Gepubliceerd: 18 april 2008
Indiener(s): Frank Heemskerk (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur economie gemeenten ondernemen organisatie en beleid ruimte en infrastructuur ruimtelijke ordening
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31430-2.html
ID: 31430-2

31 430
Tijdelijke regels voor experimenten met een gebiedsgerichte bestemmingsheffing ten behoeve van aanvullende activiteiten van samenwerkende ondernemers mede in het publiek belang (Experimentenwet BGV-zones)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is experimenten mogelijk te maken met het instellen van zones waarbinnen alle ondernemers bijdragen aan door een bepaalde meerderheid van hen gewenste activiteiten die mede een publiek belang in de openbare ruimte dienen en die in aanvulling op de activiteiten van de gemeente door een vereniging of stichting worden uitgevoerd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

1. De gemeenteraad kan onder de naam BGV-bijdrage een heffing instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (BGV-zone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.

2. De BGV-bijdrage is een belasting die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BGV-zone.

3. De BGV-bijdrage wordt geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de BGV-zone gelegen onroerende zaken, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken (bijdrageplichtigen).

4. De artikelen 220a, 220b, eerste lid, 220d, 220e en 220h van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2

1. De heffingsmaatstaf van de BGV-bijdrage is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde.

2. De onroerende zaken ter zake waarvan de heffing wordt geheven kunnen in waardeklassen worden ingedeeld.

3. Het tarief van de BGV-bijdrage kan voor verschillende categorieën niet-woningen verschillend worden vastgesteld waarbij onder meer de vestigingslocatie, de bestemming van de onroerende zaak en de branche of sector van de bijdrageplichtige in relatie tot het belang bij de activiteiten in aanmerking genomen kunnen worden.

4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid kan het tarief worden bepaald op een voor iedere bijdrageplichtige gelijk bedrag.

5. De artikelen 230 tot en met 233a en 236 tot en met 257 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op de heffing en invordering van de BGV-bijdrage.

Artikel 3

1. Een BGV-bijdrage wordt ingesteld voor een periode van ten hoogste vijf jaren.

2. Met overeenkomstige toepassing van de artikelen 4 en 5 kan de periode telkens met ten hoogste vijf jaren worden verlengd.

Artikel 4

1. De verordening waarbij de BGV-bijdrage wordt ingesteld treedt niet in werking dan nadat gebleken is van voldoende steun onder de bijdrageplichtigen.

2. Het college van burgemeester en wethouders stelt iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige na vaststelling van de verordening in de gelegenheid zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding uit te spreken. In afwijking van het peilmoment, bedoeld in artikel 1, derde lid, wordt degene die blijkens de bij de gemeente op dat moment bekende gegevens een onroerende zaak in de beoogde BGV-zone gebruikt aangemerkt als bijdrageplichtige.

3. Bij de toepassing van het tweede lid zorgt het college van burgemeester en wethouders dat alle bijdrageplichtigen zijn geïnformeerd over de strekking van de verordening.

4. Het college zorgt er voor dat de vertrouwelijkheid van de strekking van de schriftelijke verklaring van de bijdrageplichtige gewaarborgd is.

Artikel 5

1. Van voldoende steun is sprake indien na toepassing van artikel 4 blijkt dat:

a. ten minste de helft van de bijdrageplichtigen zich voor of tegen inwerkingtreding heeft uitgesproken,

b. ten minste tweederde deel daarvan zich vóór inwerkingtreding heeft uitgesproken, en

c. de som van de WOZ waarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van onroerende zaken in gebruik bij bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken vóór inwerkingtreding hoger is dan de som van de WOZ waarden in gebruik bij bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken tegen inwerkingtreding.

2. In afwijking van het eerste lid blijkt reeds van voldoende steun indien voldaan wordt aan de criteria, bedoeld in dat lid, onder a en b, indien de verordening voorziet in heffing van een voor iedere bijdrageplichtige gelijk bedrag als bedoeld in artikel 2, vierde lid.

Artikel 6

1. De gemeenteraad trekt de verordening zo spoedig mogelijk in zodra blijkt van voldoende steun voor intrekking onder de bijdrageplichtigen.

2. Op verzoek van ten minste een vijfde van de bijdrageplichtigen stelt het college van burgemeester en wethouders iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige in de gelegenheid zich schriftelijk voor of tegen intrekking van de verordening uit te spreken.

3. Het verzoek kan niet worden gedaan:

a. binnen een jaar na inwerkingtreding van de verordening, of;

b. binnen een jaar na toepassing van het tweede lid.

4. Artikel 4, tweede lid, tweede volzin, vierde lid, en artikel 5 zijn van toepassing met dien verstande dat de bijdrageplichtigen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te spreken voor of tegen intrekking.

Artikel 7

1. De opbrengst van de belasting wordt als subsidie verstrekt aan de bij de verordening aangewezen vereniging of stichting. De perceptiekosten kunnen hierop in mindering worden gebracht.

2. De verordening wijst uitsluitend als vereniging of stichting aan:

a. een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid:

1°. waarvan alle beoogde bijdrageplichtigen lid zijn of dit desgewenst met onmiddellijke ingang kunnen worden,

2°. waarvan de contributie op jaarbasis niet hoger is dan € 50,– , en

3°. die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, of

b. een stichting:

1°. waarvan ten minste tweederde van de leden van het bestuur bestaat uit beoogde bijdrageplichtigen, en

2°. die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid.

3. In aanvulling op het tweede lid wijst de verordening uitsluitend een vereniging of stichting aan waarmee de gemeente ter uitvoering van de verordening een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten, waarin is bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

4. De raad stelt bij verordening de nodige regels, met inbegrip van de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de subsidie wordt verstrekt.

Artikel 8

1. De aangewezen vereniging of stichting zorgt er voor dat:

a. jaarlijks door de algemene ledenvergadering van de vereniging of door het bestuur van de stichting een begroting wordt vastgesteld voor de uitvoering van de activiteiten in het daaropvolgende jaar,

b. na het eerste jaar jaarlijks aan de algemene ledenvergadering of in het bestuur van de stichting rekening en verantwoording wordt afgelegd over de uitgaven voor de uitvoering van de activiteiten in het voorafgaande jaar.

2. De aangewezen vereniging of stichting zorgt er voor dat alle bijdrageplichtigen kosteloos kennis kunnen nemen van de begroting, de rekening en de verantwoording.

Artikel 9

1. Onverminderd de mogelijkheid van verlenging krachtens artikel 3, tweede lid, kan de verordening waarbij een BGV-zone voor de eerste maal wordt ingesteld niet worden vastgesteld na afloop van de periode die eindigt met ingang van de eerste dag van de vierentwintigste maand volgend op de datum van inwerkingtreding van deze wet.

2. De periode, bedoeld in het eerste lid, kan bij koninklijk besluit éénmaal met ten hoogste 24 maanden worden verlengd.

Artikel 10

1. De gemeente zendt een afschrift van de uitvoeringsovereenkomst en van de verordening aan Onze Minister van Economische Zaken.

2. Onze Minister van Economische Zaken zendt voor 1 januari 2013 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting, anders dan als experiment.

3. De gemeenten waar een verordening tot instelling van een BGV-bijdrage is vastgesteld en de aangewezen verenigingen en stichtingen verlenen Onze Minister van Economische Zaken op diens verzoek medewerking aan de totstandkoming van het verslag.

Artikel 11

1. Deze wet vervalt met ingang van 1 juli 2015.

2. Onverminderd artikel 3 en het eerste lid en met inachtneming van de bepalingen van deze wet kunnen gemeenten na 1 juli 2015 een bepaalde BGV-bijdrage blijven heffen tot 1 januari 2018 of tot een later, bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, indien:

a. vóór 1 juli 2015 een wetsvoorstel is ingediend voor voortzetting anders dan als experiment van een regeling voor BGV-bijdragen, en

b. een zelfde BGV-bijdrage in dezelfde BGV-zone ook geheven werd tussen 1 juli 2014 en 1 juli 2015.

3. Het tweede lid vervalt op het moment dat het wetsvoorstel, bedoeld in het tweede lid, is verworpen dan wel op het moment dat het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt.

Artikel 12

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 13

Deze wet wordt aangehaald als: Experimentenwet BGV-zones.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,