Een aanvullende randvoorwaarde over het invaren van pensioenen in het coronaherstelfonds |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bij niet invaren kan Nederland honderden miljoenen EU-steun mislopen» uit Pensioenpro dd. 30 oktober 2023?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet voor het verkrijgen van de volledige aanspraak van miljarden uit het EU-coronaherstelfonds als extra voorwaarde heeft opgenomen dat er in 2026 een goedgekeurd invaarbesluit moet zijn voor het pensioen van 66% van de actieve deelnemers en pensioengerechtigden?
Tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is aan de Eerste Kamer toegezegd om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028. Voor een meerderheid van de Eerste Kamer was dit een belangrijke voorwaarde om met de Wtp te kunnen instemmen. Met de langere transitieperiode is een zorgvuldige transitie mogelijk en hier hecht ik aan. Tijdens het debat met de Eerste Kamer is gevraagd wat de consequenties zouden zijn voor het herstel- en veerkrachtplan (HVP). Ik heb destijds aangegeven dat met de Europese Commissie in overleg zou worden getreden over de mogelijke gevolgen voor het HVP.
Op 30 mei 2023 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet toekomst pensioenen. Hierop volgend (28 juni jl.) heeft een eerste overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie. In eerste instantie om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste Kamer in relatie tot de afspraken in het HVP. Daaruit bleek dat door de verlenging van de transitieperiode in strikte zin niet meer kon worden voldaan aan de eerder gemaakte afspraken in het HVP. De looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF) liep namelijk niet meer in lijn met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer het geval. De HVF-verordening vereist dat alle HVF-betalingen uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid.
Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming.
Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP. In het oorspronkelijke HVP, dat in samenspraak met de Tweede Kamer tot stand is gekomen, was namelijk het volgende al vastgelegd:
«Deze overgangsperiode duurt niet langer dan 31 december 2026. Gedurende deze periode worden de nodige stappen ondernomen om bestaande pensioencontracten te wijzigen en pensioenactiva uit hoofde van bestaande pensioenovereenkomsten over te dragen naar het nieuwe systeem.»
Daarmee was het invaren van bestaande pensioenen altijd al doelstelling binnen het HVP, waarop de Europese Commissie zou oordelen. Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie namelijk ook de toelichting van de maatregel. Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling. De toegevoegde doelstelling verandert hier dus niets aan.
Voor de volledigheid merk ik op dat om aanspraak te maken op de volledige voor Nederland gereserveerde middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit (hierna: HVF) alle 133 mijlpalen en doelstellingen behaald dienen te worden. Eén daarvan is inderdaad dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Er zijn nog drie andere mijlpalen die betrekking hebben op de pensioenhervorming (inwerkingtreding van de wet, indienen van transitieplannen en indienen van implementatieplannen). In een Kamerbrief over de financiële risico’s van demissionaire status van het kabinet en de daarop mogelijk volgende controversieel verklaringen bent u geïnformeerd over de kortingsmethodologie die de Europese Commissie kan toepassen als er sprake is dat één of meerdere mijlpalen of doelstellingen van het herstel- en veerkrachtplan (hierna: HVP) niet (tijdig) zijn behaald.2
Kunt u aangeven wanneer het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde?
Er is niet zo zeer één moment geweest waarop dit is besloten. Na de instemming van de Eerste Kamer is er contact geweest met de Europese Commissie. Vervolgens hebben er vanaf juni tot en met oktober meerdere overleggen plaatsgevonden. In eerste instantie om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste Kamer in relatie tot de afspraken in het HVP, en vervolgens met als doel de verlenging van de transitieperiode in te passen in de reeds afgemaakte afspraken in het HVP.
Het overleg over de aanpassing heeft uiteindelijk parallel plaatsgevonden met de wijziging van het HVP om het hoofdstuk over REPowerEU aan te vullen. Pas eind september is uit informele gesprekken met de Europese Commissie gebleken dat zij konden instemmen met de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling. De uitkomst is formeel pas vastgesteld door de Ecofinraad, dit vond op 17 oktober 2023 plaats toen werd ingestemd met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Kunt u aangeven hoe deze extra randvoorwaarde in de stukken van de Raad van de Europese Unie terecht is gekomen?
Zie antwoord 3.
Kunt u aangeven waarom het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde en hierbij precies aangeven waar de oorspronkelijke randvoorwaarden over pensioen knelden?
In de afspraken met de Europese Commissie met betrekking tot de pensioenhervorming in het kader van het Nederlandse HVP stond dat de transitieperiode niet langer zou duren dan tot 31 december 2026 (de facto1 januari 2027).3 Vanwege de toezegging aan de Eerste Kamer om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028, kon niet meer voldaan worden aan de eerder gemaakte afspraken met de Europese Commissie. Om te voorkomen dat de Europese Commissie zou oordelen dat er niet meer aan de Europese vereisten van het HVP voldaan zou worden, namelijk het niet adequaat dekken van de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester, en dat Nederland hierdoor middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen, is er binnen de bestaande afspraken een nadere operationalisering geformuleerd.
In hoeverre zijn de oorspronkelijke randvoorwaarden nu aangepast en hoe hebben de aangepaste voorwaarden in combinatie met de nieuwe extra voorwaarden nu meer ruimte gegeven?
De afspraak dat de transitieperiode niet langer zou duren dan tot 31 december 2026 (de facto1 januari 2027) is losgelaten door de Europese Commissie. Om toch voldoende zekerheid te bieden dat de hervorming wel daadwerkelijk geïmplementeerd zal worden binnen de looptijd van de HVF, is afgesproken dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt).
Herinnert u zich de brief op 4 juli 20232 aan de Tweede Kamer over de voortgang van de implementatie van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP), waarin staat dat het mogelijk is om in uitzonderlijke gevallen de nationale HVP’en te wijzigen indien er sprake is van objectieve omstandigheden die tot bijstelling nopen en dat dit het geval is voor drie maatregelen die in de brief opgesomd staan, maar waarbij pensioen niet genoemd is?
Ja.
Herinnert u zich nog de passage uit een gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan» ingediend bij de Europese Commissie op 6 juli 20233: «Nederland heeft uitgelegd dat één maatregel niet langer volledig haalbaar is binnen het tijdsbestek van de bij Verordening (EU) 2021/241 ingestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit («de faciliteit») vanwege een onvoorziene piek in de werklast van de instanties die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van pensioenfondsen bij de uitvoering van de hervorming, terwijl aanzienlijke tekorten aan arbeidskrachten in Nederland het moeilijker maken om de administratieve capaciteit op te voeren. Dit betreft maatregel C4.1 R3 (Hervorming pensioenstelsel tweede pijler) van component 4 (Versterk arbeidsmarkt, pensioen en toekomstgericht onderwijs). Op basis hiervan heeft Nederland verzocht om de beschrijving van de maatregel te wijzigen en een extra streefdoel toe te voegen»?
Ja. Na instemming met de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer in mei 2023, waarbij werd toegezegd tot het verlengen van de transitieperiode, is Nederland in overleg getreden met de Europese Commissie om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Daarbij is door de Europese Commissie aangegeven dat er sprake moet zijn van objectieve omstandigheden die het behalen van de oorspronkelijke afspraken onmogelijk maken (cf. art. 21 HVF-verordening). Begin juli was Nederland nog in gesprek met de Europese Commissie over de onderbouwing van de objectieve omstandigheden. Er kon op dat moment nog niet van worden uitgegaan dat de genoemde objectieve omstandigheden zouden worden geaccepteerd als grond voor het wijzigingen van de bestaande afspraken over de pensioenhervorming in het HVP.
Deze worden uiteindelijk door de Europese Commissie beoordeeld. De uitkomst van het overleg met de Europese Commissie was dus nog niet bekend toen uw Kamer werd geïnformeerd over de Nederlandse REPowerEU-inzet [voetnoot Kamerbrief 4 juli]. Dat is uiteindelijk pas formeel vastgesteld toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Kunt u aangeven waarom de Kamer, met inachtneming van de brief van 4 juli 2023 en het gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan», niet is geïnformeerd over de extra randvoorwaarde ten aanzien van pensioen? Deelt u de mening dat u de Kamer hierover had moeten informeren voordat u dit aan de Europese Commissie had voorgelegd? Waarom heeft u dat niet gedaan?
Zoals in eerdere antwoorden is toegelicht, is er een proces geweest van enkele maanden, wat uiteindelijk heeft geleid tot de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling. Op 4 juli lag er nog geen afgesproken voorstel dat gedeeld kon worden met de Kamer. Op dat moment waren er nog gesprekken over de impact op de initiële afspraken van het HVP, hoe een eventuele operationalisering zou moeten luiden en de vereisten voor de onderbouwing. Voor Nederland is daarbij het uitgangspunt geweest dat wordt aangesloten bij de bestaande afspraken in het HVP, in relatie tot de Wet toekomst pensioenen en de verlenging van de transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk is.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP.
Uiteindelijk was de uitkomst pas bekend toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Realiseert u zich dat de extra randvoorwaarde betekent dat 66% van de bestaande toegezegde vaste uitkeringen voor actieve deelnemers en reeds gepensioneerden omgezet moet worden naar persoonlijke pensioenvermogens waaruit voortaan een variabele uitkering resulteert? Er staat immers «de in deze besluiten vastgelegde invaardatum valt uiterlijk op 1 januari 2027».
Dat is niet het geval. De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering van de eerdere afspraken. Hiermee wordt geen verplichting gecreëerd voor sociale partners en pensioenfondsbesturen, zoals wordt gesuggereerd in de vraag. De pensioenhervorming zoals geformuleerd in de Wet toekomst pensioenen, waarbij invaren het uitgangspunt is, is opgenomen in het HVP. Hier is met uw Kamer over gedebatteerd in mei 2022.
Vervolgens is uw Kamer in juni 2022 geïnformeerd over de definitieve ingezonden versie.6 In het oorspronkelijke HVP is al opgenomen dat er sprake is van het overdragen van de pensioenen naar het nieuwe pensioenstelsel. Daarover was het volgende opgenomen:
Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie ook de toelichting van de maatregel (zoals bovenstaand geciteerd). Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling. Invaren was hiermee altijd al onderdeel van het HVP. De toevoeging van de doelstelling verandert hier dus niets aan en ziet vooral op het feit dat de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit niet meer in lijn is met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer het geval. De HVF-verordening vereist namelijk dat alle HVF-betalingen uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid. Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Bent u zich ervan bewust dat een besluit tot invaren een bevoegdheid is van de sociale partners en pensioenfondsbesturen en dus niet van het kabinet?
Ja, ik ben bekend met de vormgeving van de Wet toekomst pensioenen.
De doelstelling in het HVP verandert die bevoegdheid niet. Om aanspraak te kunnen maken op de middelen gaat het er bij deze doelstelling om dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Uiteindelijk blijft het de bevoegdheid van de sociale partners en pensioenfondsbesturen of zij ervoor kiezen om de bestaande pensioenaanspraken- en rechten in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel.
Kunt u aangeven waarom het kabinet niet als randvoorwaarde heeft opgenomen dat 66% van de nieuwe pensioenopbouw in het nieuwe stelsel plaatsvindt? In plaats van het 66% invaren, aangezien sociale partners ook het besluit kunnen nemen om niet in te varen en zelfs als zij een voorgenomen besluit hebben om in te varen, de toezichthouder dat besluit alsnog kan blokkeren?
De decentrale verantwoordelijkheid voor een evenwichtige pensioentransitie blijft bij sociale partners en pensioenfondsen. Zij besluiten hoe zij de transitie vormgeven. Dit wordt niet aangepast.
De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering van de eerder gemaakte afspraken in het HVP. Ik heb mij daarbij verhouden tot drie uitgangspunten, de Wet toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het parlement is aangenomen, het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer voor een verlengde transitieperiode.
De randvoorwaarde zoals in de vraag geformuleerd zou een aanpassing van de afspraken betreffen, waarbij het de vraag is of Nederland daarmee nog aanspraak maakt op de Europese middelen.
Kunt u aangeven waar die 66% op is gebaseerd?
Bij toevoeging van de doelstelling is het uitgangspunt geweest dat er voldoende zekerheid kan worden geboden bij het laatste betaalverzoek van Nederland aan de Europese Commissie over de mate waarin de pensioenhervorming is behaald. Tegelijkertijd is daarbij vastgesteld dat niet alle pensioenfondsen zullen beogen om uiterlijk per 1 januari 2027 in te varen, dat volgt logischerwijs uit het additionele transitiejaar. Er is gepoogd om een balans te vinden tussen zo veel mogelijk zekerheid enerzijds en een realistische inschatting anderzijds, op basis van de huidige beoogde invaardata van de grootste pensioenfondsen. Die balans is uiteindelijk gevonden op 66%.
Indien het ABP geen invaarbesluit voor die datum neemt, kan de 66% dan nog gehaald worden? Zo ja, hoe dan?
De deadline voor het indienen van een invaarbesluit ligt op 1 juli 2025. Vervolgens heeft DNB zes maanden (en twee keer drie maanden verlenging) om het invaarbesluit te beoordelen. Als ABP niet zou invaren, of niet tijdig een invaarbesluit indient, is 66% formeel nog steeds haalbaar. Volgens cijfers van DNB7 vormt ABP ongeveer 23% van het totaal, gekeken naar deelnemers en pensioengerechtigden.
Realiseert u zich dat het ABP nu al gepland staat per 2027, ofwel buiten de nu afgesproken deadline voor 2026?4 en dat wellicht andere fondsen ook een langere voorbereidingstijd nodig zullen hebben.
De doelstelling kijkt naar de goedgekeurde invaarbesluiten en de daarin opgenomen beoogde overstapdata. Het moment van invaren ligt logischerwijs na de goedkeuring van het invaarbesluit, maar met de doelstelling wordt dus specifiek gekeken naar de invaarbesluiten en de bijbehorende beoogde overstapdata (en niet zo zeer naar bewijs van het daadwerkelijke invaren).
Specifiek geldt dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) moet op te maken zijn dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Als het invaarbesluit van ABP in mei 2026 wordt goedgekeurd, en daarmee is behaald dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per 1 januari 2027 of al eerder is overgestapt naar het nieuwe pensioenstelsel, dan is de doelstelling behaald.
Hoe denkt u de door de Kamer gewenste zorgvuldige voorbereiding op de overgang naar een nieuw stelsel te kunnen garanderen als er op deze manier extra druk komt op een snelle overgang?
Een zorgvuldige pensioentransitie is voor mij zeer belangrijk. Dat heb ik tijdens de debatten over de Wet toekomst pensioenen ook uitgesproken. Met de Eerste Kamer is aanvullend specifiek besproken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een zorgvuldige pensioentransitie te borgen. Dit betreft het aanstellen van de regeringscommissaris die onafhankelijk advies aan mij uitbrengt over de voortgang van de transitie en die het delen van goede voorbeelden en kennisuitwisseling binnen de sector aanjaagt. Ook heb ik toegezegd dat er tussentijds weegmomenten komen waarbij de voortgang in de gaten gehouden wordt. Het eerste weegmoment zal bij de voortgangsbrief medio 2024 plaatsvinden, het tweede weegmoment begin 2025. Eventuele aanpassingen in de transitietermijnen en in het bestaande wettelijke kader naar aanleiding van knelpunten die uit de monitoring en de advisering van de regeringscommissaris naar voren komen, zullen dan ook zo spoedig mogelijk opgepakt moeten worden. Tot slot is afgesproken dat de transitiedata uit de Wet toekomst pensioenen worden overgeheveld naar een algemene maatregel van bestuur, waarbij de pensioentransitie wordt verlengd naar 1 januari 2028.9 Daarmee is een zorgvuldige pensioentransitie mogelijk.
Zoals eerder aangegeven (zie ook antwoord 2) moest er vanwege de langere transitieperiode een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds gemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
De nadere operationalisering zorgt ervoor dat het HVP weer in lijn is met de afspraak voor een langere transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk blijft. Voor de volledigheid merk ik op dat de decentrale verantwoordelijkheid van sociale partners en pensioenfondsen met betrekking tot de pensioentransitie ongewijzigd blijft. Ik ben hoe dan ook niet voornemens te treden in deze decentrale verantwoordelijkheden.
Realiseert u zich dat Nieuw Sociaal Contract vindt dat er instemmingsrecht voor deelnemers dient te zijn op het invaarbesluit en dat deze nieuwe voorwaarde ertoe leidt dat als deelnemers (zoals gepensioneerden) niet instemmen met het omzetten van hun pensioenrechten de staat dan honderden miljoenen misloopt uit het coronaherstelfonds?
Ik heb mij bij de nadere operationalisering van de doelstelling verhouden tot drie uitgangspunten, de Wet toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het parlement is aangenomen, het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer voor een verlengde transitieperiode.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de voorwaarde voor het coronaherstelfonds gewijzigd wordt, in die zin dat 66% van de besluiten over invaren genomen moet zijn voor 1 januari 2028 en dat het besluit ook negatief kan zijn, namelijk niet invaren?
Een dergelijke doelstelling zou niet in lijn zijn met het oorspronkelijke HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen. Ik vind het niet opportuun om hiervan af te wijken.
Herinnert u zich dat u de lijst met juridische adviezen over invaren (en de openbaarmaking van die adviezen) aan de Kamer zou sturen in november? Kunt u deze aan de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen toevoegen?5
Ja dat herinner ik mij. Ik heb aangegeven een lijst te zullen opstellen met de interne en externe schriftelijke adviezen die sinds 2010 zijn gegeven over invaren. Voor de interne adviezen ga ik daarbij uit van (beslis)nota’s van ambtenaren aan mij en mijn ambtsvoorgangers. Per advies zal ik vervolgens bekijken of alle informatie openbaargemaakt kan worden of dat bepaalde onderdelen niet gedeeld kunnen worden vanwege het belang van de Staat.
Ook heb ik aangegeven, vanwege het bijbehorende zeer omvangrijke uitzoekwerk, te streven de uitkomst van de inventarisatie met u te kunnen delen in november. Voor dit moment kan ik u mededelen dat de inventarisatie nog gaande is en dat ik hoop dit in november met u te kunnen delen.
Kunt u deze vragen een voor een en ten minste een week voor de Tweede Kamerverkiezingen beantwoorden?
De vragen zijn zo veel mogelijk een voor een en binnen de reguliere termijn die geldt voor Kamervragen beantwoord.
Het bericht 'Roemeense NGO licht DUO op. Betaald voor niet-bestaand werk' |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Roemeense NGO licht DUO op. Betaald voor niet-bestaand werk»?1
Ja.
Vanaf welk moment is DUO (of het ministerie) bekend met de non-gouvernementele organisatie (hierna: ngo) Global Confederation of Romanian Students (hierna: GCRS) en de vraagtekens rondom de legitimiteit van de organisatie?
DUO heeft in november 2018 voor het eerst signalen ontvangen over de Global Confederation of Romanian Students.
Welke actie heeft DUO ondernomen na de eerste signalen rondom GCRS?
DUO heeft deze signalen in 2018 gedeeld met onder meer de Nederlandse Arbeidsinspectie (de toenmalige Inspectie SZW) en de Belastingdienst, met de vraag of zij onderzoek konden doen naar de Global Confederation of Romanian Students. De Belastingdienst zag hier geen mogelijkheid voor, omdat de GCRS niet in Nederland belastingplichtig is. De Arbeidsinspectie heeft aangegeven op dat moment in de ontvangen informatie onvoldoende aanleiding te zien om een onderzoek te starten, mede vanwege de prioritering van andere onderzoeken.
In het najaar van 2022 heeft DUO uitgebreider gesproken met de Belastingdienst over deze casus. Daarna heeft de Belastingdienst zelfstandig besloten om een onderzoek in te stellen bij (een deel van) de studenten die werkzaam zijn voor de ngo. In dit onderzoek toetst de Belastingdienst het ondernemerschap van de betreffende studenten.
DUO is in het kader van migrerend werknemerschap en studiefinanciering alleen bevoegd om te oordelen of sprake is van migrerend werknemerschap en, in dit geval, of deze studenten aangemerkt kunnen worden als migrerend zelfstandigen. DUO is dus niet bevoegd zelfstandig onderzoek in te stellen naar de werkzaamheden van een bepaalde organisatie. OCW zal de komende tijd verder bezien wat nodig en mogelijk is om oneigenlijk gebruik van deze regeling verder in te perken.
In het artikel van 18 oktober 2023 wordt genoemd dat de ngo miljoenen aan donaties heeft ontvangen ter ondersteuning voor 300 «GCRS-scholars». Heeft u precies zicht op hoeveel Roemeense studenten via deze ngo (GCRS-scholars) studiefinanciering in Nederland hebben ontvangen en nog steeds ontvangen? Kunt u dat inzicht delen met de Kamer?
Tussen 2018 tot en met oktober 2023 hebben circa 260 personen voor enige periode studiefinanciering ontvangen op basis van hun werkzaamheden voor deze ngo. In de maand oktober 2023 ontvingen nog 45 personen uit deze groep van circa 260 personen volledige studiefinanciering.
Heeft u zicht op of deze constructie vaker gebruikt wordt, zeker nu het aantal uren dat gewerkt hoeft te worden om als migrerend werknemer in aanmerking te komen voor studiefinanciering in Nederland verlaagd is naar 32 uur per maand?
Op dit moment zijn er bij DUO geen aanwijzingen dat een dergelijke constructie vaker gebruikt wordt voor het ontvangen van studiefinanciering.
Hoeveel extra studenten verwacht u komend studiejaar nu deze grens verlaagd is naar 32 uur en er bijna overal Engels gesproken wordt?
Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen2 is aangegeven, is het lastig om een schatting te maken van het aantal EER-studenten dat met de nieuwe norm recht krijgt op studiefinanciering, omdat ik geen beschikking heb over de uren die studenten werken die geen studiefinanciering aanvragen. Het is aannemelijk dat een deel van de EER-studenten die al werkt, maar waarbij dat eerder niet voldoende was voor studiefinanciering, nu wel studiefinanciering aanvragen. Daarnaast zijn er mogelijk meer studenten die gaan werken om gebruik te kunnen maken van studiefinanciering.
Voor het ramen van de studiefinancieringsuitgaven wordt gebruik gemaakt van de realisaties van eerdere jaren en de referentieraming van het aantal studenten. Op basis van deze cijfers wordt voor de komende jaren een verwachting gemaakt van de uitgaven. Daarbij wordt nog geen onderscheid gemaakt tussen studenten uit Nederland en EER-studenten. Het is daarom nog niet mogelijk om een overzicht te geven van het aantal EER-studenten in onze raming voor de komende jaren. Ik ben bezig om voor de nieuwe raming in 2024 wel een aparte raming te ontwikkelen voor EER-studenten.
In de raming van 2023 is wel rekening gehouden met een stijging van het aantal ontvangers van studiefinanciering vanwege de aanpassing in het uitvoeringsbeleid waarover ik uw Kamer op 21 april jl. heb geïnformeerd.3 Op basis van die eerdere beleidswijziging is in de raming voor de komende jaren rekening gehouden met een tegenvaller van circa € 39 miljoen structureel, maar dit is een grove schatting geweest die met name uit budgettaire prudentie is opgenomen.4 De nieuwste beleidswijziging waarbij de urennorm op 32 uur is gesteld is daarin nog niet verdisconteerd. Dat deze verlagingen eraan bijdragen dat meer internationale studenten recht krijgen op studiefinanciering is aannemelijk, en komt ook terug in recente berichtgeving van de NOS hierover.5
De zwendel werd afgelopen zomer aan het licht gebracht door de Roemeense nieuwsorganisatie PressOne. DUO heeft afgelopen zomer via de Nederlandse ambassade in Roemenië een vertaling van het onderzoek van PressOne ontvangen. Kunt u aangeven wat DUO vervolgens heeft gedaan naar aanleiding van deze berichtgeving om deze en vergelijkbare praktijken te voorkomen? Wie zijn op welk moment in kennis gesteld?2
De Nederlandse ambassade in Roemenië heeft in augustus 2023 van een Roemeense journalist vragen ontvangen over de voorwaarden voor het ontvangen van studiefinanciering in Nederland en de activiteiten van de Global Confederation of Romanian Students in Nederland. De ambassade heeft deze vragen gedeeld met mijn ministerie (inclusief DUO). Dit gebeurde nadat het Ministerie van SZW de ambassade erop heeft gewezen dat de vragen van de journalist onder de verantwoordelijkheid van mijn ministerie (en DUO) vallen. De journalist is gewezen op de mogelijkheid contact op te nemen met DUO, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Omdat DUO niet bevoegd is zelfstandig onderzoek te doen naar de werkzaamheden van deze ngo heeft DUO naar aanleiding van de berichtgeving geen directe acties ondernomen richting de ngo.
In het artikel van de UKrant staat dat DUO afwacht op wat er nu gaat gebeuren en dat veel studenten problemen hebben met GCRS. Klopt het dat DUO nu een afwachtende houding heeft aangenomen en vooral kijkt naar de studenten totdat zij de ngo gaan aanklagen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is DUO in het kader van migrerend werknemerschap en studiefinanciering alleen bevoegd om te oordelen of sprake is van migrerend werknemerschap en, in dit geval, of deze studenten aangemerkt kunnen worden als migrerend zelfstandigen. DUO is dus niet bevoegd zelfstandig onderzoek in te stellen naar de werkzaamheden van een bepaalde organisatie. OCW wil de komende tijd wel verder bezien wat wel nodig en mogelijk is om oneigenlijk gebruik tegen te gaan.
Zo ja, waarom wordt er gekozen voor deze afwachtende houding en naar studenten gekeken totdat zij in actie komen?
Zie mijn antwoord onder vraag 8.
Deelt u de mening dat deze zwendel ongewenst is en voorkomen moet worden dat buitenlandse studenten aan niet-bestaand freelance worden geholpen, zodat zij aanspraak kunnen maken op studiefinanciering in Nederland?
In het algemeen ben ik van mening dat het nooit gewenst is als mensen misbruik maken van overheidsregelingen die bedoeld zijn om mensen te helpen of financieel te ondersteunen. Dat ondermijnt de houdbaarheid van het stelsel. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is DUO echter niet bevoegd zelfstandig onderzoek te doen naar werkzaamheden van een bepaalde organisatie.
Heeft u zicht op of er signalen zijn dat er meerdere organisaties (ngo’s) zijn zoals GCRS die DUO oplichten door buitenlandse studenten aan niet-bestaand werk te helpen, zodat zij in Nederland aanspraak kunnen maken op studiefinanciering?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat wordt er gedaan met de ontvangen beurs als GCRS-scholars onterecht hebben aangegeven minstens 32 uur te hebben gewerkt, terwijl ze dat niet hebben gedaan en dus niet voldoen aan de criteria voor studiefinanciering?
Migrerend zelfstandigen moeten bij de verlengingsaanvraag voor studiefinanciering aantonen dat zij voldoen aan de criteria voor het ontvangen van studiefinanciering, zo moeten zij aantonen dat zij werken als zelfstandige en moeten zij een minimale omzet behalen voor hun werkzaamheden. Als zij hier niet aan voldoen wordt de studiefinanciering stopgezet.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Het is mij niet gelukt deze vragen binnen drie weken te beantwoorden. Omdat deze casus verschillende overheidsinstanties betreft, moest voor de beantwoording breed contact worden gezocht. Op 13 november 2023 is daarover een uitstelbrief naar de Kamer gestuurd.
Deelt u nog altijd de mening dat het geweldig zou zijn wanneer leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs op dezelfde dag hun examenuitslag krijgen als hun medeleerlingen in het regulier voortgezet onderwijs?
Ja, ik ben het met u eens dat het mooi zou zijn als leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) op hetzelfde moment de uitslag van hun centrale examens (hierna: CE) kunnen krijgen als medeleerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs (hierna: vo). Voor vso-leerlingen die staatsexamen doen vraagt het eerder bekend maken van de CE-resultaten om het aanpassen van de planning van de staatsexamens zodat zij pas na het bekendmaken van de CE-uitslag starten met het college-examen.1 Staatsexamenkandidaten kunnen zich hierdoor beter en eventueel gerichter voorbereiden op het college-examen.
Overigens merk ik op dat als staatsexamenkandidaten in de toekomst de uitslag van hun centrale examens op dezelfde dag krijgen als leerlingen in het regulier vo (afhankelijk van het rooster is dit meestal medio juni), zij dan nog niet weten of zij geslaagd of gezakt zijn. Voor de slaag-zakbeslissing is het namelijk noodzakelijk om ook het resultaat van de college-examens te hebben. Deze examens vinden op dit moment hoofdzakelijk plaats in de zomervakantie. Dit heeft onder andere te maken met de beschikbaarheid van docenten-examinatoren. Binnen de verbeteragenda staatsexamens vo2 wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om (eventueel alleen voor een deel van de kandidaten) de examenvolgorde om te draaien, zodat het college-examen voor het CE is afgerond. Wanneer dat realiseerbaar blijkt, is het voor die kandidaten mogelijk om op dezelfde dag als leerlingen in het reguliere vo te horen of zij geslaagd of gezakt zijn.
Herinnert u zich de toezegging die uw ambtsvoorganger deed dat er een mogelijkheid was om de uitslag voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs gelijktijdig bekend te maken met de andere examenuitslagen vanaf 2024? Wat is de voortgang hiervan? Heeft u al contact gehad met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) om de mogelijkheden hiertoe in kaart te brengen en waar nodig te assisteren om dit mogelijk te maken?1
In de Kamerbrief als reactie op de ingediende moties over het eerder bekend maken van resultaten aan staatsexamenkandidaten is aangegeven dat er een mogelijkheid is om de examenuitslag van het CE van staatsexamenkandidaten vanaf 2024 eerder bekend te maken.4 In dat geval gaat het om een tijdelijke oplossing waarbij het CE-resultaat op verzoek telefonisch beschikbaar wordt gesteld voorafgaand aan het mondelinge college-examen, mits het CE-resultaat op dat moment ook beschikbaar is. In deze brief en in het hierop volgende schriftelijk overleg staatsexamens5 is echter ook aangegeven dat er bezwaren zijn bij deze oplossing en het de voorkeur heeft om toe te werken naar een structurele oplossing voor alle kandidaten. Deze voorkeur komt voort uit het feit dat een tijdelijke maatregel niet voor alle kandidaten een oplossing biedt, waardoor ongelijkheid tussen kandidaten ontstaat. Daarnaast vraagt de tussenoplossing om een grotendeels handmatig proces waarbij de kans op fouten groter is dan bij een volledig geautomatiseerd proces. Om te komen tot een structurele oplossing is het randvoorwaardelijk dat de planning van de staatsexamens wordt aangepast. Hier wordt momenteel binnen de verbeteragenda staatsexamens vo door het CvTE onderzoek naar gedaan. De resultaten daarvan zijn eind 2024 beschikbaar.
Aan uw Kamer is toegezegd; «het is de intentie van de examenketen om, vooruitlopend op de structurele oplossing, in 2025 een oplossing te implementeren waarbij staatsexamenkandidaten de mogelijkheid krijgen om eerder inzicht te krijgen in behaalde CE-resultaten».6 Zoals eerder gecommuniceerd in de Kamerbrief en het daarop volgende schriftelijke overleg is het in 2025 helaas nog niet haalbaar om de structurele oplossing te implementeren waarbij onder andere de planning van de staatsexamens is aangepast.7 Zo blijft er bij een oplossing in 2025 naar alle waarschijnlijkheid de kans bestaan dat er een ongelijke uitgangspositie is tussen staatsexamenkandidaten. Ik ben met het CvTE in gesprek over hoe we ervoor zorgen dat (in het kader van deze tijdelijke maatregel) zoveel mogelijk staatsexamenkandidaten de mogelijkheid wordt geboden om het CE-resultaat te weten voor de start van hun mondelinge college-examen. Ik zal uw Kamer informeren over deze mogelijkheden en in welke mate het de groep kandidaten voor wie het mogelijk wordt gemaakt ten opzichte van een eventuele tussenoplossing in 2024 wordt vergroot zodat uw Kamer de wenselijkheid van de tussenoplossing in 2025 kan wegen. Ik verwacht uw Kamer hierover in februari 2024 te kunnen informeren.
Bent u bereid om op korte termijn met het CvTE afspraken te maken om dit te faciliteren en in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn om het CvTE zoveel mogelijk te ondersteunen bij het eventuele extra werk dat dit voor het CvTE kan betekenen?
Ik ben met het CvTE in gesprek over de doorontwikkeling van het staatsexamen en de voortgang van de verbeteragenda staatsexamens vo. In deze gesprekken wordt ook besproken wat nodig is om alle staatsexamenkandidaten zo snel mogelijk op structurele wijze eerder inzicht te geven in behaalde resultaten. Zowel het eerder inzicht geven in de resultaten van de CE’s als de mogelijkheid creëren dat vso-leerlingen op dezelfde dag het diploma kunnen behalen als leerlingen uit het reguliere vo vraagt om grootschalige aanpassingen aan de planning van het staatsexamen. Op dit moment loopt het onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe. Eind 2024 wordt de eindrapportage opgeleverd. Tot die tijd blijf ik in gesprek met het CvTE en DUO over wat zij nodig hebben om de uitkomsten van de verbeteragenda te realiseren.
De RAM database bij de belastingdienst |
|
Inge van Dijk (CDA), Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Nicole Temmink , Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heet u kennisgenomen van de publicatie «Belastingdienst verzamelde op grote schaal persoonlijke gegevens, ook op sociale media»?1
Ja.
Herinnert u zich dat ik in 2018 vroeg of er nog Privacy Impact Assessment gedaan waren bij de Belastingdienst in 2017? Waarom werd Privacy Impact Assessment van Risico Analyse Model (RAM), die nu in 2017 gedaan blijkt te zijn, toen niet naar boven?
Ja, mijn voorganger heeft uw vragen beantwoord in de Kamerbrief die op 6 juni 2018 aan uw Kamer is gestuurd2. Hierin is aangegeven dat de Belastingdienst heeft geïnventariseerd hoeveel PIA’s formeel zijn afgehandeld door de organisatie, dus inclusief vaststelling door de toenmalige CIO. Voor zover nu te herleiden, is destijds daarbij geen analyse gemaakt van PIA’s die in ontwikkeling waren maar nog niet formeel vastgesteld waren.
Kunt u een overzicht geven van de keren dat de Kamer onjuist en/of onvolledig is geïnformeerd over het RAM-systeem? (over het bestaan, over het gebruik bij de Belastingdienst/toeslagen, over het gebruik van de Douane, over het aantal mensen dat toegang had, over wat er allemaal geregistreerd werd en meer)
Ik heb uw Kamer meerdere keren geïnformeerd over RAM; in de brieven van 10 maart 20223, 29 maart 20224, 17 mei 20235 en 31 augustus 20236. Zoals ik in mijn brief van 31 augustus jl. heb aangegeven is bij de beantwoording van vragen van het lid Azarkan de Kamer geïnformeerd dat RAM een systeem was van de Belastingdienst dat niet door Toeslagen werd gebruikt. Toeslagen wordt echter wel in de GEB genoemd. Het mogelijke verband tussen RAM en Toeslagen wordt betrokken in het bovengenoemde vervolgonderzoek. Over de uitkomsten van dat onderzoek wordt de Kamer geïnformeerd. Hierna kunnen conclusies getrokken worden over de wijze waarop de Tweede Kamer is geïnformeerd.
Waarom laat u een onafhankelijk onderzoek doen, terwijl u gewoon de vragen kunt beantwoorden?
Zoals eerder aangegeven in correspondentie met uw Kamer, geven de huidige documenten niet volledig zicht op alle informatie betreffende RAM. Ik vind het daarom van belang dat de vragen die ik heb, maar ook de vragen die uw Kamer heeft gesteld, extern worden onderzocht om daarmee een helder en onafhankelijk beeld over RAM te krijgen. Daarnaast heeft de AP aangegeven onderzoek naar RAM te zullen gaan doen.
Kunt u alle vragen die ik in mei 2023 in het schriftelijk overleg gesteld heb gewoon binnen drie weken beantwoorden?2
Zoals ik in de aanbiedingsbrief bij deze vragen heb aangegeven, heb ik er in augustus 2023 voor gekozen om de vragen niet inhoudelijk te beantwoorden omdat ik wil voorkomen dat, op basis van het aangekondigde onderzoek, later blijkt dat de gegeven informatie niet (geheel) juist blijkt. Ik heb nu, op basis van beschikbare informatie, de vragen alsnog zo goed als mogelijk beantwoord. Ik wil daarbij benadrukken dat pas na het externe onderzoek en het onderzoek door de AP definitieve antwoorden gegeven kunnen worden. De antwoorden van vragen uit het Schriftelijk Overleg Informatiehuishouding van 21 juni jl. over RAM zijn te vinden in bijlage 1.
Kunt u per ommegaande de memo’s over RAM en «database auto», die de top van Belastingdienst en/of de politieke top bereikt hebben sinds 2015 aan de Kamer doen toekomen aangezien u al 15 weken de tijd gehad heeft om die te verzamelen?
Inmiddels heeft een eerste zoekslag naar relevante informatie plaatsgevonden. De gevonden documenten zijn in bijlage 2 bijgevoegd. Ten aanzien van de documenten die betrekking hebben op RAM is van belang om te benadrukken dat deze zoekslag enkel betrekking heeft op de stukken die door het directieteam van de Belastingdienst zijn besproken en zijn opgenomen in «Digidoc», het centrale systeem voor stukkenstroom en archivering daarvan binnen het Ministerie van Financiën. Daarnaast kan ook relevante informatie op netwerkschijven en in mailboxen van de top van de Belastingdienst staan. Deze vervolgzoekslag vergt een met meer waarborgen omklede procedure die meer tijd kost. Als deze zoekslag is afgerond zal ik deze documenten naar uw Kamer toesturen. Deze zoekslag is ook van belang voor het externe onderzoek, zodat ook de onderzoekers de beschikking krijgen over deze informatie. De documenten ten aanzien van de memo’s over «database auto» zijn te vinden in bijlage 4.
Kunt u aangeven op welke punten de Belastingdienst zich bij deze RAM database niet aan de wet gehouden heeft?
Deze vraag kan ik op dit moment nog niet beantwoorden zonder de uitkomsten van het externe onderzoek. Daarnaast heeft de AP aangegeven onderzoek naar RAM te zullen gaan doen.
Hoe beoordeelt u het feit dat na het toeslagenschandaal, na de zwarte lijsten, er weer een dossier is waar de Belastingdienst zich jarenlang niet aan de wet gehouden heeft en de Kamer jarenlang niet geïnformeerd is?
Ik heb in de stand-van-zakenbrief van 31 augustus jl. aangegeven dat ik tezamen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane heb besloten dat er een ander onderzoek naar RAM nodig is. Ik blijf namelijk van mening dat een extern onderzoek noodzakelijk is om helderheid te krijgen over de informatievoorziening rond RAM zodat ik uw Kamer hierover goed kan informeren. Ik wil graag dit onderzoek afwachten voordat ik hier verder op kan antwoorden. Ik probeer uw Kamer zo goed mogelijk hierover te informeren.
Is het voor mij als Kamerlid mogelijk om de Belastingdienst op democratische wijze te controleren? Zo ja, hoe?
Zoals ik in mijn brief van 17 mei jl. heb aangegeven is niet uit te sluiten dat in de toekomst nog andere applicaties of lijsten worden ontdekt met persoonsgegevens waarvan niet gelijk duidelijk is dat deze aantoonbaar voldoen aan de vereisten van het privacyrecht. Ook dit laat weer de noodzaak zien dat de informatiehuishouding binnen de Belastingdienst verbeterd moet worden. De Belastingdienst heeft daarvoor een meerjarig actieplan opgesteld. Als nieuwe lijsten of applicaties gevonden worden die niet aan het privacyrecht voldoen en hier gevolgen aan zitten voor burgers en bedrijven, wordt de Tweede Kamer hierover uiteraard geïnformeerd worden, zodat u de Belastingdienst op een democratische wijze kunt controleren.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden. Dit is niet gelukt binnen twee weken.
Kunt u een reactie geven op het ACOI-advies van 13 september?1
Op het advies van het adviescollege heb ik bij brief aan het college d.d. 13 september jl. mijn reactie gegeven. Bijgevoegd treft u een afschrift van deze brief.
Heeft u kennisgenomen van het advies: «Maak voor de journalist inzichtelijk én navolgbaar hoe het hotspotarchief «Corona / COVID19 / SARS-CoV-2» van AZ er uitziet en welke documenten dit bevat.»?
Ja.
Kunt u voor het parlement inzichtelijk en navolgbaar maken hoe het hotspotarchief «Corona / COVID19 / SARS-CoV-2» van het Ministerie van Algemene Zaken er uitziet en welke documenten het bevat?
In het kader van de archivering is een hotspot een gebeurtenis waarvan is vastgesteld dat het een grote mate van maatschappelijke onrust veroorzaakt die rechtvaardigt dat daaraan gerelateerde archiefbescheiden categorisch van vernietiging worden uitgesloten. De aanwijzing van een hotspot is dus in essentie het benoemen van een gebeurtenis waarover archiefbescheiden, ongeacht van wat over bewaartermijnen in de zogenoemde selectielijsten is bepaald, eeuwig worden bewaard. De formele aanwijzing van de coronacrisis als hotspot vond bij het Ministerie van Algemene Zaken plaats op 28 september 2021.3 Daaraan voorafgaand, namelijk in juli 2020, is binnen het Ministerie van Algemene Zaken door onder meer de secretaris-generaal schiftelijk en mondeling geïnstrueerd om met bijzondere aandacht en met prioriteit informatie rond de coronacrisis te archiveren.4 Dit betekent dat in de praktijk werd gehandeld conform de instructie om niet te vernietigen, vooruitlopend op de formele aanwijzing als hotspot. In dezelfde tijd is in het document management systeem (DMS) een voorziening getroffen waar coronagerelateerde documenten bij elkaar geplaatst kunnen worden. Voor de COVID-19-hotspot is een aparte hoofdmap gemaakt in het DMS. Binnen die map is de reguliere ordeningsstructuur zoals die ook elders in het DMS wordt gebruikt gekopieerd. Stukken die COVID-19-gerelateerde informatie bevatten, zijn in beginsel in de hotspot-map geplaatst. Uitzondering daarop vormen COVID-19-gerelateerde stukken in verband met reguliere overleggen als de ministerraad, en de onderraden of de Voorlichtingsraad of stukken gerelateerd aan de reguliere bedrijfsvoering – waarvoor in het DMS elders specifieke mappen bestaan. Dergelijke documenten zijn niet geplaatst in de hotspot-map, maar op de reguliere plek in de ordeningsstructuur.
Een volledig overzicht van COVID-19-gerelateerde documenten in het DMS van het Ministerie van Algemene Zaken is redelijkerwijs niet te geven. Indicatief kan ik melden dat het gaat om een grote diversiteit aan documenten: van bijvoorbeeld offertes, media-analyses en burgerbrieven tot QenA’s en spreekteksten voor de persconferenties, maar ook brieven, afkomstig van andere departementen die in het kader van interdepartementale afstemming met het Ministerie van Algemene Zaken zijn gedeeld, of geagendeerd zijn geweest in een ministerraad of onderraad.
In de bijlage bij mijn reactie op het advies van het ACOI, zoals bijgevoegd bij deze brief, is een overzicht van de mappenstructuur van de COVID-19-hotspot gegeven.
Heeft u kennis genomen van het advies van het ACOI "Inzicht verschaffen zou daarom volgens het Adviescollege mogelijk moeten zijn via bijvoorbeeld het opstellen of verstrekken van een uitdraai uit het systeem van de betreffende documenten als (vorm van) inventarislijst»?
Ja.
Kunt u een uitdraai van de 13.000 documenten verschaffen die zich in het hotspot archief bevinden?
In het eerste bemiddelingsgesprek tussen het Ministerie van Algemene Zaken en het ACOI op 8 november 2022 heeft het ministerie het aanbod gedaan aan de journalist om een gesprek met twee direct bij de bestuurlijke aangelegenheid betrokken ambtenaren te voeren. In dit gesprek, dat plaatsvond op 23 januari 2023, is toegelicht dat de door de journalist gevraagde informatie niet aanwezig is bij het bestuursorgaan. Dit is onderbouwd door een toelichting te geven op de taak en inrichting van het Ministerie van Algemene Zaken en de besluitvorming ten tijde van de coronacrisis, zoals deze ook door de OVV zijn beschreven.
In het kader van de bemiddeling van het ACOI tussen de verzoeker en het Ministerie van Algemene Zaken is tevens afgesproken om meer inzicht te verschaffen in het totale aantal documenten en de mappenstructuur van de hotspot. Dit heeft geleid tot het reeds genoemde en bijgevoegde overzicht van de mappenstructuur en de constatering dat een zoekopdracht naar coronagerelateerde informatie in het gehele DMS van het Ministerie van Algemene Zaken ongeveer 13.000 «hits» oplevert. Een volledig overzicht hiervan is redelijkerwijs niet te geven.
In het genoemde gesprek van 23 januari 2023 is daarnaast het aanbod gedaan van de zijde van het Ministerie van Algemene Zaken om nogmaals een zoekslag te doen. Dit is binnen de Wet open overheid een gebruikelijke werkwijze, waarbij verzoeker de mogelijkheid krijgt om aannemelijk te maken dat de gevraagde informatie wel beschikbaar zou zijn bij het bestuursorgaan. Verzoeker heeft vervolgens een groot aantal zoektermen aangeleverd.
In overleg met de bemiddelaar en de verzoeker heeft een aanvullende zoekslag plaatsgevonden op basis van een aantal van de door verzoeker aangedragen termen. De aldus aangetroffen documenten (ongeveer 500) zijn beoordeeld op relevantie voor het verzoek. Conclusie hiervan was dat de door verzoeker gevraagde informatie, namelijk documenten over de periode 1 februari 2020 tot 17 juni 2021 die op enigerlei wijze betrekking hebben op «de strategie rondom groepsimmuniteit», niet aanwezig is bij het Ministerie van Algemene Zaken.
Kunt u een uitdraai geven van de 500 documenten die de term «groepsimmuniteit» bevatten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u een tijdlijn (in de dagen en weken naar 17 maart toe) geven hoe uw speech over groepsimmuniteit tot stand gekomen is, inclusief wie input geleverd heeft en wie hem geschreven heeft en wie eraan meegwerkt heeft, welke versies er bestaan hebben en hoe de Nederlands regering gekomen is tot deze strategie?2
De televisietoespraak die ik gaf op maandag 16 maart 2020 had als centraal onderwerp de verschillende aspecten van de situatie waarvoor Nederland en zijn bevolking zich door het coronavirus gesteld zag. De toespraak is in een kort tijdsbestek tot stand gekomen. Er is aan de toespraak gewerkt op zondagmiddag, -avond en op maandag. De documenten die betrekking hebben op de totstandkoming van de toespraak zijn met het Woo-besluit van 15 oktober 2021 openbaar gemaakt.6
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Tekortschietende feitenonderzoeken in de jeugdbescherming |
|
Peter Kwint , Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat ondanks jarenlange inspanningen de verbeterplannen voor waarheidsvinding in de jeugdzorg nauwelijks geleid hebben tot daadwerkelijke verbeteringen?1
In de Evaluatie van het Actieplan feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen, die de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik uw Kamer 7 op september jl. hebben toegestuurd, is gekeken naar de uitvoering en resultaten van het Actieplan. Hiervoor hebben de onderzoekers deskresearch gedaan en interviews gehouden. Er zijn geen dossiers bestudeerd, waardoor er in dit onderzoek geen oordeel is gevormd over de kwaliteit van de dossiers. De onderzoekers constateren onder meer dat alle acties uit het Actieplan zijn opgepakt, maar dat het niet of maar ten dele is gelukt om de acties volledig uit te voeren en/of te laten landen op de werkvloer. Als oorzaken worden door de onderzoekers onder meer genoemd dat het Actieplan veel acties omvatte en er bij de organisaties te weinig tijd was.
Ik constateer dat met het Actieplan veel in gang is gezet, waaraan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), instellingen voor Veilig Thuis (VT) en Gecertificeerde Instellingen (GI’s) gezamenlijk hard hebben gewerkt. Het feit dat de betrokken organisaties destijds gezamenlijk het Actieplan hebben opgepakt was een grote stap vooruit. In het kader van het Actieplan zijn veel maatregelen genomen en producten ontwikkeld die (kunnen) bijdragen aan verbetering van feitenonderzoek. Ook buiten het Actieplan hebben zowel de betrokken organisaties als het kabinet maatregelen genomen die ten goede komen aan beter feitenonderzoek, zoals de extra middelen die structureel beschikbaar zijn gekomen voor de verlaging van de werkdruk bij jeugdbeschermers. Hierdoor hebben professionals meer tijd om ouders en jeugdigen te betrekken bij besluitvorming. Het verbeteren van het feitenonderzoek is echter een complex vraagstuk waarvoor niet één simpele oplossing bestaat. Het Actieplan was bedoeld om op verschillende manieren aan het verbeteren van besluitvorming te werken en had daarom een brede scope. Ik herken dat de implementatie van sommige onderdelen in de regio’s nog niet goed van de grond is gekomen. De overbelasting van de sector en het corona-virus hebben hierin een rol gespeeld. Zoals ik uw Kamer eerder, in reactie op het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, heb laten weten, blijft verbetering van het feitenonderzoek nodig2. Deze conclusie trek ik ook op basis van deze evaluatie van het Actieplan.
Op welke manier gaat u er zelf voor zorgen dat de broodnodige verbeteringen op het gebied van het feitenonderzoek, en de rechtspositie van ouders en kinderen alsnog doorgang gaan vinden?
Het verbeteren van de kwaliteit van de besluitvorming in de jeugdbescherming is na afloop van het Actieplan noch door mij, noch door de betrokken organisaties losgelaten. Hierbij is zowel aandacht voor het verbeteren van de jeugdbescherming in algemene zin, als voor de specifieke verbetering van dossiervoering. Zoals hiervoor reeds aangegeven, heeft het kabinet structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor verlaging van de werkdruk bij jeugdbeschermers en verbetering van de rechtsbescherming van ouders en kinderen. Ik ondersteun voorts de RvdK, GI’s en VT in hun vervolgacties ten aanzien van verbetering van het feitenonderzoek. In deze vervolgacties ligt de focus op verbetering van dossiervoering, zoals het maken van eenduidige afspraken over het verwerken van reacties op verslagen en rapporten.
Daarnaast zet ik in op het verbeteren van de rechtsbescherming, onder andere met maatregelen gericht op betere informatievoorziening en juridische/praktische ondersteuning van ouders en jeugdigen. Hiervoor verwijs ik uw Kamer naar de voortgangsbrief jeugd van 20 juni 20233.
Op welke manier heeft het kabinet geprobeerd bij te sturen gedurende de looptijd van het verbeterplan feitenonderzoek? Op welke momenten heeft u vinger aan de pols gehouden of ingegrepen? Hoe heeft u invulling gegeven aan uw systeemverantwoordelijkheid op dit specifieke punt?
Ik heb in 2020 via het WODC het Actieplan tussentijds laten evalueren. In de voortgangsbrief jeugd van 17 juni 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd4. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is het Actieplan aangescherpt. De betrokken organisaties zijn aan de slag gegaan met het doorontwikkelen van een gezamenlijke richtlijn en training voor het doen van goed feitenonderzoek. Over de stand van zaken rondom verbeteren van het feitenonderzoek is uw Kamer in de voortgangsbrieven jeugd geïnformeerd.
Deelt u de analyse van de onderzoekers dat 21 verbeterpunten die niet geprioriteerd worden leiden tot een onuitvoerbaar verbeterplan voor een sector die toch al overbelast is? Heeft u kenbaar gemaakt welke verbeterpunten met prioriteit moesten worden opgepakt?
De totstandkoming van het Actieplan kende een intensieve aanloop. In een aantal regionale en landelijke bijeenkomsten zijn ouders, professionals en diverse organisaties met elkaar in gesprek gegaan over de wijze waarop het feitenonderzoek uitgevoerd zou moeten worden. De input bleek divers en veelomvattend te zijn en leidde tot een scala aan verbeterpunten. Op basis daarvan is het Actieplan uiteindelijk geformuleerd, met vier hoofdlijnen, die vervolgens in acties en verbeterpunten zijn uitgewerkt. Ik constateer dat deze hoofdlijnen grotendeels overeenkomen met de rode draden die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in het rapport van juni 2022 ook benoemde voor verbetering van het feitenonderzoek, zoals respectvolle bejegening van kinderen en ouders en het verbeteren van hun rechtspositie5.
De analyse dat het Actieplan onuitvoerbaar is gebleken wil ik graag nuanceren. Uit het onderzoek komt naar voren dat het merendeel van de 21 verbeterpunten is opgepakt, in de vorm van onder meer onderzoeken, rapportagetrainingen voor professionals en de ontwikkeling van een gezamenlijke richtlijn en app. Ook waren de 21 verbeterpunten niet voor alle organisaties van toepassing, sommige verbeterpunten zagen specifiek toe op één organisatie of departement. Ik zie dat in het Actieplan de juiste onderwerpen geadresseerd zijn, maar dat zowel gerichte vervolgstappen nodig zijn als bredere verbeteringen in de jeugdbescherming. Hier zet ik me, samen met de betrokken organisaties en de Staatssecretaris van VWS, voor in (zie ook het antwoord op vraag 2).
Zijn er bredere lessen te trekken uit de bevinding van de onderzoekers dat regionale samenwerking onvoldoende is opgepakt en dat verschillen tussen organisaties ertoe leiden dat verbeteringen onvoldoende van de grond komen? Deelt u onze conclusie dat meer centrale regie hier soelaas zou moeten bieden?
De RvdK, VT en GI’s hebben de uitvoering van het Actieplan in 2018 gezamenlijk opgepakt vanuit de gedachte dat het feitenonderzoek ketenbreed verbetering behoeft. Deze gezamenlijke aanpak heeft de nodige tijd gekost, mede vanwege de verschillen in de manier van werken van de betrokken organisaties. Ook de onderzoekers constateren dat de uitvoering van het Actieplan complex was vanwege de verschillende vormen en geografische indelingen van de organisaties. Onder regie van het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt daarom gewerkt aan een gemeenschappelijk onderzoeks- en handelingskader, zodat er samenhang gaat ontstaan tussen betrokken organisaties, waaronder ook het lokale team.
Hoe is het mogelijk dat zelfs een betrekkelijk eenvoudig te nemen maatregel, zoals ouders en kinderen door middel van een waaier informeren over de basisvoorwaarden van een feitenonderzoek door een groot deel van de organisaties en regio’s niet is opgepakt? Dat zou toch de absolute ondergrens moeten zijn?
De in het kader van het Actieplan opgeleverde producten worden blijkens de eindevaluatie niet altijd en overal gebruikt. Ik vind het belangrijk dat de in het Actieplan opgeleverde producten ook daadwerkelijk gebruikt worden, maar over de implementatie van producten gaan de betrokken organisaties uiteindelijk zelf. Ik zal in overleg met hen bezien hoe dit het beste meegenomen kan worden in het kader van de vervolgacties op het Actieplan.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat elke rechter rekening gaat houden met de beschikbaarheid van de gezinsvoogd bij het inplannen van een zitting? Waarom is dit nog altijd niet de staande praktijk?
De GI’s en de rechtspraak hebben hierover afspraken gemaakt die hebben geleid tot aanpassing van het formulier dat de GI bijvoegt bij een verzoek bij de rechtbank. De rechtbank kan hierdoor beter rekening houden met de werkdagen van een gezinsvoogd bij het inplannen van een zitting.
Hoe kan het dat uit gesprekken met de sector drie duidelijke urgente verbeterpunten naar voren komen, terwijl gewerkt werd aan 21 verbeterpunten? Op welke manier gaat u alsnog met deze drie zaken aan de slag? Hoe wordt de Kamer op de hoogte gehouden van de voortgang?
In het onderzoek worden op basis van interviews drie suggesties gedaan die randvoorwaardelijk zijn ter verbetering van feitenonderzoek in de toekomst. Ten eerste wordt genoemd dat geïnvesteerd moet worden in professionals zodat zij meer tijd krijgen voor zorgvuldig onderzoek en bejegening van ouders en kinderen. Met de eerdergenoemde extra middelen investeert het kabinet hierin. Ten tweede wordt aangegeven dat de (rechts)positie van ouders en kinderen dient te verbeteren. Hier zet ik op in, zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 2. Als derde suggesties wordt tot slot aangegeven dat de jeugdbeschermingsketen versimpeld moet worden, waardoor samenwerking tussen organisaties wordt bevorderd en ouders en kinderen met minder organisaties te maken krijgen. Met het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt hieraan gewerkt. Ik hou uw Kamer via de periodieke voortgangsrapportages jeugd alsmede de voortgangsrapportages over het toekomstscenario op de hoogte.
Op welke manier wordt de rechtspositie van ouders en kinderen nu concreet verbeterd? Wanneer zien ouders dat ze in de rechtszaal een gelijkwaardiger positie hebben dan nu het geval is? En dat waarheidsvinding in plaats van de opgeleverde feitenonderzoeken als gegeven beschouwen een grotere rol krijgt?
Ouders krijgen sinds 1 januari 2023 kosteloze rechtsbijstand aangeboden bij een procedure waarin gezagsbeëindiging van hun kind(eren) wordt verzocht. Hiermee wordt beoogd om de «equality of arms»-positie van ouders te versterken en zo de rechtsbescherming van ouders en kinderen te verbeteren. Deze bijstand van een gespecialiseerde advocaat wordt aangeboden in het kader van een pilot die duurt tot en met medio 2024. Vanaf 1 oktober jl. is de pilot uitgebreid met procedures uithuisplaatsing. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 8 heb aangegeven, zet ik met verschillende maatregelen in op het verbeteren van feitenonderzoek. Bij feitenonderzoek gaat het niet om waarheidsvinding, maar om onder andere het scheiden van feiten en meningen en het vermelden van bronnen. De context waarbinnen kinderbeschermingsmaatregelen worden opgelegd, waar in veel gevallen sprake is van complexe scheidingen en ouders het, vaak ook onderling, niet eens kunnen zijn met het ingrijpen, maakt echter dat er altijd sprake zal zijn van tegenovergestelde werkelijkheden.
Wilt u de vragen uit het schriftelijk overleg van 22 juni 2022 van het lid Omtzigt opnieuw beantwoorden?
Ik zie hiertoe geen aanleiding.
Kunt u een analyse geven dat iedereen ziet dat het feitenonderzoek niet op orde is, tot en met de Inspectie toe, die vorig jaar welgeteld nul onderzoeken zonder fouten vond en iedereen toch gewoon op dezelfde voet doorgaat?
Uit het onderzoek van IGJ uit juni 2022 bleek dat een onjuistheid in een rapportage niet betekende dat de hele rapportage niet op orde was. Voorts constateerde de IGJ dat professionals met toewijding en deskundigheid hun werk doen. Wel zie ik dat er het nodige verbeterd kan en moet worden. Zowel het Rijk als de betrokken organisaties hebben hiervoor de afgelopen jaren meerdere maatregelen genomen en blijven ook inzetten op verbetering van (de randvoorwaarden voor) feitenonderzoek.
Kunt u aangeven of de Raad voor de Kinderbescherming (Rvdk) en de gecertificeerde instellingen (GI's) aan feitenonderzoek doen conform artikel 3.3 van de Jeugdwet? Kunt u dit zeer precies onderbouwen?
In artikel 3.3. van de Jeugdwet is neergelegd dat de RvdK en de GI’s verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De RvdK en de GI’s geven invulling aan feitenonderzoek conform dit artikel. De Inspectie heeft in het rapport van juni 2022 wel aangegeven dat de uitvoering hiervan op bepaalde onderdelen beter kan, zoals het beter betrekken van ouders en jeugdigen bij de besluitvorming en meer aandacht voor mondelinge en schriftelijk onderbouwing waarom een uithuisplaatsing wel of niet noodzakelijk is.
Indien het antwoord op de vorige vraag niet onomwonden ja is, wat gaat u dan doen om ervoor te zorgen dat het wel gebeurt?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vragen 2 en 8.
Hoeveel kinderen zijn volgens u onterecht uit huis geplaatst omdat het feitenonderoek niet deugde?
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten in onder andere het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van het inspectierapport uit 2022 heb ik geen reden te veronderstellen dat er kinderen onterecht uit huis zijn geplaatst vanwege ondeugdelijk feitenonderzoek.6 De Inspectie constateerde dat het feitenonderzoek niet in alle gevallen op orde is, waarbij het vooral gaat over het beter betrekken van ouders en kinderen bij de besluitvorming en het beter onderbouwen waarom een uithuisplaatsing wel of niet noodzakelijk is. In het rapport wordt voorts geconstateerd dat in alle onderzochte zaken meerdere problemen speelden in het gezin en dat geen enkel kind vanwege een enkele aanleiding uit huis is geplaatst. Ook in het door uw Kamer gehouden rondetafelgesprek in het najaar van 2022 werd – door zowel mw. Bruning als de hoofdinspecteur – benoemd dat het feitenonderzoek zorgvuldiger kan, maar dat er bij uithuisplaatsingen sprake is van een veelheid aan zware factoren die maken dat de maatregel noodzakelijk is. Zij gaven aan dat niet is gebleken van onterechte uithuisplaatsingen.
Wat is uw reactie op de conclusie: «We stellen vast dat een koppeling tussen de uitvoering van het Actieplan en het doelbereik niet te maken valt. Het is onmogelijk om binnen dit onderzoek uitspraken te doen over causale relaties, laat staan de relatie tussen uitgevoerde acties en de kwaliteit van feitenonderzoek. Niet alleen wordt in het Actieplan geen koppeling gemaakt van de acties met beoogde, concrete en meetbare effectdoelen, ook zijn de acties zodanig en breed gekozen dat maar beperkt doelbereik ten aanzien van de kwaliteit van feitenonderzoek kan worden verwacht. Voorts zijn de acties slechts ten dele geland in de regio’s waardoor verwachte effecten. achterblijven. Een andere reden is dat naast het Actieplan ook andere initiatieven en gewenste uitvoeringspraktijken zijn ingezet die gericht zijn op kwaliteitselementen die met het Actieplan zijn nagestreefd.»?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 4 heb aangegeven is het verbeteren van het feitenonderzoek een complex vraagstuk en was het Actieplan daarom veelomvattend. Dit maakt tegelijkertijd dat het niet gemakkelijk meetbaar was te maken. Bovendien waren er – zoals de onderzoekers aangeven – ook maatregelen die buiten het Actieplan om hebben plaatsgevonden, zoals de gezamenlijke training «Feiten in de keten», waardoor de meetbaarheid ingewikkeld is. In algemene zin toont deze conclusie aan dat het belangrijk is om voorafgaand aan beleidsinitiatieven goed na te denken over doeltreffendheid en meetbaarheid ervan. Ik neem dat dan ook als aandachtspunt mee voor de vervolgacties.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Aan deze vraag ben ik met deze beantwoording tegemoetgekomen.
Arbeidsmigratie |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Kamer op 10 juli in het debat over de ontstane politieke situatie de motie-Omtzigt heeft aangenomen1?
Ja. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageert op deze motie in de brief aan uw Kamer over het «arbeidsmigratiepakket n.a.v. motie lid Omtzigt» van heden.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn naar Nederland gekomen in 2021 en in 2022?
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen arbeidsmigranten uit andere lidstaten van de Europese Unie (EU) en arbeidsmigranten van buiten de EU.
Vanwege het vrij verkeer van personen in de EU is het bij EU-migranten alleen achteraf mogelijk om vast te stellen of een persoon als arbeidsmigrant gezien kan worden. Dit in tegenstelling tot arbeidsmigranten van buiten de EU voor wie een vergunning moet worden verkregen. Deze instroomcijfers zijn jaarlijks beschikbaar via de IND. Dit is ook de reden waarom de cijfers voor arbeidsmigratie uit de EU minder actueel zijn dan de cijfers voor arbeidsmigratie van buiten de EU.
Het CBS publiceert in de Migrantenmonitor hoeveel migranten uit EU-lidstaten in totaal in Nederland werken (meetmoment CBS: december). Het betreft dus niet de jaarlijkse instroom. De populatie EU-arbeidsmigranten is heel divers. Soms gaat het om arbeidsmigranten uit andere EU-lidstaten die al jaren in Nederland wonen en werken. Soms gaat het om EU-arbeidsmigranten die slechts enkele weken of maanden in Nederland seizoensarbeid verrichten. CBS heeft aangegeven dat de Migrantenmonitor met de cijfers over de jaren 2021 en 2022 niet eerder dan in november 2023 wordt gepubliceerd, waardoor ik uw Kamer helaas over die cijfers op dit moment nog niet kan informeren. Zodra die cijfers beschikbaar zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren.
De cijfers van de jaren 2016 tot en met 2020 geven een indruk van het aantal EU-arbeidsmigranten in Nederland. Bij deze groep is geen onderscheid gemaakt in type werk (ongeschoold/hooggeschoold, etc.) en salarisniveau.
Werknemer
Zelfstandige
421.450
33.430
472.470
36.100
532.660
41.000
566.400
45.300
507.560
46.900
Voor arbeidsmigranten van buiten de EU zijn cijfers bekend van de jaarlijkse instroom voor de jaren 2021 en 2022. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de arbeidsmigranten die vallen binnen de categorie «kennis en talent» (waaronder de zogeheten kennismigrantenregeling en de Europese blauwe kaart) en overige arbeidsmigranten: arbeidsmigranten die voor kortere of langere tijd in verschillende sectoren werken en voor wie de hoofdregel geldt dat de werkgever een tewerkstellingsvergunning moet aanvragen.
Binnen de categorie «arbeid: kennis en talent» zijn 20.230 aanvragen ingewilligd in 2021 en 30.990 in 2022. Binnen de categorie «arbeid: overig» zijn 2020 aanvragen ingewilligd in 2021 en 2520 aanvragen in 2022.2
Is de brief met maatregelen die Nieuwsuur publiceerde authentiek?2
Om de redenen die genoemd worden in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 10 juli 20234 kan deze vraag niet worden beantwoord. De Minister van Justitie en Veiligheid schrijft in die brief: «Conform de vaste lijn in het verkeer tussen Kamer en kabinet en het wettelijk kader is het niet aangewezen om vanuit het kabinet de politieke inbreng en stukken te verstrekken. Als stukken inzicht kunnen bieden in – al dan niet daadwerkelijk in de onderhandelingen ingebrachte en al dan niet nadien gehandhaafde – interne standpunten van de aan de onderhandelingen deelnemende partijen doet openbaarmaking daarvan afbreuk aan de bescherming van de vertrouwelijkheid waarin deze standpunten zijn geformuleerd. Ook wanneer dit achteraf gebeurt. Het zou in de toekomst het vrijelijk uitwisselen van opvattingen en het verkennen van mogelijke overeenkomsten bemoeilijken als dergelijke standpunten al dan niet na het bereiken van een overeenkomst achteraf openbaar gemaakt worden.»
Kunt u per maatregel over arbeidsmigratie in de brief aangeven wanneer u die heeft uitgewerkt en zult voorleggen aan de Tweede Kamer?
De brief waarin de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens het kabinet reageert op de motie-Omtzigt, wordt heden aan uw Kamer gezonden. In die brief wordt benadrukt dat het kabinet over de maatregelen op het gebied van arbeidsmigratie die in die brief worden genoemd, zowel individueel als in zijn geheel, als onderdeel van het bredere pakket, geen overeenstemming heeft bereikt. Daarbij benadruk ik dat het kabinet de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onverkort en met urgentie uitvoert, om arbeidsmigranten beter te beschermen en misstanden tegen te gaan.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, zodat de antwoorden beschikbaar zijn op Prinsjesdag en betrokken kunnen worden bij de Algemeen Politieke Beschouwingen?
Ja.
Klopt het dat u voorstelt dat studenten uit bijvoorbeeld België of Duitsland, die 8 uur per week werken, recht krijgen op Nederlandse studiefinanciering, te weten € 439,20 per maand?
Klopt het dat het daarnaast volgens de nieuwe voorstellen zo is dat zelfs 6 uur per week werken genoeg is om een studiebeurs te krijgen als dat een half jaar of langer ononderbroken («bestendig») gebeurt?
Klopt het dat studenten uit België en Duitsland, wanneer zij 18 -24 jaar zijn, ook nog ongeveer € 250,– per maand kinderbijslag ontvangen?
Wat denkt u dat het gevolg zal zijn van het feit dat EU-studenten in het Engels tegen relatief laag collegegeld (€ 2.314,– of de helft daarvan in het eerste jaar) studies in Nederland kunnen volgen en dan recht hebben op een Nederlandse basisbeurs, een aanvullende beurs, eventueel nog kinderbijslag uit eigen land?
Kunt u toelichten hoe deze nieuwe, veel ruimere voorwaarden waaronder buitenlandse EER studenten studiefinanciering in Nederland kunnen aanvragen, tot stand zijn gekomen?
Heeft u andere urennormen overwogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In het geval dat deze EER-studenten ook een aanvullende beurs aanvragen, hoe wordt dan bepaald of ze daar recht op hebben? Wordt er gekeken naar het salaris van de ouders in herkomstlanden en wordt prijspariteit meegewogen in de afweging?
Indien een middenklasse gezin uit Bulgarije, twee ouders met ieder een inkomen van € 1.400,– per maand, een kind in Nederland laat studeren, op hoeveel basisbeurs en op hoeveel aanvullende beurs heeft dat kind dan aanspraak als het 8 uur per week werkt?
Met welke EER-landen bent u erin geslaagd om gegevens over het inkomen van de ouders uit te wisselen zodat u kunt controleren of er wel recht bestaat op een aanvullende beurs?
Denkt u dat de normen van 32 uur per maand werken, of 24 uur per maand voor 6 maanden werken, de ondergrenzen zijn van wat binnen het Europese recht mogelijk is?
Hoe bepalen andere Europese landen of een student migrerend werknemer is?
Hoe verklaart u de verschillen tussen de invulling van migrerend werknemerschap in Nederland en andere lidstaten? Kunt u specifiek ingaan op de het verschil met Vlaanderen?
Kunt u daarnaast in de vergelijking met andere landen ook aangeven of die landen een basisbeurs hebben? Kunt u een lijst geven van landen waarbij het migrerend werknemerschap leidt tot een aanspraak op studiefinanciering en kunt u aangeven hoe hoog die is?
Hoeveel meer EER-studenten krijgen door de nieuwe normen recht op studiefinanciering? Kunt u een schatting maken indien dit niet bekend is?
Heeft u bij de schatting van de vorige vraag rekening gehouden met het feit dat het wel heel aantrekkelijk is om een dag per week te gaan werken voor EER-studenten?
Hoeveel EER-studenten hebben in de ramingen van OCW recht op studiefinanciering in elk van de collegejaren tussen 2021 en 2028 en hoeveel kost die studiefinanciering per jaar?
Bent u het met de leden eens dat deze regeling een financiële prikkel kan zijn voor studenten uit landen die geen basisbeurs kennen, zoals Duitsland en België, om hier te komen studeren?
Kunt u de Kamer inlichten over de geschatte omvang van die financiële consequenties, en ook wanneer we die consequenties kunnen verwachten?
Wat gaat u doen om die financiële gevolgen te mitigeren?
Bent u bereid de onevenredige gevolgen van dit onderdeel van het Unierecht, wat migrerend werknemerschap betreft, voor de Nederlandse onderwijsbegroting aan de orde te stellen op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse universiteiten niet veel te aantrekkelijk worden voor EER-studenten?
Kunt u deze vragen een voor een en met spoed (ruim binnen drie weken) beantwoorden?
De voordracht van Wopke Hoekstra als Eurocommissaris. |
|
Jasper van Dijk , Joost Eerdmans (EénNL), Stephan van Baarle (DENK), Christine Teunissen (PvdD), Pieter Omtzigt (NSC), Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Welke procedure heeft u gevolgd bij de voordracht van dhr. Hoekstra als Eurocommissaris? Kunt u deze procedure stap voor stap beschrijven en daarbij aangeven op welke momenten u met wie gesproken heeft?
In het geval van een voordracht van een nieuwe Eurocommissaris door een lidstaat gedurende de zittingsperiode van een College van Commissarissen wordt, in afstemming met de voorzitter van de Commissie en na raadpleging van het Europees parlement, de voorgedragen kandidaat door de Raad benoemd met verzwaarde QMV. Deze procedure is vastgelegd in Artikel 246 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie. Op basis hiervan heb ik geconsulteerd bij de smaldelen binnen het kabinet alsook bij de Commissievoorzitter.
Is er een profielschets gemaakt voor de kandidaat-Eurocommissaris? Zo ja, door wie is deze vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee. De voordracht is gebaseerd op basis van artikel 17(3) van het Verdrag betreffende de Europese Unie dat stelt dat de leden van de Commissie worden gekozen op grond van hun algemene bekwaamheid en Europese inzet uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.
Deelt u de mening dat de Tweede Kamer geïnformeerd had moeten worden over zowel de profielschets als de procedure? Zo niet, kunt u dit dan uitleggen?
Nee. De procedure is conform staand beleid van eerdere benoemingen gevolgd, zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Zijn er binnen het kabinet eerder afspraken gemaakt over de mogelijke opvolging van dhr. Timmermans? Zo ja, wat waren deze afspraken?
Nee.
Op welk moment is door wie de definitieve keuze gemaakt om vanuit Nederland dhr. Hoekstra voor te dragen?
Na consultatie bij alle smaldelen binnen het kabinet alsook bij Commissievoorzitter Von der Leyen, ben ik op donderdag 24 augustus tot de conclusie gekomen om Wopke Hoekstra voor te dragen als kandidaat-commissaris voor de Europese Commissie.
Is het besluit om dhr. Hoekstra voor te dragen een kabinetsbesluit? Zo ja, waarom is dit niet terug te vinden op de agenda en de besluitenlijst van de ministerraad?
De voordracht is gemeld in de ministerraad van 25 augustus jl. Het betreft geen besluit van de ministerraad.
Was dhr. Hoekstra aanwezig bij de discussie in de ministerraad?
Minister Hoekstra was aanwezig tijdens de ministerraad van 25 augustus jl. waarin de voordracht is gemeld.
Kunt u het getekende besluit waarmee dhr. Hoekstra is voorgedragen, aan de Kamer doen toekomen? Wat is de wettelijke grondslag voor dit besluit?
De brief die namens het kabinet is gestuurd naar Commissievoorzitter Von der Leyen op 25 augustus jl. is bijgevoegd. De procedure is conform staand beleid gevolgd in lijn met artikel 246 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie.
Heeft u dhr. Hoekstra ontheffing verleend om elders te solliciteren (namelijk als Eurocommissaris)? Hoe en waarom is deze toestemming verleend?
De voordracht van Wopke Hoekstra betreft geen sollicitatie. De voordracht voor een Nederlandse kandidaat Eurocommissaris is gedaan op verzoek van de voorzitter van de Europese Commissie en vloeit voort uit consultatie bij de smaldelen binnen het kabinet en ook bij de Commissievoorzitter.
Kunt u, in aanvulling op de wekelijkse persconferentie van 25-08-2023 waarin u zegt «wij denken dat hij over de goede papieren beschikt met al zijn ervaring», uitweiden welke goede papieren en ervaring dhr. Hoekstra heeft om de gedeeltelijke klimaatportefeuille binnen de Europese Commissie op dit moment op zich te nemen?
Wopke Hoekstra heeft uit hoofde van zijn functies als Minister van Financiën en als Minister van Buitenlandse Zaken brede internationale ervaring en beschikt over goede papieren om de klimaatambities van Nederland en de EU verder te brengen. Dit is ook onderschreven door de Commissievoorzitter in haar statement van 29 augustus j.l.
Bent u het met ons eens dat het logischer, en bezien de tijdelijke korte periode ook verstandiger is, om iemand met ervaring binnen de Europese Commissie en / of de juiste expertise naar voren te schuiven? Zo niet, welke afwegingen heeft u hier gemaakt?
Nee, zie antwoord vraag 10.
Hoe verantwoord vindt u het dat het vertrek van de Minister van Buitenlandse Zaken, met de verschrikkelijke oorlog in Oekraïne, ervoor zorgt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in deze belangrijke fase zonder politieke sturing is en op welke manier is dit meegenomen in de afweging?
De ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is altijd geborgd. Nederland zal de steun aan Oekraïne uiteraard voortzetten. Dit is een brede verantwoordelijkheid van het hele kabinet.
Welke procedure gaat u volgen als dhr. Hoekstra onverhoopt niet door de gesprekken met het voorzitter van de Europese Commissie of het verhoor van het Europees Parlement komt?
Het kabinet vertrouwt op een positieve uitkomst van de procedure.
Op welke manier wordt de voordracht voor een nieuwe Nederlandse Eurocommissaris op dit moment voorbereid? Werkt u aan een nieuwe profielschets? Deelt u de mening dat de Tweede Kamer een rol moet krijgen in de voordracht? Zo nee, hoe voorkomt u het verwijt van achterkamertjespolitiek?
De voordracht van een nieuwe Nederlandse Eurocommissaris voor de periode 2024–2029 zal plaatsvinden volgende de bestaande procedure en conform artikel 246 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie. Zie ook de antwoorden op vraag 1, 2 en 3.
Bent u het met ons eens dat bewindspersonen hun periode in het kabinet het beste kunnen afmaken? Zo ja, hoe verhoudt zich deze stap daartoe?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de positie van Nederlandse Eurocommissaris adequaat wordt ingevuld, de voordracht van Wopke Hoekstra past hierin. Tegelijkertijd is de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken altijd geborgd. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Kunt u bovenstaande vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Ja.
De verwachte grenseffecten van de stijgingen van de accijnzen |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden waaruit blijkt dat bij ongewijzigd beleid een liter benzine 20,95 cent per liter duurder wordt op 1 januari vanwege hogere accijnzen?1
Ja
Kunt u aangeven hoeveel liter diesel en benzine naar verwachting verkocht wordt in Nederland in 2024, als er geen grenseffecten zouden zijn en hoeveel accijns dat oplevert?
Hoewel het niet mogelijk is om aan te geven hoeveel liter diesel en benzine er in 2024 zal worden verkocht of hoe groot de grenseffecten komend jaar zullen zijn, kan er op basis van een recent uitgevoerde studie2 wel een inschatting gemaakt worden van de effecten van de Nederlandse accijnsverlaging in het afgelopen jaar. Deze effecten zijn complex om te analyseren doordat ook in België en Duitsland de accijnzen verlaagd zijn. Ook waren alleen de liters verkochte brandstof per grenstankstation beschikbaar en niet de bijbehorende prijzen.
Het laatste deel van de studie betreft de periode vanaf september 2022 waarin brandstofprijzen van Nederland en buurlanden ongeveer gelijk waren. De studie laat zien dat de verlaagde accijns in de periode vanaf september 2022 op jaarbasis heeft geleid tot naar schatting tussen de 128 miljoen en 215 miljoen liter extra liter benzine en tussen de 50 en 160 liter diesel. Dit betreft tussen de 1 en 4% van de totale verkopen in Nederland.
De verwachting is dat de in het afgelopen jaar extra verkochte liters weer verschuiven naar het buitenland als de accijnzen omhoog gaan per 1 januari 2024 (voor een deel zal dit al gebeurd zijn bij de verhoging per 1 juli). Per 1 januari zal het prijsverschil naar verwachting groter worden dan in de meetperiode door indexering van de tarieven. De studie geeft geen informatie wat het extra effect daarvan zal zijn.
Kunt u aangeven hoeveel liter er met deze prijsverschillen naar verwachting in België en in Duitsland getankt zal worden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoeveel accijnzen (inclusief btw) loopt de Nederlandse schatkist mis doordat mensen gaat tanken over de grens? Kunt u dat onderbouwen?
Als het aantal extra geleverde liters uit vraag 2 wordt vermenigvuldigd met het accijnstarief per 1 januari 2024 kan een grove inschatting gegeven worden van het effect op de accijnsopbrengsten doordat mensen gaan tanken over de grens. Dit komt neer op tussen € 122 miljoen en € 207 miljoen aan lagere accijnsopbrengsten per jaar voor benzine en tussen de € 32 miljoen en € 136 miljoen aan lagere accijnsopbrengsten per jaar voor diesel. Hierbij is geen rekening gehouden met een groter effect doordat de prijsverschillen groter worden.
Kunt u de vragen hierboven herhalen voor de situatie dat de benzineprijs en de dieselprijs met de helft minder stijgt?
Op basis van het huidige grenseffectenonderzoek is dat niet mogelijk. Het onderzoek gaat in op de vraag wat er gebeurt bij prijsverschillen die zijn ontstaan door beleidswijzigingen die al zijn geweest. Naar verwachting zal begin 2024 gerapporteerd worden over de meetperiode tot en met augustus 2023. In deze meetperiode zit de verhoging van de Nederlandse accijnstarieven per 1 juli 2023. Deze informatie helpt om een verdere inschatting van de effecten te maken. In de zomer van 2024 verschijnt de laatste update van de studie. Hierin zullen gegevens tot en met maart 2024 meegenomen worden.
Wat acht u een redelijk maximaal accijnsverschil met buurlanden?
Op Europees niveau zijn er minimumbelastingniveaus voor de brandstofaccijns. Lidstaten zijn vrij om hogere accijns te heffen. De brandstofaccijns in omringende landen zijn niet bepalend voor onze accijnstarieven, maar wegen we wel mee bij het vormen van beleid. De hoogte van accijnstarieven op brandstof zijn primair budgettair ingegeven. Daarnaast is de brandstofaccijns een belangrijk instrument om de externe kosten van het gebruik van brandstof te beprijzen. Tenslotte wordt het effect op de lasten voor burgers en bedrijven gewogen. In het buitenland kan men bij het wegen van deze belangen een andere keuze maken dan Nederland waardoor de accijnstarieven op brandstof per land kunnen verschillen. Het is daarom niet mogelijk om een redelijk maximaal accijnsverschil met buurlanden te geven.
In dit kader verwijs ik de heer Omtzigt naar de vervolgresultaten van het onderzoek grenseffecten brandstofaccijns waaruit blijkt dat er door verhoging van de brandstofaccijns weliswaar grotere grenseffecten optreden, maar dat die grenseffecten binnen het gedragseffect blijven waarmee de budgettaire opbrengst voor de brandstofaccijns wordt geraamd. Voor de grenseffecten zijn eventuele wijzigingen in de hoogte van de accijnstarieven op brandstof in buurlanden ook van belang. Dat is afhankelijk van de besluitvorming in die landen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording gaat ook in op andere stukken die met Prinsjesdag met uw Kamer zullen worden gedeeld zoals het Belastingplan 2024 zelf en de vervolgresultaten van het onderzoek grenseffecten. De beantwoording van deze vragen zal daarom op Prinsjesdag met uw Kamer worden gedeeld.
Tenminste 259 PAS melders die niet worden gelegaliseerd |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Klopt het dat tenminste 259 boeren, die geen vergunning hebben om stikstof uit te stoten, geen hulp krijgen van het Rijk?1
Het kabinet voelt een zware verantwoordelijkheid om de PAS-melders te legaliseren. Daarbij geldt dat er sprake moet zijn van een terechte PAS-melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma. Een voorbeeld van een PAS-melding met een negatieve verificatie is die van Lelystad Airport (Kamerstuk 35 334, nr. 174). Het afwijzen kan verschillende oorzaken hebben: soms is de activiteit toch legaal (bijvoorbeeld als blijkt dat er inmiddels via een andere weg al een vergunning is verleend of sprake is van een afgeronde tijdelijke activiteit), en regelmatig is alsnog een toestemming nodig. Niet alle 259 PAS-melders hebben dus een probleem. De negatieve verificatie van het legalisatieprogramma betekent ook in dat laatste geval niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Indien nodig zal de initiatiefnemer zelf een vergunning moeten aanvragen en zelf stikstofruimte aan kopen of de stikstofuitstoot verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Zo ja, wie heeft dat besluit genomen en wanneer? Is dit besluit ook aan de Tweede Kamer meegedeeld, en zo ja, op welke datum?
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de verificatie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de vastgestelde criteria uit de Regeling natuurbescherming. Aangezien ik het van belang vind dat u goed op de hoogte bent van de voortgang van het legalisatieprogramma, heb ik u met elke voortgangsbrief op de hoogte gehouden. De cijfers waaraan wordt gerefereerd zijn in de Voortgangsbrief stikstof op 30 juni jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 260) aan u toegezonden.
Kunt u aangeven wanneer dat beeld wel eindelijk helder kan zijn en welke oorzaken aan deze onduidelijkheid ten grondslag liggen gezien het feit dat volgens het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de tot nu toe gecontroleerde groep bedrijven «geen goed beeld» heeft van het werkelijke aantal bedrijven dat uiteindelijk niet in aanmerking zal komen voor hulp van het Rijk?
Er zijn 2488 PAS-melders die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Ten tijde van de laatste Kamerbrief van 30 juni 2023 waren 1992 dossiers van de 2488 in behandeling, en daarvan is bij 596 verzoeken tot legalisatie is vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 1992 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Van 596 meldingen is vastgesteld of ze een oplossing krijgen, daarvan lijkt 259 een relatief hoog aandeel. Maar dat geeft geen goed beeld van de verhoudingen meldingen die wel/niet aan de criteria voldoen. Het is immers sneller te zien of meldingen niet voldoen aan de criteria dan als ze wel voldoen, en de dossiers die niet aan de criteria voldoen, zijn dan ook sneller afgehandeld. Bijvoorbeeld: het is snel te zien als de oorspronkelijke melding meer dan 1 mol betrof, en daarmee meteen niet in aanmerking komt voor legalisatie. Terwijl álle criteria gecheckt moeten zijn om vast te stellen dat een melding wél in aanmerking komt voor legalisatie. Van de 1992 bedrijven die zijn gecontroleerd door het betreffend bevoegd gezag, zijn er 259 bedrijven die niet in aanmerking komen voor een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Het gaat dan om een aandeel van 13%.
Het streven van de provincies is om voor het eind van dit jaar alle binnengekomen dossiers te hebben beoordeeld en te kunnen zeggen of de PAS-melders in aanmerking komen voor legalisatie. Daarmee zal duidelijkheid gegeven worden aan bedrijven over de vraag of ze een oplossing kunnen krijgen binnen het legalisatieprogramma.
Bestaat er een lijst van boeren(bedrijven) die niet in aanmerking komen voor Programma Aanpak Stikstof (PAS)-legalisatie? Weten boeren dat ze daarop staan en worden zij daarover geïnformeerd?
Ja. Er is bij de provincies een overzicht van de 259 PAS-melders die niet in aanmerking komen voor een oplossing binnen het legalisatieprogramma.
Zoals in de beantwoording van vraag 1 is toegelicht, hebben niet alle PAS-melders met een negatieve verificatie een probleem. De provincies hebben mij aangeveven dat nog niet elke provincie al zover is om de afwijzingsbrieven te versturen. Ik zal de provincie verzoeken die duidelijkheid met spoed te geven, zodat de PAS-melders weten waar ze aan toe zijn.
Kunt u aangeven hoeveel van de 259 bedrijven, of meer als het er meer zijn, niet worden gelegaliseerd omdat zij bewuste een foute PAS-melding hebben gedaan hebben? Kunt u ook aangeven wat zij zouden hebben verzwegen en/of onjuist ingediend?
Wij gaan ervan uit dat alle PAS-melders te goeder trouw hebben gehandeld. Als blijkt dat onjuiste informatie is aangeleverd, wordt opnieuw verzocht om de juiste informatie. Er worden dus geen PAS-melders afgewezen omdat zij onjuiste informatie hebben aangeleverd.
Hoe gaat u om met de situatie van de PAS-melders die sinds de stikstofuitspraak van de Raad van State in 2019 illegaal stikstof uitstoten?
Het Rijk voelt zich verantwoordelijk voor de situatie waarin de PAS-melders zich bevinden, daarom is het legalisatieprogramma opgezet en wordt er alles aan gedaan om deze bedrijven zo snel mogelijk te legaliseren. Daartoe is ook een wettelijke verplichting opgenomen. Rijk en provincies hebben daarom ook afgesproken om niet actief te handhaven.
Welke stappen worden er ondernomen om te zorgen dat alle boerenbedrijven in de nabije toekomst over de juiste vergunningen beschikken, zoals eerder door u is toegezegd en welke actie met voorrang zou worden uitgevoerd?
Het Rijk en de provincies voeren samen het legalisatieprogramma uit en er worden bronmaatregelen getroffen. Per juni 2023 is er een oplossing voor 107 meldingen. Voor het versnellen van het legalisatieprogramma wordt de eerst inzetbare ruimte uit de aanpak piekbelasters gebruikt en was € 250 miljoen beschikbaar voor de provincies. Verder heeft het kabinet besloten meer prioriteit te geven aan de PAS-meldingen in het stikstofregistratiesysteem, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 1 mei jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 251). Hierdoor komt meer ruimte van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen en aanstaande ruimte van de Maatregel Gerichte Aankoop beschikbaar voor de PAS-meldingen als vast komt te staan dat die ruimte niet nodig is voor de natuur. Het kabinet zet hier op in om deze ondernemers uit de onzekerheid te helpen.
Bent u ervan overtuigd dat u en het ministerie wel in staat zijn om de belofte van het kabinet aan de boeren na te komen? Waaruit put u dat vertrouwen, ook na het genoemde NRC-artikel en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-stukken tot zich te hebben genomen?2
Het kabinet wil de PAS-meldingen zo snel mogelijk legaliseren. Deze ondernemers zitten in beginsel buiten hun schuld om in een verschrikkelijke situatie. Sinds het begin van dit jaar hebben 107 meldingen een oplossing gekregen, onder meer omdat inmiddels de stikstofdepositieruimte uit bijvoorbeeld de Subsidieregeling sanering varkenshouderij beschikbaar komt. Daarnaast heeft het kabinet afgelopen voorjaar (Kamerstuk 35 334, nr. 251) besloten de PAS-meldingen meer prioriteit te geven bij het uitgeven van stikstofruimte uit het SSRS. Zodoende veronderstel ik dat het aantal opgeloste melders de komende periode verder zal stijgen als vast komt te staan dat de ruimte die beschikbaar komt niet nodig is voor de natuur.
Hoe rechtvaardigt u de beslissing om de genoemde boeren geen hulp te bieden, gezien de eerdere vrijstelling die deze boeren tussen 2015 en 2019 kregen?
Om deel te kunnen nemen aan het legalisatieprogramma moet er sprake zijn van een positief geverifieerde PAS-melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma.
Dat kan verschillende oorzaken hebben: soms is de activiteit toch legaal (bijvoorbeeld als blijkt dat er inmiddels via een andere weg al een vergunning is verleend of sprake is van een afgeronde tijdelijke activiteit), en soms is alsnog een toestemming nodig. Niet alle 259 PAS-melders hebben dus een probleem. Een negatieve verificatie betekent ook niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Indien nodig zal de initiatiefnemer zelf een vergunning moeten aanvragen en zelf stikstofruimte aan kopen of de stikstofuitstoot verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Wat zijn de specifieke criteria waaraan boeren moeten voldoen om te legaliseren, en waarom voldoet 40 procent van de onderzochte boeren hier niet aan?
Om in aanmerking te komen voor legalisatie moet aan diverse criteria worden voldaan. Zo moest het project bijvoorbeeld meldingsplichtig zijn ten tijde van PAS en er moet ook een melding voor het project zijn gedaan. Bovendien moet het project tussen 1 juli 2015 tot 29 mei 2019 volledig gerealiseerd zijn, of er moest een begin zijn gemaakt aan realisatie. Ook als er aantoonbaar kan worden gemaakt dat er tussen 1 juli 2015 en 29 mei 2019 onomkeerbare, significatie investeringsverplichtingen zijn aangegaan voor het project komt het in aanmerking voor legalisatie. Daarnaast zijn er andere eisen, zoals dat de oorspronkelijke melding niet hoger mag zijn dan 1 mol, en dat er nog geen sprake is van een rechtmatige toestemming. De volledige lijst met criteria waaraan een bedrijf moet voldoen om een oplossing te krijgen binnen het legalisatieprogramma staat vastgelegd in artikel 2.8b van de Regeling natuurbescherming en zijn toegelicht te vinden op de website van BIJ12.3
Er hebben zich in totaal 2488 bedrijven aangemeld voor het legalisatieprogramma. Hiervan zijn in ieder geval de dossiers van 1992 bedrijven in behandeling. Van 596 meldingen is vastgesteld of ze een oplossing krijgen, daarvan lijkt 259 een relatief hoog aandeel. Maar dat geeft geen goed beeld van de verhoudingen meldingen die wel/niet aan de criteria voldoen. Het is immers sneller te zien of meldingen niet voldoen aan de criteria dan als ze wel voldoen, en de dossiers die niet aan de criteria voldoen, zijn dan ook sneller afgehandeld. Bijvoorbeeld: het is snel te zien als de oorspronkelijke melding meer dan 1 mol betrof, en daarmee meteen niet in aanmerking komt voor legalisatie. Terwijl álle criteria gecheckt moeten zijn om vast te stellen dat een melding wél in aanmerking komt voor legalisatie. Van de 1992 bedrijven die zijn gecontroleerd door het betreffend bevoegd gezag, zijn er 259 bedrijven die niet in aanmerking komen voor een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Het gaat dan om een aandeel van 13%.
Zijn er stappen ondernomen richting boeren die (bewust of per ongeluk) foute informatie hebben aangeleverd? Zo ja welke, door wie en wat is hiervan de status, het aantal boeren en het resultaat?
Als wordt vastgesteld dat initiatiefnemers bewust of per ongeluk foute informatie hebben aangeleverd, dan verzoekt het bevoegd gezag hen om de juiste informatie aan te leveren. Dan wordt het legalisatieverzoek alsnog met de juiste gegevens beoordeeld.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin stikstofruimte van gestopte boeren bijna niet wordt vergeven aan bedrijven zonder vergunning?
Het kabinet doet er alles aan om PAS-meldingen zo snel mogelijk van een vergunning te voorzien. Een belangrijke stap in de aanpak van het legaliseren is om ruimte van gestopte boeren te gebruiken in de vergunningverlening. Daarbij is het van belang dat de vergunningverlening rechtmatig plaatsvindt. Zo kan ruimte niet op een andere plek worden vergeven als die is vergaard, en moet de natuur voldoende basiskwaliteit hebben. Het staat buiten kijf dat de overheid altijd rechtmatig moet handelen en dus niet de ruimte heeft om de juridische vereisten te negeren. Daarnaast is ook een PAS-melder niet geholpen wanneer er onjuiste vergunningen worden verstrekt aangezien deze in beginsel geen stand zullen houden. Ik waak ervoor om PAS-melders blij te maken met een vergunning die later zal worden vernietigd.
Daar waar het mogelijk is om stikstofruimte rechtmatig aan PAS-meldingen toe te delen, wordt dat meteen gedaan.
Hoe gaat u om met de onduidelijkheid bij provincies over welke veehouders de juiste stikstofvergunning hebben?
Bij het legaliseren van de PAS-meldingen is het belangrijk om te beoordelen of de melding terecht is gedaan. In dat proces wordt ook bezien welke toestemming aanwezig is voor de gemelde activiteit. Als geconstateerd wordt dat een PAS-melder terecht is, wordt – nadat dit mogelijk is – een vergunning verleend voor de hele activiteit.
Hoe stelt u vast of iemand ter goeder trouw handelde en op welke manier krijgen boeren de gelegenheid hun visie in te dienen en hun kant van de zaak toe te lichten gezien het feit dat in interne stukken van het Ministerie van LNV, die vorige week zijn vrijgegeven na een beroep op de Wob, een ambtenaar van het Ministerie van LNV in een memo schrijft dat het «heel lastig» te bepalen is «wie te goeder trouw handelde»?
Het Rijk en de provincies gaan ervan uit dat alle meldingen te goeder trouw zijn geweest. Het bevoegd gezag constateert op basis van de criteria of een melder wel of niet in aanmerking voor legalisatieprogramma komt. Als een PAS-melder het niet eens is met een negatieve verificatie, kan alsnog een vergunningaanvraag worden ingediend. Die zal worden afgewezen als niet voldaan wordt aan de voorwaarden. Tegen dat besluit is het mogelijk om bezwaar en beroep in te dienen.
Vindt u dat u de Kamer de afgelopen 2,5 jaar juist en volledig heeft geïnformeerd over de voortgang van de PAS-melders? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, waarom is de Kamer niet juist en volledig geïnformeerd? Welke conclusie trekt u hier dan uit?
Ja. In elke voortgangsbrief heeft het kabinet u op de hoogte gehouden van de voortgang van het legalisatieprogramma. Sinds dit kalenderjaar worden deze passages aangevuld met de cijfermatige voortgang.
Hoe komt het dat deze informatie nu pas uit een aanvulling op een Wob-verzoek naar boven komt en niet in één van de vele debatten en brieven over PAS-melders stond?
Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen is toegelicht, is de Kamer volledig op de hoogte gesteld van de voortgang van het legalisatieprogramma.
Wilt u deze vragen één voor één, en ook de deelvragen, volledig beantwoorden?
Ja.
Wilt u de vragen voor het einde van het reces beantwoorden, doch uiterlijk 24 uur voor het commissiedebat Natuur op 7 september 2023?
Ja.
De expert opinie van dhr. Ocampo dat er sprake is van genocide tegen 120.000 Armeniërs in Nagorno-Karabach |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kati Piri (PvdA), Thierry Baudet (FVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Olaf Ephraim (FVD), Tom van der Lee (GL), Don Ceder (CU), Christine Teunissen (PvdD), Nilüfer Gündoğan (Volt), Caroline van der Plas (BBB), Jasper van Dijk , Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt), Kees van der Staaij (SGP), Sylvana Simons (BIJ1), Wybren van Haga (BVNL), Derk Boswijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de expert opinie van 7 augustus van dhr. Moreno Luis Ocampo, voormalig hoofdaanklager bij het internationaal strafhof in Den Haag, die schrijft: «There is an ongoing Genocide against 120,000 Armenians living in Nagorno- Karabakh, also known as Artsakh.The blockade of the Lachin Corridor by the Azerbaijani security forces impeding access to any food, medical supplies, and other essentials should be considered a Genocide under Article II, (c) of the Genocide Convention: «Deliberately inflicting on the group conditions of life calculated to bring about its physical destruction.»«?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat the International Association of Genocide Scholars Executive and Advisory Boards op 1 februari 2023 verklaarde dat er significante risicofactoren zijn voor genocide in de Nagorno-Karabach situatie met betrekking tot de Armeense bevolking?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het Red Flag Alert for Genocide op 22 juni 2023 van het Lemkin Instituut?2
Ja.
Deelt u de mening dat er ten minste een groot risico is op genocide in de regio Nagorno Karabakh en kunt u aangeven hoe u tot die conclusie gekomen bent?
Nederland is zeer bezorgd over de ontwikkelingen in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach en de ernstige humanitaire situatie van de plaatselijke bevolking. Het ICRC gaf op 25 juli jl. aan dat het niet mogelijk is om humanitaire hulp naar de burgerbevolking van de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach kan brengen door de Lachin-doorgang of andere mogelijke routes. Medische evacuaties door het ICRC vinden in beperkte mate plaats.
Samen met andere EU lidstaten volgt Nederland de situatie nauwlettend, hoofdzakelijk door informatie verkregen door de EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA).
De publicaties van dhr. Luis Moreno Ocampo, the International Association of Genocide Scholars Executive and Advisory Boards, het Lemkin Instituut en andere relevante publicaties zijn eveneens onderdeel van deze informatievoorziening.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering, al dan niet samen met Europese Unie (EU) landen, invulling aan de positieve verplichting om genocide te voorkomen, zoals die voortvloeit uit de door Nederland geratificeerde Genocide Conventie en zoals die door het Internationaal Hof van Justitie beschreven is in de zaak Bosnia and Herzegovina v. Serbia and Montenegro?
Het Genocideverdrag verplicht verdragspartijen tot het voorkomen en bestraffen van genocide. De verplichting om genocide te voorkomen richt zich primair op de staat waar de misdrijven worden gepleegd, maar is niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor andere staten om genocide te voorkomen hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. Uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof, waaronder de uitspraak van 26 februari 2007 in de bovengenoemde zaak, blijkt dat de verplichting om genocide te voorkomen een inspanningsverplichting is: een staat moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs beschikbaar zijn om genocide te voorkomen.
In lijn met deze inspanningsverplichting heeft het kabinet speciale aandacht voor situaties waar mogelijk sprake is van genocide en worden per situatie de verschillende mogelijkheden om dit te voorkomen bilateraal, in EU-verband en multilateraal besproken. Het gaat in dat kader bijvoorbeeld om de ondersteuning van de Speciaal Adviseur inzake de Preventie van Genocide van de VN, maar ook om de preventieve werking die uitgaat van de internationale strijd tegen straffeloosheid, waar Nederland onder meer aan bijdraagt door het steunen van internationale hoven en tribunalen en door het steunen van bewijsvergaringsmechanismen. Het kabinet wijst in dit verband ook op de gezamenlijke verklaring over het 75-jarig bestaan van het Genocideverdrag die op 4 juli jl. door Armenië is uitgesproken tijdens de 53ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad. In deze gezamenlijke verklaring wordt onder meer gewezen op de rol van het VN-mensenrechtensysteem en de VN-Mensenrechtenraad bij het verzamelen van informatie over mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht die tot genocide kunnen leiden. Het Koninkrijk heeft, net zoals een meerderheid van de EU-lidstaten, deze verklaring gesteund.
Heeft Azerbeidzjan uitvoering gegeven aan de interim- measure van het Internationaal Strafhof van 22 februari, namelijk: «The Republic of Azerbaijan shall, pending the final decision in the case and in accordance with its obligations under the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination, take all measures at its disposal to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the Lachin Corridor in both directions»?3
Het is van groot belang dat alle betrokken partijen aan het vredesproces toegewijd blijven en verdere escalatie wordt voorkomen. Dit betekent onder meer het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 22 februari 2023 door Azerbeidzjan. Nederland en de EU blijven Azerbeidzjan hiertoe oproepen. Ook de andere uitspraken van het Gerechtshof aan de partijen moeten opgevolgd worden.
Kunt u uitgebreid motiveren welke stappen Nederland en de EU genomen hebben om ervoor te zorgen dat deze interim- measure uitgevoerd wordt?
Namens de EU spelen de Voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan, o.a. door het leiden van verschillende ontmoetingen tussen de leiders van Azerbeidzjan en Armenië. Nederland steunt hen daarin en zet zich in om dit onderwerp in multilateraal, Europees, en bilateraal verband te blijven agenderen. Mede op Nederlands aandringen sprak de Hoge Vertegenwoordiger, Josep Borrell, onlangs zijn zorgen uit over de situatie.4 Op 16 augustus jl. kwam de VN Veiligheidsraad bijeen om de situatie te bespreken. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Azerbeidzjan heeft aangeboden dat de route via Aghdam (Azerbeidzjan) gebruikt kan worden om de regio te bevoorraden. De EU heeft hier van nota genomen, maar aangegeven dat dit niet een alternatief kan vormen voor de opening van de Lachin route.
De situatie in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach is op 16 augustus besproken door de VN-Veiligheidsraad. Ook in dit verband heeft de EU Azerbeidzjan opgeroepen tot vrije doorgang in de Lachin corridor.
Bilateraal spreekt Nederland alle betrokken partijen aan op hun betrokkenheid bij het vredesproces. Naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 22 februari 2023 heeft Nederland de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven en zal dit gezamenlijk met de EU blijven doen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het advies van de landsadvocaat over invaren in het nieuwe pensioencontract |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Klopt het dat dhr. Gortzak en dhr. Oudshoorn (toenmalig voormannen van FNV en VNO-NCW) inzage gehad hebben in het (concept)advies van de landsadvocaat over invaren uit 2011?
Ja. Deze twee personen hebben eenmalig de gelegenheid gehad om het concept-advies in te zien onder toezicht van een ambtenaar en zonder medeneming van een telefoon.
Welke andere juridische adviezen over invaren zijn met derden gedeeld en niet aan de Kamer(s) ter beschikking gesteld?
Alleen het genoemde concept-advies in vraag één is aan de genoemde personen ter inzage geboden. Er zijn geen andere juridische adviezen over invaren met derden gedeeld die niet aan de Kamers ter beschikking zijn gesteld.
Kunt u aangeven waarom het advies van de landsadvocaat wel ter inzage gegeven is aan derden en niet ter inzage gegeven is aan het parlement, toen het daarom vroeg (zoals de leden van de Eerste Kamer tijdens de plenaire behandeling van de pensioenwet)?
In 2011 is onderhandeld over een pensioenakkoord. Het betreffende advies van de landsadvocaat is gevraagd in het kader van deze onderhandelingen en om te komen tot de definitieve vormgeving van het invaren. Het betreffende concept-advies alsmede de opvolgende adviezen van ook andere advocaten zijn verwerkt in het rapport collectief invaren van mei 20121 en het wetsvoorstel invoering reële ambitieovereenkomst2. Deze documenten zijn openbaar. Het wetsvoorstel is na de consultatiefase niet ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht»3 is de beleidslijn voor openbaarmaking van adviezen van de landsadvocaat weergegeven. Per 1 juli 2021 worden adviezen van de landsadvocaat openbaar gemaakt voor zover die niet zien op procedures, maar het karakter hebben van algemeen juridische beleidsadviezen. Adviezen die de landsadvocaat geeft in het licht van lopende of mogelijke procedures worden niet openbaar, omdat het belang van de Staat, zoals genoemd in artikel 68 van de Grondwet, daaraan in de weg staat.
Adviezen gegeven voor 1 juli 2021 kennen dit onderscheid niet. De landsadvocaat hoefde destijds geen rekening te houden met de mogelijke openbaarmaking van het advies. Om die reden worden adviezen van de landsadvocaat gegeven voor 1 juli 2021 niet openbaar gemaakt.
Acht u het wenselijk dat Kamerleden voor de inhoud van dit advies vragen gaan stellen aan mensen die het advies wel ter inzage gehad hebben in plaats van aan de regering? Zo nee, begrijpt u dat u dat kunt voorkomen dat het advies onmiddellijk openbaar te maken?
Zoals aangegeven in antwoord op de vorige vraag worden (concept-)adviezen die de landsadvocaat geeft in het licht van lopende of mogelijke procedures niet openbaar, omdat het belang van de Staat, zoals genoemd in artikel 68 van de Grondwet, daaraan in de weg staat.
Is het mogelijk dat een stuk onder artikel 68 in het belang van de staat niet aan de Kamer gestuurd wordt, maar wel aan derden? Zo ja, kunt u precies omschrijven in welke omstandigheden dat het geval is?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen is het concept-advies niet aan derden verstrekt, maar hebben de twee personen eenmalig de gelegenheid gehad om het concept-advies in te zien onder toezicht van een ambtenaar en zonder medeneming van een telefoon. Deze inzage toentertijd diende een specifiek doel; de inhoud was relevant voor de onderhandelingen over het Pensioenakkoord 2011 en om te komen tot de definitieve vormgeving van het invaren. Dat neemt niet weg dat het concept-advies in het licht van lopende of mogelijke procedures niet openbaar wordt gemaakt, omdat het belang van de Staat, zoals genoemd in artikel 68 van de Grondwet, daaraan in de weg staat. De juridische analyse in het concept-advies en de opvolgende adviezen is verwerkt in openbare documenten, namelijk het rapport collectief invaren en de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel invoering reële ambitieovereenkomst.
Herinnert u zich dat de Raad voor de Rechtspraak op 28 oktober 2021 een snoeiharde brief over de nieuwe pensioenwet stuurde en zei: «Een operatie als de onderhavige heeft in Nederland niet eerder plaatsgevonden, en zo ver de Raad bekend, wat betreft het invaren van ruim EUR 1.500 miljard aan opgebouwde aanspraken zelfs niet in enig ander EU-land. Wanneer de nieuwe Pensioenwet door groepen werknemers ervaren zou worden als het aantasten van verworven rechten, dan valt actief verzet door velen te verwachten» en «Wanneer de diverse invaargeschillen tot een rechtstreekse inschakeling van de Rechtspraak leiden, kan dat tot (ernstige) ontwrichting van die Rechtspraakleiden.»?1
Ja.
Hoe vindt u dat de regering met het parlement omgaat als juridische adviezen over dit soort claims niet gedeeld worden? Kan het parlement dan wel een goede afweging maken?
Het advies van de Raad voor de Rechtspraak is bij de aanbieding van het (destijds) wetsvoorstel met de Kamer gedeeld. Het advies van de Raad voor de Rechtspraak is meegenomen bij de vormgeving van de Wet toekomst pensioenen en over de inhoud van het advies is bovendien veelvuldig gesproken tijdens de parlementaire behandeling.
Wilt u alle adviezen, concept-adviezen, intern en extern, mondeling en schriftelijk uitgebracht, over invaren van de afgelopen 15 jaar op een rij zetten en per ommegaande aan de Kamer doen toekomen inclusief het advies uit 2011?
Ik zal een lijst opstellen met de interne en externe schriftelijke adviezen die sinds 2010 zijn gegeven over invaren. Voor de interne adviezen ga ik daarbij uit dat u doelt op (beslis)nota’s van ambtenaren aan mij en mijn ambtsvoorgangers. Per advies zal ik vervolgens bekijken of alle informatie openbaargemaakt kan worden of dat bepaalde onderdelen niet gedeeld kunnen worden vanwege het belang van de Staat. De Staat moet immers – net zoals iedere deelnemer aan het maatschappelijk verkeer – de gelegenheid hebben om zich vertrouwelijk voor bijstand en advies te wenden tot een advocaat. Dit geldt evenzeer voor interne adviezen.
Voor wat betreft mondelinge adviezen geldt dat ik deze niet met u kan delen. De overleggen die ik met mijn ambtenaren voer worden niet opgenomen en kunnen ook niet met u gedeeld worden. Voor de mondelinge externe gesprekken geldt hetzelfde, in het bijzonder de gesprekken tussen ambtenaren en de landsadvocaat. Daarbij geldt voor advocaten uiteraard het beroepsgeheim.
Het opzoeken van alle schriftelijke adviezen en beoordelen wat wel en niet gedeeld kan worden vergt nader uitzoekwerk, mede vanwege de lengte van de periode en dat het verzoek betrekking heeft op een periode in het verleden. Hierdoor is het op dit moment nog niet mogelijk dit met u te delen. Ik ben voornemens om in november met u te kunnen delen wat de inventarisatie heeft opgeleverd.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn een voor een beantwoord binnen de reguliere termijn.
De accijnzen per 1 januari 2024 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
Klopt het dat het resterende deel van de accijnsverlaging in principe op 1 januari 2024 wordt teruggedraaid en dat de accijnzen op benzine dan ongeveer 8,7 cent/liter stijgen en die van diesel 5,6 cent per liter?
Het klopt dat dit het beeld is bij ongewijzigd beleid.
In het algemeen geldt dat de accijnstarieven per 1 januari 2024 nog kunnen wijzigen als gevolg van de augustusbesluitvorming en als gevolg van de behandeling van het Belastingplan 2024 in de Kamer.
Klopt het dat boven op die accijnsverhoging, de accijnzen ook nog geïndexeerd worden met de tabelcorrectiefactor, die volgens het Centraal Planbureau (CPB) 9,5% bedraagt, zodat de accijnzen op benzine dan met ongeveer 8 cent stijgen en die met diesel nog een keer 5,5 cent per liter? (bron: Centraal Economisch Plan 2023)
Het klopt dat dit het beeld is bij ongewijzigd beleid.
De brandstofaccijns wordt net als andere belastingen bij aanvang van het kalenderjaar geïndexeerd op basis van de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor 2024 ligt nu op 9,9%.
Klopt het dat er over accijnzen btw geheven wordt, zodat de totale prijsstijging door belastingen bij ongewijzigd beleid zeker 20 cent per liter benzine bedraagt? Kunt u het precieze bedrag geven?
Ja, het klopt dat over de accijns btw wordt geheven. Op basis van de Btw-richtlijn zijn lidstaten verplicht om de accijns in de maatstaf van heffing voor de btw op te nemen.
De totale prijsstijging door belastingen bij ongewijzigd beleid voor een liter benzine (accijns en btw) bedraagt ruim 20 eurocent per liter benzine. Het precieze bedrag is (8,65 + 8,66) * 1,21 = 20,95 eurocent.
Ook hier geldt dat de accijnstarieven per 1 januari 2024 nog kunnen wijzigen als gevolg van de augustusbesluitvorming en als gevolg van de behandeling van het Belastingplan 2024 in de Kamer.
Kunt u de historische ontwikkeling van accijnzen op benzine en diesel in de afgelopen 10 jaar in een tabel geven, inclusief de verwachte waarde in 2024?
In de tabel hieronder zijn de accijnstarieven in euro per 1.000 liter voor ongelode lichte olie (benzine) en gasolie (diesel) weergegeven. De tarieven zijn per 1 januari van elk kalenderjaar. De tarieven per 1 januari 2024 kunnen nog wijzigen als gevolg van de augustusbesluitvorming.
Jaar
Benzine
Diesel
2015
€ 766,07
€ 482,06
2016
€ 769,90
€ 484,47
2017
€ 772,21
€ 485,92
2018
€ 778,39
€ 489,81
2019
€ 787,73
€ 495,69
2020
€ 800,33
€ 503,62
2021
€ 813,14
€ 521,68
2022
€ 823,71
€ 528,46
2023
€ 650,71
€ 417,46
2024
€ 962,29
€ 628,36
Kunt u aangeven hoe hoog de minimumtarieven voor accijnzen op diesel en benzine zijn volgens de Europese richtlijn 2003/96?
Het minimumbelastingniveau op basis van de richtlijn Energiebelastingen bedraagt voor benzine € 359 euro per 1.000 liter en voor diesel € 330 euro per 1.000 liter.
Kunt u aangeven hoe hoog de accijnzen zijn op diesel en benzine in 2023 en naar verwachting in 2024 in de EU-landen Frankrijk, Spanje, Italië, België, Duitsland, Luxemburg, Polen en Denemarken?
In de tabel hieronder zijn de meest actuele accijnstarieven per 17 augustus 2023 in euro per 1.000 liter voor benzine en diesel in de 8 genoemde landen en Nederland weergegeven. De tarieven zijn beschikbaar in de Taxes in Europe Database.
Voor wat betreft de verwachting van de accijnstarieven in 2024 kunnen op dit moment geen uitspraken worden gedaan omdat dat afhankelijk is van eventuele besluitvorming in de diverse lidstaten. Op basis van openbare informatie zijn nog geen wijzigingen in de accijnstarieven in genoemde landen per 2024 bekend.
Meest actuele accijnstarieven per 17 augustus 2023 (in euro per 1.000 liter) volgens Taxes in Europe Database
Land
Benzine
Diesel
Nederland
€ 789,10
€ 516,25
Frankrijk
€ 682,90
€ 594
Spanje
€ 472,69
€ 379
Italië
€ 728,40
€ 617,40
België
€ 600,16
€ 600,16
Duitsland
€ 654,40
€ 470,40
Luxemburg
€ 537,99
€ 428,75
Polen
€ 408,61
€ 333,80
Denemarken
€ 636,58
€ 442,81
Hoe groot is het prijsverschil aan de grens met diesel en benzine naar verwachting in 2024 en acht u dat acceptabel?
De verkoopprijs aan de pomp is afhankelijk van meerdere factoren naast de hoogte van de brandstofaccijns waaronder de kostprijs, winstmarge en de mate van doorberekening van de brandstofaccijns door de producent aan de consument. De oliemarkt is volatiel waardoor de daadwerkelijke verkoopprijs aan de pomp per dag kan verschillen.
Op basis van de meest actuele tarieven bedraagt het verwachte accijnsverschil voor benzine met België € 362,13 per 1.000 liter (36 eurocent per liter) en met Duitsland € 307,89 (31 eurocent per liter). Voor diesel bedraagt het verwachte accijnsverschil met België € 28,20 (3 eurocent per liter) en met Duitsland € 157,96 (16 eurocent per liter).
Op Europees niveau zijn er minimumbelastingniveau voor de brandstofaccijns. Lidstaten zijn vrij om hogere accijns te heffen. De brandstofaccijns in omringende landen zijn niet bepalend voor onze accijnstarieven. Wel wegen we grenseffecten mee. Bij het vaststellen van de tarieven voor de brandstofaccijns weegt het kabinet een breed palet aan belangen, waaronder budgettair belang, effect op het klimaat en grenseffecten. In het buitenland kan men bij het wegen van de belangen een andere keuze maken ten aanzien van de accijnstarieven op brandstof.
Bent u bereid om de voorgenomen stijging van de accijnzen fors te temperen?
Tijdens de parlementaire behandeling van de voorjaarsnota heeft de Kamer de motie Heinen/Slootweg aangenomen die verzoekt om lagere brandstofaccijns als optie op tafel te houden bij de augustusbesluitvorming.1 Het kabinet wenst niet op die besluitvorming vooruit te lopen mede gelet op haar demissionaire status en de substantiële budgettaire derving die gepaard gaat met het aanvullend temperen van de brandstofaccijns.
Als benzine straks 2,40 euro per liter kost, het gemiddeld verbruik in de stad 9,2 liter per 100 kilometer is (bron: milieu centraal) en de belastingvrije kilometervergoeding 22 cent/kilometer bedraagt, klopt het dan dat je van de belastingvrije kilometervergoeding van de werkgever eigenlijk alleen de benzinekosten kunt betalen en niets van de overige kosten (onderhoud, afschrijving, wegenbelasting) van een auto?
Vooropgesteld wil ik opmerken dat de onbelaste reiskostenvergoeding geldt voor alle zakelijke kilometers ongeacht de wijze van vervoer, oftewel ook voor gemaakte zakelijke kilometers per fiets, lopend en openbaar vervoer afgelegde kilometers. Desondanks ligt het voor de hand om bij de onbelaste reiskostenvergoeding oog te hebben voor de gemiddelde variabele kilometerkosten van een middenklasse auto.2 De variabele autokosten zijn sterk afhankelijk van het type auto en het verbruik. Op 1 juli 2023 heb ik een evaluatie van de onbelaste reiskostenvergoeding met uw Kamer gedeeld.3 Daaruit blijkt dat de variabele kosten van een middenklasse benzineauto (klasse A tot en met C) in 2022 per kilometer tussen de € 0,143 en € 0,189 bedragen. Daarbij is uitgegaan van praktijk brandstofverbruikscijfers per autotype volgens de RDW en gemiddelde jaarlijkse brandstofprijzen volgens het CBS.
De variabele kosten van een middenklasse benzineauto liggen momenteel dus lager dan de onbelaste kilometervergoeding van € 0,22 per kilometer zoals die vanaf 2024 geldt. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2023 heb ik toegezegd om een verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding per 2024 naar € 0,23 per kilometer te bezien. Een verhoging leidt tot een budgettaire derving waarvoor dekking gezocht moet worden. Dit zal daarom ook betrokken worden in de augustusbesluitvorming.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 1 september 2023 beantwoorden?
Ja.
Een juridisch advies van de landsadvocaat over het invaren van pensioenen in de pensioenwet |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het Wet open overheid (Woo)-besluit waaruit blijkt dat de landsadvocaat in 2011 een juridisch beleidsadvies heeft uitgebracht over invaren?1
Ja, met dien verstande dat het betreffende concept-advies niet de kwalificatie beleidsadvies heeft. Ik verwijs naar de passage over de beleidslijn openbaarmaking in antwoord op vraag 2.
Kunt u het advies openbaar maken, of in ieder geval het deel van het advies dat ziet op invaren openbaar maken (dit is een verzoek onder artikel 68 van de Grondwet)?
In 2011 is onderhandeld over een pensioenakkoord. Het advies van de landsadvocaat is gevraagd in het kader van deze onderhandelingen en om te komen tot de definitieve vormgeving van het invaren. Het betreffende concept- advies alsmede de opvolgende adviezen van de landsadvocaat en ook andere advocaten zijn verwerkt in het rapport collectief invaren van mei 20122 en het wetsvoorstel invoering reële ambitieovereenkomst3. Deze documenten zijn openbaar. Het wetsvoorstel is na de consultatiefase niet ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Het gevraagde concept-advies maak ik niet openbaar. De hier bedoelde advisering van de landsadvocaat dateert van 2011, dus van vóór de datum waarop de huidige beleidslijn van kracht werd. De landsadvocaat hoefde destijds geen rekening te houden met de mogelijke (gedeeltelijke) openbaarmaking van het advies. Ook delen van het concept-advies kunnen om die reden niet openbaar worden gemaakt. Daarbij geldt dat dit advies, of delen ervan, nog steeds relevant zou kunnen zijn voor de eventuele procespositie van de Staat.
In de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht»4 is de beleidslijn openbaarmaking van adviezen van de landsadvocaat weergegeven. Per 1 juli 2021 worden adviezen van de landsadvocaat openbaar gemaakt voor zover die niet zien op (mogelijke) procedures, maar het karakter hebben van algemeen juridische beleidsadviezen. Adviezen die de landsadvocaat geeft in het licht van lopende of mogelijke procedures worden niet openbaar, omdat het belang van de Staat, zoals genoemd in artikel 68 van de Grondwet, daaraan in de weg staat. De staat moet immers – net zoals iedere deelnemer aan het maatschappelijk verkeer – de gelegenheid hebben om zich vertrouwelijk voor bijstand en advies te wenden tot een advocaat.
Adviezen gegeven voor 1 juli 2021 kennen dit onderscheid niet. De landsadvocaat hoefde destijds geen rekening te houden met de mogelijke openbaarmaking van het advies. Om die reden worden adviezen van de landsadvocaat gegeven voor 1 juli 2021 niet openbaar gemaakt.
Begrijpt u dat het van belang is voor de medewetgever om de juridische risico’s van een grote stelselwijziging, en daarom van het invaren in de nieuwe pensioenwet, te kennen?
Dat begrijp ik goed. Om die reden bevat de memorie van toelichting bij de Wet toekomst pensioenen een uitgebreid juridisch hoofdstuk waarin de risico’s expliciet worden beschreven en afgewogen. Daarnaast brengt de Raad van State advies uit over elk wetsvoorstel, waarbij ook expliciet gekeken wordt naar de juridische aspecten van het wetsvoorstel. Ook zijn alle onderliggende beslisnota’s die betrekking hebben op de Wet toekomst pensioenen openbaar gemaakt.
Wellicht ten overvloede, het advies van de landsadvocaat van 2011 had geen betrekking op het Pensioenakkoord 2019 en de uitwerking daarvan in de Wet toekomst pensioenen.
Kunt u de passages openbaar maken die zien op het invaren van pensioenen? En kunt u aangeven welke risico’s de landadvocaat wel en niet ziet?
Ik ga ervan uit dat deze vraag betrekking heeft op het advies uit 2011. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 beschreven, kan dit concept-advies, of onderdelen ervan, niet openbaar gemaakt worden. Het concept-advies en de opvolgende adviezen zijn inhoudelijk verwerkt in het rapport collectief invaren5 en het wetsvoorstel invoering reële ambitieovereenkomst.6 Er is vervolgens echter geen wetsvoorstel ingediend.
Kunt u een lijst geven van de juridische adviezen (intern en extern) die sinds 2010 mondeling en schriftelijk zijn gegeven over invaren en kunt u deze adviezen (of de delen die zien op invaren) openbaar maken?
Ik zal een lijst opstellen met de interne en externe schriftelijke adviezen die sinds 2010 zijn gegeven over invaren. Voor de interne adviezen ga ik daarbij uit dat u doelt op (beslis)nota’s van ambtenaren aan mij en mijn ambtsvoorgangers. Per advies zal ik vervolgens beoordelen of alle informatie openbaargemaakt kan worden of dat bepaalde onderdelen niet gedeeld kunnen worden vanwege het belang van de Staat. De Staat moet immers – net zoals iedere deelnemer aan het maatschappelijk verkeer – de gelegenheid hebben om zich vertrouwelijk voor bijstand en advies te wenden tot een advocaat. Dit geldt evenzeer voor interne adviezen.
Voor wat betreft mondelinge adviezen geldt dat ik deze niet met u kan delen. De overleggen die ik met mijn ambtenaren voer worden niet opgenomen en kunnen ook niet met u gedeeld worden. Voor de mondelinge externe gesprekken geldt hetzelfde, in het bijzonder de gesprekken tussen ambtenaren en de landsadvocaat. Daarbij geldt voor advocaten uiteraard het beroepsgeheim.
Het opzoeken van alle schriftelijke adviezen en beoordelen wat wel en niet gedeeld kan worden vergt nader uitzoekwerk, mede vanwege de lengte van de periode en dat het verzoek betrekking heeft op een periode in het verleden. Hierdoor is het op dit moment nog niet mogelijk dit met u te delen. Ik ben voornemens om in november met u te kunnen delen wat de inventarisatie heeft opgeleverd.
Kunt u beschrijven welke juridische risico’s er zijn bij invaren en of u die aanvaardbaar acht?
In hoofdstuk 10 van de memorie van toelichting bij de Wet toekomst pensioenen en tijdens de parlementaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen is hierop uitgebreid gereflecteerd.
De keuze om het invaren niet te verplichten en de vormgeving van het standaard invaarpad beogen de juridische risico’s te beperken. Een juridisch aandachtspunt dat ook in de memorie van toelichting wordt beschreven is dat er bij invaren sprake is van een regulering van eigendom. De regering heeft geconcludeerd dat daar een rechtvaardiging voor bestaat.7 De Raad van State onderschrijft de overwegingen in de memorie van toelichting; dat er weliswaar sprake is van een regulering van eigendom maar dat hiervoor een rechtvaardiging bestaat. Dat neemt niet weg dat in een individueel geval sprake kan zijn van een onevenredige en excessieve last. Het individu kan zijn individuele casus op verschillende manieren laten toetsen, bijvoorbeeld via de interne klachtenprocedure, de geschilleninstantie of de civiele rechter.
Op basis van onder meer de memorie van toelichting, het advies van de Raad van State en de wetsbehandeling is mijn conclusie dan ook dat de vormgeving van het invaren juridisch houdbaar is.
Herinnert u zich dat de landsadvocaat in 2009 advies uitbracht over de kinderopvangtoeslag en terugvorderen en dat de toenmalig Staatssecretaris van Financiën dat advies pas in 2021 openbaar gemaakt heeft?
Ik ken de situatie waarnaar de vraag verwijst.
Bent u op de hoogte van de mening van dhr. Hamilton – nu waarnemend griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal maar ambteloos burger toen hij het schreef – dat als dat advies opgevolgd zou zijn, er geen toeslagenaffaire geweest zou zijn?2
Ik heb kennisgenomen van het genoemde opiniestuk in de Volkskrant. Ik zie geen gelijkenissen met de Wet toekomst pensioenen, te meer omdat de advisering van de landsadvocaat juist heeft bijgedragen aan de huidige vormgeving van het invaren.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ik heb de vragen een voor een beantwoord.
De 10.000 gezinnen (vaak met een parttime werkende en of gedeeltelijk arbeidsongeschikte) die onder het bijstandsniveau leven |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Herinnert u zich dat u op 29 maart 2023 aan de Kamer moest toegeven dat er maar liefst 10.000 gezinnen onder het bijstandsniveau leven, inclusief toeslagen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nationale ombudsman hiervoor al in 2016 waarschuwde en dat er in bijna zeven jaar tijd geen oplossing voor deze groep gevonden is, ondanks vele Kamervragen, rapporten, debatten in de Kamer en zelfs signaleringen van rechters als buikpijndossier?2
Dat klopt, de problematiek is eind 20163 voor het eerst onder de aandacht gebracht door de Nationale ombudsman (NO). Zoals eerder gemeld in de brief aan uw Kamer op 29 maart 20234 is, gelet op de lange looptijd, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 20225 en de omvang van de groep huishoudens, een passende oplossing dringend wenselijk en nodig.
Herinnert u zich dat we u in de Kamer al maandenlang wijzen op de uitspraak van de hoogste rechtbank in sociale zekerheidsvragen – de Centrale Raad van Beroep – van 27 september 2022, die oordeelde dat in dit soort situaties: «Door de samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, bevinden appellanten zich in de zeer bijzondere situatie dat zij bijstand ontvangen die aanvult tot de norm voor gehuwden, maar toch over onvoldoende middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van gehuwden te kunnen voorzien. Het kan appellanten, gelet op de gebrekkige afstemming van de regelingen en het feit dat zij pas achteraf met de effecten daarvan werden geconfronteerd, niet worden verweten dat het lagere recht op toeslagen en kindgebonden budget niet eerder is onderkend. Er is daarom sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat in beginsel geen (hogere) bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend»?3
Ja. Het kabinet werkt sinds begin dit jaar aan een oplossing en heeft Uw Kamer op 29 maart7 en 2 juni8 geïnformeerd over de voortgang. Met de brief aan Uw Kamer van vandaag, 19 september 2023, informeren wij u wederom over de stand van zaken.
Herinnert u zich dat u eerdere moties om alle mensen die het betreffen aan te schrijven en hen te helpen, heeft afgewezen?
In het tweeminutendebat Uitvoering Sociale Zekerheid is de motie Warmerdam c.s.9 oordeel Kamer gelaten en vervolgens door uw Kamer aangenomen. Mede naar aanleiding van deze motie spannen Rijk en gemeenten zich in om het bereik van de ondersteuning door gemeenten te vergroten. Met de brief aan Uw Kamer van vandaag informeren wij u over de stand van zaken.
Hoeveel van de naar schatting 10.000 gezinnen hebben de weg naar de gemeente gevonden om over het jaar 2022 een aanvulling te krijgen, zodat zij ten minste tot het bijstandsniveau (inclusief toeslagen) worden aangevuld in hun inkomen?
Uit een analyse door de Belastingdienst die vandaag is meegestuurd met een brief aan Uw Kamer en deze beantwoording blijkt dat het dit jaar gaat om 6.400 huishoudens. Van een aantal gemeenten is bekend dat zij zijn begonnen om deze huishoudens actief te benaderen en aan hen bijzondere bijstand te verstrekken. Er is geen landelijk beeld van het aantal huishoudens waarmee inmiddels contact is of dat inmiddels geholpen is. In overleg met de VNG is besloten om nog niet over te gaan op bredere communicatie, omdat dit een toeloop op gemeenten kan veroorzaken die de uitvoering nu nog niet aankan. Wij zullen gemeenten verzoeken om een uitvoeringstoets uit te brengen op de actieve benadering. Tegelijkertijd werkt het Rijk aan ondersteuning voor gemeenten in de uitvoering, onder meer door het gezamenlijk opstellen van een handreiking.
Van een aanvulling over het jaar 2022 kan alleen sprake zijn als een huishouden in 2023 een terugvordering van toeslagen over 2022 heeft ontvangen die te wijten is aan de problematiek.10 Op de korte termijn (de termijn waarop wijziging van wet- en regelgeving niet mogelijk is) kunnen gemeenten de getroffen huishoudens alleen ondersteunen via de individuele bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand kan alleen worden verstrekt voor kosten die in het heden gemaakt worden; dit is niet het geval voor de extra uitgaven aan huur en zorgverzekering in 2022 als gevolg van de problematiek.
Hoeveel van de naar schatting 10.000 gezinnen hebben de weg naar de gemeente gevonden om over het jaar 2023 een aanvulling te krijgen, zodat zij ten minste tot het bijstandsniveau (inclusief toeslagen) worden aangevuld in hun inkomen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoeveel gemeenten hebben getracht mensen die het betreft actief te benaderen? Welke gemeenten zijn dat?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoeveel gezinnen zijn geholpen en benaderd om een aanvulling aan te vragen? Kunt u aangeven om welke groepen het dan gaat en hoe zij benaderd zijn en welke resultaten daarbij geboekt zijn (via gemeenten, via het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), via particuliere verzekeraars die inzicht hebben in wie een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft)?
Zie het antwoord op vraag 5. Aanvullend hierop kunnen wij aangeven dat de actieve benadering en de communicatie op dit moment verlopen via individuele gemeenten.
Heeft het UWV alle mensen benaderd die in 2022 en/of 2023 een Toeslagenwet-uitkering hadden voor (echt)paren en hen geholpen een aanvulling aan te vragen? Zo nee, waarom niet en wilt u dat alsnog doen? Zo ja, welke resultaten heeft dat dan gehad?
Dit is nog niet gebeurd. Het is niet duidelijk welke ontvangers van een Toeslagenwetuitkering precies te maken hebben met de alleenverdienersproblematiek, omdat UWV niet over alle hiervoor noodzakelijke gegevens beschikt. In overleg met de VNG is besloten om nog niet over te gaan op bredere communicatie, omdat dit een toeloop op gemeenten kan veroorzaken die de uitvoering nu nog niet aankan. Wij zullen UWV en gemeenten in een uitvoeringstoets vragen welke mogelijkheden zij zien voor actieve benadering van de doelgroep.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Commissie sociaal minimum van mening is dat de bijstandsnorm (die deze mensen dus niet halen) volstrekt onvoldoende is om van rond te komen voor gezinnen (van twee ouders) met meerdere kinderen?
Op 30 juni heeft de Commissie sociaal minimum haar eerste rapport over de toereikendheid van het sociaal minimum aan mij overhandigd. Het kabinet is bekend met de inhoud van het rapport en de adviezen van de Commissie sociaal minimum.
Op 28 september komt de commissie met het tweede rapport over de systematiek van het stelsel van het sociaal minimum. De gezamenlijke rapporten worden op een later moment voorzien van een kabinetsreactie.
Hoe vindt u dat u uitvoering geeft aan artikel 20 van de Grondwet, dat in lid 3 stelt: «Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege»?
Het bieden van bestaanszekerheid is één van de belangrijkste kerntaken van de overheid. Het derde lid van artikel 20 GW bevat een opdracht aan de wetgever om bij wet een recht op bijstand te creëren voor Nederlanders die niet zelf in hun bestaan kunnen voorzien. Dit sociaal grondrecht vestigt geen rechtstreekse aanspraak voor individuen op bijstand en bevat evenmin de opdracht om een bijstandsnorm in het leven te roepen die voor elke rechthebbende onder alle omstandigheden en te allen tijde toereikend moet zijn.
Aan deze bepaling heeft de wetgever uitvoering gegeven door het in het leven roepen van (thans) de Participatiewet, die regelt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander (en de met de Nederlander gelijkgestelde), met onvoldoende middelen, recht heeft op bijstand van overheidswege. De bijstandsnormen die in de Participatiewet zijn opgenomen, worden geacht in principe toereikend te zijn voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. De Participatiewet kent echter ook, in aanvulling op de bijstandsnormen, de mogelijkheid om aanvullende algemene en bijzondere bijstand toe te kennen aan degenen voor wie de bijstandsnorm vanwege bepaalde omstandigheden ontoereikend is om alle noodzakelijke kosten te kunnen dragen. Daarnaast kennen we in Nederland het toeslagenstelsel en kan er bijvoorbeeld kwijtschelding van gemeentelijke belastingen worden verleend.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren beleid gevoerd om in uitzonderlijke tijden met hoge inflatie de bestaanszekerheid van mensen te versterken. Het aandeel personen onder de armoedegrens daalt naar verwachting van 6,1% in 2021 naar 4,8% in 2023, en het aandeel kinderen dat in armoede opgroeit, daalt van 7,2% in 2021 naar 6,2% in 2023. Ook voor 2024 neemt het demissionaire kabinet maatregelen om de bestaanszekerheid van mensen te borgen. Uw Kamer heeft hiertoe ook opgeroepen met de moties Marijnissen/Van der Plas en Van Apeldoorn. Dankzij deze nieuwe maatregelen en het eerder ingezette beleid zal naar verwachting het aandeel personen onder de armoedegrens volgend jaar niet toenemen en het aandeel kinderen dat in armoede opgroeit verder dalen naar 5,1%.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die nu buiten hun schuld onder het bijstandsniveau zitten, alsnog een aanvulling krijgen over de jaren 2022 een 2023?
Zie het antwoord op vraag 5 en mijn brief aan Uw Kamer van 19 september.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Wij hebben uw vragen een voor een beantwoord. Zoals de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft toegelicht in de brief aan Uw Kamer van 12 september jl., heeft de beantwoording betrekking op de uitkomsten van de augustusbesluitvorming. Deze uitkomsten worden pas openbaar gemaakt op Prinsjesdag, 19 september 2023. Daarom is deze beantwoording vandaag meegestuurd met de brief die Uw Kamer nader informeert over de stand van zaken.
Het migratiepakket |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Herinnert u zich dat u ongeveer negen maanden onderhandeld heeft over een pakket om grip te krijgen op migratie, maar geen totale overeenstemming bereikte en toen besloot om het ontslag van het kabinet aan te bieden?
Ja.
Herinnert u zich dat u voornemens was migratie, dat wil zeggen arbeidsmigratie, studiemigratie en asielmigratie, meer in goed banen te leiden en er grip op te krijgen?
Ja.
Kunt u een lijst opstellen van alle maatregelen die u overwogen heeft op grip te krijgen op migratie?
Bij brief van 10 juli jl.1 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid gereageerd op het informatieverzoek van meerdere fracties in de regeling van werkzaamheden van diezelfde datum.2 In de bijlage bij die brief zijn onder meer de afschriften verstrekt van stukken die ambtelijk zijn ingebracht ten behoeve van de bewindspersonenoverleggen over migratie. In die ambtelijke stukken zijn maatregelen opgenomen die aan de orde zijn geweest bij de genoemde besprekingen.
Kunt u een lijst opstellen van alle maatregelen waarover de vier onderhandelende partijen overeenstemming bereikt hadden en die samen konden dragen?
Zoals reeds in genoemde brief van 10 juli jl. is verwoord, gold voor alles dat er geen overeenstemming was totdat over het geheel overeenstemming zou worden bereikt. Van een lijst van maatregelen waarover overeenstemming was, kan dan ook niet worden gesproken.
Kunt u een lijst opstellen van maatregelen die dit kabinet nog voornemens is te implementeren of in wetgeving aan de Kamer voor te leggen?
Met de indiening van het ontslag is het kabinet demissionair geworden. Dit houdt in dat het kabinet terughoudendheid past. Welke stappen noodzakelijk zijn, zal per geval moeten worden beoordeeld. Hiervoor is niet bij voorbaat een lijst van maatregelen op te stellen.
Indien u voornemens bent geen of nauwelijks maatregelen te nemen, acht u het dan verantwoord en wijs om een jaar geen beleid vorm te geven, terwijl er toch echt noodzaak toe is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid alsnog met een pakket maatregelen te komen dat alle vier de demissionaire partijen kunnen dragen, zodat de volgende regering niet geconfronteerd wordt met nog grotere problemen dan noodzakelijk?
Het kabinet heeft na intensieve besprekingen moeten constateren dat het niet mogelijk was overeenstemming te bereiken over een pakket van beleidsmaatregelen op dit punt. Er is geen reden te veronderstellen dat het bereiken van een gezamenlijk pakket op dit moment wel mogelijk is.
Hoe gaat u de aangenomen motie over de voorbereide maatregelen ten aanzien van arbeidsmigratie verder uitwerken en in het vroege najaar voorleggen aan de Kamer uitvoeren? (Kamerstuk 36 392, nr. 5)
De wijze waarop het kabinet uitvoering wenst te geven aan de genoemde motie is nog onderwerp van bespreking binnen het kabinet. Vooruitlopend daarop is het niet mogelijk een lijst van maatregelen te bieden of een precieze datum aan te geven.
Kunt u een lijst geven van maatregelen die u aan de Kamer zult voorleggen om deze motie uit te voeren en de datum waarop elke maatregel voorgelegd wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Deze beantwoording is zo spoedig als mogelijk opgesteld. Enkel waar dit de beantwoording ten goede kwam zijn vragen samengepakt.
Het artikel 'Universiteit van Amsterdam geeft Netflix belastingadvies vermomd als wetenschappelijk onderzoek” op onderzoeksplatform Follow the Money |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Universiteit van Amsterdam geeft Netflix belastingadvies vermomd als wetenschappelijk onderzoek» op onderzoeksplatform Follow the Money op 1 juli 2023?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het door de Universiteit van Amsterdam voor Netflix opgestelde document «Benefits of Partnering with the UvA in the CPT Project» van 14 september 2020, zoals dat door Follow the Money met een beroep op de Wet Open overheid (Woo) is verkregen?
Ja.
Klopt het dat de afdeling Belastingrecht van de Universiteit van Amsterdam, bij monde van de onderzoeksdirecteur, in ruil voor de financiering van een onderzoeksproject naar de fiscale aspecten van de digitale economie aan Netflix algemene en specifieke voordelen heeft toegezegd?
De Universiteit van Amsterdam (hierna: «de UvA») geeft aan dat de onderzoekssamenwerking tussen de UvA en Netflix valt onder de paraplu van het project «Designing the tax system for a Cashless, Platform-based and Technology-driven society» (het CPT-project) van de afdeling Belastingrecht (het Amsterdam Center for Tax Law) van de UvA. Het onderzoek is gestart in februari 2021 en eindigt in december 2024. Dit onderzoeksproject is een vorm van contractonderzoek.
Ten behoeve van de onderzoekssamenwerking hebben de UvA en Netflix de afspraken vastgelegd in een overeenkomst die door beide partijen volgtijdelijk is ondertekend op 21 januari 2021 en 2 februari 2021 (hierna: «de overeenkomst»). Deze overeenkomst bevat aldus de overeengekomen voorwaarden waaronder de UvA het onderzoek uitvoert in 2021 tot en met 2024. Daarnaast is er het memo van 14 september 2020 (hierna: «het memo») waarin algemene en specifieke voordelen van een samenwerking tussen de UvA en Netflix worden benoemd. De voordelen die worden genoemd in het memo zijn niet opgenomen in de afspraken en voorwaarden die zijn vastgelegd in de overeenkomst. De UvA geeft aan dat de voordelen op generlei wijze onderdeel zijn van de overeenkomst, noch van de onderzoekssamenwerking en dat deze niet aan Netflix zijn toegezegd. Daarnaast zijn volgens de UvA de in het memo genoemde voordelen niet toegekend, met andere woorden de in het memo opgenomen voordelen hebben volgens de UvA in de praktijk niet zijn beslag gekregen. De UvA heeft aangegeven delen van het memo niet passend te vinden.
Naar mijn mening wekt het bestaan van het memo naast de overeenkomst de schijn van afhankelijkheid en belangenverstrengeling.
Hoeveel bedraagt het door Netflix aan de Universiteit van Amsterdam toezegde sponsorbedrag? En wanneer is hoeveel geld overgemaakt door Netflix? Waaraan is dat geld besteed?
De UvA heeft aangegeven dat de toegezegde financiële bijdrage door Netflix in totaal € 556.000 exclusief btw bedraagt. In de overeenkomst is afgesproken dat dit bedrag over vier jaar in termijnen wordt betaald volgens de volgende verdeling: 1 feb 2021: € 130.000, 1 jan 2022: € 136.000, 1 jan 2023: € 142.000 en 1 jan 2024: € 148.000 (alle bedragen exclusief btw). De UvA heeft aangegeven dat op dit moment de genoemde bedragen in resp. 2021, 2022 en 2023 door Netflix zijn overgemaakt. In 2024 zal Netflix nog een bedrag van € 148.000 (exclusief btw) overmaken.
In de overeenkomst staat dat de UvA gerechtigd is de middelen aan te wenden voor de aanstelling van een (of meer) universitair docent(en) en/of Senior UvA Onderzoeker(s) (in totaal: 1 fte) op het gebied van belastingheffing van de digitale economie met speciale aandacht voor ontwikkelingslanden (het Afrikaanse continent en Zuid-Amerika).
Door de UvA is bevestigd dat een universitair docent wordt bekostigd voor 0,8 fte voor een periode van 4 jaar met als specifieke opdracht het verrichten van onderzoek naar de belastingheffing van de digitale economie. Daarnaast is met de middelen een conferentie georganiseerd in Kaapstad (samen met de Universiteit van Kaapstad) en zijn cursussen georganiseerd in Kaapstad op het gebied van de belastingheffing van de digitale economie, explainable AI in taxation en de invloed van blockchain op belastingen.
Klopt het dat de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (2018) van toepassing is op alle door de Universiteit van Amsterdam aan Netflix toegezegde voordelen, waaronder zowel de algemene als de specifieke voordelen? Indien het slechts op een deel van toepassing is, kunt u dat dan toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de UvA nadrukkelijk aangegeven dat de voordelen waarnaar wordt verwezen in deze vraag geen onderdeel zijn van de overeenkomst en niet zijn toegezegd aan Netflix. Wat betreft de overeenkomst die de UvA heeft gesloten met Netflix: daarop is de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit 2018 (hierna: «NGWI») van toepassing. Dit is ook expliciet opgenomen in de overeenkomst.
Zijn de door de Universiteit van Amsterdam aan Netflix toegekende voordelen naar uw mening in overeenstemming met de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit? Indien het deels in overeenstemming is, kunt u dan aangeven welke voordelen wel in overeenstemming zijn en welke niet?
De NGWI gaat over wetenschappelijk onderzoek in den brede, zoals dat wordt uitgevoerd aan de instellingen die deze code onderschrijven. Dit omvat zowel publiek als privaat gefinancierd onderzoek en zowel fundamenteel als toegepast en praktijkgericht onderzoek.
«Onderzoek» omvat alle activiteiten die aan de onderzoekspraktijk verbonden zijn: het opstellen van aanvragen, de opzet en uitvoering van het onderzoek, de beoordeling en peer review, het optreden als inhoudelijk deskundige, de verslaglegging, verantwoording en publiciteit.
In algemene zin vind ik onderzoekssamenwerking met het bedrijfsleven een belangrijk element in ons onderwijsstelsel. Het zorgt ervoor dat wetenschappelijk onderzoek goed aansluit bij maatschappelijke uitdagingen en dat innovatie wordt gestimuleerd. Tegelijkertijd moet worden geborgd dat er geen vermenging plaatsvindt van commerciële belangen en de inhoud van het wetenschappelijk onderzoek. Dit wordt gedaan door kaders binnen de kennisinstellingen, waaronder de NGWI.
In de getekende overeenkomst met Netflix is de wetenschappelijke integriteit expliciet geborgd, onder andere door de principes van goed wetenschappelijk onderzoek, zoals weergegeven in de NGWI en de European Code of Conduct for Research Integrity, van toepassing te verklaren op het onderzoek. Zoals hierboven aangegeven, heeft de UvA bevestigd dat de voordelen die worden genoemd in het memo geen onderdeel zijn van de overeenkomst noch van de onderzoekssamenwerking.
Zoals eerder aangegeven, ben ik van mening dat het bestaan van het memo naast de overeenkomst de schijn van afhankelijkheid en belangenverstrengeling wekt.De UvA heeft aangegeven dat naast het gebruikelijke toezicht op de wetenschappelijke integriteit bij het aangaan en uitvoeren van onderzoek, een interne evaluatie zal plaatsvinden naar de uitvoering van het CPT-project, mede in het licht van de NGWI. Ik heb de UvA gevraagd bij deze evaluatie de vraag mee te nemen hoe het heeft kunnen gebeuren dat dit memo is opgesteld. Niet alleen de overeenkomst, maar ook het pad naar een overeenkomst toe (het proces) moet immers integer worden uitgevoerd.
Wat vindt u, in het licht van de principes van de wetenschappelijke integriteit, van het door de Universiteit van Amsterdam aan Netflix toegekende recht om (maatwerk)onderzoek te laten verrichten dat Netflix in staat stelt om «geïnformeerde beslissingen» te nemen over haar eigen belastingpositie (zie algemeen voordeel nr. 5 en specifiek voordeel nr. 2)? Is hier niet gewoon sprake van belastingadvies aan Netflix?
De UvA heeft mij geïnformeerd dat zij Netflix niet het recht heeft toegekend om (maatwerk)onderzoek te laten verrichten dat Netflix in staat stelt om «geïnformeerde beslissingen» te nemen over haar eigen belastingpositie. Ik verwijs u verder naar mijn antwoorden op vragen 3 en 6.
Wat vindt u, in het licht van de principes van de wetenschappelijke integriteit, van de door de Universiteit van Amsterdam aan Netflix toegekende stem in wetenschappelijke discussies over de toekomst van het belastingstelsel voor online media service providers en de uit deze discussies voortvloeiende aanbevelingen aan beleidsmakers, waaronder de OESO, de G20 en de EU (zie specifiek voordeel nr. 1)? Is hier niet gewoon sprake van lobbyactiviteiten voor Netflix?
De UvA heeft mij geïnformeerd dat zij Netflix geen stem in wetenschappelijke discussies over de toekomst van het belastingstelsel heeft toegekend. Ik verwijs u verder naar mijn antwoorden op vragen 3 en 6.
Wat vindt u, in het licht van de principes van de wetenschappelijke integriteit, van de door de Universiteit van Amsterdam aan Netflix toezegde hulp om beter aan beleidsmakers en de samenleving uit te leggen dat Netflix, anders dan van andere digitale bedrijven, niet aan agressieve belastingontwijking doet (zie specifieke aanbeveling nr. 4)? Is hier niet gewoon sprake van een sterk staaltje public relations voor Netflix?
De UvA heeft mij geïnformeerd dat zij geen hulp heeft toegezegd aan Netflix om beter aan beleidsmakers en de samenleving uit te leggen dat Netflix niet aan agressieve belastingontwijking doet. Ik verwijs u verder naar mijn antwoorden op vragen 3 en 6.
Op welke wijze geeft de Universiteit van Amsterdam Netflix «toegang tot het aannemen van topstudenten op het gebied van fiscaal recht, digital business en technologie, waaronder studenten van het UvA Science Park» (zie specifiek voordeel nr. 6)?
De UvA heeft aangegeven dat een universitair docent studenten zou begeleiden die eventueel stage zouden gaan lopen bij Netflix. Dergelijke begeleiding is overigens onderdeel van meerdere masterprogramma’s van de UvA. Stages bij Netflix hebben vooralsnog niet plaatsgevonden.
Vindt u dat er door de Universiteit van Amsterdam voldoende openheid is betracht over de rol van Netflix en de daaruit voortvloeiende belangenconflicten in de zin van paragraaf 3.2, onderdeel 8, van de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit?
Nee, zie ook mijn antwoorden op vragen 3 en 6.
Is het door Netflix gefinancierde onderzoek voorwerp geweest van een recente visitatie van de rechtenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam, en zo ja, wat was de uitkomst daarvan en is daarbij aandacht besteed aan de wetenschappelijke integriteit? Indien het antwoord nee is, was het dan wel bekend bij het team dat de visitatie uitvoerde?
De UvA heeft mij geïnformeerd dat het onderzoek van de faculteit der Rechtsgeleerdheid in 2022 onderwerp is geweest van een visitatie. De visitatie zag op de periode 2016–2021. Het overkoepelende CPT-project is ter sprake gekomen tijdens gesprek tussen de UvA-onderzoeksleiders en de visitatiecommissie. Er zijn geen specifieke bevindingen geweest t.a.v. het CPT-project. Wel heeft de visitatiecommissie in het algemeen het belang benadrukt van het borgen van integriteit van contractonderzoek en het nieuwe beleid van de faculteit op wetenschappelijke integriteit verwelkomd.
Heeft u voldoende vertrouwen dat het door Netflix gefinancierde onderzoek naar de fiscale aspecten van de digitale economie door de Universiteit van Amsterdam kan worden uitgevoerd overeenkomstig de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit?
Het door Netflix gefinancierde onderzoek is vastgelegd in een overeenkomst tussen Netflix en de UvA. Op deze overeenkomst is de NGWI van toepassing. Ik ga ervan uit dat het onderzoek uitgevoerd zal worden binnen het kader van deze overeenkomst en de NGWI.
Hoe staat het met de koerswijziging van de afdeling Belastingrecht die de Universiteit van Amsterdam in het najaar van 2022 aankondigde?2 Is de vacature voor een onafhankelijke hoogleraar belastingrecht die geen banden heeft met de belastingadviessector of de Belastingdienst al ingevuld, en zo nee, wanneer gebeurt dit?
De UvA heeft aangegeven dat er op 24-8-2022 een vacature voor een hoogleraar algemeen belastingrecht is opengezet. Er werd gezocht naar een hoogleraar die geheel of vrijwel geheel voltijds aan de UvA werkt. De UvA heeft mij geïnformeerd dat deze procedure niet heeft geleid tot invulling van de vacature. Op 15-5-2023 is de vacature opnieuw opengezet. De procedure voor de werving van een (bijna) fulltime hoogleraar loopt nog.
Wat vindt u ervan dat Follow the Money al in de zomer van 2021 aan de Universiteit van Amsterdam op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van het Netflix-document en aanpalende stukken had gevraagd, maar pas twee jaar later de stukken heeft ontvangen? Klopt het dat de rechter er zelfs aan te pas moest komen om de Universiteit van Amsterdam te bewegen de stukken rondom Netflix openbaar te maken en klopt het dat de Universiteit van Amsterdam excuus heeft aangeboden voor de gang van zaken bij de afhandeling van het Wob-verzoek?
Ik betreur dat naar aanleiding van het Wob-verzoek van Follow the Money in 2021 niet alle stukken direct compleet zijn aangeleverd. De gesloten overeenkomst tussen de UvA en Netflix is naar aanleiding van het Wob-verzoek van Follow the Money op 17 november 2021 openbaar gemaakt. Naar aanleiding van een aanvullende zoekslag, uitgevoerd na een rechterlijke uitspraak, zijn nadere stukken getraceerd en aan Follow the Money overhandigd. Een van deze stukken was het eerdergenoemde memo van 14 september 2020. De UvA heeft excuses aangeboden voor het feit dat de eerste zoekslag onvoldoende adequaat was uitgevoerd.
Klopt het dat de Universiteit van Amsterdam niet al het e-mailverkeer met Netflix over de sponsordeal openbaar heeft gemaakt? Zou u de Kamer de gelakte stukken, waaronder in het bijzonder een mailbericht van Netflix van 16 november 2020, kunnen doen toekomen als bijlage bij de beantwoording van deze vragen?
De UvA heeft aangegeven dat zij (inmiddels) al het e-mailverkeer met Netflix, voor zover verplicht onder de Woo, openbaar heeft gemaakt. Deze stukken kunt u raadplegen op: https://www.uva.nl/over-de-uva/organisatie/juridische-zaken/wet-open-overheid/wet-open-overheid.html#2023.
Zijn er nog andere sponsorcontracten bij deze vakgroep die aandacht behoeven? Kunt u daartoe een overzicht geven van alle externe geldstromen van de afgelopen vijf jaar en de onderliggende contracten?
Informatie over (deels) extern gefinancierde onderzoekssamenwerkingen dient naar mijn mening volkomen transparant te zijn. Immers moet ten allen tijde voorkomen worden dat het vertrouwen in de wetenschap zou kunnen worden geschaad. Het staat buiten kijf dat de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en transparantie van wetenschappelijk onderzoek ten allen tijde moet worden bewaakt.
De UvA geeft aan alle contractstukken e.d. op basis van het Woo-verzoek (t/m juli 2021 openbaar te hebben gemaakt. Ik heb de UvA gevraagd of er in het licht van de wetenschappelijke integriteit nog andere sponsorcontracten bij deze vakgroep zijn die aandacht behoeven.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ik vind het belangrijk om uw vragen volledig en correct te beantwoorden. In verband met de beschikbare capaciteit tijdens het Kamerreces was het helaas niet mogelijk deze vragen binnen drie weken te beantwoorden. Verder wilde ik informatie verifiëren bij de UvA.
Het (on)vermogen van minderjarigen om de gevolgen van genderbehandelingen onder ogen te zien en de noodzaak om als overheid in actie te komen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Kunt u de duidelijk omlijnde definitie geven van wat regulier medisch behandelen inhoudt en zo ja, hoe luidt deze?
In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (artikel 2 Wkkgz) is vastgelegd wat goede zorg inhoudt. Goede zorg is zorg die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. Hierbij handelen zorgaanbieders en zorgverleners in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard en de kwaliteitstandaard. Deze professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden worden ingevuld door het veld. Artsen en paramedische professionals zijn gehouden te handelen met inachtneming van de professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden. Zij richten zich in hun behandeling naar het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, gecombineerd met hun klinische expertise, rekening houdend met de verwachtingen en ervaringen van de cliënt. Daar hoort bij dat een cliënt begrijpelijk wordt geïnformeerd over de effectiviteit, aard, duur en neveneffecten van een behandeling. Belangrijk in de verhouding tussen arts en cliënt is dat de arts met de professionele standaard en kwaliteitstandaard een eigen verantwoordelijkheid heeft, die door de wensen van de cliënt niet opzij kunnen worden gezet.
Welke juridische status heeft deze definitie?
Zie het antwoord op vraag 1 en de toelichting hierbij.
Welke basis heeft de medische diagnose van genderdysforie of genderincongruentie (ervaren spanning tussen biologisch geslacht en de beleving van gender)?
Genderdysforie is opgenomen in het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5-TR). Dit is het psychiatrisch handboek/classificatiesysteem. Genderdysforie is het gevoel dat het geboortegeslacht niet past bij het gender dat iemand ervaart en wil uiten en het daarmee gepaard gaande lijden. Genderincongruentie is een duidelijke en aanhoudende ongelijkheid tussen het ervaren gender van een persoon en de bij de geboorte toegewezen sekse. Genderincongruentie is op zichzelf geen psychische stoornis. Genderincongruentie is wel opgenomen als aandoening in de International Classification of Diseases (ICD-11). Het Zorginstituut sluit zich aan bij de huidige opvattingen en begrippen (genderincongruentie en genderdysforie). Bij genderincongruentie kan er onder voorwaarden aanspraak worden gemaakt op behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet. Als sprake is van een somatische zorgvraag (inclusief de psychologische zorg en ondersteuning die daarbij horen), is de arts niet verplicht om de DSM-5 te gebruiken. Dat betekent dat een diagnose niet verplicht op grond van de DSM-5 moet worden gesteld, om te bepalen of somatische zorg voor transgender personen onder de basisverzekering valt. De diagnose kan daarom ook worden gesteld op basis van ICD 11. In de internationaal erkende «Standards of Care» van de World Professional Association for Transgender Health (WPATH)1 en in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch2 wordt benoemd wat nodig is om een diagnose te kunnen stellen en over te gaan tot behandeling. Zo staat in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch dat de diagnose genderincongruentie moet worden gesteld door een gespecialiseerde psycholoog, psychiater of orthopedagoog.
Voldoet het medisch behandelen van genderincongruentie bij minderjarigen aan de definitie van regulier medisch behandelen, zoals gegeven in vraag 1?
Criteria voor de zorg voor kinderen en jongeren met gendervragen in Nederland zijn inmiddels uitvoerig beschreven in de Kwaliteitstandaard Transgenderzorg Somatisch, die is gebaseerd op internationale richtlijn van de Endocrine Society en de Standards of Care van de WPATH en de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg3. Eén van de vereiste criteria is dat de evaluatie en behandeling plaatsvinden in een samenwerkingsverband met expertise met structurele multidisciplinaire overleggen. Voorwaarde voor medisch handelen is een brede zorgvuldige evaluatie van jongeren.
Mogen minderjarigen een medische behandeling krijgen voor genderincongruentie als niet wordt voldaan aan de criteria voor regulier medisch behandelen?
Minderjarigen die niet volgens de kwaliteitstandaarden worden geëvalueerd en begeleid mogen geen medische handeling ondergaan. Voor behandelingen van jongeren die jonger zijn dan 16 jaar wordt, indien er na zorgvuldige evaluatie voldaan wordt aan de behandelcriteria, alleen behandeling uitgevoerd na een uitvoerige mondelinge en schriftelijke informed consent procedure, ook van ouders/verzorgers, conform de WGBO. Dit geldt ook voor volwassenen. Voor de behandeling van kinderen en adolescenten zijn goede afspraken gemaakt. Deze beschrijven de eisen aan zorgverleners, voor specifieke behandelingen. Ik verwijs hiervoor naar de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch4.
Is het feitelijk juist dat een genderbevestigende behandeling strikt genomen geen regulier medisch noodzakelijk handelen is?
Genderbevestigende behandeling bestaat uit behandeling met geslachtshormonen om de gewenste puberteitsverschijnselen te laten ontwikkelen. Zoals in het antwoord op vraag 3 al benoemd is een voorwaarde voor medisch handelen een brede en zorgvuldige evaluatie van jongeren. Indien voldaan wordt aan de geldende criteria dan is de behandeling met geslachtsbevestigende hormonen een noodzakelijke behandeling om jongeren met genderdysforie te behandelen en kan het uitstellen van de behandeling tot de leeftijd van 18 jaar negatieve consequenties hebben. Genderbevestigende behandelingen worden al meer dan 50 jaar in Nederland uitgevoerd; bij volwassenen sinds de jaren 70 van de vorige eeuw na goedkeuring door de Gezondheidsraad, vanaf de jaren 90 ook bij jongeren onder de 18 jaar.
Kunt u bevestigen dat een medische behandeling van genderincongruentie bij minderjarigen een zeer ingrijpende behandeling is met levenslange gevolgen voor fysiek gezonde kinderen?
Hormonale behandeling bij minderjarigen kan bestaan uit puberteitsremming en/of geslachtsbevestigende behandelingen met geslachtshormonen. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6, gaat het dan om minderjarigen voor wie is vastgesteld dat behandeling wel degelijk medisch noodzakelijk is. Puberteitsremming leidt tot onderdrukking van de eigen productie van puberteitshormonen. Na het stoppen van deze behandeling komt de eigen productie weer op gang en daarom beschouwt men deze behandeling als reversibel. Puberteitsremming kan helpen om de mentale gezondheid te verbeteren. Echter, langetermijneffecten van deze behandeling zijn nog niet goed genoeg bekend en de voordelen moeten altijd afgewogen worden tegen de nadelen5. Daarom moet, voordat wordt overgegaan tot hormonale behandeling, een zorgvuldige psychologische beoordeling plaatsvinden inclusief aandacht voor de wilsbekwaamheid, naast medische counseling en counseling over vruchtbaarheid. Ook hier moeten de voor- en nadelen, van zowel het wel medisch handelen als óók van het niet medisch handelen, met ouders en de jongeren besproken worden. Behandeling volgt pas na uitgebreide informed consent procedure. Gedurende het gehele behandeltraject wordt de jongere begeleid door een multidisciplinair team. Vandaar dat elke stap in de behandeling nauwkeurig wordt genomen en gedocumenteerd wordt bijgehouden. De follow-up is hierbij gestandaardiseerd ingericht en om de lange termijn uitkomsten in kaart te brengen wordt in de behandelcentra onderzoek verricht.
Kunt u bevestigen dat de Verenigde Naties (VN) een aanbeveling heeft gedaan om bestuurlijke maatregelen te nemen om alle niet-urgente medische ingrepen bij intersekse kinderen te voorkomen?
Ja, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft uw Kamer mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierover op 6 juli 20236 geïnformeerd.
Klopt het dat de basis voor volledige autonomie (zelfbeschikking) van het kind wankel is, omdat juist de hersengebieden die bij langetermijnplanning zijn betrokken in het puberbrein nog onvoldoende zijn ontwikkeld?
De hersenen van jongeren zijn inderdaad in ontwikkeling. In de WGBO wordt daarom ook afhankelijk van de leeftijd de beslissingsbevoegdheid geheel bij ouders gelegd (kind jonger dan 12 jaar), bij het kind en ouders samen (12 t/m 15 jaar) en pas vanaf 16 jaar worden jongeren in staat geacht zelfstandig beslissingen over medische behandelingen te nemen. Natuurlijk verschilt de ontwikkeling per kind. Daarom is in de criteria voor behandeling ook opgenomen dat er een uitgebreide evaluatie en counseling voorafgaand aan een medische behandeling moet plaatsvinden. Hierbij moet beoordeeld worden of de jongere informed consent kan geven voor de betreffende behandeling. In de dagelijkse praktijk op genderpoliklinieken worden ouders ook zo veel mogelijk betrokken bij de behandeling van jongeren van 16 jaar oud (of ouder).
Kunt u instemmen met de visie dat de uitwerking van de behandeling van genderincongruentie bij minderjarigen een maatschappelijke vraagstuk is dat de bevoegdheid van de medische beroepsgroep overstijgt, zodat de overheid verantwoordelijkheid neemt om te komen tot een brede doordenking van dit vraagstuk?
Ik heb met mijn brief van 9 mei 20237 twee onderzoeksrapporten op gebied van transgenderzorg aan uw Kamer gezonden. De twee onderzoeken en mijn reactie hierop geven aan dat de oplossing van de toegenomen zorgvraag niet enkel binnen de zorg gezocht kan of moet worden. Juist een brede gezamenlijke maatschappelijke inzet – van hulp, zorg en ondersteuning tot emancipatie en acceptatie – helpt om ook deze groep structureel een betere plek te geven in onze samenleving. De twee onderzoeken dragen naar mijn mening bij aan een brede doordenking van dit maatschappelijke vraagstuk. Daarnaast vindt er op dit moment een evaluatie plaats van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. In de al uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van de evaluatie is ook gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen, zoals onder andere de Standards of Care van de World Professional Association for Transgender Health (WPATH)8 en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in de professionele standaard en kwaliteitsstandaarden, invulling te geven aan de vraag wat goede zorg is. Daarnaast blijft wetenschappelijk onderzoek en goede monitoring van belang.
Hoe reflecteert u op het voorstel van de National Health Service (NHS) in het Verenigd Koninkrijk om puberteitsremmers alleen voor te schrijven voor minderjarigen binnen de setting van klinisch onderzoek?1
De NHS in Engeland heeft een onafhankelijke review laten uitvoeren met als doel de zorg aan kinderen en jongeren met vragen over hun genderidentiteit of genderincongruentie in het Verenigd Koninkrijk te verbeteren. Belangrijkste knelpunten die voortkomen uit het UK report (Cass report10) zijn:
Er zijn geen aanwijzingen dat bovenstaande knelpunten, met uitzondering van de wachtlijsten, in Nederland aan de hand zijn. Jongeren krijgen in Nederland zorg op maat en elke vervolgstap wordt zorgvuldig afgewogen met het hele team en de betrokkene zelf. Zowel op zorgverleners als op ouders rust hier dus een belangrijke verantwoordelijkheid. In Nederland worden alle kinderen en jongeren begeleid volgens een goed gedocumenteerd zorgpad. Alle stappen in de begeleiding en behandelingen vinden plaats na intensieve psychologische evaluatie waar ook rekening wordt gehouden met psychiatrische comorbiditeit. Hiervoor wordt ook samengewerkt met andere hulpverleners en de GGZ. Alle beslissingen worden in een multidisciplinair team samen besproken. Elke stap in de behandeling wordt nauwkeurig gedocumenteerd en de follow-up is gestandaardiseerd ingericht. Jongeren en ouders worden zowel mondeling als ook schriftelijk uitvoerig ingelicht over de voor- en nadelen van de behandeling. Bij het Amsterdam UMC vindt al jaren langdurige follow-up cohortonderzoek plaats zowel naar de medisch somatische als psychologische uitkomsten bij alle jongeren die daar aangemeld en eventueel medisch behandeld worden11. Voor lange termijn monitoring is een biobank opgezet bij het Radboudumc12. In Nederland vindt transgenderzorg plaats in de reguliere zorg, maar met een lange onderzoekstraditie die nauw verbonden is met de zorg die in een zorgvuldig multidisciplinair verband aangeboden wordt. Wetenschappelijk onderzoek is en blijft noodzakelijk om meer bewijs over de voor- en nadelen van hormoonbehandeling bij jongeren te verkrijgen. Dit is realiseerbaar doordat hormonale behandeling uitsluitend in gespecialiseerde centra plaatsvindt waar data structureel verzameld worden en wetenschappelijk onderzoek wordt verricht.
Hoe waardeert u de uitspraak «outside of a research setting, puberty suppressing hormones should not be routinely commissioned for children and adolescents who have gender incongruence/dysphoria»?
Tot nu toe komt het meeste onderzoek op de vragen of een medisch genderbevestigend traject op jonge leeftijd veilig is (do no harm), of jongeren op jonge leeftijd zo’n beslissing kunnen nemen (of erop terugkomen, detransition) en of er voldoende evidence voor de effectiviteit van vroeg medisch ingrijpen is, uit Nederland. De vraag die op dit moment toenemend in het buitenland, onder andere in het Verenigd Koninkrijk, gesteld wordt is of deze, over het algemeen positieve, uitkomsten ook geldig zijn in andere landen. In de voorgestelde beleidsaanpassingen in het Verenigd Koninkrijk en Zweden is onder andere het advies dat men de zorg meer gaat academiseren. Transgender jongeren kunnen dan alleen in een onderzoeksdesign medische behandeling krijgen.
In Nederland bestaat er al jaren een sterke onderzoekstraditie rondom genderbevestigende behandeling bij volwassenen en adolescenten, in tegenstelling tot verschillende Europese landen en Noord-Amerika.
Kunt u aangeven hoe in 2019 werd omgegaan met het voorschrijven van puberteitstemmers bij minderjarigen in Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk? Kunt u ook aangeven welke wijzigingen in de behandelrichtlijnen zich hebben voorgedaan sinds 2019?
Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk hebben hun aanpak van transgenderzorg gewijzigd of zijn daarmee bezig. De regeringen van die landen hebben ingegrepen door onderzoek naar de voor- en nadelen van de behandeling te laten analyseren. Vanwege onvoldoende aanwijzingen voor de veiligheid en effectiviteit van de behandeling is medische transgenderzorg voor jongeren in Finland en Zweden nu nog alleen bij uitzondering mogelijk. Dat er nog zoveel onduidelijk is over de veiligheid en over het effect van de behandeling is in sommige landen reden om te pleiten voor grote terughoudendheid. Terwijl in Nederland die onduidelijkheid wordt gezien als een stevig maar aanvaardbaar risico, waarbij de overweging wordt gemaakt dat het ontzeggen van zorg aan een grote groep transgender jongeren ook schadelijk is voor de mentale gezondheid13. De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaard en kwaliteitsstandaarden, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Er vindt er op dit moment, in opdracht van ZonMw en met subsidie van het Ministerie van VWS, een evaluatie plaats van de bestaande Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. In de al uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van de evaluatie is ook gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen, zoals o.a. die van Zweden en de Standards of Care van de World Professional Association for Transgender Health (WPATH)14 en wetenschappelijke literatuur, worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Is de trend in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland naar inzetten op psychosociale en psychologische ondersteuning van minderjarigen met genderdysforie in plaats van medisch ingrijpen een trend die in Nederland ook navolging zou moeten vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13. De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen voor zover het medisch inhoudelijke overwegingen betreft. Overigens hebben veel jongeren al psychologische ondersteuning in de periode dat zij op de wachtlijst staan voor een eerste afspraak bij een genderkliniek. Psychologische zorgverlening maakt ook deel uit van de multidisciplinaire aanpak waarbij de verschillende betrokken medische disciplines samenwerken rondom de medische genderbevestigende behandeling.
De oorzaken van Inflatie en het feit dat volgens een recente IMF studie stijgende bedrijfswinsten de grootste oorzaak zijn |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Heeft u kennis genomen van het paper «Euro Area Inflation after the Pandemic and Energy Shock: Import Prices, Profits and Wages», geschreven door Niels-Jakob H. Hansen, Frederik G.Toscani en Jing Zhou van het Internationale Monetaire Fonds (IMF)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat (bijna) de helft van de inflatie wordt veroorzaakt door hogere winsten?
Het kabinet deelt de conclusie dat een gedeelte van de inflatie wordt veroorzaakt door hogere winsten, zoals ook eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen. De mate waarin dit het geval is in Nederland, kan echter op dit moment niet eenduidig worden vastgesteld. Zo zijn er meerdere onderzoeken verschenen de laatste weken, waarin verschillende conclusies naar boven komen.2 Het is door deze verscheidenheid aan onderzoeken en cijfers op dit moment voor het kabinet niet mogelijk om eenduidige conclusies te trekken over de precieze bijdrage van stijgende winsten aan inflatie.
Acht u dit onderzoek representatief voor Nederland? Zo nee, bent u dan bereid aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te vragen om voor het eind van de zomer een vergelijkbare studie over Nederland te hebben?
Het onderzoek laat de resultaten zien van de Eurozone als geheel, waarbij het onduidelijk is of deze precieze percentages representatief zijn voor de Nederlandse situatie. Het fenomeen dat stijgende brutowinsten bij hebben gedragen aan inflatie komt voor in meerdere ontwikkelde economieën, en daar kunnen verschillende verklaringen voor zijn. De Nederlandse situatie kan verschillen van de situatie in andere Eurozonelanden, bijvoorbeeld vanwege een hogere invoerafhankelijkheid van energie, een andere situatie op de arbeidsmarkt of verschillen in concurrentie tussen bedrijven.
Er zijn de afgelopen tijd verschillende onderzoeken gepubliceerd die kijken naar de bijdrage van lonen en winsten aan de bbp-deflator, zoals ook in de IMF-studie. Het betreft bijvoorbeeld de eerder aangehaalde DNB-studie en een recent gepubliceerde CBS-analyse3. Daarnaast heeft het CPB ook onderzoek gedaan naar het collectieve welvaartsverlies in de Macro-Economische Verkenningen 2023. Uit deze onderzoeken blijkt dat hogere winsten een deel van de hoge inflatie in 2022 verklaren, net als hogere lonen. Het kabinet begrijpt de vraag, maar heeft op deze korte termijn nog niet na kunnen gaan of het CPB hier aandacht zal besteden in een van zijn publicaties.
Welke lessen voor het beleid trekt u uit het feit dat stijgende winsten de grote drijver zijn van stijgende prijzen en dus niet import prijzen, niet lonen en niet belastingen?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke beleidsopties wilt u verkennen om ervoor te zorgen dat de winsten niet langer de drijver zijn van inflatie? Kunt u daarover voor op of Prinsjesdag rapporteren?
Het is voor het kabinet van belang dat dat winsten en lonen zich op termijn op een evenwichtige manier ontwikkelen. Het is daarom belangrijk dat de lonen een inhaalslag maken, zoals we nu ook in de cijfers zien.
Tijdens de augustusbesluitvorming zal het kabinet het brede vraagstuk van lastenverdeling en koopkracht integraal bezien.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die andere EU-landen (zoals Frankrijk) genomen hebben om de graaiflatie te beteugelen? Kunt u elk van de maatregelen zo goed mogelijk beschrijven en aangeven wat de voor- en nadelen zijn?
Allereerst vindt het kabinet het momenteel niet gepast om te spreken van «graaiflatie», zoals eerder aangegeven in verschillende antwoorden op Kamervragen en tijdens het debat over de Voorjaarsnota.
Een aantal Europese landen heeft maatregelen genomen om verdere prijsstijgingen van bedrijven in te perken. Zo zijn er in Frankrijk recent informele afspraken gemaakt met 75 grote voedselbedrijven om vanaf juli de prijzen verschillende producten te verlagen. In Hongarije zijn er tijdelijk verplichte prijsverlagingen opgelegd aan grote supermarktketens. Daarnaast zijn er voor verschillende producten prijsplafonds ingevoerd. Ook in Kroatië zijn er prijsplafonds ingevoerd.
Verder is in Spanje en Polen het btw-tarief op voedsel verlaagd. Tot slot heeft de Italiaanse regering toegezegd prijzen beter te monitoren, maar is er aangegeven geen prijslimieten op te leggen. Specifiek voor deze maatregelen, die ingaan op het verlagen van de btw-tarieven, verwijzen wij naar de recent verschenen evaluatie van het verlaagde btw-tarief, waaruit blijkt dat een verlaging van het btw-tarief op voedingsmiddelen geen doelmatig instrument is om fiscale druk op minder koopkrachtigen te verminderen.
Het voordeel van de overige maatregelen is dat ze op de korte termijn de kosten die huishoudens ervaren als gevolg van gestegen inflatie kunnen verlichten. Tegenover deze baten op korte termijn staan echter ook kosten: ingrijpen in prijsvorming en marktprocessen heeft forse nadelen. Het verstoort namelijk toeleveringsketens, en verhoogt kunstmatig schaarste en oververhitting – wat weer leidt tot prijsstijgingen. Ook neemt het de prikkel weg bij bedrijven om te investeren in het vergroten van hun aanbod, terwijl dat er juist aan bijdraagt om vraag en aanbod beter in evenwicht te brengen en inflatie remt. Daarnaast zijn met name ketens in de voedselindustrie zeer complex, wat ervoor zorgt dat de impact van zulke ingrepen lastig te overzien is. Ingrijpen in prijsvorming schept bovendien een onwenselijk precedent, waarbij er onzekerheid en wispelturigheid wordt gecreëerd bij voedselproducenten- en aanbieders, waar ook huishoudens geen baat bij hebben.
Wilt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?