelen kunnen nemen?
In mijn brief over de ontwikkelingen op de huurmarkt heb ik een integrale weging uitgevoerd waarbij de samenloop van maatregelen, zoals verdere huurwet- en regelgeving en de fiscaliteit, is meegenomen. In de weging betrek ik verder de aanvullende inzichten op basis van een onderzoek van Dr. Korevaar van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en het Instituut voor Publieke Economie (IPE) en contacten met marktpartijen. Dit geheel biedt een eerste inzicht in de ontwikkelingen op de huurmarkt. In de brief heb ik ook aanpassingen aan beleid geschetst die op een gerichte en relatief snel te realiseren manier verlichting kunnen bieden aan (in het bijzonder particuliere) verhuurders die specifieke knelpunten ervaren ten gevolge van de doorgevoerde huurregelgeving. Tevens is op de Woontop afgesproken om samen met marktpartijen mogelijkheden om nu in de middenhuur te investeren te onderzoeken. Dit heb ik ook samen met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane (Staatssecretaris FBD) opgepakt. Wij zullen uw Kamer later dit jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Indien ja, op welke termijn kan de Kamer uitkomsten van een dergelijk stapelingsonderzoek verwachten?
Gelijktijdig met deze beantwoording ontvangt uw Kamer mijn brief over de ontwikkelingen op de huurmarkt waarin ik een integrale weging uitgevoerd heb waarbij de samenloop van maatregelen, zoals verdere huurwet- en regelgeving en de fiscaliteit, is meegenomen. Daarnaast is op de Woontop is afgesproken om samen met marktpartijen mogelijkheden om nu in de middenhuur te investeren te onderzoeken. Wij zullen uw Kamer later dit jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe kijkt u naar aanpassingen in de voorgenomen tegenbewijsregeling onder het overbruggingsstelsel op korte termijn, waar ook een meerderheid van de Kamer om heeft gevraagd, om verdere uitponding te voorkomen?
Voor wat betreft de fiscaliteit verwijs ik u naar de brief2 die de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane (Staatssecretaris FBD) op 2 april 2025 naar uw Kamer heeft gestuurd waarin eventuele verzachtende opties binnen de tegenbewijsregeling box 3 worden beschreven.
Indien u niet bereid bent hier stappen op te zetten, wat is hiervan de reden?
Zie het antwoord op vraag 5.
De uitspraak van de Raad van State om een bouwplan voor jongerenwoningen te schrappen vanwege een afrondingsverschil in de parkeerbehoefte |
|
Hans Vijlbrief (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente uitspraak van de Raad van State waarin het plan1828 voor jongerenwoningen in Haarlem is geschrapt vanwege het ontbreken van voldoende parkeerplaatsen?1
Ja.
Klopt het dat het voornaamste of het enige punt waarom dit belangrijke woningbouwplan geen doorgang kan vinden, het naar beneden afronden van 36,1 parkeerplaatsen betreft?
Nee, dit klopt niet. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft geoordeeld dat in totaal op meerdere punten gebreken kleven aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling constateert onder meer dat de gemeenteraad bij de parkeernormen is uitgegaan van nieuw parkeerbeleid, terwijl in het bestemmingsplan de raad het nieuwe parkeerbeleid niet van toepassing heeft verklaard op dit plan. De Afdeling constateert daarbij ook dat op een aantal punten het besluit niet goed is onderbouwd.
Vindt u dit voorbeeld een uitzondering, of zijn er bij u meerdere voorbeelden bekend van belangrijke woningbouwprojecten die geen doorgang hebben kunnen vinden of sterk vertraagd zijn als gevolg van een relatieve kleine afwijking van gemeentelijke beleidsplannen?
Vaak spelen meerdere punten een rol bij een oordeel van de Afdeling. In dit geval speelde ook de bovengenoemde afronding mee. Gezien de grote diversiteit aan achterliggende factoren die een rol spelen bij oordelen van de Afdeling, beschouw ik dit specifieke geval niet als voorbeeld.
Zonder om commentaar op een rechterlijke uitspraak te vragen, wat vindt u ervan dat in een tijd van woningnood jongeren geen woning kunnen krijgen vanwege een afrondingsverschil in de parkeernorm?
Ik betreur dat in dit geval de woningbouw vertraagd is; dat is geen goed nieuws voor de woningzoekenden. Ik voel de urgentie om zo snel mogelijk zo veel mogelijk woningen te bouwen om het woningtekort terug te dringen. Het is alle hens aan dek. Gezien het enorme woningtekort is het versnellen van de procedures in de woningbouw essentieel. Daarvoor is het van belang dat procedures met grote zorgvuldigheid worden doorlopen om de kans te verkleinen dat dat een belemmering vormt voor de woningbouw. De gemeenteraad heeft afwegingsruimte om in het parkeerbeleid te voorzien in maatwerk. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb vermeld, heeft de Afdeling geoordeeld dat er meerdere gebreken kleven aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Deelt u de mening dat het oordeel of een specifiek bestemmingsplan voldoende parkeerplaatsen bevat in eerste instantie aan de gemeenteraad is en de lat dus hoog moet liggen om een bestemmingsplan of ander besluit van de gemeenteraad te vernietigen? Zo ja, welke wetgeving of andere acties bent u voornemens voor te stellen om dit uitgangspunt beter in de praktijk te brengen?
Ja, het is aan de gemeenteraad om een eigen afweging te maken over het parkeerbeleid in de gemeente en daarover een besluit te nemen. In de uitspraak wordt deze bevoegdheid niet ter discussie gesteld. Vervolgens is het aan de bestuursrechter om bij beroep te oordelen of de raad dit besluit zorgvuldig heeft voorbereid en deugdelijk heeft onderbouwd.
Heeft u contact gehad met de gemeente Haarlem over dit voorbeeld of bent u bereid dit te doen, om lessen te trekken hoe in de toekomst kan worden voorkomen dat belangrijke woningbouwprojecten disproportioneel vertraagd worden of stuk kunnen lopen als gevolg van minieme afwijkingen van eerdere beleidsplannen?
Lessen of best practices uit projecten worden bij lokale en/of regionale versnellingstafels besproken. Op die manier wordt geleerd van eerder opgedane ervaringen, positief en negatief. Daarnaast ben ik met veel medeoverheden in contact over het versnellen van de woningbouw. Een voorbeeld van dat contact is het bestuurlijk overleg in het kader van de woondeals; waarbij in dit geval ook de verantwoordelijk wethouder aan tafel zit.
Bent u van mening dat de Wet versterking regie volkshuisvesting voldoet in de belofte om de doorlooptijden van woningbouwplannen als deze te verkorten en zo ja, op welke manier had de wet in dit geval voorkomen dat het woningbouwplan sterk vertraagd of geschrapt zou worden?
In het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting wordt ingegaan op versnellingen waarmee eerder duidelijkheid komt of een woningbouwproject doorgang kan vinden, wanneer er beroep is ingesteld. Hiermee kan de beroepsprocedure met een jaar worden verkort. Een besluit moet echter vervolgens wel goed worden gemotiveerd.
Had een situatie als deze niet voorkomen kunnen worden indien een zaak als deze al eerder was afgevangen door een bezwaarprocedure, gelijkend op de Huurcommissie?
Het is niet mogelijk om bezwaar te maken tegen een bestemmingsplan, maar de wet voorziet wel in de mogelijkheid een zienswijze in te dienen over het ontwerp. Een zienswijzeprocedure biedt een mogelijkheid aan de raad om een ontwerpplan aan te passen voordat het wordt vastgesteld. Overigens heeft de gemeenteraad in deze zaak hangende de procedure nog een herstelbesluit genomen, welke ook is vernietigd.
Bent u bereid te onderzoeken hoe gemeenten sneller door kunnen met een vernietigd bestemmingsplan of ander besluit, bijvoorbeeld indien de vernietiging slechts op een relatief klein aspect is gebaseerd?
Het zo snel mogelijk doorlopen van de procedures is belangrijk voor het versnellen van de woningbouw. Er bestaat reeds een mogelijkheid door gebruik te maken van de bestuurlijke lus.
De rechter kan deze bestuurlijke lus in een (hoger) beroepsprocedure toepassen. Daarmee wordt het bestuursorgaan de gelegenheid gegeven om een gebrek tijdens de beroepsprocedure te herstellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Ruimtelijke Ordening van 13 maart a.s.?
Vanwege het belang van een zorgvuldige beantwoording heeft de beantwoording langer dan de gevraagde week gekost.