Het nieuws dat werknemers op Schiphol worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht: «Arbeidsinspectie: werknemers Schiphol blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen»?1 2
Ik vind het zorgwekkend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de platformmedewerkers op Schiphol. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgevers hun werknemers beschermen, zodat zij gezond kunnen werken. Ik ga ervan uit dat Schiphol en de werkgevers de eisen die zijn gesteld door de Arbeidsinspectie opvolgen.
Wat is uw reactie op de bevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), die stelt dat Schiphol onvoldoende doet om structurele blootstelling aan kankerverwekkende stoffen te voorkomen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik het zorgwekkend dat de Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling aan met name vliegtuigmotoremissies. Het gaat hier om blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. Daarvoor gelden op grond van de Arboregelgeving strenge regels. Als er onvoldoende bescherming is kunnen de gevolgen voor de gezondheid van de medewerkers immers groot zijn. Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen, zodat de medewerkers de bescherming krijgen die nodig is.
Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die u de afgelopen vijftien jaar, samen met Schiphol, heeft ingezet om de arbeidsomstandigheden voor werknemers die worden blootgesteld aan vliegtuiguitstoot, veiliger te maken?
Het is op basis van de Arbowet de verantwoordelijkheid van de werkgevers om alle risico’s waar medewerkers mee in aanraking komen, te beheersen en om te zorgen voor een veilige werkomgeving. De werkgevers zijn verplicht om hiertoe een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) te maken. Zij zijn ook degenen die op basis van de RI&E maatregelen moeten nemen om hun mensen te beschermen. De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de Arbowet- en regelgeving. In mijn brief van 11 januari 20233 heb ik uw Kamer een rapportage van de Arbeidsinspectie toegezonden. Daarin geeft de Arbeidsinspectie inzicht in haar toezichtactiviteiten de afgelopen 10 jaar in algemene zin op Schiphol.
In 10 jaar tijd heeft de Arbeidsinspectie ruim 800 keer inspecties uitgevoerd op bij werkgevers die actief zijn op Schiphol.
Om de blootstelling voor platformmedewerkers aan vliegtuiguitstoot te verminderen werkt Schiphol met de andere werkgevers en partijen op Schiphol aan het zo weinig mogelijk gebruiken van vliegtuigmotoren en -hulpmotoren (APU) op het luchthaventerrein en het vergroten van de afstand tussen werknemers en draaiende vliegtuigmotoren. Op een deel van Schiphol is daarom zogeheten walstroom aangelegd. Ook zijn apparaten aangeschaft die ervoor zorgen dat vliegtuigen hun eigen (hulp)motoren niet hoeven aan te zetten als ze op een vliegtuigopstelplaats staan. Het tweede deelbesluit van de Arbeidsinspectie geeft aan dat die voorzieningen nog niet toereikend zijn en wat er de komende jaren moet gebeuren.
Verder moeten vliegtuigen al op de luchthaven tijdens het taxiën tussen de banen en de vliegtuigopstelplaatsen zoveel mogelijk motoren uitschakelen, voor zover dat veilig kan en technisch mogelijk is. Dat betekent dat het vliegtuig tijdens het taxiën niet alle motoren gebruikt, wat tot minder uitstoot leidt.
Daarnaast voert Schiphol met de sectorpartijen het project Duurzaam taxiën uit. Dat project heeft tot doel om zoveel mogelijk vliegtuigen door elektrisch aangedreven voertuigen te verplaatsen tussen de banen en de vliegtuigopstelplaatsen, zodat de vliegtuigen daarvoor niet hun eigen motoren hoeven te gebruiken. De brief van de Minister van IenW van 11 oktober 20234 gaat hierop nader in.
Het vergroten van de afstand tussen werknemers en draaiende (met name startende) motoren van vliegtuigen is mogelijk door vliegtuigen met speciale trucks zover mogelijk van de werknemers weg te duwen (pushback) of te trekken (pull). Dit vereist wijziging van de aankomst- en vertrekprocedures. Daarvoor heeft de sector een aparte taskforce ingesteld. Bij deze maatregel speelt de veiligheid op de luchthaven een grote rol. Het mag immers niet zo zijn dat het verder weg duwen of trekken van de vliegtuigen tot onveilige situaties elders op het luchthaventerrein leidt.
Deelt u de mening dat deze maatregelen volstrekt onvoldoende hebben gewerkt? Zo ja, wat is hiervan volgens u de oorzaak?
Uit de eisen van de Arbeidsinspectie blijkt dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. De bescherming van de werknemers moet meer prioriteit krijgen. Ik vind het van groot belang dat de maatregelen die de Nederlandse Arbeidsinspectie voorschrijft genomen worden zodat werknemers beschermd worden tegen blootstelling aan schadelijke stoffen en gezond hun werk kunnen doen.
Ziet u in dat het verplichten van het elektrificeren van grondbewegingen van vliegtuigen en grondvervoer niet langer kan wachten, en zeker niet tot 2030? Zo ja, bent u bereid om dit per direct verplicht te stellen en alle luchtvaartbedrijven op Schiphol die hier niet aan meewerken de toegang tot de luchthaven te ontzeggen?
In deze handhavingseis van de Arbeidsinspectie wordt rekening gehouden met de technische en operationele uitvoerbaarheid en met redelijkheid en billijkheid.
In het tweede deelbesluit eist de Arbeidsinspectie dat per 30 juni 2024 de hulpmotor van een vliegtuig (auxiliary power unit, APU) zo min mogelijk moet worden gebruikt. Het gaat hierbij om de periode dat het vliegtuig stilstaat aan de vliegtuigopstelplaats (VOP). Een eventueel alternatief moet daar waar mogelijk elektrisch aangedreven zijn (fixed power units (FPU) of mobiele ground power units (GPU)).
Ook moet Schiphol vanaf nu tot eind 2027 stapsgewijs een groene zone implementeren. Binnen de groene zone moet Schiphol verschillende maatregelen nemen om blootstelling aan vliegtuigmotoruitstoot te beperken. In deze zone worden platformmedewerkers daardoor veel minder blootgesteld aan diesel- en kerosine-uitstoot. Dat kan bijvoorbeeld door de afstand tussen platformmedewerkers en vliegtuig(straal)motoren bij vertrekkende vliegtuigen zo groot mogelijk te maken en te zorgen dat de straalstroom niet meer richting de werknemer staat. Dit vergt een aanpassing van de aankomst- en vertrekprocedures. Dat moet zorgvuldig gebeuren vanwege de veiligheid op de luchthaven (zie ook het antwoord op vraag 3). Uiterlijk eind 2030 moet op Schiphol emissievrij taxiën voor alle aankomende en vertrekkende vliegtuigen binnen de groene zone geïmplementeerd zijn voor zover technisch uitvoerbaar door Schiphol, de op Schiphol opererende grondafhandelaren en de luchtvaartmaatschappijen. Alle andere termijnen die de Arbeidsinspectie heeft gesteld, eindigen eerder.
Ook de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) handhaaft op het APU-gebruik, vanuit haar toezicht op grond van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol. Schiphol heeft er inmiddels voor gezorgd dat op 26 vliegtuigopstelplaatsen (VOP’s) schonere alternatieve voorzieningen voor de APU beschikbaar zijn. Dit zijn nog niet de 61 wettelijk verplichte VOP’s5. De ILT ziet er in afstemming met de Arbeidsinspectie op toe dat Schiphol de resterende VOP’s zo snel mogelijk volledig op orde krijgt.
Bij de VOP’s met alternatieven handhaaft de ILT op het APU-gebruik. Dit heeft geleid tot acht waarschuwingen en tweemaal het opleggen van een last onder dwangsom aan luchtvaartmaatschappijen voor het ongeoorloofd gebruik van de APU. De ILT geeft aan inmiddels verbetering in de naleving op het platform te zien.
Gaat u vliegtuiguitstoot in de vorm van kerosinemotorenemissie (KME) toevoegen aan de lijst met kankerverwekkende stoffen? Zo nee, waarom niet?
Van meerdere stoffen uit vliegtuigmotoruitstoot staat vast dat ze kankerverwekkend zijn. Deze stoffen staan al op de SZW-lijst met kankerverwekkende stoffen. Voor de meeste van deze bestanddelen is geen veilig niveau van blootstelling vast te stellen.
Ook een zeer lage blootstelling leidt tot een verhoogde kans op kanker. Onderdeel van de eis van de Nederlandse Arbeidsinspectie is daarom dat de werkgever is gehouden aan het minimaliseren van de blootstelling van werknemers aan KME.
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te bepalen of kerosinemotoremissie als geheel als kankerverwekkend moet worden geclassificeerd en daarmee als mengsel kan worden opgenomen in de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen en processen. Daarnaast gaat de Gezondheidsraad beoordelen of een gezondheidskundige grenswaarde kan worden afgeleid voor maximale blootstelling aan kerosinemotoremissie.
Welke andere maatregelen kunt u nemen om de kankerverwekkende werkzaamheden op Schiphol veilig te maken?
De primaire verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen ter bescherming van de platformmedewerkers ligt op grond van de Arbowet bij Schiphol en bij de werkgevers van de platformmedewerkers op Schiphol. Zij dienen hun medewerkers te beschermen tegen schadelijke blootstelling in het werk. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de luchthaven. Ook is het Rijk lid van het Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies (zie antwoord 8).
De verschillende betrokken Ministers zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Op welke wijze wordt in kaart gebracht welke gezondheidsschade medewerkers van Schiphol door vliegtuiguitstoot hebben opgelopen?
In 2022 is door de sector op Schiphol het Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies Stakeholder Platform (VDME) ingesteld. Dat samenwerkingsverband heeft onder meer tot taak om maatregelen te ontwikkelen en in te voeren om de blootstelling van platformmedewerkers aan luchtverontreinigende stoffen te verminderen en om meer inzicht te verkrijgen in de uitstoot van en blootstelling aan vliegtuig- en dieselmotoremissies bij platformmedewerkers.
Het verkrijgen van inzicht is een uitwerking van het RIVM-rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol», dat per brief van 1 oktober 2021 aan de Kamer is aangeboden.
Het aanbieden van een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan werknemers is een wettelijke verplichting voor werkgevers. In de eis van de Arbeidsinspectie is opgenomen dat er voor werknemers die blootgesteld (kunnen) worden aan gevaarlijke stoffen een PAGO moet komen en dat de maatregelen die de werkgevers nemen in het Plan van Aanpak moeten worden opgenomen.
De sectorpartijen hebben aangegeven dat zij inmiddels een vernieuwd PAGO in gang hebben gezet en dat bij het afnemen van het PAGO wordt gewerkt met een Protocol arbeidsgezondheidskundig onderzoek, specifiek gericht op vliegtuig- en dieselmotoremissies. Ook geven zij aan dat men bezig is met het uitvoeren van een blootstellingsonderzoek, eveneens een wettelijke verplichting voor werkgevers.
Daarnaast bezien de sectorpartijen de mogelijkheid van het uitvoeren van een zogeheten dwarsdoorsnedeonderzoek. Op basis van de uitkomsten van het PAGO en het blootstellingsonderzoek kijken ze naar biologische en/of functionele indicatoren van gezondheidseffecten.
Voor een onafhankelijke beoordeling van de opzet van de onderzoeken en de resultaten ervan is een VDME Expert Panel ingesteld, waarin experts vanuit de medische sector en wetenschap zitting hebben. Het Ministerie van IenW bekostigt de deelname van het RIVM aan dit VDME Expert Panel.
Er vinden herinspecties door de Nederlandse Arbeidsinspectie plaats om te bezien of en in welke mate aan de eisen is voldaan.
Op welke wijze worden medewerkers die gezondheidsschade hebben opgelopen als het gevolg van het werken op Schiphol gecompenseerd?
Het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) regelt dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het civiele aansprakelijkheidsrecht. Daarmee is het een zaak tussen werknemers en werkgevers. Ik vind het belangrijk dat zij hierover goed met elkaar in gesprek gaan. De werknemer die ziek is geworden door het werk kan de werkgever hiervoor aansprakelijk stellen en zo in aanmerking komen voor een schadevergoeding.
Is het volgens u mogelijk om ook onder oud-medewerkers gezondheidsonderzoeken uit te voeren? Zo ja, bent u bereid om dit samen met Schiphol in gang te zetten en hiervoor oud-werknemers uit alle risicogroepen te benaderen?
In 2021 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd of het RIVM platformmedewerkers kon meenemen in het grotere onderzoek naar de mogelijke effecten van langdurige blootstelling aan ultrafijnstof op de gezondheid van omwonenden van Schiphol.
Het RIVM heeft in zijn rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol»6 aangegeven dat het gevraagde niet mogelijk is. Er zijn administratieve gegevens nodig over de aard en werkomstandigheden van oud-platformmedewerkers. Volgens het RIVM is de administratie van de vele organisaties waar platformmedewerkers voor werkten onvolledig of gaat deze niet ver genoeg terug in de tijd. De weinige gegevens die er wel zijn, mogen maar beperkt gebruikt worden vanwege de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Het RIVM heeft vervolgens in zijn rapport aangegeven welk type gezondheidsonderzoek wel mogelijk is. De luchtvaartsector is vervolgens aan de slag gegaan met deze aanbevelingen van het RIVM. Zo heeft de sector een vernieuwd arbeidsgezondheidskundig onderzoek onder werknemers in gang gezet, ook wordt het aanbevolen dwarsdoorsnedeonderzoek uitgewerkt. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om op korte termijn samen met de SP-fractie een werkbezoek af te leggen aan Schiphol, zodat met de risico lopende medewerkers kan worden gesproken over de meest dringende maatregelen?
Afgelopen woensdag 13 maart jl. heb ik deelgenomen aan een inspectiebezoek van de Arbeidsinspectie op Schiphol. Om de lopende handhavingstrajecten door de Arbeidsinspectie niet te beïnvloeden kan ik hier verder niet op in gaan. Om dezelfde reden zijn de andere aangeschreven bewindspersonen en ikzelf terughoudend met verdere werkbezoeken op Schiphol op korte termijn. Wij blijven wel op andere wijzen nauw betrokken en geïnformeerd over de situatie op Schiphol.
De uitspraak van het Europees Hof over steun aan KLM |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Op welke manier gaat u invulling geven aan de opmerking van het Gerecht in de uitspraak T146/22 dat lidstaten en de Commissie constructief moeten samenwerken om volledige legalisering van de staatssteun te bewerkstelligen?
Na de uitspraak van het Gerecht op 7 februari 2024 is mijn ministerie in gesprek getreden met de Europese Commissie en de Franse staat. De Franse staat is hierbij betrokken in hoedanigheid van steunverlener aan Air France en Air France-KLM, het zusterbedrijf respectievelijk moederbedrijf van KLM. Er is afstemming met de Franse staat, de Nederlandse staat en de Europese Commissie over mogelijke vervolgstappen naar aanleiding van de uitspraak van het Gerecht. De Europese Commissie heeft inmiddels beroep aangetekend bij het Hof van Justitie tegen de uitspraken van het Gerecht inzake de Franse staatssteun en zal naar onze verwachting ook beroep aantekenen tegen de uitspraak van het Gerecht inzake de Nederlandse staatssteun. De Nederlandse staat steunt de beroepen van de Europese Commissie, net zoals de Franse staat en Air France-KLM.
Waar hint het Gerecht op met de opmerking dat «incorrect or incomplete identification of the beneficiary of an aid measure is likely to have an impact on the entire analysis of the compatibility of that measure with the internal market» (besluit, §162)?
De opmerking in de tweede zin van overweging 162 is de conclusie die volgt uit overwegingen 160, 161 en de eerste zin van overweging 162. Het Gerecht licht hier toe waarom een correcte identificatie van de begunstigde relevant kan zijn voor de vraag of een steunmaatregel door de Commissie verenigbaar met de interne markt kan worden verklaard. Het Gerecht wijst er eerst op (overweging 160) dat elke maatregel noodzakelijk, passend en evenredig moet zijn om verenigbaar te zijn met de interne markt. Daarbij wordt dus getoetst of de steun noodzakelijk is voor de begunstigde, past bij de noden van de begunstigde en of deze daartoe in een evenredige verhouding staat. De identificatie van de begunstigde kan dus mede de uitkomst van deze toets bepalen. In overweging 161 wordt daarnaast nog een specifieke toets genoemd: bij covid-steun mocht staatssteun in de vorm van een lening maximaal tweemaal de jaarlijkse loonsom van de begunstigde bedragen. De identificatie van de begunstigde bepaalt dus de loonsom, en daarmee het maximale leenbedrag voor de begunstigde van de steun.
Het Gerecht geeft hier algemene juridische overwegingen. Het Gerecht doet geen uitspraak over de vraag of de identificatie van de begunstigde in het specifieke geval van de steunmaatregel aan KLM zou hebben geleid tot een andere uitkomst over de verenigbaarheid van de steun met de interne markt.
Is er een reëel risico dat het steunpakket niet langer aan de vereisten voldoet als niet slechts KLM maar ook de holding en Air France als ontvanger worden aangemerkt? Waarom is het vanuit staatssteunperspectief een probleem als ook de holding AF en Air France ontvanger zijn?
In het geval dat niet slechts KLM maar ook de holding Air France-KLM en Air France als begunstigde van de steun worden aangemerkt, kan het Nederlandse steunpakket nog steeds verenigbaar worden verklaard met de interne markt. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2 heeft het Gerecht het besluit vernietigd omdat de Europese Commissie het besluit op basis van een incorrecte identificatie van de begunstigde zou hebben genomen. Dat kwalificeert volgens het Gerecht als een «kennelijke fout» bij de totstandkoming van het besluit, waardoor het besluit niet in stand kan blijven. Het Gerecht stelt dus niet dat het per definitie een probleem zou zijn als ook de holding Air France-KLM en Air France begunstigden zijn, maar stelt dat de Europese Commissie een besluit over het steunpakket op basis van drie begunstigden had moeten nemen, en niet op basis van enkel KLM als begunstigde.
Gaat u analyseren of, en zo ja, hoe het steunpakket compatibel is met de vereisten van de interne markt op het moment dat ook de holding AF en Air France als ontvanger zijn geïdentificeerd? Bent u bereid deze juridische analyse aan de Kamer te doen toekomen?
Zie ook het antwoord op de vragen 1, 2 en 3. De Europese Commissie heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken van het Gerecht over de Franse staatssteun aan Air France en Air France-KLM en zal naar onze verwachting ook beroep instellen tegen de uitspraak van het Gerecht over de Nederlandse staatssteun aan KLM. Aangezien de uitspraak van het Gerecht betrekking heeft op het besluit van de Europese Commissie, is het in eerste instantie aan de Commissie om een analyse op te stellen. Door de verschillende betrokken partijen worden momenteel gesprekken gevoerd om goed in kaart te brengen welke opties en eventuele vervolgstappen er zijn. Over de specifieke inhoud van deze gesprekken kan ik op dit moment geen uitspraken doen omdat het een lopende juridische procedure betreft. Zoals eerder toegezegd in mijn brief aan uw Kamer zal ik de Tweede Kamer informeren als er concrete nieuwe ontwikkelingen zijn.
Zal de Commissie proberen alsnog aan te tonen dat enkel KLM de daadwerkelijke ontvanger was, of nu dit voor een tweede keer is afgeschoten, vooral proberen aan te tonen dat zelfs al waren de holding AF en Air France mede-ontvangers, deze steun nog steeds aan de eisen voldoet? Op welke manier houdt u hier contact over met de Commissie?
Het goedkeuringsbesluit van de Commissie inzake de Nederlandse staatssteun aan KLM is met de meest recente uitspraak van het Gerecht vernietigd. De Commissie zal naar verwachting in haar beroep bij het Hof opnieuw aanvoeren dat zij de steun kan goedkeuren op basis van enkel KLM als begunstigde. Mijn ministerie staat in dit dossier in contact met het betrokken team van de Europese Commissie. Ik hecht aan een goede samenwerking met de Europese Commissie en de Franse staat in deze zaak, en ik heb begrepen dat deze wens ook door de Europese Commissie en de Franse staat wordt onderschreven.
Klopt het dat uit de uitspraak geen eventuele financiële verplichtingen van KLM ofwel een andere partij volgen?
Uit de uitspraak zelf vloeien geen directe financiële verplichtingen voort voor KLM. Verder is het op dit moment nog niet duidelijk welke gevolgen de uitspraak van het Gerecht kan hebben voor KLM. Dit hangt onder andere af van het beroep dat tegen de uitspraken van het Gerecht is aangetekend en het mogelijk nemen van een nieuw besluit over deze steun door de Europese Commissie. Hier zal pas later duidelijkheid over zijn.
Zouden dergelijke financiële verplichtingen kunnen volgen op het moment dat de Europese Commissie niet in staat blijkt om de legaliteit van de staatssteun aan KLM (en de holding AF en Air France) te kunnen aantonen? Kunt u een inschatting geven van de ultieme consequenties van een mogelijke uiteindelijke niet-wettigverklaring van de steun aan KLM?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 6. Omdat het een lopende procedure betreft kan ik niet speculeren over bepaalde ultieme consequenties. Wat op dit moment al wel duidelijk is, is dat met een nieuw goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie de steun weer verenigbaar kan worden verklaard. Het is uiteindelijk aan het oordeel van de Europese Commissie of zij een nieuw goedkeuringsbesluit kan nemen.
Wat is de omvang van de uitstaande belastingschuld als gevolg van de in de coronacrisis geboden mogelijkheid tot uitstel van belastingbetaling in de luchtvaartsector?
De luchtvaarsector in Nederland is van een zodanige omvang, dat informatie daarover te herleiden zou zijn tot individuele ondernemingen. Over de omvang van de uitstaande belastingschuld van individuele ondernemingen doet de Belastingdienst geen uitspraken.
Kunt u het antwoord op deze vragen in ieder geval ruim voor het aanstaande commissiedebat Staatsdeelnemingen (27 maart a.s.) retour sturen?
Ja.
Het bericht 'Bank vraagt klantgegevens aan ondernemers bij contante betaling' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat vindt u van de ervaringen van 1.700 ondernemers met betrekking tot de manier waarop banken hen behandelen in het kader van hun witwasonderzoek?1
Ik neem deze signalen serieus. De poortwachtersrol van banken is essentieel in een effectieve aanpak van witwassen en financieren van terrorisme. Het verhullen van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders van deze misdrijven in staat om buiten het bereik van onder meer overheidsinstanties te blijven en ongestoord van het vergaarde vermogen te genieten. Ook kunnen deze illegale inkomsten worden gebruikt voor de financiering van dezelfde of nieuwe criminele activiteiten. Het opgebouwde vermogen biedt hen ook de mogelijkheid om posities te verwerven in bonafide ondernemingen en in sommige gevallen het gezag van de overheid te ondermijnen. Tot slot wordt de integriteit van het financieel-economisch stelsel aangetast door mensen die criminele verdiensten proberen te verhullen. Het is daarom cruciaal dat de legale financiële kanalen waarlangs het witwasproces zich kan voltrekken worden beschermd tegen het gebruik ervan voor criminele doeleinden door poortwachters.
Tegelijkertijd is er meermaals2 vastgesteld dat er ruimte is voor verbetering van de risicogebaseerde aanpak van banken en zijn hier inmiddels verschillende acties voor ondernomen.3 Ik vind het belangrijk dat deze signalen in deze trajecten worden meegenomen om na te gaan hoe de aanpak verder kan worden verbeterd.
Vindt u het acceptabel dat klanten van de bank niet als zodanig duidelijk herkenbare communicatie van de bank krijgen over een witwasonderzoek, ook als dat verstrekkende gevolgen kan hebben?
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over hun poortwachtersrol en waarom zij bepaalde informatie opvragen bij hun klanten. Daarom is het verbeteren van de voorlichting van cliënten over het doel van de regelgeving en de informatie die poortwachters van cliënten nodig hebben voor het cliëntonderzoek een van de acties uit de beleidsagenda aanpak van witwassen.4 De Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) heeft aangekondigd dat zij in overleg gaat met de sector om te bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren.
Vindt u het acceptabel dat banken hun klanten limieten opleggen voor het storten van contant geld, terwijl dit een wettelijk betaalmiddel is en in sommige takken zeer gebruikelijk, bijvoorbeeld als je op de markt staat?
Contant geld is inderdaad wettig betaalmiddel en wordt in Nederland voor zo’n 20% van de toonbanktransacties gebruikt.5 Ik vind het belangrijk dat het mogelijk blijft om met contant geld te betalen. Zowel voor groepen mensen die ervan afhankelijk zijn, als voor mensen die er simpelweg een voorkeur voor hebben.6 Contant geld wordt in de meeste gevallen gebruikt voor legitieme doeleinden.
Dit neemt echter niet weg dat contant geld ook potentieel hogere risico’s op witwassen en terrorismefinanciering kent. Zo worden cliënten in sectoren met een intensief gebruik van contant geld in de Europese anti-witwasrichtlijn gezien als een potentieel hoger risico en geldt het in de rechtspraak als een zogenoemd feit van algemene bekendheid7 dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Of het gebruik van contant geld door een cliënt daadwerkelijk een hoger witwasrisico oplevert dient de bank door middel van het individuele cliëntonderzoek te bepalen. Een eventuele beperking van de chartale dienstverlening als risicomitigerende maatregel moet proportioneel zijn, mag het legitieme gebruik van contant geld niet onnodig belemmeren en moet toegesneden zijn op het risico en de specifieke omstandigheden van de cliënt. Maatregelen zoals categorale uitsluiting van het gebruik van contant geld, of categorale limieten aan het gebruik daarvan voor hele sectoren voldoen daar niet aan.
Vind u het redelijk dat banken om identiteitsinformatie vragen van degene die met grote bankbiljetten heeft betaald, terwijl ook zo’n biljet een wettig betaalmiddel is, en je als ondernemer bovendien niet zomaar om het identiteitsbewijs van je klant kunt vragen vanwege privacy overwegingen?
Dit is nadrukkelijk geen onderdeel van een standaard cliëntenonderzoek, maar kan redelijk zijn in specifieke omstandigheden. Het onderzoek van poortwachters dient risicogebaseerd te zijn. Dit betekent dat de intensiteit van het onderzoek in lijn moet zijn met de risico’s: zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn. Daarnaast is relevant dat sommige ondernemers op hun beurt ook poortwachter zijn en in dat kader in sommige gevallen ook cliëntonderzoek moeten doen. Dit geldt bijvoorbeeld voor handelaren als ze contante betalingen van € 10.000 of meer uitvoeren. Bovenstaande, in combinatie met de verhoogde risico’s van contant geld die hierboven zijn toegelicht en mogelijke specifieke context waarvan sprake is bij een cliënt, kan ertoe leiden dat het in bepaalde gevallen redelijk is dat een poortwachter aan zijn eigen cliënten informatie vraagt over de identiteit van de personen met wie die cliënt zaken doet.
Hoewel dit dus redelijk kan zijn in specifieke omstandigheden, baren de signalen uit de uitzending van Radar mij wel zorgen. Ik zal daarom De Nederlandsche Bank (DNB) vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices8 waar DNB momenteel aan werkt, voldoende handvatten bieden aan banken om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet ontvangen, als ondernemers hebben aangegeven dat zij niet wettelijk verplicht zijn zulke informatie aan te leveren, bijvoorbeeld vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of privacy overwegingen?
Dit zal in een gemiddeld geval niet nodig of redelijk zijn, maar dat neemt niet weg dat er specifieke omstandigheden kunnen zijn waarin het noodzakelijk is voor een bank om beperkende maatregelen te treffen om de risico’s te mitigeren. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als er sprake is van hoge risico’s, het verkrijgen van bepaalde informatie noodzakelijk en proportioneel is, de bank zonder die informatie het cliëntonderzoek niet kan afronden en de cliënt de ruimte is geboden om de weigering toe te lichten of mogelijk op een andere wijze te voldoen aan de informatiebehoefte van de bank.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet tijdig ontvangen, terwijl een ondernemer heeft aangegeven niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen?
Als een cliënt gemotiveerd en met geldige redenen aangeeft niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen en daarbij aangeeft wanneer dit wel mogelijk zal zijn, vind ik het moeilijk voor te stellen dat overgaan tot beperkende acties redelijk zal zijn. Als het niet aanleveren van informatie echter structurele vormen aanneemt en er sprake is van specifieke omstandigheden (zie bijvoorbeeld de omstandigheden uit de beantwoording van de vorige vraag), kan ik me voorstellen dat op een gegeven moment een bank het noodzakelijk acht om over te gaan tot beperkende acties.
Deelt u de mening dat het witwasonderzoek en de manier waarop klanten van banken in dat kader worden bejegend te ver is doorgeschoten?
Er is ruimte voor een meer risicogebaseerde aanpak door banken. Dit is al eerder vastgesteld9 en aan deze vaststelling zijn verschillende acties verbonden.10 Een van de thema’s uit de beleidsagenda aanpak van witwassen is dan ook «ruimte waar mogelijk». Bij dit thema horen verschillende maatregelen om meer ruimte te creëren voor burgers en poortwachters in de aanpak van witwassen. Overigens heeft uw Kamer de voortgangsbrief bij deze beleidsagenda controversieel verklaard.
Bent u bereid met De Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) in gesprek te treden over deze signalen en met hen te komen tot een juiste wijze van behandeling?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, lopen er al verschillende trajecten om de risicogebaseerde benadering van banken te verbeteren. Daarnaast heeft de NVB, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, aangekondigd dat zij in overleg met de sector zal bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren. Tot slot zal ik, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, DNB vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices11 waar DNB momenteel aan werkt, banken voldoende handvatten bieden om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Het onderzoek van de Groene Amsterdammer naar de illegale export van Nederlandse microchips naar Iran |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pakketje naar Teheran? Komt goed!» uit de Groene Amsterdammer?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over de uitkomsten van dit onderzoek?
Sanctieomzeiling is helaas een bekend probleem. Net als andere lidstaten van de EU maakt Nederland zich zorgen over deze omzeiling van de sancties. Omzeiling van sancties is strafbaar in Nederland, en het tegengaan en handhaven hiervan blijft een prioriteit van het kabinet. Inspanningen om omzeiling tegen te gaan zijn breed en vinden zowel nationaal als internationaal plaats.
Deelt u de opvatting dat het buitengewoon onwenselijk is dat Iraanse vrachtwagens zonder controle vanuit Nederland en de Europese Unie naar Iran kunnen rijden? Wanneer gaan Nederland en de Europese Unie Iraanse vrachtwagens veel strenger controleren op de export van gesanctioneerde goederen? En in hoeverre is het mogelijk om alle Iraanse vrachtwagens bij vertrek uit de Schengenzone te controleren op gesanctioneerde goederen?
Als iemand goederen uitvoert naar een land buiten de EU, moet een uitvoeraangifte gedaan worden. Als iemand goederen uitvoert zonder een aangifte te doen dan is er sprake van smokkel en dat is strafbaar.
Indien goederen vanuit Nederland via een andere lidstaat de EU verlaten, is het de verantwoordelijkheid van de douane van die lidstaat om op het moment van daadwerkelijke grensoverschrijding te controleren op smokkel (goederen die niet zijn aangegeven).
De Nederlandse Douane controleert risicogericht de in Nederland ingediende uitvoeraangiften en de goederen waarop deze aangiften betrekking hebben. Indien fysieke controle van goederen plaatsvindt, gebeurt dat op het moment van het verpakken of laden, naar aanleiding van in Nederland gedane aangiften.
Daarnaast controleert de Nederlandse Douane goederen fysiek op het moment dat ze daadwerkelijk via een haven of vliegveld in Nederland de EU verlaten. Dat gebeurt risicogericht en steekproefsgewijs. Deze (uitgangs)controle dient om vast te stellen of er sprake is van smokkel, omdat geen uitvoeraangifte is gedaan, goederen onderweg zijn verwisseld of goederen in het vervoermiddel erbij zijn gestopt. De Douane betrekt alle signalen over mogelijke smokkel in de risicoanalyses op basis waarvan de aanpak en inzet worden bepaald.
Wat vindt u van het voorstel van Cedric Ryngaert, hoogleraar internationaal recht, om nieuwe technieken als gps en blockchain in te zetten om Iraanse vrachtwagens te controleren, en zodoende ook smokkelaars af te schrikken?
Innovatie staat bij de Douane hoog op de agenda, en er wordt volop op ingezet. Innovatie helpt om effectief en efficiënt te kunnen handhaven, en om grote hoeveelheden gegevens te kunnen analyseren op risico’s. Samen met het onderwijs, het bedrijfsleven en de wetenschap test de Douane veelbelovende technologieën en methodes, bijvoorbeeld voor scan en detectie. Ook blockchain en GPS-technieken worden al bekeken op bruikbaarheid en toegevoegde waarde voor de Douane. Ook hier zal de Douane de technieken risicogericht gebruiken, dus daar waar de risico’s het grootst zijn. Voor de algemene aanpak van het risico verwijzen wij u naar de beantwoording van vraag 3.
Worden pakketjes die vanuit Nederland naar Iran worden verzonden gecontroleerd op gesanctioneerde goederen? En zo nee, in hoeverre is het mogelijk om pakketjes naar Iran extra te controleren op microchips?
Pakketjes die vanuit Nederland naar Iran worden verzonden worden risicogericht en steekproefsgewijs gecontroleerd op gesanctioneerde goederen. De aantallen controles zijn op dit moment verder opgevoerd. Dit omvat zowel pakketjes (postzendingen met goederen) als brievenpost.
In hoeverre is het mogelijk om bedrijven te verplichten de identiteit te controleren bij aanschaf van microchips en bij verzending van pakketjes naar Iran?
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om na te gaan of de verkoop van hun goederen mogelijk in strijd is met de sanctiewet. Bedrijven dienen voldoende maatregelen te nemen om omzeiling van sancties te voorkomen. Doen zij dit niet dan lopen zij het risico dat er strafrechtelijk onderzoek naar hen wordt ingesteld. Welke maatregelen exact gepast zijn verschilt per bedrijf en per branche. De overheid onderzoekt welke maatregelen betrokken bedrijven hebben genomen om dit soort praktijken te voorkomen, en of deze maatregelen verbeterd kunnen worden.
Hoe verklaart u de gestegen waarde van de Nederlandse export naar Iran in 2023? In welke mate kan deze exportstijging worden toegeschreven aan de export van gesanctioneerde goederen?
In het betreffende artikel worden cijfers genoemd van de Iraanse douane. Het is voor het kabinet niet mogelijk om te verifiëren hoe de Iraanse douane tot deze cijfers komt. Cijfers van het CBS laten zien dat de uitvoer naar Iran in de eerste 10 maanden van 2023 lager was dan in 2022.2
De uitvoer van gesanctioneerde goederen naar Iran zonder exportvergunning betreft smokkel en komt vanwege de heimelijke aard van smokkelactiviteiten niet terug in deze cijfers. Voor meer duiding rond de uitvoer naar Iran in het licht van sancties verwijzen wij u naar de Kamerbrief inzake «Stijging export naar Iran in de laatste maanden van 2022 en specificatie van handel in chemicaliën» (7 september 2023) en de Kamerbrief «Exportbeperkende maatregelen tegen Iran en samenwerking binnen de EU» (23 mei 2023).3
Staat u in contact met chipproducent NXP over deze problematiek? Welke stappen zetten zij om te voorkomen dat hun microchips in verkeerde handen vallen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in goed contact met de bedrijven wiens producten het grootste risico op omzeiling met zich meebrengen, waaronder NXP. Het kabinet kan niet namens bedrijven spreken.
Deelt u de mening dat de boetes en gevangenisstraffen voor sanctie-ontduikers fors moeten worden verhoogd? Zo ja, op welke termijn kan dit worden doorgevoerd?
Het kabinet is voorstander van strikte en efficiënte handhaving van sanctieschendingen, en steunt in dat kader dan ook het EU-richtlijnvoorstel voor het strafbaar stellen van overtreding van beperkende maatregelen. Dat voorstel heeft onder meer tot doel om te zorgen voor doeltreffende, afschrikkende en evenredige strafrechtelijke sanctionering van sanctieschendingen. In Nederland is overtreding van sanctiemaatregelen, waaronder ontduiking, reeds verboden en strafbaar op grond van de Sanctiewet 1977 in combinatie met de Wet op de economische delicten.
De strafmaat die hierop staat is een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie (€ 103.000). Voor rechtspersonen geldt dat indien deze boetecategorie geen passende bestraffing toelaat een geldboete kan worden opgelegd van de zesde categorie (€ 1.030.000) of een geldboete van ten hoogste tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de veroordeling. Dit stemt ook overeen met wat het EU-richtlijnvoorstel op dit gebied vereist. Tegen die achtergrond ziet het kabinet niet de noodzaak om de maximale boetes en gevangenisstraffen voor sanctieschendingen te verhogen.
In hoeverre ondervangt de beoogde modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel de hierboven geschetste problematiek?
Momenteel is het alleen mogelijk om sanctieschendingen strafrechtelijk te handhaven. Onderdeel van de modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel is om het handhavingsinstrumentarium uit te breiden zodat sanctieschendingen ook bestuursrechtelijk kunnen worden aangepakt, zoals het kunnen opleggen van bestuurlijke boetes. Deze uitbreiding geeft de overheid meer instrumenten in handen om handhavend op te treden. Dit draagt bij een efficiënte en effectieve handhaving.
Het niet nemen van juridische vervolgstappen tegen KLM vanwege gebrekkige naleving van steunvoorwaarden |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Erkent u dat vermogenschade, art. 6:96 lid 1 BW volgend, mede gederfde winst omvat, welke dient te worden opgevat als gederfde inkomsten (en niet inkomsten minus kosten)?1
Is het correct dat het faciliteren van belastingontwijking (door piloten), zoals beschreven in de laatste rapportage van de staatsagent, ook in de tijd tussen die laatste rapportage en nu niet geheel beëindigd is?
Deelt u de mening dat de staat inkomsten misgelopen heeft door het faciliteren van belastingontwijking door piloten, omdat het niet langer gratis faciliteren van internationaal woon-werkverkeer de aantrekkelijkheid van het buitenland om fiscale redenen vermindert, waardoor meer piloten weer in Nederland zouden kunnen gaan wonen en de staat hierdoor meer inkomsten genegeert?
Deelt u de mening dat de staat vermogensschade heeft misgelopen doordat miljarden aan publieke middelen oneigenlijk zijn besteed (KLM voldeed immers niet aan de voorwaarden)?
Hoe kunt u beweren dat de staat geen vermogensschade heeft geleden als gevolg van het niet naleven van een deel van de voorwaarden?
Houdt u er rekening mee dat de staat alsnog juridische stappen onderneemt tegen KLM? Houdt u rekening met juridische procedures van de Europese Commissie of andere belanghebbenden (zoals derde luchtvaartmaatschappijen)?
Welke toekomstige procedures kunnen geschaad worden door openbaarmaking van de juridische analyses?
Hebben de juridische adviezen letterlijk, woord voor woord, geconcludeerd dat er «geen reële kans van slagen is» van juridische vervolgstappen (of in woorden van soortgelijke strekking) of is dit slechts een interpretatie? Kunt u dat, in het eerste geval, citeren, omdat letterlijke citatie immers geen nieuwe informatie zou blootleggen die mogelijk zou kunnen raken aan de procespositie van de staat?
Op welke manier zijn de steunvoorwaarden en de rol van de staatsagent ingebracht bij de Europese Commissie en door hen gebruikt om de houdbaarheid van het steunpakket (bij aanvang) te toetsen?
Klopt het dat de Europese Commissie de steunvoorwaarden nadrukkelijk genoemd heeft in de toetsing van het steunpakket?
Wat zijn de voorwaarden uit het herziene goedkeuringsbesluit van de EU voor de steunverlening aan KLM?
Kan het zo zijn dat het niet naleven van steunvoorwaarden de juridische houdbaarheid van het steunpakket vanuit het perspectief van de Europese Commissie beïnvloedt?
Wanneer liep de opdracht van de staatsagent formeel af?
Hoe kan het dat u (of uw voorganger) niet bij de staatsagent geverifieerd heeft of allerlei informatie die u in uw brief van 23 oktober 2023 noemt klopt, terwijl informatie uit deze brief direct raakt aan het werk van de staatsagent die op dat moment formeel nog in functie was? Informatie uit die brief gaat toch niet alleen over het al dan niet besluiten tot juridische stappen maar ook over de monitoring en naleving van de steunvoorwaarden?
Erkent u dat juridisch adviseur Linklaters niet geheel onafhankelijk kan beoordelen of juridische stappen voor het niet naleven van steunvoorwaarden genomen kunnen worden, omdat zij diezelfde steunvoorwaarden in elkaar hebben gezet? Zeker nu blijkt dat de voorwaarde structurele kostenreductie niet juridisch handhaafbaar is?
Erkent u dat de landsadvocaat niet geheel onafhankelijk kan beoordelen of juridische stappen genomen kunnen worden op basis van het niet naleven van voorwaarden omdat zij is gepasseerd bij de totstandkoming van het Framework Agreement?
Voldeed KLM in 2021 en 2022 aan de voorwaarde van structurele kostenreductie?
Als voor beëindiging van het faciliteren van belastingontwijking toestemming van vakbonden nodig is, waarom staat er dan niks over die toestemming van vakbonden in het Framework Agreement, maar is daar neergelegd dat voor die beëindiging alleen eenzijdige actie van KLM is vereist?
Waarom stelt u in antwoord op vraag 16 van mijn vragen van 23 oktober jl. dat structurele kostenreductie in het Framework Agreement is beoogd terwijl dit expliciet is vastgelegd als vereiste in het herstructureringsplan dat uitwerking geeft aan de steunvoorwaarde uit het Framework Agreement?
Wat is uw reactie op de in de vijfde voortgangsrapportage gemaakte analyse van de staatsagent (kamerstuk 29 232, nr. 59, p. 19–21) die met behulp van een extern expert niet alleen het jaarverslag 2022 van KLM als misleidend betitelt maar ook kritiek levert op de externe accountant? Waarom verwijst u daarbij naar het oordeel van de externe accountant terwijl juist die ook in de kritiek van de staatsagent betrokken wordt? Kunt u uitgebreid en inhoudelijk (dus niet enkel ter verwijzing naar de externe accountant) toelichten waarom u op dit punt van de lezing van de staatsagent afwijkt?
Wat heeft KLM geantwoord op de vraag van de Staat bij de AVA over het jaarverslag 2022 en mogelijke misleiding? Op basis waarvan achtte de staat dit antwoord als bevredigend?
Waar blijkt het uit, inhoudelijk gezien, dat het juridisch niet mogelijk is om KLM niet langer belastinguitstel te geven omdat ze steunvoorwaarden geschonden hebben?
Welke specifieke bepaling uit het Framework Agreement staat in de weg om alsnog naleving te eisen van voorwaarden die ten tijde van de steunoperatie nageleefd hadden moeten worden? Het feit dat de steunoperatie is afgerond betekent toch niet dat er geen claims meer gemaakt kunnen worden over gebrekkige naleving toen het steunpakket nog wel liep?
Hoe verhoudt de tijd en het geld die het kost om een juridische procedure te starten zich tot de gigantische omvang van het steunpakket en de signaalwerking richting mogelijke miljardensteun in de toekomst (van welk bedrijf dan ook)?
Zou het lijden van vermogensschade in de juridische zin maatgevend zijn voor de slagingskans van een juridische procedure? Waaruit blijkt dat?
Is er een hiërarchie in het Framework Agreement tussen het terugbetalen van de steun (incl. rente) en andere voorwaarden, zoals luchtvaartinhoudelijke? Zo nee, waarom concludeert u dan dat met terugbetaling aan de hoofdvoorwaarde is voldaan?
Als de evaluatie eerst in het najaar van 2023 klaar zou zijn en nu pas in de eerste helft van 2024, dan is deze toch vertraagd? Waarom ontkent u dit?
Bent u bereid om bij de evaluatie niet alleen een externe adviseur te betrekken, maar deze ook in zijn geheel door een externe partij te laten uitvoeren? Bent u bijvoorbeeld bereid de Algemene Rekenkamer deze evaluatie uit te laten voeren?
De verplichtingen voor financiële instellingen om financiering aan ontbossing te voorkomen |
|
Tjeerd de Groot (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Bankrolling ecosystem destruction. The EU must stop the cash flow to business destroying nature» van Greenpeace en Milieudefensie?
Onderschrijft u het beeld uit het rapport dat Europese financiële instellingen, ook die met hoofdkantoor in Nederland, nog relatief veel leningen verstrekken aan en beleggen in bedrijven waarvan het risico beduidend is dat deze bedrijven zijn betrokken bij ontbossing?
Onderschrijft u dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening geen bijdrage leveren aan ontbossing, vernietiging van andere essentiële ecosystemen en aantasting van de biodiversiteit?
Herkent u het beeld dat «nultolerantiebeleid» dat banken al jaren zeggen te hanteren, in de praktijk niet altijd wordt nagekomen en dat het toezicht daarop kan worden verstevigd?1
Kunt u aangeven welke instrumenten van overheidswege nu al worden ingezet om te voorkomen dat Europese of Nederlandse financiële instellingen via hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening bijdragen aan ontbossing?
Klopt het dat de Europese Bossenwet, die vorig jaar is aangenomen, de Europese Commissie opdraagt onderzoek te doen naar de bijdrage van financiële instellingen aan het voorkomen van geldstromen naar ontbossing en bosdegradatie en zo nodig met een wetsvoorstel te komen voor medio 2025? Op welke manieren bent u voornemens om zich op EU-niveau hard te maken voor een tijdige en correcte uitvoering van deze opdracht?
Welke mogelijkheden ziet u om, naar analogie met de bestaande eisen voor marktdeelnemers in de Europese Bossenwet, ook financiële instellingen wettelijk te verplichten om te verzekeren dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen, leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
Bent u van mening dat transparantie-eisen, zoals onder meer bepaald in de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), afdoende zijn om de geldstromen naar ontbossing en natuurvernietiging te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven hoe vervolg is gegeven aan de voorstellen uit de initiatiefnota «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»2 van onder andere D66, om bijvoorbeeld financiële instellingen en beursvennootschappen klimaatverandering gerelateerde risico’s op lange termijn meer op te nemen in hun verslaglegging?
Wat heeft de International Accountants Standards Board (IASB) gedaan om standaarden hiervoor uit te werken? Zouden deze standaarden ook kunnen worden ingezet voor meer transparantie over de geldstromen die bijdragen aan de financiering van ontbossing?
Welke «hardere» maatregelen zouden kunnen worden ingezet als de sector de transitie niet maakt en niet beter toeziet op de leningen die de sector verstrekt? Hoe zou bijvoorbeeld een groene bankenbelasting, zoals ook voorgesteld in de initiatiefnota, of het opleggen van boetes, als stok achter de deur kunnen dienen?
Hoe verlopen de gesprekken met de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over een onderzoek naar een rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde duurzaamheidsrisico’s? Wat is hiervan de uitkomst?
Welke stappen bent u voornemens om binnen Europa op korte termijn te nemen om betere afspraken te maken over het toezicht op financiële sectoren?
Het bericht 'Pleidooi voor strengere regels na eerste rechtszaak tegen financieel influencer' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Herinnert u zich de mondelinge vragen die ik op 12 maart 2024 in de Kamer heb gesteld rondom de praktijk van de finfluencers, en dat de Minister van EZK aangaf dat finfluencers zich moeten houden aan de regels (daar lag volgens de Minister niet het probleem), dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze regels handhaaft en toeziet op naleving en ook dat de Europese Commissie bezig zou zijn met aanscherping van de regelgeving?
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht het bovengenoemde artikel, waarin juristen steeds luider roepen dat er strengere regels moeten komen, ter bescherming van beleggers?1
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat tot op heden geen vergunningen zijn aangevraagd door finfluencers en nul boetes zijn opgelegd door de AFM, terwijl het artikel vervolgt met de de casus Grinta, waarin de broker Grinta geen vergunning had en dus illegaal opereerde in Nederland, finfluencers provisies ontvingen van Grinta (commissies van 7,5%-10% over de inleg van iedere aangebrachte klant) en de AFM hun onderzoek naar een tiental Grinta finfluencers heeft afgerond, maar nog geen vervolgbeslissing heeft genomen?
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat de Europese Commissie weliswaar bezig is met regels, maar dat die niet per definitie het probleem oplossen, omdat die toezien op financiële instellingen met een vergunning, terwijl juist obscure brokers die vergunning niet hebben?
Bent u het, dit alles overziend, ermee eens dat er wel degelijk een urgentie bestaat om met aanvullende maatregelen te komen, omdat de huidige regelgeving ontoereikend is, toezicht en handhaving vooralsnog niet leiden tot inperking van de praktijken van finfluencers en de voorgenomen Brusselse regelgeving naar verwachting geen concrete oplossing zal bieden?
De uitwerking van het Europese begrotingsraamwerk |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Zijn de cijfers over de effecten van de herziene Europese begrotingsregels op het structureel primair saldo (SPS) en de uitgavengroei gedeeld in de brief van februari 2024 over het Raadsakkoord de meest recente? Verwacht u de komende tijd nog aanpassingen of updates in de raming van de effecten?
Klopt het dat uit de herziene Europese begrotingsregels een opgave voor Nederland zou volgen waarin de SPS in 2028 (bij een vierjaarspad) + 0,7% zou zijn, terwijl de Studiegroep Begrotingsruimte uitgaat van een SPS van – 0,1% voor 2028?
In welke mate verklaart het gebruik van verschillende aannames over groei, rentes, et cetera het in de voorgaande vraag genoemde verschil? Kan dit kwantitatief toegelicht worden?
Volgt uit het antwoord op de voorgaande twee vragen dat de budgettaire opgave die uit de herziene begrotingsregels volgt groter is dan die door de Studiegroep geadviseerd wordt?
Kunt u een inschatting geven hoeveel euro Nederland zou moeten ombuigen om ten opzichte van de SPS 2024 na afloop van het vier- of zevenjarenplan op een SPS van 0,7% te komen?
Kunt u eenzelfde schatting geven voor Frankrijk, Duitsland en Italië?
Hoeveel extra publieke investeringen in de groene transitie zijn er volgens u de komende tien jaar nodig? Kunt u dit kwantitatief toelichten?
Kunt u een inschatting maken voor welk deel van de Nederlandse begroting aanspraak gemaakt zou kunnen worden op de extra ruimte die het raamwerk biedt voor cofinanciering van EU-fondsen? Hoeveel bedraagt dit maximaal komende kabinetsperiode?
Klopt het dat het uitgavenpad voor lidstaten die onder de 60%-schuld zitten enkel tot doel heeft die schuld onder de 60% te houden en niet te laten dalen? Zo ja, hoe kan het dan dat de budgettaire opgave die uit de herziene Europese begrotingsregels lijkt te volgen (alhoewel facultatief) groter is dan het kwantitatieve advies van de Studiegroep, terwijl in dat kwantitatieve advies verondersteld wordt dat de schuld gelijk (en dus onder de 60%) blijft?
Volgt uit voorgaande vraag dat de herziene begrotingsregels aan Nederland een grotere dan noodzakelijke budgettaire opgave zouden suggereren om onder de 3% en 60% te blijven? Wat is van een dergelijke opgave de economische onderbouwing?
Klopt het dat de Studiegroep uitgaat van een (relatieve) laagconjunctuur? Zo nee, hoe verklaart u anders dat het structurele saldo in de raming van de Studiegroep lager is dan het feitelijke saldo (bij laagconjunctuur is het structurele saldo lager)? Wat is de economische onderbouwing hiervan?
Welke rol spelen verschillende scenario’s over de demografische ontwikkeling in de modelmatige raming van de schuldafbouwpaden van lidstaten? Zijn demografische scenario’s naast zaken als groei en inflatieramingen onderdeel van de modellen?
Het artikel ‘Kolonisten in Palestijns gebied krijgen hun helmen en drones van orthodox-christelijk Nederland’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kolonisten in Palestijns gebied krijgen hun helmen en drones van orthodox-christelijk Nederland» van Trouw, d.d. 4 maart 2024?1
Was u op de hoogte van de financiële donaties door Christenen voor Israël aan kolonisten in bezet Palestijns gebied, bestemd voor faciliteiten in en de beveiliging van illegale nederzettingen?
Herinnert u zich uw gevestigde standpunt, ook uitgedragen in Europese Unie (EU)-verband, dat de nederzettingen strijdig zijn met het internationaal recht?
Deelt u de mening dat dergelijke financiële donaties de nederzettingen bestendingen en daarmee het voortduren van ernstige schendingen van het internationaal recht faciliteren?
Klopt het dat Christenen voor Israël, dat deze financiële donaties in Nederland actief werft, een ANBI-status heeft? Zo ja, betekent dit dat dergelijke donaties met fiscale voordelen door Christenen voor Israël worden geworven?
Past het binnen de voorwaarden voor een ANBI-status om met belastingvoordelen gelden te werven die bijdragen aan (de instandhouding van) ernstige schendingen van het internationaal recht, die lijnrecht indruisen tegen het Nederlandse buitenlandbeleid?
Hoe verhoudt zich de fiscaal gesteunde fondsenwerving van Christenen voor Israël ten dienste van illegale nederzettingen tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid, ook in het licht van het feit dat het aan Christenen voor Israël gelieerde bedrijf Israël Producten Centrum producten uit nederzettingen verkoopt?
Heeft u aanwijzingen dat kolonisten en/of «beveiligingsteams» van nederzettingen, die van fiscaal gesteunde financiële donaties door Christenen voor Israël profiteren, betrokken zijn bij kolonistengeweld? Zo ja, wilt u die aanwijzingen met de Kamer delen? Zo nee, wilt u dit risico nader onderzoeken en uw bevindingen aan de Kamer rapporteren, ook in het kader van de motie Dassen c.s. (Kamerstuk 36 410 V, nr. 75)?
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Misgelopen lijfrentepolis of pensioen in Radar uitzending |
|
Bart van Kent |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de problematiek rond misgelopen lijfrentepolis en pensioen, zoals besproken in het Radar-programma van maandag 26 februari 2024?1
Wist u dat de overdracht tussen banken en verzekeraars in de praktijk veel te lang duurt en dat daardoor consumenten vele euro’s mislopen?
Wat gaat u hiertegen doen? Vindt u ook dat dit soort schandalige praktijken door banken en verzekeraars moet worden bestreden?
Wie moet er toezicht houden op deze slechtlopende overdrachten door banken en verzekeraars?
Vindt u ook dat de termijn van overdracht zoals genoemd in het Protocol Stroomlijning Kapitaaloverdrachten van vier naar zes weken moet veranderen?
Kunt u pleiten voor een veilige online omgeving bij overdracht van pensioen of lijfrentepolis? Hoe gaat u dit doen?
Kan de Autoriteit Persoonsgegevens hier op toezien?
Is de Algemene Verordening Persoonsgegevens een belemmering voor een online omgeving voor overdracht van pensioen of lijfrente, zoals het Verbond van Verzekeraars reageerde op een dergelijk voorstel?
De besluitvorming rond het AML-pakket |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat is er in de dynamiek van de trilogen van het anti money laundering pakket (AML-pakket) gebeurd waardoor het oorspronkelijke voorstel niet over gegevensuitwisseling repte, de inzet van enkele lidstaten was om dit enkel als lidstaatoptie te hebben, maar in het uiteindelijke onderhandelingsresultaat deze zelfs als geharmoniseerde verplichting is opgenomen?
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de gezamenlijke voorziening zoals opgenomen in het wetsvoorstel Plan van Aanpak Witwassen en het AML-pakket?
Bent u voornemens nationaal aanvullende voorwaarden te gaan stellen aan de verwerking van gegevens binnen de gezamenlijke voorziening?
Waarom ziet het AML-pakket enkel toe op een maximum voor contante betalingen voor goederen, en niet ook voor diensten? Ondermijnt dit niet de effectiviteit van het maximumbedrag?
Welke ruimte biedt het AML-pakket om nationaal verder te gaan wat betreft het maximumbedrag aan contante betalingen?
Wat zegt het AML-pakket over de mogelijkheid voor poortwachters om, wanneer nodig, gegevens over gezondheid, seksualiteit, religie en politieke voorkeur te verwerken? Klopt het dat hierover geen bepaling is opgenomen? Welke ruimte laat het voorstel om hier nationaal alsnog bepalingen over op te nemen?
Kan Transactie Monitoring Nederland doorgang vinden als in het kader van de gegevensdeling die daar plaatsvindt voldaan wordt aan de in EU-verband gestelde voorwaarden (zoals het enkel kunnen delen van hoogrisicotransacties)?
Stelt het AML-pakket bepaalde vereisten aan welke transacties (ongebruikelijke vs. verdachte) aan Finance Intelligence Units (FIU’s) gemeld moeten worden?
Wat is de overweging om in Nederland alle ongebruikelijke transacties te melden, en niet alleen alle verdachte? Heeft u zicht op de effectiviteit van deze aanpak vis-á-vis het enkel melden van verdachte transacties? Zou het niet zinnig zijn op dit punt in EU-verband te harmoniseren?
Wat zegt het AML-pakket over de mogelijkheid voor banken om gegevens met elkaar uit te kunnen wisselen in het kader van Know Your Customer (KYC)-onderzoek teneinde shopgedrag te voorkomen? Klopt het dat hierover geen bepaling is opgenomen?
Wat is de afweging geweest om een jaar na het door de Commissie voorgestelde AML-pakket zelf met een nationaal wetsvoorstel te komen dat potentieel op verschillende punten met de nieuwe Europese regels zou overlappen, terwijl AML bij uitstek om een internationale aanpak vraagt?
Hoe kijkt u terug op de in de vorige vraag genoemde afweging? Was het niet beter geweest de Europese onderhandelingen af te wachten, omdat nu in wetgevingstechnische zin een wat rommelige situatie is ontstaan?
Kunt u een update geven van het wetsvoorstel Plan van Aanpak Witwassen of hier conform het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 22 december 2023 de Kamer over informeren?
Het bericht 'Bank vraagt klantgegevens aan ondernemers bij contante betaling' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat vindt u van de ervaringen van 1.700 ondernemers met betrekking tot de manier waarop banken hen behandelen in het kader van hun witwasonderzoek?1
Ik neem deze signalen serieus. De poortwachtersrol van banken is essentieel in een effectieve aanpak van witwassen en financieren van terrorisme. Het verhullen van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders van deze misdrijven in staat om buiten het bereik van onder meer overheidsinstanties te blijven en ongestoord van het vergaarde vermogen te genieten. Ook kunnen deze illegale inkomsten worden gebruikt voor de financiering van dezelfde of nieuwe criminele activiteiten. Het opgebouwde vermogen biedt hen ook de mogelijkheid om posities te verwerven in bonafide ondernemingen en in sommige gevallen het gezag van de overheid te ondermijnen. Tot slot wordt de integriteit van het financieel-economisch stelsel aangetast door mensen die criminele verdiensten proberen te verhullen. Het is daarom cruciaal dat de legale financiële kanalen waarlangs het witwasproces zich kan voltrekken worden beschermd tegen het gebruik ervan voor criminele doeleinden door poortwachters.
Tegelijkertijd is er meermaals2 vastgesteld dat er ruimte is voor verbetering van de risicogebaseerde aanpak van banken en zijn hier inmiddels verschillende acties voor ondernomen.3 Ik vind het belangrijk dat deze signalen in deze trajecten worden meegenomen om na te gaan hoe de aanpak verder kan worden verbeterd.
Vindt u het acceptabel dat klanten van de bank niet als zodanig duidelijk herkenbare communicatie van de bank krijgen over een witwasonderzoek, ook als dat verstrekkende gevolgen kan hebben?
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over hun poortwachtersrol en waarom zij bepaalde informatie opvragen bij hun klanten. Daarom is het verbeteren van de voorlichting van cliënten over het doel van de regelgeving en de informatie die poortwachters van cliënten nodig hebben voor het cliëntonderzoek een van de acties uit de beleidsagenda aanpak van witwassen.4 De Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) heeft aangekondigd dat zij in overleg gaat met de sector om te bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren.
Vindt u het acceptabel dat banken hun klanten limieten opleggen voor het storten van contant geld, terwijl dit een wettelijk betaalmiddel is en in sommige takken zeer gebruikelijk, bijvoorbeeld als je op de markt staat?
Contant geld is inderdaad wettig betaalmiddel en wordt in Nederland voor zo’n 20% van de toonbanktransacties gebruikt.5 Ik vind het belangrijk dat het mogelijk blijft om met contant geld te betalen. Zowel voor groepen mensen die ervan afhankelijk zijn, als voor mensen die er simpelweg een voorkeur voor hebben.6 Contant geld wordt in de meeste gevallen gebruikt voor legitieme doeleinden.
Dit neemt echter niet weg dat contant geld ook potentieel hogere risico’s op witwassen en terrorismefinanciering kent. Zo worden cliënten in sectoren met een intensief gebruik van contant geld in de Europese anti-witwasrichtlijn gezien als een potentieel hoger risico en geldt het in de rechtspraak als een zogenoemd feit van algemene bekendheid7 dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Of het gebruik van contant geld door een cliënt daadwerkelijk een hoger witwasrisico oplevert dient de bank door middel van het individuele cliëntonderzoek te bepalen. Een eventuele beperking van de chartale dienstverlening als risicomitigerende maatregel moet proportioneel zijn, mag het legitieme gebruik van contant geld niet onnodig belemmeren en moet toegesneden zijn op het risico en de specifieke omstandigheden van de cliënt. Maatregelen zoals categorale uitsluiting van het gebruik van contant geld, of categorale limieten aan het gebruik daarvan voor hele sectoren voldoen daar niet aan.
Vind u het redelijk dat banken om identiteitsinformatie vragen van degene die met grote bankbiljetten heeft betaald, terwijl ook zo’n biljet een wettig betaalmiddel is, en je als ondernemer bovendien niet zomaar om het identiteitsbewijs van je klant kunt vragen vanwege privacy overwegingen?
Dit is nadrukkelijk geen onderdeel van een standaard cliëntenonderzoek, maar kan redelijk zijn in specifieke omstandigheden. Het onderzoek van poortwachters dient risicogebaseerd te zijn. Dit betekent dat de intensiteit van het onderzoek in lijn moet zijn met de risico’s: zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn. Daarnaast is relevant dat sommige ondernemers op hun beurt ook poortwachter zijn en in dat kader in sommige gevallen ook cliëntonderzoek moeten doen. Dit geldt bijvoorbeeld voor handelaren als ze contante betalingen van € 10.000 of meer uitvoeren. Bovenstaande, in combinatie met de verhoogde risico’s van contant geld die hierboven zijn toegelicht en mogelijke specifieke context waarvan sprake is bij een cliënt, kan ertoe leiden dat het in bepaalde gevallen redelijk is dat een poortwachter aan zijn eigen cliënten informatie vraagt over de identiteit van de personen met wie die cliënt zaken doet.
Hoewel dit dus redelijk kan zijn in specifieke omstandigheden, baren de signalen uit de uitzending van Radar mij wel zorgen. Ik zal daarom De Nederlandsche Bank (DNB) vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices8 waar DNB momenteel aan werkt, voldoende handvatten bieden aan banken om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet ontvangen, als ondernemers hebben aangegeven dat zij niet wettelijk verplicht zijn zulke informatie aan te leveren, bijvoorbeeld vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of privacy overwegingen?
Dit zal in een gemiddeld geval niet nodig of redelijk zijn, maar dat neemt niet weg dat er specifieke omstandigheden kunnen zijn waarin het noodzakelijk is voor een bank om beperkende maatregelen te treffen om de risico’s te mitigeren. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als er sprake is van hoge risico’s, het verkrijgen van bepaalde informatie noodzakelijk en proportioneel is, de bank zonder die informatie het cliëntonderzoek niet kan afronden en de cliënt de ruimte is geboden om de weigering toe te lichten of mogelijk op een andere wijze te voldoen aan de informatiebehoefte van de bank.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet tijdig ontvangen, terwijl een ondernemer heeft aangegeven niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen?
Als een cliënt gemotiveerd en met geldige redenen aangeeft niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen en daarbij aangeeft wanneer dit wel mogelijk zal zijn, vind ik het moeilijk voor te stellen dat overgaan tot beperkende acties redelijk zal zijn. Als het niet aanleveren van informatie echter structurele vormen aanneemt en er sprake is van specifieke omstandigheden (zie bijvoorbeeld de omstandigheden uit de beantwoording van de vorige vraag), kan ik me voorstellen dat op een gegeven moment een bank het noodzakelijk acht om over te gaan tot beperkende acties.
Deelt u de mening dat het witwasonderzoek en de manier waarop klanten van banken in dat kader worden bejegend te ver is doorgeschoten?
Er is ruimte voor een meer risicogebaseerde aanpak door banken. Dit is al eerder vastgesteld9 en aan deze vaststelling zijn verschillende acties verbonden.10 Een van de thema’s uit de beleidsagenda aanpak van witwassen is dan ook «ruimte waar mogelijk». Bij dit thema horen verschillende maatregelen om meer ruimte te creëren voor burgers en poortwachters in de aanpak van witwassen. Overigens heeft uw Kamer de voortgangsbrief bij deze beleidsagenda controversieel verklaard.
Bent u bereid met De Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) in gesprek te treden over deze signalen en met hen te komen tot een juiste wijze van behandeling?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, lopen er al verschillende trajecten om de risicogebaseerde benadering van banken te verbeteren. Daarnaast heeft de NVB, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, aangekondigd dat zij in overleg met de sector zal bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren. Tot slot zal ik, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, DNB vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices11 waar DNB momenteel aan werkt, banken voldoende handvatten bieden om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
De uitspraak van het Europees Hof over steun aan KLM |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Op welke manier gaat u invulling geven aan de opmerking van het Gerecht in de uitspraak T146/22 dat lidstaten en de Commissie constructief moeten samenwerken om volledige legalisering van de staatssteun te bewerkstelligen?
Na de uitspraak van het Gerecht op 7 februari 2024 is mijn ministerie in gesprek getreden met de Europese Commissie en de Franse staat. De Franse staat is hierbij betrokken in hoedanigheid van steunverlener aan Air France en Air France-KLM, het zusterbedrijf respectievelijk moederbedrijf van KLM. Er is afstemming met de Franse staat, de Nederlandse staat en de Europese Commissie over mogelijke vervolgstappen naar aanleiding van de uitspraak van het Gerecht. De Europese Commissie heeft inmiddels beroep aangetekend bij het Hof van Justitie tegen de uitspraken van het Gerecht inzake de Franse staatssteun en zal naar onze verwachting ook beroep aantekenen tegen de uitspraak van het Gerecht inzake de Nederlandse staatssteun. De Nederlandse staat steunt de beroepen van de Europese Commissie, net zoals de Franse staat en Air France-KLM.
Waar hint het Gerecht op met de opmerking dat «incorrect or incomplete identification of the beneficiary of an aid measure is likely to have an impact on the entire analysis of the compatibility of that measure with the internal market» (besluit, §162)?
De opmerking in de tweede zin van overweging 162 is de conclusie die volgt uit overwegingen 160, 161 en de eerste zin van overweging 162. Het Gerecht licht hier toe waarom een correcte identificatie van de begunstigde relevant kan zijn voor de vraag of een steunmaatregel door de Commissie verenigbaar met de interne markt kan worden verklaard. Het Gerecht wijst er eerst op (overweging 160) dat elke maatregel noodzakelijk, passend en evenredig moet zijn om verenigbaar te zijn met de interne markt. Daarbij wordt dus getoetst of de steun noodzakelijk is voor de begunstigde, past bij de noden van de begunstigde en of deze daartoe in een evenredige verhouding staat. De identificatie van de begunstigde kan dus mede de uitkomst van deze toets bepalen. In overweging 161 wordt daarnaast nog een specifieke toets genoemd: bij covid-steun mocht staatssteun in de vorm van een lening maximaal tweemaal de jaarlijkse loonsom van de begunstigde bedragen. De identificatie van de begunstigde bepaalt dus de loonsom, en daarmee het maximale leenbedrag voor de begunstigde van de steun.
Het Gerecht geeft hier algemene juridische overwegingen. Het Gerecht doet geen uitspraak over de vraag of de identificatie van de begunstigde in het specifieke geval van de steunmaatregel aan KLM zou hebben geleid tot een andere uitkomst over de verenigbaarheid van de steun met de interne markt.
Is er een reëel risico dat het steunpakket niet langer aan de vereisten voldoet als niet slechts KLM maar ook de holding en Air France als ontvanger worden aangemerkt? Waarom is het vanuit staatssteunperspectief een probleem als ook de holding AF en Air France ontvanger zijn?
In het geval dat niet slechts KLM maar ook de holding Air France-KLM en Air France als begunstigde van de steun worden aangemerkt, kan het Nederlandse steunpakket nog steeds verenigbaar worden verklaard met de interne markt. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2 heeft het Gerecht het besluit vernietigd omdat de Europese Commissie het besluit op basis van een incorrecte identificatie van de begunstigde zou hebben genomen. Dat kwalificeert volgens het Gerecht als een «kennelijke fout» bij de totstandkoming van het besluit, waardoor het besluit niet in stand kan blijven. Het Gerecht stelt dus niet dat het per definitie een probleem zou zijn als ook de holding Air France-KLM en Air France begunstigden zijn, maar stelt dat de Europese Commissie een besluit over het steunpakket op basis van drie begunstigden had moeten nemen, en niet op basis van enkel KLM als begunstigde.
Gaat u analyseren of, en zo ja, hoe het steunpakket compatibel is met de vereisten van de interne markt op het moment dat ook de holding AF en Air France als ontvanger zijn geïdentificeerd? Bent u bereid deze juridische analyse aan de Kamer te doen toekomen?
Zie ook het antwoord op de vragen 1, 2 en 3. De Europese Commissie heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken van het Gerecht over de Franse staatssteun aan Air France en Air France-KLM en zal naar onze verwachting ook beroep instellen tegen de uitspraak van het Gerecht over de Nederlandse staatssteun aan KLM. Aangezien de uitspraak van het Gerecht betrekking heeft op het besluit van de Europese Commissie, is het in eerste instantie aan de Commissie om een analyse op te stellen. Door de verschillende betrokken partijen worden momenteel gesprekken gevoerd om goed in kaart te brengen welke opties en eventuele vervolgstappen er zijn. Over de specifieke inhoud van deze gesprekken kan ik op dit moment geen uitspraken doen omdat het een lopende juridische procedure betreft. Zoals eerder toegezegd in mijn brief aan uw Kamer zal ik de Tweede Kamer informeren als er concrete nieuwe ontwikkelingen zijn.
Zal de Commissie proberen alsnog aan te tonen dat enkel KLM de daadwerkelijke ontvanger was, of nu dit voor een tweede keer is afgeschoten, vooral proberen aan te tonen dat zelfs al waren de holding AF en Air France mede-ontvangers, deze steun nog steeds aan de eisen voldoet? Op welke manier houdt u hier contact over met de Commissie?
Het goedkeuringsbesluit van de Commissie inzake de Nederlandse staatssteun aan KLM is met de meest recente uitspraak van het Gerecht vernietigd. De Commissie zal naar verwachting in haar beroep bij het Hof opnieuw aanvoeren dat zij de steun kan goedkeuren op basis van enkel KLM als begunstigde. Mijn ministerie staat in dit dossier in contact met het betrokken team van de Europese Commissie. Ik hecht aan een goede samenwerking met de Europese Commissie en de Franse staat in deze zaak, en ik heb begrepen dat deze wens ook door de Europese Commissie en de Franse staat wordt onderschreven.
Klopt het dat uit de uitspraak geen eventuele financiële verplichtingen van KLM ofwel een andere partij volgen?
Uit de uitspraak zelf vloeien geen directe financiële verplichtingen voort voor KLM. Verder is het op dit moment nog niet duidelijk welke gevolgen de uitspraak van het Gerecht kan hebben voor KLM. Dit hangt onder andere af van het beroep dat tegen de uitspraken van het Gerecht is aangetekend en het mogelijk nemen van een nieuw besluit over deze steun door de Europese Commissie. Hier zal pas later duidelijkheid over zijn.
Zouden dergelijke financiële verplichtingen kunnen volgen op het moment dat de Europese Commissie niet in staat blijkt om de legaliteit van de staatssteun aan KLM (en de holding AF en Air France) te kunnen aantonen? Kunt u een inschatting geven van de ultieme consequenties van een mogelijke uiteindelijke niet-wettigverklaring van de steun aan KLM?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 6. Omdat het een lopende procedure betreft kan ik niet speculeren over bepaalde ultieme consequenties. Wat op dit moment al wel duidelijk is, is dat met een nieuw goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie de steun weer verenigbaar kan worden verklaard. Het is uiteindelijk aan het oordeel van de Europese Commissie of zij een nieuw goedkeuringsbesluit kan nemen.
Wat is de omvang van de uitstaande belastingschuld als gevolg van de in de coronacrisis geboden mogelijkheid tot uitstel van belastingbetaling in de luchtvaartsector?
De luchtvaarsector in Nederland is van een zodanige omvang, dat informatie daarover te herleiden zou zijn tot individuele ondernemingen. Over de omvang van de uitstaande belastingschuld van individuele ondernemingen doet de Belastingdienst geen uitspraken.
Kunt u het antwoord op deze vragen in ieder geval ruim voor het aanstaande commissiedebat Staatsdeelnemingen (27 maart a.s.) retour sturen?
Ja.
Boodschappen die weer duurder wordt en (graai)inflatie die omhoog schiet. |
|
Jimmy Dijk |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Telegraaf waarin wordt gesteld dat de boodschappen weer duurder zijn geworden?1
Ja. Daarbij kan worden opgemerkt dat de grootste prijsstijgingen van voedsel ten minste op korte termijn grotendeels achter de rug lijken. Waar de jaar-op-jaar stijging van de categorie voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken begin 2023 nog een maximum bereikte van 17,9%, was dat in januari 2024 2,5%. Het CPB heeft in de meest recente raming (Centraal Economisch Plan 2024) de verwachting uitgesproken dat de voedselprijzen in 2024 slechts licht zullen stijgen, en deze prijzen in 2025 rond het langjarig gemiddelde van vóór 2022 zal liggen2. Ook vanuit de sector, betrokken organisaties en experts komen signalen dat de grote prijsstijgingen achter de rug zijn.
Waarom kunt u de inflatie niet beteugelen?
Een sterk herstel na de covid-pandemie in combinatie met de verschrikkelijke oorlog in Oekraïne heeft geleid tot hoge inflatie. In 2022 betrof het vooral een sterke stijging van energieprijzen. In eerste instantie merkten huishoudens de hoge inflatie dan ook vooral doordat hun energierekening hoger werd. Om deze effecten te beperken heeft het kabinet in 2023 een prijsplafond voor energie ingesteld. Dit heeft de inflatie direct verlaagd en de koopkracht van huishoudens verbeterd: de energieprijzen verlaagden de inflatie in 2023 met bijna 2%.3
Gedurende 2023 zijn de hoge energieprijzen gaan doorwerken in de rest van de economie. Bedrijven die veel energie gebruiken rekenen de hogere kosten die worden gemaakt, door en werkenden vragen extra loon om hun koopkracht te behouden. Dit heeft de inflatie verbreed en maakt het lastiger voor het kabinet om gerichte maatregelen te nemen om de inflatie te drukken. Het instellen van een prijsplafond op energie zou op dit moment bijvoorbeeld maar zeer beperkte invloed hebben op de inflatie omdat de prijzen van energie ondertussen onder het niveau van het prijsplafond liggen.
De centrale bank is verantwoordelijk voor het terugbrengen van de inflatie in de eurozone als geheel. Zij streeft er naar om deze te verlagen tot 2%. Hiervoor heeft zij afgelopen jaar de rentes sterk verhoogd en we zien hiervan ook duidelijk de effecten: de inflatie is afgelopen jaar sterk afgenomen. Bedroeg deze op de top in september 2022 nog ruim 14%, afgelopen maanden lag deze rond de 2%.
Wel heeft het kabinet oog voor huishoudens die als gevolg van de hoge inflatie moeite hebben om rond te komen. Daarom heeft het kabinet voor zowel 2023 als structureel maatregelen genomen om werken meer lonend te maken en de bestaanszekerheid van huishoudens te verbeteren, zoals uitgebreider toegelicht in het antwoord op vraag 3. Met dit pakket aan maatregelen nam de armoede niet toe en die onder kinderen zelfs fors af.
Wat gaat u doen aan de koopkracht van de Nederlander nu u de inflatie niet kunt beteugelen? De lonen verhogen?
De recente CPB-raming laat zien dat koopkracht over de linie toeneemt in 2024. Dit is mede het gevolg van meerdere maatregelen van het kabinet: zo heeft het kabinet vanaf 2024 het kindgebonden budget en de huurtoeslag verhoogd, bovenop de eerdere forse verhogingen van het wettelijk minimumloon. Het kabinet heeft vanaf 2024 ook het minimumuurloon ingevoerd en de arbeidskorting voor werkenden met een inkomen rond minimumloon verhoogd. Daarnaast is op verzoek van de Tweede Kamer de kinderbijslag verhoogd en wordt (indien het wetsvoorstel wordt aangenomen) het wettelijk minimumloon per 1 juli 2024 verder verhoogd met 1,2 procentpunt. Volgens de meest recente raming van het CPB (Centraal Economisch Plan 2024) herstelt de koopkracht zich in 2024 dankzij de stijging van lonen en de daling van de inflatie. De lagere inflatie van 2,9% en de stijging van de lonen met 6% zorgt dus voor een mediane koopkrachtstijging van 2,7% in 2024. Het is aan sociale partners om afspraken te maken over de lonen.
Bent u op de hoogte van de verdubbeling van de winst van bijvoorbeeld banken?2
Ja, zie de brief over bankwinsten van mijn voorganger5.
Gaat u nadere maatregelen nemen om de inflatie tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat voedsel duurder is geworden? Vind u dat producenten hun belastingen mogen doorberekenen aan de consument?
Ik heb kennis genomen van de CBS-publicatie waarin staat dat de voedingsmiddelen in januari jl. met 2,1% zijn gestegen ten opzichte van vorig jaar. In december waren de voedingsmiddelen 4,1% duurder dan het jaar ervoor.6
Het is aan de bedrijven zelf om hun prijzen te bepalen, inclusief de doorberekening van belastingen aan consumenten. Het zal per producent ervan afhangen hoe de belastingen worden doorberekend. Wanneer prijzen tot stand komen als gevolg van kartels of misbruik van de economische machtspositie kan de Autoriteit Consument & Markt (ACM) daartegen optreden.
Wat ligt er in uw vermogen om het doorberekenen van belastingen van producenten tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u met supermarkten afspreken dat voedsel voor mensen met een kleine beurs verkrijgbaar blijft, zoals in Frankrijk? Is een «anti-inflation quarter» een instrument dat u wilt inzetten?3
De regering in Frankrijk maakte in 2023 afspraken met supermarkten om de prijsstijging van «dagelijkse producten» te beperken, in ruil voor compensatie. Deze afspraak liep tot het einde van 2023. In Nederland zijn geen afspraken gemaakt met supermarkten om de prijsstijging te beperken. Daar waar de prijzen tot stand komen als gevolg van kartels of misbruik van de economische machtspositie kan de ACM optreden. Het kabinet heeft veel andere maatregelen genomen om huishoudens te ondersteunen, zoals benoemd bij het antwoord op vraag 3.
Intussen zien we dat de grootste prijsstijgingen van voedsel grotendeels achter de rug lijken (zie ook het antwoord op vraag 1). Daarnaast is de verwachting dat de loongroei dit jaar hoger zal liggen dan de inflatie. Dit draagt bij aan het herstel van koopkracht. De extra verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 juli 2024 (indien het wetsvoorstel wordt aangenomen) vormt daarbij een extra steun voor mensen met een kleinere beurs.
Bent u op de hoogte van uw uitspraken ten tijde van uw Kamerlidmaatschap over torenhoge inflatie in relatie tot armoede? Is uw inzicht daaromtrent veranderd?4
Volgens de CPB-raming uit maart 2023 zou het aandeel personen in armoede oplopen van 4,7% in 2023 naar 5,8% in 2024. Sindsdien heeft zowel het kabinet als de Tweede Kamer besloten tot aanvullend beleid om een toename van armoede te voorkomen en kinderarmoede te verlagen. Volgens de meest recente raming van het CPB uit februari 2024 lukt dat ook: de armoede komt ook in 2024 uit op 4,7% onder alle personen en op 4,9% onder kinderen.
Heeft u contact met de Spaanse Minister van Financiën over maatregelen tegen inflatie? Wat vindt u van deze maatregelen?5
De thema’s inflatie en de gevolgen voor de koopkracht van burgers zijn regelmatig onderdeel van gedachtewisselingen in de Ecofinraad. Hier spreek ik met de Europese Ministers van Financiën, waaronder die van Spanje. Deze discussies zijn nuttig om van andere landen te leren en inspiratie op te doen voor nationaal beleid. In de inkomensondersteuning bestaan er veel mogelijkheden die kwetsbare huishoudens gerichter ondersteunen in de portemonnee dan een verlaging van de BTW op boodschappen. Bij de Miljoenennota 2024 is er een integrale afweging gemaakt voor het pakket om een toename van armoede te voorkomen, zoals beschreven in het antwoord bij vraag 3 en vraag 9. In vergelijking met andere landen is in de afgelopen jaren zowel in absolute als in relatieve termen een groot deel van het bbp uitgegeven aan inkomensondersteuning. In dezelfde analyse wordt ook duidelijk dat slechts enkele landen hebben gekozen voor prijsregulatie zoals uitgevoerd in Spanje10.
Vindt u ook dat winstgestuurde inflatie, oftwel graaflatie, met een pakket aan maatregelen die dit tegengaat hoog op de agenda moet komen, zoals Isabella Weber dat wereldwijd doet?6
Door wegvallend aanbod en toenemende vraag kunnen winsten tijdelijk toenemen. Daarnaast kan er ook sprake zijn van winstgestuurde inflatie, waarbij gedurende kostprijsstijgingen de prijzen verhoogd worden om winstmarges te behouden of te verhogen. Ook deze vorm van inflatie staat bij mij op het netvlies en meer onderzoek hiernaar is wenselijk. Indien marktimperfecties zoals marktmacht een rol spelen bij het verhogen van prijzen en winsten is het in principe aan de ACM om hier op te acteren. Er wordt nu onderzocht of het instrumentarium van de ACM nog toereikend is in deze huidige tijd. In het tweede kwartaal van 2024 komt er een Kamerbrief naar buiten over de toereikendheid van het ACM-instrumentarium inclusief bredere noties over de misbruik van marktmacht, zoals mijn collega Staatssecretaris Vijlbrief heeft aangegeven in het mondelinge vragenuurtje.
Daarnaast heeft het kabinet al een aantal voorstellen van Isabella Weber, zoals prijsregulering en het afromen van overwinsten, geïmplementeerd in Nederland. Zo is er in Nederland in 2023 een prijsplafond op energie ingevoerd. Ook zijn er maatregelen geïmplementeerd om de hogere winsten af te romen, zoals de tijdelijke solidariteitsbijdrage, de tijdelijke inframarginale elektriciteitsheffing en de tijdelijke verhoging van de mijnbouwheffing. Als laatste heeft het kabinet de afgelopen jaren gewerkt aan een verschuiving van lasten op arbeid naar lasten op winsten en vermogen, zoals het lage vpb-tarief en het box 2- en 3-tarief.
Gaat u deze maatregelen implementeren?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft u kennisgenomen van de antwoorden van Staatssecretaris Vijlbrief aangaande regulering van brandstofprijzen op mondelinge vragen van Kamerleden op 23 januari 2024?7
Ja, daar heb ik kennis van genomen, zie ook het antwoord bij vragen 11 en 12.
Gaat u deze manier van reguleren ook toepassen op prijzen van andere boodschappen?
Er zijn in het mondelinge vragenuurtje meerdere manieren van markttoezicht geopperd. Staatssecretaris Vijlbrief heeft tijdens dit vragenuurtje een toezegging gedaan te bekijken of de ACM meer bevoegdheden kan krijgen als bedrijven de prijzen kunstmatig hoog houden en dat in de Kamerbrief over de toereikendheid van de ACM-bevoegdheden mee te nemen. Deze toezegging verwelkom ik.
Hoe gaat u zorgen dat een goede regulering van de prijzen op boodschappen effectief werkt?
Ik heb geen intentie voor wat betreft verdere regulering van boodschappenprijzen en kan daarom geen concrete invulling op deze vraag geven. De ACM is verantwoordelijk voor het toezicht op de Nederlandse markten. Op dit moment wordt er onderzoek gedaan naar de toereikendheid van het ACM-instrumentarium, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11, 12 en 14.
Het bericht ‘Hoe Netflix zijn recordwinst laat belasten: in vele ‘winstjes’ hier en daar’ |
|
Mikal Tseggai (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Gräper-van Koolwijk |
|
Ben u bekend met het bericht «Hoe Netflix zijn recordwinst laat belasten: in vele «winstjes» hier en daar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het artikel dat de winst van Netflix, met een regiokantoor in Amsterdam, niet in Nederland terecht komt maar vooral naar de Verenigde Staten vloeit?
Nederland heft vennootschapsbelasting van belastingplichtigen over de winst die volgens het arm’s-lengthbeginsel aan Nederland toerekenbaar is. Het arm’s-lengthbeginsel is wettelijk vastgelegd in artikel 8b Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel dienen de voorwaarden (inclusief de prijs) van transacties tussen gelieerde lichamen vergelijkbaar te zijn met de voorwaarden van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke partijen. De standaarden neergelegd in de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen2 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk kan worden toegepast. In het Verrekenprijsbesluit wordt invulling gegeven aan de toepassing van het zogenoemde at arm’s-lengthbeginsel ten behoeve van de Nederlandse rechtspraktijk.3 Voor de winsttoerekening is een belangrijk uitgangspunt dat aangesloten wordt bij de plaatsen waar de waarde wordt gecreëerd. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel is de locatie van de klanten van een bedrijf, of waar de producten worden geconsumeerd, van ondergeschikt belang om te bepalen welk land welk deel van de winst mag belasten.
Het is niet wenselijk indien belastingplichtigen door middel van verrekenprijzen een lagere belastingafdracht bewerkstelligen. In het zogenaamde Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de OESO is door een wijziging van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen getracht op een betere manier de winstverdeling te laten aansluiten bij de plekken waar binnen een multinationaal concern de waarde wordt gecreëerd. Op deze wijze is getracht om kunstmatige constructies waarbij verrekenprijzen een rol spelen terug te dringen.
Vanwege de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat Netflix en andere streamingsdiensten slechts beperkt in Nederland belasting betalen, zoals in het artikel beschreven wordt?
Het antwoord op vraag 2 heeft betrekking op de op dit moment gangbare winsttoerekening. In het Inclusive Framework (IF)4, georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), is de afgelopen jaren intensief gewerkt aan de herziening van het internationale belastingsysteem, omdat de vraag opkwam of de huidige internationale (winsttoerekenings)regels nog wel passend zijn in de gedigitaliseerde en geglobaliseerde wereld. Deze herziening bestaat uit Pijler 1 en Pijler 2. Pijler 2 bevat afspraken over een wereldwijd effectief minimumniveau van belastingheffing bij multinationals. Over Pijler 2 is al eerder overeenstemming bereikt, en deze pijler is in Nederland inmiddels geïmplementeerd met de Wet minimumbelasting 2024.
Op basis van Pijler 1 krijgen landen waar de grootste en meest winstgevende multinationale ondernemingen veel afnemers of gebruikers hebben meer winsten en heffingsrechten toebedeeld. Deze toedeling stelt belastingdiensten in landen waar zich veel afnemers of gebruikers van een multinationale onderneming bevinden in staat meer belasting te heffen van die multinationale onderneming. Ik verwijs naar de Kamerbrief van 24 oktober 2023 betreffende ontwikkelingen rondom Pijler 1.5
Hoe staat het wegvloeien van de winst in verhouding tot de invoering van de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten in Nederlandse producties per 1 januari 2024?
De investeringsverplichting relateert aan (de in Nederland gegenereerde) omzet en niet aan (de eventueel in Nederland gerealiseerde) winst. Voor de investeringsverplichting is het niet relevant of er eventueel winst «wegvloeit» naar het buitenland.
Bent u het eens dat de Nederlandse cultuursector investeringen misloopt als Netflix winsten weg laat vloeien uit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens dat het doel van de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten, namelijk een eerlijker speelveld creëren in het Nederlandse medialandschap, wordt ondermijnd als in Nederland gerealiseerde winsten worden weggevloeid?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u inzicht in de voorgenomen investeringen van Netflix in Nederlandse culturele audiovisuele producties? Zo ja, voldoen zij daarmee aan de investeringsverplichting, waar 2,5 procent van de in Nederland gerealiseerde omzet moeten worden geïnvesteerd in films, series en documentaires met een link met Nederland? Komt 60 procent van dit bedrag ten goede aan onafhankelijke producenten, zoals is vastgesteld in de wet?
Ik heb geen inzicht in (voorgenomen) investeringen van Netflix in Nederlandse culturele audiovisuele producties. Streamingsdiensten moeten de eerste keer vóór 1 juli 2025 aan het Commissariaat voor de Media rapporteren over hun in Nederland gegenereerde relevante omzet in 2024 en de in dat jaar gedane investeringen, waaronder in Nederlandse films, series en documentaires. Ik heb er vertrouwen in dat Netflix zal voldoen aan de betreffende bepalingen in de Mediawet 2008.
Vindt u het wenselijk dat er geen openheid is over de afspraken die Netflix heeft met de Nederlandse Belastingdienst? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat – vanwege de belastingplicht – tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst contacten kunnen zijn en dat een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen. De situatie waarover zekerheid wordt gevraagd en die in het vooroverleg wordt geschetst mag niet afwijken van de werkelijkheid. De Belastingdienst geeft vervolgens zekerheid vooraf binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving is dus voor alle belastingplichtigen altijd gelijk, met of zonder ruling.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. De fiscale geheimhoudingsplicht is een belangrijke bouwsteen van het fiscale stelsel. Om een goede belastingheffing te bevorderen, moet een belastingplichtige erop kunnen vertrouwen dat de gegevens bij de Belastingdienst in goede handen zijn. Ook gaat het vaak om bedrijfs- en koersgevoelige informatie. De publicatie van een integrale ruling met een internationaal karakter zal er naar verwachting toe leiden dat belastingplichtigen meer terughoudend worden om zekerheid vooraf te vragen over hun fiscale positie. Daarmee zou de Belastingdienst een waardevol toezichtinstrument deels verliezen. Overigens worden rulings met een internationaal karakter onder voorwaarden gedeeld met het buitenland. In dat kader wordt in EU-verband een centraal register bijgehouden. Volgens een vast format worden onder andere een beschrijving van de ruling en de landen waarvoor de ruling mogelijk relevant is opgenomen in het centraal register. Een lidstaat die onderbouwt dat de ruling voor hem relevant is, kan vervolgens de volledige ruling opvragen.
Om tegemoet te komen aan de wens van meer openbaarheid publiceert de Belastingdienst sinds 1 juli 2019 wel geanonimiseerde samenvattingen van alle rulings met een internationaal karakter (alsmede van afgewezen en ingetrokken verzoeken daartoe). Periodiek onderzoekt een onafhankelijke onderzoekscommissie of afgegeven rulings met een internationaal karakter binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie plaatsvindt. De onderzoekscommissie heeft in al haar rapporten geconcludeerd geen aanwijzingen te hebben gevonden dat de onderzochte rulings met een internationaal karakter inhoudelijk in strijd met de wet, het beleid of de jurisprudentie zijn afgegeven. Deze rapporten zijn openbaar. Ook de Algemene Rekenkamer heeft op verzoek van uw Kamer6 onderzoek gedaan naar een ruim aantal rulings met een internationaal karakter die zijn afgegeven in 2018. Zij heeft in haar onderzoekrapport van 15 april 2021 geconcludeerd dat de betrokken rulings zijn afgegeven in overeenstemming met de op dat moment geldende regels, op een beperkt aantal kanttekeningen na. Vanwege de transparantie wordt sinds enkele jaren van alle toegewezen, afgewezen en ingetrokken verzoeken om vooroverleg met een internationaal karakter een geanonimiseerde samenvatting gepubliceerd. Ook zijn op de website van de Belastingdienst vragen en antwoorden met betrekking tot rulings met een internationaal karakter te raadplegen. Tot slot wordt in het kader van transparantie jaarlijks, als onderdeel van de jaarrapportage, inzicht gegeven in de ontwikkelingen van de rulingpraktijk.
Het nieuws dat werknemers op Schiphol worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht: «Arbeidsinspectie: werknemers Schiphol blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen»?1 2
Ik vind het zorgwekkend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de platformmedewerkers op Schiphol. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgevers hun werknemers beschermen, zodat zij gezond kunnen werken. Ik ga ervan uit dat Schiphol en de werkgevers de eisen die zijn gesteld door de Arbeidsinspectie opvolgen.
Wat is uw reactie op de bevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), die stelt dat Schiphol onvoldoende doet om structurele blootstelling aan kankerverwekkende stoffen te voorkomen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik het zorgwekkend dat de Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling aan met name vliegtuigmotoremissies. Het gaat hier om blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. Daarvoor gelden op grond van de Arboregelgeving strenge regels. Als er onvoldoende bescherming is kunnen de gevolgen voor de gezondheid van de medewerkers immers groot zijn. Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen, zodat de medewerkers de bescherming krijgen die nodig is.
Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die u de afgelopen vijftien jaar, samen met Schiphol, heeft ingezet om de arbeidsomstandigheden voor werknemers die worden blootgesteld aan vliegtuiguitstoot, veiliger te maken?
Het is op basis van de Arbowet de verantwoordelijkheid van de werkgevers om alle risico’s waar medewerkers mee in aanraking komen, te beheersen en om te zorgen voor een veilige werkomgeving. De werkgevers zijn verplicht om hiertoe een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) te maken. Zij zijn ook degenen die op basis van de RI&E maatregelen moeten nemen om hun mensen te beschermen. De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de Arbowet- en regelgeving. In mijn brief van 11 januari 20233 heb ik uw Kamer een rapportage van de Arbeidsinspectie toegezonden. Daarin geeft de Arbeidsinspectie inzicht in haar toezichtactiviteiten de afgelopen 10 jaar in algemene zin op Schiphol.
In 10 jaar tijd heeft de Arbeidsinspectie ruim 800 keer inspecties uitgevoerd op bij werkgevers die actief zijn op Schiphol.
Om de blootstelling voor platformmedewerkers aan vliegtuiguitstoot te verminderen werkt Schiphol met de andere werkgevers en partijen op Schiphol aan het zo weinig mogelijk gebruiken van vliegtuigmotoren en -hulpmotoren (APU) op het luchthaventerrein en het vergroten van de afstand tussen werknemers en draaiende vliegtuigmotoren. Op een deel van Schiphol is daarom zogeheten walstroom aangelegd. Ook zijn apparaten aangeschaft die ervoor zorgen dat vliegtuigen hun eigen (hulp)motoren niet hoeven aan te zetten als ze op een vliegtuigopstelplaats staan. Het tweede deelbesluit van de Arbeidsinspectie geeft aan dat die voorzieningen nog niet toereikend zijn en wat er de komende jaren moet gebeuren.
Verder moeten vliegtuigen al op de luchthaven tijdens het taxiën tussen de banen en de vliegtuigopstelplaatsen zoveel mogelijk motoren uitschakelen, voor zover dat veilig kan en technisch mogelijk is. Dat betekent dat het vliegtuig tijdens het taxiën niet alle motoren gebruikt, wat tot minder uitstoot leidt.
Daarnaast voert Schiphol met de sectorpartijen het project Duurzaam taxiën uit. Dat project heeft tot doel om zoveel mogelijk vliegtuigen door elektrisch aangedreven voertuigen te verplaatsen tussen de banen en de vliegtuigopstelplaatsen, zodat de vliegtuigen daarvoor niet hun eigen motoren hoeven te gebruiken. De brief van de Minister van IenW van 11 oktober 20234 gaat hierop nader in.
Het vergroten van de afstand tussen werknemers en draaiende (met name startende) motoren van vliegtuigen is mogelijk door vliegtuigen met speciale trucks zover mogelijk van de werknemers weg te duwen (pushback) of te trekken (pull). Dit vereist wijziging van de aankomst- en vertrekprocedures. Daarvoor heeft de sector een aparte taskforce ingesteld. Bij deze maatregel speelt de veiligheid op de luchthaven een grote rol. Het mag immers niet zo zijn dat het verder weg duwen of trekken van de vliegtuigen tot onveilige situaties elders op het luchthaventerrein leidt.
Deelt u de mening dat deze maatregelen volstrekt onvoldoende hebben gewerkt? Zo ja, wat is hiervan volgens u de oorzaak?
Uit de eisen van de Arbeidsinspectie blijkt dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. De bescherming van de werknemers moet meer prioriteit krijgen. Ik vind het van groot belang dat de maatregelen die de Nederlandse Arbeidsinspectie voorschrijft genomen worden zodat werknemers beschermd worden tegen blootstelling aan schadelijke stoffen en gezond hun werk kunnen doen.
Ziet u in dat het verplichten van het elektrificeren van grondbewegingen van vliegtuigen en grondvervoer niet langer kan wachten, en zeker niet tot 2030? Zo ja, bent u bereid om dit per direct verplicht te stellen en alle luchtvaartbedrijven op Schiphol die hier niet aan meewerken de toegang tot de luchthaven te ontzeggen?
In deze handhavingseis van de Arbeidsinspectie wordt rekening gehouden met de technische en operationele uitvoerbaarheid en met redelijkheid en billijkheid.
In het tweede deelbesluit eist de Arbeidsinspectie dat per 30 juni 2024 de hulpmotor van een vliegtuig (auxiliary power unit, APU) zo min mogelijk moet worden gebruikt. Het gaat hierbij om de periode dat het vliegtuig stilstaat aan de vliegtuigopstelplaats (VOP). Een eventueel alternatief moet daar waar mogelijk elektrisch aangedreven zijn (fixed power units (FPU) of mobiele ground power units (GPU)).
Ook moet Schiphol vanaf nu tot eind 2027 stapsgewijs een groene zone implementeren. Binnen de groene zone moet Schiphol verschillende maatregelen nemen om blootstelling aan vliegtuigmotoruitstoot te beperken. In deze zone worden platformmedewerkers daardoor veel minder blootgesteld aan diesel- en kerosine-uitstoot. Dat kan bijvoorbeeld door de afstand tussen platformmedewerkers en vliegtuig(straal)motoren bij vertrekkende vliegtuigen zo groot mogelijk te maken en te zorgen dat de straalstroom niet meer richting de werknemer staat. Dit vergt een aanpassing van de aankomst- en vertrekprocedures. Dat moet zorgvuldig gebeuren vanwege de veiligheid op de luchthaven (zie ook het antwoord op vraag 3). Uiterlijk eind 2030 moet op Schiphol emissievrij taxiën voor alle aankomende en vertrekkende vliegtuigen binnen de groene zone geïmplementeerd zijn voor zover technisch uitvoerbaar door Schiphol, de op Schiphol opererende grondafhandelaren en de luchtvaartmaatschappijen. Alle andere termijnen die de Arbeidsinspectie heeft gesteld, eindigen eerder.
Ook de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) handhaaft op het APU-gebruik, vanuit haar toezicht op grond van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol. Schiphol heeft er inmiddels voor gezorgd dat op 26 vliegtuigopstelplaatsen (VOP’s) schonere alternatieve voorzieningen voor de APU beschikbaar zijn. Dit zijn nog niet de 61 wettelijk verplichte VOP’s5. De ILT ziet er in afstemming met de Arbeidsinspectie op toe dat Schiphol de resterende VOP’s zo snel mogelijk volledig op orde krijgt.
Bij de VOP’s met alternatieven handhaaft de ILT op het APU-gebruik. Dit heeft geleid tot acht waarschuwingen en tweemaal het opleggen van een last onder dwangsom aan luchtvaartmaatschappijen voor het ongeoorloofd gebruik van de APU. De ILT geeft aan inmiddels verbetering in de naleving op het platform te zien.
Gaat u vliegtuiguitstoot in de vorm van kerosinemotorenemissie (KME) toevoegen aan de lijst met kankerverwekkende stoffen? Zo nee, waarom niet?
Van meerdere stoffen uit vliegtuigmotoruitstoot staat vast dat ze kankerverwekkend zijn. Deze stoffen staan al op de SZW-lijst met kankerverwekkende stoffen. Voor de meeste van deze bestanddelen is geen veilig niveau van blootstelling vast te stellen.
Ook een zeer lage blootstelling leidt tot een verhoogde kans op kanker. Onderdeel van de eis van de Nederlandse Arbeidsinspectie is daarom dat de werkgever is gehouden aan het minimaliseren van de blootstelling van werknemers aan KME.
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te bepalen of kerosinemotoremissie als geheel als kankerverwekkend moet worden geclassificeerd en daarmee als mengsel kan worden opgenomen in de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen en processen. Daarnaast gaat de Gezondheidsraad beoordelen of een gezondheidskundige grenswaarde kan worden afgeleid voor maximale blootstelling aan kerosinemotoremissie.
Welke andere maatregelen kunt u nemen om de kankerverwekkende werkzaamheden op Schiphol veilig te maken?
De primaire verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen ter bescherming van de platformmedewerkers ligt op grond van de Arbowet bij Schiphol en bij de werkgevers van de platformmedewerkers op Schiphol. Zij dienen hun medewerkers te beschermen tegen schadelijke blootstelling in het werk. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de luchthaven. Ook is het Rijk lid van het Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies (zie antwoord 8).
De verschillende betrokken Ministers zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Op welke wijze wordt in kaart gebracht welke gezondheidsschade medewerkers van Schiphol door vliegtuiguitstoot hebben opgelopen?
In 2022 is door de sector op Schiphol het Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies Stakeholder Platform (VDME) ingesteld. Dat samenwerkingsverband heeft onder meer tot taak om maatregelen te ontwikkelen en in te voeren om de blootstelling van platformmedewerkers aan luchtverontreinigende stoffen te verminderen en om meer inzicht te verkrijgen in de uitstoot van en blootstelling aan vliegtuig- en dieselmotoremissies bij platformmedewerkers.
Het verkrijgen van inzicht is een uitwerking van het RIVM-rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol», dat per brief van 1 oktober 2021 aan de Kamer is aangeboden.
Het aanbieden van een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan werknemers is een wettelijke verplichting voor werkgevers. In de eis van de Arbeidsinspectie is opgenomen dat er voor werknemers die blootgesteld (kunnen) worden aan gevaarlijke stoffen een PAGO moet komen en dat de maatregelen die de werkgevers nemen in het Plan van Aanpak moeten worden opgenomen.
De sectorpartijen hebben aangegeven dat zij inmiddels een vernieuwd PAGO in gang hebben gezet en dat bij het afnemen van het PAGO wordt gewerkt met een Protocol arbeidsgezondheidskundig onderzoek, specifiek gericht op vliegtuig- en dieselmotoremissies. Ook geven zij aan dat men bezig is met het uitvoeren van een blootstellingsonderzoek, eveneens een wettelijke verplichting voor werkgevers.
Daarnaast bezien de sectorpartijen de mogelijkheid van het uitvoeren van een zogeheten dwarsdoorsnedeonderzoek. Op basis van de uitkomsten van het PAGO en het blootstellingsonderzoek kijken ze naar biologische en/of functionele indicatoren van gezondheidseffecten.
Voor een onafhankelijke beoordeling van de opzet van de onderzoeken en de resultaten ervan is een VDME Expert Panel ingesteld, waarin experts vanuit de medische sector en wetenschap zitting hebben. Het Ministerie van IenW bekostigt de deelname van het RIVM aan dit VDME Expert Panel.
Er vinden herinspecties door de Nederlandse Arbeidsinspectie plaats om te bezien of en in welke mate aan de eisen is voldaan.
Op welke wijze worden medewerkers die gezondheidsschade hebben opgelopen als het gevolg van het werken op Schiphol gecompenseerd?
Het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) regelt dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het civiele aansprakelijkheidsrecht. Daarmee is het een zaak tussen werknemers en werkgevers. Ik vind het belangrijk dat zij hierover goed met elkaar in gesprek gaan. De werknemer die ziek is geworden door het werk kan de werkgever hiervoor aansprakelijk stellen en zo in aanmerking komen voor een schadevergoeding.
Is het volgens u mogelijk om ook onder oud-medewerkers gezondheidsonderzoeken uit te voeren? Zo ja, bent u bereid om dit samen met Schiphol in gang te zetten en hiervoor oud-werknemers uit alle risicogroepen te benaderen?
In 2021 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd of het RIVM platformmedewerkers kon meenemen in het grotere onderzoek naar de mogelijke effecten van langdurige blootstelling aan ultrafijnstof op de gezondheid van omwonenden van Schiphol.
Het RIVM heeft in zijn rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol»6 aangegeven dat het gevraagde niet mogelijk is. Er zijn administratieve gegevens nodig over de aard en werkomstandigheden van oud-platformmedewerkers. Volgens het RIVM is de administratie van de vele organisaties waar platformmedewerkers voor werkten onvolledig of gaat deze niet ver genoeg terug in de tijd. De weinige gegevens die er wel zijn, mogen maar beperkt gebruikt worden vanwege de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Het RIVM heeft vervolgens in zijn rapport aangegeven welk type gezondheidsonderzoek wel mogelijk is. De luchtvaartsector is vervolgens aan de slag gegaan met deze aanbevelingen van het RIVM. Zo heeft de sector een vernieuwd arbeidsgezondheidskundig onderzoek onder werknemers in gang gezet, ook wordt het aanbevolen dwarsdoorsnedeonderzoek uitgewerkt. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om op korte termijn samen met de SP-fractie een werkbezoek af te leggen aan Schiphol, zodat met de risico lopende medewerkers kan worden gesproken over de meest dringende maatregelen?
Afgelopen woensdag 13 maart jl. heb ik deelgenomen aan een inspectiebezoek van de Arbeidsinspectie op Schiphol. Om de lopende handhavingstrajecten door de Arbeidsinspectie niet te beïnvloeden kan ik hier verder niet op in gaan. Om dezelfde reden zijn de andere aangeschreven bewindspersonen en ikzelf terughoudend met verdere werkbezoeken op Schiphol op korte termijn. Wij blijven wel op andere wijzen nauw betrokken en geïnformeerd over de situatie op Schiphol.
Bijeenkomsten met ambtenaren naar aanleiding van de verkiezingsuitslag van 22 november 2023 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Steven van Weyenberg (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Zijn er op uw ministerie bijeenkomsten georganiseerd op departementaal niveau, dan wel op directoraat-generaal (DG) of directieniveau naar aanleiding van de verkiezingsuitslag?
Nee.
Zo ja, wat was de aanleiding c.q. het doel van deze bijeenkomsten?
In verschillende reguliere bestaande overleggen die wekelijks plaatsvinden op DG- en directieniveau is er over de verkiezingen gesproken, zoals dit altijd gebeurt bij actualiteiten van politieke aard en die van invloed kunnen zijn op de beleidsinhoud van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De dag na de verkiezingen is er in verschillende overleggen gesproken hoe de verkiezingen van invloed zou kunnen zijn voor het inhoudelijke werk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Is het waar dat tijdens deze bijeenkomsten ambtenaren konden aangeven wat er voor hen in hun werkhouding zou veranderen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag of na een eventueel door de winnende partijen te vormen coalitie?
Het beeld over een mogelijk veranderende werkhouding naar aanleiding van de verkiezingen herkennen wij niet. Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij op een professionele, deskundige en neutrale wijze werken. Wij hechten er waarde aan dat er binnen het ministerie ruimte is voor een open gesprekscultuur, waar over alle onderwerpen gesproken kan worden, zo ook over politieke gebeurtenissen.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren van uw ministerie aanwezig zijn geweest bij dergelijke bijeenkomsten?
Dit is niet mogelijk, er worden geen overzichten bijgehouden van hoeveel en welke medewerkers er bij welke overleggen aanwezig zijn geweest ook omdat er geen centraal georganiseerde bijeenkomst was, maar omdat de verkiezingen in reguliere bestaande werkoverleggen besproken zijn.
Beseft u dat ambtenaren die op één van de partijen hebben gestemd die hebben gewonnen hierdoor in een moeilijke positie worden geplaatst ten aanzien van hun collega’s? Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Het past in een open en veilig werkklimaat, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, dat ambtenaren zich kunnen uitspreken en van gedachten kunnen wisselen. De gehele Rijksoverheid hecht hier veel waarde aan. Dat men van mening kan verschillen, hoort daarbij en moet dus ook op een veilige en respectvolle manier kunnen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemers om met elkaar die veiligheid te bieden. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Zijn er plannen om bij een eventueel regeerakkoord van de huidige formerende partijen dergelijke bijeenkomsten weer te organiseren?
Nee, er zijn geen bijeenkomsten gepland. Bij een eventueel regeerakkoord zal er zoals gebruikelijk bij een nieuw regeerakkoord in verschillende reguliere bestaande overleggen gekeken worden naar op welke wijze het eventuele regeerakkoord invloed heeft op de verschillende inhoudelijke beleidsterreinen binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, omdat het ministerie uitvoering moet geven aan de plannen uit een regeerakkoord die raken aan het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid.
Kunt u toezeggen dat er in de toekomst naar aanleiding van verkiezingsuitslagen geen aparte bijeenkomsten zullen worden georganiseerd waar ambtenaren hun zorgen mogen etaleren over de winst van democratisch gekozen partijen?
Wij verwijzen u graag naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke bijeenkomsten op zeer gespannen voet staan met de gewenste neutraliteit en objectiviteit van ambtenaren?
Nee. Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratisch bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit. Hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement.
Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces.
Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Een sociaal veilige werkomgeving is een randvoorwaarde om professionele tegenspraak te kunnen bieden, maar ook om met de functie-uitoefening verbonden ethische vraagstukken en morele kwesties te kunnen bespreken. Ongeacht het onderwerp. Het kabinet bevordert een werkklimaat waarbij medewerkers op de werkvloer hun vragen en dilemma’s- bij collega’s en leidinggevenden kunnen uitspreken en samen met hen kunnen onderzoeken hoe hier het beste mee om te gaan. Het bieden van ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer behoort volgens het kabinet niet alleen tot goed werkgeverschap, maar is juist ook noodzakelijk om als rijksdienst effectief te kunnen functioneren en de neutraliteit te behouden.
Wilt u deze vragen als verantwoordelijk Minister separaat en uitsluitend voor uw eigen ministerie beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek van de Groene Amsterdammer naar de illegale export van Nederlandse microchips naar Iran |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pakketje naar Teheran? Komt goed!» uit de Groene Amsterdammer?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over de uitkomsten van dit onderzoek?
Sanctieomzeiling is helaas een bekend probleem. Net als andere lidstaten van de EU maakt Nederland zich zorgen over deze omzeiling van de sancties. Omzeiling van sancties is strafbaar in Nederland, en het tegengaan en handhaven hiervan blijft een prioriteit van het kabinet. Inspanningen om omzeiling tegen te gaan zijn breed en vinden zowel nationaal als internationaal plaats.
Deelt u de opvatting dat het buitengewoon onwenselijk is dat Iraanse vrachtwagens zonder controle vanuit Nederland en de Europese Unie naar Iran kunnen rijden? Wanneer gaan Nederland en de Europese Unie Iraanse vrachtwagens veel strenger controleren op de export van gesanctioneerde goederen? En in hoeverre is het mogelijk om alle Iraanse vrachtwagens bij vertrek uit de Schengenzone te controleren op gesanctioneerde goederen?
Als iemand goederen uitvoert naar een land buiten de EU, moet een uitvoeraangifte gedaan worden. Als iemand goederen uitvoert zonder een aangifte te doen dan is er sprake van smokkel en dat is strafbaar.
Indien goederen vanuit Nederland via een andere lidstaat de EU verlaten, is het de verantwoordelijkheid van de douane van die lidstaat om op het moment van daadwerkelijke grensoverschrijding te controleren op smokkel (goederen die niet zijn aangegeven).
De Nederlandse Douane controleert risicogericht de in Nederland ingediende uitvoeraangiften en de goederen waarop deze aangiften betrekking hebben. Indien fysieke controle van goederen plaatsvindt, gebeurt dat op het moment van het verpakken of laden, naar aanleiding van in Nederland gedane aangiften.
Daarnaast controleert de Nederlandse Douane goederen fysiek op het moment dat ze daadwerkelijk via een haven of vliegveld in Nederland de EU verlaten. Dat gebeurt risicogericht en steekproefsgewijs. Deze (uitgangs)controle dient om vast te stellen of er sprake is van smokkel, omdat geen uitvoeraangifte is gedaan, goederen onderweg zijn verwisseld of goederen in het vervoermiddel erbij zijn gestopt. De Douane betrekt alle signalen over mogelijke smokkel in de risicoanalyses op basis waarvan de aanpak en inzet worden bepaald.
Wat vindt u van het voorstel van Cedric Ryngaert, hoogleraar internationaal recht, om nieuwe technieken als gps en blockchain in te zetten om Iraanse vrachtwagens te controleren, en zodoende ook smokkelaars af te schrikken?
Innovatie staat bij de Douane hoog op de agenda, en er wordt volop op ingezet. Innovatie helpt om effectief en efficiënt te kunnen handhaven, en om grote hoeveelheden gegevens te kunnen analyseren op risico’s. Samen met het onderwijs, het bedrijfsleven en de wetenschap test de Douane veelbelovende technologieën en methodes, bijvoorbeeld voor scan en detectie. Ook blockchain en GPS-technieken worden al bekeken op bruikbaarheid en toegevoegde waarde voor de Douane. Ook hier zal de Douane de technieken risicogericht gebruiken, dus daar waar de risico’s het grootst zijn. Voor de algemene aanpak van het risico verwijzen wij u naar de beantwoording van vraag 3.
Worden pakketjes die vanuit Nederland naar Iran worden verzonden gecontroleerd op gesanctioneerde goederen? En zo nee, in hoeverre is het mogelijk om pakketjes naar Iran extra te controleren op microchips?
Pakketjes die vanuit Nederland naar Iran worden verzonden worden risicogericht en steekproefsgewijs gecontroleerd op gesanctioneerde goederen. De aantallen controles zijn op dit moment verder opgevoerd. Dit omvat zowel pakketjes (postzendingen met goederen) als brievenpost.
In hoeverre is het mogelijk om bedrijven te verplichten de identiteit te controleren bij aanschaf van microchips en bij verzending van pakketjes naar Iran?
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om na te gaan of de verkoop van hun goederen mogelijk in strijd is met de sanctiewet. Bedrijven dienen voldoende maatregelen te nemen om omzeiling van sancties te voorkomen. Doen zij dit niet dan lopen zij het risico dat er strafrechtelijk onderzoek naar hen wordt ingesteld. Welke maatregelen exact gepast zijn verschilt per bedrijf en per branche. De overheid onderzoekt welke maatregelen betrokken bedrijven hebben genomen om dit soort praktijken te voorkomen, en of deze maatregelen verbeterd kunnen worden.
Hoe verklaart u de gestegen waarde van de Nederlandse export naar Iran in 2023? In welke mate kan deze exportstijging worden toegeschreven aan de export van gesanctioneerde goederen?
In het betreffende artikel worden cijfers genoemd van de Iraanse douane. Het is voor het kabinet niet mogelijk om te verifiëren hoe de Iraanse douane tot deze cijfers komt. Cijfers van het CBS laten zien dat de uitvoer naar Iran in de eerste 10 maanden van 2023 lager was dan in 2022.2
De uitvoer van gesanctioneerde goederen naar Iran zonder exportvergunning betreft smokkel en komt vanwege de heimelijke aard van smokkelactiviteiten niet terug in deze cijfers. Voor meer duiding rond de uitvoer naar Iran in het licht van sancties verwijzen wij u naar de Kamerbrief inzake «Stijging export naar Iran in de laatste maanden van 2022 en specificatie van handel in chemicaliën» (7 september 2023) en de Kamerbrief «Exportbeperkende maatregelen tegen Iran en samenwerking binnen de EU» (23 mei 2023).3
Staat u in contact met chipproducent NXP over deze problematiek? Welke stappen zetten zij om te voorkomen dat hun microchips in verkeerde handen vallen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in goed contact met de bedrijven wiens producten het grootste risico op omzeiling met zich meebrengen, waaronder NXP. Het kabinet kan niet namens bedrijven spreken.
Deelt u de mening dat de boetes en gevangenisstraffen voor sanctie-ontduikers fors moeten worden verhoogd? Zo ja, op welke termijn kan dit worden doorgevoerd?
Het kabinet is voorstander van strikte en efficiënte handhaving van sanctieschendingen, en steunt in dat kader dan ook het EU-richtlijnvoorstel voor het strafbaar stellen van overtreding van beperkende maatregelen. Dat voorstel heeft onder meer tot doel om te zorgen voor doeltreffende, afschrikkende en evenredige strafrechtelijke sanctionering van sanctieschendingen. In Nederland is overtreding van sanctiemaatregelen, waaronder ontduiking, reeds verboden en strafbaar op grond van de Sanctiewet 1977 in combinatie met de Wet op de economische delicten.
De strafmaat die hierop staat is een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie (€ 103.000). Voor rechtspersonen geldt dat indien deze boetecategorie geen passende bestraffing toelaat een geldboete kan worden opgelegd van de zesde categorie (€ 1.030.000) of een geldboete van ten hoogste tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de veroordeling. Dit stemt ook overeen met wat het EU-richtlijnvoorstel op dit gebied vereist. Tegen die achtergrond ziet het kabinet niet de noodzaak om de maximale boetes en gevangenisstraffen voor sanctieschendingen te verhogen.
In hoeverre ondervangt de beoogde modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel de hierboven geschetste problematiek?
Momenteel is het alleen mogelijk om sanctieschendingen strafrechtelijk te handhaven. Onderdeel van de modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel is om het handhavingsinstrumentarium uit te breiden zodat sanctieschendingen ook bestuursrechtelijk kunnen worden aangepakt, zoals het kunnen opleggen van bestuurlijke boetes. Deze uitbreiding geeft de overheid meer instrumenten in handen om handhavend op te treden. Dit draagt bij een efficiënte en effectieve handhaving.
Gebrekkig inzicht in juridische duurzaamheidsrisico’s |
|
Tom van der Lee (GL), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Climate risk assessments must engage with the law»?1
Bent u het eens met het onderzoek dat duurzaamheidsrisico’s in belangrijke mate beïnvloed worden door juridische omstandigheden (rechtszaken, regulatoire veranderingen, etc.)?
Bent u het met het onderzoek eens dat juridische duurzaamheidsrisico’s op dit moment onvoldoende in kaart gebracht en gemitigeerd worden? Wat is uw reactie op het feit dat uit recent onderzoek van het Network for Greening the Financial System2 blijkt dat 93 procent van de ondervraagde prudentiële toezichthouders aangeeft de impact van juridische duurzaamheidsrisico’s nog niet te kwantificeren?
Bent u het met het in vraag 1 genoemde onderzoek eens dat het onvoldoende is om enkel naar financiële blootstelling te kijken om adequaat toezicht te houden op juridische duurzaamheidsrisico’s?
Kwantificeert De Nederlandsche Bank (DNB), eventueel i.s.m. de Europese Centrale Bank (ECB), juridische duurzaamheidsrisico’s?
Hoe omvangrijk is de blootstelling van Nederlandse financiële instellingen aan juridische duurzaamheidsrisico’s? Bent u bereid DNB te vragen hier onderzoek naar te doen?
Hoe kan de toezichtspraktijk omgaan met het feit dat juridische duurzaamheidsrisico’s zich op vele verschillende, onverwachte en non-lineaire manieren kunnen materialiseren? Welke stappen zet DNB daartoe nu al in de praktijk?
Bent u bereid met de ondertekenaars van het klimaatakkoordcommitment en De Nederlandsche Bank in gesprek te gaan over de noodzaak juridische duurzaamheidsrisico’s beter in kaart te brengen? Wilt u daarin de vijf door het onderzoek geschetste risico-identificatiemethoden meenemen?
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Europese wetgeving (Verordening en Richtlijn kapitaalvereisten – CRR/CRD, Solvabiliteitsrichtlijn, Richtlijn duurzaamheidsrapportage door bedrijven – CSRD) niet expliciet maakt hoe bedrijven en instellingen juridische duurzaamheidsrisico’s inzichtelijk moeten maken?
Welke juridische ruimte is er, voor de Europese Commissie, dan wel voor uw ministerie of de toezichthouder, om via lagere wetgeving dan wel de uitleg van wetgeving te expliciteren hoe bedrijven juridische duurzaamheidsrisico’s in kaart moeten brengen? Bent u bereid zich ervoor in te zetten (de toezichthouder) die ruimte te (laten) nemen?
Klopt het dat de Richtlijn instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IORP-II) en de Pensioenwet geen specifieke bepalingen kennen voor het in kaart brengen van juridische klimaatrisico’s? Klopt het daarom dat er van pensioenfondsen op dit vlak niks concreets verwacht wordt? Bent u het met ons eens dat dit onwenselijk is?
Bent u van mening dat pensioenfondsen op dit moment voldoende rekening houden met juridische duurzaamheidsrisico’s? Waarop baseert u dat?
Wat zijn de consequenties voor pensioenfondsen die onvoldoende actie ondernemen om juridische duurzaamheidsrisico’s te identificeren?
Kunt u een toelichting geven op de samenhang tussen de verplichtingen uit artikel 15 van de Richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid (CSDDD), zoals deze op hoofdlijnen in december jl. is overeengekomen, en mogelijke klimaatwetgeving voor de Nederlandse financiële sector? Klopt het dat artikel 15 in de huidige vorm financiële instellingen zal verplichten transitieplannen op te stellen (ook voor scope 3) en de toezichthouder een handvat geeft om te handhaven?
Klopt het dat CSDDD-artikel 15 in de meest recente vorm financiële instellingen niet enkel zal verplichten «een bijdrage aan het Parijsakkoord» te leveren, zoals het klimaatakkoordcommitment voorschrijft, maar met 1.5 °C-scenario’s te werken, en daarom in feite strenger is dan het klimaatakkoordcommitment?
Welke ruimte laat de uitwerking van CSDDD-artikel 15 om te sturen op relatievein plaats van absoluteemissiereductie, omdat dat laatste van groot belang is terwijl instellingen i.h.k.v. het klimaatakkoordcommitment nog te vaak dat eerste doen?
Op welke manier zal de uiteindelijke uitwerking van CSDDD-artikel 15 de voorkeur ten aanzien van klimaatwetgeving voor de financiële sector beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat artikel 15 al om een inspanningsverplichting of klimaatplan vraagt?
Kunt u een tijdlijn schetsen van het proces consultatie, definitieve Europese besluitvorming rond gepaste zorgvuldigheid en verdere stappen rond het al dan niet ontwerpen van klimaatwetgeving voor de financiële sector?
Bent u bereid de focus van uw beleidsagenda voor duurzame financiering te verbreden van de focus op klimaat en energie, naar alle door wetenschappers geïdentificeerde dimensies van duurzaamheid, zoals biodiversiteit, waterkwaliteit, stikstof, fosfor, etc.?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Het bericht 'Hoe Ajax en PSV in zee gingen met dubieuze Aziatische gokbedrijven' |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe Ajax en PSV in zee gingen met dubieuze Aziatische gokbedrijven»?1
Ja.
Wat vindt u van de beschreven handelwijze van Ajax en PSV, heeft u de indruk dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben genomen?
Betaald voetbalorganisaties gaan over hun eigen sponsorcontracten. In het voetbal worden maatregelen genomen om geldstromen te achterhalen, zoals het zogenoemde «Know-Your-Owner» en het controleren van de bron van financiële stromen, mits daar aanleiding voor is. Op basis van de beschreven handelwijze kunnen wij niet beoordelen hoe diepgaand Ajax en PSV onderzoek hebben gedaan naar de herkomst van het geld dat zij hebben ontvangen.
Bent u bekend met het onderzoek van de Financial Action Task Force (FATF) uit 2009 naar witwaspraktijken in de voetbalsector?2
Ja.
Bent u het ermee eens dat op basis van dit rapport maar ook de eerdere rapporten van Europol, voetbalclubs en betrokken entiteiten extra bedachtzaam moeten zijn voor de risico’s op witwassen door sponsorcontracten – in het bijzonder waar het contracten met gokbedrijven betreft?
Wanneer een organisatie – zonder gelijke tegenprestatie – geld geboden krijgt van een derde partij is het altijd belangrijk bedachtzaam te zijn. Organisaties zouden zich altijd af moeten vragen met welk doel ze dat geld krijgen, of ze met de betreffende partij geafficheerd willen worden en welke gevolgen dit kan hebben. Een belangrijke reden om kansspelen op afstand in Nederland te legaliseren was om kansspelgerelateerde criminaliteit te voorkomen via een vergunningstelsel en strenge voorwaarden aan die vergunningen. Ook geldt in algemene zin dat eenieder gehouden is aan de wet. Zo is (schuld)witwassen strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht (Sr). Hiervan is sprake als redelijkerwijs vermoed kon worden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is. Voetbalclubs zouden dus inderdaad bedachtzaam moeten zijn op risico’s op witwassen.
Daarnaast zijn poortwachters, zoals banken en notarissen, op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht om cliëntenonderzoek te doen en ongebruikelijke transacties te melden. In het kader van deze verplichtingen moeten poortwachters ook een inschatting maken van de risico’s op witwassen die een cliënt met zich meebrengt. Voetbalclubs kunnen ook cliënten van poortwachters zijn. Een van de vele factoren die relevant kunnen zijn voor deze inschatting is of, uit rapporten of anderszins, blijkt dat de sector waarin een cliënt actief is, risico’s op witwassen kent. Als een poortwachter risico’s op witwassen vaststelt, dan moet deze de risico’s mitigeren. Ook poortwachters dienen dus bedachtzaam te zijn op risico’s op witwassen bij dergelijke transacties.
Is het in dit licht niet vreemd dat wel is gevraagd of een partij betaalt, maar geen navraag lijkt te zijn gedaan naar de ultimate benificial owner, verder onderliggende geldstromen en de betrouwbaarheid van de herkomst van het geld?
Het is ons niet bekend of en zo ja, welke poortwachters betrokken zijn of waren bij deze casus en wat zij wel of niet hebben gedaan. Aangezien voetbalclubs niet gelden als poortwachter in de zin van de Wwft, rust er op hen uit hoofde van de Wwft geen verplichting om de uiteindelijk belanghebbende (UBO) vast te stellen bij het aangaan van een zakelijke relatie.
In het algemeen geldt dat artikel 3, tweede lid, Wwft voorschrijft dat het cliëntenonderzoek poortwachters, onder andere, in staat stelt om de UBO van de client te identificeren en redelijke maatregelen te nemen om de identiteit te verifiëren, en indien de cliënt een rechtspersoon is, redelijke maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt. Ook dient het cliëntenonderzoek poortwachters in staat te stellen om een voortdurende controle op de zakelijke relatie en tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te voeren, met zo nodig een onderzoek naar de bron van middelen die bij de zakelijke relatie of transactie gebruikt worden.
Kunt u schetsen wat het huidig juridisch kader is voor voetbalclubs in het bestrijden van witwassen, in het bijzonder bij het aangaan van sponsordeals?
In het huidig juridisch kader zijn voetbalclubs geen poortwachter. Ze hebben dus geen (wettelijke) rol in het voorkomen van witwassen. Wel kunnen verschillende poortwachters, zoals banken, advocaten en trustkantoren, betrokken zijn bij transacties die voetbalclubs uitvoeren. Zoals reeds toegelicht in de beantwoording van vraag 4 en 5, hebben poortwachters op grond van de Wwft verplichtingen in het kader van het voorkomen van witwassen.
Wel geldt, zoals reeds toegelicht in de beantwoording van vraag 4, voor het bestrijden van witwassen in algemene zin dat eenieder, dus ook voetbalclubs, gehouden zijn aan de wet, waarbij specifiek is verwezen naar het Wetboek van Strafrecht waarin (schuld)witwassen strafbaar is gesteld.
Kunt u het verdere juridisch kader schetsten voor in artikel 1a van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme genoemde ondernemingen, natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen, in het bestrijden van witwassen bij het aangaan van sponsordeals en het sluiten van transfers door voetbalclubs? Is het juist dat bij een sponsordeal betrokken juridisch adviseur of advocaten, maar ook banken en andere financiële dienstverleners een duidelijke verplichting hebben op basis van de Wwft?
Ja, hierbij wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen 4, 5 en 6.
Wordt door één of meerdere toezichthouders reeds onderzocht of in deze casus door de (al dan niet beursgenoteerde) voetbalclubs en de onder vraag 4 genoemde entiteiten binnen de kaders van wet- en regelgeving is gehandeld? Zo nee bent u bereid deze casus met nadruk bij de betreffende toezichthouders onder de aandacht te brengen?
Of toezichthouders onderzoek doen naar bepaalde casussen of entiteiten is toezichtsvertrouwelijke informatie. Het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en Veiligheid hebben het artikel onder de aandacht gebracht van De Nederlandsche Bank, Nederlandse orde van advocaten en Bureau Financieel Toezicht.
Is het juist dat in de nieuwe Europese witwaswetgeving nadrukkelijk aandacht is voor het bestrijden van witwaspraktijken in de voetbalwereld?3
Voetbalclubs en -agenten zijn in het nieuwe anti-witwasraamwerk toegevoegd als poortwachter.4 Dit betekent dat ook voetbalclubs en -agenten in de toekomst verplichtingen zullen hebben in het kader van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme, zoals het uitvoeren van het cliëntenonderzoek (zie de beantwoording van vraag 4 en 5 voor een nadere toelichting van deze verplichtingen). De Raad heeft op 14 februari ingestemd met dit nieuwe raamwerk. Indien ook het Europees parlement ermee instemt, zal het nieuwe raamwerk, drie jaar na de publicatie (op dit moment is het nog onduidelijk wanneer dit precies zal zijn), van toepassing worden. Er wordt daarnaast geen aanleiding gezien tot verdere aanscherping van de relevante regelgeving.
Zet Nederland zich in voor stringente regelgeving voor – in elk geval – grotere clubs, en ziet de Nederlandse inzet ook op scherpe regels voor voetbalmakelaars en andere tussenpersonen?
Zie antwoord vraag 9.
Ziet de regering aanleiding om, op basis van deze casus maar ook vooruitlopend op Europese wetgeving, de regelgeving voor sportclubs, voetbalmakelaars en andere relevante partijen aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de reikwijdte van het reeds door de regering aangekondigde verbod op goksponsoring in de sport? Kunt u schetsen wat wel en wat niet onder het aankomende verbod zal vallen?
Op 1 juli 2023 is het verbod op ongerichte reclame voor kansspelen op afstand in werking getreden (Besluit orka). Sindsdien is reclame in de publieke buitenruimte, op radio en televisie, in kranten en tijdschriften voor online kansspelen verboden. Onder reclame valt ook sponsoring. Onder sponsoring wordt daarbij verstaan het verstrekken van financiële of andere bijdragen als tegenprestatie voor het neutraal vermelden of vertonen van de naam, het merk, het beeldmerk of enig ander onderscheidend teken van de houder van een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand. Voor sponsoring geldt een overgangsregeling wat betreft het reclameverbod.
Sinds 1 juli 2023 mogen geen nieuwe sponsoringscontracten worden afgesloten. Evenement- en programmasponsoring zal vanaf 1 juli 2024 verboden zijn en sponsorcontracten voor de sport vanaf 1 juli 2025. Sportsponsorovereenkomsten, waaronder het sponsoren van sporters en teams van sporters, maar ook bijvoorbeeld clubs, competities, shirts en ander materiaal zijn tot 1 juli 2025 daarmee nog toegestaan, mits het contract voor de inwerkingtreding van het Besluit orka is afgesloten.
Bij de termijn voor de inwerkingtreding van dit deel van het Besluit is het belang van financiering van evenementen en de sport meegewogen. Daarmee wordt belanghebbenden, zoals sportclubs, ruimte geboden om andere sponsorcontracten af te sluiten.
Bent u bereid om te komen tot een algeheel verbod op sponsorcontracten van sportclubs met binnenlandse én buitenlandse gokbedrijven, ook wanneer het meer indirecte vormen van sponsoring betreft zodat ook de in dit artikel beschreven vormen van goksponsoring niet meer zijn toegestaan? Zo nee, wat gaat u dán doen om herhaling van deze praktijken te voorkomen?
Zoals in de beantwoording van vraag 12 beschreven, zijn alle ongerichte vormen van reclame voor online kansspelen, zoals sponsoring van sportclubs, vanaf 1 juli 2025 verboden. Zodra een uiting conform het Besluit orka als sponsoring moet worden gezien, valt dit onder het verbod. Het is aan de toezichthouder, de Kansspelautoriteit, om dit te beoordelen en zo nodig te handhaven.
Staan alle seinen op groen voor het aangekondigde verbod op goksponsoring in de sport om volgend jaar in te gaan? Ziet de regering nog mogelijkheden om inwerkingtreding van dit verbod te versnellen?
Ja, zoals aangegeven in de beantwoording van vragen 12 en 13, staan de ingangsdata in het Besluit orka en mag ervan uit worden gegaan dat betrokken partijen voldoende tijd hebben gehad om zich hierop voor te bereiden. Er komen geen nieuwe sponsorcontracten meer bij sinds 1 juli 2023. Alleen contracten die voor 1 juli 2023 zijn gesloten kunnen nog doorlopen tot uiterlijk 1 juli 2025. De overgangstermijn is gekozen om sporters en sportclubs de gelegenheid te geven om op zoek te gaan naar andere sponsoren. Met de bestaande sponsorcontracten in de sport zijn aanzienlijke bedragen gemoeid. Sportclubs hebben hun investeringen hierop gebaseerd en het is de vraag in hoeverre sporters en clubs een gemis aan deze inkomsten hadden kunnen compenseren. Gezien het bovenstaande, acht de Minister voor Rechtsbescherming versnelling van de inwerkingtreding niet wenselijk. Vervroeging past bovendien niet bij een betrouwbare overheid, nu betrokkenen zich richten op hetgeen in het Besluit orka is bepaald. Dit nog daargelaten dat eerdere inwerkingtreding een nieuwe algemene maatregel van bestuur zou vergen, met inhoudelijke onderbouwing, het gebruikelijke traject met onder meer consultatie en advies door de Afdeling advisering van de Raad van State en het daarmee gemoeide tijdsverloop.
Kunt u nadere toelichting geven op de vertraging die er is in de hervorming van de goksector op Curaçao? Is het niet opvallend dat op geen van de onder hoofdstuk 19 ingezette maatregelen van het landspakket de deadline lijkt te zijn gehaald? Welke consequenties heeft dit?
De conceptlandsverordening op de kansspelen (LOK) is op 14 december 2023 aangeboden aan de Staten van Curaçao. Hiermee is de parlementaire behandeling gestart. In de media in Curaçao is uitgebreid verslag gedaan van de adviezen van de Sociaal-Economische Raad en de Raad van Advies van Curaçao en van de vragen van de Statenleden tijdens de behandeling in de Centrale Commissie van de Staten op 9 januari 2024. In mei 2022 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een brief aan de nationale hervormingscommissie Curaçao aangegeven dat de concept LOK op dat moment nog niet voldeed aan de afspraken tussen Nederland en Curaçao in het kader van het landspakket. In een volgende versie van de LOK was er op drie van de vijf eerder benoemde punten verbetering opgetreden. Op de punten «dekkende vergunningsvoorwaarden» en «onafhankelijkheid van de toezichthouder» voldeed het concept echter nog niet aan het plan van aanpak.
Op dit moment analyseert de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het wetsvoorstel dat nu is aangeboden aan de Staten van Curaçao. Als de wet nog steeds niet voldoet aan het plan van aanpak zal de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in gesprek gaan met de verantwoordelijke Minister in Curaçao om te bezien welke stappen kunnen worden genomen om de LOK lopende de Statenbehandeling in overeenstemming te brengen met de afspraken uit het landspakket en het bijbehorende plan van aanpak. De Staatssecretaris van BZK blijft het voorstel dus nauwgezet monitoren om te zorgen dat de doelen van het landspakket binnen bereik blijven. Uw Kamer is over de laatste stand van zaken ingelicht in de uitvoeringsrapportages over het vierde kwartaal van 2023, die de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties recent met uw Kamer heeft gedeeld.5
Is inmiddels – conform de in antwoorden op eerdere vragen geschetste inzet van de eilanden4 – op Aruba en Sint Maarten een toezichthouder kansspelen aanwezig?
Met de landspakketten voor Aruba en Sint Maarten is beoogd dat in beide landen een onafhankelijke toezichthouder bestaat die toeziet op de kansspelsector. In Aruba zal dit voorjaar op basis van de eerder uitgewerkte business case een kwartiermaker aan de slag gaan om de Arubaanse kansspelautoriteit in te richten. Voor Sint Maarten is in het laatste kwartaal van 2023 een oproep gepubliceerd voor voorstellen voor de inrichting van de Sint Maarten Gaming Authority, op basis van eerder opgestelde voorwaarden. Op dit moment vindt een selectieprocedure plaats voor de ingediende voorstellen. Uw Kamer is op 6 februari jl. door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geïnformeerd over de laatste stand van zaken via de uitvoeringsrapportages van de landspakketten over het vierde kwartaal van 2023.
Kunt u deze vragen beantwoorden (ruim) voor het commissiedebat Kansspelen van 7 maart aanstaande?
Ja.
Het WEF en de belasting voor miljonairs en miljardairs |
|
Jimmy Dijk |
|
Steven van Weyenberg (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Staat u achter de uitspraak vanuit een kabinetsbron over deelname aan het World Economic Forum (WEF): „Je voedt jezelf met alle inzichten van de mensen die er op de wereld het meest toe doen»?1 Zo nee, wat is dan wel de reden om hierheen te gaan? Zo ja, waarom vindt u dat gewone mensen er minder toe doen?
De jaarlijkse vergadering van het World Economic Forum biedt een goede gelegenheid om in gesprek te gaan met politici, academici, journalisten en vertegenwoordigers van internationale organisaties, ngo’s en het bedrijfsleven over belangrijke en actuele thema’s. De vergadering biedt de mogelijkheid om nieuwe inzichten te delen en ervaringen uit te wisselen bij de aanpak van wereldwijde vraagstukken en daarnaast de Nederlandse belangen te behartigen.
Wat zijn volgens u de voordelen voor Nederland van deelname aan het WEF? Kan er ook een overzicht gegeven worden met wie en welke organisaties de kabinetsleden en ambtenaren spreken?
In de bijlage treft u de programma’s aan van de Nederlandse bewindspersonen die bij de vergadering van het World Economic Forum aanwezig waren. Voor de voordelen voor Nederland van deelname aan het World Economic Forum verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Hoeveel kost de deelname van het Nederlandse kabinet aan het WEF dit jaar? Kunt u hierbij een overzicht geven van alle kosten zoals kosten voor deelname, reiskosten, huisvesting, het totale aantal uren dat kabinetsleden en ambtenaren hieraan besteden, een overzicht van hoeveel kabinetsleden en ambtenaren afreizen en overige kosten?
Deelname van bewindspersonen geschiedt op uitnodiging en is kosteloos.
Een deel van de kabinetsleden heeft voor de heen- en/of terugreis gebruik gemaakt van het regeringstoestel. Alle departementen hevelen sinds 2014 budget over naar het Ministerie van I&W om de kosten van het regeringstoestel te dekken. Deze kosten worden dan ook niet meegenomen in de beantwoording van deze vraag. Voor de kosten omtrent de lijnvluchten van de Minister van SZW, de Minister van Defensie en de Minister van Buitenlandse Zaken, verwijs ik u naar de bestuurskosten.
In onderstaande tabel treft u de kosten voor verblijf van de deelnemende bewindspersonen aan.
Rutte (AZ)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 786
Bruins Slot (BZ)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 1.139
Van Leeuwen (BHOS)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 786
Van Gennip (SZW)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 2.800
Adriaansens (EZK)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 1.139
Ollongren (DEF)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 1.493
De bijgevoegde programma’s bieden inzicht in de tijd die de kabinetsleden hebben besteed aan de jaarlijkse vergadering van het WEF. De tijd die ambtenaren hieraan hebben besteed wordt niet specifiek geadministreerd.
Naast zes kabinetsleden, zijn tien ambtenaren uit Nederland afgereisd naar Davos.
Onder welke begrotingspost(en) vallen deze uitgaven?
Reis- en verblijfskosten vallen onder bestuurskosten.
Deelt u de mening dat er verantwoording dient te worden afgelegd over de nagestreefde doelstellingen, doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en uitvoering hiervan?
Er wordt een zorgvuldige afweging gemaakt van de relevantie van elke reis of deelname aan een evenement van een bewindspersoon en of deze reis of deelname bijdraagt aan beleidsdoelstellingen, zo ook voor de algemene jaarvergadering van het WEF.
Voor de voordelen voor Nederland van deelname aan het World Economic Forum verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van een Telegraaf-journalist dat het WEF slechts een congres is waar geen echte beleidsuitkomsten van zijn: «De rijken der aarden praten vijf dagen over armoedebestrijding om daarna weer door te gaan met rijkdom vergaren»?2. Zo ja, waarom besteedt u dan belastinggeld aan het bezoeken hiervan? Zo nee, kunt u dan een overzicht geven van al het beleid in Nederland en in de Europese Unie dat gewijzigd is naar aanleiding van deze en eerdere WEF-congressen?
Tijdens de jaarlijkse vergadering van het World Economic Forum vindt geen politieke besluitvorming plaats.
Voor de reden van het bezoeken van de jaarlijkse vergadering van het World Economic Forum verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Als u het in vraag vijf gevraagde overzicht niet kunt geven, kunt u dan toelichten waarom niet? Hoe verhoudt dit zich met het afleggen van verantwoording over beleid en de hiermee samenhangende uitgaven?
Zie antwoord op vragen 3 en 5.
Wanneer kabinetsleden en ambtenaren in een formele capaciteit en van belastinggeld afreizen naar bijeenkomsten en hier gesprekken voeren die eventueel invloed kunnen hebben op ons land, deelt u dan de mening dat hier transparantie over moet bestaan vanuit een democratisch oogpunt?
Het is het beleid van het kabinet om zo transparant mogelijk te zijn over de samenstelling van de kabinetsdelegatie, de sessies waaraan de aanwezige bewindspersonen hebben deelgenomen en de bilaterale gesprekken die zij hebben gevoerd.
De meeste sessies waaraan de bewindspersonen hebben deelgenomen werden gelivestreamed en zijn terug te kijken via de website van het World Economic Forum. Het World Economic Forum maakt in de regel geen verslagen van de programmasessies.
In de bijlage treft u de volledige programma’s aan van de Nederlandse bewindspersonen die bij de vergadering van het World Economic Forum aanwezig waren.
Deelt u de mening van de miljonairs en miljardairs die tijdens het afgelopen WEF aangeven dat zij zwaarder belast zouden moeten worden?3 Zo ja, wat is hier door het kabinet aan gedaan dit afgelopen jaar? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de stand van zaken van de twee genoemde moties (Kamerstuk 35 302, nr. 55 en Kamerstuk 36 202, nr. 102) over het belasten van miljonairs: de eerste is afgedaan met het onderzoekstraject Bouwstenen voor een beter belastingstelsel waarvan de rapporten op 18 mei 2020 door de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst naar de Kamer zijn gestuurd (Kamerstuk 32 140, nr. 71). In de Bouwstenen 2020 is een fiche uitgewerkt hoe een miljonairsbelasting eruit zou kunnen zien. In een bijlage van de brief waarmee de Bouwstenen 2022 zijn aangeboden aan de Tweede Kamer is verder aangegeven hoe en waar invulling is gegeven aan de betreffende moties en toezeggingen.
De tweede motie is afgedaan in de brief «Schriftelijk overleg en andere toezeggingen toekomstig box 3-stelsel» van 9 februari 2023, Kamerstuk 32 140, nr. 145. In die brief is verwezen naar het eerder uitgewerkte fiche. Los van deze moties is bij het IBO Vermogensverdeling een fiche uitgewerkt voor een brede Vermogensbelasting voor vermogende mensen.
Wat is de stand van zaken rondom de meerdere aangenomen moties over het belasten van miljonairs (zie bijvoorbeeld Kamerstukken 35 302, nr. 55 en 36 202, nr. 102) waar Kamerlid Van Weyenberg zo enthousiast over was en Minister van Weyenberg nu de kans heeft iets mee te doen? Bent u voornemens hierop actie te ondernemen of is uw werkwijze en die van uw kabinet dezelfde als bij het WEF, «een tijd praten over ongelijkheid en daarna weer doorgaan met de rijken der aarde rijkdom laten vergaren»?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht Opera Zuid luidt noodklok: ‘Reële kans dat we verdwijnen’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opera Zuid luidt noodklok: «Reële kans dat we verdwijnen»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u het bericht dat Opera Zuid zal ophouden te bestaan zonder extra subsidie? Hoe neemt u daarbij in overweging dat Opera Zuid aangeeft dat de loonkosten komende periode flink zullen stijgen? En dat Opera Zuid eigenlijk niet kan minderen in producties omdat het aantal producties al klein is? Acht u op dit moment de subsidiebasis van Opera Zuid toereikend om de basisopdracht van de organisatie te blijven vervullen?
Ik herken het signaal met betrekking tot de (loon)kosten. Alle culturele instellingen hebben te maken met forse kostenstijgingen. Dat levert ook op andere plekken lastige en soms pijnlijke keuzes op. Bij het invoeren van de verplichting voor fair practice voor instellingen in de basisinfrastructuur is door mijn voorganger reeds vastgesteld dat dit kan leiden tot minder productie. Een dergelijke keuze is aan instellingen zelf. Ik zie geen ruimte om een of meer instellingen extra te ondersteunen. Daarnaast kan ik niet vooruitlopen op het adviseringsproces van de Raad voor Cultuur, waarin alle aanvragen voor deze specifieke functie uiteindelijk worden beoordeeld.
Hoe beoordeelt u de verdeling van subsidies onder de drie opera-instellingen in Nederland? Acht u het redelijk dat Opera Zuid in de huidige culturele basisinfrastructuur(bis)-periode 5% van het totale budget kreeg? Bent u van mening dat het subsidiebedrag aangepast moet worden?
Nee, ik ben niet van mening dat het subsidiebedrag nu aangepast moet worden omdat andere opera-instellingen meer subsidie ontvangen. De culturele basisinfrastructuur (bis) in Nederland kent drie functies voor opera-instellingen, die elk een andere opdracht hebben. De regeling kent daarom ook drie individuele subsidieplafonds die zijn afgestemd op deze opdrachten. De instelling voor grootschalig opera-aanbod, gevestigd in Amsterdam, biedt een breed repertoire van excellent uitvoeringsniveau, behoort tot de internationale top en werft publiek uit het hele land. Omdat reizen met deze producties zeer kostbaar en nauwelijks mogelijk is, kent de bis tevens functies voor instellingen op het terrein van reisopera. Het reizen met operaproducties is een essentieel andere werkwijze en opdracht waar ook andere subsidiebedragen bij horen. Er is één instelling met een landelijke functie. Deze instelling, gevestigd in het oosten, heeft de opdracht heel Nederland te bedienen met zijn activiteiten en maakt momenteel vier producties per jaar. Daarnaast is er een functie voor een instelling die primair het zuiden van Nederland bedient, talentontwikkeling verzorgt en vanwege zijn kleinere omvang samenwerkingen aangaat met de andere opera-instellingen. Deze instelling (de functie die momenteel wordt vervuld door Opera Zuid) heeft dus een smallere opdracht. De subsidieplafonds, zoals vastgesteld in de subsidieregeling, zijn hierop afgestemd.
Hoe bekijkt u de ontstane situatie omtrent Opera Zuid in het licht van uw streven om cultuur in de regio te ondersteunen?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot cultuur. Met de drie functies zoals die hierboven zijn toegelicht is de toegankelijkheid van opera-aanbod in alle delen van het land naar mijn mening in de basis voldoende geregeld. Ik zie tegelijk ook dat de inrichting van de basisinfrastructuur niet overal meer optimaal aansluit op de vraag vanuit het publiek. In aanloop naar de herziening van het culturele bestel vanaf 2029 zal worden bezien of de drie operafuncties zoals die nu zijn vormgegeven nog voldoende aansluiten bij die vraag, of dat daar andere keuzes in gemaakt moeten worden. Het aspect van aanbod in de regio wordt hierin uiteraard meegenomen.
Is het kabinet bereid te voorkomen dat Opera Zuid moet stoppen en zo snel mogelijk in actie te komen? Bent u bereid daarover met Opera Zuid in gesprek te gaan?
De subsidieregeling met de bijbehorende subsidieplafonds is reeds goedgekeurd door uw Kamer. Ik kan hier geen andere maatregelen meer treffen, want ik heb ook geen meerjarige financiële middelen beschikbaar. Wel zijn er ambtelijk gesprekken gevoerd met zowel de instelling als de gemeente Maastricht. In die gesprekken is aangegeven dat de Raad voor Cultuur de subsidieaanvragen beoordeelt binnen de kaders van de subsidieregeling. Het is aan de instelling om een realistisch plan in te dienen, en aan de Raad voor Cultuur om te beoordelen of dat plan voldoende is voor een plek in de basisinfrastructuur.
Influencers die jongeren in de armen van oplichters lokken |
|
Steven van Weyenberg (D66), Jeanet van der Laan (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Influencers lokken jongeren in de armen van oplichters: «Duizenden euro's kwijt»»?1
Ja.
Hoe zouden jongeren volgens u beschermd moeten worden tegen influencers die hen in de armen van oplichters lokken? En hoe worden jongeren op dit moment beschermd?
Gerichte voorlichting kan helpen om jongeren meer weerbaar te maken. En dat gebeurt ook. Zo wordt bijvoorbeeld vanuit de integrale aanpak online fraude door verschillende organisaties publiek en privaat ingezet op de weerbaarheid van burgers tegen online oplichting2. Een belangrijke interventie daarbij is het tegengaan van social engineering. Bij social engineering maken fraudeurs misbruik van menselijke eigenschappen zoals angst, hebzucht, nieuwsgierigheid, vertrouwen en onwetendheid om slachtoffers (geld afhandig) te maken. De Rijksoverheid start in dit kader dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger, waaronder tegen social engineering, te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen.
Uit onderzoek blijkt dat jongeren minder impulsbeheersing hebben en daardoor soms meer risico’s kunnen nemen. Daarmee zijn zij extra gevoelig voor de boodschap dat ze snel veel geld kunnen verdienen en nemen zij eerder bewerkte afbeeldingen voor waar aan. De eerste campagne zal specifiek gericht zijn op jongeren en het vergroten van hun handelingsperspectief om onder andere berichten en advertenties die te mooi zijn om waar te zijn tijdig te herkennen.
Er ligt ook een belangrijke rol voor sociale mediaplatforms bij het beschermen van jongeren. Ze kunnen bijvoorbeeld zo mogelijk geavanceerde algoritmen ontwikkelen die inhoud met betrekking tot oplichting detecteren en verwijderen. Het Het implementeren van strengere verificatievereisten voor influencers kan daarnaast helpen om de betrouwbaarheid van de inhoud te waarborgen.
Hoewel er al enige bescherming is, en de influencers in het AD bericht vertellen dat ze nu hun volgers waarschuwen dat de «machtfixingsgroepen» niet te vertrouwen zijn, blijft het belangrijk om voortdurend inspanningen te leveren om jongeren te beschermen, aangezien oplichtingstechnieken voortdurend evolueren.
Wat is uw oordeel over aanbevelingen voor matchfixinggroepen die worden gedaan door influencers? Is het verboden om aan te zetten tot criminele handelingen, dus ook verboden om aan te zetten tot matchfixing? Is het verboden om op te lichten, dus verboden om valselijk (verschillende) uitslagen te verkopen alsof die uitslag met zekerheid zou resulteren? Zo ja, hoe wordt hierop gehandhaafd?
Voor zover bekend is er in dit geval geen sprake van een gemanipuleerde wedstrijd of anders gezegd matchfixing. Dat kan nog wel betekenen dat de inleggers worden opgelicht en oplichting is strafbaar. Gedupeerden kunnen hier aangifte van doen. Voor zover bekend, zijn er echter geen aangiftes gedaan door de gedupeerden. De reden hiervoor kan gelegen zijn in het feit dat manipuleren van een wedstrijd strafbaar is, net als het doen van een poging tot manipuleren van een wedstrijd of uitlokking daarvan. Hierdoor plegen ook de inleggers een strafbaar feit. Door het doen van aangifte zouden ze zichzelf dus ook kunnen belasten.
Is er voldoende zicht op geldstromen via cryptovaluta die richting online gokken op sportwedstrijden lopen? Zo ja, hoe zien deze geldstromen eruit? Zo nee, wat gaat u doen om hier beter inzicht in te krijgen?
Bij legaal kansspelaanbod in Nederland vallen online aanbieders onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De speelrekening kan alleen gevuld worden met traceerbare (dat wil zeggen ondubbelzinnig te herleiden tot de persoon van de speler) betaalinstrumenten, zoals bankoverschrijvingen. De Kansspelautoriteit (Ksa) ziet hierop toe.
Als het gaat om illegale kansspelaanbieders, is bekend dat betalingen met cryptovaluta vaak worden toegestaan. De Ksa heeft de aanpak van illegale aanbieders geprioriteerd in haar handhavingsbeleid. Met het tegengaan van illegale aanbieders worden ook geldstromen via cryptovaluta richting online kansspelen tegengegaan.
Op welke manier worden consumenten beschermd tegen gokverslaving rond sportweddenschappen? Welke rol hebben de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hierbij en hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze aanpak? Is deze aanpak volgens u nog passend voor de manier waarop er in 2023 wordt ingezet op sportwedstrijden?
Verslavingspreventie is een belangrijk doel van het kansspelbeleid. Om dat doel te bereiken zijn maatregelen vastgelegd in wet- en regelgeving. Kort samengevat moeten legale aanbieders van kansspelen, waaronder sportweddenschappen, aan bepaalde voorschriften voldoen om consumenten te beschermen tegen gokverslaving rond sportweddenschappen. Dit omvat bijvoorbeeld regels met betrekking tot een veilige en eerlijke speelomgeving, reclame, minimumleeftijd voor deelname, waarschuwingen en informatie over de mogelijke risico's van gokken, waaronder gokverslaving en controleren of een speler ingeschreven staat in het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS). De Ksa controleert of de kansspelaanbieders zich aan de regels en richtlijnen houden. Voor een uitvoerige beschrijving over de stand van zaken van de verslavingspreventie verwijs ik u naar de Voortgangsrapportage Kansspelen die uw Kamer op 1 juni jl. ontvangen heeft.3
Bij de vormgeving van het verslavingspreventiebeleid is de samenwerking tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Volksgezonheid, Welzijn en Sport en de Ksa van groot belang vanwege ieders rol en verantwoordelijkheid bij het voorkomen en tegengaan van kansspelverslaving. Zoals eerder toegezegd ontvangt de Kamer eind dit jaar de werkagenda waarin lopende en toekomstige activiteiten op het gebied van verslavingspreventie een plek krijgen.
De ACM, AFM en DNB hebben geen directe rol bij de bescherming van consumenten tegen gokverslaving rond sportweddenschappen. De ACM en AFM zien wel toe op de naleving van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). De Whc bepaalt onder meer dat handelaren geen oneerlijke handelspraktijken mogen verrichten als bedoeld in afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. Indien de oneerlijke handelspraktijken betrekking hebben op financiële diensten of activiteiten kan de AFM handhavend optreden. De AFM houdt onder andere toezicht op online reclames die betrekking hebben op financiële diensten en activiteiten. DNB heeft als prudentieel toezichthouder op financiële instellingen, evenals de ACM en AFM, geen rol bij het tegengaan van gokverslavingen bij sportwedstrijden.
Waar kunnen of moeten influencers de juistheid van wat zij aanbevelen controleren voordat zij een aanbeveling doen richting hun volgers? Deelt u de analyse dat een check vooraf had kunnen voorkomen dat veel volgers een aanbeveling hadden gehad voor een praktijk waar ook de influencers zelf van schrokken toen duidelijk werd dat het volstrekte onzin was?
Om te voorkomen dat ze misleidende informatie verspreiden of hun volgers aanzetten tot strafbaar handelen, ligt het in de rede dat influencers de juistheid van wat zij aanbevelen controleren. Dit kunnen ze doen door verschillende bronnen te raadplegen en gedegen onderzoek te verrichten. Pas dan kunnen ze open en eerlijk adviseren en vertellen waarom ze denken dat het betrouwbaar is. Op die manier nemen de influencers hun verantwoordelijkheid en delen ze alleen nauwkeurige en waarheidsgetrouwe informatie met hun volgers.
Wat is de stand van zaken van de verkenning naar een markering van bewerkte advertenties, zoals gevraagd in de aangenomen motie Van der Laan2, waarmee duidelijk was geworden dat de geadverteerde uitslagen nep waren? Wat doet u om te voorkomen dat valse beweringen, zoals over matchfixing, worden geloofd, bijvoorbeeld vanwege de inzet van bewerkte afbeeldingen?
Er wordt momenteel bij het Ministerie van OCW een verkenning gedaan naar een markering voor bewerkte advertenties in de context van de bestaande kaders en geldende wet- en regelgeving. Uw Kamer wordt voor het kerstreces geïnformeerd over de uitvoering van de motie.
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, start de Rijksoverheid dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen. De eerste campagne zal specifiek gericht zijn op jongeren en het vergroten van hun handelingsperspectief.
Wie heeft de regie op het voorkomen van en handhaven op de beïnvloeding door influencers, nu op sportweddenschappen maar mogelijk later op iets anders? Hoe zijn de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hierbij aangesloten, welke andere partijen zijn betrokken bij de handhaving op reclame voor risicovolle kansspelen door influencers en hoe beoordeelt u de samenwerking?
Ik wil nogmaals benadrukken dat in dit geval er geen aanwijzingen zijn dat wedstrijden zijn gemanipuleerd maar dat er sprake lijkt te zijn van oplichting door te doen alsof een wedstrijd gemanipuleerd is en gemakkelijk geld verdiend kan worden.
Als er sprake is van reclame maken, dan is de Stichting Reclame Code als zelfregulerend orgaan van reclame relevant. In het bijzonder het algemeen deel van de Nederlandse reclamecode en de Reclamecode Social Media & Influencer Marketing. Sinds 1 november 2020 gelden regels uit de Mediawet voor zogenoemde video-uploaders (influencers die kwalificeren als commerciële mediadienst op aanvraag). Het Commissariaat voor de Media houdt sinds 1 juli 2022 actief toezicht op video-uploaders die voldoen aan bepaalde criteria, waaronder het hebben van meer dan 500.000 volgers. Een belangrijk onderdeel uit de Mediawet waaraan deze video-uploaders moeten voldoen is transparantie over reclame. Het Commissariaat monitort doorlopend de markt en ontvangt ook regelmatig signalen van kijkers. Het Commissariaat beoordeelt die informatie en kan bij overtredingen van de Mediawet handhaven. Dat kan door middel van een gesprek of waarschuwing, maar een boete is ook mogelijk. Het Commissariaat heeft geen signalen of klachten binnengekregen over de oplichting of over sportweddenschappen.
Het Commissariaat werkt samen met verschillende toezichthouders. Dit gebeurt op basis van een samenwerkingsprotocol. Er vinden reguliere overleggen plaats waarbinnen signalen en andere vraagstukken worden besproken. Ook vindt, indien mogelijk, informatie-uitwisseling plaats.
De Ksa kan ingrijpen als een influencer reclame maakt voor een kansspelaanbieder. De ACM is bevoegd om te handhaven als sprake is van het overtreden van consumentenwetgeving waaronder in bij oneerlijke handelspraktijken. De AFM kan handhavend optreden indien bijvoorbeeld sprake is van misleidende reclame over een financieel product of financiële dienst. DNB heeft als prudentieel toezichthouder op financiële instellingen hier geen rol.
In oktober 2021 hebben de ACM, AFM, AP en CvdM het Samenwerkingsplatform Digitale Toezichthouders (SDT) opgericht ten behoeve van het toezicht op digitale diensten. Om ervoor te zorgen dat ieders toezichtactiviteiten goed op elkaar aansluiten, kunnen de toezichthouders samen inspelen op ontwikkelingen.
Wordt er voor de handhaving op reclame door influencers ook samengewerkt met opsporingsinstanties in andere landen? Zo ja, hoe ziet deze samenwerking eruit? Zo nee, waarom niet?
Binnen ERGA, het EU-netwerk van media toezichthouders, krijgt het onderwerp regulering van en toezicht op vloggers/influencers al enkele jaren speciale aandacht. Een belangrijke doelstelling van ERGA is het delen van best practices om zo de implementatie van de Europese Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn te bevorderen en effectief te kunnen handhaven. Al voor het derde jaar op rij is het Commissariaat voor de Media actief betrokken bij het opstellen van een rapport om tot uniformere toepassing van de regels voor vloggers en vergelijkbare aanbieders en een betere bescherming van het publiek te komen. Meer gezamenlijk optrekken en regelgeving en toezicht afstemmen kan het gelijk speelveld in Europa bevorderen en voorkomen dat veel influencers zich gaan vestigen in een bepaald land omdat de regelgeving daar minder streng is of geen actief toezicht wordt uitgeoefend.
Ook de andere toezichthouders werken samen met andere (Europese) instanties voor fraudebestrijding.
Hoe verhoudt de Nederlandse aanpak van (illegaal) gokken en beïnvloeding door influencers zich tot de aanpak in andere landen? Welke lessen kunt u trekken uit het voorkomen van gokverslaving en oplichting in andere landen?
De aanpak van (illegaal) gokken enerzijds en beïnvloeding door influencers anderzijds verschilt van land tot land. Leerervaringen uit het buitenland hebben betrekking op regelgeving, samenwerking, preventie en voorlichting. Landen zoals het Verenigd Koninkrijk hebben al langere tijd ervaring met het reguleren van kansspelen. De ervaringen op het gebied van kansspelen in andere landen zijn meegenomen in het vormgeven van de Wet kansspelen op afstand. Zo zijn specifieke regels meegenomen als het gaat om reclame en verplichtingen van aanbieders. Het is voorts belangrijk om duidelijke regels en toezicht en handhaving te hebben om illegaal gokken en oplichting tegen te gaan. Het betrekken van de industrie en samenwerken met socialemediaplatforms kan helpen bij het identificeren en aanpakken van problematische influencers en reclamepraktijken. En het investeren in preventieactiviteiten en voorlichting over gokverslaving en oplichting kan het bewustzijn vergroten en mensen helpen om de risico's beter te begrijpen.
Het verbod op FATCA-doorgiftes op basis van de General Data Protection Legislation (GDPR) in België |
|
Steven van Weyenberg (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het verbod dat de Gegevenbeschermingsautoriteit (GBA) in België heeft ingesteld op de doorgifte van fiscale gegevens aan de Verenigde Staten?1
Ja, ik ben bekend met de beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit van 24 mei 2023.
Welke verschillen zijn er tussen de Belgische implementatie van de GDPR in wetgeving en de Nederlandse implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Een verordening heeft rechtstreekse werking en behoeft daarom geen implementatie in nationale wetgeving. De Algemene Verordening Gegevensbescherming bevat veel open normen die nader ingevuld dienen te worden. In Nederland is de AVG uitgewerkt in onder andere de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. In België is de AVG uitgewerkt onder andere door middel van de Gegevensbeschermingswet.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak in België voor de bilaterale en Europese inspanningen om voor een oplossing voor toeval-Amerikanen te zorgen?
De beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit heeft geen gevolgen voor mijn inspanningen – zowel bilateraal als in EU-verband – om een structurele oplossing voor alle toeval-Amerikanen te bewerkstelligen.
Voldoen de richtlijnen van de Verenigde Staten in het kader van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) aan de AVG? Zo ja, is er een gerechtelijke uitspraak bekend die dit bevestigt? Zo nee, op grond waarvan wisselen banken gegevens uit met de Verenigde Staten? Als u dit niet weet, bent u bereid een juridische toets te laten uitvoeren?
Onder het FATCA-verdrag dat Nederland met de VS heeft gesloten (Intergovernmental Agreement tussen Nederland en de VS, ofwel de NL IGA) verloopt de uitwisseling van bankrekeninggegevens via beide belastingdiensten. De rechtsvoorganger van de AP (het College bescherming persoonsgegevens, hierna: het Cbp) heeft, voorafgaand aan de inwerkingtreding, getoetst of met de NL IGA de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt nageleefd. Op 30 mei 2013 heeft het Cbp advies uitgebracht waarin is aangegeven dat bij bestudering van het concept van de NL IGA en de toepasselijke wetgeving en verdragen niet is gebleken dat met de NL IGA de Wbp niet wordt nageleefd. Er zijn geen discrepanties met de Wbp en er is voldaan aan de vereisten van privacybescherming. Het Cbp zag dan ook geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.2 Daarnaast heeft de hoogste Franse bestuursrechter in een procedure in 2019 het aan de NL IGA vrijwel identieke FATCA-verdrag tussen Frankrijk en de VS getoetst of deze voldoet aan de eisen van de AVG. De hoogste Franse bestuursrechter heeft in deze procedure geoordeeld dat het FATCA-verdrag tussen Frankrijk en de VS aan de AVG voldoet. Verder heb ik op 29 augustus 2022 de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom FATCA in de Vierde voortgangsbrief FATCA. In deze brief en bij de beantwoording van het schriftelijk overleg over de Vijfde voortgangsbrief FATCA van 22 mei 2023 heb ik aangegeven dat er individuele procedures in behandeling zijn bij de AP die raken aan de waarborgen voor privacy met betrekking tot de uitwisseling van gegevens onder het FATCA-verdrag met de VS. Ook bij de Belastingdienst zijn individuele procedures in behandeling. Ik vind het belangrijk dat de AP de tijd krijgt voor oordeelsvorming en ik wil lopende procedures niet doorkruisen. Daarom heb ik in de brief van 29 augustus 2022 aangegeven het niet opportuun te vinden om de AP te verzoeken om een herbeoordeling van het eerdere advies over het FATCA-verdrag met de VS. De beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit brengt hier geen verandering in. Ik wacht de uitkomst van de lopende procedures af. Hiermee wordt het doel bereikt dat borging van de privacyaspecten bij gegevensuitwisseling onder het FATCA-verdrag met de VS zal worden getoetst door de AP.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de gevolgen van deze uitspraak in België voor toeval-Amerikanen reeds beoordeeld? Zo ja, wat was de uitkomst van deze beoordeling? Zo nee, ziet de AP aanleiding om deze gevolgen nader te onderzoeken?
Mij is niet bekend dat de AP de gevolgen van de beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit reeds heeft beoordeeld. De AP is onafhankelijk. Of de AP aanleiding ziet om de gevolgen van de beslissing van de Belgische gegevensbeschermingsautoriteit nader te onderzoeken weet ik daarom ook niet.
Op welke manier worden Nederlandse toeval-Amerikanen geïnformeerd over de uitwisseling van hun gegevens met de Verenigde Staten en de gevolgen van deze uitspraak voor die gegevensuitwisseling?
Op de website van de rijksoverheid3is actuele informatie te vinden over de verplichtingen van toeval-Amerikanen en rapportageverplichtingen van banken onder Amerikaanse wetgeving. Daarnaast is op de website van de Nederlandse Vereniging van Banken ook actuele informatie over dit onderwerp te vinden. De beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit heeft geen directe gevolgen voor de uitwisseling van gegevens onder het FATCA-verdrag dat Nederland met de VS heeft gesloten. In Nederland kan de AP en uiteindelijk de rechter oordelen over de rechtmatigheid van het FATCA-verdrag met de VS. De in Nederland lopende procedures hieromtrent volg ik nauwgezet.
Kunt u deze vragen uiterlijk op woensdag 14 juni 2023 beantwoorden (een week voor het commissiedebat Financiële markten)?
Ja.