Kamerstuk 30573-35

Verslag van een algemeen overleg

Migratiebeleid


30 573
Migratiebeleid

nr. 35
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 maart 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 12 februari 2009 overleg gevoerd met minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking en staatssecretaris Albayrak van Justitie over:

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Justitie, d.d. 4 juli 2008 ten geleide van de kabinetsnotitie «Internationale migratie en ontwikkeling» (30 573, nr. 11);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie, d.d. 4 december 2008 over terugkeer Irak en Platform Duurzame Terugkeer (19 637, nr. 1240);

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, d.d. 19 december 2008 over bescherming in de regio (29 693, nr. 15);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie, d.d. 10 februari 2009 over Braindrain (30 573, nr. 34).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Arib Griffier: Van Toor

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Het is goed dat wij na zoveel tijd weer over migratie en ontwikkeling spreken. Er gebeurt ontzettend veel op dit beleidsterrein en daarom hecht mijn fractie eraan om conform de afspraak één keer per jaar geüpdatet te worden door het kabinet. Dat biedt ons de mogelijkheid om regelmatig over dit belangrijke onderwerp met de regering van gedachten te wisselen.

Laat ik in ieder geval namens mijn fractie nogmaals benadrukken dat wat ons betreft de aandacht voor dit beleidsonderwerp hoog op de politieke agenda moet blijven. Migratie is iets van alle tijden, dat is waar, maar de uitdagingen worden wel steeds groter. Was migratie al iets van alle tijden omdat mensen van nature geneigd zijn, op zoek te gaan naar toekomstperspectieven – in ieder geval voor hun kinderen – daarbij komt dan ook nog gedwongen migratie, mensen die wegvluchten en anno 2009 komt daar ook nog een nieuwe migratiereden bij: het moeten wegtrekken door klimaatverandering. Hoe onzeker de gevolgen van klimaatverandering en de impact daarvan op migratie ook zijn, de mogelijke gevolgen van plotselinge natuurrampen of meer geleidelijk plaatsvindende veranderingen dwingen tot reflectie en actie. Mijn fractie vindt dat Nederland op dit punt initiatief moet nemen en ik wil graag een reactie van de regering.

Migratie en ontwikkeling is een relatief nieuw beleidsterrein, waarop de meeste landen nog duidelijk zoekend zijn. Iedereen weet dat er een bepaalde meerwaarde uit de combinatie van deze onderwerpen te halen valt, maar niemand weet precies hoe. De grote uitdaging is het vinden van de balans tussen de korte termijn, nationale belangen en de langetermijnvisie en -strategie. De voorliggende notitie, waarvoor complimenten en dank, komt vanuit een scherpe analyse met een aantal concrete beleidsvoorstellen met een duidelijke, actiegerichte focus, die past bij het leiderschap dat Nederland van meet af aan op dit beleidsterrein getoond heeft. Goed dat de notitie bovendepartementaal tot stand is gekomen, maar coördinatie blijft moeilijk; dat merk je ook uit deze notitie en – wat nog belangrijker is – is ook in de praktijk lastig, in samenwerking tussen staten en organisaties, zoals UNHCR, IOM of RRC. De minister wil dat wel stimuleren, maar hoe gaat hij dat doen?

Eens te meer is dit van belang in het kader van de opvang van IDP’s, die nu vaak tussen wal en schip vallen. Tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken heeft mijn fractie gevraagd om de speciale ministeriële topconferentie in Kampala, georganiseerd door de Afrikaanse Unie, financieel te steunen. Hoe staat het daarmee?

Ik wil op een aantal onderwerpen nader ingaan, maar ik heb nog een vraag achteraf. Sinds wij de notitie medio vorig jaar ontvingen, is er veel veranderd. Wat is nu de stand van zaken? Wat zijn de effecten van de financiële crisis op de beleidsvoorstellen die wij vandaag bespreken?

Over braindrain is veel gezegd. Dit is en blijft een probleem, zeker in de gezondheidszorg. Er werken meer artsen uit Malawi in het Engelse Manchester dan in heel Malawi. Van de 600 artsen die in Zambia zijn opgeleid, werken er 50 in Zambia. In Nederland is 44% van de anesthesisten afkomstig uit het buitenland. Niemand kan gezondheidswerkers verbieden om hun land te verlaten. Daarom is het zo belangrijk dat wij komen tot beleid dat gericht is op braingain en op het kanaliseren van de migratiedruk vanuit ontwikkelingslanden, zodanig dat dit leidt tot triple win:. voor de migrant, voor het land van herkomst en voor het land van tijdelijk verblijf.

Vandaar dat mijn fractie blij is met het voorstel voor een pilot circulaire migratie, maar wij hebben daar nog wel vragen bij. Want een pilot circulaire migratie kan alleen succesvol genoemd worden als de deelnemers terugkeren na afloop, als er wordt voorzien in een reële behoefte op de arbeidsmarkt en als er meerwaarde wordt gecreëerd in het land van herkomst. Er zitten vele haken en ogen aan, meer dan wij kunnen bedenken en die alleen in de praktijk duidelijk kunnen worden. Dit beleid is niet vanachter een tekentafel te bedenken, maar het is wel beleid dat wij zullen moeten maken. Het gaat om een complexe praktijk, waarin wij moeten aantonen wat werkt en wat niet. Daarom is het heel verstandig om twee pilots van start te laten gaan. Nog afgezien van de vraag hoe het er nu, driekwart jaar na ontvangst van de notitie, voorstaat, heeft mijn fractie behoefte aan nadere informatie.

1. Hoe worden de pilots opgezet?

2. Hoe lang gaan zijn lopen?

3. Wat zijn de evaluatiecriteria? Wanneer is een pilot geslaagd en wanneer niet?

4. Welke criteria worden er aangelegd ten aanzien van de vraag welke landen meedoen? Welke competenties worden er van migranten verwacht? Mijn fractie gaat ervan uit dat wij de uitkomst van de pilot nog uitgebreid bespreken en dat die pilot niet zomaar staand beleid wordt.

Remittances spelen een belangrijke rol in onze ontwikkeling. Er zitten ook negatieve kanten aan. Er zijn landen die het maar wat fijn vinden dat hun bevolking een exportproduct is, dat er ook nog voor zorgt dat er geld terugkomt naar huis. Toch vinden wij dat het grote bedrag dat omgaat in remittances veel beter zou moeten worden besteed. Het is particulier geld, dat blijft het, maar zoals wij ook hebben aangegeven bij het algemeen overleg over de financiële sector, vinden wij dat er meer toegang moet komen tot banken en financiële diensten, met name voor vrouwen en boeren.

Ik kom bij de vertrekcheque. Tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie en Buitenlandse Zaken voor 2009 is mijn fractie heel coherent opgetreden, en heeft zij middels twee amendementen een substantieel bedrag – 2 mln. bij Justitie en 4 mln. bij Ontwikkelingssamenwerking – bestemd om uitgeprocedeerde asielzoekers bij vertrek middelen en begeleiding mee te geven, waardoor vertrekkende asielzoekers een toekomstperspectief en het land van herkomst een ontwikkelingsmogelijkheid krijgen. Momenteel wordt er gewerkt aan de opzet van het Platform Duurzame Terugkeer, een samenwerkingsverband van tien organisaties waar mijn fractie veel van verwacht. IntEnt en Kerk in Actie van de PKN zijn intussen al met concrete voorstellen gekomen om uitgeprocedeerde asielzoekers te begeleiden en projecten voor terugkeer van vreemdelingen die in vreemdelingenbewaring zitten kansen te geven. Die voorstellen van IntEnt en Kerk in Actie zijn naar de mening van mijn fractie perspectiefrijk. Vandaar dat wij de projectvoorstellen van deze organisaties willen ondersteunen en pleiten voor overheidssubsidiëring. Van de bewindslieden vragen wij, deze voorstellen mee te nemen in de nadere uitwerking van de aanvaarde amendementen. Graag krijg ik een toezegging op dit punt. Wij willen dat deze projecten zo snel mogelijk van start gaan. Graag hoor ik over de stand van zaken en verneem ik hoe dit allemaal verder gaat lopen.

Terecht zegt de minister dat bij de begeleiding naar werk nadrukkelijk moet worden gekeken naar de mogelijke samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven. De minister schrijft: «Het bedrijfsleven kan een belangrijke en onmisbare rol vervullen als motor voor ontwikkeling en werkgelegenheid». Daar ben ik het helemaal mee eens. Hoe gaat de minister dit doen?

In het algemeen is te zien dat organisaties in het maatschappelijk middenveld steeds meer oog krijgen voor de rol die migrantenorganisaties zelf zouden willen en kunnen spelen bij de beleidsbepaling. Wij zien, ook tot onze tevredenheid, dat migrantenorganisaties zich in toenemende mate bundelen. Ik denk aan het MOS-overleg, waarin negen migrantenorganisaties samenwerken en heel gericht en effectief beleid voorstellen, of het nu gaat om remittances, mensenrechten of wat dan ook. In de nota heeft de minister het over het versterken van een aantal migrantenorganisaties om zich te ontwikkelen tot volwaardige organisaties. Op wat voor manier gaat hij dat doen? Wat bedoelt hij met «volwaardige organisaties»? Zijn die organisaties dat nu dan nog niet? Wij komen nog te spreken over het medefinancieringsstelsel, maar ik wil nu van de minister weten wat hij vindt dat migrantenorganisaties moeten doen om tot de eredivisie van ontwikkelingsorganisaties te worden toegelaten. Wordt het bundelen van diasporaorganisaties ook op Europees niveau beleid?

Mevrouw Gill’ard (PvdA): Voorzitter. De kabinetsnotitie Internationale migratie en ontwikkeling geeft duidelijk een positieve verandering van beleid, vergeleken met de notitie van de ministers Verdonk en Van Ardenne. De kritiek van de PvdA, maar ook vanuit het veld, was destijds dat het beleid erop gericht was om migratie als probleem aan te pakken, waarbij ontwikkelingssamenwerking een bijdrage kon leveren aan de oplossing. Ook het AIV-advies op dit terrein luidde dat er te weinig coherentie was tussen migratie- en ontwikkelingsbeleid. Het belangrijkste kritiekpunt was het ontbreken van concurrentie. Het huidige beleid, met de voorliggende notitie, is een stap in de goede richting, maar de PvdA heeft nog een aantal opmerkingen op punten zoals braindrain, remittances en circulaire migratie.

Wat beoogt deze notitie? Hoe houden wij mensen tegen? Wat zoeken wij voor Nederland? Is migratie een instrument voor ontwikkeling? Drie vragen die volgens mij tegelijkertijd aan de orde zijn, en waar de winst aan beide kanten kan zitten. Migratiebeleid moet erop gericht zijn om de positieve effecten zoveel mogelijk te vergroten en de negatieve effecten zoveel mogelijk te bestrijden. De brede discussie vanuit ontwikkelingssamenwerkingsperspectief gaat dan ook over het spanningsveld tussen de individuele vrijheden van burgers om elders carrière te maken aan de ene kant en het belang van ontwikkelingslanden aan de andere kant. Hoe gaan wij hiermee om?

De braindrain blijft een aandachtspunt. Niet alleen zou dat zo moeten zijn voor Nederland, maar dat zou moeten gelden voor heel de Europese Unie. Landen kunnen zich niet voldoende ontwikkelen wanneer er onvoldoende capaciteit aanwezig is. Is het voldoende om kwetsbare sectoren uit te sluiten, of werkt het vergoeden van opleidingskosten beter? De motie-Jacobi/Dijsselbloem vroeg om een concrete uitwerking van de gedragscode voor arbeidsmigratie ter voorkoming van braindrain en compenserende projecten in herkomstlanden. De brief die wij hierover van de staatssecretaris hebben ontvangen, lijkt aan te geven dat de code of conduct nog geen vruchtbaar instrument is. Er loopt ook nog een onderzoek naar de situatie rond braindrain, om een effectief compensatiebeleid te kunnen opzetten. Maar ik denk dat de concrete uitwerking van het beleid om braindrain tegen te gaan niet lang meer op zich mag laten wachten. Immers, ook internationaal moet Nederland een duidelijk standpunt hebben over het tegengaan van braindrain. Wanneer kunnen wij dit tegemoetzien, maar ook: welke alternatieven zijn er?

Migranten helpen hun thuisland door de eigen kennis en vaardigheden te verbeteren en zich in te zetten voor de ontwikkeling van hun herkomstland, maar ook door remittances naar huis te sturen. De nadruk in het beleid moet liggen op wat werkt. Wat is de stand van zaken met het verbeteren van het betalingssysteem voor remittances? Veel ontwikkelingslanden beginnen in te zien dat het organiseren van de diaspora een betere inzet van remittances mogelijk maakt. Een voorbeeld hiervan is Mali, dat zelfs een minister voor diasporazaken heeft. Wat is de visie van de minister op het steunen van de diaspora-initiatieven vanuit het land van herkomst zelf?

Migratie van mensen van arme naar rijke landen biedt ook ongeschoolde immigranten kans op werk, inkomen en kennis. Voor de PvdA is het creëren van arbeid en het hebben van werk de beste manier om bij te dragen aan het bereiken van de millenniumdoelstellingen (MDG’s). Wij willen immers een bijdrage leveren aan de bestaanszekerheid van mensen, ook in ontwikkelingslanden.

Circulaire migratie is, zoals ik al in eerdere debatten heb verwoord, een interessant idee en een stap voorwaarts in het dossier op migratie en ontwikkeling. Hoe kwalificeert het kabinet circulaire migratie? Als een werkgelegenheidsinstrument voor ons, of als een ontwikkelingsinstrument voor hen? Is de pilot van 200 personen representatief om te testen op ontwikkelingseffecten? Veel landen kennen nog geen migratiebeleid dat ervoor moet zorgen dat tijdelijke migranten kunnen terugkeren en dat hun overheden ook contact houden met de tijdelijke migranten.

Er zijn nog veel vragen en wij zien dan ook graag een gedetailleerde uitwerking van de circulaire migratie. Mevrouw Ferrier heeft ook al veel huiswerk meegegeven. Ik merk daar meteen bij op dat wij de timing wel erg ongelukkig vinden. De notitie is geschreven in een andere economische tijd. Is dit nu wel de tijd om de pilot uit te voeren? Hoe gaat het kabinet het volk uitleggen dat wij nu een pilot starten om werknemers naar Nederland te halen, terwijl tegelijkertijd huidige werknemers zich moeten voorbereiden op grootschalig ontslag?

Daarentegen zien wij grote urgentie en ruimte om aan te sluiten bij wat ontwikkelingslanden zelf willen. Strategieën, zoals in de Filipijnen, waar extra mensen worden opgeleid en worden geholpen om in het buitenland een baan te vinden, zijn hiervan goede voorbeelden. Hier zou circulaire migratie om braindrain tegen te kunnen gaan een uitkomst kunnen bieden. Het is beleid dat ook ontwikkelingslanden zelf hanteren om zo te kunnen profiteren van kennisopbouw en remittances, naast ODA en handel. Ik denk dat Nederland vooral moet aansluiten bij dat beleid. Als wij dan een proef starten met circulaire migratie, moet die in ieder geval gekoppeld zijn aan strategieën in ontwikkelingslanden.

Wij weten dat zuid-zuidmigratie vele malen de zuid-noordmigratie overtreft. Enerzijds komt dat door vluchtelingen – nu ook door klimaatveranderingen – anderzijds door economische stijgers. Moeten wij ons dan niet juist daarop richten? Mensen lopen nu van niets naar nergens. Werkgelegenheid en stabiliteit in ontwikkelingslanden kunnen migratie voorkomen, zoals minister Koenders ook aangeeft in zijn beleid voor fragiele staten, en de rol die Ontwikkelingssamenwerking hierin kan spelen. Eerder heb ik gevraagd om de gelden die Eurocommissaris Michel tot zijn beschikking heeft hiervoor aan te wenden. Hoe staat het daarmee? In de toekomst zal Nederland bescherming in de regio een meer strategisch, politiek en multilateraal karakter moeten geven om een grotere nadruk mogelijk te maken op coherentie tussen de relevante beleidsterreinen, zodat secundaire migratie geen noodzaak meer wordt.

Naast deze kabinetsvoornemens mist de PvdA aandacht voor culturele expressie en levenszingeving in vluchtelingenkampen. Mensen zitten bovenop elkaar en hebben niets te doen. Dit leidt tot nieuwe spanningen. Naast de eerste prioriteiten van veiligheid, voldoende voeding en hygiëne moeten ook andere stappen worden gezet om andere levensbehoeften in te vullen. Juist Ontwikkelingssamenwerking en Justitie zouden samen met de NGO’s kunnen trachten, de afgewezen asielzoekers perspectief te bieden. Want ook voor de asielzoekers die terug moeten is perspectief belangrijk. Ook daarin zou samenwerking tussen Justitie, Ontwikkelingssamenwerking en de NGO’s uitkomst kunnen bieden. Zo ken ik een meisje uit Angola dat haar hakken in het zand zet en niet meewerkt aan terugkeer omdat zij van haar vriendinnen, die eerder zijn teruggegaan, heeft gehoord dat zij weer in de handen van pooiers zijn gevallen.

Nederland stond in 2008 weer op de eerste plaats in de commitment to development-index, maar wij scoren op het punt van migratie nog steeds niet hoog. Het nieuwe beleid brengt daar hopelijk verandering in. De gesignaleerde zwakke punten in het Nederlandse beleid betreffen onder andere het relatief lage aantal buitenlandse studenten uit ontwikkelingslanden en het hoge collegetarief voor buitenlandse studenten. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de motie-Dijsselbloem over de analyse van de Nederlandse concurrentiekracht voor hoogopgeleiden?

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Migratie en ontwikkeling zijn met elkaar verbonden, innig zelfs. Ik zit hier als justitiewoordvoerder die met name veel bezig is met migratieonderwerpen bij een AO over ontwikkelingssamenwerking en ik voel mij thuis bij dit onderwerp.

Scheve verhoudingen in de wereld zijn een aanjager van migratie en juist daarom kunnen wij het Nederlandse vreemdelingenbeleid nooit loszien van wat er in de rest van de wereld gebeurt. Als wij iets willen doen aan de instroom van vreemdelingen in Nederland moeten wij ook elders in de wereld onze verantwoordelijkheid nemen. Mijn fractie heeft dat standpunt al geruime tijd. Ik proef diezelfde visie in deze notitie.

Het is dan toch bijzonder om te merken dat de koppeling van migratie en ontwikkeling nog niet heel veel wordt gemaakt. Wij lezen in de notitie dat dat wel steeds meer gebeurt, maar dat denken is blijkbaar nog niet heel ver doorontwikkeld. De buitenlandse ervaring van mensen kan een positief effect hebben op de ontwikkeling van een herkomstland, maar dat besef is nog niet tot al die landen doorgedrongen. In het vreemdelingenbeleid worden wij geconfronteerd met landen die mensen bijvoorbeeld niet willen terugnemen. Bekende voorbeelden zijn Afghanistan en China.

Anderzijds zijn er landen die al heel gerichte ondersteuning vragen bij het beheer van de migratiestromen. Ik vind het goed dat Nederland die ondersteuning ook biedt. Ik vraag de bewindslieden wel wat de inzet is om dit idee in meer landen aan de man te brengen.

Duurzame terugkeer en herintegratie zijn feitelijk een sluitstuk van het Nederlandse vreemdelingenbeleid. Daarin moet veel gebeuren. Een vreemdeling is allereerst gericht op verblijf in Nederland. Als dat niet mogelijk is, is het absoluut het beste wanneer de vreemdeling vrijwillig terugkeert. Er wordt meer geld vrijgemaakt om daarin ondersteund te worden. Wel zijn er voorwaarden aan gesteld. Een vreemdeling moet binnen een bepaalde periode aangeven te willen meewerken aan terugkeer. In de praktijk blijkt vaak dat het niet makkelijk is om een punt te zetten achter het idee om in Nederland te blijven. Is het dan niet beter om de termijn om nog gebruik te kunnen maken van bijvoorbeeld het IOM wat soepeler te hanteren? Als een vreemdeling de boot gemist heeft, is het nog onaantrekkelijker om mee te werken aan terugkeer.

Het Platform Duurzame Terugkeer heeft een initiatief genomen om vanuit een gezamenlijke visie te werken aan die terugkeer. Wij zijn enthousiast over dat initiatief. Het is fantastisch dat tien organisaties zelfbewust een plek in de keten willen innemen. Deze NGO’s zijn een ontzettend belangrijke speler in de begeleiding van vreemdelingen. Als zij willen meewerken aan terugkeer is dat een kans die de staatssecretaris moet oppakken. In haar brief schrijft zij dat zij dit AO meer zal gaan vertellen over hoe zij verdergaat met deze club van tien organisaties. Ik ben zeer benieuwd en ik vraag de staatssecretaris ook of zij samenwerking met deze organisaties structureel wil maken. Ik denk dan ook heel specifiek hoe dit ingebed zou moeten worden in de hele vreemdelingenketen. Heeft zij bijvoorbeeld nagedacht hoe zij één gezamenlijk aanspreekpunt kan gaan organiseren? Het zijn natuurlijk wel tien totaal verschillende organisaties die met elkaar moeten blijven samenwerken. Wat kan de staatssecretaris eraan doen om die samenwerking ook zo vruchtbaar mogelijk te laten zijn?

Een partij die ik bij dit platform nog een beetje mis, zijn de asieladvocaten. In hoeverre wordt er met hen gesproken over begeleiding naar terugkeer? Is dat ook een taak waarin een asieladvocaat een rol zou kunnen spelen?

De staatssecretaris heeft haar plannen voor duurzame terugkeer uit Irak op Europees niveau aangekaart. Ik complimenteer haar met dit initiatief. Ik ben ook erg benieuwd naar de reacties. Hoe urgent is deze problematiek voor andere Europese landen die een categoraal beschermingsbeleid hebben gehad? Wij hebben hier een periode van vijf jaar gekend voor de tijdelijke verblijfsvergunning. Hoe is dat bij anderen? Kijken zij de kat uit de boom? Moeten wij het eerst maar eens even oplossen en willen zij dan misschien aanhaken?

Wij ontvingen gisteren ook nog een brief over de braindrain. Wat mij allereerst opviel, is dat daar alleen de handtekening van de staatssecretaris van Justitie onder staat. Is dit niet ook een onderwerp waar bijvoorbeeld de minister van Onderwijs belang bij heeft? Bij de bespreking van de internationaliseringsagenda hoger onderwijs en de wetgeving hoger onderwijs bij de begrotingsbehandeling viel mij al op dat de departementen – ik heb een lijstje, maar ik kreeg net nog een tip dat er meer bij hoort: Justitie, Economische Zaken, OCW, OS, maar ook VWS als het gaat om mensen in de zorg – nogal solistisch optrekken op dit onderwerp. Daarom hebben wij ook een motie ingediend om een kabinetsbrede visie te maken hoe wij omgaan met ons internationale onderwijs en tegelijkertijd ook met uitdagingen en problemen als braindrain en braingain. Ik vraag mij na het cijfermatige overzicht dat wij nu hebben gekregen af hoe het er echt voorstaat. Graag krijg ik daarover wat meer informatie. Wij hebben niet alleen behoefte aan nu even een cijferoverzicht van hoe het de afgelopen jaren is geweest, maar ook willen wij horen of er trends in zitten, of wij dingen aan het doen zijn die die trends gaan beïnvloeden, of dat wij juist reageren op trends.

Ook OCW spreekt bijvoorbeeld over circulaire migratie. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen. Dat past bij de manier waarop jonge mensen over de wereld trekken, maar wat heeft dat nu precies voor invloed op braindrain en braingain? Daarover moeten wij iets zeggen. Dat mis ik op dit moment.

Ten slotte kom ik bij de brief die wij hebben ontvangen over bescherming in de regio. Wij kunnen de minister steunen in de manier waarop hij daarmee omgaat. Nog even terugkomend op de terugkeer naar Irak, ik proefde daarin al iets van die visie, bijvoorbeeld dat hervestiging vanuit kampen complementair moet zijn aan het Nederlandse asielbeleid. Ik steun de minister daarin van harte.

Mevrouw Ferrier (CDA): De heer Anker stelt terecht dat de circulaire migratie past in een moderne manier van denken over hoe mensen zich over de wereld bewegen en dat je daar maar beter beleid op kunt maken. Hoe kijkt hij tegen de pilot aan waarvoor voorstellen worden gedaan in deze beleidsnotitie?

De heer Anker (ChristenUnie): Tegen een pilot kun je niet al teveel hebben omdat je gaat kijken hoe dingen in de praktijk uitwerken, maar wat ik een beetje mis, is een analyse eromheen zoals ik heb aangegeven, als wij denken aan braindrain en braingain. Ik vind wel dat wij daar meer over moeten zeggen. Nu wordt heel vaak circulaire migratie bij OCW gebracht als een kans, terwijl Ontwikkelingssamenwerking toch meer zegt: wij moeten nog maar zien wat de gevolgen zijn. Ik vind het belangrijk dat wij de vinger aan de pols houden.

De heer De Krom (VVD): Voorzitter. Mensen worden steeds mobieler. Er zijn nu meer dan 200 mln. internationale migranten, tweeënhalf maal zoveel als in 1965 maar als percentage van de wereldbevolking overigens ongeveer even veel, maar wat zorgen baart, is dat binnen die migrantengroep de zuid-noordmigratie sterk toeneemt. Als je dan ook nog eens bedenkt dat de beroepsbevolking van Afrika de komende 40 jaar verdrievoudigt, van 400 mln. naar 1,1 mld. in 2050, moeten wij dus rekening houden met een nog veel grotere druk op de migratiestromen van zuid naar noord, van of via Afrika naar Europa, dan nu. Dat geldt temeer wanneer de Afrikaanse economieën zich verder mochten gaan ontwikkelen.

De bewijzen daarvoor zien wij nu al op tv en in de kranten. Duizenden mensen stellen hun leven nu in de waagschaal door met gammele bootjes naar Europa te varen, en een nog groter aantal komt Europa op andere manieren binnen, legaal of illegaal, om vervolgens niet meer weg te gaan, om te ontsnappen aan corrupte en dictatoriale regimes, op zoek naar werk of een uitkering.

Afgezet tegen de baten zijn de kosten van migratie voor Nederland vooralsnog hoog gebleken. Het CPB concludeert dat voor de arbeidsmarkt geen positieve effecten te verwachten zijn van grootschalige immigratie. Aan invoer van ongeschoolde of laaggeschoolde arbeid van buiten de EU is bovendien op dit moment geen enkele behoefte. Daar hebben wij voorlopig genoeg van binnen Nederland zelf en in Europa.

Kortom, voor Nederland is de balans tussen kosten en baten in ieder geval niet positief. Dan heb ik het nog niet eens over alle criminaliteit, zoals mensensmokkel, uitbuiting en dwang die bij illegale immigratie komen kijken. Deze trend is overigens stijgend. Ik maak mij daarover buitengewoon veel zorgen. Ik kijk naar de staatssecretaris van Justitie. Welke inspanningen gaat zij leveren om die trend te keren? Ik vind de notitie daarover op pagina 52 buitengewoon vaag. Misschien kan zij hieraan een beschouwing wijden.

Alles bij elkaar genomen, is er voor de VVD reden genoeg om de deur voor kansarme, laagopgeleide migranten stevig in het slot te doen, niet alleen in Nederland, maar ook in Europa. Wij willen geen herhaling van de ongecontroleerde migratie uit het verleden. De illegale migranten moeten worden teruggestuurd en landen die niet meewerken aan terugkeer van hun onderdanen moeten zo mogelijk worden gedwongen.

Het is overigens de vraag, waarop in de notitie ook niet een eenduidig antwoord komt, of migratie voor OS-landen per saldo nu wel positief is. Ik noem een paar voorbeelden. Voor landen als Angola, Burundi, Ghana, Kenia, Mauritius, Sierra Leone, Oeganda en Tanzania lijkt mij de migratiebalans negatief als een derde van de hoogopgeleiden uit die landen in een OESO-land woont. Voor Guyana, Haïti, Fiji, Jamaica, Trinidad en Tobago is dat zelfs nog hoger, namelijk zo’n 60%. Ik kan mij voorstellen dat de balans daar negatief is, ervan uitgaande dat het saldo van de remittances lager is dan de kosten van het opleiden en het verlies van hoogopgeleide arbeidskrachten voor de lokale arbeidsmarkt. Dan moet het saldo negatief zijn, tenzij dat andersom is, maar dat hoor ik dan graag van het kabinet.

Geld dat wordt overgemaakt naar ontwikkelingslanden – 240 mld. in 2007, twee keer zoveel als al het ontwikkelingsgeld bij elkaar – komt ook vaak niet bij de allerarmsten terecht. Wij weten bijvoorbeeld dat van geld dat uit Nederland naar het buitenland, bijvoorbeeld Turkije en Marokko, gaat veelal huizen worden gebouwd. Ik lees in de notitie dat de relatie tussen migratie en ontwikkeling niet eenduidig is, dat de effecten van overheidsmaatregelen vaak pas op de lange termijn zichtbaar zijn en dat overheidsbeleid slechts een bescheiden bijdrage kan leven aan het versterken van de positieve effecten van migratie op ontwikkeling. Is daaruit dan niet de conclusie dat de redenen om vanuit OS-perspectief actief migratiebeleid te voeren eigenlijk flinterdun zijn? De minister zegt bovendien zelf dat het een illusie is dat migratie een oplossing is voor de ontwikkelingsproblematiek. Mijn vraag is dus heel simpel: waarom praten wij hier dan elke keer over? En waarom wordt die link dan elke keer weer zo hardnekkig gelegd, als de bewijzen van het nut ervan zo flinterdun zijn?

Dat mag niet deren, want de regering zegt ondanks dit alles: wij willen 200 circulairemigranten naar Nederland halen als proef. De bedoeling is dat zij daarna weer teruggaan naar hun land van herkomst. Laat ik helder zijn. De VVD-fractie voelt hier helemaal niets voor. In plaats van migratieremmende maatregelen te nemen, gaat de regering migratiebevorderende maatregelen nemen, en ditmaal onder de sympathieke en aaibare vlag van Ontwikkelingssamenwerking. Worden de deuren onder die vlag dan weer niet opnieuw opengezet? Steek dat geld liever in economische opbouw van landen zelf. Ik vraag met collega Ferrier wat hiervan nu eigenlijk het doel is. Is dat opleiding en ontwikkeling? Moeten die mensen daarom naar Nederland komen? Kan dat niet veel beter lokaal? Waarop baseert de regering de verwachting dat zij na twee jaar ook inderdaad teruggaan? De staatssecretaris zei in het overleg van 27 april 2007 nog dat «moet worden bezien hoe de tijdelijkheid van de migratie kan worden gegarandeerd». Weet zij het antwoord op die vraag al, twee jaar later? Zij zei toen ook «dat een pilot met circulaire migratie moet aansluiten op een behoefte op de arbeidsmarkt die niet kan worden vervuld met arbeidskrachten uit Nederland». Is daarvan hier dan sprake?

De heer Anker (ChristenUnie): Ik vraag mij af hoe de VVD dan precies staat tegenover de uitwisseling van studenten tussen verschillende landen. Is dat dan iets wat alleen tussen westerse landen mag gebeuren en waarin ontwikkelingslanden geen rol zouden mogen spelen?

De heer De Krom (VVD): Wij staan helemaal niet negatief tegenover iedereen die een positieve bijdrage kan leveren aan onze samenleving. Overigens moeten wij die studenten niet kwijtraken, zoals ik in de krant las. Het is goed dat u deze vraag stelt. Dat geeft mij de gelegenheid om direct aan de staatssecretaris te vragen of de berichten in de media kloppen dat studenten hiernaartoe komen, ook uit risicolanden, die vervolgens verdwijnen. Hoe kan dat en hoe treedt de staatssecretaris hiertegen op?

De heer Anker (ChristenUnie): De heer De Krom gebruikt mijn vraag als kapstok voor zijn eigen vraag. Dat is prima. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan onze eigen samenleving, dat is duidelijk, maar wetenschap bijvoorbeeld is een globale aangelegenheid. Daar zit de winst nu juist in het feit dat mensen over de hele wereld met elkaar samenwerken en met elkaar meedenken. Ik ken hbo-opleidingen die heel graag in ontwikkelingslanden projecten willen doen omdat zij daar ervaring kunnen opdoen die zij in Nederland niet kunnen opdoen. Volgens mij moet de heer De Krom hier toch een beetje genuanceerder tegenover staan.

De heer De Krom (VVD): Wij moeten duidelijk onderscheid maken tussen laagopgeleide, kansarme migranten – daarvan hebben wij er genoeg, die deur moet dicht – en kennismigranten, waarvoor de zaak anders ligt. Maar wij moeten steeds wel heel duidelijk zijn over het doel waarom mensen hiernaartoe komen. Gaan mensen ook inderdaad weer terug, of blijven zij hier? Dan moeten zij wel aan het werk.

De heer Anker zei het al een beetje: tegen migranten die tijdelijk teruggaan naar het land van herkomst, om de ontwikkeling te helpen of kennis over te dragen kunnen wij natuurlijk niets hebben. Geldt dit dan voor migranten, ongeacht hun verblijfsstatus in Nederland? Mag ik daar een helder antwoord op?

Migrantenorganisaties – zo lees ik het ook in het kader van de pilot – moeten worden betrokken bij het beleid van circulaire migratie. Daar moet natuurlijk ook weer met zeer veel steun van mevrouw Ferrier subsidie naartoe. Zijn wij niet bezig om weer een heel nieuw subsidiecircus op te tuigen? Dat valt mee, zie ik de staatssecretaris knikken. Graag een toelichting, uiteraard ook van de minister. Kun je dit niet veel beter via werkgevers en werknemers doen? Zij weten toch precies waar die mensen zitten? Natuurlijk is dan de vraag hoe wij de effectiviteit hiervan meten.

De regering wil activiteiten ontplooien met de OS-partnerlanden van Nederland en een drietal landen dat vanuit nationaal migratieperspectief van belang is: Marokko, Sierra Leone en Angola. Waarom zijn Sierra Leone en Angola uit nationaal migratieperspectief nu van belang? Zij komen namelijk niet voor in de top tien van de landen met de meeste asielaanvragen en ook niet in de top tien van landen met de meeste MVV-aanvragen. Op onze twee voormalige koloniën Suriname en Indonesië en op Afghanistan na waarbij wij betrokken zijn, is er geen enkele overlap tussen de 40 OS-partnerlanden en de belangrijkste landen waar de migratiestromen naar Nederland vandaan komen. Wat levert die veronderstelde link tussen migratie en ontwikkelingssamenwerking dan op, als die lijsten zo volstrekt langs elkaar heen lopen? Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel van de tienduizend in Europa te hervestigen Irakezen naar Nederland komen? Wordt daarbij rekening gehouden met het al onevenredig grote aantal Irakese migranten dat al in Nederland is? Hoe verhoudt zich het voorstel van die tienduizend overigens met de doelstelling van opvang in de regio? Waarom is het nodig dat die mensen hierheen komen? Is die opvang in de regio dan soms niet goed geregeld en waarom dan niet? Moeten wij daaraan dan niet meer doen?

Ik lees in de brief van de staatssecretaris dat terugkeer vanuit de regio thans reeds enige tijd plaatsvindt en door de Irakese autoriteiten wordt gestimuleerd. Kan de staatssecretaris dit toelichten? Wanneer zij dit constateert, waarom moeten er dan 10 000 mensen naar Europa?

Ik kom bij de brief van minister Koenders van 19 december. Wat een gedrocht! Ik kan het niet anders zeggen. Het wemelt van de beleidsdialogen, thematische programma’s, projecties, evaluaties, analyses, coördinatie, bevordering, coherentie, beleidsintensiveringen, regionale meerjarige actieplannen, pilots, regionale beschermingsprogramma’s et cetera. Ik word altijd buitengewoon wantrouwig als ik dit soort teksten lees. Kan de minister nu niet in normaal Nederlands schrijven wat hij doet, wat hij gaat doen, welk resultaat het heeft en wanneer wij dat tegemoet kunnen zien? Misschien kan de minister dit overleg aangrijpen om dat in ieder geval voor mij in begrijpelijke taal helder uiteen te zetten.

Mevrouw Ferrier (CDA): De heer De Krom heeft het over een circus van migrantenorganisaties. Anders dan de fractie van de VVD vind ik ontwikkelingssamenwerking heel belangrijk. Mijn fractie zegt ook altijd dat alle belastinggeld effectief moet worden ingezet. Is de heer De Krom het niet met mij eens dat dat het goed is om juist de deskundigheid van de diaspora, van mensen uit die landen zelf, die beter dan wie dan ook weten wat werkt en wat niet werkt in hun land, bij het ontwikkelingsbeleid te betrekken vanwege de effectiviteit?

De heer De Krom (VVD): Ik heb niet gesproken van een circus van migrantenorganisaties, maar van een circus van subsidies; dat is toch iets anders. Als het effectief is en je krijgt waar voor je belastinggeld, dan zijn wij er altijd voor. Het probleem is dat dit vaak in ontwikkelingssamenwerking niet is aan te tonen. Die discussie heeft u al vaker gevoerd, ook met ons. U weet precies hoe wij daarin zitten. Op dat punt zijn er geen verrassingen. U bent ervoor om maar ongelimiteerd geld in die pot te blijven gooien. Prima, dat is uw keuze, maar niet die van ons.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik vind het toch belangrijk om aan te geven dat mijn partij er helemaal geen voorstander van is om maar klakkeloos belastinggeld te geven aan organisaties die niet effectief zijn. Voordat de heer De Krom met allerlei oordelen komt, zou ik hem toch willen vragen zich hierin te verdiepen. Het is namelijk wetenschappelijk aangetoond en ook op andere manieren dat juist migrantenorganisaties vanuit hun deskundigheid een belangrijke bijdrage leveren aan de effectiviteit van het ontwikkelingswerk.

De heer De Krom (VVD): Ik wijs er nogmaals op dat mevrouw Ferrier voordat zij mij vraagt om mij hierin te verdiepen eerst goed moet luisteren. Ik heb gezegd dat ik er niet voor ben dat weer een heel nieuw subsidiecircus wordt opgetuigd voordat ik weet wat het oplevert. Dat zou zij ook moeten vinden. De tweede vraag die ik heb gesteld, is of het niet veel effectiever zou zijn om de werkgevers- en werknemersorganisaties hierbij te betrekken. Zij weten immers bij uitstek waar de talenten zitten. Dus mevrouw Ferrier velt hier een moreel oordeel, maar zij luistert helemaal niet.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik constateer dat de heer De Krom ook niet luistert, want ik heb precies gezegd dat ik vind dat Nederlands belastinggeld – ook geld dat wij inzetten op ontwikkelingssamenwerking – effectief moet worden ingezet. Ik ben het niet zomaar met hem eens dat migrantenorganisaties er minder zicht op zouden hebben waar het talent zit dan werkgevers en werknemers.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Mijn fractie juicht het toe dat Nederland serieus bezig is, dat het kabinet werk maakt van het thema migratie en ontwikkeling. Dat is een actueel, complex en veelomvattend thema. Als het gaat om migratiestromen kunnen wij bepaald geen kentering verwachten op de korte termijn. Grote welvaartsverschillen tussen de verschillende werelddelen, de toegenomen mobiliteit, de brandhaarden en veiligheidsproblemen zullen migratie een blijvend thema doen zijn. Dit moet ook een oproep vormen om zoveel mogelijk te doen aan het wegwerken van armoede en andere ellende. Ik denk ook aan de inzet op veiligheidsgebied, waarin Defensie ook een rol speelt. Wij waren pas in Tsjaad, waar wij mensen proberen te beschermen die als zij geen bescherming in zo’n gebied genieten weer verder op de vlucht zullen gaan. Het valt mij wel op hoe als je hierover nadenkt heel veel lijnen hier samenkomen en met elkaar samenhangen.

Migratie heeft vaak een negatieve oorzaak en het bestrijden daarvan moet de eerste prioriteit hebben. Ik vond het wel analytisch interessant in deze notitie, waarin heel veel informatie is verwerkt, dat er ook wel eens te makkelijk wordt gedacht: als je maar ontwikkeling voor elkaar krijgt in bepaalde landen, zal de migratiestroom vanzelf minder worden; dan hoeven mensen niet meer te komen. Aan de andere kant kan dit juist op de kortere termijn ook weer een zekere stimulering van migratie met zich meebrengen. Dit geeft aan dat de situatie bepaald niet eenvoudig is.

Als het gaat om een ander verband, ik noemde net al even een dwarsverband met Defensie. Wat ik hier wel een beetje mis, is ook de band met het integratiebeleid. Er werden nu met name de voordelen genoemd die ook migratie kan hebben voor het land van bestemming. Het kan ook voor landen een potentiële bron van ontwikkeling vormen, maar wij hebben in de afgelopen periode natuurlijk wel gezien dat ook migratie de nodige integratieproblemen met zich mee kan brengen. Hoe wordt dat inzicht nu eigenlijk verwerkt, ook in het beleid? Wat doen wij er concreet mee als er vluchtelingenstromen zijn vanuit een land als Somalië naar Nederland? Wij zien die aantallen toenemen. Het moet natuurlijk allemaal keurig getoetst worden of die mensen daarvoor in aanmerking komen. Gaat er dan ook nog vroegtijdig een lampje branden of dit niet ook een integratieprobleem kan zijn? Hoe groot is eigenlijk de culturele afstand met ons land? Was niet juist in het verleden een beetje de gedachte dat multiculturaliteit geen probleem is, dat het even duurt, maar dat wij uiteindelijk allemaal wel onze weg vinden? Is niet later meer het inzicht gekomen dat het niet zo eenvoudig is, als er toch een heel grote culturele afstand is tot de Nederlandse samenleving? Kan dit eigenlijk ook een bron van problemen zijn? Misschien zijn er wel gebieden waar dit veel makkelijker inpasbaar is. Op welke manier krijgen die inzichten nu ook een plaats in het beleid? Of ziet de minister daar helemaal niets in? Daar ben ik wel benieuwd naar.

Wij spreken hier niet voor het eerst over het thema van ontwikkeling en migratie. Wij hebben er een jaar of vijf geleden aan de hand van een notitie al over gesproken. Je vraagt je dan af wat wij nu precies verder zijn gekomen en welke concrete stappen voorwaarts nu zullen worden gezet ten opzichte van het reeds ingezette beleid en de bestaande analyses. Ik heb geen moeite met de beleidsprioriteiten die worden gekozen. Die vind ik ook op zichzelf helder onder woorden gebracht: het inzetten van migrantenorganisaties, het beperken van de negatieve consequenties van braindrain, ontwikkelingsdialoog en dergelijke. Dat vind ik positief, maar is dat niet voor een heel belangrijk deel ook gewoon een bekrachtiging van het bestaande beleid? Wij zien ook dat heel veel binnen de bestaande budgetten ook weer een plaats moet krijgen. Op welke wijze zijn er nu eigenlijk bakens verzet en worden er nieuwe keuzes gemaakt? Willen de bewindslieden dat nog eens heel scherp neerzetten? Daar ben ik wel benieuwd naar.

Een concreet voorstel is in ieder geval de pilot circulaire migratie, waarover collega’s al wat kritische vragen hebben gesteld, waarop ik graag ook het antwoord hoor. Ik zeg er wel bij dat ook voor mijn fractie geldt dat wij voorstander zijn van een restrictief toelatingsbeleid. Dat hebben wij in andere debatten uitvoerig gewisseld. Wij moeten ook niet doen alsof met twee pilots circulaire migratie nu ineens het hele toelatingsbeleid in Nederland wordt ondergraven en er nu ineens allemaal enge dingen gebeuren. Wij hebben het hier over twee pilots van maximaal honderd mensen, zo begrijp ik, waarvan ook wordt gezegd dat er inderdaad risico’s aan zitten, en dat wij juist daarom een pilot willen uitvoeren. Ik vind de gedachte van zo’n pilot op zichzelf heel zinvol en begrijpelijk. Ik vraag mij overigens af of het maximum van tweemaal honderd ook moet worden volgemaakt, dan wel of je een zinvolle pilot niet ook met kleinere aantallen kunt realiseren.

Wat de bescherming van vluchtelingen in de regio betreft, ik schrok even toen ik collega De Krom hoorde zeggen dat dit zo’n onduidelijke brief is. Ik dacht: hoe kan het nu dat ik die brief zo begrijpelijk vindt? Ben ik al zo bedrijfsblind geworden door mijn verblijf in de Kamer dat ik hem eigenlijk wel duidelijk vond? Ik durf dat bijna niet te zeggen, maar één ding is hierbij wel aan de orde. De staatssecretaris heeft al eerder aangegeven dat zij nog met een brief komt, in de tweede helft van dit jaar als ik het mij goed herinner, over de perspectieven op de bescherming van vluchtelingen, ook in de regio. Mijn fractie heeft dat concept ook altijd toegejuicht en heeft altijd gezegd dat wij daar inderdaad sterker en breder op moeten inzetten. Het zal zo zijn dat het niet allemaal één op één is: als je daar de situatie verbetert, heeft dat onmiddellijk ook gevolgen voor Nederland doordat de aantallen lager worden of de migratie beperkter zal zijn. Maar in de praktijk zien wij wel degelijk een heel concrete link met andere onderwerpen, zoals Irak.

Na de veiligheidsproblemen in Irak hebben wij in de Kamer een rondetafelgesprek georganiseerd, waar ook de Assyrische bevolkingsgroep heel duidelijk aangaf dat daar nu echt een exodus dreigt vanuit Irak, ook naar Europa toe. Deze mensen vroegen ons waar wij op willen inzetten. Zeggen wij: wij gaan hier zoveel mogelijk mensen opvangen? Of gaan wij ons ook via Buitenlandse Zaken en onze mogelijkheden via Ontwikkelingssamenwerking daar met man en macht inzetten om de mensen daar veiligheid te bieden en opvang te geven? Zowel de staatssecretaris als de minister weet dat mijn fractie die kwestie hier heel duidelijk aan de orde heeft gesteld in de twee debatten over het toelatingsbeleid en over Buitenlandse Zaken. Ik vind dit een heel duidelijk voorbeeld van deze samenhang, waarover door bevolkingsgroepen zelf werd gezegd dat zij graag in het gebied in Noord-Irak willen blijven, maar dat dat wel moet kunnen. Anders zullen wij ons natuurlijk genoodzaakt zien om ons naar veiliger gebieden te begeven. Ook bij mijn fractie is er de inzet voor een restrictiever toelatingsbeleid, nauw verbonden met een concrete en daadwerkelijke inzet voor verbetering van omstandigheden, bijvoorbeeld in Irak. Er staat ook een brief over op de agenda.

Tot slot beklemtoon ik dat als het gaat om het stimuleren van vrijwillige terugkeer voorzichtigheid past, met eerlijke en heldere informatie richting potentiële terugkeerders. Wij kunnen ons erin vinden dat het categorale beschermingsbeleid is afgeschaft, niet omdat de situatie daar zo veilig is, maar wel omdat er in bijzondere individuele situaties inderdaad mogelijkheden voor terugkeer zijn. Dat luistert allemaal heel nauw omdat het gaat om heel moeilijke en kwetsbare omstandigheden.

Antwoord van de bewindslieden

Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng. Het is juist dat wij vorig jaar al een debat over dit onderwerp hebben gehouden. Wij hebben internationaal inderdaad een goede naam waar het gaat om migratie en ontwikkeling, maar dit is wel een heel ingewikkeld gebied. Daar is geen twijfel over. Iedereen die dat vandaag naar voren heeft gebracht, heeft een stukje gelijk. De migratiestromen zijn ingewikkeld, zij veranderen ook. Er zijn inderdaad, zoals mevrouw Ferrier heeft gezegd, kortetermijnbelangen en een langetermijnstrategie. Er is een relatie tussen enerzijds individuele keuzevrijheid en anderzijds de belangen van landen en continenten. Dit is een van de meest ingewikkelde onderwerpen, omdat het ook heel moeilijk te managen is, dat weet iedereen.

De vraag is dus: kun je methodes en beleidsinstrumenten ontwikkelen die proberen, dat management tot op zekere hoogte in een richting te brengen die voor ons allemaal aanvaardbaar is? Dat is een leerproces, vandaar dat wij af en toe praten over studies en dialogen, en soms ook over pilots, omdat bepaalde dingen onderzocht moeten worden om te kijken wat werkt in de praktijk en hoe je dus het beleid kunt versterken.

Niettemin is er steeds meer, ook internationaal, grote aandacht voor de relatie tussen migratie en ontwikkeling. In internationale fora is daarover een fors debat. Dat betekent dus dat Nederland zich daarbij ook moet aansluiten. Het vorige kabinet heeft in 2004 de eerste beleidsnotitie uitgebracht. Wij hebben in de afgelopen jaren gezien, ook in de debatten met u, dat dit een proces is van learning by doing, waarbij wij verschillende soorten activiteiten hebben gefinancierd. Daarbij gaat het niet om grote bedragen, niet om grote subsidietroggen. Het is het uitzoeken van methodes om migratie beter te managen en inderdaad win-winsituaties te creëren.

Al met al is er expertise opgebouwd. Vandaar dat de kabinetsnotitie die voorligt ook internationaal wordt gebruikt als het gaat om cijfers en analyse. Ik denk dat het dan ook belangrijk is om dat kader van het debat in de gaten te houden en ik ben het eens met degenen die zeiden dat migratie niet de oorzaak is van al onze eigen problemen, en ook niet de oplossing bij uitstek voor alle problemen van ontwikkelingslanden. Dat is gewoon waar, migratie gaat de ontwikkelingsproblematiek niet oplossen. Het kan daar wel een bijdrage toe leveren; ik zal er zo nog iets over zeggen.

Ik denk dat het ook belangrijk is bij dit debat om niet alleen naar binnen te kijken, maar ook naar buiten. Wij kunnen de buitenwereld niet tegenhouden, wij kunnen wel proberen om migratie en ontwikkeling goed te managen. Daarvoor heeft het kabinet een aantal voorstellen gedaan, die wij ook vandaag zullen verdedigen. Ik vind het belangrijk om dit vooraf te zeggen.

Wij zijn volledig gecommitteerd aan dat nieuwe beleid. Ik denk dat dat met deze notitie ook wat volwassener is geworden. En wij gaan dus ook gezamenlijk over tot actie op een aantal punten die in de notitie staan. De bedoeling is natuurlijk zoveel mogelijk coherentie van beleid. Dat is zeker niet eenvoudig op het terrein van migratiebeleid, een gevoelig thema in de Nederlandse maatschappij, en in alle maatschappijen waar migratie plaatsvindt. Wij hebben een internationaal systeem van vrij verkeer van kapitaal, ook steeds meer van handel, maar natuurlijk niet van mensen. Daar is ook een reden toe en dat leidt automatisch tot spanningen. Wij zien de bootjes in de Afrikaanse zee. Wij zien het aantal mensen dat daarbij omkomt. Dat is geen eenvoudige zaak.

Wij proberen daarom zoveel mogelijk tussen onze portefeuilles synergie te creëren, uiteraard met behoud van de eigen doelstelling. Voor mij is dat natuurlijk primair de armoedebestrijding. Het is waar dat migratie deels wordt veroorzaakt door inkomensverschillen, maar migratie zelf heeft ook een effect op ontwikkeling, en kan ook een bijdrage leveren aan de millennium-ontwikkelingsdoelstelling. Ook dit is dus niet across the board. Het is niet zo dat automatisch geld dat door migranten wordt overgemaakt naar ontwikkelingslanden de armoedebestrijding versterkt. Er zijn wel methodes om die relatie te versterken. De geldovermakingen van migranten vormen voor sommige landen een belangrijke bron van harde valuta.

Wij kijken nu naar de internationale financiële crisis, waarnaar enkelen van u vroegen. De enige structurele en voorspelbare vorm van kapitaalstromen in de richting van ontwikkelingslanden is op dit ogenblik de ontwikkelingssamenwerking. Investeringen en leningen vallen terug, mensen vervallen in extreme armoede en tegelijkertijd zijn inderdaad de remittances sterk onderhevig aan fluctuaties, waardoor de inkomstenbronnen van een groot aantal ontwikkelingslanden zeer beroerd zijn. Dat leidt weer tot allerlei push-factoren met betrekking tot migratiestromen. Dat ligt ingewikkeld.

Extreme voorbeelden in dit verband zijn kleine arme landen als Eritrea en Guinee Bissau, waar de geldovermakingen zo’n 40% van het bruto binnenlands product vormen. Bij andere middeninkomenslanden komt dit percentage nauwelijks boven de 10% uit, dus er is een relatie met armoede. Het officiële bedrag van geldovermakingen is nu twee keer zo hoog als de hele ontwikkelingssamenwerking bij elkaar. Dus in ieder geval wordt er aangegeven dat er een relatie is tussen ontwikkeling en migratie, en tussen migratie en netto kapitaaloverdrachten naar ontwikkelingslanden. Die cijfers duiden dus op het belang van dit debat. Wij hebben geprobeerd om met een aantal voorbeelden en voorstellen te komen om te zorgen dat die relatie ook kan worden versterkt, zodat wij inderdaad kunnen spreken van win-winsituaties.

Nog even over de vraag van de heer De Krom wat er nu eigenlijk gebeurt met de remittances en of zij nu eigenlijk wel zo goed zijn voor ontwikkelingslanden. Daar kun je inderdaad verschillend over denken, maar het is inmiddels door studies van de Wereldbank duidelijk bewezen dat een toename van 10% van geldovermakingen per hoofd van de bevolking leidt tot een afname van 3,5% van het aantal mensen dat van minder dan 1 dollar per dag leeft. Dat is dus een directe relatie, die duidelijk door goede analyses is onderbouwd.

Ook vertonen families met migranten een grotere investeringsbereidheid dan andere families. Overigens zeg ik daarbij dat er niet zoveel tegen het bouwen van huizen is. Dat creëert werkgelegenheid en is ook een impuls voor de armoedebestrijding in een land.

Verder is het belangrijk dat wij beseffen dat effecten van migratie op investeren in economische groei vaak ook door de tijd kunnen veranderen. Waar in de eerste levensbehoeften wordt voorzien en migratieschulden worden afbetaald, komt er later ruimte voor investeringen in onderwijs en kleinschalige bedrijvigheid. Ook die relatie is onderzocht. Dat betekent niet – ik zeg het nogmaals – dat migratie de ontwikkelingsproblematiek gaat oplossen. Dat zou ook niet wenselijk zijn. Toename van geldovermakingen leidt eenduidig tot minder armoede, maar geldovermakingen zijn wel privégeld. Dat betekent dus dat dit nog verder sturen, zoals sommigen ons vragen, geen eenvoudige zaak is. De mate waarin het potentieel van migratie wordt benut, hangt over het algemeen ook af van de algemene omstandigheden in een land. Dat kun je niet veralgemeniseren. Vandaar dat wij ontwikkelingssamenwerking ook sterk vraaggericht en per land bestuderen en daarop handelen. Dat is het bekende landenbeleid van Ontwikkelingssamenwerking, dat wij hier vanmorgen niet hoeven te bespreken.

Ook is het moeilijk om de remittances te kanaliseren richting investeringen of te mobiliseren voor nationale ontwikkeling. Het is privé-eigendom van migranten zelf en de aanname dat deze remittances vervolgens door overheden kunnen worden aangewend, is volgens mij ook onterecht. Zo werkt het niet. Dat hangt ook gewoon af van investeringscondities. Als je veel geld wilt terugbrengen naar land X en de investeringscondities zijn slecht, dan kun je beter een huis bouwen en is dat vervolgens beter voor de economie. Wij werken als het gaat om ontwikkelingssamenwerking juist aan die andere kant om te zorgen dat er een goede financiële sector komt. Wij werken daarin samen met de Rabobank, met meso- en microkredietinstellingen. Dit creëert ook mogelijkheden voor migranten om daar te investeren. Uiteraard is het wel van belang dat wij zorgen voor transparantie van de markt. Ik heb daar eerder al iets over gezegd. Het staat ook in de nota. Die transparantie is essentieel, omdat de hoge kosten wel verlaagd moeten worden. Dit betekent dus dat concurrentie ook aan bij de banken en overmakingsinstellingen aan onze kant zeer belangrijk is. Wij richten ons dus in eerste instantie op het bevorderen van de algemene ontwikkelingscondities.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben het geheel met de minister eens dat het hier gaat om particulier geld waar geen overheid invloed op zou moeten hebben. Maar zoals ik ook heb gezegd bij het AO over versterking van de financiële sector in ontwikkelingslanden, zouden juist educatiemogelijkheden over lenen en sparen moeten worden bevorderd, met name voor vrouwen en juist op het platteland, net als toegang tot financiële diensten. Dat hebt u toen toegezegd. Is er al iets te melden op dat punt?

Minister Koenders: Jazeker, in heel veel landen is dat ook een prioriteit van beleid van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Dat doen wij via een aantal kanalen. Via het Nederlandse private bedrijfsleven, in het bijzonder de Rabobank, die in een aantal landen – zoals Tanzania en Rwanda direct betrokken is bij de alfabetisering van mensen in de financiële sector als een van de meest productieve manieren om investeringen tot stand te brengen. Dat geldt ook voor de bekostiging van microfinanciering, met het tweede echelon banken zodat micro- en mesokrediet terecht kan komen ten behoeve van productieve investeringen. Dat doen wij via de FMO en via de International Finance Corporation, een deel van de Wereldbank. Op het specifieke terrein dat u noemde van vrouwen is er natuurlijk Women’s Word Banking, een netwerk van instellingen, zeer effectief op het terrein van kredietverdeling aan vrouwelijke ondernemers in ontwikkelingslanden. Vervolgens zijn wij bezig om met een aantal instellingen te werken die van belang zijn voor ontwikkeling, vooral op het gebied van sparen en verzekering tegen ziektekosten en van huisvesting. Dat zijn de beste instrumenten hiervoor. Dit is een van de hoofdonderdelen van ons ontwikkelingsbeleid.

Dan kom ik op een aantal punten met betrekking tot wat wij de zes prioriteiten noemen. Daar zal ik heel kort op ingaan. Ten eerste gaat het over mainstreaming. Dat is niet zo vaag als misschien lijkt of zoals enkelen van u zeiden. Het is essentieel dat in het beleid van ontwikkelingslanden ook zelf wordt aangegeven wat het belang van migratie en inkomsten is. Je ziet nu dat heel specifieke interventies plaatsvinden. Ik noem een land als Tanzania, waar wij samen met het Verenigd Koninkrijk en Zweden werken binnen de PRSP, de poverty reduction strategy papers, de kerndocumenten op basis waarvan ontwikkelingssamenwerking wordt gegeven door de internationale financiële instellingen maar die ook de basis vormen voor gecoördineerde donorsteun door donoren in Europa. Daar wordt het onderdeel migratie en ontwikkeling een belangrijk element. Dat is ook in het belang van Nederland, om te zien wat er aan de hand is, op het terrein van migratiemanagement, grenscontrole en informatieverschaffing, wat niet alleen het ontwikkelingsland zelf aangaat, maar ook van belang is voor legale en illegale migratiestromen. Daar wordt dus actief aan gewerkt.

Migratiemanagement is misschien wel het moeilijkste. Daarvoor is capaciteitsopbouw nodig. Bijna geen regering in een ontwikkelingsland heeft iets serieus opgebouwd op dit punt. Dat is een groot probleem. Dit betekent ook dat ontwikkelingssamenwerking een belangrijke rol kan spelen in het belang van de landen zelf. Dan gaat het over braindrain en braingain, maar ook om internationaal asielbeleid. Dan heb ik het over een basisadministratie asielsysteem, een essentieel element van goed bestuur en democratie. U heeft gezien dat ook heel specifieke voorbeelden in de notitie staan van wat wij doen. Dat is geen algemene discussie, maar een die je per land moet invullen om de zaak effectief te laten zijn.

Ik vind dat ontwikkelingssamenwerking ook een belangrijke rol heeft in het terugkeerbeleid. Wij hebben dat ook aangegeven in de brief als het gaat om de verschillende instrumenten die daarvoor bestaan: de premieregeling die wij al kennen bij terugkeer, betalingen in natura en ook prioriteiten met betrekking tot bepaalde projecten. Ik kom op specifieke vragen hierover nog terug. Ook hier zien wij coherentie van beleid aan beide kanten.

Dat brengt mij ook, als één element van de discussie over circulaire migratie, op het punt van de pilot. Dat doe ik graag samen met de staatssecretaris van Justitie, die hierover ook iets zal zeggen. Er zijn eigenlijk twee vormen van circulaire migratie. De eerste is tijdelijke uitzending van in Nederland of elders in Europa wonende migranten naar herkomstlanden. Zij kunnen als expert een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling of wederopbouw van hun land van herkomst. Voor ons is daarbij belangrijk dat dit vraaggestuurd gebeurt – anders werkt het niet – en in samenspraak met die landen van herkomst. Dat doen wij dus ook, via het programma Temporary Return of Qualified Nationals, dat door de Internationale Organisatie voor Migratie voor ons wordt uitgevoerd sinds 2006. In dat kader worden personen uitgezonden die in Nederland een titel hebben en die vervolgens teruggaan voor de opbouw van hun land. Dat is natuurlijk vooral in het belang van post conflictsituaties. Vanwege het succes dat wij hiermee hebben – er zijn al 160 mensen uitgezonden – gaan wij hier ook mee door. Dat betekent dat wij dit nog specifieker gaan doen om het nog operationeler te maken, door specifieke sectoren te benoemen. In september zijn bijvoorbeeld de eerste twee migranten uitgezonden naar Soedan. De een zal zich bezighouden met watermanagement, de ander met gezondheidszorg. In oktober en november 2008 zijn meer tijdelijke uitzendingen gerealiseerd. Het is heel moeilijk werk om dit voor elkaar te krijgen, want vraag en aanbod moeten goed op elkaar passen. Dat doen wij in Sierra Leone op het terrein van landbouw en voedselveiligheid, in Bosnië-Herzegovina met trainingen op het terrein van business development, de ontwikkeling van de private sector. Daarvoor zijn vaak netwerken tussen kennis en bedrijven hier en daar van belang. Wij doen dit ook in Afghanistan, wat belangrijk is, bijvoorbeeld als het gaat om – in dit geval – onderwijsprogramma’s. Afghanen zijn ook betrokken bij die terugkeer. Dat is een vorm van circulaire migratie die van belang is.

Uiteraard worden in dit kader ook de migrantenorganisaties betrokken. Een aantal van u heeft daarover vragen gesteld. Bij migrantenorganisaties is het belangrijk dat zij bij het ministerie betrokken zijn in de uitvoering van dit soort programma’s. Dat geldt overigens niet alleen nationaal maar ook internationaal. Bij de grote onderhandelingen, die weliswaar zeer moeizaam gaan maar die ook te maken hebben met migratie en ontwikkeling, zoals het Global Forum, zijn de migrantenorganisaties betrokken. Wij hebben daarbij zelfs – zeg ik toch maar ter verdediging van het Nederlandse beleid – de Gold Standard gekregen voor het betrekken van migrantenorganisaties bij het migratie- en ontwikkelingsbeleid. Zij zijn dus veel zichtbaarder geworden in het OS-beleid.

Wij hebben ook initiatieven tot capaciteitsversterking, die waar mogelijk financieel kan worden ondersteund. Ik geloof dat de heer De Krom niet bang moet zijn voor heel grote bedragen en subsidietroggen. Het gaat om een gezamenlijk belang om de ontwikkelingssamenwerking effectiever te maken en om de kennis van migrantenorganisaties die hier zijn op dat terrein via professionalisering en via samenwerking met overheden van landen van herkomst te versterken.

Wij hebben dit dus op een aantal manieren gedaan. Ik wijs op het Migrantenoverleg Ontwikkelingssamenwerking en het Diaspora Forum for Development. Op initiatief van Buitenlandse Zaken zijn wij ook bezig met een aantal groepen die zich tot nu toe niet onderling hadden georganiseerd. Dat gaan wij ook niet afdwingen; dat moeten groepen zelf weten. Wij weten ook dat het niet zo’n eenvoudige zaak is, want in sommige landen komen mensen vanuit de diaspora hier, maar zij zijn vaak onderling zeer verdeeld. Dat heeft vaak ook te maken met een conflict. Wij willen uiteraard juist niet dat dat conflict naar Nederland wordt geëxporteerd.

Ik zal in het licht van de vraag van mevrouw Ferrier in de aanloop naar het nieuwe medefinancieringsstelsel een aantal migrantenorganisaties ondersteunen om zich verder te professionaliseren. Wij zullen ook kijken hoe die organisaties bij het nieuwe stelsel kunnen worden betrokken. Zoals u weet, wordt de Kamer daarover op een later moment ingelicht.

In dit kader heeft mevrouw Gill’ard gevraagd naar Mali, dat inderdaad een centrum voor diasporazaken kent. Moeten wij daarmee samenwerken? Ja, ik vind van wel, maar er zitten wel bepaalde restricties aan. Uiteindelijk gaat het erom dat de landen van herkomst zelf beleid gaan voeren hoe die diaspora wordt ingezet. Ik heb op dit moment nog weinig kennis van waar precies de behoeften liggen, maar er zit natuurlijk ook nog wel een andere kant aan. Diaspora’s hebben een brugfunctie, maar tegelijkertijd moeten ministeries van diasporazaken ook begrip hebben voor het integratiebeleid in Nederland. Het hangt er wel vanaf hoe dat wordt ingevuld. Daar zullen wij natuurlijk ook nauwkeurig naar kijken. Dat is altijd de andere kant van de medaille.

Het migratiecentrum in Mali is eindelijk van start gegaan, waarop het niveau van Europa gewerkt wordt aan migratiemanagement, met kennis van zaken over migratiestromen, mede om te zorgen dat ministeries in arme landen zelf ook veel sterker betrokken zijn bij dit punt. Ik zei al dat dit ook in het belang van Nederland is, bijvoorbeeld als het gaat om mogelijkheden voor legale migratie in plaats van illegale migratie, maar ook als het gaat om de risico’s van illegale migratie, die bij veel jongeren nauwelijks bekend zijn. U ziet het grote aantal doden dat valt door de verschrikkingen, niet alleen aan de kant van Spanje, maar ook steeds meer in Italië. Wij zijn dus bereid om waar nodig met kleine bedragen het Malinese migratiecentrum te ondersteunen. Dat is overigens ook primair een verantwoordelijkheid van de Europese Unie. Dit is wel belangrijk, want als je kijkt naar legale en illegale stromen en mogelijkheden om in de toekomst op een zinnige manier migratiestromen vorm te geven, begint hier wel het werk, dat misschien al lang had moeten beginnen. Daarom proberen wij ook hiermee zoveel mogelijk bezig te zijn.

Waarom scoort Nederland op de community to development index niet hoog genoeg op het terrein van migratie? Dit is interessant, want wij winnen dit elk jaar, maar er is inderdaad één puntje waarop wij iets minder scoren. Dat heeft mevrouw Gill’ard eruit gehaald en dat begrijp ik ook wel. Wij scoren goed over de gehele linie en minder op migratie. Waar ligt dat nu aan? Allereerst aan het geringe aantal migranten uit ontwikkelingslanden dat Nederland binnenkwam, in vergelijking met andere landen. Je kunt je ook nog afvragen of dit een goed element van de index is; daar wil ik best vraagtekens bij zetten. Er zijn weinig buitenlandse studenten uit ontwikkelingslanden en het schoolgeld voor buitenlandse studenten is hoger dan voor studenten uit eigen land. Ik heb daar wel enige opmerkingen bij, die specifiek scoren. Ten eerste over de weging van de factoren, ten tweede of het nu ook heel wenselijk is wat men met hoog scoren bedoelt, ten derde dat wij ook heel andere mogelijkheden hebben om mensen in Nederland te laten studeren. Nederland heeft een van de meest forse researchprogramma’s in ontwikkelingslanden en ook een fors beurzenprogramma. Dat wordt niet altijd in Nederland uitgevoerd. Dus hierover is nog wel iets te zeggen.

Het tweede aspect van circulaire migratie betreft de pilot. Een aantal van u heeft daarover vragen gesteld waarop ik graag een antwoord geef.

Mevrouw Gill’ard (PvdA): Ik heb nog een vraag over het laten studeren van studenten uit het buitenland in Nederland. Ik vroeg specifiek naar de motie-Dijsselbloem over de concurrentiekracht van Nederland. Ik kan mij voorstellen dat u niet de aangewezen minister bent om hierop antwoord te geven, maar misschien kunt u dit dan wel meenemen naar het kabinet, want het is belangrijk dat er een goede analyse en visie op komt hoe het hiermee zit.

Minister Koenders: Iets naar het kabinet meenemen wil ik altijd graag doen, vooral als ik het antwoord zelf niet precies weet, maar de staatssecretaris misschien wel.

Staatssecretaris Albayrak: Dat is een motie die is ingediend bij het debat over modern migratiebeleid en die ligt dus al bij het kabinet.

Minister Koenders: Hierbij is dit meegenomen, maar u krijgt uiteraard een correct antwoord op de vragen die u hebt gesteld.

De andere vorm van circulaire migratie is tijdelijke migratie vanuit ontwikkelingslanden naar Nederland. Wij hebben tijdens het vorige algemeen overleg in 2007 toegezegd dat een pilot voor circulaire migratie op poten wordt gezet. Daarmee zijn wij nu ook bezig. Het doel van die pilot is tweeledig. Ik hoop wel dat ik aan u duidelijk kan maken dat het een pilot is. Ik merkte bij een aantal van u dat ik het volk van alles moet uitleggen en internationaal allemaal posities moet innemen. Het gaat hier om een pilot, die buitengewoon zinnig is voor de problemen die ik net naar voren heb gebracht. Wij leven in een andere tijd, met netwerken van mensen die in arme en rijke landen zijn. Wij proberen daarop een zekere grip te krijgen. Vervolgens willen wij ook kijken op welke manier dat het beste zou kunnen. Wij zijn daarin niet de enige. Ook in Europa wordt hierover gesproken, net als in Canada. Het idee van een pilot is: wij weten het niet precies, maar het is wel zinnig om na te denken op welke manier dit soort ingewikkelde problemen beter kan worden gemanaged.

Het doel van die pilot is tweeledig. Ten eerste om meer duidelijkheid te krijgen over de risico’s, mogelijkheden en onmogelijkheden van het concept circulaire migratie. Terecht hebben sommigen van u gezegd dat de kern terugkeer is. Wij willen niet terug naar oude modellen waar fouten zijn gemaakt. Dan ga je dus kijken of circulaire migratie wel zou kunnen en wat de voorwaarden daarvoor zijn. Wij willen weten hoe het in de praktijk werkt en bezien of het een toegevoegde waarde heeft als nieuwe aanpak binnen de ontwikkelingssamenwerking. Dat is heel essentieel.

Veel landen vragen mij waarom het niet mogelijk is dat zij in een tijd van internationalisering en globalisering, waarin netwerken van bedrijven bestaan, ook een aantal van hun mensen een leer- en scholingstraject laten volgen, bijvoorbeeld in Nederland. Dit is ook een instrument om tot op zekere hoogte illegale migratie te voorkomen. Wij zijn het erover eens dat migranten een potentiële bron van ontwikkeling kunnen zijn, mede door het inzetten van hun competenties en netwerken, ook bij terugkeer. Dat potentieel willen wij volledig benutten. Het zal gaan om mensen die reeds een vakgerichte basisopleiding hebben gevolgd en die na twee jaar moeten teruggaan naar hun land van herkomst. Vervolgens kan daar dus een bijdrage geleverd worden aan verworven kennis en ervaring, die juist weer van belang zijn om in de ontwikkeling van dat land in te zetten. Wij willen verder onderzoeken wat de positieve correlatie is tussen migratie en ontwikkeling.

De specifieke vragen zal ik samen met de staatssecretaris beantwoorden. Hoe worden de pilots opgezet en hoe lang gaan zij lopen? Wij hebben met opzet gekozen voor een klein aantal. Ondanks het feit dat er geen relatie is met de huidige internationaal-economische situatie heb ik wel begrip voor het feit dat je klein moet beginnen. Misschien blijft het wel klein. Ik zeg ook tegen mevrouw Ferrier dat het hier gaat om een pilot en dat het dus geen staand beleid is. Wij gaan zelfs halverwege evalueren of het zinnig is.

Er komen twee pilots voor elk maximaal honderd circulaire migranten per land. Wij hebben nu te maken met de uitvoering van een tenderprocedure. Het is ook het beste om dit te doen via eerlijke aanbesteding. Eind maart verwachten wij voorstellen. Wij doen dit omdat er – dat is typisch aan dit probleem – een relatie moet zijn tussen de vraag van een Nederlands bedrijf, een toekomstige uitvoerder en het partnerland zelf. Je hoeft je dus tevoren ook niet op de pilotlanden vast te leggen. Wij kijken naar het slimste en beste voorbeeld.

De verwachting is dat de eerste migranten eind dit jaar of begin volgend jaar naar Nederland kunnen komen. Zij mogen maximaal twee jaar in Nederland werken, maar met de evaluatie achteraf, ook in landen waar de circulaire migranten vandaan komen, zal de pilot dus ook snel zijn afgerond, na twee tot tweeënhalf jaar.

Wat zijn de evaluatiecriteria? Wij zullen in ieder geval een externe partij die evaluatie laten doen, ook halverwege, omdat ik echt wil dat hier geen problemen van komen maar juist kansen worden geschapen. Er zijn meerdere indicatoren op basis waarvan de pilot een succes kan worden genoemd. Een daarvan is terugkeer naar het land van herkomst. Wij zullen dus ook bij de voorstellen kijken hoe je dit veel beter kunt doen dan wij in het verleden hebben gedaan. Een voorbeeld – ik zeg niet dat dat het moet zijn – is een deel van het salaris pas achteraf betalen.

Bovendien kan alleen bij terugkeer de verworven kennis en ervaring worden ingezet, dus de bijdrage aan de ontwikkeling van regio of land van herkomst wordt ook geëvalueerd. Dit heeft weer te maken met netwerken, globalisering en productieve werkgelegenheid in ontwikkelingslanden.

Verder zal uiteraard tevredenheidsonderzoek worden gehouden, waarbij uiteraard werkgevers en werknemers zijn betrokken. Dit is niet alleen iets van migrantenorganisaties.

Welke criteria worden aangelegd aan de landen die meedoen en de competenties die van migranten worden verwacht? Dat is een onderdeel van de aanbesteding. Wij hebben dit uiteraard wel beperkt tot de veertig plus drie – dit heeft gewoon te maken met de selectie van Nederland in keuzelanden – omdat wij daar ook een geïntegreerd ontwikkelings- en migratiebeleid voeren. Het zou onhandig zijn om dan weer een heel andere lijst te hanteren. Na de gunning zullen wij de definitieve landenkeuze van die twee vaststellen. Dan kun je zien of het echt ook zinnig werkt en relaties kunnen worden gelegd.

De voornemens van die brede pilot, die wij hier gezamenlijk opzetten en waarin Justitie, Sociale Zaken en Ontwikkelingssamenwerking één lijn hebben gevonden, is dat het een pilot blijft. Pas na de resultaten kunnen wij conclusies trekken over de toekomst. Dus het is niet zo dat er nu heel wilde dingen gaan gebeuren, maar wel wordt op een heel toekomstgerichte manier gekeken hoe wij dit ingewikkelde probleem kunnen oplossen.

Het laatste punt van mijn kant betreft de impact op de Nederlandse werkgelegenheid. De voorwaarde binnen de pilot is dat deze geen negatief effect heeft op sectoren binnen de Nederlandse arbeidsmarkt. Het is inderdaad waar dat dit in de afgelopen periode iets ingewikkelder is geworden. Dat betekent dus dat wij het niet doen als er wel sprake zou zijn van verdringing. De kans op verdringing is gering. Niettemin, als wij kijken het aantal en ook naar het type activiteiten waar wij het over hebben en de belangen die een aantal bedrijven hebben bij een netwerk met ontwikkelingslanden, zullen wij dus zien of die toegevoegde waarde er ook is. Ik weet dat de staatssecretaris op dit punt ook graag een aantal opmerkingen wil maken.

De heer De Krom (VVD): De minister zegt eigenlijk: het doel hiervan is ontwikkeling en opleiding vanuit OS-perspectief, maar voorwaarde is een vraag vanuit een bedrijf. Als er een vraag is vanuit een bedrijf, neem ik aan dat het betreffende bedrijf dit dus ook allemaal betaalt. Graag opheldering daarover. De tweede vraag betreft nog steeds de garantie voor terugkeer.

Minister Koenders: U kunt ervan uitgaan dat het grootste deel door het bedrijf wordt betaald. Er zit natuurlijk een element in van een pilot die een breder nationaal belang vertegenwoordigt, namelijk omdat wij ook conclusies willen trekken. Uiteraard gaat de Nederlandse regering hier niet ineens alle salarissen betalen.

De heer De Krom (VVD): Dat vind ik een onduidelijk antwoord. Als u zegt dat wij dit gaan doen en dat een voorwaarde de vraag is vanuit het bedrijf, dat geïnteresseerd zal zijn op het moment dat iemand ook een toegevoegde waarde levert voor dat bedrijf, dan vind ik ook dat het bedrijf het moet betalen. Zo simpel moet het zijn. Als het bedrijf dat niet wil, klopt uw redenering gewoon niet.

Minister Koenders: Nee, mijn redenering klopt heel wel. Ik heb net gezegd dat het gaat om een ontwikkelingsperspectief en om het belang van een bedrijf. Die breng je bij elkaar. Zij zijn ook aan elkaar gelieerd. Dat betekent dat als iemand ook voor een Nederlands bedrijf werk doet, uiteraard het Nederlandse bedrijfsleven ook geld moet betalen. Maar er zit ook een leertraject bij, en ook een scholingstraject. Dat werkt ook door in ontwikkelingslanden, zowel vooraf als achteraf. Dus er is een element van publieke verantwoordelijkheid en van private kosten. Zo gaan wij die pilot dus ook opzetten.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb een vraag die meer gericht is aan de staatssecretaris van Justitie. Ik hoor dat de pilot is voor twee jaar. Nu kan ik mij zomaar voorstellen dat mensen dan een relatie beginnen. Zij moeten dan na twee jaar terug en komen dan in het kader van gezinshereniging terug. Hoe gaan wij dit soort dingen aanpakken?

De voorzitter: Ik geef eerst de staatssecretaris het woord, maar ik zie dat er nog één vraag is voor de minister. Wij hebben nog een half uur waarin de staatssecretaris nog moet antwoorden. Wij moeten hier echt om 13.00 uur weg. Wij gaan geen tweede termijn houden.

De heer De Krom (VVD): Mijn vraag aan de minister is kort en krachtig. De vijf beleidsprioriteiten zoals zij zijn samengevat op pagina 71 vind ik buitengewoon vaag. Is de minister bereid om hier vlees op de botten te zetten? Wat is nu precies het geld dat met deze voorstellen is gemoeid? Waar gaat het naartoe en wat krijgen wij ervoor terug en wanneer?

Minister Koenders: Ik ben daar niet toe bereid omdat de notitie buitengewoon helder is en u ook de enige tot nu bent geweest die dit vaag vindt. Misschien moet u de notitie nog een keer lezen. Wij hebben hier met nadruk een lange voorbereiding over gehad. Dit is de situatie.

Mevrouw Gill’ard (PvdA): Ik heb gevraagd of circulaire migratie nu een werkgelegenheidsinstrument is voor Nederland, of een ontwikkelingsinstrument voor ontwikkelingslanden. Als ik de minister hoor zeggen dat wij een aantal evaluatiepunten en criteria hebben om te zorgen dat mensen ook teruggaan, hoor ik niet wat dit nu betekent voor de ontwikkeling van ontwikkelingslanden zelf. Dus ik denk dat het beleid daarop nog wat moet worden aangescherpt. Willen wij dit inzetten als ontwikkelingsinstrument, dan vind ik ook dat wij daarop moeten evalueren.

Vervolgens zegt de minister ook: dit is maar een pilot, geen staand beleid. Hij deed een beetje bagatelliserend over het volk uitleggen. Ik denk dat wij op elk beleid dat wij hier uitzetten verantwoording moeten afleggen. Maar vervolgens weet de minister nog niet hoe dit gaat uitpakken. Ik vind dat iets te vaag. Als wij beginnen met zo’n proef, moet het toch wel duidelijk zijn waar wij precies naartoe willen en welke beren wij kunnen tegenkomen op de weg. Als de minister hier zo hard zegt dat wij het niet gaan doen als het verdringing op de arbeidsmarkt mocht opleveren, hoe worden wij daarover als Kamer dan geïnformeerd? Hoe kunnen wij volgen waar de knelpunten zitten en of de minister daar niet in doorgaat? Ik wil veel meer een concrete invulling hebben.

Minister Koenders: Mag ik ook een zekere consistentie van de Kamer vragen? Wij hebben twee keer eerder hierover een debat gehad, waarin er geen tegenberichten zijn gekomen dat op dit punt een pilot een goede zaak is. Dat doen wij dus. Vervolgens hebben wij die pilot vrij precies uitgewerkt. U doet nu net alsof het geen pilot is. Ik heb u net aangegeven – dat is ook de visie van de Kamer tot nu toe geweest – dat hier een probleem ligt, dat hier een mogelijkheid ligt voor win-winsituaties en dat wij dat nader hebben benoemd door tenders uit te schrijven waarin het gaat om twee keer honderd mensen, in twee landen, waarin het ontwikkelingsperspectief vooropstaat. Ik heb u in de nota heel precies aangegeven waaruit het ontwikkelingsperspectief kan bestaan en dat er ook een verzoek is vanuit ontwikkelingslanden en mensen die daar werken. Wij hebben vervolgens gezegd dat wij dat gaan evalueren. Ik ben ook zeer bereid om die evaluatie aan u te laten toesturen zodra die klaar is. Wij zullen daar zeer voorzichtig mee omgaan. Ik kan niet heel veel meer zeggen dan dit. Dat is namelijk niet vaag, want het probleem is heel precies bekend. Het is bekend waarom wij dit doen, en vervolgens zijn wij bereid om dit op kleine schaal te doen en de Kamer een evaluatie toe te sturen. Dat is toch echt wel heel specifiek, lijkt mij.

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Het is goed om het punt van de pilot circulaire migratie bij elkaar te houden, omdat hier vele aspecten aan zitten die zowel OS als het migratiebeleid in het algemeen raken. Laat ik beginnen met de opmerking dat degenen die er echt van overtuigd zijn dat wij dit niet moeten doen, juist zouden moeten instemmen met deze pilots. Zij zijn zo vormgegeven, met criteria die ook toetsbaar zijn, als het bijvoorbeeld gaat om de terugkeer. De keuze van de projecten waar wij uiteindelijk voor gaan, de mensen en organisaties die uiteindelijk hebben ingetekend, worden op voorhand langs die lat gelegd. Die criteria worden getoetst, maar ook tijdens de pilot en achteraf zullen wij nog genoeg gelegenheid hebben om met de Kamer te bekijken of de doelen die wij hiermee willen dienen ook worden gehaald. Wat als die doelen niet worden gehaald? Stel nu dat onverhoopt van die twee keer honderd mensen een groot aantal verdwijnt in Nederland, of stel dat zij hier allemaal een vriendin of vriend vinden en blijven, of proberen te blijven, weggaan en terugkomen, dat zijn onderdelen waarvan ik denk dat wij dit tijdens de pilots goed moeten bezien of dergelijke effecten optreden.

Waarom zijn de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ik hiervoor? Als onderdeel van een veel bredere visie hoe je bruggen kunt slaan tussen ontwikkelings- en migratiebeleid en arbeidsmarktbeleid. Dat zijn drie onderdelen. Ontwikkeling is daarin leidend, arbeidsmarktbeleid volgt en ik ga over de toelating. Mijn belang is dat ik er vooral op toezie dat de tijdelijkheid daadwerkelijk kan worden vormgegeven.

Die visie komt ook heel goed tot uitdrukking in het advies van de SER van inmiddels anderhalf jaar geleden over arbeidsmigratie, waarin circulaire migratie ook wordt genoemd als een innovatief instrument: kleinschalig, je moet het proberen. Dit gaat over de toekomst. Dan kijk ik mevrouw Gill’ard vooral aan. Dit gaat niet over nu. Het is geen bedreiging voor potentiële werklozen op de Nederlandse arbeidsmarkt, of überhaupt voor werklozen. Die randvoorwaarden kunt u vooral vinden in het feit dat werkgevers- en werknemersorganisaties uitdrukkelijk bij de uitwerking van deze pilots worden betrokken.

Waarom een specifieke arbeidsmarktbehoefte? De heer De Krom vroeg daarnaar. Ik denk dat je inderdaad, zelfs met een arbeidsmarkt zoals wij die nu kennen in tijden van economische crisis, heel gericht sectoren kunt vinden waar tekorten zijn op de arbeidsmarkt waarvoor op dit moment geen mensen in Nederland of op de Europese arbeidsmarkt te vinden zijn. Vervolgens kun je kijken of er mensen zijn die in opleiding zitten die binnenkort afgestudeerd zijn. Die vind je dan ook niet. Ik kijk bijvoorbeeld naar de haven van Rotterdam, na de gesprekken die ik daarover onlangs heb gehad. Maintenancepersoneel zit niet in opleiding en komt er niet aan. Dit is misschien wel heel specifiek, maar die voorwaarde is er. Er moeten werkgevers zijn die zeggen: hier hebben wij nu behoefte aan en wij vinden die mensen niet. Sociale Zaken kijkt mee, dus dat het een toegevoegde waarde vanuit arbeidsmarktperspectief moet hebben is ook evident.

En dan de terugkeer. Ik zei al dat wij op voorhand beginnen te kijken of het plan zo geloofwaardig is dat wij zeggen: de terugkeer zal tijdens deze pilot ook gaan lukken. Een aantal voorbeelden daarvan kan ik u geven. Het gaat zowel om push- als pull-factoren. Het gaat er bijvoorbeeld om dat de werkgever ook verantwoordelijk wordt voor die terugkeer. De werkgever krijgt bijvoorbeeld de informatieplicht naar de IND hoe de werknemer functioneert. Dan denk ik bijvoorbeeld aan het tekenen van individuele contracten over de terugkeerverplichting, ook met de mensen die komen, de ondersteuning bij herintegratie, dus ook het nadenken over hoe die mensen teruggaan. Dat is vooral de rol van Ontwikkelingssamenwerking. Je zou eraan kunnen denken dat het laatste salaris wordt uitgekeerd nadat mensen zijn teruggegaan. Dat is allemaal heel concreet, maar dit is onderdeel van het gunningsproces. Wij moeten in dat gunningsproces overtuigd zijn van het feit dat de plannen over terugkeer zo concreet zijn dat wij dit zullen aandurven. Tijdens de pilots kijken wij hoe de situatie zich ontwikkelt. De evaluatie zal stevig zijn, ook op al die punten die op voorhand gecheckt zijn. De minister gaf al aan dat wij dat uiteraard met de Kamer zullen delen en bespreken. Dit is een tijdelijk project. Volgens mij kunnen wij ons er geen buil aan vallen. Wanneer wij erachter komen dat dit als innovatief instrument, zowel voor ontwikkelingssamenwerking als voor de arbeidsmarkt, niet werkt, hebben wij ook een heel andere discussie met u. Daar zijn de minister en ik ook helder over.

Mevrouw Ferrier (CDA): Eind maart begint het wat te lopen, eind van het jaar komen hier mensen naartoe. Ik sluit mij aan bij het verzoek van mevrouw Gill’ard om de Kamer hierover op korte termijn te informeren. De informatie die de staatssecretaris nu mondeling heeft gegeven, zou ik graag in een brief vastgelegd zien over hoe dit nu precies vorm gaat krijgen.

De voorzitter: De staatssecretaris knikt van ja.

Staatssecretaris Albayrak: Daar is helemaal niets op tegen. Dat zullen wij doen als wij wat verder zijn in dat gunningsproces. Ik neem de gelegenheid nog even waar om in te gaan op een specifieke vraag van de heer Anker of er een link is tussen circulaire migratie en de braindrain. Dit gaat vooral over braingain, want bij braindrain hebben wij het over hoogopgeleiden die naar Nederland komen of naar andere landen gaan en daarmee dus tot braindrain in de landen van herkomst leiden. Dit zou kunnen betekenen dat mensen die in Nederland on the job training krijgen en vervolgens een opleiding waarmee zij teruggaan, juist tot braingain in die landen zouden kunnen leiden. Het gaat hier dus uitdrukkelijk niet om de hoogopgeleiden.

Minister Koenders: Voorzitter. Over het Platform Duurzame Terugkeer zijn inderdaad amendementen ingediend door de CDA-fractie. Daarbij gaat het om 2 mln. voor Justitie en 4 mln. voor Ontwikkelingssamenwerking. Het geld is er dus. Momenteel wordt er gewerkt aan de opzet van een Platform Duurzame Terugkeer, een samenwerkingsorganisatie van tien organisaties. Dat is op het ogenblik in onderzoek. Er zijn nog een paar punten die moeten worden opgelost. Wij zijn de subsidiegever, dus wij moeten heel precies kijken in hoeverre het programma als zodanig kwalificeert voor subsidie. Wij hebben er ook nog een aantal vragen over gesteld. Als subsidiegever mag je het ook niet helemaal organiseren, want dan is het geen subsidie meer. U kunt ervan op aan dat dit op het ogenblik buitengewoon serieus in beoordeling is op onze beide ministeries.

Van IntEnt en Kerk in Actie zijn inderdaad ook voorstellen die bij ons worden ingediend. Zij worden zorgvuldig en serieus beoordeeld. Ik ken de inhoud van genoemde projecten nog niet volledig, dus wij kunnen daarover geen toezeggingen doen, maar ook dit zal uiteraard serieus in behandeling worden genomen. Het zou ook goed zijn om te kijken hoe zo’n voorstel zich weer verhoudt tot het Platform Duurzame Terugkeer, want ik wil wel zo eenduidig mogelijk, maar ook zo snel mogelijk, met deze zaak aan de gang.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik hoor de minister zeggen dat hij het eens is met de CDA-fractie dat dit soort voorstellen, die snelle terugkeer met ontwikkelingsmogelijkheden in het land zelf mogelijk maken, van groot belang is. Ik begrijp dat hij nog geen concrete voorstellen heeft, die ik wel ken, bijvoorbeeld van IntEnt en Kerk in Actie. Wil de minister als hij die voorstellen heeft ontvangen de Kamer informeren op wat voor manier hij daarmee omgaat en wil hij ook de amendementen daarbij betrekken?

Minister Koenders: Ik hoor net dat die voorstellen bij het ministerie van Justitie zijn ingediend. Wij zijn bereid, de Kamer altijd overal over te informeren. Wij hebben een informatieplicht, dat is geen enkel probleem. Dat geldt zowel voor de pilot circulaire migratie als voor deze subsidieverstrekking. U moet één ding wel even aan ons laten, volstrekt in formele zin. De pilot circulaire migratie is ook een biedingsprocedure. Daarover kunnen wij u dus niet halverwege inlichten. Dus wij gaan het ook doen op de manier zoals de staatssecretaris zei, maar niet gedurende het biedingsproces. Dat kan gewoon niet.

Dat geldt hier ook voor. Als het gaat om subsidies, gaan wij dat dus ook niet doen. Maar laat er geen misverstand over bestaan in de richting van de CDA-fractie. De voorstellen die mevrouw Ferrier noemt, zijn bekend bij het ministerie van Justitie. Die zullen wij ook krijgen. Wij zullen daarover gezamenlijk een heel serieuze beoordeling geven en ook bekijken in hoeverre deze voorstellen ook bij het andere voorstel kunnen worden betrokken. Wij hopen dat ook snel te doen, want wij willen snel aan de gang. Dus u zult over de resultaten van die twee procedures uiteraard ingelicht worden. Dat lijkt mij de juiste volgorde.

Bescherming in de regio is echt een heel serieus punt, zowel van Justitie als van Buitenlandse Zaken. Wij hebben ook gezamenlijke missies die op pad gaan naar verschillende regio’s. Er zijn heel veel projecten en programma’s. Zij staan ook in de brief. Ik begrijp echt niet, met alle respect voor de heer De Krom, waarom hij dit nu een kromme brief vindt. Er zitten zo verschrikkelijk veel specifieke dingen in die wij doen, in Tanzania, in Somalië. Ik ben net zelf in Jemen geweest, waar problemen zijn met Somalische vluchtelingen. Hoe kunnen wij de enorme last die vooral de armste landen moeten dragen van extra vluchtelingen helpen verlichten? Daar ligt het probleem, veel meer dan bij ons. Kunt u zich voorstellen, als je in Jemen woont, waar te weinig water is, waar een enorm ontwikkelingsprobleem is, dat je nog eens die Somalische vluchtelingen moet opnemen? Wij steunen hen daar, wij versterken dat, in Tanzania idem dito. Over Afghanistan en Pakistan zijn discussies geweest. Wij willen graag dat mensen daar terugkeren. Ontwikkelingssamenwerking zal dat ook in elk gesprek aan de orde stellen. Tegelijkertijd weten wij dat er een hongersnood is in delen van Afghanistan, dus wij kijken hoe dat zich verhoudt tot wat er in Pakistan gebeurt. In dat geval hebben wij gevraagd en met de heer Guterres van UNHCR ook besproken dat de timing daarop aangesloten moet zijn. Bescherming in de regio is een kern van ons beleid. Dat moet goed gedaan worden. Wij zijn de vijfde donor van de UNHCR. Wij houden ons ook nog eens bezig met vluchtelingen die een vrijwel permanente status krijgen in een ander land, en die vaak de oorzaak zijn van een conflict. Ik denk maar even aan de oorlog in Rwanda. Bescherming in de regio is voor ons essentieel. Wij zijn verder bezig om dat precies te doen, ook in landen als Irak, Somalië en Afghanistan. Bij een eventuele extra inzet zullen de verschillende componenten en beleidsvelden worden betrokken die met vluchtelingenbescherming en asiel verbonden zijn, zoals humanitaire hulp, capaciteitsafbouw ten aanzien van asiel en migratie in de betreffende regio. Ik noemde u een aantal voorbeelden: asielbeleid in Nederland en de Europese Unie, hervestiging, beleid ten aanzien van fragiele staten, ontwikkelingssamenwerking en politieke inspanning. Ik geloof dat wij daar echt een prioriteit van gemaakt hebben.

De voorzitter: Dan stel ik voor dat de staatssecretaris nu de gestelde vragen beantwoordt. Wij hebben nog een kwartier. Ik laat geen interrupties meer toe. Ik geef het woord aan de staatssecretaris en verzoek haar ook om to the point te zijn en geen ellenlang betoog te houden.

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Onder andere omstandigheden zou ik daar misschien bezwaar tegen gemaakt hebben, maar gelet op het feit dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking al uitgebreid en in leidende zin het belang heeft onderstreept van een optimale samenwerking tussen Justitie en Ontwikkelingssamenwerking zal ik dat niet nogmaals doen. Ik doe dat wel met één zin, en wel dat wij in de samenwerking nu, onder dit kabinet, in ieder geval een paar uitgangspunten hebben verlaten die misschien ook wel tot heel veel miscommunicatie hebben geleid.

Wij zijn niet begonnen vanuit beperkingen, vanuit de drempels bij OS om na te denken over terugkeer en hoe men daar een bijdrage aan kan leveren, en ik ben niet begonnen vanuit de gedachte hoe ik mijn migratiebeleid vooral kan weghouden bij Ontwikkelingssamenwerking. Wij hebben die brug wel geslagen en plukken daar de vruchten van, dat is de notitie die u voor u ziet. Die is concreet, biedt handvatten, helpt mij ook om op een andere manier met terugkeer bezig te zijn, en is naar ik hoop ook als het gaat om het stimuleren van vrijwillige terugkeer stukken effectiever. Alle partijen die wij daarvoor nodig hebben, werken ook mee: IOM, UNHCR en het Platform Duurzame Terugkeer. In dat kader denk ik dat wij er door niet te denken vanuit de beperking maar vanuit de kansen van samenwerking in zullen slagen om ook effectiever te worden vanuit beide invalshoeken.

Een van de concrete vragen was waarom de terugkeerlijst, de prioriteitenlanden en de OS-landen niet een op een dezelfde lijst betreffen. Konden wij al het geld maar wegzetten dat wij op dit moment beschikbaar hebben voor terugkeer. Want veel van de landen waar ik mee werk, staan al op de lijst van veertig plus drie. Konden wij die miljoenen maar wegzetten voor vrijwillige terugkeer. De discussie of je niet met nog meer landen ook het terugkeerperspectief met OS moet gaan bespreken voeren wij graag en te allen tijde, dat is ongoing, wij blijven in discussie met elkaar. Maar als het gaat om het lostrekken van de terugkeer daar waar die altijd al vast heeft gezeten, denk ik dat wij hiermee voorlopig wel uit de voeten kunnen. Sierra Leone hebben wij inmiddels ingeruild voor Irak, omdat dat wat terugkeer betreft nu een van de topprioriteiten is.

Dat brengt mij meteen bij mijn eerste inhoudelijke punt, omdat daar een aantal van deze zaken ook samenkomen: Irak, met name naar aanleiding van vragen van de heer De Krom. Wij hebben het categoraal beschermingsbeleid afgeschaft in het najaar. Dan wordt natuurlijk duidelijk dat je in je eigen land ook een grote groep mensen hebt van wie de vergunning ingetrokken wordt of die zij niet verlengd zien, of die geen vergunning krijgen als zij nieuw in de procedure komen, althans niet op basis van het categorale beleid. Ik heb toen gezegd: wij moeten nu nadenken over terugkeer, en dat moeten wij niet als Nederland doen, maar vooral als Europa, want daar liggen de grootste kansen. Toen zijn wij begonnen met een coherente aanpak, die ik ook op de Europese raden heb voorgesteld en waar ik de handen redelijk voor op elkaar krijg. Wij hebben voor de kerst een conferentie gehouden in Nederland waar wij dit nog meer handen en voeten hebben gegeven, in samenwerking met Buitenlandse Zaken. Vervolgens is dat uitgemond in een benadering die een aantal elementen kent: het begint met vrijwillige terugkeer. Dat is de terugkeer waar de heer De Krom ook op wijst vanuit de regio. Irak zegt: doe dat niet in groten getale De UNHCR zegt ook: wees daar voorzichtig mee, want daarvoor is Irak nog te fragiel, als je dat met grote groepen tegelijk zou doen, maar bouw het op mensen die vrijwillig terug willen. Irak wil dat stimuleren, maar ook de UNHCR werkt daaraan mee. Dus ik vraag u om vanuit de regio met een Europese aanpak die vrijwillige terugkeer te stimuleren. Wij hebben daarvoor het Europese vluchtelingenfonds, maar inmiddels ook het terugkeerfonds, dat zeer binnenkort actief zal worden naar aanleiding van de terugkeerregeling. Dus terugkeer is prioriteit nummer één. In het najaar zijn wij hierover al begonnen na te denken. Tegen de tijd dat mensen vanuit Nederland terug moeten nadat zij door alle procedures zijn, hebben wij ook iets in de aanbieding wat duurzame terugkeer mogelijk zal maken, inclusief de ondersteuning op de plek van herkomst. Daarop is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ook zeer actief om om daarover samen met ons na te denken. De ene poot is dus terugkeer, gefaseerd. Daarop zetten wij in, zonder daar meteen al te hoge verwachtingen voor morgen van te hebben, maar wel met het opbouwen naar een effectiever terugkeer dan wij ooit hebben gedaan.

De tweede poot is integratie in de regio. Veel mensen zullen ook blijven in de landen waar zij zitten. Je moet de landen in de regio blijven steunen, zoals Syrië en Jordanië, die de grootste groepen opvangen.

De derde poot is hervestiging. Dat doet Nederland al in de regio Irak. Wij hebben dat als onderdeel van ons uitgenodigde vluchtelingenbeleid gedaan, een kwart ongeveer tot nu toe. Ik denk dat wij er dit jaar ook weer ongeveer honderd uitgenodigde vluchtelingen zullen krijgen, als onderdeel van de vijfhonderd uitgenodigden komen mensen uit de regio Irak. Dat is nu doorgetrokken, mede door Nederlands initiatief, op Europees niveau. 10 000 mensen uit de regio Irak, de meest kwetsbaren uit de vluchtelingenkampen daar, zullen als ondersteuning van dat coherente beleid in Europa hervestigd worden. Dat komt onder andere doordat Duitsland daar hard aan heeft getrokken en een substantieel daarvan wil opnemen. Voor Nederland zal het vanwege het quotum van 10 000 niet extra Irakezen betekenen, omdat ik heb gezegd dat mijn uitnodigingsbeleid daar ingepast zal worden. Dus het blijft bij de genoemde honderd mensen, maar – en dat is steeds mijn agenda geweest – met de verbreding in Europa kunnen wij uiteindelijk een veel groter effect hebben op de problematiek. Dat is nu aan het slagen. Ik ben er ook een beetje trots op, zeg ik heel eerlijk, dat die 10 000 nu is afgesproken. Nu is het een kwestie van invullen. Nu moeten wel al die Europese landen intekenen, want het moet een succes worden.

Dit is dus een onderdeel van een grotere strategie, gericht op de terugkeer van Irakezen en op de problematiek van Irakese vluchtelingen in de regio. Over Irak praten wij in een ander verband natuurlijk nog uitgebreid door als wij bijvoorbeeld de JBZ-raden voorbereiden. Eind februari is er weer een, waar wij Irak zelf weer op de agenda hebben gezet.

Nog één woord misschien over de projecten van Kerk in Actie en IntEnt waarover mevrouw Ferrier een vraag stelde. De minister antwoordde al dat die projectvoorstellen bij ons zijn ingediend voor een subsidie. Wij zullen uiteindelijk ook deze projectvoorstellen bekijken op de vraag of zij daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de terugkeer van uitgeprocedeerde mensen. Mevrouw Ferrier noemde de link met vreemdelingenbewaring. Als het in de laatste fase van de vreemdelingenbewaring is en het een bijdrage levert aan de terugkeer, zal ik daar natuurlijk welwillend naar kijken. Ik zal niet enthousiast zijn als het erom gaat, mensen met wie wij nog vanuit die vreemdelingenbewaring bezig zijn om hen te bewegen tot medewerking eruit te halen en in een ander traject te zetten. Mijn beleid is dat wij hen alleen in vreemdelingenbewaring zetten als er perspectief is op vertrek en er sprake is van vluchtgevaar. Dan blijf je afhankelijk van de medewerking, maar zo zal ik dat voorstel beoordelen.

De PvdA en de ChristenUnie vragen naar de brief die als antwoord op de motie-Jacobi/Dijsselbloem over de braindrain naar de Kamer is gestuurd. Eigenlijk staat al heel veel informatie en het antwoord op de gestelde vragen in die brief, niet alleen de cijfers, maar met name ook de stand van zaken. Dit is de meest actuele stand van zaken. Ik zeg u eerlijk dat ik met teleurstelling kennis neem van het feit dat Europa hier niet zo hard voor loopt. Ik weet dat ik een paar debatten eerder erg enthousiast was over een Europese code of conduct in relatie tot de arbeidsmigratierichtlijnen die wij bespraken in Europa. Op dat moment was ik nog heel erg enthousiast, maar je ziet gewoon dat een aantal Europese landen een heel ander belang heeft, omdat zij met heel veel mensen uit ontwikkelingslanden op hun arbeidsmarkt gaten vullen, bijvoorbeeld Italië. Wij krijgen daarvoor de handen nog niet op elkaar. Het begint in je eigen land. Wij zijn in gesprek met de minister van VWS om te kijken of wij niet ook de gezondheidssector moeten bewegen tot zo’n code. Die sector zegt al een governance code te hebben en als onderdeel daarvan al te kijken naar dit soort elementen. Wij blijven vragen of dit niet ook concreet zwart op wit zou moeten staan, om het nog meer effect te doen hebben. Feitelijk, in aantallen, veroorzaken wij dus geen braindrain. Die aantal spreken voor zichzelf.

Maar ik vind dat je daar ook kwalitatief naar moet kijken, want zelfs als je spreekt over tien artsen, als zij allemaal uit hetzelfde land komen, kan dat daar wel degelijk iets leegzuigen wat zij daar hard nodig hebben. Dus ook die effecten zal ik blijven bezien. Wij beginnen dus in Nederland en dan in de Europese Unie. Wij blijven erop inzetten, wij zullen de volgende raad ook weer gebruiken om daar waar mogelijk ook bilateraal landen aan onze zijde te krijgen. De World Health Organisazion is daar ook in een wat breder internationaal verband mee bezig. Eind januari is daar over braindrain gesproken en over een code of conduct.

Dan zie je dat de ontwikkelingssamenwerkingslanden zelf ook helemaal niet altijd actief zijn om hieraan mee te werken, omdat zij de remittances zien. Een minister die ik sprak uit een Afrikaans land zei tegen mij: als jullie verpleegsters nodig hebben, blijven wij ze toch lekker opleiden. Er zit natuurlijk ook een belang voor die landen aan, waardoor zij ook niet altijd even hard meewerken. Dit noem ik om maar te laten zien hoe complex dit geheel is, maar de ambitie van Nederland is duidelijk, zowel in eigen land als daarbuiten. De EU is nu mijn allerbelangrijkste speelveld om ervoor te zorgen dat wij bij die arbeidsmigratierichtlijnen ook zo’n code tot stand kunnen brengen.

Dan heb ik nog één blokje onder het kopje «diversen». De heer De Krom vroeg naar zoekgeraakte studenten. Hij zei erbij dat dit een vraag in de marge was, die hij stelde nu hij toch die kans had. Hij heeft schriftelijke vragen gesteld. Ik moet kortheidshalve naar de antwoorden daarop verwijzen, die hij binnenkort zal krijgen. Die antwoorden geef ik samen met de minister van OCW. Wij brengen in beeld hoeveel studenten er zijn verdwenen. Wij zijn al met Buitenlandse Zaken actief aan het kijken hoe je de ambassades in de landen van herkomst nog beter kunt gebruiken om daar preventief, nog voordat zij hiernaartoe komen, dat soort inschattingen te maken, vooruitlopend op de schriftelijke antwoorden die nog komen.

De heer Van der Staaij sprak over de brief die ik u eigener beweging heb toegezegd naar aanleiding van mijn denkproces over het concept van de toekomst van bescherming. Hij vroeg of het categoraal beschermingsbeleid voor ons daartoe het optimale instrument is, dat wij moeten blijven inzetten zoals wij dat doen. Die brief zal de Kamer inderdaad ontvangen. Ik ben er nog actiever mee bezig dan toen ik die aankondigde en ik begin steeds meer te geloven in de visie op migratiebeleid en daarbinnen een visie op asielmigratiebeleid, waarbij je uitdrukkelijk moet kijken naar de mensen die wij beschermen in Nederland, of de meest kwetsbare mensen niet zijn opgesloten in kampen en hoe kunnen wij daarbij komen. Dat heeft dus ook een link naar opvang in de regio en of wij daar wel of niet toe in staat zijn. Want wij praten in de Kamer al zeker tien jaar over opvang in de regio en hoe belangrijk dat is. Maar wij zijn zo afhankelijk, niet alleen van de landen van herkomst, maar ook van de landen in de regio. Wij zijn de grootste donateur aan de UNHCR als het gaat om dat soort activiteiten. Hoe kunnen wij die zaken nu bij elkaar brengen? Daar zal die nota over gaan. Concreter dan dit kan ik hier niet over zijn, omdat ik vooral in de analysefase zit van het probleem en hoe wij dat kunnen oplossen.

De heer Anker vroeg naar het betrekken van asieladvocaten bij de discussie over terugkeer. De advocatuur is zoals bekend betrokken geweest bij de beleidsontwikkeling van de asielbrief. Ik heb toegezegd dat de Kamer over de rol en de functie in de asielprocedure nog nader geïnformeerd wordt, maar ik denk dat wij geen verwarring moeten creëren. Wij vragen die advocaten niet uitdrukkelijk om de afgewezen eigen cliënten vervolgens te helpen doen terugkeren. Dat vind ik een beetje erg ver gaan.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd of ik ook kijk naar de integratieproblematiek van asielzoekers. Wanneer je het hebt over bescherming, zeg je per definitie dat je mensen op andere gronden toelaat, niet op integreerbaarheid als het vluchtelingen zijn, en dat je vervolgens goed moet kijken hoe je die integratie tot stand kunt brengen, zeker als zij langdurig in procedure zitten et cetera. Bij concepten als bescherming in de regio is de tijdelijkheid uitdrukkelijk een voorwaarde en is de integreerbaarheid geen criterium om mensen op basis van die circulaire migratie hiernaartoe te brengen.

De voorzitter: Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van dit algemeen overleg. Er komt geen tweede termijn.

De heer De Krom (VVD): Voorzitter. De tijd is om, maar ik geef aan dat ik van plan ben om de Kamer over een aantal zaken om een uitspraak te vragen.

De voorzitter: Dat is uw recht.

Toezeggingen

– De Kamer ontvangt na afloop van de aanbesteding nadere informatie over de voortgang pilot circulaire migratie.

– De Kamer ontvangt informatie over het besluit over de subsidieaanvrage van IntEnt en Kerk en Actie.

– De Kamer ontvangt een brief over de bescherming van vluchtelingen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GroenLinks).