De gevolgen van recente asbestbranden |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de recente branden in Vroomshoop, Kloetinge en op de A50 bij Beekbergen, waarbij asbest is vrijgekomen?1 2 3
Branden waarbij asbest vrijkomt, komen helaas (nog steeds) voor zolang er in bestaande panden nog asbest uit het verleden aanwezig is. Door in geval van brand omwonenden te waarschuwen en instrueren en zo snel mogelijk asbestresten op te ruimen, worden de risico’s zo veel mogelijk beperkt.
Bij brand zijn asbestdaken vaak de belangrijkste bron van asbestverspreiding. Het overheidsbeleid is erop gericht om de eigenaren van asbestdaken te bewegen deze daken te (laten) saneren. Uw Kamer wordt regelmatig over de voortgang geïnformeerd4.
Het bij wijze van protest in brand steken van asbesthoudende materialen is van geheel andere orde. Dit is moedwillig de gezondheid van anderen in gevaar brengen. Dit is onacceptabel en ik betreur zeer dat dit soort incidenten voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van de veiligheidsmaatregelen die bij deze ongelukken en protesten zijn genomen om omwonenden en passanten te beschermen tegen blootstelling aan asbest?
Voor de veiligheidsmaatregelen, aard en omvang van de opruimwerkzaamheden en de gezondheidsrisico's van omwonenden is de verantwoordelijkheid belegd bij het lokaal bevoegde gezag en de betrokken uitvoeringsorganisaties (gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat, Veiligheidsregio’s etc.). De veiligheidsmaatregelen zullen dan ook per situatie verschillen.
Kunt u een overzicht geven van de aard en omvang van de opruimwerkzaamheden als gevolg van deze branden en kunt u ook aangeven of de Aanpak asbestincidenten hierbij is gevolgd?4
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is in kaart gebracht welke gezondheidsrisico’s omwonenden hebben gelopen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat medewerkers die de omgeving van de brand in Vroomshoop saneerden, werkten zonder beschermende maskers? Zo ja, hoe kon dit gebeuren?
Het is niet bekend waar dit signaal vandaan komt. Bij dergelijke calamiteiten waarbij gevaar voor omwonenden het meest pregnant is, houden de Omgevingsdiensten toezicht op de werkzaamheden. Voor wat betreft de regels ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers is de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) de aangewezen toezichthouder. De Arbeidsinspectie heeft noch van de Omgevingsdiensten, noch van anderen een melding gekregen over het onbeschermd werken door werknemers bij het opruimen. Hierdoor is er vooralsnog geen aanleiding om het signaal verder te onderzoeken.
Hoe zijn omwonenden van de branden ingelicht over de gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met het vrijkomen van asbest?
Het zal per situatie verschillen wat de beste wijze is om omwonenden in te lichten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegde gezag.
Hoeveel asbestbranden vinden er jaarlijks plaats in Nederland?
Het aantal branden waarbij asbest vrij komt, wordt niet centraal geregistreerd. Ook het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) heeft geen (betrouwbare) data over branden waarbij asbest vrijkomt.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke risico’s van asbestbranden onaanvaardbaar hoog zijn?
De overheid deelt de zorg over het vrijkomen van asbest bij branden. Zoals bij vraag 1 aangegeven is het beleid erop gericht om de eigenaren van asbestdaken (vaak de oorzaak van asbestverspreiding bij brand) te bewegen deze te (laten) saneren. Een voorstel van mijn ambtsvoorganger om per eind 2024 te komen tot een wettelijk verbod op asbestdaken is in 2019 afgewezen door de Eerste Kamer.
Wie is verantwoordelijk voor de kosten die worden gemaakt voor de saneringswerkzaamheden bij asbestbranden?
Het uitgangspunt is dat de eigenaar verantwoordelijk/financieel aansprakelijk is. Het kan voorkomen dat de gemeente een deskundig asbestbedrijf opdracht geeft om de omgeving van de brand schoon te maken. De gemeente zal de kosten dan verhalen op de gebouweigenaar.
Welke mogelijkheden ziet u om de Meerjarenaanpak asbest te versnellen en gebouwen met bestaand asbestmateriaal in Nederland zo spoedig mogelijk te saneren?5
De Meerjarenaanpak asbest is erop gericht om verbeteringen op het gebied van arbeidsomstandigheden door te voeren in het asbeststelsel omdat het van groot belang is dat het verwijderen van asbest op een gezonde en veilige manier gebeurt. Zoals aangekondigd in mijn brief van 21 december 2023 zal ik uw Kamer op korte termijn nader informeren over de voortgang van de Meerjarenaanpak. De Meerjarenaanpak is er niet op gericht om de gebouwen met asbest in Nederland zo spoedig mogelijk te saneren. Met de Meerjarenaanpak wordt beoogd het stelsel voor asbestverwijdering te verbeteren, met als onderliggend doel een nog betere bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers die met asbest werken.
Voor het beleidsdoel om gebouwen met bestaand asbestmateriaal zo spoedig mogelijk te saneren heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de afgelopen jaren vooral ingezet op de verwijdering van asbestdaken. U wordt voor de zomer geïnformeerd over de plannen om eigenaren te stimuleren zoveel mogelijk asbestdaken te saneren.
De komst van ‘de hoogste windmolens ooit op land en het Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Komst van «hoogste windmolens ooit op land» jaagt omwonenden en medici angst aan»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Gelderland de bouw van zeven megawindturbines (met een tiphoogte van bijna 270 meter) langs de A15 wil doordrukken, terwijl de gemeente Buren én omwonenden hier fel op tegen zijn?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de provincie Gelderland in januari 2024 de voorkeursopstelling van de windturbines voor windpark Echteld-Lienden heeft vastgesteld en kiest voor een opstelling met zeven turbines. Ik ben ook op de hoogte dat dit plan weerstand ondervindt.
Deelt u de mening van de wethouder van de gemeente Buren die het besluit van de provincie «onacceptabel en onvoorstelbaar» noemt en stelt dat Buren bovendien al voldoet aan de afspraken omtrent de opwek van duurzame energie?
Het is aan de RES-regio’s om gebieden aan te wijzen voor de plaatsing van nieuwe windturbines en de ruimtelijke procedure hiervoor zorgvuldig te doorlopen. Deze locatie is opgenomen in de regionale energiestrategie van de RES-regio Fruitdelta Rivierenland. Uit het uitgevoerde milieuonderzoek blijkt dat dit zoekgebied ruimte biedt aan negen windturbine-posities. De provincie Gelderland heeft als bevoegd gezag een besluit genomen voor een voorkeursopstelling. Hierbij is gekozen om van de negen windturbineposities er zeven in te vullen. Dit windpark levert een belangrijke bijdrage aan de totale opwekdoelstelling van de RES-regio Fruitdelta Rivierenland.
Hoeveel energie zullen de betreffende windturbines opleveren? Hoeveel procent is dat van (a) het totale finale energieverbruik en (b) specifiek het aandeel windenergie in het totale finale energieverbruik?
De verwachte energieopbrengst van de turbines in de voorkeursopstelling is circa 122,5 GWh. Dit komt overeen met respectievelijk 1,9% en 5,6% van de hernieuwbare opwek en opwek door windenergie op land in Gelderland2 en ca. 46.000 huishoudens3. Het betreft 0,03% van het totale finale energieverbruik4, 0,6% van de elektricteitsproductie uit windenergie (op zee en op land), en 0,9% van de elektriciteitsproductie uit windenergie op land5. De totaal geproduceerde elektriciteit door windenergie op land betreft 4,8% van het totale finale energieverbruik6.
Deelt u de zorgen van omwonenden – die zich «testpersonen» noemen omdat nergens windturbines van deze hoogte in een bebouwde omgeving staan – over geluidsoverlast, gezondheidsschade, horizonvervuiling en vermindering van de woningwaarde? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze terechte zorgen en risico’s door de provincie ondergeschikt zijn gemaakt aan de energietransitie?
Ik begrijp dat omwonenden zorgen hebben en vind het belangrijk dat deze zorgen serieus genomen worden. Bij de ruimtelijke inpassing van windparken is het van belang dat er een goede bescherming van zowel omwonenden als de omgeving wordt gewaarborgd. Het is aan het bevoegd gezag om hierin een zorgvuldige afweging te maken met aandacht voor diverse belangen, en met oog voor de effecten op de leefomgeving en gezondheid. Ik zie geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het proces dat de provincie doorloopt.
Deelt u de mening dat de zogeheten «omgevingsadviesraad», waarin omwonenden voor de bühne mogen meepraten maar niet mogen meebeslissen, in de praktijk een wassen neus is?
De omgevingsadviesraad heeft een advies over het voorkeursalternatief gegeven en adviseert om vier windturbines te ontwikkelen. De provincie Gelderland heeft het advies van de omgevingsadviesraad niet overgenomen, omdat hiermee niet het opwekdoel wordt gehaald zoals afgesproken in de RES1.0 en hiermee de realisatie van het totale RES-bod verder uit zicht raakt. Wel heeft de provincie Gelderland nadrukkelijk gezocht naar een «middenweg» en zijn er twee turbineposities afgevallen. Het gesprek met omwonenden in de adviesraad wordt bovendien voortgezet en moet uiteindelijk leiden tot een gezamenlijke omgevingsovereenkomst.
Wat vindt u ervan dat de provincie geen absolute afstandsnorm tussen de windturbines en de bebouwde omgeving wil hanteren? Hoe verhoudt zich dat tot de in het «Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving» geformuleerde harde norm van ten minste twee keer de tiphoogte van de windturbines (artikel 5.162d)?
Het ontwerpbesluit bepaalt dat voor een al op een locatie toegelaten windturbine geen afstandsnorm geldt totdat de windturbine wordt vervangen (overgangsrecht, artikel 5.162b). Momenteel gelden er echter geen landelijke milieunormen of een afstandsnorm waarmee rekening gehouden moet worden bij de plaatsing van nieuwe windturbineparken. Tot de inwerkingtreding van het definitief besluit «Windturbines leefomgeving» is het aan decentrale overheden om hiervoor lokale milieunormen op te stellen op basis van een zorgvuldige motivering en afweging. Dit geldt ook voor windpark Echteld-Lienden. Decentrale overheden kunnen in afwachting van de definitieve milieunormen aan de slag met de ontwikkeling van windprojecten en het opstellen van lokale normen.
Hoe kan het dat de afstandsnorm van ten minste twee keer de tiphoogte veel minder is dan de door dr. ir. De Laat (klinisch-fysicus en audioloog van het Leids Universitair Medisch Centrum) voorgestelde afstandsnorm van tien keer de masthoogte (Aanhangsel handelingen, 2022/23, 2079)? Klopt het dan dat de gezondheidseffecten van windturbines waar dr. ir. De Laat voor waarschuwt – zoals slaapstoornissen, duizeligheid, misselijkheid, hoofdpijn, oorsuizen, concentratieverlies, hoge bloeddruk en hartslag, bronchitis, rusteloosheid, angst en depressie – in de wind worden geslagen?
Dr. ir. De Laat heeft de afgelopen jaren meermaals uitspraken gedaan over de gezondheidseffecten van windturbines maar tot een wetenschappelijk publicatie is het niet gekomen. Zodra er een publicatie beschikbaar komt, zullen de Staatssecretaris van IenW en ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzoeken om hiernaar te kijken en om relevante inzichten mee te nemen in het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Het Expertisepunt zorgt ervoor dat de wetenschappelijke kennis over windturbines en gezondheid actueel is en dat deze kennis ook in de praktijk gebruikt wordt. Ook is het RIVM in opdracht van de Ministeries van EZK en IenW gestart met een zogeheten blootstelling-responsrelatie-onderzoek, gericht op de Nederlandse situatie. In dit blootstelling-responsrelatie-onderzoek worden geluidniveaus van windturbines (de «blootstelling») gekoppeld aan de mate van hinder en slaapverstoring (de «respons») bij omwonenden. De resultaten worden in 2027 verwacht.
De milieunormen in het ontwerpbesluit beogen voldoende bescherming te bieden tegen gezondheidseffecten. Het planMER laat zien in welke mate de milieunormen, vooral die voor geluid, beschermen tegen gezondheidseffecten van windturbines. Het planMER geeft aan dat een afstandsnorm niet geschikt is om een volwaardige en gelijkwaardige bescherming te bieden tegen gezondheidseffecten, maar als aanvullende norm wel een basisbescherming aan omwonenden kan bieden.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat er in het «Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving» enerzijds een harde afstandsnorm is genomen, maar anderzijds hiervan kan worden afgeweken (artikel 5.162f) «met het oog op het realiseren van de doelen van de energietransitie»? Deelt u de mening dat het plaatsen van windturbines inherent is aan de energietransitie en dit betekent dat er in de praktijk dus altijd van de harde afstandsnorm kan worden afgeweken? Deelt u dan ook de conclusie dat die «harde» norm in feite boterzacht is?
De afwijkmogelijkheid van de afstandsnorm van 2 keer de tiphoogte is onderhevig aan een zware motiveringsplicht. De afwijking zal derhalve in de praktijk niet licht te hanteren zijn. Daar komt bij dat de voorgestelde landelijke afstandsnorm altijd in combinatie met de andere milieunormen zal gelden. Wanneer een grotere afstand moet worden aangehouden om te voldoen aan deze milieunormen, bijvoorbeeld voor geluid, zal deze prevaleren. Er zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen van de afstandsnorm kunnen worden afgeweken.
Hoeveel windturbines (uitgedrukt in aantallen) staan er heden op land en op zee? Hoeveel zullen dat er volgens uw beleid worden in 2030, 2040 en 2050?
Op dit moment staan er ongeveer 4,7 GW, ofwel circa 670 windturbines op zee, met een vermogen van 3 tot 11 MW per turbine. De turbines groeien nog steeds door in vermogen. Zo verwachten we voor de eerstvolgende windparken op zee al turbines van 14 MW. Rond 2030 is een verviervoudiging van het totale vermogen voorzien, bij slechts een verdubbeling van het aantal turbines. Vanwege deze technologische ontwikkeling kunnen we op dit moment nog niet exact zeggen hoeveel windturbines er in 2030, 2040 en 2050 op zee zullen staan. Deze windparken zullen overigens verder uit de Nederlandse kust staan en niet zichtbaar zijn vanuit land.
Op land stonden eind 2023 2447 windturbines (6,9 GW). De verwachting is dat de komende jaren 300–400 turbines verwijderd worden. Tegelijkertijd worden er turbines (met meer vermogen) bijgeplaatst. Per saldo is de verwachting dat in 2030 er minder windturbines staan dan eind 2023 (namelijk circa 2300 turbines), maar er meer opgesteld vermogen staat (ca. 7,5 GW).
Deelt u de mening dat de gezondheid van omwonenden altijd moet prevaleren? Bent u ertoe bereid de bouw van de megawindturbines tegen te houden?
Het is van belang dat omwonenden beschermd worden voor de effecten van windturbines, zoals slagschaduw, geluid en lichtschittering. Bij de ruimtelijke inpassing van windturbines zal altijd getoetst worden of omwonenden beschermd worden en aan de normen kan worden voldaan. Overigens staat het decentrale overheden vrij om desgewenst een verdergaande bescherming te bieden dan de landelijke normen aangeven.
Bouwvergunningen die de afgelopen jaren (versneld) zijn afgegeven aan (drink)waterbedrijven |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u wellicht een of meer voorbeelden naar de Kamer sturen van bouwvergunningen die de afgelopen jaren (versneld) zijn afgegeven aan (drink)waterbedrijven (zoals Dunea en Vitens) in het kader van «water en bodem sturend beleid»?
Sinds 2010 is de bouwvergunning vervangen door de omgevingsvergunning met de activiteit bouwen. Met het ontstaan van de omgevingsvergunning worden verschillende aspecten van de ruimtelijke ordening en milieu, waaronder bouwen, geïntegreerd in één vergunningaanvraag. Drinkwaterbedrijven dienen een aanvraag voor een omgevingsvergunning in bij de gemeente die het bevoegd gezag is. Er is geen landelijk overzicht van deze omgevingsvergunningen, omdat ze worden uitgegeven door gemeenten. Het «water en bodem sturend» beleid richt zich primair op de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit kan invloed hebben op omgevingsvergunningen aan drinkwaterbedrijven, bijvoorbeeld via de watertoets, maar slechts indirect op de activiteit bouwen.
Om voldoende drinkwaterbronnen voor de toekomst te hebben is het voor de betrokken bevoegde gezagen wel noodzaak om bij besluitvorming over (nieuwe) drinkwaterbronnen het drinkwaterbelang daar waar nodig en onder strikte voorwaarden zwaarder te laten wegen, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief over Water en Bodem Sturend van 25 november 2022 (Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592).
Het Didam-arrest. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een nadere toelichting geven op uw brief van 19 december 2023 over de uitspraak van 22 maart 2023 van de rechtbank Midden-Nederland over de terugwerkende kracht van het Didam-arrest en de motie van de leden Bontenbal en Stoffer van 21 september 2023 inzake het Didam-arrest (Kamerstuk 36 410, nr. 27)?1
Ja, dit doe ik aan de hand van de beantwoording van uw onderstaande vragen.
Is de juridische ruimte voor gemeenten om plannen te selecteren met maatschappelijke meerwaarde door het Didam-arrest groter geworden, kleiner geworden of gelijk gebleven?
De juridische ruimte is naar mijn mening gelijk gebleven. In het Didam-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat overheidslichamen ook bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen.2 Zoals de rechtbank Midden-Nederland in zijn uitspraak van 22 maart 2023 heeft overwogen3 gaat het bij het Didam-arrest niet om nieuwe regelgeving, maar om een logische invulling van bestaand recht. Ook vóór het Didam-arrest moesten overheidslichamen zich bij het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten al aan het gelijkheidsbeginsel – het bieden van gelijke kansen – houden. Dit gold ook voor plannen met een maatschappelijke meerwaarde.
Wel heeft het arrest voor veel onduidelijkheid gezorgd bij veel gemeenten en andere betrokken partijen en ook heeft het arrest directe gevolgen voor de bestaande gehanteerde praktijk gehad. Het arrest werpt een ander licht op de eisen die worden gesteld aan het privaatrechtelijk handelen van overheden bij onroerend goed transacties dan gebruikelijk was. Gemeenten en marktpartijen gingen er tot het Didam-arrest vanuit dat een «een-op-een» selectie zonder enige vorm van transparantie mogelijk was zonder dat er een motivering gegeven hoefde te worden aan derden waarom er met die ene partij in zee werd gegaan. Ten gevolge van het Didam-arrest moesten gemeenten in veel gevallen hun gehanteerde werkwijze en selectieproces bij verkoop van onroerende zaken4 aanpassen aan de eisen zoals die in het arrest waren benoemd. Uitgangspunt daarbij is dat bij verkoop van onroerende zaken door een overheidslichaam een selectieprocedure zal moeten worden gevolgd, tenzij door het overheidslichaam kan worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde is. Dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Met andere woorden; er dient een objectieve motivering te zijn, beschikbaar voor derden voordat de overeenkomst wordt aangegaan, waarom er met die ene gegadigde een overeenkomst wordt gesloten.
Ik heb om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen een (juridische) factsheet gepubliceerd, met vragen en antwoorden over dit arrest.5 Daarnaast is de Handreiking «implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte) beleid ten behoeve van vastgoed en gebiedsontwikkeling» uitgebracht.6 Bij het Expertteam Woningbouw kunnen gemeenten advies en ondersteuning vragen over diverse vraagstukken rond gebiedsontwikkeling.
Is alles wat vroeger na een eerlijk politiek proces voorwerp kon worden van een één-op-één-overeenkomst, na het Didam-arrest juridisch nog altijd mogelijk, via slimme selectiecriteria of via de uitzonderingsmogelijkheid?
Ja. In de brief van 19 december 2023 heb ik beschreven dat het Didam-arrest niet in de weg staat dat gemeenten bij de verkoop van gronden ruimte hebben om plannen te selecteren waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Aan gemeenten komt de vrijheid toe om selectiebeleid- en -criteria vast te stellen.7 Hierbij moet het gaan om objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Deze selectiecriteria kunnen behalve op criteria als prijs, loting, «first come, first served» en planning ook bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij.
Als bij voorbaat vaststaat óf redelijkerwijs mag worden aangenomen dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende onroerende zaak, hoeft de mededingingsruimte niet te worden geboden. Ook dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria en daar moet, voordat de overeenkomst wordt aangegaan, bekendheid aan worden gegeven.
Als er juridisch minder mogelijk is: wat dan? En is alles wat nu niet meer mogelijk is in uw ogen ook terecht niet meer mogelijk?
Zie allereerst vraag 2. Ik ben van mening dat het toepassen van een openbare selectieprocedure voordelen biedt, namelijk transparantie en het bieden van gelijke kansen, waarmee ook het risico van bevoordelen en willekeur wordt verkleind en de waarde voor de samenleving wordt geoptimaliseerd. Het is een belangrijk uitgangspunt dat het handelen van de overheid zo transparant en openbaar mogelijk is.
Wat betreft het realiseren van plannen met een maatschappelijke meerwaarde ben ik van mening dat deze plannen nog evenzeer mogelijk zijn als voor het Didam-arrest, mits dit in objectieve, redelijke en toetsbare criteria is te vatten. Dit komt de kwaliteit van plannen ten goede.
Is het nog altijd mogelijk dat een gemeente – bijvoorbeeld – een bepaalde locatie aan een bepaalde lokale welzijnsinstelling kan uitgeven ondanks dat een commerciële partij van elders ook belangstelling heeft getoond, of bestaat na Didam de kans dat het niet mogelijk blijkt om selectiecriteria te bedenken die én voldoende specifiek zijn om de beoogde instelling als enige uit het proces te laten komen én voldoende algemeen blijven om de door de Hoge Raad gewenste mededingingsruimte mogelijk te maken? Of vindt u een transparante politieke keuze voor een bepaalde, lokaal gewortelde welzijnsaanbieder nu juist het «favoritisme» waar we van af moeten willen?
Gemeenten hebben beleidsruimte bij het opstellen van selectiecriteria aan de hand waarvan de uiteindelijke koper wordt geselecteerd. Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest daarbij een transparante selectieprocedure, met objectieve, toetsbare en redelijke criteria moeten hanteren. Bij de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven dat dergelijke selectiecriteria ook kunnen bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij. Hiermee hebben gemeenten de mogelijkheid om voor een gewenste ontwikkeling op een locatie de nadruk te leggen op criteria als maatschappelijke meerwaarde van een initiatief, alsook op de hoedanigheid en geschiktheid van de partij of een lokale binding. Daarbij blijft vereist dat deze criteria kunnen worden gekwalificeerd als objectief, toetsbaar en redelijk.
De selectiecriteria moeten niet tot doel hebben om naar een op voorhand favoriete partij met uitsluiting van andere partijen, toe te schrijven.
Als op grond van de selectiecriteria, vastgesteld door het gemeentebestuur, op voorhand vaststaat dat een lokale welzijnsinstelling de enig serieuze gegadigde is die het gewenste plan kan realiseren, blijft een één-op-één selectie mogelijk.
Indien er meerdere partijen zijn die aan de selectiecriteria voldoen, dan zullen deze alle in de gelegenheid moeten worden gesteld om mee te dingen in een selectieprocedure.
Ik ben van mening dat een transparante selectieprocedure op basis van objectieve, redelijke en toetsbare criteria de maatschappelijke meerwaarde ten goede komt.
Als er juridisch niets is veranderd aan het aantal mogelijke uitkomsten: hoe taxeert u de toevoegde waarde van het Didam-arrest?
Het Didam-arrest heeft verduidelijkt dat gemeenten bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen en (potentiële) kopers van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. Dit arrest en de door de Hoge Raad nu uitgeschreven lijn bevordert transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het verkopen van onroerende goederen8 verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals onder meer verkoop van onroerende goederen door overheidslichamen. Bevoordelen en willekeur worden voorkomen.
Is het – los van de juridische mogelijkheden – voor gemeenten in praktische zin makkelijker of moeilijker geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, denk daarbij aan onduidelijkheid over het recht, aan de administratieve lasten van selectieprocedures en aan de inschatting van de extra juridische risico’s die door het Didam-arrest zijn ontstaan?
Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest een transparante selectieprocedure moeten hanteren. Dat betekent dat het maatschappelijke doel en de eisen aan het plan voordat er een partij wordt geselecteerd objectief beschreven moeten worden. Dat levert aan de voorkant in sommige gevallen wellicht meer werk op dan voor het Didam-arrest. Voordeel is dat na selectie er minder discussie kan ontstaan met de geselecteerde partij over het gewenste plan. Dat helpt het planproces ná de selectie. Per saldo denk ik dat er op termijn geen maatschappelijk nadeel is vanwege de te volgen selectieprocedure.
Als het in de praktijk minder makkelijk is geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, heeft u enig idee hoeveel van dergelijke plannen om praktische redenen inmiddels niet zijn doorgegaan?2 Als u dat niet heeft: wat heeft u gedaan om daar inzicht in te krijgen? En wat wilt u nog doen?
Ik heb geen concrete cijfers in hoeverre het Didam-arrest in de praktijk ertoe heeft geleid dat plannen niet zijn doorgaan. Overigens hebben dergelijke signalen mij ook niet bereikt. Wel is het zo dat selectieprocedures in sommige gevallen opnieuw moesten of opnieuw moesten worden vormgegeven. Met het opstellen van het factsheet Gronduitgifte overheden (arrest Didam) 10 en de Handreiking implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte)beleid ten behoeve van vastgoed- en gebiedsontwikkeling11 heb ik eraan bijgedragen dat gemeenten handvatten hebben hoe selectieprocedures vorm te geven zodat deze voldoen aan de eisen als gevolg van het Didam-arrest. Op die manier kan worden voorkomen dat plannen niet doorgaan. Gezien de signalen die mij bereiken heb ik de indruk dat elke selectie kan worden vormgegeven conform de criteria van het Didam-arrest en inmiddels breed bekend is hoe om te gaan met het Didam-arrest.
Wie denkt u dat het meest content is met het Didam-arrest: de commerciële advocatuur en grote projectontwikkelaars of de bewonersinitiatieven zoals een Knarrenhof?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar welke partijen het meest content zijn met het Didam-arrest. Ik acht een dergelijk onderzoek ook weinig zinvol. Gemeenten moeten het plan, en de objectieve maatschappelijke doelen die zij met een plan wensen te bereiken, vooropstellen en niet zo zeer de partij die het plan realiseert. Daar is de maatschappij in zijn algemeenheid bij gebaat. Ik denk daarom dat de maatschappij in zijn algemeenheid content mag zijn met het Didam-arrest.
Acht u het juridisch überhaupt denkbaar dat de formele wetgever de toepasselijkheid van het Didam-arrest op de gemeentelijke praktijk op enigerlei wijze beperkt?3
Deze vraag beantwoord ik samen met vraag 11.
Hoeveel juridische ruimte om plannen met maatschappelijke meerwaarde te mogen selecteren moet er worden beperkt en/of hoe groot moeten de praktische consequenties van het Didam-arrest worden, voordat u de mogelijkheid gaat onderzoeken of de toepasselijkheid van het arrest beperkt kan worden?
Allereerst hoeft, zoals in het bovenstaande bij de beantwoording van vraag 3 is vermeld, het Didam-arrest voor gemeenten niet in de weg te staan aan de verkoop van gronden ten behoeve van plannen waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Het idee dat de toepasselijkheid van een arrest zou moeten worden beperkt als doelstelling is bovendien een vreemde stelling. Dit gaat uit van het idee dat transparantie van selectieprocedures weer zou moeten worden ingeperkt. Ik onderschrijf juist het belang van transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten door overheidslichamen.
De zero-emissiezones |
|
Arend Kisteman (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de aangenomen motie van het lid Erkens c.s. over een ontheffing tot ten minste 2028 voor kleine mkb'ers bij nieuwe zero-emissiezones (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 41)?
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan deze motie?
Heeft u in navolging van uw contact met gemeenten over het ontheffingsbeleid ook contact gehad met ondernemers(organisaties)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vinden ondernemers(organisaties) van het huidige ontheffingsbeleid?
Bent u het ermee eens dat het openen van het Centraal loket ZE-zones om ontheffingen aan te vragen vanaf eind 2024 voor onze mkb-ers in Nederland een niet werkbare situatie oplevert, gelet op het feit dat de meeste zero-emissiezones vanaf 1 januari 2025 ingaan?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het eerder openen van het Centraal loket ZE-zones per 1 juli 2024? Welke stappen heeft u met de RDW ondernomen om dit te realiseren?
Bent u het ermee eens dat het een onwenselijke situatie is dat het Centraal Loket ZE-zones ontheffingen per jaar afgeeft, gelet op de continuïteit van bedrijven, de administratieve rompslomp voor ondernemers en investeringsplannen die over jaren heengaan?
Bent u het ermee eens dat als het invoeren van zero-emissiezones leidt tot omzetverlies bij kleine mkb-ers, dit onwenselijk is?
Hoe groot acht u de kans dat het ingaan van de zero-emissiezones in 2025 ervoor zal zorgen dat bakkers, slagers, bloemisten, ambulante handel en vele andere ondernemers uit het straatbeeld verdwijnen, omdat zij niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van de zero-emissiezones? Wat vindt u hiervan?
De gang van zaken omtrent toekenningen en reserveringen voor het Nationaal Groeifonds |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bij de drie indieningsrondes die tot nu toe hebben plaatsgevonden is er over 52 projecten positief besloten, waarbij een bedrag van 8,5 miljard euro aan voorwaardelijke toekenningen is gemoeid, kunt u aangeven op welke manier deze bedragen voorwaardelijk zijn?
Kunt u aangeven hoe dit totaalbedrag verdeeld is over de verschillende voorziene tranches en wanneer deze tranches verwacht worden?
Kunt u aangeven in welke mate de toekenningen verplicht zijn?
Kunt u aangeven of en in welke mate de 3,1 miljard euro aan reserveringen verplicht zijn, indien de aanvrager aan afgesproken voorwaarden heeft voldaan of op korte termijn zal voldoen?
Kunt u aangeven of u, naast de pauzeknop voor nieuwe inschrijvingen, ook overweegt af te zien van bestaande reserveringen?
Zijn er los van de 3,1 miljard euro aan reserveringen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat concrete verwachtingen gewekt bij bedrijven voor toekomstige tranches? En zo ja welke?
Zo ja, gaat het daarbij ook om (schriftelijke) toezeggingen?
Wilt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen binnen drie weken naar de Kamer sturen?
Het artikel 'Netbeheerder: elektrische auto's niet opladen tussen 16.00 en 21.00 uur' |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Netbeheerder: elektrische auto's niet opladen tussen 16.00 en 21.00 uur»?1
Bent u het ermee eens dat een goed werkende laadinfrastructuur cruciaal is voor alle mensen die elektrisch rijden en willen rijden in de toekomst?
Hoe verklaart u de uitspraken van netbeheerder Stedin in het licht van de acties die worden ondernomen binnen de Nationale Agenda Laadinfrastructuur, waar alle partijen die hierin een rol hebben aan tafel zitten?
Hoe kan het dat Stedin al ferme uitspraken doet over niet laden op bepaalde tijdstippen, terwijl er nog geen sprake is van transparantie van prijzen bij laadpalen en van andere mogelijkheden voor slim laden?
Hoe verhoudt de uitspraak van de netbeheerder zich tot de Elektriciteitswet, waarin staat dat netbeheerders verplicht zijn iedereen die dat verzoekt van elektriciteit te voorzien? Bent u van plan in te grijpen op het moment dat deze maatregel ook daadwerkelijk wordt ingevoerd?
Hoe kijkt u aan tegen het effect wanneer verschillende netbeheerders verschillende tijdstippen zouden invoeren voor het niet gebruiken van laadpalen voor auto’s, waarmee het voor automobilisten ondoenlijk wordt om te laden?
Hoe gaat u er met betrokken partijen voor zorgen dat duidelijkheid en handelingsperspectief centraal komt te staan voor de elektrische rijders, nu en in de toekomst?
Hoe bent u in gesprek met de netbeheerders om te voorkomen dat dergelijke rigoureuze maatregelen genomen gaan worden?
Welke stappen worden er gezet om met slimme oplossingen te komen voor het gevaar dat het stroomnet overbelast raakt?
Integratie van de Europese elektriciteitsmarkten. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Unity in power, power in unity: why the EU needs more integrated electricity markets»?1
Wat is uw appreciatie van de conclusie uit het artikel dat het verder integreren van de Europese elektriciteitsmarkten verschillende belangrijke voordelen oplevert, bijvoorbeeld m.b.t. de kosten van de energietransitie (stabielere en lagere prijzen), de veerkracht van het Europese energiesysteem en competitie en innovatie?
Deelt u de constatering van de auteurs van het artikel dat verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt niet vanzelfsprekend is en dat deze juist meer gefragmenteerd dreigt te raken?
Deelt u de mening dat meer Europese samenwerking ook nodig is om de strategische onafhankelijkheid op energiegebied te vergroten?
Wat is uw reactie op de stelling uit het artikel dat er een duidelijke visie nodig is op de mate waarin integratie (van de Europese elektriciteitsmarkt) haalbaar en wenselijk is, en hoe deze op de juiste manier kan worden geïmplementeerd en beheerd?
In hoeverre heeft u hier reeds een visie op ontwikkeld? Indien u hier nog geen duidelijke visie op hebt, bent u dan bereid deze te ontwikkelen?
In hoeverre zijn de implicaties en kosten van het niet nastreven van grotere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt in beeld?
Bent u bereid om zowel de kosten en opbrengsten en de implicaties van het al dan niet nastreven van grotere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt beter in beeld te brengen en de Kamer daarover op korte termijn te informeren?
De voortgang van de Delta Rhine Corridor |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe groot is het belang van de Delta Rhine Corridor (DRC) voor de verduurzamingsroute van Chemelot en de haven van Rotterdam?
Hoe gaat u borgen dat de investeringsbeslissing voor de DRC daadwerkelijk genomen wordt in 2026?
Hoe borgt u dat uiterlijk 2029 de DRC gerealiseerd is aangezien er al meerdere malen vertraging is opgetreden rondom de realisatiedatum?
Waarom heeft u geen actievere rol gespeeld bij het vinden van een initiatiefnemer voor propeen en liquefied petroleum gas (LPG) in de buisleidingen? Heeft u bij het zoeken van een initiatiefnemer er rekening mee gehouden dat het eigenaarschap van Chemelot relatief gefragmenteerd is? Wat voor voordelen zou de opname in de DRC van propeen en LPG hebben gehad? Hoeveel extra CO2-uitstoot en andere uitstoot zal er jaarlijks plaatsvinden in Nederland doordat propeen en LPG niet per buisleiding vervoerd zal worden? Bent u bereid hier nogmaals naar te kijken?
Wat zijn de vervolgstappen die u met de Duitse overheid en de deelstaatregering van NoordRijn Westfalen gaat afleggen na het recent ondertekenen van de Joint Declaration of Intent? Wat is het indicatieve tijdsschema?
Bouwvergunningen die de afgelopen jaren (versneld) zijn afgegeven aan (drink)waterbedrijven |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u wellicht een of meer voorbeelden naar de Kamer sturen van bouwvergunningen die de afgelopen jaren (versneld) zijn afgegeven aan (drink)waterbedrijven (zoals Dunea en Vitens) in het kader van «water en bodem sturend beleid»?
Sinds 2010 is de bouwvergunning vervangen door de omgevingsvergunning met de activiteit bouwen. Met het ontstaan van de omgevingsvergunning worden verschillende aspecten van de ruimtelijke ordening en milieu, waaronder bouwen, geïntegreerd in één vergunningaanvraag. Drinkwaterbedrijven dienen een aanvraag voor een omgevingsvergunning in bij de gemeente die het bevoegd gezag is. Er is geen landelijk overzicht van deze omgevingsvergunningen, omdat ze worden uitgegeven door gemeenten. Het «water en bodem sturend» beleid richt zich primair op de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit kan invloed hebben op omgevingsvergunningen aan drinkwaterbedrijven, bijvoorbeeld via de watertoets, maar slechts indirect op de activiteit bouwen.
Om voldoende drinkwaterbronnen voor de toekomst te hebben is het voor de betrokken bevoegde gezagen wel noodzaak om bij besluitvorming over (nieuwe) drinkwaterbronnen het drinkwaterbelang daar waar nodig en onder strikte voorwaarden zwaarder te laten wegen, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief over Water en Bodem Sturend van 25 november 2022 (Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592).
De gevolgen van recente asbestbranden |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de recente branden in Vroomshoop, Kloetinge en op de A50 bij Beekbergen, waarbij asbest is vrijgekomen?1 2 3
Branden waarbij asbest vrijkomt, komen helaas (nog steeds) voor zolang er in bestaande panden nog asbest uit het verleden aanwezig is. Door in geval van brand omwonenden te waarschuwen en instrueren en zo snel mogelijk asbestresten op te ruimen, worden de risico’s zo veel mogelijk beperkt.
Bij brand zijn asbestdaken vaak de belangrijkste bron van asbestverspreiding. Het overheidsbeleid is erop gericht om de eigenaren van asbestdaken te bewegen deze daken te (laten) saneren. Uw Kamer wordt regelmatig over de voortgang geïnformeerd4.
Het bij wijze van protest in brand steken van asbesthoudende materialen is van geheel andere orde. Dit is moedwillig de gezondheid van anderen in gevaar brengen. Dit is onacceptabel en ik betreur zeer dat dit soort incidenten voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van de veiligheidsmaatregelen die bij deze ongelukken en protesten zijn genomen om omwonenden en passanten te beschermen tegen blootstelling aan asbest?
Voor de veiligheidsmaatregelen, aard en omvang van de opruimwerkzaamheden en de gezondheidsrisico's van omwonenden is de verantwoordelijkheid belegd bij het lokaal bevoegde gezag en de betrokken uitvoeringsorganisaties (gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat, Veiligheidsregio’s etc.). De veiligheidsmaatregelen zullen dan ook per situatie verschillen.
Kunt u een overzicht geven van de aard en omvang van de opruimwerkzaamheden als gevolg van deze branden en kunt u ook aangeven of de Aanpak asbestincidenten hierbij is gevolgd?4
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is in kaart gebracht welke gezondheidsrisico’s omwonenden hebben gelopen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat medewerkers die de omgeving van de brand in Vroomshoop saneerden, werkten zonder beschermende maskers? Zo ja, hoe kon dit gebeuren?
Het is niet bekend waar dit signaal vandaan komt. Bij dergelijke calamiteiten waarbij gevaar voor omwonenden het meest pregnant is, houden de Omgevingsdiensten toezicht op de werkzaamheden. Voor wat betreft de regels ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers is de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) de aangewezen toezichthouder. De Arbeidsinspectie heeft noch van de Omgevingsdiensten, noch van anderen een melding gekregen over het onbeschermd werken door werknemers bij het opruimen. Hierdoor is er vooralsnog geen aanleiding om het signaal verder te onderzoeken.
Hoe zijn omwonenden van de branden ingelicht over de gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met het vrijkomen van asbest?
Het zal per situatie verschillen wat de beste wijze is om omwonenden in te lichten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegde gezag.
Hoeveel asbestbranden vinden er jaarlijks plaats in Nederland?
Het aantal branden waarbij asbest vrij komt, wordt niet centraal geregistreerd. Ook het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) heeft geen (betrouwbare) data over branden waarbij asbest vrijkomt.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke risico’s van asbestbranden onaanvaardbaar hoog zijn?
De overheid deelt de zorg over het vrijkomen van asbest bij branden. Zoals bij vraag 1 aangegeven is het beleid erop gericht om de eigenaren van asbestdaken (vaak de oorzaak van asbestverspreiding bij brand) te bewegen deze te (laten) saneren. Een voorstel van mijn ambtsvoorganger om per eind 2024 te komen tot een wettelijk verbod op asbestdaken is in 2019 afgewezen door de Eerste Kamer.
Wie is verantwoordelijk voor de kosten die worden gemaakt voor de saneringswerkzaamheden bij asbestbranden?
Het uitgangspunt is dat de eigenaar verantwoordelijk/financieel aansprakelijk is. Het kan voorkomen dat de gemeente een deskundig asbestbedrijf opdracht geeft om de omgeving van de brand schoon te maken. De gemeente zal de kosten dan verhalen op de gebouweigenaar.
Welke mogelijkheden ziet u om de Meerjarenaanpak asbest te versnellen en gebouwen met bestaand asbestmateriaal in Nederland zo spoedig mogelijk te saneren?5
De Meerjarenaanpak asbest is erop gericht om verbeteringen op het gebied van arbeidsomstandigheden door te voeren in het asbeststelsel omdat het van groot belang is dat het verwijderen van asbest op een gezonde en veilige manier gebeurt. Zoals aangekondigd in mijn brief van 21 december 2023 zal ik uw Kamer op korte termijn nader informeren over de voortgang van de Meerjarenaanpak. De Meerjarenaanpak is er niet op gericht om de gebouwen met asbest in Nederland zo spoedig mogelijk te saneren. Met de Meerjarenaanpak wordt beoogd het stelsel voor asbestverwijdering te verbeteren, met als onderliggend doel een nog betere bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers die met asbest werken.
Voor het beleidsdoel om gebouwen met bestaand asbestmateriaal zo spoedig mogelijk te saneren heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de afgelopen jaren vooral ingezet op de verwijdering van asbestdaken. U wordt voor de zomer geïnformeerd over de plannen om eigenaren te stimuleren zoveel mogelijk asbestdaken te saneren.
De komst van ‘de hoogste windmolens ooit op land en het Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Komst van «hoogste windmolens ooit op land» jaagt omwonenden en medici angst aan»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Gelderland de bouw van zeven megawindturbines (met een tiphoogte van bijna 270 meter) langs de A15 wil doordrukken, terwijl de gemeente Buren én omwonenden hier fel op tegen zijn?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de provincie Gelderland in januari 2024 de voorkeursopstelling van de windturbines voor windpark Echteld-Lienden heeft vastgesteld en kiest voor een opstelling met zeven turbines. Ik ben ook op de hoogte dat dit plan weerstand ondervindt.
Deelt u de mening van de wethouder van de gemeente Buren die het besluit van de provincie «onacceptabel en onvoorstelbaar» noemt en stelt dat Buren bovendien al voldoet aan de afspraken omtrent de opwek van duurzame energie?
Het is aan de RES-regio’s om gebieden aan te wijzen voor de plaatsing van nieuwe windturbines en de ruimtelijke procedure hiervoor zorgvuldig te doorlopen. Deze locatie is opgenomen in de regionale energiestrategie van de RES-regio Fruitdelta Rivierenland. Uit het uitgevoerde milieuonderzoek blijkt dat dit zoekgebied ruimte biedt aan negen windturbine-posities. De provincie Gelderland heeft als bevoegd gezag een besluit genomen voor een voorkeursopstelling. Hierbij is gekozen om van de negen windturbineposities er zeven in te vullen. Dit windpark levert een belangrijke bijdrage aan de totale opwekdoelstelling van de RES-regio Fruitdelta Rivierenland.
Hoeveel energie zullen de betreffende windturbines opleveren? Hoeveel procent is dat van (a) het totale finale energieverbruik en (b) specifiek het aandeel windenergie in het totale finale energieverbruik?
De verwachte energieopbrengst van de turbines in de voorkeursopstelling is circa 122,5 GWh. Dit komt overeen met respectievelijk 1,9% en 5,6% van de hernieuwbare opwek en opwek door windenergie op land in Gelderland2 en ca. 46.000 huishoudens3. Het betreft 0,03% van het totale finale energieverbruik4, 0,6% van de elektricteitsproductie uit windenergie (op zee en op land), en 0,9% van de elektriciteitsproductie uit windenergie op land5. De totaal geproduceerde elektriciteit door windenergie op land betreft 4,8% van het totale finale energieverbruik6.
Deelt u de zorgen van omwonenden – die zich «testpersonen» noemen omdat nergens windturbines van deze hoogte in een bebouwde omgeving staan – over geluidsoverlast, gezondheidsschade, horizonvervuiling en vermindering van de woningwaarde? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze terechte zorgen en risico’s door de provincie ondergeschikt zijn gemaakt aan de energietransitie?
Ik begrijp dat omwonenden zorgen hebben en vind het belangrijk dat deze zorgen serieus genomen worden. Bij de ruimtelijke inpassing van windparken is het van belang dat er een goede bescherming van zowel omwonenden als de omgeving wordt gewaarborgd. Het is aan het bevoegd gezag om hierin een zorgvuldige afweging te maken met aandacht voor diverse belangen, en met oog voor de effecten op de leefomgeving en gezondheid. Ik zie geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het proces dat de provincie doorloopt.
Deelt u de mening dat de zogeheten «omgevingsadviesraad», waarin omwonenden voor de bühne mogen meepraten maar niet mogen meebeslissen, in de praktijk een wassen neus is?
De omgevingsadviesraad heeft een advies over het voorkeursalternatief gegeven en adviseert om vier windturbines te ontwikkelen. De provincie Gelderland heeft het advies van de omgevingsadviesraad niet overgenomen, omdat hiermee niet het opwekdoel wordt gehaald zoals afgesproken in de RES1.0 en hiermee de realisatie van het totale RES-bod verder uit zicht raakt. Wel heeft de provincie Gelderland nadrukkelijk gezocht naar een «middenweg» en zijn er twee turbineposities afgevallen. Het gesprek met omwonenden in de adviesraad wordt bovendien voortgezet en moet uiteindelijk leiden tot een gezamenlijke omgevingsovereenkomst.
Wat vindt u ervan dat de provincie geen absolute afstandsnorm tussen de windturbines en de bebouwde omgeving wil hanteren? Hoe verhoudt zich dat tot de in het «Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving» geformuleerde harde norm van ten minste twee keer de tiphoogte van de windturbines (artikel 5.162d)?
Het ontwerpbesluit bepaalt dat voor een al op een locatie toegelaten windturbine geen afstandsnorm geldt totdat de windturbine wordt vervangen (overgangsrecht, artikel 5.162b). Momenteel gelden er echter geen landelijke milieunormen of een afstandsnorm waarmee rekening gehouden moet worden bij de plaatsing van nieuwe windturbineparken. Tot de inwerkingtreding van het definitief besluit «Windturbines leefomgeving» is het aan decentrale overheden om hiervoor lokale milieunormen op te stellen op basis van een zorgvuldige motivering en afweging. Dit geldt ook voor windpark Echteld-Lienden. Decentrale overheden kunnen in afwachting van de definitieve milieunormen aan de slag met de ontwikkeling van windprojecten en het opstellen van lokale normen.
Hoe kan het dat de afstandsnorm van ten minste twee keer de tiphoogte veel minder is dan de door dr. ir. De Laat (klinisch-fysicus en audioloog van het Leids Universitair Medisch Centrum) voorgestelde afstandsnorm van tien keer de masthoogte (Aanhangsel handelingen, 2022/23, 2079)? Klopt het dan dat de gezondheidseffecten van windturbines waar dr. ir. De Laat voor waarschuwt – zoals slaapstoornissen, duizeligheid, misselijkheid, hoofdpijn, oorsuizen, concentratieverlies, hoge bloeddruk en hartslag, bronchitis, rusteloosheid, angst en depressie – in de wind worden geslagen?
Dr. ir. De Laat heeft de afgelopen jaren meermaals uitspraken gedaan over de gezondheidseffecten van windturbines maar tot een wetenschappelijk publicatie is het niet gekomen. Zodra er een publicatie beschikbaar komt, zullen de Staatssecretaris van IenW en ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzoeken om hiernaar te kijken en om relevante inzichten mee te nemen in het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Het Expertisepunt zorgt ervoor dat de wetenschappelijke kennis over windturbines en gezondheid actueel is en dat deze kennis ook in de praktijk gebruikt wordt. Ook is het RIVM in opdracht van de Ministeries van EZK en IenW gestart met een zogeheten blootstelling-responsrelatie-onderzoek, gericht op de Nederlandse situatie. In dit blootstelling-responsrelatie-onderzoek worden geluidniveaus van windturbines (de «blootstelling») gekoppeld aan de mate van hinder en slaapverstoring (de «respons») bij omwonenden. De resultaten worden in 2027 verwacht.
De milieunormen in het ontwerpbesluit beogen voldoende bescherming te bieden tegen gezondheidseffecten. Het planMER laat zien in welke mate de milieunormen, vooral die voor geluid, beschermen tegen gezondheidseffecten van windturbines. Het planMER geeft aan dat een afstandsnorm niet geschikt is om een volwaardige en gelijkwaardige bescherming te bieden tegen gezondheidseffecten, maar als aanvullende norm wel een basisbescherming aan omwonenden kan bieden.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat er in het «Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving» enerzijds een harde afstandsnorm is genomen, maar anderzijds hiervan kan worden afgeweken (artikel 5.162f) «met het oog op het realiseren van de doelen van de energietransitie»? Deelt u de mening dat het plaatsen van windturbines inherent is aan de energietransitie en dit betekent dat er in de praktijk dus altijd van de harde afstandsnorm kan worden afgeweken? Deelt u dan ook de conclusie dat die «harde» norm in feite boterzacht is?
De afwijkmogelijkheid van de afstandsnorm van 2 keer de tiphoogte is onderhevig aan een zware motiveringsplicht. De afwijking zal derhalve in de praktijk niet licht te hanteren zijn. Daar komt bij dat de voorgestelde landelijke afstandsnorm altijd in combinatie met de andere milieunormen zal gelden. Wanneer een grotere afstand moet worden aangehouden om te voldoen aan deze milieunormen, bijvoorbeeld voor geluid, zal deze prevaleren. Er zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen van de afstandsnorm kunnen worden afgeweken.
Hoeveel windturbines (uitgedrukt in aantallen) staan er heden op land en op zee? Hoeveel zullen dat er volgens uw beleid worden in 2030, 2040 en 2050?
Op dit moment staan er ongeveer 4,7 GW, ofwel circa 670 windturbines op zee, met een vermogen van 3 tot 11 MW per turbine. De turbines groeien nog steeds door in vermogen. Zo verwachten we voor de eerstvolgende windparken op zee al turbines van 14 MW. Rond 2030 is een verviervoudiging van het totale vermogen voorzien, bij slechts een verdubbeling van het aantal turbines. Vanwege deze technologische ontwikkeling kunnen we op dit moment nog niet exact zeggen hoeveel windturbines er in 2030, 2040 en 2050 op zee zullen staan. Deze windparken zullen overigens verder uit de Nederlandse kust staan en niet zichtbaar zijn vanuit land.
Op land stonden eind 2023 2447 windturbines (6,9 GW). De verwachting is dat de komende jaren 300–400 turbines verwijderd worden. Tegelijkertijd worden er turbines (met meer vermogen) bijgeplaatst. Per saldo is de verwachting dat in 2030 er minder windturbines staan dan eind 2023 (namelijk circa 2300 turbines), maar er meer opgesteld vermogen staat (ca. 7,5 GW).
Deelt u de mening dat de gezondheid van omwonenden altijd moet prevaleren? Bent u ertoe bereid de bouw van de megawindturbines tegen te houden?
Het is van belang dat omwonenden beschermd worden voor de effecten van windturbines, zoals slagschaduw, geluid en lichtschittering. Bij de ruimtelijke inpassing van windturbines zal altijd getoetst worden of omwonenden beschermd worden en aan de normen kan worden voldaan. Overigens staat het decentrale overheden vrij om desgewenst een verdergaande bescherming te bieden dan de landelijke normen aangeven.
Het bericht dat de Amerikaanse regering een pauze heeft afgekondigd van de uitbouw van verdere LNG-fabrieken |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Amerikaanse regering een pauze heeft afgekondigd van de uitbouw van verdere LNG-fabrieken?1
Bent u er ook mee bekend dat één van de redenen die regering Biden-Harris aandraagt is dat de milieu-impactanalyses die het ministerie gebruikt om vergunningen te beoordelen, verouderd zijn en dat er in de leveringsketen van LNG veel meer methaan weglekt dan voorheen werd gedacht?2 3
Bent u het ermee eens dat we zeer voorzichtig moeten omgaan met het bouwen van nieuwe LNG-infrastructuur, vanwege de grote impact van methaan in de leveringsketen?
Houdt de Nederlandse vergunningverlening voor de aanleg van nieuwe LNG-infrastructuur rekening met deze nieuwe inzichten?
Een andere reden die regering Biden-Harris aandraagt is gezondheid en de impact die nieuwe LNG-exportfabrieken zouden hebben op «frontline communities» die gebukt gaan onder bovenmatige luchtvervuiling; in hoeverre neemt u de impact van LNG-productie op omwonenden mee in het al dan niet toestaan van nieuwe LNG-importterminals?4
Kunt u aanvullend onderzoek doen om uit te sluiten dat er gezondheidsschade bij omwonenden plaatsvindt bij het bouwen van nieuwe LNG-infrastructuur?
Bent u bereid om – net als de regering Biden-Harris heeft gedaan – een pauze af te kondigen op de uitbouw van LNG infrastructuur in Nederland, en deze tijd te gebruiken om nieuwe maatstaven te ontwikkelen rondom de gezondheidsimpact en klimaatimpact van LNG, en hierin de nieuwe onderzoeken over methaanlekkages mee te nemen?
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel LNG capaciteit er nu is, hoeveel in aanbouw is, en welke uitbouwplannen er nu liggen?
Hoe verhoudt deze uitbouw zich tot de klimaatdoelen die Nederland gesteld heeft?
Hoe past het bouwen van een mogelijke nieuwe LNG terminal in Vlissingen binnen de afbouwpaden van het Nationaal Plan Energiesysteem?
Mocht de terminal in Vlissingen doorgaan, wat is de maximale termijn waarop deze operationeel mag zijn?
Het bericht ‘Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Herinnert u zich dat Landgoed Paleis Soestdijk in 2017 door het Rijksvastgoedbedrijf is verkocht aan de MeyerBergman Erfgoed Groep (MBEG) onder voorwaarde van een duurzame en passende herbestemming?
Landgoed Paleis Soestdijk is inderdaad in 2017 verkocht en geleverd aan de MBEG. Er heeft in de verkoopprocedure een kwalitatieve beoordeling plaatsgevonden van de door de deelnemers aan de verkoopprocedure ingediende projectplannen. Een van de doelen die in het beoordelingskader was opgenomen was «een duurzame en passende herbestemming van Landgoed Paleis Soestdijk». Er is bij de beoordeling van de plannen onder meer gekeken naar de mate waarin aan dit doel tegemoet werd gekomen.
Onderkent u dat voor de realisatie van de plannen van de MBEG voor Landgoed Paleis Soestdijk (restauratie, beheer en exploitatie, vinden van kostendragers) een zeer aanzienlijke aanpassing van het bestemmingsplan nodig is?
Het bestemmingsplan is vernietigd. De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat heeft voor het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. Overigens is het aan de gemeenteraad van Baarn om een nieuw planologisch kader (bestemmingsplan, buitenplanse omgevingsplanactiviteit of wijziging omgevingsplan) vast te stellen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit unieke en complexe dossier de afgelopen jaren onevenredig veel van de gemeente Baarn gevergd heeft, in termen van ambtelijke en bestuurlijke capaciteit, participatietrajecten en advieskosten?
Ik ben ervan bewust dat het gaat om een complex dossier. Voor het antwoord op de vraag of de behandeling ervan beschouwd zou moeten worden als een onevenredige belasting voor de gemeente Baarn verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat de Raad van State, na ruim een jaar bestudering van het aangepaste bestemmingsplan, dit bestemmingsplan nietig heeft verklaard?
Landgoed Paleis Soestdijk valt weer terug op het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat in 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld en inmiddels van rechtswege onderdeel is van het Omgevingsplan Baarn. Het plan van de MBEG kan volgens de regels van dat plan niet worden uitgevoerd.
Deelt u de verwachting dat aanzienlijke aanpassingen van de plannen voor Landgoed Paleis Soestdijk nodig zijn, alsmede navenante aanpassingen van het bestemmingsplan en dat dit hele proces, inclusief alle eventuele bezwaarprocedures, opnieuw jaren zal vergen?
De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat dat heeft voor de plannen voor het landgoed, het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. De gemeente Baarn heeft aangegeven de gemeente Soest hier ook bij te willen betrekken, omdat het landgoed tegen de kern van Soest aan ligt. Hoe lang zo’n proces zal duren is op dit moment niet te zeggen en is mede afhankelijk van de wensen van de MBEG.
Hoe beoordeelt u het feit dat de noodzakelijke restauratie van Paleis Soestdijk (inclusief landgoed en monumentale bijgebouwen) als gevolg daarvan opnieuw jarenlang uitgesteld zal worden, met verdere verpaupering tot gevolg?
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State zullen de restauraties worden uitgesteld. De afgelopen jaren is het landgoed Paleis Soestdijk open geweest voor publiek en technisch in stand gehouden. De MBEG heeft aangegeven dat het noodzakelijke onderhoud ook de komende periode zal worden gecontinueerd.
Onderkent u dat de gemeente Baarn opnieuw onevenredig zwaar belast zal worden om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Gemeenten kunnen geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers, die overigens ook van gemeente tot gemeente verschillen. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen.
Bovendien wordt opgemerkt dat het vaststellen van een nieuw planologisch kader na een doorgelopen bezwaar- en beroepsprocedure, tot de kerntaken van een gemeente behoort.
Deelt u de opvatting dat het niet reëel is dat van de gemeente Baarn, een gemeente van 25.000 inwoners, opnieuw dezelfde materiële/financiële en immateriële inspanningen gevraagd worden met betrekking tot dit dossier als in de afgelopen (zeven) jaren?
Zoals aangegeven bij vraag 8 kan elke gemeente in Nederland geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen, zeker als het kerntaken betreft.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de Rijksoverheid financiële en personele ondersteuning zal bieden aan de gemeente Baarn, als onmisbare noodzakelijke voorwaarde om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Aanvullende bekostiging en/of personele ondersteuning is niet aan de orde. Zie het antwoord op de vragen 8 en 9.
Het artikel ‘Gefrustreerde ondernemers stoppen miljoenenproject voor delen van energie: ‘Netbeheerder blokkeert voortgang’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel van de Telegraaf «Gefrustreerde ondernemers stoppen miljoenenproject voor delen van energie: «Netbeheerder blokkeert voortgang»» gepubliceerd op 30 januari 2024?1
Ja.
Hoe kan het dat als er groen licht is gegeven door zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als netbeheerder Liander, het project niet wordt uitgevoerd omdat TenneT stelt dat het technisch niet mogelijk is?
De initiatiefnemers hebben een investeringsbeslissing (o.a. in een batterij) on hold gezet, omdat onvoldoende duidelijk was of er voldoende transportcapaciteit beschikbaar zou zijn op het net van TenneT om in (traditionele) daluren extra elektriciteit af te nemen. Inmiddels heeft TenneT de analyse voor de provincie Utrecht gereed; de resultaten voor deze provincie laten zien dat hier niet altijd voldoende ruimte is om buiten de traditionele pieken extra elektriciteit af te nemen. De analyses voor de Flevopolder en Gelderland lopen nog, maar ook daar is er mogelijk minder perspectief dan eerder verwacht om buiten de traditionele ochtend- en middagpiek extra elektriciteit af te nemen.
Ik ben verrast door de mededeling van TenneT dat er onvoldoende ruimte is op het hoogspanningsnet in deze regio en dat dit inzicht nu pas is ontstaan, en heb Tennet meteen om meer duidelijkheid gevraagd (zie ook antwoord vraag 4). Deze situatie onderstreept de noodzaak tot aanvullende maatregelen (zie ook antwoord vraag 7 en 8).
Tot slot, ik begrijp goed dat de initiatiefnemers teleurgesteld zijn. Het is overigens niet de taak van het Ministerie van EZK om al dan niet «groen licht» te geven voor specifieke initiatieven. Het ministerie heeft een meer generieke rol, onder andere met het Landelijk Actieprogramma Netcongestie, met het stimuleringsprogramma energiehubs waarvoor uit het Klimaatfonds 166 miljoen euro beschikbaar is gesteld, en met de 55 miljoen euro die beschikbaar is gesteld met het amendement-Erkens cs. (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 20). Over de uitvoering van dit amendement bericht ik uw Kamer vóór de zomer.
Hoe vergevorderd was dit project? Deze leden lezen bijvoorbeeld dat er door de ondernemers en overheid al voor 3,8 miljoen euro was geïnvesteerd, wat gebeurt hier nu mee?
Dit project was in een vergevorderd stadium en de initiatiefnemers stonden op het punt een investeringsbeslissing te nemen. De onzekerheid of er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is buiten de traditionele ochtend-, en middagpiek heeft de initiatiefnemers doen besluiten het initiatief niet door te zetten. TenneT heeft vervolgens aangegeven dat in de regio Flevopolder en de provincies Gelderland en Utrecht dergelijke initiatieven alleen met maatwerk kunnen worden gefaciliteerd en dat aanvullende flexmaatregelen of een aangepaste uitwerking nodig zijn om te voorkomen dat dit voor extra pieken op het hoogspanningsnet zorgt. Ik heb direct contact opgenomen met TenneT en de regionale netbeheerders om gezamenlijk oplossingen te zoeken voor de congestieproblematiek in deze regio. Zij hebben benadrukt met initiatiefnemers samen te willen werken met initiatieven die tot inpasbare belasting op het hoogspanningsnet leiden.
Kunt u toelichten waarom het volgens TenneT niet mogelijk was om dit project uit te voeren?
De initiatiefnemers hebben het project on hold gezet omdat onvoldoende duidelijk was of er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is buiten de traditionele ochtend- en avondpiek. TenneT geeft aan dat uit recente analyse blijkt dat op de hoogspanningsnetten sprake is van piekbelasting ook buiten de traditionele ochtend- en avondpiek. Hierdoor is er in dit gebied slechts beperkt ruimte om buiten de piek om gebruik te maken van het elektriciteitsnet. Ik heb TenneT verzocht om een nadere analyse van de oorzaken en mogelijke maatregelen, om zo snel mogelijk in beeld te krijgen wat er nog wel kan en wat daarvoor nodig is.
Deelt u de mening dat energyhubs juist bijdragen aan het verminderen van netcongestie en dat de uitrol hiervan daarom bij uitstek door TenneT zou moeten worden gestimuleerd?
Ja, energiehubs kunnen bijdragen aan het reduceren van netcongestie en het bredere energiesysteem op de korte en lange termijn, zeker als dit maatregelen betreft die de pieken op het net in zijn geheel verlagen. Waar mogelijk worden dergelijke initiatieven door TenneT en de regionale netbeheerders ondersteund en gefaciliteerd. TenneT geeft echter aan dat in bepaalde gebieden het verschuiven van pieken op het regionale elektriciteitsnet kan leiden tot een hogere piek op het hoogspanningsnet; hogere pieken zijn hier op dit moment niet in te passen. Feitelijk is de ruimte die er wel is op het regionale net in deze regio, op het hoogspanningsnet voor een groot deel al in gebruik door andere partijen. Wel is er hier ruimte voor energiehubs die het (piek) gebruik kunnen beperken, bijvoorbeeld door energiebesparing, eigen opwek, opslag en gebruik achter de meter.
Wat betekent dit voor andere, vergelijkbare projecten in Flevoland, Gelderland en Utrecht?
TenneT continueert de analyses voor de Flevopolder en Gelderland, maar er is in deze provincies mogelijk minder perspectief dan verwacht op ruimte buiten de traditionele ochtend- en avondpiek om extra elektriciteit af te nemen. In samenwerking met de netbeheerders wordt gekeken wat er mogelijk is. TenneT verwacht deze inzichten in de komende weken te delen met de Energyboards in de verschillende provincies. Dit heeft geen invloed op maatregelen die zien op energiebesparing en eigen opwek, opslag en gebruik achter de meter voor zover deze niet tot extra pieken op het hoogspanningsnet leiden.
Hoe gaat u voorkomen dat de uitrol van energyhubs in deze regio’s volledig spaak loopt omdat TenneT niet wil meebewegen? Wat gaat u eraan doen om dit wel mogelijk te maken gezien de urgentie?
Ik zie energiehubs als een belangrijke ontwikkeling voor het energiesysteem op de korte en de lange termijn, van belang voor bedrijven, woningbouw, mobiliteit, logistiek en verduurzaming. Ik ben daarom in overleg met TenneT en de regionale netbeheerders. Alle partijen zijn ervan overtuigd dat energiehubs een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het efficiënt benutten van het net en van grote waarde voor de betrokken ondernemers kunnen zijn om hun activiteiten te kunnen blijven ontplooien. Alle maatregelen gericht op energiebesparing en verbruik achter de meter blijven uiterst zinvol. Waar mogelijk zullen netbeheerders en ik dit dan ook blijven ondersteunen.
Er is nog veel nodig om energiehubs op grote schaal uit te rollen. Ik heb de netbeheerders gevraagd om samen op te trekken in pilots en zo in gezamenlijkheid de randvoorwaarden te scheppen die nodig zijn voor verdere ontwikkeling van energiehubs.
Heeft deze situatie consequenties voor de woningbouw in deze regio’s?
In mijn brief van 18 oktober 2023 (Kamerstuk 29 023, nr. 451) heb ik uw Kamer bericht over de situatie in de regio Flevoland, Gelderland en Utrecht. Als er geen aanvullende maatregelen worden genomen en de snelle groei zich voortzet, kan vanaf 2026 de verduurzaming van woningen en de realisatie van nieuwe woonwijken hier niet zomaar meer plaatsvinden. Daar komen nu de inzichten bij dat er niet altijd voldoende ruimte is om buiten de traditionele pieken extra elektriciteit af te nemen van het hoogspanningsnet. Dit benadrukt de noodzaak om spoedig aanvullende maatregelen te treffen om ergere problemen te kunnen voorkomen. Ook de groei op het gebied van elektrisch vervoer en verduurzaming van grootverbruikers kan dan zonder ingrijpen niet worden gefaciliteerd. Gezien de grote urgentie van deze maatschappelijke ontwikkelingen is dit vanzelfsprekend zeer ongewenst. Zoals in de brief van 18 oktober toegelicht, zet ik in op aanvullende en onorthodoxe maatregelen om consequenties voor de woningbouw te voorkomen.
Kunt u de mogelijkheden die TenneT biedt voor initiatieven die ruimte op het net creëren betrekken bij gesprekken die het kabinet met TenneT voert?
Ja, deze gesprekken zijn reeds gaande en dit betrek ik bij deze gesprekken.
Wachtrijen voor netaansluitingen |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse stroomnet vol: al meer dan zestig bedrijven wachten op aansluiting»?1
Ja.
Welke activiteiten kunnen momenteel niet doorgang vinden in Zeeland door de wachtrij voor aansluitingen?
Aanvragen voor een netaansluiting door individuele bedrijven bij de netbeheerder zijn bedrijfsvertrouwelijke informatie. Ik kan daarom geen inzicht geven in de samenstelling van de wachtrij.
Heeft de provincie u hierover eerder gewaarschuwd en wanneer deed ze dat voor het eerst?
De provincie Zeeland heeft in juni 2023 in een brief aan het kabinet in algemene termen aandacht gevraagd voor het belang van onder meer de ontwikkeling van elektriciteits-infrastructuur om haar ambities voor verduurzaming van de Zeeuwse industrie waar te kunnen maken. Op 19 juli 2023 maakte landelijk netbeheerder TenneT formeel melding van Zeeland als congestiegebied en de tijdelijke stop op nieuwe aanvragen voor grootverbruikers, in afwachting van de afronding van het congestieonderzoek.
Welke gevolgen verwacht u voor het verdienvermogen en de werkgelegenheid van de provincie op de korte, middellange en lange termijn?
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 oktober 2023 (Kamerstuk 29 023, nr. 451) is in grote delen van Nederland geen ruimte voor nieuwe aansluitingen of uitbreidingen. Dit kan de mogelijkheden voor innovatie en het creëren van nieuwe werkgelegenheid beperken en het vestigingsklimaat in deze gebieden verslechteren. De exacte situatie verschilt per gebied. In de gebieden waar een congestieonderzoek plaatsvindt, zoals in Zeeland, zal blijken hoeveel ruimte er mogelijk nog is op het bestaande net. Op de langere termijn zoekt het kabinet in samenwerking met alle betrokken partijen oplossingen in meer flexibel gebruik en uitbreiding van het elektriciteitsnet.
Hoe zit dat voor andere provincies waar momenteel wachtrijen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Worden vooral het midden- en kleinbedrijf of zware industrie getroffen door de wachtrijen?
De problemen op het Zeeuwse stroomnet raken klanten van netbeheerders TenneT en Stedin. Voor zover bij hen bekend worden zowel enkele zware industriële partijen als midden- en kleinbedrijven getroffen. Het aantal midden- en kleinbedrijven in het congestiegebied is groter dan het aantal zware industriële partijen, waardoor de groep getroffen midden- en kleinbedrijven in aantallen vermoedelijk ook groter is.
Zijn er gevallen bekend waarbij een plek op de wachtrij voorkomt dat een bedrijf kan verduurzamen, en zo ja, welke?
Verduurzaming vraagt in veel gevallen om een zwaardere aansluiting, bijvoorbeeld omdat bedrijven hun bedrijfsproces elektrificeren en daarvoor meer netcapaciteit nodig hebben hebben. Daarnaast kan een aanvraag voortkomen uit (beoogde) groei. In geval van congestie maakt de netbeheerder geen onderscheid naar de aanleiding van de aanvraag. Zowel aanvragen voor nieuwe aansluitingen, als aanvragen voor verzwaring van bestaande aansluitingen komen op de wachtrij.
Uit welke sectoren komen de bedrijven die zich in Zeeland en de rest van Nederland niet kunnen aansluiten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan ik geen inzicht geven in de samenstelling van de wachtrijen. Elk bedrijf dat in een congestiegebied een aanvraag doet, vanaf het moment van de vooraankondiging congestieonderzoek, komt op de wachtrij. Daarin wordt geen onderscheid naar type bedrijf of sector gemaakt.
Wat doet het tekort aan aansluitingen met de investeringsbereidheid van bedrijven in het opwekken van hernieuwbare energie?
Onzekerheid over het kunnen verkrijgen van een aansluiting zal naar verwachting een negatieve impact hebben op de investeringsbereidheid van bedrijven in het opwekken van hernieuwbare energie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5 zoekt het kabinet in samenwerking met alle betrokken partijen oplossingen in meer flexibel gebruik en uitbreiding van het elektriciteitsnet, wat ten goede komt aan de investeringsbereidheid.
Het Didam-arrest. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een nadere toelichting geven op uw brief van 19 december 2023 over de uitspraak van 22 maart 2023 van de rechtbank Midden-Nederland over de terugwerkende kracht van het Didam-arrest en de motie van de leden Bontenbal en Stoffer van 21 september 2023 inzake het Didam-arrest (Kamerstuk 36 410, nr. 27)?1
Ja, dit doe ik aan de hand van de beantwoording van uw onderstaande vragen.
Is de juridische ruimte voor gemeenten om plannen te selecteren met maatschappelijke meerwaarde door het Didam-arrest groter geworden, kleiner geworden of gelijk gebleven?
De juridische ruimte is naar mijn mening gelijk gebleven. In het Didam-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat overheidslichamen ook bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen.2 Zoals de rechtbank Midden-Nederland in zijn uitspraak van 22 maart 2023 heeft overwogen3 gaat het bij het Didam-arrest niet om nieuwe regelgeving, maar om een logische invulling van bestaand recht. Ook vóór het Didam-arrest moesten overheidslichamen zich bij het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten al aan het gelijkheidsbeginsel – het bieden van gelijke kansen – houden. Dit gold ook voor plannen met een maatschappelijke meerwaarde.
Wel heeft het arrest voor veel onduidelijkheid gezorgd bij veel gemeenten en andere betrokken partijen en ook heeft het arrest directe gevolgen voor de bestaande gehanteerde praktijk gehad. Het arrest werpt een ander licht op de eisen die worden gesteld aan het privaatrechtelijk handelen van overheden bij onroerend goed transacties dan gebruikelijk was. Gemeenten en marktpartijen gingen er tot het Didam-arrest vanuit dat een «een-op-een» selectie zonder enige vorm van transparantie mogelijk was zonder dat er een motivering gegeven hoefde te worden aan derden waarom er met die ene partij in zee werd gegaan. Ten gevolge van het Didam-arrest moesten gemeenten in veel gevallen hun gehanteerde werkwijze en selectieproces bij verkoop van onroerende zaken4 aanpassen aan de eisen zoals die in het arrest waren benoemd. Uitgangspunt daarbij is dat bij verkoop van onroerende zaken door een overheidslichaam een selectieprocedure zal moeten worden gevolgd, tenzij door het overheidslichaam kan worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde is. Dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Met andere woorden; er dient een objectieve motivering te zijn, beschikbaar voor derden voordat de overeenkomst wordt aangegaan, waarom er met die ene gegadigde een overeenkomst wordt gesloten.
Ik heb om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen een (juridische) factsheet gepubliceerd, met vragen en antwoorden over dit arrest.5 Daarnaast is de Handreiking «implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte) beleid ten behoeve van vastgoed en gebiedsontwikkeling» uitgebracht.6 Bij het Expertteam Woningbouw kunnen gemeenten advies en ondersteuning vragen over diverse vraagstukken rond gebiedsontwikkeling.
Is alles wat vroeger na een eerlijk politiek proces voorwerp kon worden van een één-op-één-overeenkomst, na het Didam-arrest juridisch nog altijd mogelijk, via slimme selectiecriteria of via de uitzonderingsmogelijkheid?
Ja. In de brief van 19 december 2023 heb ik beschreven dat het Didam-arrest niet in de weg staat dat gemeenten bij de verkoop van gronden ruimte hebben om plannen te selecteren waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Aan gemeenten komt de vrijheid toe om selectiebeleid- en -criteria vast te stellen.7 Hierbij moet het gaan om objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Deze selectiecriteria kunnen behalve op criteria als prijs, loting, «first come, first served» en planning ook bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij.
Als bij voorbaat vaststaat óf redelijkerwijs mag worden aangenomen dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende onroerende zaak, hoeft de mededingingsruimte niet te worden geboden. Ook dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria en daar moet, voordat de overeenkomst wordt aangegaan, bekendheid aan worden gegeven.
Als er juridisch minder mogelijk is: wat dan? En is alles wat nu niet meer mogelijk is in uw ogen ook terecht niet meer mogelijk?
Zie allereerst vraag 2. Ik ben van mening dat het toepassen van een openbare selectieprocedure voordelen biedt, namelijk transparantie en het bieden van gelijke kansen, waarmee ook het risico van bevoordelen en willekeur wordt verkleind en de waarde voor de samenleving wordt geoptimaliseerd. Het is een belangrijk uitgangspunt dat het handelen van de overheid zo transparant en openbaar mogelijk is.
Wat betreft het realiseren van plannen met een maatschappelijke meerwaarde ben ik van mening dat deze plannen nog evenzeer mogelijk zijn als voor het Didam-arrest, mits dit in objectieve, redelijke en toetsbare criteria is te vatten. Dit komt de kwaliteit van plannen ten goede.
Is het nog altijd mogelijk dat een gemeente – bijvoorbeeld – een bepaalde locatie aan een bepaalde lokale welzijnsinstelling kan uitgeven ondanks dat een commerciële partij van elders ook belangstelling heeft getoond, of bestaat na Didam de kans dat het niet mogelijk blijkt om selectiecriteria te bedenken die én voldoende specifiek zijn om de beoogde instelling als enige uit het proces te laten komen én voldoende algemeen blijven om de door de Hoge Raad gewenste mededingingsruimte mogelijk te maken? Of vindt u een transparante politieke keuze voor een bepaalde, lokaal gewortelde welzijnsaanbieder nu juist het «favoritisme» waar we van af moeten willen?
Gemeenten hebben beleidsruimte bij het opstellen van selectiecriteria aan de hand waarvan de uiteindelijke koper wordt geselecteerd. Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest daarbij een transparante selectieprocedure, met objectieve, toetsbare en redelijke criteria moeten hanteren. Bij de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven dat dergelijke selectiecriteria ook kunnen bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij. Hiermee hebben gemeenten de mogelijkheid om voor een gewenste ontwikkeling op een locatie de nadruk te leggen op criteria als maatschappelijke meerwaarde van een initiatief, alsook op de hoedanigheid en geschiktheid van de partij of een lokale binding. Daarbij blijft vereist dat deze criteria kunnen worden gekwalificeerd als objectief, toetsbaar en redelijk.
De selectiecriteria moeten niet tot doel hebben om naar een op voorhand favoriete partij met uitsluiting van andere partijen, toe te schrijven.
Als op grond van de selectiecriteria, vastgesteld door het gemeentebestuur, op voorhand vaststaat dat een lokale welzijnsinstelling de enig serieuze gegadigde is die het gewenste plan kan realiseren, blijft een één-op-één selectie mogelijk.
Indien er meerdere partijen zijn die aan de selectiecriteria voldoen, dan zullen deze alle in de gelegenheid moeten worden gesteld om mee te dingen in een selectieprocedure.
Ik ben van mening dat een transparante selectieprocedure op basis van objectieve, redelijke en toetsbare criteria de maatschappelijke meerwaarde ten goede komt.
Als er juridisch niets is veranderd aan het aantal mogelijke uitkomsten: hoe taxeert u de toevoegde waarde van het Didam-arrest?
Het Didam-arrest heeft verduidelijkt dat gemeenten bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen en (potentiële) kopers van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. Dit arrest en de door de Hoge Raad nu uitgeschreven lijn bevordert transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het verkopen van onroerende goederen8 verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals onder meer verkoop van onroerende goederen door overheidslichamen. Bevoordelen en willekeur worden voorkomen.
Is het – los van de juridische mogelijkheden – voor gemeenten in praktische zin makkelijker of moeilijker geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, denk daarbij aan onduidelijkheid over het recht, aan de administratieve lasten van selectieprocedures en aan de inschatting van de extra juridische risico’s die door het Didam-arrest zijn ontstaan?
Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest een transparante selectieprocedure moeten hanteren. Dat betekent dat het maatschappelijke doel en de eisen aan het plan voordat er een partij wordt geselecteerd objectief beschreven moeten worden. Dat levert aan de voorkant in sommige gevallen wellicht meer werk op dan voor het Didam-arrest. Voordeel is dat na selectie er minder discussie kan ontstaan met de geselecteerde partij over het gewenste plan. Dat helpt het planproces ná de selectie. Per saldo denk ik dat er op termijn geen maatschappelijk nadeel is vanwege de te volgen selectieprocedure.
Als het in de praktijk minder makkelijk is geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, heeft u enig idee hoeveel van dergelijke plannen om praktische redenen inmiddels niet zijn doorgegaan?2 Als u dat niet heeft: wat heeft u gedaan om daar inzicht in te krijgen? En wat wilt u nog doen?
Ik heb geen concrete cijfers in hoeverre het Didam-arrest in de praktijk ertoe heeft geleid dat plannen niet zijn doorgaan. Overigens hebben dergelijke signalen mij ook niet bereikt. Wel is het zo dat selectieprocedures in sommige gevallen opnieuw moesten of opnieuw moesten worden vormgegeven. Met het opstellen van het factsheet Gronduitgifte overheden (arrest Didam) 10 en de Handreiking implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte)beleid ten behoeve van vastgoed- en gebiedsontwikkeling11 heb ik eraan bijgedragen dat gemeenten handvatten hebben hoe selectieprocedures vorm te geven zodat deze voldoen aan de eisen als gevolg van het Didam-arrest. Op die manier kan worden voorkomen dat plannen niet doorgaan. Gezien de signalen die mij bereiken heb ik de indruk dat elke selectie kan worden vormgegeven conform de criteria van het Didam-arrest en inmiddels breed bekend is hoe om te gaan met het Didam-arrest.
Wie denkt u dat het meest content is met het Didam-arrest: de commerciële advocatuur en grote projectontwikkelaars of de bewonersinitiatieven zoals een Knarrenhof?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar welke partijen het meest content zijn met het Didam-arrest. Ik acht een dergelijk onderzoek ook weinig zinvol. Gemeenten moeten het plan, en de objectieve maatschappelijke doelen die zij met een plan wensen te bereiken, vooropstellen en niet zo zeer de partij die het plan realiseert. Daar is de maatschappij in zijn algemeenheid bij gebaat. Ik denk daarom dat de maatschappij in zijn algemeenheid content mag zijn met het Didam-arrest.
Acht u het juridisch überhaupt denkbaar dat de formele wetgever de toepasselijkheid van het Didam-arrest op de gemeentelijke praktijk op enigerlei wijze beperkt?3
Deze vraag beantwoord ik samen met vraag 11.
Hoeveel juridische ruimte om plannen met maatschappelijke meerwaarde te mogen selecteren moet er worden beperkt en/of hoe groot moeten de praktische consequenties van het Didam-arrest worden, voordat u de mogelijkheid gaat onderzoeken of de toepasselijkheid van het arrest beperkt kan worden?
Allereerst hoeft, zoals in het bovenstaande bij de beantwoording van vraag 3 is vermeld, het Didam-arrest voor gemeenten niet in de weg te staan aan de verkoop van gronden ten behoeve van plannen waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Het idee dat de toepasselijkheid van een arrest zou moeten worden beperkt als doelstelling is bovendien een vreemde stelling. Dit gaat uit van het idee dat transparantie van selectieprocedures weer zou moeten worden ingeperkt. Ik onderschrijf juist het belang van transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten door overheidslichamen.
Netcongestie |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
In hoeverre is de kennis van professor Vijay Vittal, een wereldleider op het gebied van elektriciteitsnetwerken en actief leiden lid van Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE), bij u bekend en bij netbeheerders als Tennet, Aliander, Liander en andere belangrijke spelers in het Nederlandse elektriciteitssysteem?
Ja, de netbeheerders gebruiken kennis uit de wetenschappelijke wereld. Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de analysetools die daarbij worden ingezet. TenneT werkt intensief samen met andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) en Distributiesysteembeheerders (DSO's) zoals Alliander, aan de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken. In deze Europese samenwerking worden wetenschappelijke inzichten betrokken. Door internationale samenwerking zorgen we ervoor dat niet alleen de relevante inzichten van professor Vittal worden omarmd, maar ook de kennis van andere wetenschappers en instituten, om zo tot een weloverwogen afweging te kunnen komen. Wetenschappelijke inzichten en kennis worden eveneens benut bij het ontwikkelen van nieuwe reguleringen en codes.
Wat heeft u in de afgelopen twee jaar ondernomen met de inzichten van professor Vittal? Is er een rapport of update gepland over de genomen maatregelen? Zo nee, welke stappen overweegt u alsnog te nemen?
Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de leveringszekerheid. TenneT en de andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) nemen de inzichten uit de wetenschap mee bij de monitoring van de leveringszekerheid. Over de leveringszekerheid van het elektriciteitssysteem van Nederland voert TenneT een jaarlijkse monitoring uit van de middellange- en lange-termijn-leveringszekerheid. Deze monitoring is openbaar en wordt elk jaar aan uw Kamer gezonden. Dit is een wettelijke taak, zoals beschreven in de Elektriciteitswet 19981. Op dit moment zie ik geen reden om hier additioneel over te rapporteren.
Hoe hebben de netbeheerders tot dusver gebruik gemaakt van de internationale kennis van IEEE & professor Vittal in hun system engineering en operationele strategieën?
Netbeheerders maken actief en continue gebruik van internationale kennis en expertise. Voor het uitvoeren van hun kerntaken en dus ook met betrekking tot stabiliteit werken netbeheerders intensief samen met de wetenschap, ook internationaal. Dit betreft bijvoorbeeld samenwerkingen met Ksandr, CIRED, CIGRE en IEC:
Ook werken de Nederlandse netbeheerders al decennialang intensief samen met de vakgroepen Electrical Power Systems van de faculteiten Elektrotechniek van de TU’s in Delft en Eindhoven. Zij bekostigen onderzoeksprogramma’s en promotieonderzoeken, stellen personeelsleden met een passend profiel en voldoende deskundigheid voor een deel van hun werktijd ter beschikking om bij te kunnen dragen aan onderwijs en onderzoek van deze vakgroepen. Daarnaast vormen ze een belangrijke afnemer van afgestudeerde ingenieurs van deze vakgroepen, iets waar professor Vittal ook voor pleit.
Op deze wijze waarborgen de Nederlandse netbeheerders dat zij te allen tijde op de hoogte zijn van de actuele stand van het wetenschappelijk discours op het vakgebied en dat zij de competenties hebben om deze kennis daadwerkelijk toe te passen in de praktijk van het netbeheer.
Daarnaast nemen de netbeheerders deel aan diverse (internationale) innovatieprogramma’s. Voorbeelden hiervan zijn:
Waar staat Nederland momenteel in de ontwikkeling van de benodigde tools en technologieën die volgens professor Vittal’s team IEEE bevindingen nog ontwikkeld moeten worden?
Professor Vittal pleit in zijn artikelen voor analytische tools t.b.v. inzicht in het elektriciteitsnet. Deze gedachte komt breder terug vanuit de internationale wetenschap. Op dit moment bouwen netbeheerders aan zogenoemde «digital twins» van het elektriciteitsnet waarbij er nauw samengewerkt wordt met universiteiten. Op de universiteit van Delft bootsen ze bijv. het stroomnet na. Verder zijn er structurele samenwerkingen tussen technische universiteiten en netbeheerders waar tools en technologieën uit (onder andere) het vakgebied Electrical Power Systems hun weg vinden naar de praktijk van het netbeheer.
Indien u en de Nederlandse netbeheerders de bevindingen van professor Vijay Vittal haar IEEE team onderschrijven, bent u het dan eens met het advies om onmiddellijk een halt toe te roepen aan de verdere integratie van hernieuwbare energiebronnen in het elektriciteitssysteem totdat de geïdentificeerde problemen adequaat zijn aangepakt en beheersbaar blijken?
Professor Vittal beschrijft in zijn artikelen vooral het risico voor tekorten aan flexibiliteit als gevolg van de adoptie van hernieuwbare en het uitfaseren van conventionele centrales hierdoor. Alhoewel dit signaal terecht is, is deze minder van toepassing in de context van het Europese/Nederlandse elektriciteit systeem. De elektriciteitsnetten in Nederland en Europa verschillen significant van die in de Verenigde Staten, waar de bevindingen van professor Vittal voornamelijk op gericht zijn. In Nederland wordt de situatie nauwlettend gemonitord door de Autoriteit Consument & Markt (ACM), en tot nu toe functioneert het systeem naar behoren. Bovendien hebben netbeheerders een reeks voorzorgsmaatregelen geïmplementeerd, vastgelegd in de Netcode en de Verordening voor Systeembescherming en -herstel, om adequaat te kunnen reageren op eventuele onvoorziene situaties.
Verder is een belangrijk voordeel van veel hernieuwbare energieoplossingen het gebruik van vermogenselektronica. Deze technologie kan veel sneller reageren dan traditionele synchrone generatoren en de bijbehorende regelsystemen, iets wat professor Vittal ook benoemd. Dit voordeel wordt geïllustreerd in de bijgevoegde figuur afkomstig van de netbeheerders, waar een frequentieafwijking als gevolg van een kortsluiting wordt getoond. Hierin worden twee situaties vergeleken: de conventionele situatie met grote centrales (weergegeven door de blauwe lijn) en de situatie met veel duurzame energieopwekking (weergegeven door de rode lijnen). Uit de figuur blijkt dat met de juiste regelsystemen de situatie met veel duurzame opwek een minder grote frequentieafwijking oplevert en dat deze sneller terugkeert naar de normale waarde. Dit toont aan dat de integratie van hernieuwbare energiebronnen, mits goed beheerd en ondersteund door moderne technologieën, niet alleen haalbaar is, maar ook de stabiliteit van het elektriciteitssysteem kan verbeteren.
Ik ben daarom niet voornemens om de hernieuwbare energiebronnen een halt toe te roepen, aangezien deze van cruciaal belang zijn om als Nederland minder CO2 uit te stoten en onafhankelijker te worden van energie uit landen buiten Europa.
Hoe beoordeelt u de huidige strategische, tactische, operationele en financiële plannen voor de komende één, vijf en tien jaar, gezien de mogelijk niet verwerkte inzichten en problemen in het recent gepresenteerde Nationale Plan Energiesysteem? Bent u van plan, dit plan bij te werken om rekening te houden met deze essentiële informatie en de daarmee samenhangende risico’s en financiële gevolgen?
De netbeheerders maken gebruik van de actuele wetenschappelijke inzichten in het elektriciteitssysteem op basis van de structurele samenwerking tussen de wetenschap en de netbeheerder. Deze inzichten hebben ook hun weg gevonden naar het nationaal plan energiesysteem (NPE). Op dit moment zie ik geen reden om het NPE bij te werken. Zoals aangegeven in het NPE wordt het NPE elke 5 jaar geupdate en kan er bijgestuurd worden via de jaarlijkse energienota, indien nodig.
Bent u op de hoogte van het artikel «Eerste rijverboden voor elektrische auto’s gepland»?1
Ja.
Zijn er in Nederland soortgelijke plannen in tijden van nood? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Nee, ik zet wel in op slim en netbewust laden.
Hoe kunnen we Zwitserse situaties verder voorkomen waarin er mogelijk elektrische automobilisten hun mobiliteit kwijtraken? Zou dit eventueel betekenen dat de ambities op elektrisch rijden iets meer losgelaten moeten worden zodat de overbelasting van het net enigszins afgeremd wordt? Wat zouden alternatieven kunnen zijn in dit soort situaties, zonder dat het dagelijkse leven en de mobiliteit geschaad wordt?
In de Zwitserse situatie betreft dit het feit dat de leveringszekerheid niet gehandhaafd kon worden. Zoals bekend heeft netcongestie ook in Nederland gevolgen voor verschillende sectoren, waaronder duurzame mobiliteit. Op 18 oktober 2023 is de Kamer geïnformeerd over de congestieproblematiek in Flevoland (m.u.v. de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht en nieuwe en onorthodoxe maatregelen die het kabinet treft. Zo is aangekondigd dat slimme, aanstuurbare apparaten de norm worden. In de recent naar uw Kamer gestuurde Actieagenda congestie laagspanningsnetten wordt deze maatregel verder uitgewerkt voor slim en netbewust laden: (i) de uitwerking van een plan voor bi-directioneel laden, (ii) het toepassen van netbewust laden bij bestaande en nieuwe concessies voor laadinfrastructuur en (iii) het normeren van netbewust laden voor zowel publieke- als private laadpalen.
De maatregelen voor slim aanstuurbare apparaten zijn aangekondigd om huishoudens en bedrijven te beschermen tegen de gevolgen van netcongestie. Uiteraard is het uitgangspunt van deze genoemde maatregelen dat er instemming wordt verleend door de betrokkenen. Zoals ik eerder heb aangegeven, hoeft niemand te vrezen voor aanstuurbare apparaten die «zomaar» op afstand worden aan- of uitgezet.
Het bericht 'Brug Maastricht dreigt in te storten na aanvaring losgeslagen woonboot' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Zou u willen reageren op het bericht «Brug Maastricht dreigt in te storten na aanvaring losgeslagen woonboot»1 van de NOS en daarbij op elk van de gedane constateringen in deze berichtgeving afzonderlijk willen ingaan?
De destijds gedane constateringen in de berichtgeving «Brug Maastricht dreigt in te storten na aanvaring losgeslagen woonboot» kloppen op hoofdlijnen. Inmiddels zijn er enkele aanvullingen en nuanceringen te geven. Deze komen in de beantwoording van onderstaande vragen aan bod.
Zou u middels een tijdlijn inzicht willen geven in het proces en de status van (de beschadiging aan) de stuw Borgharen?
Op 14 november 2022 vond een verkennende duikinspectie plaats aan de bodem van de stuw Borgharen. Hierbij bleek dat er water weglekte uit de scheepvaart-schuif van de stuw. Om deze lekkage te onderzoeken heeft Rijkswaterstaat op 23 november 2022 een nadere inspectie- en onderhoudsopdracht geformuleerd. Omdat er geen sprake was van een acuut veiligheidsprobleem is deze opdracht ingepland ter uitvoering.
Na uitvoering en analyse van de nadere inspectie- en onderhoudsopdracht bleek op 23 oktober 2023 dat de scheepvaartschuif was vervormd en de beweegbare delen ervan waren versleten. De schuif zou op onderdelen tijdens een laagwaterperiode vervangen moeten worden. Uit veiligheidsoverwegingen heeft Rijkswaterstaat in het hoogwaterseizoen (vanaf oktober 2023) besloten om de scheepvaartschuif niet meer te gebruiken en op de grond te laten rusten, totdat deze gerepareerd is.
Op 20 december 2023 is een extra droogzetmiddel (stalen keerwand) bovenstrooms van de scheepvaartschuif geplaatst, om de schuif extra te beschermen tegen de druk van hoogwater. In januari 2024 is Rijkswaterstaat gestart met de planningsfase en de engineering van het herstel van de scheepvaartschuif.
Hoe beziet u het feit dat eigenaren en bewoners van woonboten halverwege november 2023 zijn geïnformeerd over de kans op een hogere afvoer en er daarbij expliciet werd vermeld dat het effect voor woonboten naar verwachting heel beperkt zou zijn, in het licht van de gebeurtenissen van eind december 2023 en begin januari 2024? Heeft Rijkswaterstaat afdoende en adequaat gehandeld?
De communicatie van november 2023 staat los van de uitzonderlijke situatie van het acuut bezwijken van de overlaatdam in januari 2024.
De berichtgeving van november 2023 aan woonbootbewoners en -eigenaren betrof een vooraankondiging per brief, dat vanwege het veranderende stuwbeheer door de defecte scheepvaartschuif van stuw Borgharen (zie het antwoord op vraag 2) het water bij de woonboten bij gelijke Maasafvoer eerder hoger staat dan normaal. De te verwachten gevolgen hiervan waren klein. De woonbootbewoners zijn op dat moment adequaat geïnformeerd over de situatie en de mogelijke gevolgen.
Welke reparaties zijn er uitgevoerd aan de overlaatdam nadat deze in 2021 ook al werd beschadigd als gevolg van hoge waterafvoeren en de destijds ontstane calamiteit?
Op 18 juli 2021 bleek dat de overlaatdam door het hoogwater in de zomer beperkt beschadigd was geraakt. Een gedeelte van de basaltstenen aan de noordwestelijke zijde van de dam was weggespoeld. Dit kon diezelfde dag tijdelijk worden hersteld. Op 29 oktober 2021 is de overlaatdam door de aannemer definitief hersteld.
De overlaatdam wordt regelmatig geïnspecteerd om te bezien of er onderhoud nodig is. Zowel op 9 september 2022 als op 28 juli 2023 blijkt uit inspecties2 dat de gehele overlaatdam Bosscherveld in, volgens de inspectierapporten, «uitstekende staat» verkeert en geen nader onderzoek behoeft3.
Zou u willen bezien of de overlaatdam toen adequaat is gerepareerd en de informatie over deze reparatie aan de Kamer willen doen toekomen?
Ja, op 29 oktober 2021 is de overlaatdam definitief hersteld. Zie ook het antwoord op vraag 4. De informatie van deze reparatie wordt als bijlage meegezonden4.
Heeft Rijkswaterstaat deze eerdere beschadiging betrokken bij de beoordeling van de impact en mogelijke effecten van hogere afvoeren in 2023 op de ligplaatsen? Is hier sprake van achterstallig onderhoud?
In oktober 2021 is de overlaatdam definitief hersteld. Uit de resultaten van de inspecties in 2022 en 2023 blijkt dat de overlaatdam in uitstekende staat verkeert. Zie ook het antwoord op vragen 4 en 5. Er was derhalve geen aanleiding om een andere constructieve toestand van de overlaatdam in beschouwing te nemen bij de beoordeling van effecten van hogere afvoeren op de ligplaatsen. Ook was er geen sprake van achterstallig onderhoud.
Hoe gaat u de actuele zorgen bij geëvacueerde woonbooteigenaren en andere betrokkenen adresseren, in het licht van het feit dat halverwege november 2023 een brief vanuit Rijkswaterstaat is verzonden met daarin meerdere geruststellingen over de effecten op woonboten?
De communicatie van november 2023 staat los van de uitzonderlijke situatie van het acuut bezwijken van de overlaatdam in januari 2024. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Voor woonbootbewoners is er door gemeente Maastricht (als verantwoordelijk aanspreekpunt) een telefoonnummer ingesteld, zodat zij een loket hebben om hun vragen te stellen. Daarnaast is vanaf de week van 8 januari tot op heden voor bewoners driemaal per week een inloopspreekuur ingesteld. Daar sluit Rijkswaterstaat ook bij aan. Tevens is Rijkswaterstaat rechtstreeks in contact met de bewoners om hen zo vlot en volledig als mogelijk te informeren over de ontwikkelingen.
In hoeverre en op welke manier was Rijkswaterstaat op de hoogte van het feit dat zowel het gebrek aan de stuw Borgharen als de staat van de ondergrond van de oevers, al diverse effecten tot gevolg had voordat de recente ontwikkelingen plaatsvonden, zoals de stand van hoog en laag waterpeil, stroomversnellingen, het eerder uit de vaart nemen van de scheepvaart en mogelijke consequenties voor de veiligheid van de woonboten? Welke actie heeft Rijkswaterstaat op basis van die informatie ondernomen?
Rijkswaterstaat had de genoemde zaken en hun samenhang in beeld als onderdeel van het reguliere en dagdagelijkse werk. Rijkswaterstaat maakt dagelijks afwegingen tussen risico’s, kosten en prestaties van het functioneren van waterstaatkundige werken. Er was geen aanleiding om aan te nemen dat deze genoemde zaken en hun samenhang consequenties zouden hebben voor de veiligheid van de woonboten.
Rijkswaterstaat had daarnaast ook het scenario in beeld van het bezwijken van de overlaatdam, zij het met een zeer kleine kans van optreden. Om dit restrisico te beheersen, heeft Rijkswaterstaat als extra maatregel uit voorzorg de overlaatdam bij een verhoogde Maasafvoer vanaf 1.100 m3/s – zo ook in januari 2024 – dagelijks extra laten inspecteren.
Rijkswaterstaat heeft opdracht gegeven aan Deltares om te onderzoeken hoe de overlaatdam acuut heeft kunnen bezwijken. De resultaten hiervan worden in mei 2024 verwacht.
Op welke manier is, bij het in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerde onderzoek uit 2019 naar de stabiliteit van het oeverlichaam ter plaatse van de Stuwweg, onderzocht welke effecten in de oever aanwezige restanten van bouwwerken c.q. grondkerende constructies hebben op de stabiliteit van de oever? Zo ja, wat is met deze informatie gedaan? Zo nee, waarom is dit niet onderzocht?
Rijkswaterstaat heeft in 2019 geotechnisch onderzoek (o.a. grondboringen) uitgevoerd in de oever ter plaatse van de Stuwweg. Voor Rijkswaterstaat gaven de resultaten van dit onderzoek geen aanleiding om vanuit waterstaatkundig beheer maatregelen te treffen. De oevers bleken daarbij voor hun waterstaatkundige functie te voldoen. De resultaten van dit onderzoek zijn ook gedeeld met gemeente Maastricht ten behoeve van hun gebiedsvisie.
Is er, aangezien de woonboten aan de Stuwweg (deels) verankerd zijn aan de restanten van bouwwerken, een risico dat er nog meer boten losraken? Zo ja, zou u een risico-inschatting hiervan willen maken?
Vanaf de tweede dag van de calamiteit hebben Rijkswaterstaat, gemeente Maastricht en de Veiligheidsregio Zuid-Limburg andere woonboten extra goed vastgelegd en deze via inspecties in de gaten gehouden. Inmiddels is de eerste tijdelijke nooddam gereed en de tweede in aanleg, en is de situatie voor verankering van de woonboten stabiel.
Zou u dit onderzoek, op basis waarvan de gemeente Maastricht destijds heeft besloten om de Stuwweg af te sluiten voor verkeer zwaarder dan 3,5 ton2, aan de Kamer willen doen toekomen, inclusief een reflectie hierop bezien vanuit de gebeurtenissen van van eind december 2023 en begin januari 2024?
Uw vraag suggereert dat gemeente Maastricht op basis van het geotechnisch onderzoek uit 2019 van Rijkswaterstaat heeft besloten om de Stuwweg af te sluiten voor verkeer zwaarder dan 3,5 ton. Echter, de gemeente Maastricht heeft een eigen second opinion-onderzoek laten uitvoeren op het geotechnisch onderzoek uit 2019. In haar Raadsbrief uit 20196 schrijft gemeente Maastricht als wegbeheerder van de Stuwweg, dat zij op basis van haar eigen onderzoek heeft besloten om de Stuwweg af te sluiten voor verkeer zwaarder dan 3,5 ton.
Bij de gemeente Maastricht wordt nagevraagd of dit second opinion-onderzoek kan worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Kunt u garanderen dat de stuw Borgharen voor onderhoud, of in geval van een calamiteit, veilig bereikbaar is via de Stuwweg, ook met zwaar materieel?
Rijkswaterstaat kan garanderen dat de stuw Borgharen voor onderhoud, of in geval van een calamiteit, veilig bereikbaar is voor zwaar materieel. Hiervoor wordt niet de Stuwweg gebruikt, maar de Sluisdijk. Daarnaast wordt zwaar materieel doorgaans bovenstrooms van de stuw via het water aangevoerd.
Wat is de status en het tijdpad van de beoogde reconstructie van de oever door Rijkswaterstaat?
Voor Rijkswaterstaat is er vanuit waterstaatkundig beheer geen aanleiding om de oever van de Stuwweg te reconstrueren. Wel zal Rijkswaterstaat de Stuwweg herstellen, omdat deze door bouwverkeer is beschadigd tijdens het aanleggen van de tijdelijke nooddammen. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Zou u inzichtelijk willen maken hoe bewoners van de Stuwweg, nadat zij geïnformeerd zijn door Rijkswaterstaat over de aanpak van de oever begin 2020, zijn betrokken en geïnformeerd over het verloop en de gevolgen van de reconstructie van de oever door Rijkswaterstaat?
Voor Rijkswaterstaat is er vanuit waterstaatkundig beheer geen aanleiding om de oever van de Stuwweg te reconstrueren en zijn er door Rijkswaterstaat geen werkzaamheden aan de Stuwweg geweest. Sinds de gezamenlijke bijeenkomst op 9 maart 2020 van gemeente Maastricht, het Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat worden de bewoners door de gemeente Maastricht geïnformeerd.
Welke (financiële) verantwoordelijkheid ziet u om iets te doen aan de ondergrond van de oevers? Zou u hierover actief in gesprek willen gaan met de gemeente Maastricht, Waterschap Limburg, de provincie en andere betrokken actoren, gezamenlijk een tijdpad willen opstellen, en de Kamer over de voortgang hiervan blijvend willen informeren?
Er is voor Rijkswaterstaat vanuit waterstaatkundig beheer geen aanleiding om de oever van de Stuwweg te reconstrueren. Rijkswaterstaat en de gemeente zijn nog in gesprek over, de door de gemeente gewenste aanvullende werkzaamheden.
Zou u kennis willen nemen van de aan het Maastrichtse college van burgemeester en wethouders gestelde raadsvragen over dit onderwerp?3 Zou u op elk van deze raadsvragen afzonderlijk willen reageren en reflecteren als waren het vragen die aan u gesteld zijn?
Ja, deze vragen zijn bekend. Rijkswaterstaat werkt op verzoek van de gemeente Maastricht mee aan de beantwoording van deze vragen. De formele beantwoording hiervan is aan het college van B&W van Maastricht, maar in de antwoorden op de door het lid Vedder gestelde vragen komen vrijwel alle elementen terug die ook in de raadsvragen aan B&W Maastricht aan de orde zijn gesteld.
Zou u de genoemde risicoanalyse met de Kamer willen delen?
Ja. Deze destijds gemaakte risicoanalyse is als volgt.
is afgewogen dat een zeer ingrijpende beheersmaatregel – zoals het op voorhand verstevigen van de overlaatdam met breuksteen – niet in verhouding staat met de zeer kleine kans dat de overlaat acuut zou bezwijken.
Zou u op een rij willen zetten welke controles er zijn uitgevoerd bij de overlaatdam, inclusief de bevindingen van die controles?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Waarom is de overlaatdam niet eerder aangepakt? Waarom is er niet eerder gekozen voor vervanging of renovatie?
Voorafgaand aan het zomerhoogwater in juli 2021, concludeert het inspectierapport8 van de overlaat Bosscherveld op 15 januari 2021 dat er geen schades zijn geconstateerd die vervanging van (grote delen van) het object binnen 10 jaar noodzakelijk maken9. De overlaat is daarom niet meegenomen in een prioritering voor Vervanging en Renovatie.
De in antwoord 4 aangehaalde inspecties gaven hierin geen ander beeld. Er was dus geen aanleiding om tot vervanging of renovatie over te gaan.
Zou u de door Rijkswaterstaat uitgevoerde verkenning naar de stuwdam in het kader van het programma «Vervanging & Renovatie» met de Kamer willen delen?
Omdat er geen aanleiding voor was is de overlaatdam niet opgenomen in het Vervanging & Renovatie-programma.
Hoe beoordeelt u de conclusies van deze verkenning en (het gebrek aan) ondernomen acties naar aanleiding van deze verkenning in het licht van de gebeurtenissen van eind december 2023 en begin januari 2024?
Voor de overlaatdam was er geen aanleiding om tot vervanging of renovatie over te gaan. Voor de stuw Borgharen volgt omstreeks 2027 vanuit het programma «Vervanging en Renovatie» het advies over welke maatregelen nodig zijn om het functioneren van de stuw op langere termijn te borgen. Dit staat los van regulier gepland onderhoud aan de Maasstuwen, dat in de tussentijd onverlet doorgang vindt.
Op welke manier heeft u contact met de gemeente Maastricht, Waterschap Limburg, de provincie Limburg en andere betrokken actoren, over de acute situatie en de omschreven zorgen van onder andere bewoners van de woonboten, en hoe helpt u hen?
Er is structureel dagelijks overleg tussen medewerkers van Rijkswaterstaat en gemeente Maastricht. Met Waterschap Limburg zijn gedurende de calamiteit de kades aan de westelijke oever van de overlaat gecontroleerd. Rijkswaterstaat en het Waterschap Limburg houden ambtelijk contact over de ontwikkelingen. Er was nog geen aanleiding voor (structureel) overleg met Provincie Limburg. Mocht dit opportuun zijn, dan zal dit alsnog plaatsvinden.
Wanneer worden de overlaatdam en de brug gerepareerd? Welke (financiële) verantwoordelijkheid ziet u hier voor het Rijk? Zou u een tijdpad willen schetsen voor een permanente oplossing?
Inmiddels is de eerste tijdelijke nooddam gereed en de tweede in aanleg. Na het gereedkomen van de tweede tijdelijke nooddam tussen de overlaatdam en de brug van de Stuwweg, kan er worden gestart met het stabiliseren van de brug en kan de gestrande woonboot onder de brug vandaan worden gehaald.
Er wordt een tijdelijke noodbrug aangelegd om de oostelijke oever bereikbaar te maken, totdat de vaste brug weer hersteld is. Rijkswaterstaat heeft in januari 2024 aan Boskalis-Van Oord de opdracht verleend voor het definitieve herstel van de overlaatdam. Het streven is om de overlaatdam te herstellen voor de start van het hoogwaterseizoen op 1 oktober 2024, onder voorbehoud van eventuele engineerings- en uitvoeringsonzekerheden. Ook zal Rijkswaterstaat de Stuwweg herstellen, omdat deze door bouwverkeer is beschadigd tijdens het aanleggen van de tijdelijke nooddammen.
De scheur in de Westerscheldetunnel |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oorzaak scheur Westerscheldetunnel bekend, schade wordt pas later hersteld»1?
Ja.
Waarom duurt het nog tot Q2 2024 voordat er duidelijkheid kan worden gegeven over de reparatie?
Het in opdracht van de N.V. Westerscheldetunnel (hierna: de NV WST) uitgevoerde onderzoek toont aan dat de tunnel veilig is en in staat is om de gevolgen van de betonschade op te vangen. Er is geen direct gevaar voor de tunnelgebruiker. Deze conclusie biedt tijd en ruimte voor de NV WST om te werken aan een plan voor herstel. Het plan voor herstel richt zich op de mogelijke technische varianten van herstel, de maakbaarheid daarvan, de kosten en de impact op de beschikbaarheid van de tunnel.
De huidige situatie wordt overigens door middel van een aantal instrumenten voortdurend gemonitord door de NV WST.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat de Westerscheldetunnel, de enige directe verbinding tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van het land, te allen tijde toegankelijk moet blijven?
De Westerscheldetunnel is een belangrijke wegverbinding die Zeeuws-Vlaanderen met de rest van de provincie Zeeland en Nederland verbindt. De tunnel heeft daarmee een belangrijke functie voor de bereikbaarheid van het gebied.
In het door de NV WST op te stellen plan voor herstel zal ook de impact op de beschikbaarheid (toegankelijkheid) van de tunnel, en daarmee bereikbaarheid van het gebied, een belangrijk aandachtspunt zijn. De NV WST bereidt zich daarop voor en betrekt daarbij de omgevingspartijen zoals gemeenten Borsele en Terneuzen, provincie Zeeland, Veiligheidsregio Zeeland en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
Hoe kan die toegankelijkheid op de lange termijn worden gewaarborgd, terwijl nog niet bekend is wanneer de reparatie plaats gaat vinden?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Wat gaat u doen om de reparatie van deze levensader voor Zeeuws-Vlaanderen zo snel mogelijk te laten plaatsvinden?
De reparatie is een verantwoordelijkheid van de NV WST, waarvan de provincie Zeeland enig aandeelhouder is. De NV WST onderkent het belang van de verbinding en werkt voortvarend aan een plan voor herstel voor de scheur in de oostbuis van de tunnel. Het Ministerie van IenW is eén van de stakeholders die door de NV WST wordt betrokken bij dit plan voor herstel.
Waarom worden er nog geen voorzorgsmaatregelen genomen, zoals netten, terwijl die op termijn wel nodig zijn?
Het onderzoek heeft herbevestigd dat de tunnel veilig en stabiel is. Als ontwikkelingen met betrekking tot de monitoring en daaraan gekoppelde schade daartoe aanleiding geven, kan nog besloten worden tot tijdelijke maatregelen (zekering van het gescheurde element, veiligheidsnet of beplating om eventueel vallend gruis of lekwater op te vangen).
Hoe wordt de communicatie tussen provincie en ministerie afgestemd, zodat relevante partijen altijd op de hoogte zijn van de meest recente ontwikkelingen?
De NV WST zal vanuit haar verantwoordelijkheid de betrokken omgevingspartijen tijdig informeren en betrekken bij het plan voor herstel. Het gaat daarbij om de provincie Zeeland als aandeelhouder van de NV WST, de gemeente Borsele als bevoegd gezag, de gemeente Terneuzen, de Veiligheidsregio Zeeland en het Ministerie van IenW.
Het bericht ‘Bewoners De Olmenhof over vertrek uit flat: ‘Ik kan bij Leger des Heils gaan aanbellen' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht «Bewoners De Olmenhof over vertrek uit flat: «Ik kan bij Leger des Heils gaan aanbellen»?1
Het is altijd vervelend als mensen gedwongen hun woonruimte moeten verlaten. Dit leidt tot woononzekerheid, zeker in deze tijden van enorme schaarste aan woningen.
Bent u het eens met de stelling dat bewoners van De Olmenhof absoluut niet op straat of in de opvang terecht mogen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u dat voorkomen?
Op voorhand was het de toekomstige bewoners bekend dat de woonruimte tijdelijk beschikbaar zou zijn en dat zij een tijdelijke huurovereenkomst aangingen. De bewoners hebben de tijd gehad om op zoek te gaan naar andere woonruimte en hebben zich kunnen inschrijven op de wachtlijst voor een reguliere woning. Ik onderken dat het momenteel lastig is om andere woonruimte te vinden. Ik doe er alles aan om samen met gemeenten en provincies vaart te maken met het bouwen van meer (betaalbare) woningen. Daarnaast wordt er ingezet op de bouw van flexwoningen zodat spoedzoekers snel gehuisvest kunnen worden.
Bent u het eens met de stelling dat de bewoners van De Olmenhof door de wooncrisis gedupeerd zijn en derhalve (ook) een verantwoordelijkheid van de (lokale) overheid zijn? Zo ja, wat moet de (lokale) overheid volgens u voor hen doen? Zo nee, wie is er dan verantwoordelijk?
Ik verwacht van gemeenten dat zij zorgen voor uitbreiding van de betaalbare woningvoorraad door middel van nieuwbouw, het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en door flexwoningen te bouwen voor onder andere spoedzoekers. Daarnaast is er de regulering van het betaalbare deel van de voorraad in relatie tot inkomensgroepen. Het kabinet stuurt hierop door het hernemen van de regie op de volkshuisvesting, zoals tot uiting komt met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting dat ik voornemens ben begin volgend jaar aan uw Kamer aan te bieden.
Bent u het eens met de stelling dat de bewoners van De Olmenhof minimaal recht hebben op vervolghuisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verhuurder is niet wettelijk verplicht vervolghuisvesting te vinden voor de huurders. De huurovereenkomst is tijdelijk en beide partijen weten dit vooraf. Het is aan de betrokken partijen om wel of geen vervolghuisvesting te organiseren.
Bent u het eens met de stelling dat huurders na een lange huurperiode bescherming zouden moeten krijgen? Zo ja, wanneer gaat u de wet- en regelgeving hierop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
In de casus die de aanleiding voor deze vragen is, wordt verhuurd onder de Leegstandwet. Bij verhuur onder de Leegstandwet is geen sprake van huurbescherming, aangezien een woning op termijn wordt verkocht of leeg moet worden opgeleverd vanwege sloop of vernieuwbouw. De gemeente controleert bij de vergunningsaanvraag vooraf of aan de vereisten is voldaan en beoordeelt bij een verlenging van een vergunning voor tijdelijke verhuur op grond van komende sloop of vernieuwbouw of deze plannen nog aannemelijk kunnen worden gemaakt. Indien een gemeente in dat geval twijfelt of deze plannen haalbaar zijn kan zij ertoe besluiten de vergunning niet te verlengen. Hiermee wordt oneigenlijk gebruik van de Leegstandwet voorkomen. Om te voorkomen dat een woning of een gebouw in afwachting van sloop of vernieuwbouw een tijdje leeg komt te staan, kan men gedurende een maximale periode van zeven jaar gebruik maken van tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet. Bij woonruimte in een gebouw, dat blijkens zijn constructie dan wel inrichting bestemd is voor doeleinden van groepsgewijze huisvesting, betreft dit maximaal tien jaar. Zo kan er optimaal gebruik worden gemaakt van de bestaande woningvoorraad. Het gaat om aanbod dat we hard nodig hebben en dat er zonder de Leegstandwet niet zou zijn geweest. Huurbescherming ligt bij verhuur onder de Leegstandwet dus niet in de rede en daarom zal de wet op dit punt niet worden gewijzigd.
Bent u het eens met de stelling dat een groep woningzoekenden niet ingeruild mag worden voor een andere groep woningzoekenden?
De vergunning voor het verhuren via de Leegstandswet heeft zijn maximale termijn bereikt. De woningen kunnen daarom via de Leegstandswet niet opnieuw verhuurd worden. Uit de media valt op te maken dat het pand hierna mogelijk gebruikt zal worden voor de opvang van Oekraïense ontheemde mensen. In dat geval gaat het om tijdelijke opvang en niet om een situatie met een huurovereenkomst. Het is aan de lokale partijen om te bepalen wat er nu gaat gebeuren met het pand.
Wat vindt u ervan dat deze bewoners ook nog eens te maken hebben met achterstallig onderhoud?
Een gebouw dat gesloopt gaat worden, wordt over het algemeen niet meer onderhouden zoals dat gebeurt bij andere panden. Indien er ernstige gebreken zijn, kunnen de bewoners wel terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie doet dan uitspraak of het onderhoud alsnog uitgevoerd moet worden.
Herkent u dat woningzoekenden niet alleen in dit complex maar ook elders in het land tegen elkaar opgezet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voelt u zich daar medeverantwoordelijk voor? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Het is bekend dat er door het woningtekort veel woningzoekenden zijn die met elkaar in concurrentie zijn voor woonruimte. Daarom zet ik in op het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad. In deze tijden van schaarste op de woningmarkt moeten de meest kwetsbare mensen beschermd worden. Daarom zet ik via de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting in op verdeling van bestaande woningen over urgente groepen.
Bent u het eens met de stelling dat de situatie waarin bewoners van De Olmenhof zich bevinden, geen incident is maar veel vaker voorkomt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat huurders niet meer gezien worden als «wegwerpproducten»?2, 3, 4, 5, 6
Ik zie mensen niet als wegwerpproducten. Ik ben bekend met het feit dat er gebruik wordt gemaakt van tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet. Voor die situaties waarvoor dat instrument is bedoeld, zie ik dit als goede oplossing om leegstand te voorkomen en elke woning te gebruiken nu daar zo een groot tekort aan is.
Wat zegt u tegen studenten die geen vervolghuisvesting kunnen vinden en in hun examenjaar zitten?
De huurders van De Olmenhof wisten op voorhand dat de woonruimte die zij huurden tijdelijk beschikbaar zou zijn. Zij hebben de tijd gehad om te zoeken naar een andere woning of kamer, maar ik begrijp dat dat met de huidige druk op de woningmarkt lastig is. Met het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 zet ik me samen met het Ministerie van OCW, gemeenten, hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters, Nuffic en studenten in voor voldoende studentenhuisvesting. Doel is om te komen tot een uitbreiding van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode 2022–2030.
Hoe vaak komt het voor dat huurders na een lange periode alsnog op straat worden gezet?
Hier zijn geen gegevens over beschikbaar. Als huurders een lange periode ergens hebben kunnen wonen, waarbij ze wisten dat het tijdelijk is, hebben zij ook een lange periode gehad om andere woonruimte te zoeken en wachttijd op te bouwen voor een andere huurwoning.
Bent u het eens met de stelling dat de Leegstandwet aangepast moet worden om situaties als deze te voorkomen? Zo ja, neemt u dit mee in de evaluatie van de Leegstandwet? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel woningen en gebouwen worden momenteel verhuurd onder de Leegstandwet?
Recente cijfers hierover zijn er niet.
Bent u het eens met de stelling dat bij verhuur onder de Leegstandwet huurders vanuit het recht op behoorlijke huisvesting meer woonzekerheid en rechtsbescherming moeten krijgen? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom dat vanuit het recht behoorlijke huisvesting niet problematisch is? Zo ja, hoe gaat u die huurders meer woonzekerheid en rechtsbescherming bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om contact op te nemen met de bewoners van De Olmenhof om hun kant van het verhaal aan te horen?
Het is aan de betrokken lokale partijen om aan een juiste naleving van de wet- en regelgeving te voldoen en een passende oplossing te vinden.
Bent u het eens met de stelling dat deze en vele andere bewoners geen kant op kunnen (het alternatief is buiten slapen of de opvang) en daarom dus uit noodzaak wel onder de Leegstandwet moeten huren?
Ik begrijp dat er schaarste is aan woningen en niet iedereen een passende woning heeft. Echter juist door het gebruik van de Leegstandwet de bewoners in ieder geval tijdelijk een dak boven hun hoofd hebben. Er is behoefte aan veel meer betaalbare woonruimte, daarom zet ik in op het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad.
Bent u het eens met de stelling dat mensen die via de Leegstandwet moeten huren (vanwege het ontbreken van een alternatief zoals in De Olmenhof), onder de (nieuwe) definitie van dakloosheid vallen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat ben ik niet met u eens. Naast de data die het CBS periodiek als schatting oplevert van het aantal dakloze mensen, werken het Rijk en partijen uit het veld aanvullend aan een aantal andere monitoringsinstrumenten om het aantal dak- en thuisloze mensen beter in beeld te brengen, waaronder de ETHOS-light tellingen. Mensen die woonruimte huren onder de Leegstandswet worden daarbinnen niet meegeteld als dak- of thuisloos.
Bent u het eens met de stelling dat huren onder de Leegstandwet niet voldoet aan een thuis zoals dat vanuit het recht op behoorlijke huisvesting gedefinieerd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de Leegstandwet op basis van die definitie van een thuis aanpassen?
Ik ben niet voornemens om de Leegstandswet aan te passen. Idealiter zouden mensen een reguliere woonruimte huren met een regulier huurcontract. Er zijn echter altijd mensen die voor een korte periode woonruimte zoeken, waarvoor huren via de Leegstandswet een uitkomst is. In deze tijden van schaarste op de woningmarkt biedt wonen via de Leegstandswet tijdelijk een oplossing.
Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de mentale gesteldheid van mensen die onder de Leegstandwet moeten huren? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te verrichten? Zo ja, kunt u dat onderzoek met de Kamer delen?
Nee, een dergelijk onderzoek is niet gedaan. De relatie tussen de door u genoemde factoren zijn niet inzichtelijk te maken. Zonder verhuur onder de Leegstandwet kunnen woningen en gebouwen in afwachting van sloop of vernieuwbouw niet worden gebruikt voor tijdelijke verhuur en staat het onnodig leeg. Andersom zou ook geredeneerd kunnen worden dat juist door het gebruik van de Leegstandwet meer aanbod beschikbaar komt en mensen die dreigend dakloos worden nu tijdelijk een dak boven hun hoofd hebben.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
De vragen zijn zo veel als mogelijk separaat beantwoord.
De Kamerbrief 'Nieuwe maatregelen netcongestie' |
|
Silvio Erkens (VVD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Netcongestie is al lange tijd een probleem en de genoemde netcongestie in de provincies toont dat verder aan. Waarom is niet eerder gekozen voor «onorthodoxe maatregelen»? Welke andere onorthodoxe maatregelen, naast die genoemd zijn in de Kamerbrief, zijn er nog meer mogelijk?
Netcongestie is inderdaad een probleem met aanzienlijke maatschappelijke gevolgen. Het kabinet erkent dat de beperkte beschikbaarheid van transportcapaciteit op het elektriciteitsnet vraagt om een stevige aanpak. Indien nodig ook met verstrekkende maatregelen. Daarom is eind vorig jaar het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) aangekondigd. Uw Kamer is voor de zomer geïnformeerd over de stand van zaken van de acties uit het LAN (Kamerstuk 29 023 nr. 443).
Netcongestie is echter, zoals beschreven in de recente Kamerbrief (Kamerstuk 29 023, nr. 451), in een nieuwe fase beland. Niet alleen grootverbruikers van het elektriciteitsnet kunnen worden geraakt. Zonder aanvullende maatregelen kunnen eind 2026 voor het eerst ook kleinverbruikers geraakt worden in Flevoland (met uitzondering van de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht. Het feit dat in steeds meer gebieden in Nederland steeds meer verschillende gebruikers van het elektriciteitsnet worden geraakt door netcongestie, maakt dat het kabinet aanvullende en soms onorthodoxe maatregelen treft om de problematiek aan te pakken. De nieuw aangekondigde maatregelen van dit najaar worden met betrokken partijen binnen het Landelijk Actieprogramma Netcongestie verder uitgewerkt.
De extra en onconventionele maatregelen die zijn aangekondigd zijn de nuttige maatregelen die op dit moment in beeld zijn. Deze maatregelen zijn het resultaat van een brede inventarisatie onder uiteenlopende en betrokken partijen. Binnen de capaciteit van betrokken partijen, wordt alles op alles gezet om komende periode zoveel mogelijk uitvoering te geven aan bestaande en aanvullende maatregelen binnen het LAN. Het denken stopt hier natuurlijk niet. Mochten er ideeën zijn voor effectievere maatregelen, dan blijven we hier binnen het LAN voor open staan.
Kunt u aangeven hoe niet is voorzien dat de groei van elektriciteitsgebruik in de Rotterdamse haven hoger zou uitvallen dan verwacht? Kunt u aangeven hoe wordt voorkomen dat bedrijven in de Rotterdamse haven niet kunnen verduurzamen door netcongestie?
De groei van het elektriciteitsgebruik was wel verwacht, maar niet met de snelheid waarmee de aanvragen voor transportcapaciteit zijn gedaan in het Rotterdamse havengebied (specifiek het Botlek gebied). Het tempo voor deze aanvragen is ruimschoots voorbijgegaan aan de prognoses van de netbeheerders. Zo is de groei die oorspronkelijk was voorzien van 2020 tot 2030, al aangevraagd in de jaren tussen 2020 en 2022.
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan meer en beter inzicht in hoe bedrijven en sectoren willen verduurzamen en welke additionele infrastructuur hiervoor nodig is. Voor meer inzicht in de vraag van de industrie wordt op dit moment gewerkt aan de Cluster Energie Strategie (CES) 3.0, is er een Data Safe House opgezet en ook via maatwerkafspraken wordt beter inzicht gecreëerd in de behoefte van de grote uitstoters. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat de netbeheerders steeds meer gedetailleerde informatie krijgen om hun investeringsplannen mee te voeden.
Met name de uitbreiding van station Simonshaven in de Nissewaard is cruciaal om verdere elektrificatie en verduurzaming in het havengebied mogelijk te maken. De netbeheerders zetten alles op alles om deze uitbreiding zo snel mogelijk te realiseren. Om zoveel mogelijk bij te dragen aan versnelling, heeft EZK capaciteit vrijgemaakt om te ondersteunen bij de behandeling van vergunningaanvragen voor station Nissewaard.
Wanneer kunnen we de resultaten verwachten van de verkenning door de Ministeries van EZK en IenW en ProRail om mogelijke oplossingen te vinden voor het gebruik van energieopslag en accu’s bij de voedingspunten langs het spoor? Kunt u aangeven hoe de Kamer hierover wordt geïnformeerd?
De maatregelen uit de Kamerbrief van 18 oktober zijn over het algemeen opgenomen in het LAN. Deze specifieke maatregel valt echter buiten de vier sporen, maar ook hierover zal de Kamer, mede namens mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat, nader worden geïnformeerd in de brief over netcongestie in het voorjaar. Er wordt bij de verkenning naar mogelijke oplossingsrichtingen zoveel mogelijk aangesloten bij al lopende trajecten en gesprekken tussen ProRail en de netbeheerders.
In de brief wordt aangegeven dat er gebruik gemaakt wordt van innovatie om slimmer te bouwen waar u het voorbeeld van het «right-to-challenge»-principe benoemd. Kunt u een laatste stand van zaken delen omtrent dit principe?
Naar aanleiding van de motie van dhr. Boucke c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 65) heb ik nogmaals onderzoek gedaan naar het right to challenge-principe en uw Kamer op 9 september 2022 over geïnformeerd (Kamerstuk 29 023, nr. 343). Hieruit kwam naar voren dat het zelf aansluiten van klanten verschillende risico’s met zich meebrengt voor de kwaliteit van de aansluitingen.
Op dit moment onderzoeken de netbeheerders hoe deze risico’s kunnen worden ondervangen en er toch mogelijkheden voor klanten ontstaan om zichzelf aan te sluiten op het elektriciteitsnet. Hierbij zijn haalbaarheid en schaalbaarheid van groot belang. Naast erkenning van installateurs, waarbij met name veiligheid en kwaliteit van werkzaamheden gegarandeerd moet zijn, is ook het gelijkheidsprincipe een belangrijke factor voor de netbeheerders voor toepassing. Het uitgangpunt is dat enkel door de netbeheerders erkende installateurs kunnen worden gecontracteerd. Op deze manier worden de kwaliteit van de werkzaamheden en de veiligheid voor het stroomnet gewaarborgd.
Netbeheerder Liander heeft onlangs succesvol een eerste pilot uitgevoerd op een specifieke aansluiting op het middenspanningsnet. In deze pilot is, nadat werkzaamheden op eigen terrein waren afgerond, ook de koppeling naar het middenspanningsnet van Liander door dezelfde installateur verzorgd. Hiermee wordt beoogd om de eerder geconstateerde risico’s te ondervangen. Deze succesvolle pilot is dan ook reden om vanaf januari 2024 de werkwijze uit te breiden, niet alleen bij Liander maar ook bij de andere regionale netbeheerders. Er wordt onderzocht hoe deze aanpak verder kan worden uitgebreid naar andere aansluitingen. Naar verwachting kunnen klanten bij Liander in het voorjaar van 2024 gebruik maken van de aanpak. Waarna in de loop van 2024 ook de andere regionale netbeheerders volgen. Daarnaast wordt gekeken naar mogelijkheden voor kleinverbruikers. De installatie van laadpalen voor elektrisch vervoer in de openbare ruimte zijn een goed voorbeeld waarbij «klant sluit zichzelf aan» al mogelijk is.
Waarom wordt er geen maximumtermijn gesteld aan het verlenen van een vergunning voor de aanleg van het net?
Het van rechtswege verlenen van een vergunning na verstrijken van de tweejaarstermijn is in veel gevallen in strijd met het Europees recht, bijvoorbeeld de mer-richtlijn. Deze richtlijn die voor de meeste vergunningen voor energie-infrastructuur van toepassing is, bepaalt dat een vergunning alleen kan worden verleend op basis van volledige informatie. Die informatie is er niet altijd als de vergunning automatisch na twee jaar wordt verleend. Er zou dan immers een vergunning verleend kunnen worden voor een project waarvoor eigenlijk een milieueffectrapportage (mer) moet worden doorlopen vanwege (mogelijke) aanzienlijke milieugevolgen. Die zijn dan niet (of onvoldoende) beschouwd. Ook wordt dan gemist dat nog voorschriften aan de vergunning moeten worden gekoppeld als uitkomst van een mer.
Klopt het dat het wettelijk aanwijzen van elektriciteitsprojecten als zwaarwegend maatschappelijk belang enkel zal gaan gelden voor projecten waar nog geen vergunning voor is afgegeven? Zo ja, waarom? Op welke manier kan vergunningverlening voor dit soort projecten op kortere termijn kunnen worden versneld?
Ja, het aanwijzen van categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering is gewenst vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen is alleen mogelijk als er nog geen vergunning is bekendgemaakt. Dit betekent dat voor zowel de beroeps- als de hoger beroepsprocedure het wettelijk kader van toepassing is zoals dat ten tijde van de bekendmaking van het bestreden besluit gold. Dat is besloten, zodat belanghebbenden en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet nog in de procedure worden geconfronteerd met een ander wettelijk kader voor de beroepsprocedure, zoals beroep in één instantie en een uitsprakentermijn van zes maanden.
Het versnellen van de beroepsprocedure voor projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang vraagt om een wettelijke grondslag die er nog niet is. Op korte termijn is het dan ook niet mogelijk de beroepsprocedure van deze projecten te versnellen. Over het voorstel tot wet (Wet versterking regie volkshuisvesting) waarin een grondslag in de Omgevingswet is opgenomen is door de Afdeling advisering van de Raad van State inmiddels geadviseerd. De Afdeling advisering adviseert regels over het versnellen van de beroepsprocedure van het wetsvoorstel af te splitsen en zo nodig te regelen in een apart wetsvoorstel. Daarbij moet de regering dan verder de noodzaak en haalbaarheid onderbouwen en maatregelen treffen die de bestuursrechter in staat stelt rechtszaken sneller te behandelen. Mijn collega van BZK beziet hoe gevolg kan worden gegeven aan dit advies. Ik blijf hierover in contact met hem en zal uw Kamer op de hoogte houden van de precieze wettelijke borging van de grondslag en de uiteindelijke scope van deze versnellingsmaatregel voor energieprojecten.
Verder blijkt uit mijn eerdere brede verkenning naar alle wettelijke versnellingsmogelijkheden, die ik begin 2023 naar uw Kamer stuurde, dat we ook al binnen bestaande wet- en regelgeving maatregelen kunnen nemen waarmee tijdswinst te behalen is. Dit doen we bijvoorbeeld door het slimmer organiseren van processen, zoals door het opzetten van energy boards in alle provincies om het voorbereidingstraject van netverzwaringen en uitbreidingen te stroomlijnen. Of door de in 2023 gestarte expert- en capaciteitspool om gemeenten en provincies te ondersteunen bij grootschalige ruimtelijke inpassingsprocedures.
Op welke manier zal worden geprioriteerd binnen de al afgegeven contracten? Hoe kunnen projecten die van maatschappelijk belang zijn voorrang krijgen? Hoe wordt de keuze gemaakt over de verhouding bedrijven versus huishoudens, verduurzaming versus nieuwe economische activiteiten etc.? Hoe betrekt u de Kamer bij deze verdere uitwerking?
Op dit moment is er geen voorrangsregeling van kracht bij individuele aansluitingen van bedrijven. Netbeheerders sluiten aan op basis van het «first come, first served»-principe. De bevoegdheid om regels vast te stellen voor individuele prioritering van klantaansluitingen ligt bij de ACM. De ACM heeft op 13 juli 2023 een ontwerp codebesluit prioriteringsruimte transportverzoeken gepubliceerd.1 In dat ontwerpbesluit heeft de ACM een concept prioriteringskader opgenomen op basis waarvan netbeheerders bij de toegang tot het elektriciteitsnet voorrang kunnen geven aan projecten met een belangrijke maatschappelijke bijdrage. De ACM verwacht in maart 2024 een definitief codebesluit te publiceren. Ik zal hier de Kamer over informeren.
De verwachting is dat het codebesluit geen invloed heeft op reeds afgegeven contracten. In die gevallen zijn de afnemer en de netbeheerder namelijk al overeengekomen dat een afnemer toegang krijgt tot het elektriciteitsnet.
Ook blijft het voor provincies en gemeentes van belang dat zij goed afstemmen met de (regionale) netbeheerders over prioritering van uitbreidingsinvesteringen. Door belangrijke regionale investeringen op te nemen in het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat, kan worden gestuurd op welke ontwikkelingen specifiek voor de provincie van belang zijn.
In de brief wordt aangegeven dat gemeenten het voorkeursrecht kunnen inzetten als extra onorthodoxe maatregel. Hoe gaat u gemeenten hierover informeren, en welke wenselijkheid is hierbij in relatie tot woningbouw?
In de brief van 18 oktober (Kamerstuk 29 023, nr. 451) heb ik aangegeven dat ik wil stimuleren dat gemeenten het voorkeursrecht inzetten voor het sneller realiseren van de energietransitie. Voorkeursrecht wordt al regelmatig door gemeenten ingezet om ruimtelijke plannen te realiseren. Het aantal vestigingen van het voorkeursrecht loopt jaarlijks in de honderdtallen. Gemeenten zijn over het algemeen goed op de hoogte van de mogelijkheden van het voorkeursrecht. Ook kunnen ze hiervoor adviesbureaus en het Expertteam Woningbouw raadplegen. Zoals ik ook aangeef in genoemde brief, behoort het echter tot de gemeentelijke autonomie of zij het voorkeursrecht inzetten. In de Kamerbrief wordt onder «Modernisering van het grondbeleid» toelichting gegeven op het stimuleren van gemeenten om het grondbeleidsinstrumentarium, waaronder voorkeursrecht, eerder, meer en beter in te zetten en ervoor te zorgen dat wettelijke procedures beter aansluiten op de praktijk. Mijn collega van BZK is hierover in gesprek met de VNG.
Gemeenten hebben diverse mogelijkheden om met grondbeleid grondeigenaren te bewegen tot bouwen, wat gezien de woningbouwopgave ook wenselijk is. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de vraag of de gemeente zelf de gronden uitgeeft of dat zij de ontwikkeling faciliteert. Wanneer een gemeente zelf eigenaar is, kan zij in haar gronduitgiftecontracten bepalingen opnemen waarmee de planning wordt vastgelegd en/of boetebedingen wanneer deze niet worden nagekomen. Is een gemeente geen eigenaar dan kan zij een fasering opnemen in het omgevingsplan, in de verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of het projectbesluit, of in de anterieure overeenkomst. Welke belemmeringen gemeenten ervaren op het gebied van kennis en capaciteit is onderdeel van de maatregelen in de genoemde Kamerbrief. Uitbreiding van deze kennis en capaciteit is nodig om de bestaande instrumenten meer, eerder en beter in te zetten en daar stuurt mijn collega van BZK ook op aan. Ik zal samen met mijn collega van BZK uitwerken hoe we het voorkeursrecht kunnen inzetten voor de realisatie van energie infrastructuur.
Kunt u aangeven wat een mogelijk uitstel van de Omgevingswet betekent voor de opzet voor een experiment op basis van de experimenteerregeling om tijdelijk af te wijken van geldende bepalingen in wetgeving? Kunt u er daarom niet beter voor kiezen om mogelijkheden onder de Crisis- en herstelwet (Chw) al toe te passen in afwachting van de nieuwe Omgevingswet?
Mijn collega van BZK heeft recent laten weten dat de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet ter discussie staat (Kamerstukken I 2023/24, 33 118, FS). Het is dus niet nodig om de mogelijkheden onder de Crisis- en herstelwet in te zetten.
Klopt het dat netcongestie nog grotendeels berekend wordt via modellering en niet via real-time data uit bemetering? Moet er niet meer ingezet worden op bemetering? Kunt u een stand van zaken geven over bemetering door netbeheerders en de gestelde doelen voor 2023, 2024 en 2025?
De congestie-onderzoeken van TenneT die gelijktijdig met de brief aan uw Kamer zijn gepubliceerd laten zien dat er overbelasting dreigt van de koppelpunten tussen het hoogspanningsnet van TenneT en de middenspanningsnetten van Liander en Stedin. Op deze koppelpunten wordt real-time de werkelijke belasting gemeten. Er is dus inzicht in de belasting op dit moment.
Wanneer een partij een nieuwe aansluiting of extra transportcapaciteit aanvraagt, maakt de netbeheerder een prognose van de toekomstige netbelasting van deze partij. De netbeheerder doet dit op basis van het aangevraagde vermogen en het type partij dat de aansluiting aanvraagt. Een netbeheerder maakt daarnaast ook een inschatting van de verwachte groei van het gebruik van het elektriciteitsnet als de netbeheerder geen nieuwe transportcapaciteit toekent aan grootverbruikers. Die verwachte groei noemen netbeheerders ook wel «autonome groei». De autonome groei is een combinatie van (i) nieuwe kleinverbruikersaansluitingen (bijvoorbeeld: nieuwe woonwijken of laadpalen), (ii) aanvragen voor het verzwaren van kleinverbruikersaansluitingen (bijvoorbeeld: woning heeft grotere aansluiting nodig voor warmtepomp), (iii) intensiever, of meer gelijktijdig met andere aangeslotenen, gebruik van het net binnen de al toegekende transportcapaciteit door zowel klein- als grootverbruikers. Een dergelijke inschatting van de toename van het gebruik van het net vraagt om een inschatting van de belasting van het net in de toekomst en vereist dus modellering.
Betere bemetering van het net is naar verwachting vooral op het laagspanningsnet een groot aandachtspunt. Het laagspanningsnet zijn de kabels en stations in de wijk. De belasting van het laagspanningsnet wordt op de meeste plekken nog niet goed gemeten. Ik werk momenteel aan een actie-agenda voor congestie in het laagspanningsnet. Vergroten van inzicht in de belasting van het laagspanningsnet is één van de pijlers waar verschillende acties onder zullen vallen. De acties zullen vervolgens als onderdeel van het LAN opgepakt worden. Ik zal uw Kamer begin 2024 hierover verder informeren. Met de actie-agenda voor congestie in het laagspanningsnet zal ik ook uitvoering geven aan de motie van het lid van der Plas (BBB) (Kamerstuk 32 813 nr.1269), over het slimmer maken van de netten.
Daarnaast zijn de netbeheerders, in samenwerking met de betrokken uit het LAN, een traject gestart om met data uit bemetering meer inzicht te geven aan marktpartijen en overheden in de transportcapaciteit op elektriciteitsstations. In 2024 wordt gefaseerd een product opgeleverd dat niet alleen meer inzicht geeft in wanneer stations naar verwachting worden uitgebreid, maar ook in de huidige capaciteit van stations. Deze informatie helpt marktpartijen om met slimme oplossingen bij te kunnen dragen aan efficiënter gebruik van het net. De eerste resultaten worden nog in het voorjaar verwacht.
Kunt u aangeven welke wijze van bemetering per netbeheerder wordt gebruikt om tot deze informatie te komen? Kunt u aangeven per wijze of dit voldoende informatie is voor juiste berekeningen en signalering van netcongestie?
Metingen van de daadwerkelijke stromen in het elektriciteitsnet vinden plaats op verschillende manieren op verschillende niveaus. In principe is het elektriciteitsnet goed bemeterd en is er goed inzicht in de werkelijke belasting. Bij hoogspanningsstations zijn de metingen een standaardonderdeel van de bewaking, beveiliging en besturing van de stations. Distributie-automatisering wordt gebruikt voor het meten in de middenspanningsnetten, en slimme meters voor het meten in de laagspanningsnetten. Daarnaast geldt voor het laagspanningsnet dat naast metingen van de huidige belasting van het net, ook inschattingen van de groei door kleinverbruikers, waaronder huishoudens, laadpalen en woningbouwprojecten inzichtelijk worden gemaakt. Voor het bepalen van congestie zijn dus modellen nodig (zie ook vraag 10). Deze modellen worden door de netbeheerders ook gebruikt om te voorspellen waar in de toekomst knelpunten zouden kunnen ontstaan, zodat deze voorkomen kunnen worden.
In uw brief geeft u aan aanvullende drastische maatregelen te willen nemen waaronder financiële prikkels om het net flexibeler te gebruiken. Valt hier ook het inrichten van een subsidie om de onrendabele top voor flexcapaciteit te subsidiëren?
Ik bezie, in combinatie met het overgenomen amendement Erkens (Kamerstuk 36 410-XIII, nr. 9) dat is ingediend bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, wat hier de mogelijkheden voor zijn. Het subsidiëren van de onrendabele top van flexibele capaciteit is namelijk veel uitdagender dan de onrendabele toppen van bijvoorbeeld hernieuwbare elektriciteitsproductie of hernieuwbare waterstofproductie. De onrendabele toppen van deze technologieën zijn gemakkelijker onder het toepasselijke staatssteunkader te scharen. Volgens het milieu en energie steunkader (MESK) mogen lidstaten van de EU alleen staatssteun (zoals subsidie op onrendabele toppen) geven wanneer:
Dit is lastig voor subsidie aan flexibele capaciteit, omdat investeren in flexibiliteit niet per se leidt tot minder CO2-uitstoot. Er zijn wel mogelijkheden om technologieën te ondersteunen die tot CO2-reductie leiden én flexibel beheerd kunnen worden. Specifieke voorbeelden hiervan worden al ondersteund of ben ik voornemens om te gaan ondersteunen. Zoals industriële elektrische boilers in de SDE++-regeling of de maatregel uit het Klimaatpakket om batterijen bij zonneparken te ondersteunen voor uitgestelde levering, waarvoor ik € 416 miljoen heb gereserveerd.
Er is echter momenteel geen acuut gevaar voor leveringszekerheid, waardoor de noodzaak van steun om dit te waarborgen lastig te onderbouwen is.
Met het amendement Erkens willen de indieners 55 miljoen euro vrijmaken om in 2024 te beginnen met het snel vrijspelen van ruimte op het stroomnet. Hierbij wordt, naast het ondersteunen van een versnelde uitrol van smart energyhubs en het ondersteunen van innovatie-oplossingen, gekeken naar de inzet ten behoeve van flexibiliteitstenders en het ontwikkelen van een subsidie van de onrendabele top bij het leveren van flexibiliteit.
Momenteel worden verschillende concrete mogelijkheden in kaart gebracht om de vrijgemaakte middelen zo effectief mogelijk in te zetten. Hierbij bekijk ik ook de bovengenoemde barrières omtrent staatssteun. Ik verwacht eind 2023 tot een overzicht met mogelijkheden te komen, waarna verdere actie kan worden ondernomen.
Hoe rijmt u de extra maatregel om een contract met een 24/7 gegarandeerde tansportcapaciteit een premium product te maken met een hogere prijs met verduurzaming van de industrie? Worden hiermee bedrijven benadeeld die verduurzamen?
Nee, met deze maatregel wordt verduurzamen niet benadeeld. De maatregel is bedoeld om netgebruikers – waaronder de industrie – aan te zetten tot efficiënt netgebruik waar dat mogelijk is. Als netgebruikers die dat kunnen hun gebruik aanpassen, komt er ook meer capaciteit beschikbaar voor netgebruikers die hun gebruik niet gemakkelijk kunnen aanpassen. De maatregel helpt zo dus om verduurzaming mogelijk te maken, omdat de bestaande capaciteit op het elektriciteitsnet efficiënter en dus door meer afnemers kan worden benut.
Welke budgettaire gevolgen hebben de nieuwe maatregelen zoals genoemd in de Kamerbrief?
Gezien het onorthodoxe karakter van de maatregelen en de korte termijn waarop deze zijn uitgewerkt en aangekondigd, zijn budgettaire gevolgen nog niet voor iedere maatregel volledig uitgezocht of doorgerekend. Zoals het er nu naar uitziet, is de verwachting dat de maatregelen niet direct budgettaire gevolgen hebben, anders dan de ingezette capaciteit bij samenwerkende partijen in het LAN die vrijgemaakt moet worden om de maatregelen uit te voeren. Daarnaast worden de budgettaire gevolgen voor de acties op de laagspanningsnetten, voor zover bekend, meegestuurd met de actieagenda die ik u in het voorjaar van 2024 zal toe sturen. Netbeheerders blijven onverminderd hard investeren in uitbreiding van het de gas- en elektriciteitsnetten. Tot en met 2026 lopen de jaarlijkse investeringen op tot ruim 8 miljard euro.
Wat hebben deze nieuwe maatregelen voor gevolgen voor het wetsvoorstel Energiewet? Wordt het wetsvoorstel aangepast op basis van de nieuw genomen maatregelen?
Het is niet de verwachting dat er wijzigingen nodig zijn in de Energiewet als gevolg van de aangekondigde maatregelen. Zoals ook aangegeven bij vraag 6 is er al veel mogelijk binnen bestaande wet- en regelgeving om versnelling van de bouw te realiseren. Ook de genoemde acties om het net beter te benutten hebben geen gevolgen voor de Energiewet, omdat dit met de Energiewet al mogelijk wordt gemaakt of omdat regelgeving hierover is vastgelegd in de netcodes die door de ACM worden vastgesteld.
Bent u voornemens al onomkeerbare stappen te zetten op de niet eerder gemelde onorthodoxe maatregelen voorafgaand een Kamerdebat?
Nee.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het verbeteren van het zicht op de werken bij de Afsluitdijk |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het Vlietermonument op de Afsluitdijk ’s Avonds geheel aan het zicht onttrokken blijft?
Gedurende de werkzaamheden zal het Vlietermonument slechts gedeeltelijk zichtbaar zijn door beperkte verlichting ten behoeve van de restauratie en de bouw. Na voltooiing van de werkzaamheden aan het Vlietermonument wordt de toren belicht als de bijbehorende horeca geopend is voor publiek.
Deelt u de mening dat het een meerwaarde voor de beleving en statuur van de Afsluitdijk kan zijn wanneer dit monument tijdens de restauratie van reflecterende, en voor de duisternis niet hinderlijke, belijning wordt voorzien zoals het geval is bij de sluistorens op de Afsluitdijk?
Nee. Reflecterende belijning zou een inbreuk zijn op de monumentaliteit doordat de met zorg gerestaureerde afwerking aangepast wordt. Verder draagt de restauratie bij aan het overkoepelende uitgangspunt van «spectaculaire eenvoud» zoals opgenomen in het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk1. Het aanbrengen van niet-originele, extra elementen sluit daar niet bij aan.
Tot slot zijn de reflecterende strips bij de sluistorens een weloverwogen en specifiek voor die plek bedachte kunstuiting, welke de toegang tot de Afsluitdijk markeert. Het plaatsen van dergelijke strips midden op de dijk zou afbreuk doen aan deze kunstuiting.
Bent u bereid deze suggestie tot uitvoering te brengen bij het Afsluitdijkproject? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken hoe het kunstwerk «De Steenzetter» en het standbeeld van ir. Lely kunnen worden aangelicht zonder dat daarbij de duisternisbeleving wordt aangetast?
Nee. Uit de kaart «Hemelhelderheid» van de Atlas Leefomgeving blijkt dat de Waddenzee en de Afsluitdijk worden beschouwd als een van de weinige plaatsen in Nederland waar nog echte duisternis heerst. Zodoende zou elke vorm van verlichting de duisternisbeleving aantasten.
Het bericht 'Plotseling tekort van 126 miljoen voor tolvrije tunnel: ‘We kunnen in 2030 toch niet weer poortjes neerzetten?' |
|
Jan de Graaf (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Plotseling tekort van 126 miljoen voor tolvrije tunnel: «We kunnen in 2030 toch niet weer poortjes neerzetten?»1
Op 20 november 2023 is de bestuurlijke overeenkomst met Zeeland gesloten over het tol vrijmaken van de Westerscheldetunnel met ingang van 2025. Het controversieel verklaren van Betalen naar Gebruik (BNG) betekent nog niet dat BNG niet doorgaat. Pas als een nieuw kabinet besluit niet door te gaan met BNG ontstaat een dekkingsvraag ten aanzien van een tolvrije Westerscheldetunnel voor de periode 2030–2033. In de bestuursovereenkomst is opgenomen dat het Rijk een toezegging heeft gedaan voor de dekking van het tolvrij maken van de periode 2030–2033.
Herinnert u zich de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 36 200, nr. 42) en de motie-Van der Plas/Stoffer (Kamerstuk 36 200 A, nr. 82)? Kunt u bevestigen dat de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij is voor personenauto’s?
Ja, ik ben bekend met beide moties. De Minister van Financiën heeft u met brief Budgettaire verwerking Algemene Politieke Beschouwing van 4 oktober 20222 geïnformeerd dat de motie-Van der Staaij c.s. door het kabinet uitgevoerd zal worden. Op 20 november 2023 is de Bestuursovereenkomst Tolvrije Westerscheldetunnel ondertekend waarin afspraken tussen het Rijk en de provincie Zeeland zijn opgenomen over het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel. Hiermee wordt gevolg gegeven aan beide moties en is een tolvrije tunnel voor in ieder geval personenauto’s vanaf 2025 een stap dichterbij. Over deze Bestuursovereenkomst is de Kamer separaat geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u het risico op een tekort van 126 miljoen euro op het volledig tolvrij maken van de Westerscheldetunnel als gevolg van het controversieel verklaren, vertragen en mogelijk niet invoeren van Betalen naar Gebruik (het invoeren van kilometerbeprijzing van autogebruik)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat Betalen naar Gebruik – ondanks het controversieel verklaren van het dossier – nog altijd 2030 als geplande inwerkingtredingsjaar kent? Zo nee, kunt u dan aangeven welk inwerkingtredingsjaar voor Betalen naar Gebruik verwacht wordt?
Na de val van het kabinet is Betalen naar Gebruik door de Kamer controversieel verklaard. Dit betekent dat de ontwikkeling van de plannen voor nu is gestopt. Het is voorts aan een nieuw kabinet om keuzes te maken over het vervolg van Betalen naar Gebruik. In het kader van het traject «Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel» worden opties uitgewerkt voor een volgend kabinet. Hierbij kan ook verder gekeken worden naar het systeem van autobelastingen en de rol die Betalen naar Gebruik hierin kan spelen.
Kunt u aangeven of u rekening houdt met het heractiveren van de tolwinning bij de Westerscheldetunnel als Betalen naar Gebruik vertraagt? Bent u het eens dat dit een zeer onwenselijke situatie is die koste wat het kost voorkomen moet worden?
Heractiveren van tolwinning bij de Westerscheldetunnel zou inderdaad een onwenselijke situatie zijn wat betreft dit kabinet. De inzet van de Provincie Zeeland en het kabinet, die heeft geleid tot de afspraken in de Bestuursovereenkomst, is er dan ook op gericht de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij te maken. Zie verder antwoord 1.
Hoe spant u zich in om te voorkomen dat er na 2030 toch weer tolheffing zal plaats vinden bij de Westerscheldetunnel?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het potentiële tekort van 126 miljoen euro op de begroting van het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder van de N.V. Westerscheldetunnel, opgelost dient te worden? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet het geval zou moeten zijn?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat het Rijk sinds de overdracht van de aandelen van de Westerscheldetunnel aan de provincie Zeeland in 2009, geen aandeelhouder meer is van de N.V. Westerscheldetunnel. Sinds dat moment is de provincie Zeeland 100% aandeelhouder van de N.V. Westerscheldetunnel.
Kunt u aangeven op welke andere manieren dan via heractivering van de tolwinning op de Westerscheldetunnel een eventueel tekort van 126 miljoen euro opgelost kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer en de Provincie Zeeland garanderen dat, als de Westerscheldetunnel in 2025 tolvrij is geworden voor het personenvervoer, deze nooit meer met tol belast zal worden voor het personenvervoer?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven zou heractiveren van tolwinning bij de Westerscheldetunnel een onwenselijke situatie zijn wat betreft dit kabinet. De inzet van de Provincie Zeeland en het kabinet, die heeft geleid tot de afspraken in de Bestuursovereenkomst, is er dan ook op gericht om de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij te maken.
Kunt u de Kamer en de Provincie Zeeland garanderen dat, als de Westerscheldetunnel in 2030 volledig tolvrij is geworden, deze nooit meer met tol belast zal worden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u in het komende Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT) de garantie vastleggen dat de Westerscheldetunnel in 2030 volledig tolvrij wordt, ook als Betalen naar Gebruik vertragen zou, met name in het licht van eerder gedane en geschade beloftes aan Zeeland, bijvoorbeeld rond de Marinierskazerne Vlissingen?
Zoals beschreven bij antwoord vraag 2, is recent de Bestuursovereenkomst Tolvrije Westerscheldetunnel ondertekend en toegestuurd aan de Kamer. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de kamerbreed aangenomen moties die daartoe oproepen (motie-Van der Staaij c.s.3 en de motie-Van der Plas/Stoffer4). Vanwege de vereiste afstemming met de provincie Zeeland was dat niet mogelijk voor het BO MIRT van dit najaar.