De brief “Voortgang versterking NRVT”, van 7 juli 2025 van de Directie Wonen van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Omdat betrouwbare informatie over funderingsrisico’s essentieel is voor kopers en kredietverstrekkers, de vraag: Waarom wordt dit niet expliciet meegenomen in de verbetering van toezicht en kwaliteit bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT)?1
Ik deel met u dat betrouwbare informatie over funderingsrisico’s essentieel is voor kopers en kredietaanbieders. Op dit moment is het adequaat meenemen van funderingsrisico’s geen specifieke toetssteen voor het toezicht op taxateurs door NRVT. Desalniettemin bevat het taxatierapport wel funderingsinformatie. Dit is namelijk een standaard onderdeel van het model taxatierapport van het NRVT. Indien het taxatierapport wordt gebruikt voor hypotheekverstrekking, stelt de kredietverstrekker in de meeste gevallen als verplichting dat het gehele taxatierapport, inclusief funderingsinformatie, wordt gevalideerd door het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI). Middels de Nationale Aanpak Funderingsproblematiek werk ik aan een integrale aanpak om funderingsrisico’s een voornamere plek te geven in zowel het koop- als financieringsproces, zodat bewustzijn rond funderingen stijgt bij consumenten, taxateurs en andere betrokken stakeholders bij het koopproces. Ook taxaties zijn onderdeel van deze nationale aanpak. Ik ben daarom samen met onder andere NRVT aan het kijken hoe we kennis en bewustzijn van funderingsproblematiek kunnen verbeteren onder taxateurs.
Kunt u toelichten hoe funderingsproblematiek momenteel wordt meegenomen bij taxaties, en of een landelijke uniforme werkwijze ontwikkeld kan worden om funderingsrisico’s verplicht zichtbaar te maken in taxaties?
Op dit moment maakt informatie over funderingen deel uit van het model taxatierapport. De taxateur dient bij het opstellen van het taxatierapport verschillende bronnen te raadplegen zoals gemeentelijke datasets of reeds uitgevoerde funderingsonderzoeken. Voor veel taxateurs is het echter moeilijk om de staat van de fundering goed te beoordelen aangezien hiervoor specialistische kennis vereist is. Een taxateur kan dan ook enkel zichtbare gebreken constateren, maar is niet opgeleid noch bevoegd om het onderliggende funderingsrisico te interpreteren.
Uit onderzoek van Vereniging Eigen Huis blijkt dat weinig consumenten de staat van de fundering van de woning überhaupt meenemen in hun overweging rond de aanschaf van een woning2. Met de eerdergenoemde Nationale Aanpak Funderingsproblematiek wil ik informatie over funderingen beter inbedden in het koopproces. Taxaties spelen daarbij een belangrijke rol. Het is mijn doel informatie rond funderingen al aan het begin van het koopproces transparant en beschikbaar te maken voor kopers, zodat consumenten deze informatie kunnen meewegen in hun beslissingen. Later in het proces kan ook de taxateur deze informatie meewegen bij de taxatie. Om te zorgen dat die taxaties betrouwbaar zijn wil ik de komende periode de kwaliteit van de funderingscontroles door taxateurs en de uniformiteit waarmee bevindingen worden gerapporteerd verbeteren.
Wordt funderingsproblematiek betrokken in de KPI’s en monitoring die het NRVT ontwikkelt?
In lijn met de aanbeveling van SEO Economische Onderzoek (SEO) om de doelstellingen van NRVT meetbaar te maken en de monitoring ervan vaker te laten plaatsvinden, ben ik voornemens om met NRVT concrete afspraken te maken over het systematisch volgen en evalueren van het uitgevoerde toezichtbeleid. Daarnaast zal ik samen met NRVT bekijken of en op welke manier de funderingsproblematiek hierin een plek kan krijgen.
Hoe wordt voorkomen dat versterking van het NRVT leidt tot hogere taxatiekosten voor kopers?
NRVT heeft inmiddels stappen gezet tot het vergroten van de interne capaciteit. De kosten die gemoeid gaan met de groei van de organisatie worden doorberekend aan de aangesloten taxateurs en gezellen middels de jaarlijkse bijdragen die het toezicht door NRVT bekostigen. Als een sector of een beroepsgroep zichzelf verplichtingen oplegt door zelfregulering, dan bestaat de kans dat dergelijke kosten worden doorberekend in de prijs van een product of dienst aan de consument.
NRVT is in de begroting voor 2026 uitgegaan van stijging van 7 FTE, waarmee het totaal aantal FTE van NRVT uitkomt op 25. Dit resulteert in een geringe stijging van circa € 20,– per taxateur per jaar. De kosten van de groei van extra FTE worden gedempt doordat minder externe inhuur nodig is. Daarbij zijn de totale toezichtskosten per taxateur lager in vergelijking met andere sectoren, zoals bij financieel dienstverleners of deurwaarders.3 Ondanks dat NRVT voornemens is de komende jaren nog verder te groeien, verwacht ik op basis van de beperkte verhoging van de bijdrage per taxateur geen grote gevolgen voor de daadwerkelijke kosten van taxaties voor consumenten.
Welke concrete en toetsbare doelen worden opgenomen in het convenant met het NRVT zodat sprake is van een toetsbaar convenant?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 7 juli j.l. heb vermeld4, werk ik op dit moment aan het sluiten van een convenant met NRVT. Ik streef ernaar om uw Kamer zo snel mogelijk nader te informeren over de inhoud van dit convenant. Op dit moment is het nog niet mogelijk om hierop vooruit te lopen, maar ik wil benadrukken dat ik aandacht heb voor het maken van concrete en toetsbare afspraken.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van het NRVT geborgd en gemonitord?
Ik onderschrijf het belang van onafhankelijk toezicht op de taxatiesector. Samen met NRVT zal ik afspraken maken om de onafhankelijkheid van hun toezicht adequaat te borgen. Deze afspraken worden vastgelegd in het convenant. In het convenant is ook aandacht voor de monitoring van deze afspraken. Ik verwacht de Kamer op korte termijn nader te kunnen informeren over de exacte inhoud van het convenant.
Wat is het handelingsperspectief als het convenant onvoldoende blijkt te werken?
De afgelopen periode zijn diverse opties in kaart gebracht voor de borging van de relatie tussen de overheid en NRVT, variërend van lichte tot zware interventies. Het sluiten van een convenant tussen de overheid en NRVT en het oprichten van een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO) werden als realiseerbaar en mogelijk passend beschouwd. Een convenant bleek een geschikte keuze en biedt een effectieve manier om duidelijke afspraken te maken over de taken en verantwoordelijkheden van NRVT. Bovendien is deze beleidsoptie minder complex, kostenefficiënter en sneller te realiseren dan het oprichten van een ZBO. Om aan het einde van de looptijd van het convenant te kunnen bepalen of het convenant voldoende effectief is geweest in het realiseren van de beoogde doelstelling, zal een evaluatiebepaling worden opgenomen. Wanneer te zijner tijd blijkt dat het convenant onvoldoende effectief is in het waarborgen van de onafhankelijkheid van NRVT, is het voor de hand liggend om de mogelijkheden van publieke toezichtvormen, zoals een ZBO, nader te onderzoeken.
Welke criteria en evaluatiemomenten worden gebruikt om te bepalen of het convenant faalt en een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO) alsnog nodig is?
Zoals ik beschrijf in mijn antwoord op vraag 6 en 7, zal zowel tussentijdse monitoring als een evaluatie na afloop van het convenant onderdeel zijn van de afspraken zoals opgenomen in het convenant. De concrete invulling van deze elementen bevindt zich nog in de uitwerkingsfase en kan ik op dit moment niet verder toelichten.
Hoe wordt de relatie met toezichthouders (Autoriteit Financiele Markten, De Nederlandsche Bank) vormgegeven zonder rolvermenging?
Om hier adequaat vorm aan te geven, heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het Ministerie van VRO en de toezichthouders. Ik heb gevraagd aan DNB en de AFM of zij mogelijkheden zien tot een vorm van een periodiek bestuurlijk overleg met NRVT. DNB en AFM hebben aangegeven hiertoe bereid te zijn, waarbij het belangrijk is dat in het overleg geen rolvermenging plaats kan vinden. Daarvoor zal dit overleg enkel kunnen toezien op onderwerpen die raken aan taken van DNB en de AFM. NRVT en de toezichthouders bezien samen hoe dit voornemen te operationaliseren. De afspraken tussen toezichthouders DNB en de AFM en NRVT maken geen deel uit van het convenant, daar het een convenant betreft tussen NRVT en het Ministerie van VRO.
Hoe worden consumenten actief geïnformeerd over de kwaliteit van taxaties?
Vanwege de wettelijke verplichting van een taxatie bij het financieren van woningen met een hypothecair krediet, ben ik van mening dat het belangrijk is dat een consument wordt geïnformeerd over de kwaliteit van taxaties. Een kwalitatieve en betrouwbare taxatie behoedt consumenten van financiële risico’s zoals overkreditering. Op dit moment is informatie over (de kwaliteit van) taxaties te vinden op de website van NRVT (www.nrvt.nl). Ondanks dat er geen concrete aanbeveling is van SEO, zijn we wel met NRVT in gesprek over de verdere ontwikkeling van de rol van NRVT in het informeren van consumenten.
Bent u bereid het NRVT jaarlijks een publieksrapportage te laten uitbrengen over de prestaties en kwaliteit van de taxatiesector, inclusief klachten en verbeterpunten?
Ja, ik onderschrijf dit voorstel zoal aangegeven in mijn Kamerbrief van 25 oktober 20245. Het is van belang dat NRVT minimaal een keer per jaar een publieksrapportage publiceert waarin de prestaties en de kwaliteit van de taxatiesector worden geëvalueerd omdat kwalitatief goede en betrouwbare taxaties van groot maatschappelijk belang zijn. Ik zal dit onderwerp nadrukkelijk meenemen in de lopende gesprekken met NRVT over de totstandkoming van het convenant.
NRVT publiceert op dit moment al jaarlijks het Jaarverslag Doorlopend Toezicht, waarin onder meer verslag wordt gedaan van uitgevoerde audits.6 Tuchtrechtelijke uitspraken door Stichting Tuchtrechtspraak NRVT worden ook in dit jaarverslag opgenomen.
Hoe ziet u de relatie tussen betrouwbare taxaties en betaalbaarheid op de woningmarkt?
Onafhankelijke en betrouwbare taxaties zijn cruciaal voor een objectieve waardebepaling van vastgoed. Hiermee worden kopers behoed voor overkreditering en voorkomen we dat ze in betaalproblemen komen. Daarnaast voorkomen betrouwbare taxaties bubbelvorming op de woningmarkt omdat de taxatie bepaalt hoeveel consumenten maximaal kunnen lenen.
Bent u bereid om in het convenant afspraken op te nemen over het signaleren van hypotheekfraude?
Hypotheekfraude kan op verschillende momenten in het aankooptraject plaatsvinden, bijvoorbeeld door vervalsing van documenten die benodigd zijn voor een hypotheekaanvraag, waaronder een taxatie. Als toezichthouder op taxateurs is het de taak van NRVT om frauderende taxateurs te signaleren, bijvoorbeeld via audits of externe meldingen en hierop vervolgens passend op te treden. Dat kan onder andere door het opleggen van boetes, maar uiteindelijk ook leiden tot het afnemen van de titel van Register Taxateur. Met het sluiten van een convenant met NRVT wil ik NRVT als toezichthouder op de taxateurs verder legitimeren, waardoor zij hun taken sterker en onafhankelijker uit kunnen voeren.
Bent u bereid te onderzoeken hoe samenwerking tussen NRVT, AFM, DNB en de Financial Intelligence Unit versterkt kan worden om signalen over mogelijke hypotheekfraude via taxaties beter op te sporen en te delen? Indien niet, waarom niet?
Er loopt vanuit het Financieel Expertise Centrum (FEC) een project rondom hypotheekfraude. In het FEC zijn verschillende partners vertegenwoordigd, waaronder DNB, de AFM en de Financial Intelligence Unit Nederland. In het project wordt er breed gekeken naar mogelijke maatregelen die een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van hypotheekfraude en worden uitkomsten van verschillende lopende (analyse)trajecten betrokken. Het FEC-project loopt tot ongeveer het vierde kwartaal van dit jaar.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen de daartoe gestelde termijn?
Ja, en u ontvangt deze antwoorden na het zomerreces.
Gerommel met stikstofcijfers voor de bouw bij Natura2000 van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Karremans , Rummenie |
|
![]() |
Kent u het AERIUS-rapport dat recreanten van camping Sandevoerde door RGP Consult hebben laten maken om de stikstofcijfers die worden gebruikt voor het herstructureren van de camping onafhankelijk te laten toetsen?1
Ja.
Bent u van mening dat het ronduit schokkend is dat blijkt dat de stikstofdeposities op Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid veel hoger liggen dan door de eigenaren van de camping worden voorgesteld en de norm tot 134 keer wordt overschreden?
Het bevoegd gezag, i.c. de provincie Noord-Holland, is momenteel bezig met de beoordeling van de vergunningaanvraag. Een eventueel tegenrapport, zoals dat van RPG Consult, kan bij het indienen van een zienswijze op het conceptbesluit worden ingediend door derde-belanghebbenden. Het bevoegd gezag zal op dat moment het rapport inhoudelijk beoordelen. Dit is wettelijk procedureel vastgelegd.
Bent u van mening dat de herstructurering van camping Sandevoerde moet worden gestopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De herstructurering moet passen binnen de daarvoor geldende kaders op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en overige regels. De provincie Noord-Holland en de gemeente Zandvoort zijn de bevoegd gezagen.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat er te vaak geen stikstofruimte is voor bijvoorbeeld de bouw van woningen of PAS-melders, maar er wel luxe vakantieparken worden gebouwd met stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden als gevolg?
Elk project wordt getoetst aan dezelfde criteria. Van een onderscheid in type projecten bij vergunningverlening in het kader van natuur is geen sprake.
Hoe kan het dat er nog steeds zonder volledig plan door gemeenten en provincies akkoord wordt gegaan met de herstructurering van vakantieparken cq. de bouw van luxe vakantiehuizen terwijl dat stikstofruimte inneemt?
Ruimtelijke ontwikkelingen, zoals een herstructurering van een vakantiepark, moeten passen binnen de vastgestelde beleidskaders. In Noord-Holland zijn dat de provinciale Omgevingsverordening NH2022 en omgevingsplannen van gemeenten. Daarnaast geldt dat de effecten van een project of ontwikkeling getoetst moeten worden in een natuurvergunningsaanvraag als effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Deze procedures bestaan naast elkaar en kennen een eigen afwegingskader. Soms kan dit tot verschillende inzichten leiden. Een ontwikkeling of project kan echter alleen worden uitgevoerd als alle benodigde toestemmingen zijn verleend.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen (luxe) vakantieparken meer worden gebouwd of ontwikkeld zonder dat er eerst een volledig plan is gemaakt inclusief natuurvergunning voor stikstofdeposities? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie de antwoorden bij de vragen 4 en 5.
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn en derhalve niet gebruikt mogen worden voor de herontwikkeling van Sandevoerde? Zo ja, wat betekent dit? Zo nee, waarom niet, gezien de wet voorschrijft dat op het moment van vergunningverlening de AERIUS-berekening dient te zijn doorgerekend in de laatste versie van de AERIUS-calculator en dat is hier toch niet het geval?
Bij de ingediende aanvraag zijn geen stikstofdepositieberekeningen van Witteveen + Bos bijgevoegd. Een ander bij het bevoegd gezag bekend adviesbureau heeft de AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Op het moment van de vergunningverlening zal worden uitgegaan van de laatste versie van de AERIUS-calculator. Indien er wijzigingen in de berekeningen moeten plaatsvinden door een update in AERIUS zal aan de aanvrager een nieuwe berekening worden gevraagd. Indien er slechts sprake is van een versie-update zonder dat er sprake is van een wijziging in de invoergegevens kan het bevoegd gezag ambtshalve de AERIUS-berekeningen met de nieuwste versie doorrekenen.
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat in de berekening van Witteveen+Bos de referentiesituatie voor de verkeersbewegingen onjuist is ingevoerd? Deelt u voorts de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn omdat zowel voor de aanleg als voor de gebruiksfase intern salderen is toegepast, wat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 niet meer is toegestaan?
Intern salderen is nog steeds toegestaan, maar is vergunningplichtig geworden. Sinds de uitspraken van de Raad van State van 18 december 2024 mogen de positieve gevolgen van een project niet meer buiten een vergunning om meegenomen worden. Dat houdt in dat in de voortoets de gevolgen van het beoogde project niet meer weggestreept kunnen worden met de effecten van een bestaande situatie. Het hele (bestaande) project inclusief beoogde wijzigingen moet nu beoordeeld worden. Dat gebeurt met een AERIUS-berekening. Als de uitkomst van deze berekening hoger is dan 0,005 mol/hr/jr, geldt er een vergunningplicht en is een passende beoordeling nodig, waarbij intern salderen als mitigerende maatregel kan worden ingezet.
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de aanlegfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Zie antwoorden 1, 2 en 7.
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de gebruiksfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Zie antwoorden 1,2 en 7
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de aanlegfase de norm 26 keer wordt overschreden?
Zie antwoorden 1 en 2
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de gebruiksfase de norm maar liefst 134 keer wordt overschreden?
Zie antwoorden 1 en 2
Komt u tot de conclusie dat gelet op de significante toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelig Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid, dit project moet worden aangemerkt als Natura 2000-activiteit en derhalve vergunningplichtig is? Zo ja, welke stappen wilt u zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden 1 en 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat initiatiefnemers voor de herstructurering van vakantieparken zelf stikstofdepositieberekeningen mogen laten maken die lang niet altijd worden getoetst door het bevoegd gezag?
Uit berekeningen zal moeten blijken of een project vanwege stikstofeffecten vergunningplichtig is. Als sprake is van een vergunningplicht laat een initiatiefnemer zelf een passende beoordeling uitvoeren. Echter het bevoegd gezag zal deze altijd toetsen, in tegenstelling tot wat de vragensteller suggereert. Mocht het zo zijn dat er wel sprake is van een vergunningplicht, maar er geen aanvraag is ingediend, dan kan hierop gehandhaafd worden.
Bent u bekend met het feit dat er niet alleen plannen zijn voor de herstructurering van camping Sandevoerde, maar dat voor nog twee parken nabij Kennemerland-Zuid (Westeinder en Vogelenzang) er plannen zijn voor herstructurering waardoor de stikstofdepositie op dit Natura 2000-gebied, met instandhoudingsdoelen, toeneemt?
Ja, hier ben ik mee bekend. Zie de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat ook deze plannen on hold moeten worden gezet gezien het ontbreken van goede stikstofdepositieberekeningen?
Nee. Voor de eventuele herstructurering van de twee genoemde parken gelden dezelfde regels als voor andere projecten. Als er sprake is van een vergunningplicht dient de initiatiefnemer een passende beoordeling uit te voeren. Het bevoegd gezag zal de natuurvergunningsaanvraag beoordelen.
Zie verder de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Herkent het kabinet dat het een groter probleem betreft, waarbij de herstructurering van vakantieparken in grote delen van Nederland zonder vergunning zorgt voor stikstofdeposities op kwetsbare Natura 2000-gebieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, hier herken ik mij niet in. Ook voor de herstructurering van een recreatiepark is een natuurvergunning nodig als sprake is van stikstofeffecten op overbelaste Natura 2000 gebieden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
In 2022 concludeerden de onderzoeksjournalisten van Pointer dat de bouw van recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur in vijf jaar met 90 procent was gestegen, welke stappen zijn sindsdien door het kabinet gezet?2
Specifiek over het bouwen van hotels en recreatiewoningen rondom kwetsbare natuurgebieden is vanuit het kabinet geen actie ondernomen, omdat het beoordelen van de aanvragen een verantwoordelijkheid betreft van het bevoegd gezag. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat wanneer de trend van de bouw van steeds meer luxe vakantiehuisjes en zelfs vakantievilla’s nabij Natura2000-gebieden niet gestopt wordt, dit niet alleen ten koste gaat van vaste recreanten, natuur en omgeving, maar ook ten koste van andere initiatieven met grote maatschappelijke waarde waarvoor stikstofruimte noodzakelijk is?
Gedeputeerde staten van de provincies zijn verantwoordelijk voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in de gebieden waar zij bevoegd gezag voor zijn. Ik treed niet in de belangenafweging die een provincie als bevoegd gezag maakt.
In juni werd de motie van het lid Van Nispen aangenomen waarbij de Kamer uitsprak een onafhankelijk onderzoek te willen naar alle langetermijneffecten bij een beoogde herstructurering van een camping of vakantiepark, welke stappen heeft het kabinet gezet om deze motie uit te voeren?3
Uw Kamer wordt voor het einde van 2025 geïnformeerd over het uitvoeren van deze motie.
Het bericht dat een 100-jarige vrouw een woning vindt na drie jaar op straat te hebben geleefd in Tilburg |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «100-jarige vrouw vindt woning na drie jaar op straat te hebben geleefd in Tilburg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de verschrikkelijke situatie waarin een 100-jarige vrouw, ondanks haar kwetsbaarheid, leeftijd en lange verblijfsduur in Nederland, jarenlang op straat heeft moeten leven?
Bent u van mening dat deze casus een falend vangnet blootlegt voor ouderen zonder sociaal netwerk? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uitsluiten dat zich elders in Nederland vergelijkbare gevallen voordoen van ouderen die langdurig dakloos zijn of buiten beeld zijn geraakt?
Hoe verklaart u dat deze vrouw, ondanks haar evidente hulpbehoefte, jarenlang buiten beeld bleef bij het wijkteam, de GGD, woningcorporaties of zorginstanties in Tilburg, dan wel dat signalen niet tot adequate actie hebben geleid?
Hoeveel dakloze ouderen (75+) zijn er de afgelopen vijf jaar bij gemeenten geregistreerd, uitgesplitst per jaar? Ziet u hierin een zorgwekkende trend?
Het is niet bekend hoeveel dakloze ouderen er de afgelopen vijf jaar bij gemeenten zijn geregistreerd. Er zijn geen landelijke cijfers over het aantal dakloze ouderen. Sinds 2023 zijn er regionale Ethos-light tellingen.3 Uit de tweede telronde, die is uitgevoerd in zes regio’s, blijkt dat van de 1.189 getelde mensen in deze regio’s 1% tussen de 70–79 jaar is en minder dan 1% 80 jaar en ouder.
Wat zegt deze casus volgens u over de effectiviteit van de samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties en zorginstellingen bij het tijdig signaleren van kwetsbare ouderen?
In deze casus hebben organisaties goed samengewerkt. In het artikel van het Brabants Dagblad van 28 juli 2025 staat dat mevrouw na haar vertrek naar Marokko in 2022 is uitgeschreven bij de gemeente Tilburg. In het artikel wordt aangegeven dat toen de vrouw terug naar Nederland kwam en de situatie bij haar familie niet houdbaar bleek te zijn, de gemeente Tilburg de vrouw samen met stichting Kloek en andere instanties heeft geholpen met een zorgwoning in Amsterdam
Deelt u de constatering dat het huidige woon- en zorgbeleid ernstig tekortschiet in het voorkomen van dakloosheid onder ouderen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om gemeenten te verplichten tot een actieve signaleringsstructuur en een landelijk meldpunt of om een interventieprotocol in te stellen voor ouderen die tussen wal en schip dreigen te raken? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk om te komen tot passende oplossingen voor (dreigend) dakloze personen, inclusief gevallen waar dat ouderen betreft. Op basis van deze casus zie ik geen reden om in dit gedecentraliseerde stelsel gemeenten een verplichting op te leggen tot een actieve signaleringsstructuur en een landelijk meldpunt.
Berichtgeving over bijbetalen aan verwarming, vanwege 'slecht onderhoud van flat' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten uit IJmuiden over protesten tegen onjuiste en hoge rekeningen voor blokverwarming?1
Ja. Situaties met blokverwarming zijn zeer divers. Om een specifieke situatie zoals die in IJmuiden te kunnen duiden is het van belang om relevante wet- en regelgeving en het beleid ten aanzien van blokverwarming te schetsen.
Onderstaand volgt een kort overzicht hiervan, en hoe de situatie in IJmuiden zich hiertoe verhoudt.
Bij blokverwarming is een onderscheid relevant tussen:
De Warmtewet beschermt warmteverbruikers tegen te hoge tarieven voor levering van warmte door een externe warmteleverancier. De ACM stelt daarvoor maximum tarieven vast (zie ook vraag 9). De Warmtewet zal worden vervangen door de Wet collectieve warmte (hierna: Wcw) die dit najaar behandeld wordt in de Eerste Kamer.
Echter, de tariefregulering op grond van de Warmtewet en Wcw is niet van toepassing op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of door een verhuurder aan zijn eigen huurders. Voor warmtelevering door een VvE aan zijn eigen leden is deze keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Huurders die warmte geleverd krijgen van hun eigen verhuurder zijn al beschermd door het huurrecht (zie ook vraag 3 en 4).
Ook verschilt bij blokverwarming de manier waarop de totale kosten worden verdeeld over de bewoners. Verdeling van kosten gebeurt door middel van (zie ook vraag 5):
Navraag bij de woningbouwcorporatie leert dat er bij de betreffende woningen in IJmuiden sprake is van levering van warmte door de verhuurder aan de huurders, waarbij de bescherming van bewoners dus onder het huurrecht valt. Daarbij worden de variabele kosten verdeeld over de bewoners op basis van warmtekostenverdelers. De vaste kosten worden wel verdeeld over de bewoners op basis van vloeroppervlak.
Herkent u dat bewoners in heel Nederland met vergelijkbare klachten kampen, waarbij rekeningen niet transparant zijn en bewoners zich machteloos voelen?
Het kabinet herkent problemen ten aanzien van de transparantie van rekeningen vooral waar het gaat om verrekening via de servicekosten en heeft daarom recent het beleid aangescherpt (zie vragen 4 en 5).
Het kabinet herkent daarnaast dat bij blokverwarming relatief vaak een aantal factoren er samen voor zorgen dat bewoners weinig grip op de energierekening hebben. Die factoren zijn onder andere:
Al deze factoren hebben de aandacht van het kabinet. Het kabinet zet in op verbetering van de energetische kwaliteit van de woningen, versterking van de positie van huurders en minimalisatie van de toepassing van een kostenverdeelsystematiek (zie ook de antwoorden op vragen 4, 5, 7 en 9).
Hoe beoordeelt u de huidige waarborgen voor transparantie en controleerbaarheid van blokverwarmingsnota’s?
Het is een van de doelen van de Wcw om de transparantie over collectieve warmtesystemen te vergroten, zodat verbruikers begrijpen waarvoor ze betalen. Daarom voorziet de Wcw in een overgang naar kostengebaseerde tariefregulering voor externe warmteleveranciers (zie ook vraag 9) en moeten warmtebedrijven meer gegevens op uniforme wijze administreren en openbaar maken.
Waar het gaat om specifiek de transparantie en controleerbaarheid van nota’s vindt het kabinet de huidige waarborgen voldoende. Hoewel de Warmtewet in algemene zin niet van toepassing is op de (door)levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders of VvE aan zijn leden, zijn de regels in de Warmtewet (artikel 8b) over de factuur en het verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht wel van toepassing.3 Op grond van het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie hebben bewoners die warmte geleverd krijgen recht op ten minste eenmaal per jaar een factuur en ten minste eenmaal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, opgesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. Op verzoek moet de totstandkoming van de factuur of het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht worden toegelicht.
Voor de levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders – zoals in IJmuiden – vindt verrekening van de energiekosten plaats via de servicekosten.4 Voor de servicekosten geldt in elk geval dat de verhuurder op grond van de huurregelgeving verplicht is om zijn huurder jaarlijks een overzicht (middels een vastgesteld formulier), oftewel een jaarafrekening, te verstrekken met vermelding van de wijze van berekening daarvan. Ook moet de verhuurder op verzoek van de huurder de gelegenheid bieden om de stukken in te zien die effect hebben op de berekening. Huurders kunnen zich vervolgens bij een geschil over (onderdelen van) de afrekening naar de Huurcommissie gaan. De Huurcommissie kan dan de betalingsverplichting van de huurder vaststellen. Na deze stap bestaat de mogelijkheid om binnen acht weken na een uitspraak van de Huurcommissie, een procedure bij de kantonrechter te starten. Indien binnen deze termijn geen verzoek bij de rechter wordt ingediend, wordt de uitspraak van de huurcommissie als definitief en bindend beschouwd.
Bent u bereid maatregelen te nemen die bewoners meer inzicht geven in de opbouw van hun rekening, bijvoorbeeld door standaardisering en vereenvoudiging van nota’s?
Het kabinet ziet op dit moment geen reden om extra maatregelen te nemen omdat het huidige beleid al de nodige waarborgen bevat en belangrijke aanscherpingen van het beleid recent in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden.
Voor de levering van warmte zal het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie nog van toepassing blijven totdat de Wcw in werking treedt. Op grond van de Wcw moeten er in een ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de frequentie van de facturatie en het verstrekken van inzicht in het verbruik. Bij de uitwerking van die ministeriële regeling zal het kabinet vanzelfsprekend bekijken of aanscherpingen nodig zijn.5
De huurwetgeving is bovendien de afgelopen jaren op verschillende punten aangescherpt. Door de Wet betaalbare huur kunnen zowel huurders met een gereguleerde huur als huurders met een geliberaliseerde huur (met een contract vanaf 1 juli 2024) een verzoek bij de Huurcommissie indienen ter beslechting van een geschil over de servicekosten.6 Gemeenten hebben daarnaast sinds 1 juli 2023, n.a.v. de Wet goed verhuurderschap, een handhavende taak ten aanzien van de servicekosten. De positie van huurders wordt bovendien op korte termijn op de volgende manieren versterkt door de Wet modernisering servicekosten die per 1 januari 2026 in werking treedt (beoogd)7:
Hoe wordt momenteel gecontroleerd of de meetmethodes en verdelingssystemen bij blokverwarming betrouwbaar en foutloos functioneren?
In de Warmtewet en de Wcw zijn meetverplichtingen opgenomen. De meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw zijn ook van toepassing op de (door)levering van warmte door een verhuurder of VvE.
Uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw is dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Daarom moet in beginsel altijd een individuele warmtemeter geïnstalleerd worden als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is. De betrouwbaarheid van individuele warmtemeters wordt geborgd door de eisen die de Metrologiewet stelt aan warmtemeters.
Alleen wanneer een individuele warmtemeter technisch niet haalbaar of kostenefficiënt is kan een warmtekostenverdeler worden geïnstalleerd. De totale kosten voor verwarming van alle appartementen worden dan naar rato van de per appartement gemeten warmteafgifte verdeeld. De methode van berekenen van de warmtekosten bij gebruik van warmtekostenverdelers is vastgelegd in de norm NEN7440:20218. Ook het onderscheid tussen vaste en variabele kosten is in deze norm opgenomen. Voor afnemers heeft het kabinet samen met het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) de brochure «Duidelijkheid over verdeling van warmtekosten» laten maken om deze norm toe te lichten.9, 10 Ten aanzien van het vaststellen van de betrouwbaarheid van warmtekostenverdelers schrijft de Warmtewet voor dat de leverancier op verzoek van de verbruiker door een onafhankelijke deskundige onderzoek moet laten uitvoeren naar de werking van warmtekostenverdelers.
Alleen als ook de installatie van warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is, kan een leverancier een kostenverdeelsystematiek voor de meting van het warmteverbruik toepassen. Ook de betrouwbaarheid van de kostenverdeelsystematiek kan op verzoek van verbruiker door een deskundige getoetst worden.
Acht u het acceptabel dat bewoners die zuinig stoken, toch nauwelijks voordeel hebben omdat een groot deel van hun rekening uit vaste kosten bestaat?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland de energierekening kan betalen. Het is daarbij van de situatie afhankelijk of het acceptabel is dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat.11
Als de totale energierekening laag is, hoeft het geen probleem te zijn dat een groot aandeel uit vaste kosten bestaat. Als de warmteleverancier bijvoorbeeld vooral vaste kosten heeft, kan het verdedigbaar zijn dat de kosten voor de bewoner ook voor een groot aandeel uit vaste kosten bestaan. Zuinig stoken leidt dan namelijk ook niet tot substantieel lagere kosten voor de warmteleverancier. En bewoners hebben juist veel zekerheid over de hoogte van de energierekening, omdat de vaste kosten elk jaar ongeveer hetzelfde zijn.12
Soms is het bovendien onvermijdelijk dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat. Zoals toegelicht bij vraag 5 wordt het toepassen van een kostenverdeelsystematiek zo veel als mogelijk beperkt, maar zijn er soms geen goede alternatieven. Met een kostenverdeelsystematiek worden totale kosten voor het gebouw verdeeld over de bewoners op basis van verbruiksonafhankelijke parameters zoals het vloeroppervlak. Dit leidt tot hoge vaste kosten. Een individuele bewoner heeft dan weinig invloed op de hoogte van zijn energierekening.
Hoe voorkomt u dat vooral huishoudens met lage inkomens door deze kostenstructuur onevenredig zwaar worden getroffen?
Het kabinet zet in op verschillende maatregelen om huishoudens met lage inkomens met blokverwarming te beschermen.
Ten eerste moeten overal waar dat mogelijk is individuele warmtemeters of warmtekostenverdelers worden gebruikt, zodat de facturatie zoveel mogelijk is gebaseerd op het individuele verbruik (zie vraag 5).
Ten tweede is de hoogte van de totale kosten die een leverancier van warmte in rekening mag brengen begrensd via de Warmtewet/Wcw of het huurrecht (zie vraag 9).
Ten derde zet het kabinet in op verbetering van de energetische kwaliteit van woningen. Zo is er regelgeving in voorbereiding voor het opnemen van minimum energieprestatie-eisen voor huurwoningen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat huurwoningen per 1 januari 2029 tenminste een label D moeten hebben. In de Nationale Prestatieafspraken (NPA) is afgesproken dat woningcorporaties uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector laten verdwijnen.13 Zij zijn hierin al goed op weg. In de NPA is afgesproken dat huurders geen huurverhoging ontvangen na isolatiemaatregelen. Op deze manier profiteren huurders optimaal van de verduurzaming: de energierekening gaat omlaag, zonder dat de huur hoger wordt. Daarnaast zijn, met de per 1 juli 2024 in werking getreden Wet Betaalbare huur, in het woningwaarderingstelstel (WWS) aftrekpunten opgenomen voor energielabels EFG, en meer punten voor de betere energielabels. Om verhuurders te ondersteunen heeft het kabinet een «Ondersteuningspakket verduurzaming particuliere verhuur» naar de Kamer gestuurd, met aandacht voor het oplossen van knelpunten die vooral particuliere verhuurders ervaren, zoals het gebrek aan heldere informatie. Daarbij is met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH) subsidie beschikbaar voor verhuurders.
Ten vierde heeft de Rijksoverheid in 2025 56,3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het Noodfonds om ook dit jaar weer huishoudens met een laag inkomen en hoge energiekosten te ondersteunen. Voor het eerst dit jaar konden huishoudens met een blokaansluiting ook steun krijgen als zij aan de voorwaarden voldeden. Van de in totaal 224.000 aanvragen, hadden ongeveer 11.000 huishoudens een blokaansluiting.
Ziet u aanleiding om het aandeel vaste kosten te maximeren, zodat gedragsprikkels eerlijker uitwerken?
Nee. Zoals toegelicht bij vraag 5 is het uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Maar er kunnen situaties zijn waarin een hoog aandeel vaste kosten geen probleem is of waarin een hoog aandeel vaste kosten niet te voorkomen is (zie ook vraag 6).
Acht u de huidige bescherming in de Warmtewet voldoende om te voorkomen dat bewoners structureel duurder uit zijn dan huishoudens met een eigen ketel of warmtepomp?
Op grond van de Warmtewet – en Wcw – stelt de ACM maximale tarieven vast voor de warmtelevering door een externe warmteleverancier. Op dit moment zijn de maximale tarieven gebaseerd op het niet-meer-dan-anders principe. De ACM berekent wat de kosten van een gemiddelde verbruiker met een cv-ketel zijn en baseert daar de maximale tarieven voor warmtelevering op. De Wcw voorziet in een gefaseerde overgang van niet-meer-dan-anders principe naar kostengebaseerde maximum tarieven. In het wetsvoorstel is bij amendement opgenomen dat kostengebaseerde tarieven pas in werking treden als de relatieve betaalbaarheid van collectieve warmte ten opzichte van gangbare alternatieven (zoals een individuele cv-ketel) geborgd is. Tot die tijd blijft het niet-meer-dan-anders principe van toepassing. Ook onder de Wet collectieve warmte zal dus worden voorkomen dat huishoudens voor collectieve warmte structureel meer betalen dan huishoudens met een cv-ketel of warmtepomp.
Huurders wier warmte door de verhuurder wordt geleverd, worden beschermd middels het huurrecht. Daarbij is het uitgangspunt dat de servicekosten een redelijke vergoeding voor de geleverde service moeten zijn. Huurders kunnen met klachten naar de Huurcommissie zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak bewoners in Nederland bij blokverwarming moeten bijbetalen na de jaarafrekening, uitgesplitst naar corporaties, particuliere verhuurders en VvE’s?
Nee, het is niet mogelijk om dit inzichtelijk te maken. Het gaat om een private overeenkomst tussen de leverancier van warmte en de verbruikers. De overheid heeft hier geen inzicht in.
Wat is de gemiddelde hoogte van de bijbetalingen in de afgelopen drie jaar, en hoe verhouden die zich tot de voorschotten die bewoners betaalden?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Hoe vaak komt het voor dat bewoners meerdere jaren op rij moeten bijbetalen voor blokverwarming, en wat is daarbij de gemiddelde en maximale periode?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Kunt u aangeven wat de hoogste bijbetalingen zijn die bij de ACM of andere instanties gemeld zijn, en of er sprake is van uitschieters die bewoners in financiële problemen brengen?
De ACM heeft geen overzicht van meldingen specifiek over bijbetalingen voor blokverwarming. De Huurcommissie heeft een aantal klachten ontvangen over (voorschot)bedragen voor stookkosten (zie vraag 14).
Hoeveel klachten over blokverwarming ontvangt de ACM jaarlijks, en hoe heeft dit aantal zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
In het jaarverslag van de ACM is aangegeven hoeveel meldingen via ACM Consuwijzer binnenkomen per sector. Dit betreffen zowel klachten als vragen. In 2024 waren dat er 11.984 voor de gehele sector van energie en warmte. In 2024 gingen daarvan 1011 vragen en klachten over warmte. Hierbij moet worden opgemerkt dat verbruikers die zich bij ACM Consuwijzer melden niet altijd aangeven of zij aangesloten zijn op blokverwarming of een (groot) stadswarmte-net. Dat onderscheid kan de ACM daarom niet maken.
De Huurcommissie heeft aangegeven zaken te hebben afgehandeld in de periode 2024–2025 die zien op een te hoog (voorschot)bedrag voor de stookkosten waarbij de bedragen uitkwamen op duizenden euro’s aan teveel betaalde stookkosten. De Huurcommissie toetst de stookkosten aan de verbruiksnorm van Nibud (de zogeheten redelijkheidstoets). Bij een voorschotprocedure (7:261 BW) kan alleen een huurder de zaak starten. Bij geen overeenstemming over de betalingsverplichting t.a.v. de nutsvoorzieningen en servicekosten (7:260 BW) kunnen zowel huurder als verhuurder een verzoek indienen bij de Huurcommissie. Er wordt getoetst of de kosten in verhouding staan tot het verbruik van de huurder en redelijk geacht kunnen worden
Bent u bereid deze cijfers jaarlijks te publiceren zodat de Kamer zicht houdt op de omvang van de problematiek?
Zoals toegelicht bij vraag 10 zijn cijfers over bijbetalingen niet beschikbaar. De ACM publiceert in haar jaarverslag reeds over de meldingen die zij ontvangt (zie vraag 14)
Bent u bereid in overleg met corporaties, VvE’s en warmtebedrijven te onderzoeken hoe bewoners meer grip krijgen op hun kosten, bijvoorbeeld door individuele meting en afrekening waar technisch mogelijk?
Het kabinet vindt het belangrijk dat bewoners grip hebben op hun kosten. Zoals aangeven in antwoord op vraag 5 schrijft de huidige Warmtewet, maar ook de Wcw, al voor dat installeren van een individuele warmtemeter verplicht is als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is.
Wilt u de Kamer nog dit jaar informeren over concrete stappen om de problemen rond blokverwarming aan te pakken, gericht op transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid?
Het kabinet is van oordeel dat het beleid om de transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid te borgen op orde is. De huidige wetgeving bevat verschillende waarborgen. Voor de bewoners in IJmuiden geldt bijvoorbeeld dat zij:
Bovendien zijn, zoals toegelicht in voorgaande antwoorden, verschillende verbeteringen recent in werking getreden of treden zij binnenkort in werking.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Slecht verhuurderschap in Harderwijk |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel verhuurder blijft 1.340 euro vragen voor appartement in Harderwijk, gemeente verbolgen: «Dit kan écht niet» in de Stentor?1
Hoe beoordeelt u het handelen van de verhuurder, die de afspraken met de gemeente over fatsoenlijke huurprijzen niet nakomt?
Hoe beoordeelt u het feit dat beloofde airco’s nooit zijn aangesloten, de lift niet werkt, de beheerder onaangekondigd woningen binnenstapt, de gezamenlijke ruimtes slecht worden schoongemaakt, terwijl bewoners hoge servicekosten betalen?
Hoe beoordeelt u het feit dat huurders via de rechter hun gelijk moeten halen, terwijl de verhuurder zich duidelijk niet aan de wet houdt?
Is het handelen van de verhuurder in lijn met de Wet betaalbare huur en de Wet goed verhuurderschap?
Zo ja, welke instrumenten gaat u inzetten om deze illegale praktijken aan te pakken? Zo nee, hoe zou de wet kunnen worden aangepast om dit te voorkomen?
Welke instrumenten heeft de gemeente om deze uitwassen aan te pakken?
Hoe werkt het Meldpunt Wet goed verhuurderschap in dergelijke casussen?
Kunt u voor bewoners die een melding doen anonimiteit waarborgen? Zodat ze hun beklag kunnen doen zonder angst voor huisuitzetting of verwaarlozing door de verhuurder.
Wat vindt u ervan dat verhuurders boekhoudkundige trucs hanteren waarbij ze extra servicekosten rekenen voor «inventaris», die gerekend wordt voor een duurdere keuken of andere elementen die gewoon onderdeel van de reguliere huur zijn? Wat gaat u doen om te voorkomen dat verhuurders dergelijke trucs gebruiken om op deze manier «nep»-sociale huur aan te bieden?
Bent u bereid contact te leggen met de lokale bestuurders om de problemen van de bewoners in Harderwijk zo snel mogelijk op te lossen?
Het bericht 'Wie ruzie krijgt met huisbaas Vesteda, moet stevig in zijn schoenen staan' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de werkwijze van Vesteda, waarbij huurders van het complex aan de Van Montfoortlaan in Den Haag plotseling een ontruimingsverzoek kregen, terwijl eerder verduurzamingsplannen waren gepresenteerd en er een huurdersorganisatie actief was? Acht u dit in overeenstemming met de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder (Overlegwet)?1
Hoe beoordeelt u dat Vesteda juridische stappen ondernam tegen zijn eigen huurders – voornamelijk senioren – om een tijdelijke ontruiming af te dwingen, terwijl de rechter oordeelde dat de verhuurder «onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van dringende werkzaamheden»?
Herkent u het beeld dat commerciële verhuurders – en Vesteda in het bijzonder – vaak een zeer formele en juridiserende houding aannemen richting huurdersorganisaties en bewonerscommissies, terwijl de Overlegwet juist laagdrempelige participatie beoogt?
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat huurders die zich organiseren voor hun rechten, stelselmatig op hoge juridische drempels stuiten door commerciële verhuurders?
Hoeveel klachten of signalen zijn bij u of de Woonbond bekend over Vesteda met betrekking tot schendingen van de Overlegwet en de omgang met huurdersorganisaties en bewonerscommissies?
Acht u het wenselijk dat een van de grootste verhuurders van Nederland zich structureel onttrekt aan collectieve overlegstructuren, zoals het Vesteda Platform, waardoor huurdersorganisaties zich geïsoleerd voelen staan tegenover een miljardenbedrijf?
Hoe beoordeelt u het beleid van Vesteda, waarbij de wettelijk zeer laagdrempelige – haast informele – bewonerscommissie wordt gecompliceerd door onderscheid te maken tussen «formeel» en «informeel», terwijl huurders tegelijkertijd actief worden aangestuurd op het oprichten van een «klankbordgroep», een overlegvorm zonder enige wettelijke rechten?
Hoe beoordeelt u het beleid van Vesteda om een KvK-inschrijving te eisen voor het verkrijgen van een minimale vergoeding, terwijl diezelfde vergoeding ook wordt uitgekeerd aan commissies die niet aan deze eis voldoen, zoals bij de bewonerscommissies Linker Rottekade en Admiraal de Ruyterweg?
Hoe beoordeelt u het besluit van Vesteda om de samenwerking met het Vesteda Platform – de enige huurdersorganisatie op instellingsniveau – te beëindigen op grond van onbevoegd bestuur, illegitimiteit en een enkele hofuitspraak, zonder het bestuur (dat grotendeels uit senioren bestaat) enige mogelijkheid tot herstel te bieden?
Bent u bereid de werking en handhaafbaarheid van de Overlegwet te evalueren, en te onderzoeken of huurdersorganisaties meer juridische en financiële ondersteuning nodig hebben om gelijkwaardiger het overleg met grote commerciële verhuurders te voeren?
Hoe ziet u de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en andere toezichthouders in het borgen dat verhuurders als Vesteda zich aan de wet houden? Beschikt de ACM over voldoende bevoegdheden om in te grijpen wanneer commerciële verhuurders huurdersrechten ondermijnen?
Erkent u dat het ontbreken van een regeling voor de vergoeding van kosten voor geschillenbeslechting in de Overlegwet – in tegenstelling tot de Wet op de ondernemingsraden (WOR), waarop deze wet is gebaseerd – een juridische ongelijkheid creëert tussen huurders en verhuurders?
In hoeverre erkent u dat de zaak van Vesteda tegen HBV Detroit laat zien dat het huidige hiaat in de Overlegwet kan worden misbruikt om actieve en legitieme huurdersorganisaties financieel uit te putten, en bent u bereid de wet aan te passen om de rechtspositie van huurdersorganisaties in dergelijke situaties beter te beschermen?
Deelt u de opvatting van de Woonbond dat commerciële verhuurders er in de praktijk geen belang bij hebben dat huurders zich organiseren? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat huurdersverenigingen in de commerciële sector een gelijkwaardige gesprekspartner worden, zoals dat bij woningcorporaties sinds de parlementaire enquête woningcorporaties in 2014 wel het geval is?
Het bericht ‘Massale antikraak: hedgefondsen Capreit en Rubens Capital mogen verbod op leegstand omzeilen’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit artikel?1
Wat vindt u van het gegeven dat beleggers leegstaande flats verhuren via bruikleencontracten?
Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat deze huurders geen huurbescherming hebben doordat er gebruik wordt gemaakt van een bruikleencontract?
Deelt u de mening dat door het gebruik van bruikleencontracten verhuurders de wetswijzigingen die tijdelijke huurcontracten tegengaan omzeilen, en zo ja, hoe bent u van plan deze omzeiling aan te pakken?
Klopt het dat gemeenten met de Leegstandswet wel het recht hebben om gebouweigenaren die een gebouw in bezit hebben dat leegstaat tot ingebruikname te manen, maar dat de handvatten ontbreken om sturing te geven op welke wijze deze gebouwen dan in gebruik genomen moeten worden?
Bent u bereid om met gemeenten in gesprek te gaan en te bezien hoe gemeenten deze handvatten wel kunnen krijgen, en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Discriminatie van jongeren en mensen met een beperking op de woningmarkt |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nergens in Europa ervaren zo veel jonge mensen discriminatie bij het zoeken naar een woning als in Nederland»?1
Hoe beoordeelt u het feit dat bijna één op de zes woningzoekenden tussen de 16 en 29 jaar in Nederland aangeeft discriminatie te hebben ervaren, waarmee Nederland koploper is in Europa?
Kunt u aangeven hoeveel meldingen van woondiscriminatie in het afgelopen jaar zijn geregistreerd, uitgesplitst per discriminatiegrond?
Hoeveel van deze meldingen hebben geleid tot daadwerkelijke handhaving, sancties of andere juridische consequenties voor deze plegers van woondiscriminatie?
Erkent u dat de huidige klachtprocedures, zoals via het College voor de Rechten van de Mens, vaak weinig effect hebben omdat de uitspraken niet bindend zijn?
Erkent u dat er een gebrek is aan effectieve handhaving, wat zorgt voor groeiende discriminatie door makelaars, verhuurders en bemiddelaars?
Hoe verklaart u dat, ondanks dat meerdere studies van het Verwey-Jonker Instituut al jaren aantonen dat woningzoekenden met een niet-Nederlands klinkende achternaam minder kans hebben om te worden uitgenodigd voor een bezichtiging, er tot op heden geen effectief beleid of structurele actie is ondernomen om deze vorm van discriminatie tegen te gaan?
Op welke termijn zult u concrete stappen zetten om woondiscriminatie effectief te bestrijden?
Het item 'Ondanks woningnood blijft snel bouwen lastig' in de uitzending van Nieuwsuur van 2 augustus 2025 |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Ondanks woningnood blijft snel bouwen lastig» in de uitzending van Nieuwsuur van 2 augustus 2025, wat gaat over het feit dat het bouwen van de nieuwbouwwijk Valkenhorst in Katwijk al 20 jaar op zich laat wachten?1
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer meermaals aandacht heeft gevraagd voor zowel het mogelijk maken van de woningbouw in Valkenhorst als ook de discussies tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente?
Deelt u de mening dat het ontwikkelen van woningbouw, waar dan ook, met een voorbereidingstijd tussen de 10 en 20 jaar absurd is? Waarom wel, waarom niet?
Zijn er mitigerende maatregelen nodig bij de ontwikkeling van de woonwijk om het duingebied voldoende te beschermen? Zo ja, welke maatregelen zouden dit zijn? Zo nee, kunt u toelichten waarom die maatregelen niet nodig zijn?
Op welke manier kan met de inzet voor schonere en snellere bouw, door bijvoorbeeld fabrieksmatige bouw toe te passen, versnelling worden behaald in de bouwplannen van Valkenhorst?
Welke lessen worden er getrokken uit het stroperige proces rondom de ontwikkeling in Valkenburg voor andere woningbouwlocaties in Nederland? Wat betekent dit voor de landelijke regie op bijvoorbeeld het vergunningenproces? Welke verbeterpunten worden opgepakt in het kader van het STOER-traject?
Kan het werken met standaard natuuronderzoeken in plaats van plaatsgebonden minutieuze natuuronderzoeken helpen om processen te versnellen? Waarom wel, waarom niet?
Is de bezwaarprocedure bij de Raad van State prioritair gemaakt boven andere procedures aangezien dit de ontwikkeling van woningbouw betreft? Waarom wel, waarom niet?
Welke mogelijkheden ziet u op dit moment, vanuit het Rijk, die kunnen bijdragen om de woningbouw in Valkenhorst te versnellen?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Berichtgeving over bijbetalen aan verwarming, vanwege 'slecht onderhoud van flat' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten uit IJmuiden over protesten tegen onjuiste en hoge rekeningen voor blokverwarming?1
Ja. Situaties met blokverwarming zijn zeer divers. Om een specifieke situatie zoals die in IJmuiden te kunnen duiden is het van belang om relevante wet- en regelgeving en het beleid ten aanzien van blokverwarming te schetsen.
Onderstaand volgt een kort overzicht hiervan, en hoe de situatie in IJmuiden zich hiertoe verhoudt.
Bij blokverwarming is een onderscheid relevant tussen:
De Warmtewet beschermt warmteverbruikers tegen te hoge tarieven voor levering van warmte door een externe warmteleverancier. De ACM stelt daarvoor maximum tarieven vast (zie ook vraag 9). De Warmtewet zal worden vervangen door de Wet collectieve warmte (hierna: Wcw) die dit najaar behandeld wordt in de Eerste Kamer.
Echter, de tariefregulering op grond van de Warmtewet en Wcw is niet van toepassing op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of door een verhuurder aan zijn eigen huurders. Voor warmtelevering door een VvE aan zijn eigen leden is deze keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Huurders die warmte geleverd krijgen van hun eigen verhuurder zijn al beschermd door het huurrecht (zie ook vraag 3 en 4).
Ook verschilt bij blokverwarming de manier waarop de totale kosten worden verdeeld over de bewoners. Verdeling van kosten gebeurt door middel van (zie ook vraag 5):
Navraag bij de woningbouwcorporatie leert dat er bij de betreffende woningen in IJmuiden sprake is van levering van warmte door de verhuurder aan de huurders, waarbij de bescherming van bewoners dus onder het huurrecht valt. Daarbij worden de variabele kosten verdeeld over de bewoners op basis van warmtekostenverdelers. De vaste kosten worden wel verdeeld over de bewoners op basis van vloeroppervlak.
Herkent u dat bewoners in heel Nederland met vergelijkbare klachten kampen, waarbij rekeningen niet transparant zijn en bewoners zich machteloos voelen?
Het kabinet herkent problemen ten aanzien van de transparantie van rekeningen vooral waar het gaat om verrekening via de servicekosten en heeft daarom recent het beleid aangescherpt (zie vragen 4 en 5).
Het kabinet herkent daarnaast dat bij blokverwarming relatief vaak een aantal factoren er samen voor zorgen dat bewoners weinig grip op de energierekening hebben. Die factoren zijn onder andere:
Al deze factoren hebben de aandacht van het kabinet. Het kabinet zet in op verbetering van de energetische kwaliteit van de woningen, versterking van de positie van huurders en minimalisatie van de toepassing van een kostenverdeelsystematiek (zie ook de antwoorden op vragen 4, 5, 7 en 9).
Hoe beoordeelt u de huidige waarborgen voor transparantie en controleerbaarheid van blokverwarmingsnota’s?
Het is een van de doelen van de Wcw om de transparantie over collectieve warmtesystemen te vergroten, zodat verbruikers begrijpen waarvoor ze betalen. Daarom voorziet de Wcw in een overgang naar kostengebaseerde tariefregulering voor externe warmteleveranciers (zie ook vraag 9) en moeten warmtebedrijven meer gegevens op uniforme wijze administreren en openbaar maken.
Waar het gaat om specifiek de transparantie en controleerbaarheid van nota’s vindt het kabinet de huidige waarborgen voldoende. Hoewel de Warmtewet in algemene zin niet van toepassing is op de (door)levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders of VvE aan zijn leden, zijn de regels in de Warmtewet (artikel 8b) over de factuur en het verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht wel van toepassing.3 Op grond van het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie hebben bewoners die warmte geleverd krijgen recht op ten minste eenmaal per jaar een factuur en ten minste eenmaal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, opgesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. Op verzoek moet de totstandkoming van de factuur of het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht worden toegelicht.
Voor de levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders – zoals in IJmuiden – vindt verrekening van de energiekosten plaats via de servicekosten.4 Voor de servicekosten geldt in elk geval dat de verhuurder op grond van de huurregelgeving verplicht is om zijn huurder jaarlijks een overzicht (middels een vastgesteld formulier), oftewel een jaarafrekening, te verstrekken met vermelding van de wijze van berekening daarvan. Ook moet de verhuurder op verzoek van de huurder de gelegenheid bieden om de stukken in te zien die effect hebben op de berekening. Huurders kunnen zich vervolgens bij een geschil over (onderdelen van) de afrekening naar de Huurcommissie gaan. De Huurcommissie kan dan de betalingsverplichting van de huurder vaststellen. Na deze stap bestaat de mogelijkheid om binnen acht weken na een uitspraak van de Huurcommissie, een procedure bij de kantonrechter te starten. Indien binnen deze termijn geen verzoek bij de rechter wordt ingediend, wordt de uitspraak van de huurcommissie als definitief en bindend beschouwd.
Bent u bereid maatregelen te nemen die bewoners meer inzicht geven in de opbouw van hun rekening, bijvoorbeeld door standaardisering en vereenvoudiging van nota’s?
Het kabinet ziet op dit moment geen reden om extra maatregelen te nemen omdat het huidige beleid al de nodige waarborgen bevat en belangrijke aanscherpingen van het beleid recent in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden.
Voor de levering van warmte zal het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie nog van toepassing blijven totdat de Wcw in werking treedt. Op grond van de Wcw moeten er in een ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de frequentie van de facturatie en het verstrekken van inzicht in het verbruik. Bij de uitwerking van die ministeriële regeling zal het kabinet vanzelfsprekend bekijken of aanscherpingen nodig zijn.5
De huurwetgeving is bovendien de afgelopen jaren op verschillende punten aangescherpt. Door de Wet betaalbare huur kunnen zowel huurders met een gereguleerde huur als huurders met een geliberaliseerde huur (met een contract vanaf 1 juli 2024) een verzoek bij de Huurcommissie indienen ter beslechting van een geschil over de servicekosten.6 Gemeenten hebben daarnaast sinds 1 juli 2023, n.a.v. de Wet goed verhuurderschap, een handhavende taak ten aanzien van de servicekosten. De positie van huurders wordt bovendien op korte termijn op de volgende manieren versterkt door de Wet modernisering servicekosten die per 1 januari 2026 in werking treedt (beoogd)7:
Hoe wordt momenteel gecontroleerd of de meetmethodes en verdelingssystemen bij blokverwarming betrouwbaar en foutloos functioneren?
In de Warmtewet en de Wcw zijn meetverplichtingen opgenomen. De meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw zijn ook van toepassing op de (door)levering van warmte door een verhuurder of VvE.
Uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw is dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Daarom moet in beginsel altijd een individuele warmtemeter geïnstalleerd worden als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is. De betrouwbaarheid van individuele warmtemeters wordt geborgd door de eisen die de Metrologiewet stelt aan warmtemeters.
Alleen wanneer een individuele warmtemeter technisch niet haalbaar of kostenefficiënt is kan een warmtekostenverdeler worden geïnstalleerd. De totale kosten voor verwarming van alle appartementen worden dan naar rato van de per appartement gemeten warmteafgifte verdeeld. De methode van berekenen van de warmtekosten bij gebruik van warmtekostenverdelers is vastgelegd in de norm NEN7440:20218. Ook het onderscheid tussen vaste en variabele kosten is in deze norm opgenomen. Voor afnemers heeft het kabinet samen met het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) de brochure «Duidelijkheid over verdeling van warmtekosten» laten maken om deze norm toe te lichten.9, 10 Ten aanzien van het vaststellen van de betrouwbaarheid van warmtekostenverdelers schrijft de Warmtewet voor dat de leverancier op verzoek van de verbruiker door een onafhankelijke deskundige onderzoek moet laten uitvoeren naar de werking van warmtekostenverdelers.
Alleen als ook de installatie van warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is, kan een leverancier een kostenverdeelsystematiek voor de meting van het warmteverbruik toepassen. Ook de betrouwbaarheid van de kostenverdeelsystematiek kan op verzoek van verbruiker door een deskundige getoetst worden.
Acht u het acceptabel dat bewoners die zuinig stoken, toch nauwelijks voordeel hebben omdat een groot deel van hun rekening uit vaste kosten bestaat?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland de energierekening kan betalen. Het is daarbij van de situatie afhankelijk of het acceptabel is dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat.11
Als de totale energierekening laag is, hoeft het geen probleem te zijn dat een groot aandeel uit vaste kosten bestaat. Als de warmteleverancier bijvoorbeeld vooral vaste kosten heeft, kan het verdedigbaar zijn dat de kosten voor de bewoner ook voor een groot aandeel uit vaste kosten bestaan. Zuinig stoken leidt dan namelijk ook niet tot substantieel lagere kosten voor de warmteleverancier. En bewoners hebben juist veel zekerheid over de hoogte van de energierekening, omdat de vaste kosten elk jaar ongeveer hetzelfde zijn.12
Soms is het bovendien onvermijdelijk dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat. Zoals toegelicht bij vraag 5 wordt het toepassen van een kostenverdeelsystematiek zo veel als mogelijk beperkt, maar zijn er soms geen goede alternatieven. Met een kostenverdeelsystematiek worden totale kosten voor het gebouw verdeeld over de bewoners op basis van verbruiksonafhankelijke parameters zoals het vloeroppervlak. Dit leidt tot hoge vaste kosten. Een individuele bewoner heeft dan weinig invloed op de hoogte van zijn energierekening.
Hoe voorkomt u dat vooral huishoudens met lage inkomens door deze kostenstructuur onevenredig zwaar worden getroffen?
Het kabinet zet in op verschillende maatregelen om huishoudens met lage inkomens met blokverwarming te beschermen.
Ten eerste moeten overal waar dat mogelijk is individuele warmtemeters of warmtekostenverdelers worden gebruikt, zodat de facturatie zoveel mogelijk is gebaseerd op het individuele verbruik (zie vraag 5).
Ten tweede is de hoogte van de totale kosten die een leverancier van warmte in rekening mag brengen begrensd via de Warmtewet/Wcw of het huurrecht (zie vraag 9).
Ten derde zet het kabinet in op verbetering van de energetische kwaliteit van woningen. Zo is er regelgeving in voorbereiding voor het opnemen van minimum energieprestatie-eisen voor huurwoningen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat huurwoningen per 1 januari 2029 tenminste een label D moeten hebben. In de Nationale Prestatieafspraken (NPA) is afgesproken dat woningcorporaties uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector laten verdwijnen.13 Zij zijn hierin al goed op weg. In de NPA is afgesproken dat huurders geen huurverhoging ontvangen na isolatiemaatregelen. Op deze manier profiteren huurders optimaal van de verduurzaming: de energierekening gaat omlaag, zonder dat de huur hoger wordt. Daarnaast zijn, met de per 1 juli 2024 in werking getreden Wet Betaalbare huur, in het woningwaarderingstelstel (WWS) aftrekpunten opgenomen voor energielabels EFG, en meer punten voor de betere energielabels. Om verhuurders te ondersteunen heeft het kabinet een «Ondersteuningspakket verduurzaming particuliere verhuur» naar de Kamer gestuurd, met aandacht voor het oplossen van knelpunten die vooral particuliere verhuurders ervaren, zoals het gebrek aan heldere informatie. Daarbij is met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH) subsidie beschikbaar voor verhuurders.
Ten vierde heeft de Rijksoverheid in 2025 56,3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het Noodfonds om ook dit jaar weer huishoudens met een laag inkomen en hoge energiekosten te ondersteunen. Voor het eerst dit jaar konden huishoudens met een blokaansluiting ook steun krijgen als zij aan de voorwaarden voldeden. Van de in totaal 224.000 aanvragen, hadden ongeveer 11.000 huishoudens een blokaansluiting.
Ziet u aanleiding om het aandeel vaste kosten te maximeren, zodat gedragsprikkels eerlijker uitwerken?
Nee. Zoals toegelicht bij vraag 5 is het uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Maar er kunnen situaties zijn waarin een hoog aandeel vaste kosten geen probleem is of waarin een hoog aandeel vaste kosten niet te voorkomen is (zie ook vraag 6).
Acht u de huidige bescherming in de Warmtewet voldoende om te voorkomen dat bewoners structureel duurder uit zijn dan huishoudens met een eigen ketel of warmtepomp?
Op grond van de Warmtewet – en Wcw – stelt de ACM maximale tarieven vast voor de warmtelevering door een externe warmteleverancier. Op dit moment zijn de maximale tarieven gebaseerd op het niet-meer-dan-anders principe. De ACM berekent wat de kosten van een gemiddelde verbruiker met een cv-ketel zijn en baseert daar de maximale tarieven voor warmtelevering op. De Wcw voorziet in een gefaseerde overgang van niet-meer-dan-anders principe naar kostengebaseerde maximum tarieven. In het wetsvoorstel is bij amendement opgenomen dat kostengebaseerde tarieven pas in werking treden als de relatieve betaalbaarheid van collectieve warmte ten opzichte van gangbare alternatieven (zoals een individuele cv-ketel) geborgd is. Tot die tijd blijft het niet-meer-dan-anders principe van toepassing. Ook onder de Wet collectieve warmte zal dus worden voorkomen dat huishoudens voor collectieve warmte structureel meer betalen dan huishoudens met een cv-ketel of warmtepomp.
Huurders wier warmte door de verhuurder wordt geleverd, worden beschermd middels het huurrecht. Daarbij is het uitgangspunt dat de servicekosten een redelijke vergoeding voor de geleverde service moeten zijn. Huurders kunnen met klachten naar de Huurcommissie zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak bewoners in Nederland bij blokverwarming moeten bijbetalen na de jaarafrekening, uitgesplitst naar corporaties, particuliere verhuurders en VvE’s?
Nee, het is niet mogelijk om dit inzichtelijk te maken. Het gaat om een private overeenkomst tussen de leverancier van warmte en de verbruikers. De overheid heeft hier geen inzicht in.
Wat is de gemiddelde hoogte van de bijbetalingen in de afgelopen drie jaar, en hoe verhouden die zich tot de voorschotten die bewoners betaalden?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Hoe vaak komt het voor dat bewoners meerdere jaren op rij moeten bijbetalen voor blokverwarming, en wat is daarbij de gemiddelde en maximale periode?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Kunt u aangeven wat de hoogste bijbetalingen zijn die bij de ACM of andere instanties gemeld zijn, en of er sprake is van uitschieters die bewoners in financiële problemen brengen?
De ACM heeft geen overzicht van meldingen specifiek over bijbetalingen voor blokverwarming. De Huurcommissie heeft een aantal klachten ontvangen over (voorschot)bedragen voor stookkosten (zie vraag 14).
Hoeveel klachten over blokverwarming ontvangt de ACM jaarlijks, en hoe heeft dit aantal zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
In het jaarverslag van de ACM is aangegeven hoeveel meldingen via ACM Consuwijzer binnenkomen per sector. Dit betreffen zowel klachten als vragen. In 2024 waren dat er 11.984 voor de gehele sector van energie en warmte. In 2024 gingen daarvan 1011 vragen en klachten over warmte. Hierbij moet worden opgemerkt dat verbruikers die zich bij ACM Consuwijzer melden niet altijd aangeven of zij aangesloten zijn op blokverwarming of een (groot) stadswarmte-net. Dat onderscheid kan de ACM daarom niet maken.
De Huurcommissie heeft aangegeven zaken te hebben afgehandeld in de periode 2024–2025 die zien op een te hoog (voorschot)bedrag voor de stookkosten waarbij de bedragen uitkwamen op duizenden euro’s aan teveel betaalde stookkosten. De Huurcommissie toetst de stookkosten aan de verbruiksnorm van Nibud (de zogeheten redelijkheidstoets). Bij een voorschotprocedure (7:261 BW) kan alleen een huurder de zaak starten. Bij geen overeenstemming over de betalingsverplichting t.a.v. de nutsvoorzieningen en servicekosten (7:260 BW) kunnen zowel huurder als verhuurder een verzoek indienen bij de Huurcommissie. Er wordt getoetst of de kosten in verhouding staan tot het verbruik van de huurder en redelijk geacht kunnen worden
Bent u bereid deze cijfers jaarlijks te publiceren zodat de Kamer zicht houdt op de omvang van de problematiek?
Zoals toegelicht bij vraag 10 zijn cijfers over bijbetalingen niet beschikbaar. De ACM publiceert in haar jaarverslag reeds over de meldingen die zij ontvangt (zie vraag 14)
Bent u bereid in overleg met corporaties, VvE’s en warmtebedrijven te onderzoeken hoe bewoners meer grip krijgen op hun kosten, bijvoorbeeld door individuele meting en afrekening waar technisch mogelijk?
Het kabinet vindt het belangrijk dat bewoners grip hebben op hun kosten. Zoals aangeven in antwoord op vraag 5 schrijft de huidige Warmtewet, maar ook de Wcw, al voor dat installeren van een individuele warmtemeter verplicht is als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is.
Wilt u de Kamer nog dit jaar informeren over concrete stappen om de problemen rond blokverwarming aan te pakken, gericht op transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid?
Het kabinet is van oordeel dat het beleid om de transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid te borgen op orde is. De huidige wetgeving bevat verschillende waarborgen. Voor de bewoners in IJmuiden geldt bijvoorbeeld dat zij:
Bovendien zijn, zoals toegelicht in voorgaande antwoorden, verschillende verbeteringen recent in werking getreden of treden zij binnenkort in werking.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een 100-jarige vrouw een woning vindt na drie jaar op straat te hebben geleefd in Tilburg |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «100-jarige vrouw vindt woning na drie jaar op straat te hebben geleefd in Tilburg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de verschrikkelijke situatie waarin een 100-jarige vrouw, ondanks haar kwetsbaarheid, leeftijd en lange verblijfsduur in Nederland, jarenlang op straat heeft moeten leven?
Bent u van mening dat deze casus een falend vangnet blootlegt voor ouderen zonder sociaal netwerk? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uitsluiten dat zich elders in Nederland vergelijkbare gevallen voordoen van ouderen die langdurig dakloos zijn of buiten beeld zijn geraakt?
Hoe verklaart u dat deze vrouw, ondanks haar evidente hulpbehoefte, jarenlang buiten beeld bleef bij het wijkteam, de GGD, woningcorporaties of zorginstanties in Tilburg, dan wel dat signalen niet tot adequate actie hebben geleid?
Hoeveel dakloze ouderen (75+) zijn er de afgelopen vijf jaar bij gemeenten geregistreerd, uitgesplitst per jaar? Ziet u hierin een zorgwekkende trend?
Het is niet bekend hoeveel dakloze ouderen er de afgelopen vijf jaar bij gemeenten zijn geregistreerd. Er zijn geen landelijke cijfers over het aantal dakloze ouderen. Sinds 2023 zijn er regionale Ethos-light tellingen.3 Uit de tweede telronde, die is uitgevoerd in zes regio’s, blijkt dat van de 1.189 getelde mensen in deze regio’s 1% tussen de 70–79 jaar is en minder dan 1% 80 jaar en ouder.
Wat zegt deze casus volgens u over de effectiviteit van de samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties en zorginstellingen bij het tijdig signaleren van kwetsbare ouderen?
In deze casus hebben organisaties goed samengewerkt. In het artikel van het Brabants Dagblad van 28 juli 2025 staat dat mevrouw na haar vertrek naar Marokko in 2022 is uitgeschreven bij de gemeente Tilburg. In het artikel wordt aangegeven dat toen de vrouw terug naar Nederland kwam en de situatie bij haar familie niet houdbaar bleek te zijn, de gemeente Tilburg de vrouw samen met stichting Kloek en andere instanties heeft geholpen met een zorgwoning in Amsterdam
Deelt u de constatering dat het huidige woon- en zorgbeleid ernstig tekortschiet in het voorkomen van dakloosheid onder ouderen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om gemeenten te verplichten tot een actieve signaleringsstructuur en een landelijk meldpunt of om een interventieprotocol in te stellen voor ouderen die tussen wal en schip dreigen te raken? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk om te komen tot passende oplossingen voor (dreigend) dakloze personen, inclusief gevallen waar dat ouderen betreft. Op basis van deze casus zie ik geen reden om in dit gedecentraliseerde stelsel gemeenten een verplichting op te leggen tot een actieve signaleringsstructuur en een landelijk meldpunt.
Verduurzaming van huurwoningen en energiearmoede, zie artikel onderaan |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Nobel , Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Zijn er zoals met de woningcorporaties ook concrete afspraken over verduurzaming gemaakt met particuliere verhuurders?1
In tegenstelling tot de sociale huursector zijn er de afgelopen jaren geen prestatieafspraken overeengekomen met de particuliere huursector. In 2012 is er in het kader van het Energieakkoord wel met Aedes, Woonbond en Vastgoed Belang een convenant Energiebesparing Huursector overeengekomen, dat tot en met 31 december 2020 liep. Met de kennis van nu, was de ambitie van het convenant irrealistisch hoog: in 2020 zou 80% van alle particuliere huurwoningen tot label C of hoger zijn verduurzaamd. Van de geregistreerde energielabels in EP-online blijkt dat percentage in 2025 op circa 56% te liggen.
Het maken van afspraken met particuliere verhuurders is ingewikkeld en een dergelijk convenant heeft weinig daadkracht binnen de gehele sector. Dit heeft onder andere te maken met hoe de particuliere huursector georganiseerd is. Particuliere verhuurders zijn – anders dan woningcorporaties – in veel mindere mate georganiseerd. Uit onderzoek van ABF (2024) blijkt immers dat er in Nederland circa 297.300 verhuurders zijn, waarvan er circa 5000 lid zijn van branchevereniging Vastgoed Belang en 32 grote investeerders bij IVBN. Hiernaast voorkomt de zogeheten split incentive (de verhuurder investeert, de huurder profiteert) dat er voor verhuurders een sterke prikkel is om over te gaan tot verduurzaming van de particuliere huurwoningen.
Over het verduurzamen van particuliere huurwoningen onderhoudt het kabinet onder andere contact met brancheverenigingen zoals Vastgoed Belang en IVBN. Hiernaast worden ook gesprekken met individuele particuliere verhuurders georganiseerd, onder andere in rondetafelgesprekken. Zo wordt gezamenlijk gewerkt aan de strategie om steeds meer particuliere huurwoningen te verduurzamen en energiearmoede aan te pakken. Vastgoed Belang en IVBN zijn om die reden ook betrokken geweest bij de totstandkoming van het Ondersteuningspakket Verduurzaming Particuliere Verhuur, dat afgelopen maart naar uw Kamer is gestuurd.2
Het kabinet heeft gericht beleid voor het verduurzamen van huurwoningen. Zo heeft het kabinet aangekondigd regelgeving voor te bereiden voor het opnemen van minimum energieprestatie-eisen voor huurwoningen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat huurwoningen per 1 januari 2029 tenminste een label D moeten hebben. Deze aanpassing in de regelgeving zal een flink verduurzamingseffect tot gevolg hebben.
Welke afspraken zijn gemaakt met particuliere verhuurders?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel huizen gaan woningcorporaties enerzijds en particuliere verhuurders anderzijds concreet jaarlijks isoleren?
In 2023 namen woningcorporaties bij 178.400 woningen minstens 1 verduurzamingsmaatregel, zoals isolatie van daken, muren of ramen3. In 2022 was dat nog bij 165.400 woningen het geval. Dit heeft onder andere geleid tot een flinke daling van het aantal EFG energielabels: dit waren er in 2022 nog circa 250.000 en in 2025 circa 140.000. Met de nieuwe maatregelen in 2023 is het aandeel corporatiewoningen met energielabel A of beter toegenomen tot 44,1 procent. In de hernieuwde Nationale Prestatieafspraken van 2024 is ingezet op een warmtevraagreductiepad. Met de huidige doelstellingen verwachten we dat in 2030 ruim 800.000 huishoudens hun gasverbruik hebben verlaagd met 330m3 gas per jaar. Dit komt neer op een jaarlijkse besparing van € 350 tot € 550 per jaar.
De verwachte verduurzamingscijfers van particuliere huurwoningen zijn moeilijk in te schatten, mede door de uitpondbeweging onder met name kleine, particuliere verhuurders4 en het lagere percentage geregistreerde energielabels onder private verhuurders.
Op basis van een ABF-analyse (2024) van de verwachte afname van EFG-labels – in een scenario met een verbod op verhuur – kan toch een grove indicatie worden gegeven. In werkelijkheid is er geen verhuurverbod, maar gemeenten kunnen wel handhaven op de minimum-energieprestatie-eisen en de eisen zullen de verduurzaming onder verhuurders stevig stimuleren.
In 2023 waren er 292.000 woningen met energielabel EFG. Naar verwachting van ABF neemt dit tot 2029 met 202.000 woningen af. De resterende EFG-woningen zijn naar verwachting woningen die onderdeel zijn van een VvE, een monumentale status hebben of voor sloop aangemerkt zijn. ABF verwacht dat het verduurzamingstempo tot 2029 toe zal nemen, tot circa 40.000 woningen per jaar waarbij met name de woningen met een EFG-label worden uitgefaseerd. Daarbij zijn woningen die al een beter label hadden en alsnog worden verduurzaamd niet meegerekend. Uit het WOoN-onderzoek (2025) blijkt bijvoorbeeld dat het aandeel private huurwoningen met een geregistreerd label A sinds 2018 al is gestegen van 10% naar 26%, wat erop wijst dat er ook buiten de EFG-groep woningen worden verbeterd.
Hoe kan dit worden versneld?
De verduurzaming van (particuliere) huurwoningen heeft volop mijn aandacht. Zoals genoemd onder vraag 3 wordt verwacht ik dat het verduurzamingstempo komende jaren toe zal nemen, zeker door de aangekondigde uitfasering van EFG. Wel zijn er onder verhuurders zorgen over het terugverdienen van de investeringskosten door verhuurders. Hier ben ik met hen over in gesprek, waarbij we meenemen dat een hoger energielabel meer punten in het woningwaarderingsstelsel oplevert, en daarnaast leidt tot een hogere waarde van het vastgoed. Aanvullend heb ik het Ondersteuningspakket verduurzaming particuliere verhuur naar uw Kamer gestuurd waarmee ik particuliere verhuurders en huurders wil helpen in de verduurzamingsopgave. In het ondersteuningspakket wordt ingezet op onder andere verbeterde informatievoorziening, regelgeving, en samenwerking met decentrale overheden. Per 1 januari 2025 is de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH) voor verhuurders verruimd. Op deze manier helpen we verhuurders in hun verduurzamingsopgave.
Per wanneer kunnen woningen met energielabels E, F en G van particuliere verhuurders uitgefaseerd worden?
De introductie van de minimum-energieprestatie eisen zullen gelden vanaf 2029. Deze datum is al naar voren gehaald; deze stond aanvankelijk voor 2030 gepland. In de voorjaarsbesluitvorming 2023 is deze vervolgens een jaar naar voren gehaald. Private verhuurders geven aan dat 2029 al vroeg is, ook omdat zij te maken hebben met andere (fiscale) regelgeving die hun investeringskansen bemoeilijken.
Hoe kan een huurder van een particuliere verhuurder diens verhuurder tot het nemen van verduurzamingsmaatregelen aanzetten?
Een huurder kan gebruikmaken van het initiatiefrecht. Dit houdt in dat als een huurder een redelijk verduurzamingsvoorstel voor bijvoorbeeld isolatiemaatregelen doet aan de verhuurder, dit juridisch afdwingbaar is. Dit geldt voor huurders van particuliere verhuurders en huurders van woningcorporaties. Daarnaast kan het zo zijn, dat een woning onderhoudsproblemen vertoont zoals vocht en schimmel. De huurder kan dan via de rechter onderhoud afdwingen; om deze problemen op te lossen kan bijvoorbeeld worden overgegaan op het aanbrengen van goed isolerende beglazing, zoals HR++-glas, en andere isolatie.5
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Welzijn over het versnellen van natuurvergunningen via eDNA en presoortenmanagementplannen?2
De eDNA-regeling is inmiddels sinds 7 maart jl. van kracht en kan worden toegepast. Ondertussen ben ik met de stakeholders in gesprek over de extra versnelling voor de langere termijn. In oktober van dit jaar zal ik de Kamer op de hoogte brengen van de stand van zaken.
Is de bekostiging van het structurele noodfonds al geregeld, hoe en per wanneer?
Het kabinet heeft besloten om, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor het in te richten publiek energiefonds. Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is er € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus om keuzes bij de uitvoering zoals de looptijd en doelgroep. Belangrijk is ook te beseffen dat de middelen uit het SCF (€ 174,5 miljoen) alleen kunnen worden gebruikt ter compensatie van de stijging van de energierekening als gevolg van ETS-2.
Het opzetten van een publiek fonds met een publieke uitvoerder en wettelijke borging van dit instrument vraagt tijd. De verwachting is dat het publieke energiefonds op z’n vroegst in het vierde kwartaal van 2026 operationeel kan zijn. Het tijdspad is afhankelijk van het type uitvoerder en welke wettelijke vereisten dat met zich meebrengt. Indien uitvoerbaar, is de inzet dat huishoudens dan alsnog financiële steun over heel 2026 kunnen ontvangen. Om het instrument langjarig of structureel te borgen zijn aanvullende middelen nodig. Het is aan een nieuw kabinet om te bepalen of hier middelen voor vrijgemaakt worden.
Gerommel met stikstofcijfers voor de bouw bij Natura2000 van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Karremans , Rummenie |
|
![]() |
Kent u het AERIUS-rapport dat recreanten van camping Sandevoerde door RGP Consult hebben laten maken om de stikstofcijfers die worden gebruikt voor het herstructureren van de camping onafhankelijk te laten toetsen?1
Ja.
Bent u van mening dat het ronduit schokkend is dat blijkt dat de stikstofdeposities op Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid veel hoger liggen dan door de eigenaren van de camping worden voorgesteld en de norm tot 134 keer wordt overschreden?
Het bevoegd gezag, i.c. de provincie Noord-Holland, is momenteel bezig met de beoordeling van de vergunningaanvraag. Een eventueel tegenrapport, zoals dat van RPG Consult, kan bij het indienen van een zienswijze op het conceptbesluit worden ingediend door derde-belanghebbenden. Het bevoegd gezag zal op dat moment het rapport inhoudelijk beoordelen. Dit is wettelijk procedureel vastgelegd.
Bent u van mening dat de herstructurering van camping Sandevoerde moet worden gestopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De herstructurering moet passen binnen de daarvoor geldende kaders op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en overige regels. De provincie Noord-Holland en de gemeente Zandvoort zijn de bevoegd gezagen.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat er te vaak geen stikstofruimte is voor bijvoorbeeld de bouw van woningen of PAS-melders, maar er wel luxe vakantieparken worden gebouwd met stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden als gevolg?
Elk project wordt getoetst aan dezelfde criteria. Van een onderscheid in type projecten bij vergunningverlening in het kader van natuur is geen sprake.
Hoe kan het dat er nog steeds zonder volledig plan door gemeenten en provincies akkoord wordt gegaan met de herstructurering van vakantieparken cq. de bouw van luxe vakantiehuizen terwijl dat stikstofruimte inneemt?
Ruimtelijke ontwikkelingen, zoals een herstructurering van een vakantiepark, moeten passen binnen de vastgestelde beleidskaders. In Noord-Holland zijn dat de provinciale Omgevingsverordening NH2022 en omgevingsplannen van gemeenten. Daarnaast geldt dat de effecten van een project of ontwikkeling getoetst moeten worden in een natuurvergunningsaanvraag als effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Deze procedures bestaan naast elkaar en kennen een eigen afwegingskader. Soms kan dit tot verschillende inzichten leiden. Een ontwikkeling of project kan echter alleen worden uitgevoerd als alle benodigde toestemmingen zijn verleend.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen (luxe) vakantieparken meer worden gebouwd of ontwikkeld zonder dat er eerst een volledig plan is gemaakt inclusief natuurvergunning voor stikstofdeposities? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie de antwoorden bij de vragen 4 en 5.
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn en derhalve niet gebruikt mogen worden voor de herontwikkeling van Sandevoerde? Zo ja, wat betekent dit? Zo nee, waarom niet, gezien de wet voorschrijft dat op het moment van vergunningverlening de AERIUS-berekening dient te zijn doorgerekend in de laatste versie van de AERIUS-calculator en dat is hier toch niet het geval?
Bij de ingediende aanvraag zijn geen stikstofdepositieberekeningen van Witteveen + Bos bijgevoegd. Een ander bij het bevoegd gezag bekend adviesbureau heeft de AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Op het moment van de vergunningverlening zal worden uitgegaan van de laatste versie van de AERIUS-calculator. Indien er wijzigingen in de berekeningen moeten plaatsvinden door een update in AERIUS zal aan de aanvrager een nieuwe berekening worden gevraagd. Indien er slechts sprake is van een versie-update zonder dat er sprake is van een wijziging in de invoergegevens kan het bevoegd gezag ambtshalve de AERIUS-berekeningen met de nieuwste versie doorrekenen.
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat in de berekening van Witteveen+Bos de referentiesituatie voor de verkeersbewegingen onjuist is ingevoerd? Deelt u voorts de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn omdat zowel voor de aanleg als voor de gebruiksfase intern salderen is toegepast, wat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 niet meer is toegestaan?
Intern salderen is nog steeds toegestaan, maar is vergunningplichtig geworden. Sinds de uitspraken van de Raad van State van 18 december 2024 mogen de positieve gevolgen van een project niet meer buiten een vergunning om meegenomen worden. Dat houdt in dat in de voortoets de gevolgen van het beoogde project niet meer weggestreept kunnen worden met de effecten van een bestaande situatie. Het hele (bestaande) project inclusief beoogde wijzigingen moet nu beoordeeld worden. Dat gebeurt met een AERIUS-berekening. Als de uitkomst van deze berekening hoger is dan 0,005 mol/hr/jr, geldt er een vergunningplicht en is een passende beoordeling nodig, waarbij intern salderen als mitigerende maatregel kan worden ingezet.
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de aanlegfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Zie antwoorden 1, 2 en 7.
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de gebruiksfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Zie antwoorden 1,2 en 7
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de aanlegfase de norm 26 keer wordt overschreden?
Zie antwoorden 1 en 2
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de gebruiksfase de norm maar liefst 134 keer wordt overschreden?
Zie antwoorden 1 en 2
Komt u tot de conclusie dat gelet op de significante toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelig Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid, dit project moet worden aangemerkt als Natura 2000-activiteit en derhalve vergunningplichtig is? Zo ja, welke stappen wilt u zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden 1 en 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat initiatiefnemers voor de herstructurering van vakantieparken zelf stikstofdepositieberekeningen mogen laten maken die lang niet altijd worden getoetst door het bevoegd gezag?
Uit berekeningen zal moeten blijken of een project vanwege stikstofeffecten vergunningplichtig is. Als sprake is van een vergunningplicht laat een initiatiefnemer zelf een passende beoordeling uitvoeren. Echter het bevoegd gezag zal deze altijd toetsen, in tegenstelling tot wat de vragensteller suggereert. Mocht het zo zijn dat er wel sprake is van een vergunningplicht, maar er geen aanvraag is ingediend, dan kan hierop gehandhaafd worden.
Bent u bekend met het feit dat er niet alleen plannen zijn voor de herstructurering van camping Sandevoerde, maar dat voor nog twee parken nabij Kennemerland-Zuid (Westeinder en Vogelenzang) er plannen zijn voor herstructurering waardoor de stikstofdepositie op dit Natura 2000-gebied, met instandhoudingsdoelen, toeneemt?
Ja, hier ben ik mee bekend. Zie de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat ook deze plannen on hold moeten worden gezet gezien het ontbreken van goede stikstofdepositieberekeningen?
Nee. Voor de eventuele herstructurering van de twee genoemde parken gelden dezelfde regels als voor andere projecten. Als er sprake is van een vergunningplicht dient de initiatiefnemer een passende beoordeling uit te voeren. Het bevoegd gezag zal de natuurvergunningsaanvraag beoordelen.
Zie verder de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Herkent het kabinet dat het een groter probleem betreft, waarbij de herstructurering van vakantieparken in grote delen van Nederland zonder vergunning zorgt voor stikstofdeposities op kwetsbare Natura 2000-gebieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, hier herken ik mij niet in. Ook voor de herstructurering van een recreatiepark is een natuurvergunning nodig als sprake is van stikstofeffecten op overbelaste Natura 2000 gebieden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
In 2022 concludeerden de onderzoeksjournalisten van Pointer dat de bouw van recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur in vijf jaar met 90 procent was gestegen, welke stappen zijn sindsdien door het kabinet gezet?2
Specifiek over het bouwen van hotels en recreatiewoningen rondom kwetsbare natuurgebieden is vanuit het kabinet geen actie ondernomen, omdat het beoordelen van de aanvragen een verantwoordelijkheid betreft van het bevoegd gezag. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat wanneer de trend van de bouw van steeds meer luxe vakantiehuisjes en zelfs vakantievilla’s nabij Natura2000-gebieden niet gestopt wordt, dit niet alleen ten koste gaat van vaste recreanten, natuur en omgeving, maar ook ten koste van andere initiatieven met grote maatschappelijke waarde waarvoor stikstofruimte noodzakelijk is?
Gedeputeerde staten van de provincies zijn verantwoordelijk voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in de gebieden waar zij bevoegd gezag voor zijn. Ik treed niet in de belangenafweging die een provincie als bevoegd gezag maakt.
In juni werd de motie van het lid Van Nispen aangenomen waarbij de Kamer uitsprak een onafhankelijk onderzoek te willen naar alle langetermijneffecten bij een beoogde herstructurering van een camping of vakantiepark, welke stappen heeft het kabinet gezet om deze motie uit te voeren?3
Uw Kamer wordt voor het einde van 2025 geïnformeerd over het uitvoeren van deze motie.
Mantelzorg- en familiewoningen bij woonwagens en op kampjes |
|
Derk Boswijk (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat het op eigen erf vergunningvrij bijbouwen van een mantelzorg- of familiewoning, zoals geregeld wordt in de Wet Versterking regie op de volkshuisvesting, niet mogelijk wordt voor bewoners van woonwagens en kampjes, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een woonbestemming of omdat het bouwvlak dit niet toelaat?
De vergunningvrije mogelijkheden om bijgebouwen te gebruiken voor de huisvesting in verband met mantelzorg- en familiewoningen geldt inderdaad niet voor woonwagens. Daarmee sluit de ontwerpregeling van de Wet versterking regie volkshuisvesting aan bij het Besluit omgevingsrecht dat tot 1 januari 2024 gold. Een vergelijkbare regel is opgenomen in de bruidsschat, die deel uitmaakt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
De reden hiervoor is gelegen in de specifieke aard (verplaatsbaar; op standplaats geplaatst) van het bouwwerk. Vanwege deze specifieke aard kan een ruimtelijke beoordeling in het kader van een vergunningplicht van de toelaatbaarheid van de bouw van een mantelzorgwoning bij een woonwagen als noodzakelijk worden geacht. Het blijft mogelijk voor gemeenten om zelf te bepalen of vergunningvrijstelling van mantelzorg- en familiewoningen toelaatbaar is bij woonwagens via het omgevingsplan.
Indien dit niet het geval is, voor welke categorieën woonwagens en kampjes wordt dit wél mogelijk? Welke voorwaarden gelden er dan om vergunningvrij bij te kunnen bouwen?
Indien het gaat om een bestaand bouwwerk bij een woonwagen is, op grond van de bruidsschat omgevingsplan, het gebruiken van een bestaand bouwwerk bij een woonwagen voor de huisvesting in verband met mantelzorg wel vergunningvrij voor de omgevingsplanactiviteit. Mijn voornemen is om deze bepaling over te nemen in het ontwerpbesluit Versterking regie volkshuisvesting.
Zijn er, naast het ontbreken van een woonbestemming of bouwvlak, nog andere redenen waarom bewoners van woonwagens en kampjes geen gebruik zouden kunnen maken van de mogelijkheid tot vergunningvrij bijbouwen van een mantelzorg- of familiewoning?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met het tekort aan standplaatsen voor woonwagenbewoners?
Ik ben hiermee bekend.
Welke eisen gelden er straks voor het opstellen van volkshuisvestingsprogramma’s in de woningbouwregio’s ten aanzien van het aantal standplaatsen voor woonwagenbewoners?
Gemeenten zullen in dat volkshuisvestingsprogramma moeten gaan beschrijven op welke wijze zij voorzien in de woonbehoefte van ouderen en aandachtsgroepen waaronder dus woonwagenbewoners. Gemeenten moeten in hun woningbouwregio tot gezamenlijke afspraken komen over de opgave die iedere gemeente hierin neemt, waaronder dus ook bij de huisvesting van woonwagenbewoners.
Zou u bovenstaande vragen ook kunnen beantwoorden voor woonwagenbewoners die wonen en ondernemen op bedrijventerreinen? Wordt bij de toepassing van het vergunningvrij bijbouwen hier ook rekening gehouden met de combinatie van wonen en werken?
Bij de regeling wordt rekening gehouden met de combinatie van wonen zoals mantelzorg- en familiewoningen bij bedrijven waar ook woningen worden toegelaten. Het hangt echter van de lokale omstandigheden af of een mantelzorg- of familiewoning is toegestaan bij een bedrijfsgebouw met een woonwagen als bedrijfswoning. Indien het bedrijf is gevestigd in het hoofdgebouw, dan is het mogelijk dat zowel een mantelzorg- of familiewoning als een bedrijfswoning in de vorm van een woonwagen is toegestaan.
Het programma Verbouwstromen |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten welke analyse vooraf is gemaakt van de noodzakelijke randvoorwaarden om het programma Verbouwstromen succesvol te laten opereren?1
Zijn er vooraf zogeheten kritische succesfactoren benoemd die bepalend zijn voor het slagen van dit programma? Zo ja, welke?
Kunt u aangeven in hoeverre deze randvoorwaarden en succesfactoren bij aanvang van het programma daadwerkelijk aanwezig waren? Welke wel, en welke niet?
Voor de voorwaarden die bij de start ontbraken: op welke wijze en binnen welk tijdpad is getracht deze alsnog te realiseren?
Hoe lang loopt het programma Verbouwstromen inmiddels en welke aanvullende stappen zijn volgens u nog nodig voordat u kunt spreken van een zogenoemd «no-go»-moment?
Kunt u daarbij aangeven welke criteria u hanteert om te bepalen of het programma al dan niet verlengd zou moeten worden?
Kunt u reflecteren op de onderdelen van het programma die volgens u wél functioneren of op termijn mogelijk bruikbaar zijn binnen andere verduurzamingsaanpakken?
Zijn er op dit moment, of in ontwikkeling, alternatieve aanpakken die zich richten op dezelfde doelgroepen en beleidsdoelen als Verbouwstromen, maar die in uw ogen beter aansluiten bij de uitvoeringspraktijk en de structuur van de bouw- en renovatiesector?
Welk bedrag is tot op heden daadwerkelijk besteed binnen het programma Verbouwstromen, en welk bedrag is op de plank blijven liggen?
U gaf eerder aan dat middelen in de VRO-begroting nagenoeg volledig beleidsmatig dan wel juridisch vastlagen en daardoor niet beschikbaar waren voor alternatieve aanwending onder het budgetrecht van de Tweede Kamer. Hoe kijkt u terug op deze eerdere inschatting in het licht van de huidige situatie m.b.t. het programma?
Kunt u exact aangeven welk deel van de middelen die eerder als vaststaand werden gepresenteerd, inmiddels alsnog beschikbaar komt voor alternatieve inzet en besluitvorming door de Kamer?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De aanpassingen van de wet betaalbare huur |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
U heeft vandaag aanpassingen in consultatie gedaan om de Wet betaalbare huur aan te passen, deelt u de mening dat de timing middenin de vakantieperiode zeer ongelukkig is omdat mensen hierdoor minder kans hebben te reageren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Tweede Kamer sprak vorige maand in meerderheid uit de Wet betaalbare huur niet te willen wijzigen, waarom negeert u deze uitspraak en komt u alsnog met wijzigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de voorstellen die voorligt in consultatie regelt dat de WOZ-waarde van een woning zwaarder mag meetellen, klopt het dat hiermee, zeker in steden, voor veel woningen een flink hogere huur kan worden gevraagd? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel zal de huur stijgen?
Een tweede voorstel dat nu voorligt in consultatie is het niet langer aftrekken van minpunten voor woningen zonder buitenruimte, waarom is hiervoor gekozen? Klopt het dat hiermee, zeker in steden, voor veel woningen een flink hogere huur kan worden gevraagd? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel zal de huur stijgen?
Een derde voorstel dat nu voorligt in consultatie regelt dat voor kleine monumenten een hogere huur kan worden gevraagd, waarom is hiervoor gekozen? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel zal de huur stijgen?
Het vierde voorstel dat nu voorligt in consultatie zorgt ervoor dat alle studenten een tijdelijk huurcontract mogen krijgen, waarom is hiervoor gekozen gezien tijdelijke huurcontracten zorgen voor veel onzekerheid voor huurders?
De vier maatregelen die u voorstelt zijn vooral goed voor particuliere verhuurders maar zorgen voor hogere huren en onzekerheid bij huurders, waarom kiest u zo onevenwichtig voor het belang van verhuurders?
Een betaalbare huurwoning is voor velen zeer moeilijk te vinden, heeft u ook alternatieven overwogen voor de voorstellen die u nu doet? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de zorg van de Minister zit op de aanbodkant, het gebrek aan betaalbare huurwoningen, had ook gekozen kunnen worden voor het vergroten van het aantal betaalbare huurwoningen door woningcorporaties, waarom is dit niet gedaan?
Wanneer u zich zorgen maakt over de verkoop van huurwoningen door particuliere verhuurders had ook gericht kunnen worden gekozen voor het opkopen van een deel van deze woningen en het onderbrengen bij corporaties, waarom is dat niet gedaan?
Bent u bereid deze maatregelen niet verder uit te werken totdat de Wet betaalbare huur eerst een kans van slagen heeft gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het artikel “Kabinet plant grootschalige woonwijken bij vier Nederlandse steden” |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de huidige eigendomssituatie van de percelen binnen de nieuw aangekondigde woningbouwlocaties in Glanerbrug, Pampus, Schuytgraaf-Zuid en Zevenaar?1
Heeft de Rijksoverheid of een publieke partij, zoals het Rijksvastgoedbedrijf of de gemeente, al grondaankopen gedaan of opties genomen in deze gebieden voorafgaand aan de publicatie van de plannen?
Is vooraf onderzocht of het openbaar aankondigen van deze locaties de grondprijs heeft beïnvloed, zoals stijging door speculatie?
Zijn er afspraken gemaakt met gemeenten of grondeigenaren over het afromen van planbaten bij functiewijziging van de grond (bijvoorbeeld via een planbatenheffing)?
Is overwogen om het eigendom van de gronden eerst publiek te maken voordat het woningbouwprogramma wordt gestart, zodat betaalbaarheid geborgd wordt?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
De brief “Voortgang versterking NRVT”, van 7 juli 2025 van de Directie Wonen van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Omdat betrouwbare informatie over funderingsrisico’s essentieel is voor kopers en kredietverstrekkers, de vraag: Waarom wordt dit niet expliciet meegenomen in de verbetering van toezicht en kwaliteit bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT)?1
Ik deel met u dat betrouwbare informatie over funderingsrisico’s essentieel is voor kopers en kredietaanbieders. Op dit moment is het adequaat meenemen van funderingsrisico’s geen specifieke toetssteen voor het toezicht op taxateurs door NRVT. Desalniettemin bevat het taxatierapport wel funderingsinformatie. Dit is namelijk een standaard onderdeel van het model taxatierapport van het NRVT. Indien het taxatierapport wordt gebruikt voor hypotheekverstrekking, stelt de kredietverstrekker in de meeste gevallen als verplichting dat het gehele taxatierapport, inclusief funderingsinformatie, wordt gevalideerd door het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI). Middels de Nationale Aanpak Funderingsproblematiek werk ik aan een integrale aanpak om funderingsrisico’s een voornamere plek te geven in zowel het koop- als financieringsproces, zodat bewustzijn rond funderingen stijgt bij consumenten, taxateurs en andere betrokken stakeholders bij het koopproces. Ook taxaties zijn onderdeel van deze nationale aanpak. Ik ben daarom samen met onder andere NRVT aan het kijken hoe we kennis en bewustzijn van funderingsproblematiek kunnen verbeteren onder taxateurs.
Kunt u toelichten hoe funderingsproblematiek momenteel wordt meegenomen bij taxaties, en of een landelijke uniforme werkwijze ontwikkeld kan worden om funderingsrisico’s verplicht zichtbaar te maken in taxaties?
Op dit moment maakt informatie over funderingen deel uit van het model taxatierapport. De taxateur dient bij het opstellen van het taxatierapport verschillende bronnen te raadplegen zoals gemeentelijke datasets of reeds uitgevoerde funderingsonderzoeken. Voor veel taxateurs is het echter moeilijk om de staat van de fundering goed te beoordelen aangezien hiervoor specialistische kennis vereist is. Een taxateur kan dan ook enkel zichtbare gebreken constateren, maar is niet opgeleid noch bevoegd om het onderliggende funderingsrisico te interpreteren.
Uit onderzoek van Vereniging Eigen Huis blijkt dat weinig consumenten de staat van de fundering van de woning überhaupt meenemen in hun overweging rond de aanschaf van een woning2. Met de eerdergenoemde Nationale Aanpak Funderingsproblematiek wil ik informatie over funderingen beter inbedden in het koopproces. Taxaties spelen daarbij een belangrijke rol. Het is mijn doel informatie rond funderingen al aan het begin van het koopproces transparant en beschikbaar te maken voor kopers, zodat consumenten deze informatie kunnen meewegen in hun beslissingen. Later in het proces kan ook de taxateur deze informatie meewegen bij de taxatie. Om te zorgen dat die taxaties betrouwbaar zijn wil ik de komende periode de kwaliteit van de funderingscontroles door taxateurs en de uniformiteit waarmee bevindingen worden gerapporteerd verbeteren.
Wordt funderingsproblematiek betrokken in de KPI’s en monitoring die het NRVT ontwikkelt?
In lijn met de aanbeveling van SEO Economische Onderzoek (SEO) om de doelstellingen van NRVT meetbaar te maken en de monitoring ervan vaker te laten plaatsvinden, ben ik voornemens om met NRVT concrete afspraken te maken over het systematisch volgen en evalueren van het uitgevoerde toezichtbeleid. Daarnaast zal ik samen met NRVT bekijken of en op welke manier de funderingsproblematiek hierin een plek kan krijgen.
Hoe wordt voorkomen dat versterking van het NRVT leidt tot hogere taxatiekosten voor kopers?
NRVT heeft inmiddels stappen gezet tot het vergroten van de interne capaciteit. De kosten die gemoeid gaan met de groei van de organisatie worden doorberekend aan de aangesloten taxateurs en gezellen middels de jaarlijkse bijdragen die het toezicht door NRVT bekostigen. Als een sector of een beroepsgroep zichzelf verplichtingen oplegt door zelfregulering, dan bestaat de kans dat dergelijke kosten worden doorberekend in de prijs van een product of dienst aan de consument.
NRVT is in de begroting voor 2026 uitgegaan van stijging van 7 FTE, waarmee het totaal aantal FTE van NRVT uitkomt op 25. Dit resulteert in een geringe stijging van circa € 20,– per taxateur per jaar. De kosten van de groei van extra FTE worden gedempt doordat minder externe inhuur nodig is. Daarbij zijn de totale toezichtskosten per taxateur lager in vergelijking met andere sectoren, zoals bij financieel dienstverleners of deurwaarders.3 Ondanks dat NRVT voornemens is de komende jaren nog verder te groeien, verwacht ik op basis van de beperkte verhoging van de bijdrage per taxateur geen grote gevolgen voor de daadwerkelijke kosten van taxaties voor consumenten.
Welke concrete en toetsbare doelen worden opgenomen in het convenant met het NRVT zodat sprake is van een toetsbaar convenant?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 7 juli j.l. heb vermeld4, werk ik op dit moment aan het sluiten van een convenant met NRVT. Ik streef ernaar om uw Kamer zo snel mogelijk nader te informeren over de inhoud van dit convenant. Op dit moment is het nog niet mogelijk om hierop vooruit te lopen, maar ik wil benadrukken dat ik aandacht heb voor het maken van concrete en toetsbare afspraken.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van het NRVT geborgd en gemonitord?
Ik onderschrijf het belang van onafhankelijk toezicht op de taxatiesector. Samen met NRVT zal ik afspraken maken om de onafhankelijkheid van hun toezicht adequaat te borgen. Deze afspraken worden vastgelegd in het convenant. In het convenant is ook aandacht voor de monitoring van deze afspraken. Ik verwacht de Kamer op korte termijn nader te kunnen informeren over de exacte inhoud van het convenant.
Wat is het handelingsperspectief als het convenant onvoldoende blijkt te werken?
De afgelopen periode zijn diverse opties in kaart gebracht voor de borging van de relatie tussen de overheid en NRVT, variërend van lichte tot zware interventies. Het sluiten van een convenant tussen de overheid en NRVT en het oprichten van een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO) werden als realiseerbaar en mogelijk passend beschouwd. Een convenant bleek een geschikte keuze en biedt een effectieve manier om duidelijke afspraken te maken over de taken en verantwoordelijkheden van NRVT. Bovendien is deze beleidsoptie minder complex, kostenefficiënter en sneller te realiseren dan het oprichten van een ZBO. Om aan het einde van de looptijd van het convenant te kunnen bepalen of het convenant voldoende effectief is geweest in het realiseren van de beoogde doelstelling, zal een evaluatiebepaling worden opgenomen. Wanneer te zijner tijd blijkt dat het convenant onvoldoende effectief is in het waarborgen van de onafhankelijkheid van NRVT, is het voor de hand liggend om de mogelijkheden van publieke toezichtvormen, zoals een ZBO, nader te onderzoeken.
Welke criteria en evaluatiemomenten worden gebruikt om te bepalen of het convenant faalt en een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO) alsnog nodig is?
Zoals ik beschrijf in mijn antwoord op vraag 6 en 7, zal zowel tussentijdse monitoring als een evaluatie na afloop van het convenant onderdeel zijn van de afspraken zoals opgenomen in het convenant. De concrete invulling van deze elementen bevindt zich nog in de uitwerkingsfase en kan ik op dit moment niet verder toelichten.
Hoe wordt de relatie met toezichthouders (Autoriteit Financiele Markten, De Nederlandsche Bank) vormgegeven zonder rolvermenging?
Om hier adequaat vorm aan te geven, heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het Ministerie van VRO en de toezichthouders. Ik heb gevraagd aan DNB en de AFM of zij mogelijkheden zien tot een vorm van een periodiek bestuurlijk overleg met NRVT. DNB en AFM hebben aangegeven hiertoe bereid te zijn, waarbij het belangrijk is dat in het overleg geen rolvermenging plaats kan vinden. Daarvoor zal dit overleg enkel kunnen toezien op onderwerpen die raken aan taken van DNB en de AFM. NRVT en de toezichthouders bezien samen hoe dit voornemen te operationaliseren. De afspraken tussen toezichthouders DNB en de AFM en NRVT maken geen deel uit van het convenant, daar het een convenant betreft tussen NRVT en het Ministerie van VRO.
Hoe worden consumenten actief geïnformeerd over de kwaliteit van taxaties?
Vanwege de wettelijke verplichting van een taxatie bij het financieren van woningen met een hypothecair krediet, ben ik van mening dat het belangrijk is dat een consument wordt geïnformeerd over de kwaliteit van taxaties. Een kwalitatieve en betrouwbare taxatie behoedt consumenten van financiële risico’s zoals overkreditering. Op dit moment is informatie over (de kwaliteit van) taxaties te vinden op de website van NRVT (www.nrvt.nl). Ondanks dat er geen concrete aanbeveling is van SEO, zijn we wel met NRVT in gesprek over de verdere ontwikkeling van de rol van NRVT in het informeren van consumenten.
Bent u bereid het NRVT jaarlijks een publieksrapportage te laten uitbrengen over de prestaties en kwaliteit van de taxatiesector, inclusief klachten en verbeterpunten?
Ja, ik onderschrijf dit voorstel zoal aangegeven in mijn Kamerbrief van 25 oktober 20245. Het is van belang dat NRVT minimaal een keer per jaar een publieksrapportage publiceert waarin de prestaties en de kwaliteit van de taxatiesector worden geëvalueerd omdat kwalitatief goede en betrouwbare taxaties van groot maatschappelijk belang zijn. Ik zal dit onderwerp nadrukkelijk meenemen in de lopende gesprekken met NRVT over de totstandkoming van het convenant.
NRVT publiceert op dit moment al jaarlijks het Jaarverslag Doorlopend Toezicht, waarin onder meer verslag wordt gedaan van uitgevoerde audits.6 Tuchtrechtelijke uitspraken door Stichting Tuchtrechtspraak NRVT worden ook in dit jaarverslag opgenomen.
Hoe ziet u de relatie tussen betrouwbare taxaties en betaalbaarheid op de woningmarkt?
Onafhankelijke en betrouwbare taxaties zijn cruciaal voor een objectieve waardebepaling van vastgoed. Hiermee worden kopers behoed voor overkreditering en voorkomen we dat ze in betaalproblemen komen. Daarnaast voorkomen betrouwbare taxaties bubbelvorming op de woningmarkt omdat de taxatie bepaalt hoeveel consumenten maximaal kunnen lenen.
Bent u bereid om in het convenant afspraken op te nemen over het signaleren van hypotheekfraude?
Hypotheekfraude kan op verschillende momenten in het aankooptraject plaatsvinden, bijvoorbeeld door vervalsing van documenten die benodigd zijn voor een hypotheekaanvraag, waaronder een taxatie. Als toezichthouder op taxateurs is het de taak van NRVT om frauderende taxateurs te signaleren, bijvoorbeeld via audits of externe meldingen en hierop vervolgens passend op te treden. Dat kan onder andere door het opleggen van boetes, maar uiteindelijk ook leiden tot het afnemen van de titel van Register Taxateur. Met het sluiten van een convenant met NRVT wil ik NRVT als toezichthouder op de taxateurs verder legitimeren, waardoor zij hun taken sterker en onafhankelijker uit kunnen voeren.
Bent u bereid te onderzoeken hoe samenwerking tussen NRVT, AFM, DNB en de Financial Intelligence Unit versterkt kan worden om signalen over mogelijke hypotheekfraude via taxaties beter op te sporen en te delen? Indien niet, waarom niet?
Er loopt vanuit het Financieel Expertise Centrum (FEC) een project rondom hypotheekfraude. In het FEC zijn verschillende partners vertegenwoordigd, waaronder DNB, de AFM en de Financial Intelligence Unit Nederland. In het project wordt er breed gekeken naar mogelijke maatregelen die een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van hypotheekfraude en worden uitkomsten van verschillende lopende (analyse)trajecten betrokken. Het FEC-project loopt tot ongeveer het vierde kwartaal van dit jaar.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen de daartoe gestelde termijn?
Ja, en u ontvangt deze antwoorden na het zomerreces.
Het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Huursector |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Hoe duidt u de conclusie uit het IBO dat de fiscale voordelen voor koopwoningen de huurmarkt schaden en de ongelijkheid vergroten?1
Het eindrapport «Thuisgeven» van het interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Huursector is op 7 juli 2025 aangeboden aan uw Kamer. Vanwege de demissionaire status van het kabinet, heb ik de keuze om namens het demissionaire kabinet met een reactie te komen of om deze reactie over te laten aan een nieuw kabinet. Ik kies ervoor om dit najaar zelf nog met een kabinetsreactie te komen. Ik zal in deze brief niet vooruitlopen op deze kabinetsreactie en ga daarom niet inhoudelijk in op de conclusies en aanbevelingen van het rapport.
Deelt u de analyse uit het IBO dat insiders en outsiders op de woningmarkt ongelijk worden behandeld?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen wilt u nemen om starters en middeninkomens meer kansen te geven op een passende woning?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de IBO-aanbeveling om corporaties meer ruimte te geven om middenhuurwoningen te bouwen, onder andere via borging?
Zie antwoord vraag 1.
Is er ruimte om alvast in de geest van het voorgenomen beleid van de Europese Commissie te werken en woningcorporaties eerder in staat te stellen meer middenhuurwoningen te bouwen?
Ja, er is ruimte om anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale wetgeving, zodra deze voldoende concreet en voorzienbaar is, woningcorporaties in staat te stellen meer middenhuurwoningen te bouwen. Die ruimte wordt op dit moment door mij verkend. Het is echter niet mogelijk om daarvan grootschalig gebruik te maken voor borging van middenhuur, aangezien daarvoor ook aanpassingen aan bestaande Nederlandse wet- en regelgeving en het borgstelsel doorgevoerd zullen moeten worden. Daarnaast wijzen we in dit kader op het belang hierover overleg te voeren en afspraken te maken met private partijen die in de middenhuur investeren. Daarover lopen op dit moment gesprekken. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar de kamerbrief2 over de ondersteuning realisatie middenhuur van 14 juli.
Wanneer kan de Kamer een wetsvoorstel voor een huurregister verwachten, waarbij nu ook in het IBO de noodzaak daartoe vastgesteld is en indachtig de aangenomen motie van NSC die oproept een basis Huurregister nog dit jaar te voltooien?
De motie verzoekt om uiterlijk eind 2025 met concrete voorstellen naar de Kamer te komen voor het opzetten van een basishuurregister. Ik zet mij ervoor in de Kamer nog in 2025 te informeren. Daarmee geef ik invulling aan de motie. Een huurregister vraagt meer dan een wet, ook de praktische werking ervan moet worden uitwerkt en opgebouwd. Het spreekt voor zich dat een register niet in 2025 voltooid kan worden.
Hoe gaat u de motie van NSC over het huurregister uitvoeren?
De motie verzoekt om uiterlijk eind 2025 met concrete voorstellen naar de Kamer te komen voor het opzetten van een basishuurregister. Ik zet mij ervoor in de Kamer nog in 2025 te informeren. Daarmee geef ik invulling aan de motie.
Tot welke concrete resultaten hebben uw acties tot nog toe geleid om de bestaande woningvoorraad beter te benutten, zoals via woningdelen, splitsing en hospitaverhuur, zoals ook aanbevolen in het IBO?
Op 18 oktober 2024 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het beter benutten van de bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving.3 In het najaar wordt de Tweede Kamer uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van alle onderdelen van beter benutten namelijk transformatie, optoppen, mantelzorg- en familiewoningen op eigen kavel, hospitaverhuur, woningdelen, woningsplitsen en voorkomen van leegstand. Hieronder een korte toelichting van de concrete resultaten tot nog toe ten aanzien van hospitaverhuur, woningdelen en -splitsing.
Ik werk aan een wetswijziging om hospitaverhuur te stimuleren. Met het wetsvoorstel hospitaverhuur komt er een speciaal huurcontract van maximaal vijf jaar met een proeftijd van negen maanden, een kortere opzegtermijn van één maand in de eerste maand en het wordt makkelijker om hospitaverhuur te beëindigen bij (executie)verkoop of overlijden. Tot slot krijgen huurders die hospita zijn de mogelijkheid om in bezwaar te gaan tegen een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging als gevolg van hospitaverhuur. De internetconsultatie van dit wetsvoorstel is net afgerond.4 Het streven is om het wetsvoorstel begin 2026 aan te bieden aan de Tweede Kamer. Daarnaast heb ik net de landelijke informatiecampagne «Word hospita! Jouw huis van grote waarde» die op 29 augustus 2024 is gestart, grotendeels afgerond.5 Naast deze campagne heb ik, naar aanleiding van de motie van het lid van Vroonhoven c.s.6, onderzocht in hoeverre een uitbreiding van de kamerverhuurvrijstelling hospitaverhuur verder kan stimuleren. Deze verkenning, die ik samen met Ministerie van Financiën doe, zal met de kamerbrief over het platform hypotheken dit najaar met de Tweede Kamer worden gedeeld.
Om woningdelen en splitsen te stimuleren is ingezet op het verbeteren van de informatievoorziening aan gemeenten, particuliere huiseigenaren en woningcorporaties. Voor gemeenten maakte Platform31 een handreiking met dertig tips hoe zij woningsplitsen en woningdelen (juridisch-planologisch) kunnen faciliteren.7 De inzet is dat Platform31 in het najaar diverse sessies in het land organiseert om woningdelen verder te stimuleren. Ook wordt gewerkt aan een Splitsgids voor particulieren, woningcorporaties en gemeenten. Deze wordt later dit jaar verwacht. Ook verken ik, conform motie lid Wijen-Nass, de mogelijkheden voor een landelijk beleidskader omtrent woningsplitsing zodat dit op lokaal niveau vaker wordt toegestaan. Dat vraagt een brede weging van aspecten als lokale beleidsvrijheid, leefbaarheid en vereenvoudiging en eenduidig beleid op landelijk niveau.8
Daarnaast lopen er verschillende onderzoeken in relatie tot woningdelen. Na de zomer ontvangt de Tweede Kamer een maatschappelijke kosten-batenanalyse over de vereenvoudiging van het partnerbegrip binnen de AOW in relatie tot woningdelen (1) en loopt er een onderzoek in hoeverre de kostendelersnorm in de sociale zekerheidswetten een belemmering vormt voor woningdelen (2). De resultaten hiervan worden begin 2026 verwacht. (3) Daarnaast subsidieer ik een haalbaarheidsonderzoek dat uitgevoerd wordt door enkele woningcorporaties naar de behoefte aan en de mogelijkheden voor het opzetten van een landelijk platform voor woningdelen (4) en wordt een onderzoek uitgevoerd om woningdelers en hun behoeften beter in beeld te brengen (5).
Bent u bereid de kabinetsreactie op het IBO Huursector expliciet te voorzien van een tijdlijn en een maatregelenpakket, zodat de Kamer zicht krijgt op de stappen richting structurele oplossingen in de volkshuisvesting?
Ik wil nog niet vooruitlopen op de kabinetsreactie. Wel neem ik deze suggestie mee bij het opstellen van de brief.
Hoe duidt u de constatering in de IBO-rapportage en de RIGO-rapportage dat de huidige versnippering van woonruimteverdelingssystemen een drempel vormt voor huishoudens die regionaal willen verhuizen, bijvoorbeeld vanwege werk, mantelzorg of gezinsredenen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de aangenomen motie Welzijn over het onderzoeken hoe opgebouwde wachttijd of punten (deels) kunnen worden meegenomen bij verhuizing naar een andere regio?
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke stappen inmiddels zijn gezet om uitvoering te geven aan deze motie?
De wenselijkheid van een landelijk woonruimteverdeelystseem is onderzocht in het IBO Huurbeleid. In het IBO wordt geconstateerd dat het invoeren van één landelijk woonruimteverdeelsysteem extra kansen biedt voor woningzoekenden die geen wachttijd hebben kunnen opbouwen, bijvoorbeeld jongeren of mensen die naar een andere regio willen verhuizen. In het IBO is ook gekeken naar de optie voor het behoud van opgebouwde rechten bij interregionale verhuizing, omdat dit nodig is om daadwerkelijk één verdeelsysteem te krijgen.
Echter, het IBO merkt ook op dat een landelijk woonruimteverdeelsysteem betekent dat alle regionale en lokale systemen en lokale huisvestingsverordeningen moeten worden aangepast. Dat is geen eenvoudige opgave. Eerdere pogingen om een landelijk woonruimteverdeelsysteem te creëren zijn niet succesvol geweest vanwege alle verschillende belangen van de betrokken stakeholders. Voor een eventueel landelijk systeem zal het Rijk dan ook regie moeten nemen. Zoals eerder aangegeven kom ik in het najaar met een kabinetsreactie. Hierin zal ik ook uitgebreider ingaan op de aanbevelingen die het IBO doet ten aanzien van een landelijk woonruimteverdeelsysteem.
Bent u bereid om, mede naar aanleiding van het IBO en de motie Welzijn, een scenarioverkenning uit te voeren naar een (deels) landelijk of bovenregionaal woonruimteverdeelsysteem waarin opgebouwde wachttijd of punten bij verhuizing naar een andere regio (deels) behouden blijven, en daarbij de gevolgen voor de doorstroming, betaalbaarheid en lokale autonomie in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de vragen zo goed als mogelijk afzonderlijk beantwoord. De termijn van drie weken was niet haalbaar vanwege het zomerreces. De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Door nieuwe verhuurregels komen studenten nóg moeilijker aan een kamer’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de structurele kamernood en het sterk teruglopende aanbod van studentenwoningen, zoals onder andere beschreven in Nieuwsuur?
Hoe duidt u het feit dat het aanbod van studentenkamers (<25 m2) in een jaar tijd met ruim 30% is gedaald, terwijl de vraag juist toeneemt?
Hoeveel permanente studentenwoningen zijn er in 2024 gerealiseerd in Nederland, en hoeveel daarvan in studentensteden zoals Amsterdam, Utrecht, Groningen, Leiden en Nijmegen?
Hoeveel studentenwoningen zijn het afgelopen jaar verloren gegaan door verkoop of herbestemming?
Wat doet u eraan om te voorkomen dat nog meer studentenhuizen worden verkocht?
Hoe beoordeelt u de effecten van de Wet betaalbare huur op het aanbod van kamers voor studenten in de vrije sector?
Bent u bereid om de effecten van deze wet specifiek voor studentenhuisvesting te evalueren en, indien nodig, bij te stellen?
Acht u het wenselijk dat gemeenten studentenhuisvesting beperken door vergunningplichten en verboden op kamerverhuur aan meer dan twee personen
Kunt u uitleggen waarom er vaak een vergunning nodig is om aan meer dan twee studenten te verhuren? Wat is het oorspronkelijke doel hiervan?
Denkt u dat de huidige regels rondom kamerverhuur (zoals vergunningplicht) te streng zijn geworden?
Bent u bereid om te onderzoeken of kamerverhuur aan studenten onder voorwaarden vergunningvrij kan worden gemaakt?
Wat vindt u van het idee om landelijke regels of richtlijnen te versoepelen, of om gemeenten actief aan te sporen om soepeler kamerverhuurbeleid te voeren?
Bent u bereid om samen met gemeenten afspraken te maken over het verbeteren van de studentenhuisvesting?
Kunt u verklaren waarom het voor particuliere verhuurders steeds minder aantrekkelijk is om aan studenten te verhuren?
Hoe zorgt u ervoor dat particuliere verhuurders niet massaal stoppen met studentenhuisvesting door nieuwe regelgeving?
Heeft u zicht op hoeveel particuliere verhuurders momenteel overwegen hun panden te verkopen?
Bent u bereid de puntentelling in het woningwaarderingsstelsel te herzien voor studentenkamers, zodat verhuurders uitkomen met hun kosten?
Deelt u de zorg dat de woningnood de toegankelijkheid van het hoger onderwijs beperkt, doordat studenten hun gewenste opleiding niet kunnen volgen vanwege gebrek aan betaalbare huisvesting?
Hoe rechtvaardigt u dat studenten zich soms moeten inschrijven voor kamers in andere steden, ver buiten hun opleiding?
Wat vindt u van de roep om meer gebruik te maken van campuscontracten, zodat afgestudeerde studenten sneller doorstromen en kamers vrijkomen?
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen het instrument campuscontract als oplossing voor de doorstroomproblematiek?
Deelt u de opvatting dat onderwijsinstellingen ook een verantwoordelijkheid hebben in de huisvesting van studenten?
Wat kunnen onderwijsinstellingen volgens u doen om actief bij te dragen aan betere studentenhuisvesting?
Deelt u de analyse dat dit tekort niet alleen de persoonlijke ontwikkeling van studenten belemmert, maar ook een bedreiging vormt voor de toegankelijkheid van het onderwijs en daarmee voor de Nederlandse kenniseconomie?
Welke concrete maatregelen heeft u sinds het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) uit 2022 genomen om dit tekort terug te dringen?
Deelt u de zorg dat commerciële studentenwoningen vaak op termijn verdwijnen naar andere doelgroepen, waardoor structurele capaciteit verloren gaat?
Wat vindt u van het idee om huurtoeslag ook mogelijk te maken voor kamers met gedeelde voorzieningen, in plaats van uitsluitend voor zelfstandige studio’s?
Denkt u dat het huidige toeslagsysteem een onbedoelde financiële prikkel creëert om vooral studio’s te bouwen, terwijl dit juist vereenzaming onder jongeren in de hand werkt?
Bent u bereid om, samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en gemeenten, tot een herijking te komen van het huidige studentenhuisvestingsbeleid, met aandacht voor betaalbaarheid, sociale binding, doorstroming en voldoende aanbod?
De casus van Ymere en Philadelphia en de Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gerritsen (Ymere) woest: «We winnen het debat, maar verliezen het geld»»?1
Ja.
Kunt u nader toelichten welke voorwaarden er momenteel gelden om in aanmerking te komen voor de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen (SGZW)?
Alle voorwaarden zijn te vinden op: https://wetten.overheid.nl/BWBR0048611/2025-04-26.
In de nieuwste ronde (die open is gesteld vanaf 15 mei 2025 t/m 28 november 2025) is de doelgroep uitgebreid met ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5. Eén van de voorwaarden in de stimuleringsregeling (zowel in de nieuwe ronde als in de vorige ronde) is dat de bouw nog niet mag zijn gestart.
Klopt het dat de aanvraag van Ymere en Philadelphia is afgewezen? Hoe rijmt dit met de huidige woningnood en de oproep van de Kamer om de stimuleringsregeling uit te breiden, zodat deze ook ingezet kan worden voor ouderen met een (verstandelijke) beperking?
De aanvraag van Ymere en Philadelphia in de eerste ronde van de regeling is afgewezen omdat in deze aanvraag op dat moment niet voldaan werd aan de voorwaarde dat minimaal 30% van de zorggeschikte sociale huurwoningen in het complex bestemd zou zijn voor cliënten met een Wlz-indicatie voor ZZP VV 4 t/m 10. Op dat moment stond de regeling nog niet op gelijke wijze open voor ouderen met een verstandelijke beperking. Naar aanleiding van de gewijzigde motie Westerveld (TK 36 600 XVI, nr. 154) is de nieuwe ronde – die is opengesteld van 15 mei 2025 t/m 28 november 2025 – op gelijke wijze opengesteld voor ouderen (vanaf 50 jaar) met een Wlz-indicatie VG3 t/m VG8. Ymere en Philadelphia hebben ook in deze nieuwe ronde een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is nog in behandeling, maar zal worden afgewezen omdat niet voldaan is aan (minimaal) één van de voorwaarden, namelijk dat de bouw nog niet is gestart. Doordat de bouw al is gestart, is er geen relatie tussen de woningnood en het (al dan niet) verstrekken van de subsidie. Ymere kende deze voorwaarden al op het moment van de eerste aanvraag (in augustus 2024) en wist op het moment van aanvragen ook dat zij niet voldeden aan de voorwaarden.
Hoe legt u het uit dat in de Kamerbrief van 17 maart 2025 expliciet wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia opnieuw een aanvraag kunnen doen, bovendien wetende dat hun afwijzing de reden was voor de aangenomen Kamermotie, als vervolgens blijkt dat de aanvraag wordt afgewezen?2 3
In de Kamerbrief van 17 maart 2025 wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia een nieuwe aanvraag konden indienen «indien de aanvraag voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in de nieuwe subsidieronde». Dat geldt op dat moment ook voor andere zorgaanbieders en woningcorporaties die zorggeschikte woningen willen realiseren voor ouderen met een verstandelijke beperking en een indicatie voor VG 3 t/m VG 8.
Met deze formulering is aangegeven dat de subsidieregeling niet speciaal en alleen voor Ymere en Philadelphia zou worden aangepast, maar voor alle zorgaanbieders en woningcorporaties op gelijke wijze en tegelijkertijd.
De nieuwe ronde is per 15 mei 2025 weer opengesteld. Inschrijving was niet mogelijk van 1 november 2024 t/m 14 mei 2025.
Een van de voorwaarden (zowel in de eerste ronde als in de nieuwe ronde) is zoals aangegeven dat de bouw nog niet mag zijn gestart. De reden daarvoor is dat de subsidie vanwege het voorkomen van ongeoorloofde staatssteun is gekoppeld aan een overeenkomst voor een dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Een van de voorwaarden voor een DAEB is dat er sprake is van marktfalen. Indien een activiteit is gestart, kan geen beroep gedaan worden op dat marktfalen. Daarmee kan een DAEB-overeenkomst niet met terugwerkende kracht worden verleend. Ook is het daarmee niet mogelijk om de subsidieregeling zodanig aan te passen dat wel met terugwerkende kracht subsidie kan worden verleend voor een activiteit die al is gestart.
In sommige gevallen kan een project gesplitst worden in fases, waarmee een latere fase mogelijk wel in aanmerking kan komen voor subsidie, maar kennelijk is dat in deze casus niet aan de orde.
Klopt het dat projecten niet meer in aanmerking komen voor de SGZW indien de bouw van het project al is begonnen? Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om reeds gestarte projecten buiten de regeling te laten vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zou u ervan gevonden hebben als de initiatiefnemers ervoor gekozen zouden hebben om te wachten met het bouwen van geschikte zorgwoningen, omdat de subsidie nog niet binnen is? Had u dit in de huidige wooncrisis verantwoord geacht?
Naar mijn idee hadden de initiatiefnemers eerst een uitontwikkeld plan voor het bouwen van zorggeschikte woningen en zijn zij vervolgens gaan kijken of er ook een subsidie mogelijk was. De initiatiefnemers wisten op het moment van aanvraag dat hun project niet voldeed aan de subsidievoorwaarden, maar konden niet langer wachten omdat het project zeer kort na aanvraag in september 2024 al is gestart. Daarmee was het verkrijgen van de subsidie niet randvoorwaardelijk voor het starten met de bouw.
Hoe rijmt u het feit dat sociale woningbouw vrijwel altijd onrendabel is met de uitspraak van het ministerie dat subsidie kennelijk niet nodig is als de bouw kan starten zonder subsidie? Erkent u dat het uitblijven van de subsidie voor dit project van Ymere en Philadelphia kan leiden tot uit- of afstel van andere toekomstige woningbouwplannen? Hoe reflecteert u daarop?
Bij uitwerking van dit initiatief wisten de initiatiefnemers dat hun project niet in aanmerking kwam voor subsidie. Van het «uitblijven» van de subsidie is derhalve geen sprake en ook niet van een relatie met toekomstige woningbouwplannen. Voor nieuwe projecten voor deze doelgroep geldt dat de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen inmiddels ook voor hen is opengesteld.
Herkent u de kritiek van Ymere-bestuurder Gerritsen op de gang van zaken met betrekking tot het aanvraagproces? Hoe reflecteert u op deze kritiek?
Ik ben van mening dat de bestuurder van Ymere de zaken omdraait. Hij had naar mijn idee samen met Philadelphia eerst een plan en heeft daar vervolgens een subsidie bij gezocht. Toen dat niet bleek te passen op deze casus heeft hij via de media en de Tweede Kamer bereikt dat in de toekomst de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen ook beschikbaar is voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG3 t/m VG8 (en ZG-visueel 2 t/m4. Dat is goed nieuws voor de sector.
Het is echter niet mogelijk om de regeling met terugwerkende kracht daarop aan te passen (zie motivatie bij antwoord op vraag 4 en5. Aanpassing met terugwerkende kracht is daarbij ook niet eerlijk ten opzichte van andere partijen die de regeling hebben gelezen en hebben bedacht dat zij er niet voor in aanmerking kwamen en vervolgens hun eigen plannen daarop hebben aangepast.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van Ymere-bestuurder Gerritsen dat «Als we met alle bouwprojecten zouden wachten totdat alle «onrendabiliteit» zou zijn weg-gesubsidieerd zou er weinig meer gebouwd worden in Nederland»?
Ik besef dat we met de huidige woningnood blij moeten zijn met iedere mogelijkheid die woningcorporaties en andere partijen hebben om te investeren in nieuwe woningen (al dan niet voor ouderen).
Welke mogelijkheden ziet u eventueel voor een oplossing met betrekking tot het traject van Ymere en Philadelphia?
Ik zie geen mogelijkheden om vanuit de Stimuleringsregeling iets in deze casus te betekenen. Ik hoop dat Ymere en Philadelphia hun initiatief desondanks spoedig kunnen voltooien.
Op welke andere concrete manieren probeert u de bouw van zorggeschikte woningen voor ouderen met een beperking te stimuleren? Welke knelpunten ziet u in de huidige aanpak?
Zorgkantoren hebben voor cliënten met een Wlz-indicatie zorgplicht en moeten voor elke doelgroep (dus ook voor ouderen met een beperking) voldoende zorg inkopen die aansluit bij de wensen van de cliënten. De Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen is inmiddels ook opengesteld voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5.
Het amendement Mooiman op de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting |
|
Pieter Grinwis (CU), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de concrete gevolgen en de uitvoerbaarheid in kaart te brengen van het gisteren aangenomen amendement-Mooiman (TK 36 512, nr. 30) over het volledig uitsluiten van urgentie voor statushouders?
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn met uw eigen wetsvoorstel (Wet nieuwe regels inzake huisvesting vergunninghouders), hoe u die verschillen weegt en wat de consequenties zijn voor de doorgang en voortgang van uw wetsvoorstel?
Kunt u deze vragen met de grootst mogelijke spoed, en uiterlijk voor de stemmingen over de Wet versterking regie volkshuisvesting, beantwoorden?
Het bericht 'Nieuwe bouwcrisis dreigt als omslag naar duurzaam ontworpen woningen uitblijft' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Herkent u het gegeven dat een snelle omslag naar woningen bouwen met duurzame materialen nodig is om een potentiële volgende crisis te voorkomen en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik reageer nog schriftelijk op de adviezen van de Rli.
De potentiële crisis herken ik niet. Wel ben ik met een groot deel van de aanbevelingen al bezig. Zo moeten nieuwe gebouwen, zoals in Europese Richtlijn Energieprestatie Gebouwen EPBD-IV is vastgelegd, vanaf 2030 voldoen aan een wettelijke eis als het gaat om de CO2-emissies veroorzaakt door zowel het energieverbruik als het materiaalverbruik van nieuwe gebouwen – in technisch jargon de «global warming potential» (gwp) over de gehele levenscyclus («whole life cycle»), oftewel de wlc-gwp.
Voor 1 januari 2027 zal de Minister van VRO een routekaart publiceren en daarover de Europese Commissie in kennis stellen. Hierin wordt aangegeven welke wlc-gwp prestatie-eisen gelden voor nieuwbouw vanaf 2030 per gebouwtype en hoe in termen van streefwaarden het afbouwpad naar 2050 eruitziet. Het doel is klimaatneutraliteit in de gebouwde omgeving te bereiken.
Door deze routekaart krijgt de markt duidelijkheid over de toekomstige regelgeving en kan men zich daarop voorbereiden. Uiteraard zal ik ervoor zorgen dat de nieuwe duurzaamheidseis in 2030 de woningbouwopgave niet in de weg zit. Tussen 2030 en 2050 zal periodiek worden bezien of de in 2027 ingeschatte streefwaarden in de uitvoeringspraktijk realistisch zijn.
Herkent u het gegeven dat bouwbedrijven klaar staan om met duurzame materialen te gaan bouwen maar dit niet doen omdat ze wachten tot de overheid duidelijkheid gaat bieden, en waarom wel of niet?
Ik zie talloze voorbeelden van bouwers die met duurzame materialen bouwen. Producenten van bouwmaterialen zetten steeds meer stappen. In het kader van het bouwmaterialenakkoord zie ik namelijk goede ontwikkelingen.
Die duidelijkheid is er. We hebben al een milieuprestatie gebouwen (mpg) voor woningen waar bouwers aan moeten voldoen, en met de wijziging van de mpg, die ik onlangs voor advies naar de Raad van State heb gestuurd, geef ik nadere duidelijkheid voor de komende jaren. Zo weten partijen in de bouwsector hoe ze de milieuprestatie van woningen moeten berekenen en kunnen zij zich voorbereiden op toekomstige prestatie-eisen. Daarnaast implementeer ik, zoals in antwoord 2 aangegeven, de zogenaamde wlc-gwp.
Op welke termijn kunt u de duidelijkheid verschaffen aan de sector waar zij op wachten om duurzaam te gaan bouwen?
Bouwers zijn vrij om de bouwmaterialen te kiezen, waarmee ze willen bouwen, mits ze op gebouwniveau voldoen aan de minimumeisen in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving. De wijziging van mpg treedt naar verwachting per 1 juli 2026 in werking. Zoals aangegeven in antwoord 2 moet er voor 1 januari 2027 een routekaart bij de Europese Commissie worden ingediend met de prestatie-eisen per gebouwtype voor 2030 en de streefwaarden voor de jaren erna.
Bent u het er mee eens dat duurzaam bouwen niet meer tijd zal kosten maar juist sneller en goedkoper zal zijn dan wanneer er gebouwd wordt op een niet duurzame manier, en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat er met duurzaam bouwmateriaal sneller of langzamer kan worden gebouwd dan met andere materialen. Wel is het zo dat duurzame materialen in de industriële bouw steeds vaker worden toegepast. Industrialisatie, robotisering en digitalisering leiden wel tot sneller en goedkoper bouwen. Overigens blijkt uit het Rli-rapport dat houtbouw op dit moment nog 10% duurder is dan conventionele bouw.
Bent u het ermee eens dat woningen van hout beter reageren op de warme temperaturen dan woningen gebouwd met bijvoorbeeld beton, waarom wel of niet?
In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving is een eis opgenomen ten aanzien van het risico op oververhitting van de nieuwbouw. Woningen van hout of beton moeten aan dezelfde eis voldoen. Bouwfysisch zijn er verschillen. Woningen van hout hebben veelal minder massa dan van beton, waardoor ze sneller reageren op opwarming en afkoeling.
Een analyse van de verschillen is onderdeel van een onderzoek naar de effecten op de gezondheid dat nog wordt uitgevoerd in het kader van de Nationale Aanpak Biobased Bouwen.
Wordt duurzaam bouwen onderdeel van de nog te delen hitte aanpak?
Bent u bereid te onderzoeken of duurzaam bouwen positieve effecten heeft ten aanzien van het binnenklimaat?
Momenteel loopt een onderzoek naar de effecten van biobased bouwen op het binnenklimaat via de Nationale Aanpak Biobased Bouwen, zoals aangegeven bij vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) om één landelijke norm vast te stellen voor de CO2-uitstoot per vierkante meter?
Dat advies is in lijn met de afspraken in de EPBD-IV over de WLC-GWP. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt het bouwen met duurzame materialen een voorschrift in uw project Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER)?
Bouwen met duurzame materialen vormt geen specifiek thema in het programma STOER.
Per wanneer zou STOER in werking moeten treden volgens u, los van of de Kamer vindt dat dit controversieel verklaard moet worden of niet?
De adviezen, die het kabinet omarmt, worden zo snel mogelijk geïmplementeerd gelet op de woningbouwopgave. Dit betekent dat de aan te passen wet- en regelgeving in de reguliere wetgevingsprocessen een plek krijgen. Aanpassing daarvan is niet op één moment voorzien.
Zoals in mijn brief van 23 juni over STOER heb aangegeven, start ik met de uitwerking van een aantal voorstellen voor aanpassing van het Besluit Bouwwerken leefomgeving waarbij ik verwacht deze wijzigingen in 2026 voor te leggen aan de Kamer ter voorhang. Ik hoop dat deze wijzigingen zo snel mogelijk in werking kunnen treden.
Op andere voorstellen van STOER kom ik terug in de kabinetsreactie op het eindadvies die na de zomer zal volgen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en één voor één beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht 'Nieuwbouwhuis raakt hitte slecht kwijt, we bouwen voor klimaat van 15 jaar geleden' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht?1
Ja.
Herkent u het beeld dat ook nieuwbouwwoningen vaak onvoldoende bestand zijn tegen hitte?
De huidige bouwregelgeving stelt grenswaarden waarmee het risico op oververhitting voor nieuwbouwwoningen beperkt wordt. Oververhitting kan dus nog steeds wel voorkomen tijdens een hittegolf. Hierbij is ook het bewonersgedrag van invloed op de temperaturen in de woning.
Ziet u risico’s voor de gezondheid van bewoners, hogere energiekosten door koeling en een verminderde leefkwaliteit in de wijk als gevolg?
Het risico op de gezondheid van bewoners van nieuwbouwwoningen is vanwege de hierboven beschreven grenswaarde in de bouwregelgeving beperkt. Wel kunnen mensen afhankelijk van hun gezondheidssituatie meer of minder overlast ervaren bij hitte.
Indien actieve koeling aanwezig is in de nieuwbouwwoning (volgens de gegevens van RVO voor opgeleverde woningen in 2024/2025 in 30% van de gevallen) wordt het energiegebruik meegerekend in het totale energiegebruik. Het totale energiegebruik moet binnen vastgestelde grenzen blijven.
Een te hete leefomgeving kan zorgen voor een lagere leefkwaliteit van bewoners in een wijk. Het groener inrichten van de buitenruimten kan zorgen voor een aangenamere temperatuur en het stedelijk hitte-eilandeffect tegengaan. Daarnaast heeft het toevoegen van groen ook een positief effect op de gezondheid van omwonenden, de sociale cohesie en de biodiversiteit. Het inrichten van de openbare ruimte is de verantwoordelijkheid van gemeenten, provincies en waterschappen. Om deze overheden te ondersteunen bij het tegengaan van hittestress in de wijk, heb ik in mei 2024 de handreiking groen in en om de stad beschikbaar gesteld.
Hoe beoordeelt u het de stelling dat de bouwpraktijk nog steeds onvoldoende is aangepast aan het huidige en toekomstige klimaat, terwijl er sinds 2003 een hitteprotocol is en klimaatadaptatie al jaren als urgent beleidsthema geldt?
Om de effecten van de gevolgen van hitte in de gebouwde omgeving te beperken, is een integrale benadering vereist. Hitte vraagt om maatregelen op meerdere themalijnen, zowel binnen het gebouw, gebied, gezondheid en calamiteiten. Omdat hitte een veelzijdig vraagstuk is, zie ik de noodzaak om vanuit meerdere invalshoeken te handelen. Daarom heb ik op 2 juli jl., in samenwerking met het Ministerie van VWS en IenW, de Hitte aanpak 2025 gelanceerd. Momenteel wordt vanuit het Rijk en andere organisaties gewerkt aan aanvullende stappen om de gevolgen van hitte volgens de vier themalijnen te beperken.
Hiernaast heeft het RIVM ook onlangs het Nationaal Hitteplan geëvalueerd, het huidige Nederlandse hitteprotocol waaraan u refereert. Hieruit blijkt dat het aantal sterfgevallen na de invoering van het hitteplan in 2010 is afgenomen.
Het kabinet werkt op dit moment ook aan de Nationale Adaptatiestrategie, die in 2026 wordt gepubliceerd. Hierin zal ook aandacht zijn voor de ontwikkeling van dit vraagstuk nu en straks en de maatregelen voor de langere termijn.
Qua gebouw-eisen zijn er in 2021 eisen ingevoerd in de bouwregelgeving om het risico op oververhitting in nieuwbouwwoningen te beperken. Aanvullend is in 2024 nog een verduidelijking doorgevoerd wat als voldoende capaciteit wordt beschouwd bij actieve koeling. Voor de gemoderniseerde bepalingsmethode voor de energieprestatie in 2030 zal kritisch gekeken gaan worden naar de koelbehoefte en het risico op oververhitting van nieuwbouwwoningen.
Kunt u aangeven of de huidige Bouwbesluitnormen, BENG-eisen en MPG-grenzen voldoende rekening houden met hittestress, bijvoorbeeld door eisen aan oriëntatie, ventilatie, groen in de wijk en gebouwschil?
In de bouwregelgeving worden nu al eisen gedefinieerd om het risico op oververhitting te beperken voor nieuwbouwwoningen. In de bepalingsmethode wordt o.a. al rekening gehouden met de oriëntatie, ventilatie, thermische massa en de kwaliteit van de gebouwschil. Groen in de wijk is geen gebouweigenschap en wordt niet meegenomen in de berekening.
Hoeveel procent van de huidige nieuwbouwwoningen beschikt over passieve koeling, buitenzonwering en voldoende groen in de directe leefomgeving om hittestress te beperken?
Volgens de gegevens van RVO over opgeleverde woningen in 2024 en 2025 wordt er in 30,9% van de gevallen koeling toegepast. Iets minder dan de helft bestaat uit passieve/vrije koeling of externe koude levering. Zonwering wordt in 12,2% van de gevallen toegepast en zonwerende beglazing in 15,7% van de gevallen. De cijfers over overstekken die de zonintreding kunnen beperken zijn niet beschikbaar.
Hoe wordt er bij de huidige gebiedsontwikkelingen en de Woondeals rekening gehouden met klimaatadaptatie en hittestress in de woonomgeving (bijvoorbeeld door schaduw, water en groenvoorzieningen)?
Klimaatadaptief bouwen is een ambitie vanuit de nationale woon- en bouwagenda en de nationale aanpak klimaatadaptatie gebouwde omgeving. Ik stimuleer dat in nieuwe gebiedsontwikkelingen rekening gehouden wordt met toekomstbestendigheid van de ontwikkeling. Daar waar sprake is van woningbouw, is er ook een relatie met de woondeals. Gemeenten kunnen aandacht besteden aan het tegengaan van hittestress bij wijzigingen van het omgevingsplan voor een gebiedsontwikkeling. Dat kan bijvoorbeeld via het voorzien in schaduw, water, en groenvoorziening. Dit bevordert naast het tegengaan van hittestress ook de klimaatadaptatie.
Om gemeenten te ondersteunen in het toekomstbestendig en klimaatadaptief maken van bestaande gebieden en nieuwe gebiedsontwikkelingen stel ik verschillende instrumenten beschikbaar. Denk hierbij aan het Ruimtelijke afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving, landelijke maatlat voor een groene & klimaatadaptieve gebouwde omgeving en de handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief & natuurinclusief bouwen, inrichten en beheren.
Deelt u de analyse dat kwaliteit van de leefomgeving (inclusief hittestressbeperking) en woningbouwproductie hand in hand moeten gaan en dat het onvoldoende is om hittestress uitsluitend vanuit de gezondheidshoek te benaderen, zonder deze structureel te integreren in ruimtelijke plannen?
Zoals aangegeven in vraag 7 is hitte, als onderdeel van klimaatadaptief en toekomstbestendig bouwen, een ambitie die wordt meegenomen bij de bouw van nieuwe woningen. Hoe dit gebeurt, is afhankelijk van het specifieke nieuwbouwproject.
De unieke situatie per locatie of project laat zien dat het voorkomen van hitte een vraagstuk is dat maatwerk vraagt. Door bij het ontwerp van woningen maar ook bij de inrichting van de woonomgeving rekening te houden met het toenemend aantal hete dagen en hittegolven, wordt de huidige en toekomstige kwaliteit van nieuwe woningen geborgd. Daarom zet ik samen met mijn collega’s van IenW en VWS in de Hitteaanpak 2025 in op de vier themalijnen: gebied, gebouw, gezondheid en calamiteit.
Bent u bereid te onderzoeken hoe hittestress kan worden opgenomen in de beoordeling van woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen binnen de volkshuisvestelijke prioritering, bijvoorbeeld via een «hittestress-score»?
Binnen het Delta Programma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) werken waterschappen, gemeenten, provincies en het Rijk samen om de ruimtelijke inrichting klimaatbestendig te maken. Onderdeel hiervan zijn periodieke stresstesten die worden uitgevoerd, ook voor het onderdeel hitte. Het Rijk ondersteunt deze stresstesten met het aanbieden van kaartmateriaal via de Klimaateffectenatlas, waaronder kaarten over gevoelstemperatuur, het stedelijk hitte-eilandeffect, afstand tot koele plekken, verstening (grijs) in een buurt en de verdeling van sociale kwetsbaren bij hitte. Binnenkort wordt daar ook een schaduw-op-gebouwen-kaart aan toegevoegd. In lijn met de Omgevingswet moeten omgevingsplannen en vergunningen nu al bijdragen aan een klimaatbestendige leefomgeving, en daarmee dus aan klimaatbestendige woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen. Hiervoor kunnen de uitslagen van de stresstesten gebruikt worden.
Welke knelpunten ziet u bij gemeenten en projectontwikkelaars om bij woningbouwprojecten structureel rekening te houden met hittestress, en welke rol kan het Rijk spelen in het ondersteunen of normeren hiervan?
Zoals eerder benoemd is hitte een veelzijdig onderwerp dat acties op meerdere vlakken vraagt om dit vraagstuk aan te pakken. Bij veel partijen die actief zijn op het hittevraagstuk ontbrak vaak een overzicht van alle lopende activiteiten ook was er behoefte aan een goede onderlinge uitwisseling van kennis over het onderwerp. Ik ben dan ook samen met mijn collega’s van IenW en VWS gestart om de kennis en ervaring bij betrokken partijen te verbinden middels de Hitteaanpak 2025 (zie Kamerbrief 4119583-1081971-PG). Binnen de Hitteaanpak ondersteunen we met uitwisseling van praktijkkennis en onderzoek en ontwikkelen we instrumenten voor een integrale lokale aanpak, zoals bijvoorbeeld de Menukaart Hitte voor gemeenten. En, als gezegd, werkt het Rijk aan de herziening van de Nationale Adaptatiestrategie, die in 2026 uit moet komen. Hierbij gaan we expliciet in op het onderwerp hitte en andere klimaatuitdagingen binnen de gebouwde omgeving.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk behandelen gezien de actualiteit van de problematiek?
Ik heb bovenstaande vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.