De Dag van de Vrachtwagenchauffeur |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat 14 december is uitgeroepen tot «Dag van de vrachtwagenchauffeur» om waardering voor de vrachtwagenchauffeur, als grootste beroepsgroep van Nederland, uit te spreken? Bent u ook zo trots op onze vrachtwagenchauffeurs?
Jazeker. Om waardering uit te spreken aan alle chauffeurs heb ik vanwege de Dag van de Chauffeur een bezoek gebracht aan verzorgingsplaats «De Knoest». Op 14 december is er via de socials van het Ministerie van IenW een bericht over het bezoek verschenen gericht aan alle chauffeurs om hen te bedanken voor hun werkzaamheden.
Kunt u reflecteren op het grote aantal vacatures voor vrachtwagenchauffeur, en de potentiële gevolgen daarvan voor de logistieke sector? Hoe spant u zich in om het beroep aantrekkelijker te maken? Onderzoekt u daarbij ook verbeteringen van arbeidsomstandigheden om het beroep aantrekkelijker te maken?
De (transport)sector is verantwoordelijk voor het aantrekken van voldoende chauffeurs door bijvoorbeeld in te zetten op aantrekkelijke (secundaire) arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Dit gebeurt in verschillende ondernemingen al door bijvoorbeeld automatisering, digitalisering en de invoering van tilliften, die helpen bij het verrichten van fysieke werkzaamheden.
De Rijksoverheid draagt zorg voor wet- en regelgeving die bijdragen aan een gelijk (Europees) speelveld in de transportsector en het verbeteren van sociale omstandigheden van chauffeurs. Sinds februari 2022 is het Europees Mobiliteitspakket van kracht. Een van de doelen uit het mobiliteitspakket is dat chauffeurs onder de juiste arbeidsvoorwaarden worden ingezet en onder goede omstandigheden hun werk kunnen uitvoeren. Een voorbeeld is dat de overnachting van een chauffeur op een geschikte slaapplaats buiten de cabine voor de normale wekelijkse rust op kosten moet zijn van de werkgever. Een ander voorbeeld is de verplichting dat chauffeurs ten minste iedere vier weken de mogelijkheid moeten krijgen om naar huis of de normale exploitatievestiging waar de chauffeur werkt terug te keren.
Welke maatregelen onderneemt u om de drukte op de weg – die fors is toegenomen na de coronacrisis – te bestrijden? Erkent u dat veel chauffeurs door deze drukte in de knel komen met de verplichte rij- en rusttijden?
Om de filedruk te beperken en bereikbaarheid te bevorderen, maakt IenW gebruik van een breed pakket aan maatregelen. Instrumenten die worden ingezet om files aan te pakken of tegen te gaan zijn onder andere: de aanleg en verbreding van Rijkswegen, investeringen in de kwaliteit van het wegennet en de verkeerssystemen (denk hierbij aan geleiderails of signalering boven de weg), regionale afspraken met werkgevers over thuiswerken en spreiden van mobiliteit over de dag en over de week, verkeersmanagement en publiekscampagnes zoals VanAnaarBeter.Ondanks het pauzeren van een aantal projecten vanwege beperkte financiën, stikstofruimte en capaciteit, worden de komende jaren nog een aantal projecten gerealiseerd zoals de A24 Blankenburgverbinding, de A27 Houten-Hooipolder, de A2 Het Vonderen-Kerensheide en de A9 Badhoevedorp-Holendrecht.
Naast deze maatregelen die de drukte op de weg tegengaan, dragen digitalisering en het gebruik van technologische ontwikkelingen van systemen bij aan de mogelijkheden van bedrijven om een adequate planning te maken rekening houdend met de rust- en rijtijden. Het zo op tijd inplannen van rustmomenten voor de chauffeur vermindert mede de kans dat de chauffeur in de knel komt met de rust- en rijtijden.
Welke maatregelen wilt u nemen om te voorkomen dat vrachtwagenchauffeurs door de drukte op de weg in het gedrang komen om aan de rust- en rijtijdenwet te voldoen, met bijbehorende boetes? Hoe spant u zich in om de files te verminderen en welke maatregelen ten behoeve van spitsmijding overweegt u hierbij? Overweegt u hierbij maatregelen zoals een congestieheffing? Is er volgens u noodzaak om de rij- en rusttijden wet aan te passen om tegemoet te komen aan de drukteproblematiek?
IenW zorgt voor openbare verzorgingsplaatsen langs het hoofdwegennet, zodat de chauffeur bij drukte op de weg op een verzorgingsplaats kort kan rusten. Nederland kent een hoge dichtheid aan verzorgingsplaatsen; gemiddeld om de 20 kilometer is er een mogelijkheid om te rusten. Voor een langere rust kan er gebruikt gemaakt worden van beveiligde truckparkings. Het kabinet zet zich samen met de corridorpartners in om meer beveiligde truckparkings te realiseren.
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 3, treft het kabinet verschillende maatregelen om de filedruk te verminderen. Er zijn geen plannen voor een congestieheffing en die worden mede gezien de huidige demissionaire status van het kabinet ook niet op korte termijn verwacht.
De regels rondom rust- en rijtijden komen voort uit Europese regelgeving en dragen er zorg voor dat de chauffeur uitgerust en veilig de weg op gaat om ongelukken te voorkomen. Deze regels dienen voor de veiligheid van de chauffeur zelf maar ook voor de medeweggebruikers. Het is onwenselijk om af te wijken van de rust- en rijtijden; dit brengt de verkeersveiligheid in het geding.
Op welke wijze spant u zich in om het grote tekort aan vrachtwagenparkeerplaatsen, dat tot 2040 kan oplopen tot 7.000 plaatsen1, weg te werken? Erkent u dat het onwenselijk is dat het huidige tekort ertoe leidt dat chauffeurs soms zelfs naar het buitenland moeten uitwijken?
Sinds 2018 wordt er ingezet om het aantal beveiligde truckparking uit te breiden. Dit is een afspraak uit een bestuurlijk overleg MIRT in de actielijn goederenvervoer, en het Rijk en provincies werken samen in de werkgroep Truckparkings. Rijk en provincies hebben inmiddels twee keer met succes een beroep gedaan op Europese cofinanciering (CEF 1 en CEF 2). Ook in de toekomst blijft de inzet om het tekort terug te dringen (zie ook het antwoord op vraag 6).
Hoeveel extra parkeerplekken voor vrachtwagens zijn er in 2021 en 2022 gerealiseerd? Hoeveel extra parkeerplekken voor vrachtwagens worden er in 2023, en in de komende jaren gerealiseerd? Op welke plekken zijn deze gerealiseerd?
In 2021 en 2022 zijn met behulp van Europese cofinanciering (CEF-financiering), 200 plekken gerealiseerd in de Rotterdamse haven. Bij Venlo zijn 165 plekken gerealiseerd, als uitbreiding op een bestaande truckparking.
Er is ook een tweede CEF-subsidie aangevraagd voor de realisatie van vijf verdere locaties. Hiervoor geldt dat de realisatie moeizaam verloopt door onder andere juridische procedures en afstemmingen met verschillende stakeholders. Naar verwachting kan de locatie Nieuw-Reijerwaard doorgang vinden.
In de MIRT-brief van 14 november 2022 is de Kamer geïnformeerd over het besluit een pilot met het ontsluiten van truckparkings via verzorgingsplaatsen mogelijk te maken.2 Hierin is vermeld dat de maakbaarheid en betaalbaarheid van zo’n verbinding moet worden onderzocht door Rijkswaterstaat. Indien de pilot doorgang kan vinden, levert dit circa 800 plekken op.
Klopt het dat steeds minder mbo-scholen opleidingen aanbieden voor vrachtwagenchauffeur? Herkent u het beeld dat dit komt door een gebrek aan vakdocenten en tekortschietende communicatie tussen opleidingen en rijscholen? Welke mogelijkheden ziet u om deze opleidingen blijvend te waarborgen?
Tussen de meetmomenten oktober 2019 en oktober 2023 is het aantal studenten in de opleiding tot vrachtwagenchauffeur gedaald van 1733 tot 1495. De instroom is in dezelfde periode gedaald van 543 naar 464. In deze periode zijn drie mbo-scholen vanwege te lage studentenaantallen gestopt met het aanbieden van de opleiding.
De MBO Raad zet zich samen met het Sectorinstituut Transport en Logistiek (STL) in voor het waarborgen van vervoersopleidingen en het behoud van goede vakdocenten. Dit heeft een positief resultaat waardoor er geen gevallen bekend zijn van mbo-scholen die stoppen met de opleiding tot vrachtwagenchauffeur wegens een tekort aan vakdocenten. Daar waar een vakdocent wegvalt, wordt vaak in samenwerking met de scholen, STL en de rijscholen gekeken welke mogelijkheden er zijn om tijdelijke vervanging te verzorgen zodat er continuïteit in het aanbod blijft terwijl er naar structurele oplossingen wordt gekeken.
Een uitvraag onder de aanbiedende mbo-scholen levert daarbij een beeld op van een positieve samenwerking tussen het onderwijs en de rijscholen.
Brancheverenigingen, het STL en de bedrijfstakgroep MTLM (Mobiliteit, Transport en Logistiek, Luchtvaart en Maritiem) zetten zich al jaren in om de opleiding voldoende te borgen in het opleidingslandschap van het mbo. Momenteel loopt een aantal acties, waaronder een grootschalige imago-campagne, om meer mensen te enthousiasmeren voor de logistieke sector en een logistiekpact waarbij de invulling van het beroepsonderwijs tot 2030 wordt vormgegeven.
Het besluit om Elektrische bestelbussen onder een B-rijbewijs niet langer te gedogen per 1 juli 2024 |
|
Hidde Heutink (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel in de Telegraaf1 en de site fleet-mobility.nl2 waarin verschillende belanghebbenden ontstemd reageren zoals TLN, ABN Amro, DHL, BOVAG, de RAI vereniging en de VNA? Zo ja, wat vindt u van deze reacties?
Ja. Ik betreur de ontstane situatie, maar ik zie op dit moment helaas geen mogelijkheden voor een wettelijke verankering van de vrijstelling. Om ondernemers duidelijkheid te geven en tijd te geven om eventueel chauffeurs op te leiden voor rijbewijs C/C1 en code 95 en om aan de tachograafplicht te voldoen, verleng ik de gedoogsituatie tot 1 juli 2024.
Waarom laat u zichzelf in deze bestuurlijke spaghetti klem zetten en waarom is er niet gekozen om de wet permanent aan te passen zodat Nederland, net als in Duitsland, gebruik kan maken van de permanente vrijstelling zoals deze wordt voorgeschreven uit de derde rijbewijsrichtlijn?
Zoals in de Kamerbrief van 6 december 20233 aangegeven, acht ik momenteel een wettelijke verankering van een permanente vrijstelling in Nederland onhaalbaar. Deze brief stelt hierover het volgende:
Om een blijvend juridisch kader voor deze vrijstelling in Nederlandse wetgeving te regelen, moet het kabinet een algemene maatregel van bestuur (AMvB) vaststellen, waarmee het Reglement rijbewijzen en het Arbeidstijdenbesluit vervoer worden gewijzigd. Bij de uitwerking van de AMvB is helaas gebleken dat het op dit moment niet uitvoerbaar en handhaafbaar is om de gedoogconstructie te verankeren in een permanente regeling en het daarmee ook duurzaamheid en de verkeersveiligheid niet ten goede kan komen. Dat komt onder meer doordat:
De AMvB moet onder andere voor advies worden voorgelegd aan de RDW en Raad van State. De RDW en het OM hebben ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid een negatief advies uitgebracht. De strekking van dit advies zal naar verwachting doorwerken in het advies van de Raad van State. Daarom acht ik momenteel een wettelijke verankering van een vrijstelling in Nederland onhaalbaar.
Snapt u dat een elektrische bestelbus nog steeds een bestelbus is en geen vrachtwagen? Zo ja, waarom komt u niet op korte termijn naar de Kamer met een wetswijziging om een nieuwe voertuigcategorie te introduceren die het besturen van een elektrische bestelbus mogelijk maakt met een B-rijbewijs?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn de betreffende elektrische bedrijfsauto’s door hun verhoogde toegestane maximum massa volgens de huidige Europese en Nederlandse wetgeving vrachtwagens. De vergelijking met een bestelbus gaat daarom niet op. Immers, de toegestane maximum massa van een voertuig bepaalt welke regelgeving van toepassing is. Deze regels zijn Europeesrechtelijk vastgesteld en kunnen daarom niet eenzijdig in nationale regelgeving gewijzigd worden zonder dat dat eerst in Europese regelgeving wordt gewijzigd.
De betrokken chauffeurs hebben juist vanwege van het rijbewijs B geen kennis van de geldende regels voor vrachtwagens of hoe het is om een zwaarder voertuig te besturen. Denk hierbij aan de geldende verkeersregels voor vrachtwagens rondom maximumsnelheden, de plaats op de weg, verkeerstekens voor inhaalverboden, toegankelijkheid tot bepaalde gebieden, decentrale regelgeving specifiek voor vrachtwagens en de APK-regels.
Waarom kan Duitsland wel gebruik maken van de permanente vrijstelling en lukt dat in Nederland niet? Heeft u gesproken met zijn collega’s in Duitsland om op korte termijn ook een fatsoenlijke oplossing in Nederland te realiseren?
Zoals in de antwoorden op eerdere Kamervragen van D664 aangegeven, is eerder via de Nederlandse ambassade in Berlijn verder uitgezocht hoe Duitsland met deze voertuigen omgaat. Duitsland heeft de mogelijkheid voor een vrijstelling onder de derde rijbewijsrichtlijn een-op-een geïmplementeerd in Duitse regelgeving.5 Maar ook zij hebben in de praktijk te maken met de problemen met handhaving en uitvoerbaarheid. Duitsland heeft daarom hierover in 2022 ook een vraag gesteld aan de Europese Commissie hoe zij, ondanks hun implementatie, met het bepalen van het niet mogen toenemen van het laadvermogen moeten omgaan. Tot op heden heeft Duitsland (naar ons weten) geen antwoord van de Europese Commissie ontvangen hoe zij hier mee moeten omgaan.
Indien Nederland de vrijstelling net als Duitsland formeel in regelgeving wil regelen, dan moet daarvoor een algemene maatregel van bestuur (AmvB) worden gewijzigd. Deze moet onder andere voor advies worden voorgelegd aan RDW en Raad van State. De Dienst Wegverkeer (RDW) en het OM hebben ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid negatief geoordeeld. De strekking van advies zal naar verwachting doorwerken in het advies van de Raad van State. Daarom acht ik, zoals reeds in het antwoord op vraag 2 aangegeven, een wettelijke verankering van een vrijstelling in Nederland op dit moment onhaalbaar.
De uitvoerings- en handhavingsvraagstukken van de vrijstellingsregeling van de derde rijbewijsrichtlijn spelen dus in meerdere lidstaten die een permanente vrijstelling willen invoeren of reeds hebben ingevoerd (o.a. Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Hongarije, Ierland, Polen, Zweden, Verenigd Koninkrijk en Portugal). Op 6 december 2022 en op 5 december 2023 heeft daarom een overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie over de handhaafbaarheid van de voorwaarde van het extra gewicht. Daaruit blijkt dat er nu geen ruimte is voor een definitieve oplossing. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023 wel bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals onder de derde rijbewijsrichtlijn naar dit probleem te gaan kijken. Of dit tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Het lijkt er op dat u zichzelf klem zet doordat er wordt vastgehouden aan allerlei principes, zoals het niet willen vrijstellen van voertuigen op basis van LPG of plug-in hybrides. Bent u bereid om deze principes los te laten zodat er een oplossing kan worden gevonden?
Het vrijstellen van LPG-voertuigen of plug-in hybrides is niet het (grootste) probleem waarom een oplossing momenteel niet haalbaar is. Dat zijn de eisen dat het extra gewicht als gevolg van de alternatieve aandrijflijn zich niet goed laat bepalen en dat dit niet mag leiden tot extra laadvermogen. Daar moet eerst een oplossing voor gevonden worden. Daarnaast blijven er nog uitzoekpunten over, aangezien deze voertuigen nog steeds voor andere bepalingen (zoals verkeersregels, -tekens, rij- en rusttijden en decentrale regelgeving) blijven gelden als vrachtwagens in plaats van bestelauto’s. Zoals in de Kamerbrief van 6 december 20236 aangegeven, weegt hierbij ook het belang van verkeersveiligheid mee: met name dat van andere verkeersdeelnemers die bij een botsing met een zwaarder bedrijfsvoertuig vanwege massa-ongelijkheid een grotere kans op ernstig letsel of overlijden hebben.
Hoe consistent vindt u uw eigen beleid als er vanaf 1 januari 2025 allerlei zero-emissiezones worden ingevoerd en tegelijkertijd de aanschaf van een elektrisch voertuig nog veel onaantrekkelijker wordt gemaakt?
Het kabinet staat achter het beleid voor de versnelde verduurzaming van de mobiliteit. Dit beleid is hard nodig om de afgesproken klimaatdoelen te bereiken. Mobiliteit betreft op dit moment zo’n 20% van alle CO2-uitstoot in Nederland. Om in 2050 een volledig klimaatneutraal wagenpark te bereiken, zijn beleidsmaatregelen hard nodig. Op 1 oktober 2023 bedroeg het aandeel zero-emissievoertuigen in het bedrijfswagenpark iets meer dan 2%.
Het is niet zo dat per 1 januari 2025 alle bezitters van een bedrijfswagen geen toegang hebben tot een zero-emissiezone. Zo behouden relatief schone bedrijfswagens toegang tot de zero-emissiezone op basis van de overgangsregelingen:
Ook kunnen ondernemers onder in verschillende gevallen (incidentele) ontheffingen aanvragen (zie voor meer informatie: www.opwegnaarzes.nl). Verder komen lang niet alle bedrijfswagens (frequent) in deze zones.
Voor een beperkt deel van ondernemers die de overstap naar een zero-emissievoertuig maakt, zullen de eisen rond rijbewijs en gewicht een rol gaan spelen. Eigenaren van de huidige groep rondrijdende voertuigen kunnen er op dit moment echter ook nog voor kiezen om de toegestane maximum massa (TMM) van het voertuig in het kentekenregister te verlagen naar 3.500 kg en het voertuig met minder laadvermogen te laten besturen door chauffeurs met rijbewijs B.
Op basis van de verdeling van de Toegestane Maximale Massa (TMM) van het huidige lichte bedrijfswagenpark op fossiele brandstoffen is de verwachting dat ongeveer driekwart voor het rijbewijs geen last zal hebben van de gewichtstoename bij elektrificering van het voertuig. Ook als het gangbare extra gewicht van een elektrische uitvoering wordt meegerekend (ca. 300 kg), blijft de TMM onder of op de 3.500 kg (de grens voor het rijden met een rijbewijs B). Voor het andere kwart van de voertuigen kan er bij een een-op-een omzetting van het huidige voertuig potentieel de grens van 3.500 kg voor rijbewijs B worden overschreden. Dit hangt af van de feitelijke belading in de praktijk. Echter, niet iedere voertuigbezitter gebruikt in de praktijk ook daadwerkelijk dit volledige laadvermogen. Wel kunnen er gevallen zijn waarin een opdeling van de hoeveelheid belading per rit niet goed mogelijk is. Denk hier bijvoorbeeld aan een tuinder die een grote zware boom met kluit in één stuk dient te vervoeren.
Voor ondernemers die veel zware goederen of een mobiele werkplaats vervoeren kan afname van het laadvermogen een probleem zijn. Die groep ondernemers zal hun chauffeurs tijdig moeten voorbereiden op het behalen van rijbewijs C1 of C, beiden met code 95 en het gebruik van de tachograaf. Een andere mogelijkheid is om over te stappen op kleinere en lichtere elektrische bedrijfswagens en het aanpassen van de logistiek om met rijbewijs B te kunnen blijven rijden.
Bent u het eens met de stelling dat niemand in Nederland deze bestuurlijke chaos nog snapt en dat het er op lijkt dat u niet eens echt geprobeerd heeft om de permanente vrijstelling wettelijk te verankeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mij, samen met handhavende en uitvoerende organisaties, tot het uiterste ingespannen om een permanente vrijstelling te verankeren en de Kamer daar regelmatig over geïnformeerd. Het ministerie heeft het afgelopen jaar intensief gewerkt aan de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Gaandeweg deze zorgvuldige uitwerking zijn de in het antwoord op vraag 2 genoemde uitvoerings- en handhaafbaarheidsproblemen naar voren gekomen.
Daarnaast heeft zowel op 6 december 2022 en op 5 december 2023 overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie over de handhaafbaarheid van de voorwaarde in de richtlijn over de massa boven 3.500 kg. Daaruit blijkt dat er nu geen ruimte is voor een definitieve oplossing. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023 wel bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals onder de derde rijbewijsrichtlijn naar dit probleem te gaan kijken. Of dit tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Kunt u toezeggen om nog voor het meireces een wetswijziging naar de Kamer te sturen waarin de permanente vrijstelling wettelijk mogelijk gemaakt wordt?
Nee, het sturen van een wetswijziging heeft zin wanneer de Europese Commissie aanvullende handelingsruimte op de vrijstellingsmogelijkheid onder derde rijbewijsrichtlijn biedt. Daarover ben ik momenteel met de Commissie in gesprek. Of dit tot een oplossing leidt, is niet zeker. Zodra hierover meer duidelijkheid is, kom ik hier bij de Kamer graag op terug.
De scheur in de Westerscheldetunnel |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oorzaak scheur Westerscheldetunnel bekend, schade wordt pas later hersteld»1?
Ja.
Waarom duurt het nog tot Q2 2024 voordat er duidelijkheid kan worden gegeven over de reparatie?
Het in opdracht van de N.V. Westerscheldetunnel (hierna: de NV WST) uitgevoerde onderzoek toont aan dat de tunnel veilig is en in staat is om de gevolgen van de betonschade op te vangen. Er is geen direct gevaar voor de tunnelgebruiker. Deze conclusie biedt tijd en ruimte voor de NV WST om te werken aan een plan voor herstel. Het plan voor herstel richt zich op de mogelijke technische varianten van herstel, de maakbaarheid daarvan, de kosten en de impact op de beschikbaarheid van de tunnel.
De huidige situatie wordt overigens door middel van een aantal instrumenten voortdurend gemonitord door de NV WST.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat de Westerscheldetunnel, de enige directe verbinding tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van het land, te allen tijde toegankelijk moet blijven?
De Westerscheldetunnel is een belangrijke wegverbinding die Zeeuws-Vlaanderen met de rest van de provincie Zeeland en Nederland verbindt. De tunnel heeft daarmee een belangrijke functie voor de bereikbaarheid van het gebied.
In het door de NV WST op te stellen plan voor herstel zal ook de impact op de beschikbaarheid (toegankelijkheid) van de tunnel, en daarmee bereikbaarheid van het gebied, een belangrijk aandachtspunt zijn. De NV WST bereidt zich daarop voor en betrekt daarbij de omgevingspartijen zoals gemeenten Borsele en Terneuzen, provincie Zeeland, Veiligheidsregio Zeeland en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
Hoe kan die toegankelijkheid op de lange termijn worden gewaarborgd, terwijl nog niet bekend is wanneer de reparatie plaats gaat vinden?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Wat gaat u doen om de reparatie van deze levensader voor Zeeuws-Vlaanderen zo snel mogelijk te laten plaatsvinden?
De reparatie is een verantwoordelijkheid van de NV WST, waarvan de provincie Zeeland enig aandeelhouder is. De NV WST onderkent het belang van de verbinding en werkt voortvarend aan een plan voor herstel voor de scheur in de oostbuis van de tunnel. Het Ministerie van IenW is eén van de stakeholders die door de NV WST wordt betrokken bij dit plan voor herstel.
Waarom worden er nog geen voorzorgsmaatregelen genomen, zoals netten, terwijl die op termijn wel nodig zijn?
Het onderzoek heeft herbevestigd dat de tunnel veilig en stabiel is. Als ontwikkelingen met betrekking tot de monitoring en daaraan gekoppelde schade daartoe aanleiding geven, kan nog besloten worden tot tijdelijke maatregelen (zekering van het gescheurde element, veiligheidsnet of beplating om eventueel vallend gruis of lekwater op te vangen).
Hoe wordt de communicatie tussen provincie en ministerie afgestemd, zodat relevante partijen altijd op de hoogte zijn van de meest recente ontwikkelingen?
De NV WST zal vanuit haar verantwoordelijkheid de betrokken omgevingspartijen tijdig informeren en betrekken bij het plan voor herstel. Het gaat daarbij om de provincie Zeeland als aandeelhouder van de NV WST, de gemeente Borsele als bevoegd gezag, de gemeente Terneuzen, de Veiligheidsregio Zeeland en het Ministerie van IenW.
Nederlandse paling, vol met giftig PFAS |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kuipers , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Milieuclub waarschuwt paling uit eigen water vol PFAS»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat paling rond de 22 tot 50 nanogram per gram aan PFAS kan bevatten en dat dit veel hoger is dan de tolereerbare inname van PFAS, gezien het feit dat de Europese Voedselautoriteit (EFSA) stelt dat een persoon per kilo lichaamsgewicht maximaal 4,4 nanogram PFAS per week binnen mag krijgen?2, 3
Om te kunnen vaststellen of paling met een PFAS-concentratie rond de 22–50 nanogram (ng) per gram leidt tot een PFAS-inname die hoger is dan de tolereerbare inname, moet de PFAS-inname berekend worden wanneer vis met deze PFAS-concentraties wordt gegeten. Het is namelijk niet juist om de gevonden concentraties (ng per paling) direct met deze tolereerbare inname (max. inname per week) te vergelijken. De berekening, zoals beschreven in het antwoord op vraag 5, laat zien dat de PFAS-inname met de concentraties in deze monsters boven de tolereerbare inname uitkomt. Het is niet wenselijk als mensen veel paling eten met deze PFAS-concentraties. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u er van dat dit betekent dat een persoon van 75 kilo maximaal 330 nanogram PFAS per week mag binnenkrijgen, terwijl een gemiddelde portie paling rond de 100 gram weegt, met tussen de 220–500 nanogram aan PFAS?4, 5
Bij een gemiddelde consumptie van 100 gram paling per week met een PFAS-concentratie van 22 tot 50 ng per gram is de inname van PFAS gelijk aan 2200–5000 ng per week. Op basis van deze hoeveelheden is het inderdaad niet wenselijk als mensen veel van deze paling eten. In kweekaal zijn echter tot nu toe geen PFAS’s aangetroffen boven de detectiegrens (LOQ) en dat betreft het grootste deel van de geconsumeerde aal.
Kent u het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat aantoont dat Nederlanders al meer PFAS binnen krijgen dan de gezondheidskundige grenswaarde en dat dit vooral komt door het eten van vis? Zo ja, wat is uw reactie hierop?6
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek. Dit onderzoek liet inderdaad zien dat vis een belangrijke bijdrage levert aan de inname van PFAS in Nederland. Het onderzoek liet daarnaast zien dat mensen ook PFAS binnenkrijgen via andere voedingsmiddelen. Het Voedingscentrum benadrukt dat het belangrijk is om gevarieerd te eten, om op deze manier de inname van voedingsmiddelen met relatief veel PFAS af te wisselen met voedingsmiddelen met relatief weinig PFAS.
Hoeveel PFAS kan een Nederlander gemiddeld binnen krijgen door het eten van vette vis, zoals paling, als deze persoon consumeert in lijn met de voedingsadviezen van het Voedingscentrum (1 keer vis per week)?7
Mocht elke week wilde paling gegeten worden, dan kan worden uitgegaan van een gemiddelde portie wilde paling van 100 gram per week en een concentratie van 22–50 ng PFAS per gram vis. Dat zou in dit geval betekenen dat een persoon 2.200–5.000 ng PFAS binnenkrijgt per week. Omgerekend voor een persoon van 75 kg is dat 29–67 ng PFAS per kilogram lichaamsgewicht per week. Dit is hoger dan de gestelde norm van 4.4 ng per week. Deze berekening gaat er echter van uit dat iemand elke week wilde paling eet. Het advies van het Voedingscentrum is echter om te variëren in vissoorten, juist omdat dit de inname spreidt. Daarnaast wordt afgeraden om regelmatig zelf gevangen vis te eten.
Vindt u het verstandig dat het eten van vis, die gevangen is in vervuild Nederlands water, via Voedingsadviezen indirect wordt gepromoot? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het Voedingscentrum raadt het regelmatig eten van zelf gevangen zoetwatervis uit Nederlandse wateren af, zoals paling, baars en forel8. Wel zijn niet zelf gevangen vis, schaal- en schelpdieren onderdeel van een gezonde voeding en staan in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Daarom is het advies 1 keer per week vis te eten, bij voorkeur vette vis.
Bent u ervan op de hoogte dat het RIVM adviseert geen vis te eten uit de Westerschelde vanwege te hoge concentraties PFAS?8
Het rapport waar u naar refereert gaat over onderzoek waarbij het RIVM heeft berekend hoe vaak volwassenen een portie van zelf gevangen vis, garnalen, oesters, mosselen of lamsoor uit de Westerschelde kunnen eten voordat de gezondheidskundige grenswaarde voor PFAS wordt overschreden. Op basis van dit onderzoek adviseert het RIVM om zo min mogelijk zelf gevangen vis en schaal- en schelpdieren uit de Westerschelde te eten. Lamsoor uit de Westerschelde kan daarentegen regelmatig geconsumeerd worden, omdat deze zeegroente weinig PFAS bevat.
Bent u ervan op de hoogte dat deze hoge PFAS-niveaus niet alleen voorkomen in visserijgebieden, die gesloten zijn vanwege dioxine vervuiling, maar dat het gebied veel groter is en ook het IJsselmeer omslaat?
Ik ben ervan op de hoogte dat PFAS wijdverspreid in onze leefomgeving voorkomt. Rijkswaterstaat voert sinds 2008 reguliere metingen van PFAS in oppervlaktewater uit vanuit het programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL). Daaruit blijkt dat PFAS in al onze Rijkswateren, waaronder ook het IJsselmeer, aanwezig is. Het kabinet zet zich in om nieuwe toevoegingen en verspreiding van PFAS zoveel mogelijk te beperken, onder meer door in te zetten op een Europees PFAS-verbod en het aanscherpen van lozingsvergunningen.
Bent u ervan op de hoogte dat onderzoek uit 2019 aantoont dat de gemiddelde PFAS-niveau's het hoogste zijn in paling gevangen in Nederlandse rivieren en meren (met niveaus tot boven de 48,8 ng/g)? Zo ja, wat is uw reactie hierop?9
Zoals blijkt uit het artikel van Zafeiraki et al. (2019) heeft WFSR in aal uit Nederlandse wateren uit de periode 2010–2016 hoge PFAS-gehaltes gevonden. Het hoogste gehalte voor de som van alle gemeten PFAS’s was 172 ng/g in een monster aal uit het kanaal Gent-Terneuzen. Gehaltes van de 4 PFAS’s die door EFSA zijn meegenomen in de gezondheidskundige norm zijn lager. Wanneer de gehaltes worden vergeleken met de formele recent ingevoerde maximumgehaltes voor de 4 PFAS’s (EU Verordening 2023/915) en rekening houdend met de meetonzekerheid van de analytische methode, dan worden slechts in een beperkt aantal gevallen overschrijdingen gevonden en in alle gevallen alleen in aal uit gebieden die gesloten zijn vanwege hoge dioxinegehaltes.
Kent u het advies van het Voedingscentrum die onder andere de consumptie van paling afraadt voor zwangere vrouwen in verband met de grote vervuiling?10
Ja, dat advies ken ik.
Gaat u om deze kwetsbare groep te beschermen tenminste gezondheidswaarschuwingen verplichten bij de verkoop van paling en ander genoemde vis in het advies van het Voedingscentrum uit Nederlandse wateren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Op dit moment biedt het Voedingscentrum via haar website en via de ZwangerHap app accurate en uitgebreide informatie over wat deze groep niet of weinig mag eten. Ik ga geen gezondheidswaarschuwingen verplichten bij de verkoop van paling en ander genoemde vis voor zwangere vrouwen.
Bent ervan op de hoogte dat in 2022 meer dan anderhalf keer zo veel paling is gevangen (538 ton) ten opzichte van 2021 (352 ton)? Wat betekent dit volgens u voor de consumptie van PFAS?11
Allereerst wil ik aangeven dat de door u gestelde hoeveelheid paling die gevangen zou zijn in 2021 niet correct is. In het ICES-rapport waar u naar verwijst is aangegeven dat in 2021 523,7 ton paling is gevangen. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op vragen hierover van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 845) verschillen de gerealiseerde vangsten van jaar tot jaar en zijn die ook afhankelijk van het natuurlijk aanbod van aal en de seizoensomstandigheden. Overigens zie ik geen verband tussen de hoeveelheid paling die gevangen wordt en de consumptie van PFAS door een consument, omdat de totale inname wordt bepaald door het consumptiepatroon en niet door de totale vangsten van paling. Bovendien is het overgrote deel van de in de handel gebrachte paling afkomstig uit de kweek en niet uit de wildvangst.
Deelt u de mening dat het eten van paling zou moeten worden ontmoedigd, niet alleen door de PFAS-vervuiling in een groot deel van de Nederlandse wateren, maar ook vanwege het feit dat de paling een bedreigde diersoort is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit advies uitdragen?
Voor de afweging of paling in de handel gebracht mag worden gelden maximum limieten voor contaminanten die zijn opgenomen in EU-verordening 2023/915. Voor de bescherming van de aal en de mogelijkheden om binnen deze beschermingskaders nog visserij op aal uit te oefenen is de Aalverordening (EU-verordening 1100/2007) en het hierop gebaseerde Nederlandse Aalbeheerplan van toepassing. Hierover bent u, naar aanleiding van vragen vanuit de Kamer, geïnformeerd d.d. 25 november 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 845). In de gezamenlijke Europese aanpak is afgesproken dat binnen de ingestelde beperkingen er nog vangst van aal kan plaatsvinden. In Nederland wordt binnen deze afspraken gevist op volwassen aal.
Bent u bereid om te kijken of niet alleen dioxinevervuiling kan mee worden genomen als voorwaarde voor sluiting visserijgebieden, maar ook PFAS, ter bewaking van de gezondheid van Nederlandse burgers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Voor de sturing op voedselveiligheid vormen de EU-regelgeving voor contaminanten en de hieraan verbonden bepalingen uit de Warenwet het primaire juridische kader. De Visserijwet 1963 is hiervoor niet het aangewezen instrumentarium. Het in de handel brengen van veilige levensmiddelen is daarbij een verantwoordelijkheid van de producent, in dit geval het visserijbedrijf. PFAS-vervuiling is een breed aandachtspunt in Nederland en staat los van de gesloten wateren vanwege dioxinevervuiling. LNV faciliteert onderzoek naar de mate van voorkomen van contaminanten, waaronder PFAS, in de binnenwateren. In samenhang met de wettelijke maximum limieten die voor PFAS zijn vastgesteld (in verordening (EU) 2023/915), helpt dit de bedrijven bij het maken van een risico-inschatting. Als bekend is dat producten uit een bepaald gebied niet veilig zijn om in de handel te brengen, dienen de betreffende bedrijven daar vervolgens zelf hun verantwoordelijkheid in te nemen.
Het bericht 'Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de operationeel coördinator van het Landelijk Team Onderwaterzoekingen (LTOZ) dat het borgen van autowrakken tot aanwijzingen kan leiden waarmee een geweldsdelict, diefstal, misdrijf of cold case kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja die deel ik, zij het met de nuancering dat de politie aangeeft dat haar beeld is dat voertuigen gedumpt worden door daders van minder ernstige misdrijven zoals diefstal.
In hoeveel gevallen leverden uit het water geborgde autowrakken gedurende de laatste twee jaar sporen van strafbare feiten op en wat is er met die sporen gedaan? In welke mate hebben die sporen bijgedragen tot het oplossen van misdrijven?
Dit is onbekend.
Wat is de reden dat deze autowrakken nu niet geborgd worden? Klopt het dat de kosten hiervoor te hoog worden geacht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, ook financieel? Kunt u een indicatie geven om hoeveel autowrakken het jaarlijks gaat?
Klopt het dat bij de beslissing of een autowrak moet worden geborgd door de vaarwegbeheerder (vaak Rijkswaterstaat) alleen wordt gekeken naar het risico van het gevaar voor de scheepvaart? Deelt u de mening dat bij die beslissing ook het aspect van het opsporen van een mogelijk misdrijf betrokken zou moeten worden? Zo ja, wat wilt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst aanwezig moet zijn bij opschoonacties van Rijkswaterstaat en hierbij moet meedenken over onder andere de wijze waarop een auto gelift wordt (verticaal of horizontaal)? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de politie en Rijkswaterstaat over een samenwerking en concrete afspraken rondom het borgen van autowrakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit gesprek voeren?
De vergunning van Sitech om vervuild afvalwater van Chemelot te lozen op de Maas |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Steeds meer zorgen om waterkwaliteit van de Maas»?1
Ja. Het oppervlaktewater in Nederland speelt een belangrijke rol voor mens, natuur en economie. Echter, bepaalde stoffen zoals medicijnresten, organische microverontreinigingen en gewasbeschermingsmiddelen kunnen een uitdaging vormen voor het behoud van deze vitale functies. Daarom is het goed dat het bevoegd gezag grondig beoordeelt of de lozing van afvalwater in overeenstemming is met de vastgestelde regels.
Bent u ervan op de hoogte dat Sitech een vergunning heeft om afvalwater van de bedrijven op het Chemelot-terrein te lozen op de Maas en dat deze vergunning nog tot 2027 geldig is?
Ja, Sitech heeft op 15 december 2020 een vergunning gekregen voor de verwerking van afvalwater afkomstig van het Chemelot-terrein in Geleen. Deze vergunning is geldig tot en met 31 december 2027.
Bent u ervan op de hoogte dat dit afvalwater is vervuild met meer dan 14.000 kilo microplastics en meer dan 600 verschillende chemische stoffen bevat? Vindt u dit wenselijk?
De vergunningaanvraag is getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en het waterschap Limburg heeft daarbij beoordeeld dat het bedrijf aan de voorwaarden voldoet en daarom een vergunning kan worden afgegeven. Uit recent onderzoek door Sitech zelf blijkt dat er op dit moment al veel minder plastics vrij komen dan de vergunning toestaat, ongeveer 10 ton minder. Daarbij is de verwachting dat de emissies in de komende jaren verder gereduceerd kunnen worden. Zo is Sitech voornemens om twee extra zeven in het rioolstelsel te plaatsen om plastics af te vangen2.
Bent u ervan op de hoogte dat even verderop drinkwater gemaakt wordt van het Maaswater en dat de drinkwaterfunctie van de Maas wordt bedreigd vanwege vervuiling?
Ja. Het beschermen van de kwaliteit van drinkwaterbronnen is van het grootste belang voor de duurzame levering van veilig drinkwater aan de gemeenschap. Daarom is in het vooroverleg en tijdens het beoordelen van de vergunningaanvraag, door het waterschap Limburg, intensief afgestemd met de drie belanghebbende drinkwaterbedrijven. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijk advies namens de drinkwatersector aan het Waterschap Limburg. Het waterschap heeft het advies onverkort in de vergunning verwerkt.
Strookt deze situatie, waarin de Maas eerst wordt vervuild met afvalwater afkomstig van Chemelot en vervolgens met belastinggeld weer moet worden gezuiverd om er drinkwater van te maken, volgens u met het principe «de vervuiler betaalt»? Zo ja, hoe legt u dit uit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ja, het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de Best Beschikbare Technieken toe te passen om emissies zo veel als redelijkerwijs te voorkomen. Het Waterschap Limburg ziet erop toe dat het bedrijf voldoet aan alle in de vergunning opgenomen voorwaarden die gesteld zijn om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen.
Bent u ervan op de hoogte dat Sitech het vervuilde afvalwater van Chemelot volgens de vergunning loost op het oppervlaktewater «de zijtak Ur»?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in werkelijkheid niet wordt geloosd op het oppervlaktewater van de zijtak Ur, maar dat Sitech het vervuilde afvalwater via een put loost op een ondergrondse pijp die naar de Maas loopt?
Deze constatering wordt niet gedeeld. Het te lozen afvalwater wordt geloosd op de beek genaamd Zijtak Ur. Het lozingspunt is als zodanig opgenomen in zowel de voorschriften als de bijgesloten situatietekening in de lozingsvergunning van het bedrijf. Het lozingspunt betreft geen waterstaatkundig werk. Daarmee is er geen verplichting om dit op de legger aan te geven is.
Waarom wordt op de leggerkaart van waterschap Limburg de indruk gewekt dat de zijtak Ur vanaf de Ur tot aan de Maas volledig bovengronds loopt en wordt niet aangeduid dat de zijtak Ur halverwege overgaat in een ondergrondse pijp?2
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wordt de put die de schakel vormt tussen de afvoerbuis van de integrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (IAZI) en de ondergrondse pijp die het verlengde is van het oppervlaktewater zijtak Ur, waarlangs Sitech het afvalwater loost, niet weergegeven op de leggerkaart van het waterschap Limburg?
Zie antwoord vraag 7.
Gaat u ervoor zorgen dat de leggerkaart van het waterschap Limburg wordt aangepast, zodat er recht wordt gedaan aan de werkelijke situatie waarbij de bovengrondse zijtak Ur vanaf de put overgaat in een ondergrondse pijp tot aan de Maas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en per wanneer gaat u hiervoor zorgen?
Ik heb van het Waterschap Limburg begrepen dat het in aansluiting op de actuele weergave op de leggerkaart, bij een eerstvolgende aanpassing van de legger een verduidelijking zal opnemen.
Herinnert u zich dat u in antwoord op een eerdere vraag3 van het lid Van Esch over de zijtak Ur verwees naar een uitspraak van de Hoge Raad op 27 maart 19854 waarin wordt gesteld dat de ondergrondse pijp als oppervlaktewater moet worden gezien en het bevoegd gezag daarom bij het waterschap Limburg ligt?
Ja.
Klopt het dat deze uitspraak van de Hoge Raad over de vraag of de ondergrondse pijp moet worden gezien als oppervlaktewater gebaseerd is op de toen geldende Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (Wvo), maar dat deze wet in 2009 is vervangen door de Waterwet? Zo nee, hoe zit dit dan?
In de Wet verontreiniging oppervlaktewateren was geen definitie opgenomen van een oppervlaktewater. Het begrip was nader geduid in de jurisprudentie. In de aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 1985 werd uitgegaan van de volgende omschrijving: «een – anders dan louter incidenteel aanwezige – aan het aardoppervlak en aan de open lucht grenzende watermassa (met inbegrip van een bedding waarin zodanige watermassa al dan niet bij voortduring voorkomt), tenzij daarin als gevolg van rechtmatig gebruik ten behoeve van een specifiek doel geen normaal samenhangend geheel van levende organismen en een niet-levende omgeving (ecosysteem) aanwezig is, dan wel het een ter berging van afval gegraven bekken betreft waarin slechts in een overgangsfase water aanwezig is en zich nog geen normaal ecosysteem heeft ontwikkeld.» Deze omschrijving wijkt niet in betekenende mate af van de definitieomschrijvingen van een oppervlaktewaterlichaam in de Waterwet of de Omgevingswet.6
In de uitspraak is gesteld dat het ondergrondse deel van de zijtak Ur als oppervlaktewater moet worden aangemerkt, omdat deze dient als verbinding tussen twee oppervlaktewateren en niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is bestemd voor de afvoer van effluent.7 Om deze reden is sprake van een oppervlaktewater, en niet van een werk.
Bij de invoering van nieuwe regelgeving blijft oude jurisprudentie bestaan. Het is aan een rechter om te beoordelen of deze jurisprudentie ook als invulling van de nieuwe regels kan worden gebruikt. De inschatting is dat de redenering die wordt toegepast in de uitspraak uit 1985 nog altijd opgaat. Het ondergrondse deel van de zijtak Ur is, ook onder de Omgevingswet, niet te kwalificeren als «vrij aan het aardopppervlak voorkomend water», maar is nog altijd te beschouwen als een verbinding tussen oppervlaktewaterlichamen en is ook onder de Omgevingswet niet te kwalificeren als een werk voor het transport van stedelijk afvalwater dat (nagenoeg) uitsluitend bedoeld is voor de afvoer van effluent.
Bent u het ermee eens dat de uitspraak van de Hoge Raad is verouderd omdat de uitspraak is gebaseerd op wet- en regelgeving die inmiddels is vervangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat in de Waterwet de volgende definitie van «oppervlaktewaterlichaam» is opgenomen: «samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna»? Zo nee, hoe zit dit dan?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat een ondergrondse pijp geen «aan het aardoppervlak voorkomend water» is met bijbehorende bodem, oevers, flora en fauna? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Nee, zie beantwoording van de vragen 12, 13 en 14.
Bent u het ermee eens dat volgens de definitie van oppervlaktewater in de Waterwet de ondergrondse pijp waarop Sitech loost dus níet kan worden gekwalificeerd als oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het ermee eens dat Sitech dus een vergunning nodig heeft van Rijkswaterstaat in plaats van waterschap Limburg, gezien Sitech het afvalwater van Chemelot niet loost op oppervlaktewater – volgens de definitie in de Waterwet – maar via een ondergrondse pijp rechtstreeks op de Maas loost? Zo nee, waarom niet?
De afvalwaterlozing van het bedrijf is te beschouwen als een lozing op een oppervlaktewaterlichaam, namelijk de zijtak Ur. Conform de in de leggerkaart8 opgenomen informatie is het waterschap Limburg voor afvalwaterlozingen het aangewezen bevoegd gezag aangezien dit een regionaal oppervlaktewaterlichaam betreft.
Gaat u ervoor zorgen dat de door het waterschap Limburg aan Sitech verleende vergunning voor het lozen van vervuild afvalwater van Chemelot niet rechtsgeldig wordt verklaard? Zo nee, waarom niet?
Nee, de vergunning is rechtsgeldig.
Gaat u Sitech verzoeken bij Rijkswaterstaat een nieuwe vergunning aan te vragen voor het lozen van afvalwater op de Maas? Zo nee, waarom niet?
Nee, Rijkswaterstaat is niet het bevoegd gezag voor de emissies van Sitech op de zijtak Ur. Dit is een regionaal oppervlaktewaterlichaam.
Gaat u er bij het verlenen van een nieuwe vergunning ook voor zorgen dat het niet meer wordt toegestaan om microplastics en toxische stoffen in het water te lozen, onder meer vanwege het belang van de drinkwaterfunctie van de Maas? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangeven is het beschermen van de oppervlaktewaterkwaliteit belangrijk voor zowel de mens, natuur en economie. In Nederland hebben we een verdeling van bevoegdheden over wie in welk geval bevoegd gezag is. Daarachter ligt een landelijk beleid en daarop aansluitende wet- en regelgeving die strenge eisen stellen aan de maatregelen die een bedrijf moet nemen alvorens zij een vergunning kunnen krijgen. Het is aan het betreffende bevoegde gezag, in dit geval het waterschap Limburg, om deze afweging te maken. Zij doet dat niet alleen. Vaak, en zo ook in deze situatie, is uitgebreid gesproken met alle betrokken partijen en zijn adviezen, zoals die van de drinkwaterbedrijven en Rijkswaterstaat, overgenomen in de vergunning. Dit is echter niet het einde van het proces. In de vergunning zijn voorwaarden opgenomen om er zeker van te zijn dat het bedrijf handelt zoals opgenomen in de aanvraag. Ook zijn er onderzoeks- en saneringsverplichtingen en een minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen opgenomen. Het bedrijf heeft destijds al aangegeven aan alle voorwaarden van de vergunning te gaan voldoen en met het bevoegd gezag in gesprek en andere stakeholders in gesprek te blijven om te kijken waar verdere verbeteringen mogelijk zijn. De doelstelling van het beleid, om alle functies van het oppervlaktewater te beschermen en tegelijkertijd continu te streven naar verdere verbetering, wordt daarmee ingevuld zoals het bedoeld is.
De beantwoording van vragen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid de grote waardering over te brengen aan uw ambtenaren voor de beantwoording van alle schriftelijke, feitelijk en mondelinge vragen die vragensteller de afgelopen jaren stelde, zeker wanneer die beantwoording tijdig, zorgvuldig en gewetensvol was?
Ja.
Het artikel ‘Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van de verslechterende waterkwaliteit van het IJsselmeer?
In tegenstelling tot wat het bericht suggereert is de ecologie en chemische waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren in algemene zin verbeterd. Er wordt echter nog niet voor alle parameters voldaan aan de doelstelling voor de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Voor de drinkwaterkwaliteit is met name de chemische waterkwaliteit van belang.
De kwaliteit van het water van het IJsselmeer wordt in overwegende mate bepaald door de toevoer van Rijnwater en de kwaliteit daarvan. Het RIWA Rijnrapport 2022 geeft een overzicht van de stoffen die relevant zijn voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater.2 Lozingen op het IJsselmeer zelf vormen slechts een beperkte bijdrage aan de waterkwaliteit van het IJsselmeer.
Kunt u aangeven welke stappen uw ministerie onderneemt om de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën op de riolering aan te pakken?
In 2023 is de pilot «Grip op indirecte lozingen» uitgevoerd. Tijdens de pilot zijn bij 95 bedrijven uit verschillende branches inspecties uitgevoerd. Er zijn in 73 gevallen afvalwatermonsters genomen die geanalyseerd zijn op relevante stoffen zoals zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en/of KRW-prioritaire stoffen. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft aangegeven dat op dit moment gewerkt wordt aan het eindrapport en dat dit naar verwachting later dit voorjaar beschikbaar zal zijn.
Daarnaast werkt het Ministerie van IenW met bestuurlijke partners in het impulsprogramma KRW aan aanvullende maatregelen voor chemische stoffen. De Kamer is hierover geïnformeerd via de brief Voortgang KRW van 19 december jl.3
Voor de meest urgente chemische stoffen die de KRW-norm overschrijden wordt gekeken naar de hele keten: van de productie tot de zuivering, inclusief toelating van stoffen en vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Dit omvat dus ook de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën. In 2024 wordt per stof bekeken welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn.
Voor de ketenaanpak is het uitvoeren van maatregelen door het bedrijfsleven essentieel. Het ministerie ondersteunt via een subsidie aan ondernemersverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland het uitvoeren van een actieprogramma. Een van de acties in dit actieprogramma is bedrijven te stimuleren om een «self assessment» uit te voeren om vast te stellen welke emissies er zijn, of emissies zijn te voorkomen of te verminderen, en met welke extra maatregelen kan worden bijgedragen aan de doelen van de KRW. Dit is aanvullend op de formele toezichtrelatie vanuit de overheden.
Hoe denkt u de transparantie te vergroten met betrekking tot de samenstelling van gifstoffen die via deze indirecte lozingen in het IJsselmeer terechtkomen?
Tijdens het wetgevingsoverleg Water op 29 januari 2024 is aan de Kamer toegezegd dat het ministerie onder meer samen met de waterschappen een onderzoek gaat doen naar het functioneren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De omgang met indirecte lozingen zal daar onderdeel vanuit maken.
De eerste verkennende gesprekken met de Unie van waterschappen over de invulling zijn inmiddels geweest. Voorafgaand aan het commissiedebat Water in juni zal de Kamer geïnformeerd worden op welke manier het onderzoek definitief vorm zal krijgen.
Overigens is al deels transparant welke stoffen worden geloosd. De verleningsbeschikking van een vergunning voor een IPPC-installatie die onherroepelijk is geworden wordt voor eenieder via elektronische weg beschikbaar gesteld. Voor bepaalde andere vergunningen die via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand zijn gekomen is het mogelijk op aanvraag de vergunning in te zien.
Wat is uw reactie op het feit dat de controle op indirecte lozingen al jaren tekortschiet, zoals vermeld in het artikel?
Dit wordt niet als zodanig herkend. Er is de afgelopen jaren juist sterk geïnvesteerd in het VTH-stelsel door middel van het interbestuurlijk programma versterking VTH. Belangrijke pijlers in het programma zijn «robuuste omgevingsdiensten en financiering» en «kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt». Zoals bij antwoord 4 aangegeven, zal samen met de waterschappen gekeken worden of specifiek voor hun VTH-taken sprake is van zaken die nog verbeterd kunnen worden.
Hoe gaat uw ministerie om met het gesignaleerde probleem van gebrekkige controle door het verschil tussen meldingsplicht en vergunningplicht?
Dit zal worden meegenomen in het onderzoek zoals beschreven in de beantwoording op vraag 4.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat bedrijven hun lozingen correct melden en dat vergunningen adequaat worden geactualiseerd?
Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf om het bevoegd gezag op de hoogte te stellen wanneer ze van plan zijn een meldingsplichtige activiteit te gaan uitvoeren. Bedrijven hebben ook een eigen verantwoordelijkheid bij het actueel houden van hun vergunningen, bijvoorbeeld bij wijziging van de bedrijfsvoering.
Indien dit niet gebeurt kan het bevoegd gezag hier handhavend tegen optreden.
Daarnaast moet het bevoegd gezag vergunningen periodiek bezien op actualiteit en als nodig herzien. In de Kamerbrief van 25 januari 2024 is de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken voor VTH en de lopende acties.4
Wat is de voortgang van de pilot «Grip op indirecte lozingen» die vorig jaar is gestart? Welke concrete resultaten zijn tot nu toe bereikt? Hoe denkt u de uitkomsten van deze pilot te gebruiken om structurele verbeteringen aan te brengen in de aanpak van indirecte lozingen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de mogelijke gevolgen als de concentraties gifstoffen in het IJsselmeer blijven stijgen en drinkwaterbedrijf PWN niet in staat is alle giftige stoffen uit het drinkwater te verwijderen?
In de beantwoording op vraag 2 is aangegeven dat in algemene zin de waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren juist verbeterd is.
Op grond van de Drinkwaterwet heeft het drinkwaterbedrijf de taak om ervoor te zorgen dat het drinkwater dat aan consumenten of andere afnemers ter beschikking gesteld wordt geen stoffen bevat in concentraties die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben. In het geval dat de concentraties stoffen in het IJsselmeer zouden stijgen, dan kan dit impact hebben op de opgave die het drinkwaterbedrijf PWN heeft om deze stoffen uit het ingenomen water te verwijderen voordat dit gebruikt kan worden als drinkwater. Als dit zich voordoet is het zaak dat niet alleen gekeken wordt naar manieren om stoffen uit het water te verwijderen, maar zeker ook naar de bron en mogelijkheden om verontreiniging bij de bron aan te pakken.
Welke langetermijnmaatregelen overweegt uw ministerie om ervoor te zorgen dat de drinkwaterkwaliteit in Noord-Holland wordt gewaarborgd?
De drinkwaterkwaliteit wordt gewaarborgd door de kwaliteitseisen die volgen uit het Drinkwaterbesluit en de Drinkwaterrichtlijn. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen de drinkwaterkwaliteit in verschillende provincies.
Daarbij is het IJsselmeer ook vanuit de KRW aangewezen als oppervlaktewaterlichaam met een drinkwaterfunctie. Het waterbeleid is er op gericht om te voorkomen dat stoffen in het water terecht komen en de drinkwaterbedrijven te faciliteren in het leveren van schoon drinkwater.
Kunt u een overzicht geven van welke bedrijven hun giftige afvalwater via de riolering afvoeren in het IJsselmeer?
Nee, er is geen overzicht beschikbaar van lozingen van bedrijven via de riolering op het IJsselmeer.
Wat is uw analyse van het feit dat milieukwaliteit over het algemeen in Nederland steeds slechter wordt? Hoe past dit binnen de plichten van het kabinet uit artikel 21 van de Grondwet?
De Kamer heeft in oktober 2023 de Balans van de Leefomgeving ontvangen, waarin de stand van het milieu in Nederland beschreven is. Naar aanleiding hiervan is door de Kamer om een reactie van het kabinet gevraagd. Deze reactie zal op korte termijn door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer worden aangeboden.
Zijn er bedrijven die op basis van een verouderde vergunning lozen rondom het IJsselmeer?
Er zijn slechts enkele bedrijven die toestemming hebben om direct op het IJsselmeer afvalwater te lozen. Voor deze vergunningen is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag. Deze vergunningen zijn onderdeel van het traject van bezien en herzien van vergunningen.
Zijn er vergunningen waarin geen maximum wordt gesteld voor het lozen van giftig afvalwater dat indirect in het IJsselmeer belandt?
Er zijn bij het Ministerie van IenW geen vergunningen bekend waarin dit het geval is.
Het voorkomen van medicijnresten in het water |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Brabants waterschap investeert vele miljoenen om giftige medicijnresten uit het rioolwater te halen»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, dat bericht is bekend. Medicijnresten en andere organische microverontreinigingen in oppervlaktewater zijn een probleem. Het is goed dat de Nederlandse waterschappen investeren in zuiveringen om medicijnresten te verwijderen.
Wat is uw reactie op de ontregelende effecten die medicijnresten in het water hebben op het onderwaterleven, namelijk geslachtsveranderingen, gedragsveranderingen en weefselschade?
Het RIVM rapport Medicijnresten in oppervlaktewater2 uit 2016 en de daaropvolgende update3 in 2020 heeft deze effecten beschreven. Uit deze rapporten blijkt dat verschillende soorten medicijnresten een risico vormen voor het waterleven. Het onderzoek uit 2016 is mede de aanleiding geweest om de «Ketenaanpak medicijnresten uit water» op te starten. Deze ketenaanpak heeft als doel om over de gehele medicijnketen maatregelen te nemen die uiteindelijk leiden tot verlaging van de hoeveelheid medicijnresten in oppervlaktewater.
Bent u het ermee eens dat hoewel het goed is dat het Brabants Waterschap investeert in technieken om medicijnresten uit het rioolwater te halen, het beter is om te voorkomen dat medicijnresten in het rioolwater terecht komen?
Voorkomen is beter dan genezen, dat geldt ook voor medicijnresten in rioolwater. Echter, medicijnen zijn onmisbaar voor het behandelen van ziektes. Hiermee dragen ze bij aan onze volksgezondheid. Door gebruik van medicatie komt een deel van de medicijnenresten via urine en ontlasting in het rioolwater terecht. Het is dus niet te voorkomen dat medicijnresten in rioolwater terecht komen na gebruik door de patiënt. Het beleid van het Ministerie van VWS is er op gericht om het onnodig gebruik van medicijnen te voorkomen door bijvoorbeeld het stimuleren van gepast en verantwoord voorschrijven, het verstrekken en het bevorderen van therapietrouw, het minderen en stoppen. Daarnaast wordt ingezet op het juist inzamelen van medicijnresten, zodat deze niet weggespoeld worden. Bijvoorbeeld recent in de Week van ons Water, waar ook apothekers aan meewerken.
Wat is uw reactie op dat 80 procent van de aangetroffen medicijnresten medicijnen zijn die zonder recept bij de apotheek of drogist kunnen worden gehaald, zoals ibuprofen, diclofenac en medicijnen tegen diabetes?
De resultaten in het RIVM rapport uit 2020 laten zien dat de hoogste gemeten concentraties, receptplichtige medicijnen betreffen waaronder röntgencontrastmiddelen en anti-diabetesmiddelen. Medicijnen tegen diabetes worden enkel op recept verstrekt. Diclofenac en ibuprofen worden zowel zonder als op recept verstrekt (hoge doseringen). De hoeveelheid aangetroffen medicijn zegt echter nog niets over het overschrijden van de milieurisicogrens in oppervlaktewater. Dat bepaalt immers of er milieurisico’s optreden en dat kan zowel bij hoge als ook bij lage concentraties het geval zijn. Er is dus niet zomaar een verband te leggen tussen de wijze van voorschrijven en het al dan niet optreden van milieurisico’s.
Ziet u het verband tussen de toename van diabetes type 2 onder jongeren en de grote hoeveelheid medicijnen tegen diabetes in het water?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten op het gebied van leefstijlpreventie zodat kan worden voorkomen dat mensen medicijnen tegen diabetes nodig hebben?
Een toename van een ziekte, die behandeld wordt met medicijnen, leidt logischerwijs tot toename van dit medicijngebruik. Wanneer dit medicijn niet wordt omgezet in het lichaam van de patiënt en slecht wordt verwijderd in rioolwaterzuiveringen zal dit zijn terug te vinden in een toename van concentraties medicijnresten in oppervlaktewater. Deze omzetting en verwijdering verschilt per stof. Een toenemende trend wordt wel verwacht gezien vergrijzing van de bevolking. Deze kan echter nog niet worden waargenomen omdat de systematische monitoring van medicijnresten nog niet zo lang gebeurt. In de toekomst kan dit mogelijk wel een goede indicatie zijn voor een toename van het gebruik. De door de arts voorgeschreven en vervolgens door de apotheker verstrekte medicatie is een betere indicatie voor het toegenomen gebruik.
In het Nationaal Preventieakkoord5 staan afspraken om Nederlanders gezonder te maken door roken, problematisch alcoholgebruik en overgewicht terug te dringen, waaronder afspraken om diabetes terug te dringen. De behandeling van diabetes type 2 is in eerste instantie gericht op het aanpassen van de leefstijl. Als met deze leefstijlinterventies geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt, komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking.
Bent u ervan op de hoogte dat slechts zes procent van het receptvrije geneesmiddel Voltaren Emulgel, waarvan het werkzame bestanddeel diclofenac is, door het lichaam wordt opgenomen en dat 94 procent van het middel tijdens het douchen wegspoelt naar het riool (en dus niet eerst effect uit oefent in het lichaam)? Wat is uw reactie hierop?
Ja, het in antwoord 2 aangehaalde RIVM-rapport «Medicijnresten en waterkwaliteit: een update» geeft aan dat voor toepassingen van geneesmiddelen op de huid is aangenomen dat ongeveer 90% van de dagelijkse dosering via het wassen van handen, lichaam en kleding naar het riool wordt uitgescheiden. Specifiek voor de gels met diclofenac is dit 94%. De gel is geschikt voor behandeling van artritis in handen en knieën. Patiënten kunnen veel baat en verlichting ervaren bij het gebruik van dit medicijn. De opname van de werkzame stof is inderdaad zeer beperkt maar werkt wel lokaal. Dat kan voor patiënten met artritis in handen en knieën een uitkomst zijn, omdat het gebruik van tabletten diclofenac, zeker bij chronisch gebruik, tot veel serieuze bijwerkingen kan leiden.
Bent u het ermee eens dat, omdat 94 procent van Voltaren Emulgel het riool in spoelt, het beter zou zijn om gels als Voltaren Emulgel niet meer te gebruiken of eventueel te vervangen door bijvoorbeeld het oraal innemen van diclofenac of een andere pijnstiller? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven?
De afspraak in de Green Deal Duurzame Zorg, dat in de situatie dat er sprake is van gelijke werking, zorgaanbieders voorkeur moeten geven aan de minder milieuschadelijke optie, is belangrijk. In het geval van diclofenac geldt echter dat het oraal innemen meer risico geeft op bijwerkingen en dat een gel sneller werkt. Dat maakt dat er geen sprake is van een gelijke werking. Wanneer het niet nodig is een zware ontstekingsremmende pijnstiller te gebruiken kan paracetamol een goede optie zijn, zowel vanwege de beperktere bijwerkingen voor de patiënt als vanwege het milieurisico. Dit illustreert de behoefte aan een brede, goed onderbouwde afweging van milieurisico’s, werking én bijwerkingen. In de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water werken ketenpartijen aan een afwegingskader, waarin wordt gekeken hoe de milieueffecten van vervangende toedieningsvormen of middelen meegewogen kunnen worden.
Zo nee, hoe rijmt u dit met de afspraak in de Green Deal Duurzame Zorg dat in de situatie dat er sprake is van gelijke werking, zorgaanbieders voorkeur moeten geven aan de minder milieuschadelijke optie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens met watergraaf De Ridder, die stelt dat er normen moeten worden gesteld aan de hoeveelheid medicijnresten in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen?
Het voorstel van de Europese Commissie betreffende de herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater heeft hier een artikel over opgenomen. Grote rioolwaterzuiveringen moeten stapsgewijs vergaande zuiveringen (vierde trap) gaan implementeren. In 2045 moeten alle grote zuiveringen een zuiveringstrap hebben voor de verwijdering van microverontreinigingen waaronder medicijnresten, met een verwijderingsrendement van 80%. Voor middelgrote zuiveringen geldt dat er eerst een milieurisicoanalyse moet plaats vinden, om te bepalen of zij ook aan die eisen moeten voldoen.
Daarnaast ligt er een voorstel om voor enkele medicijnresten, die nu op de watchlist staan van de Kaderrichtlijn Water (KRW)-stoffenlijst, op de lijst met prioritaire stoffen te plaatsen. Dat betekent dat er dan ook waterkwaliteitsnormen voor deze medicijnresten gelden voor KRW-waterlichamen.
Beide voorstellen zullen worden geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving zodra er een Europees besluit over is genomen. De verwachting is dat EU-besluitvorming in 2024 gaat plaatsvinden.
Hoe wordt er een vervolg gegeven aan de «Ketenaanpak Medicijnresten uit Water» dat dit jaar afloopt?
Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw uitvoeringsplan voor de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water. Het nieuwe uitvoeringsplan is eind januari 2024 gereed. Intussen lopen projecten gewoon door, zoals de bouw van nieuwe, verdergaande zuiveringen voor de verwijdering van medicijnresten, RIVM-onderzoeken en lokale initiatieven zoals de Brabantse en Noord-Nederlandse netwerken Medicijnresten uit Water.
Hoe worden hierbij de aanbevelingen uit de «Evaluatie Ketenaanpak Medicijnresten uit Water» over het versterken en verbeteren van de ketenaanpak meegenomen?
De aanbevelingen uit de Evaluatie Ketenaanpak Medicijnresten uit Water zijn het vertrekpunt van het uitvoeringsplan. Deze aanbevelingen zullen dus te herkennen zijn in het nieuwe uitvoeringsplan Ketenaanpak Medicijnresten uit Water.
Breken belofte krimp Schiphol |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat uw voorganger vaak stelde dat na tal van gebroken beloftes en gemankeerde berekeningen rond Schiphol en Lelystad Airport vooral het vertrouwen van de burger in de overheid moest worden hersteld?1
Mijn voorganger heeft gesteld dat het in de dossiers rond Schiphol en Lelystad Airport van groot belang is om zorgvuldig te werk te gaan om het vertrouwen te herstellen. Deze lijn hanteren we ook bij het Hoofdlijnenbesluit Schiphol: we volgen een zorgvuldig proces om de balans tussen Schiphol en haar leefomgeving te herstellen.
Op welke manier past uw beslissing de krimp van Schiphol voorlopig niet door te zetten in de toezegging van uw voorganger dat het vertrouwen hersteld moest worden?
Zoals in de Hoofdlijnenbrief Schiphol aangegeven, werkt het kabinet aan een betere balans tussen Schiphol en haar leefomgeving.2 Hieronder valt het op korte termijn aanpakken van de geluidsoverlast en het herstellen van de rechtspositie van omwonenden. In de Kamerbrief van 14 november 2023 wordt toegelicht waarom het kabinet heeft besloten spoor 1 (beëindigen anticiperend handhaven en inwerkingtreding experimenteerregeling) voorlopig op te schorten. Tegelijkertijd houdt het kabinet vast aan het herstellen van de balans. Dit blijft een urgente opgave waaraan binnen spoor 2 (balanced approach-procedure) onverminderd wordt doorgewerkt.
Realiseert u zich dat diezelfde overheid nu weer een belofte breekt waar omwonenden eindelijk hoop uit konden halen, nadat ze jarenlang rechteloos waren verklaard? Zo nee, hoe zit het dan?
Het kabinet weet dat het opschorten van spoor 1 een bittere pil is voor de omgeving. Daarom vond ik het ook belangrijk om een toelichting te geven bij de Maatschappelijke Raad Schiphol (MRS). Zoals ook benadrukt in de brief van 14 november 2023 houdt het kabinet vast aan het herstellen van de balans tussen Schiphol en haar leefomgeving.3 Dit is en blijft een urgente opgave waaraan de komende tijd onverkort binnen spoor 2 van het Hoofdlijnenbesluit (balanced approach-procedure) wordt doorgewerkt.
Klopt het dat in interne stukken van uw eigen ministerie herhaaldelijk is gesteld dat binnen het vigerende Luchthavenverkeersbesluit voor Schiphol (LVB 2008) feitelijk maar 400.000 tot 420.000 vliegbewegingen passen?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat is eerder zo gesteld op basis van een inschatting van het jaarvolume dat mogelijk is binnen de grenswaarden in handhavingspunten uit het LVB door onderzoeksbureau To70. De betreffende analyse is begin 2023 uitgevoerd op basis van een set aannames en uitgangspunten en gegevens uit de Gebruiksprognose 2023 van Schiphol. De Gebruiksprognose 2023 beschrijft het verwachte gebruik van het vliegverkeer van Schiphol in het gebruiksjaar 2023. Het rapport inclusief achtergrond en methodische beschrijving is openbaar.5
Klopt het dat door het gedogen onder het zogenoemd «anticiperend handhaven» Schiphol desondanks feitelijk door is gegroeid tot een aantal van circa 500.0000 vliegbewegingen in 2019?3 Zo ja, waar is vastgelegd dat dit aantal van circa 500.000 nu een wettelijk afdwingbaar getal zou zijn?
Schiphol is feitelijk doorgegroeid tot een aantal van circa 500.000 vliegtuigbewegingen in 2019. Dit aantal vliegtuigbewegingen is wettelijk niet vastgelegd als maximum.
Wordt dit aantal van circa 500.000 nu door marktpartijen, (lobby)organisaties als IATA en buitenlandse overheden en de Europese Commissie als een verworven recht gezien? Zo nee, waaraan ontlenen deze partijen dan nu het recht om druk uit te oefenen om de beloofde krimp op te schorten?
Ja, dit wordt door verschillende partijen zo gezien. Gelet op de lopende juridische procedures kan hier verder niet op worden ingegaan.
Kunt u aangeven hoe en waarom u de situatie inzake het breken van de belofte van de voorgenomen krimp Schiphol heeft laten ontstaan?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven en zoals op 14 november 2023 aan de Kamer medegedeeld heeft het kabinet na de ontvangst van de brief van de Europese Commissie opnieuw afgewogen of het cassatieberoep moet worden afgewacht voordat spoor 1 wordt geëffectueerd. Het kabinet heeft daarop besloten om spoor 1 voorlopig op te schorten.
Deelt u de analyse dat de ontstane situatie in ieder geval voor een groot deel veroorzaakt is door het handelen – of het nalaten daarvan – door het Ministerie van IenW? Zo nee, waarom niet?
Nee, er wordt door het ministerie juist forse inzet gepleegd om procedures zorgvuldig te doorlopen en daarover internationaal af te stemmen. De (inter)nationale en juridische context van de luchtvaart is zeer dynamisch en complex. Nederland is het eerste land dat de balanced approach-procedure op een dergelijke schaal doorloopt. Dit schept een precedent waardoor er mogelijk extra kritisch naar het proces wordt gekeken. Het toewerken naar een nieuwe balans in de Schipholregio gaat dus niet zonder slag of stoot. Tegelijkertijd werkt het kabinet onverhinderd voort aan het bereiken van deze balans.
Kunt u onderbouwen waarom u nu plots van mening bent dat de aanspraak die KLM en verder veelal buitenlandse partijen maken op een vluchtaantal boven de 400.000 tot 420.000 blijkbaar meer legitiem is, of althans zwaarder zou moeten wegen, dan dat Schiphol zich simpelweg houdt aan het vigerende LVB en de bijbehorende bescherming dat dit biedt aan de leefomgeving en de omwonenden? Zo nee, welke afweging heeft u dan gemaakt?
In de Kamerbrief van 14 november 2023 is toegelicht waarom het kabinet heeft moeten besluiten tot opschorting van spoor 1 en welke afweging hieraan ten grondslag ligt. Ondanks dit besluit blijven de noodzaak en het doel om de balans tussen Schiphol en haar leefomgeving te herstellen, bestaan. Om die reden houdt het kabinet onverkort vast aan het doel van het Hoofdlijnenbesluit waaronder het herstel van de rechtspositie van de omwonenden. Omwonenden zijn gebaat bij concrete stappen die ook standhouden. Daarover heb ik ook met ze gesproken.
Bent u het nog eens met de namens de Nederlandse Staat ingebrachte argumentatie in het hoger beroep over het krimpbesluit, zoals dat 21 juni 2023 heeft gediend bij het Gerechtshof Amsterdam?4 Zo nee, kunt u gedetailleerd onderbouwen waar dat niet meer zo is en waarom de Staat er kennelijk eerder toch naast zat? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw beslissing om het anticiperend handhaven juist niet te beëindigen waar het Hof heeft geoordeeld dat beëindiging rechtmatig zou zijn?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Kunt u de Kamer een gedetailleerd feitenrelaas verstrekken over wat er sinds 1 januari 2023 is gebeurd dat heeft geleid tot dit kabinetsbesluit om de krimp van Schiphol voorlopig op te schorten en de belofte aan de omwonenden te breken? Wilt u daarbij minimaal expliciet opnemen wanneer met welke partijen contact is geweest en een strekking geven van wat in dat contact besproken is? Zo nee, kunt u dan minimaal een feitenrelaas verstrekken waarin in ieder geval de zaken die u kunt openbaren wel staan vermeld?
Op 24 juni 2022 heeft het kabinet het besluit genomen te werken aan een nieuwe balans tussen het belang van een internationale luchthaven voor Nederland en de kwaliteit van de leefomgeving, specifiek voor omwonenden. Dit besluit heeft geleid tot vele reacties, zowel nationaal als internationaal. Over de effectuering van het Hoofdlijnenbesluit is sindsdien contact en correspondentie geweest met verschillende partijen, waaronder de Europese Commissie en de verschillende bilaterale partners. Deze gesprekken zijn onderdeel geweest van een zorgvuldig proces tot effectuering van het Hoofdlijnenbesluit.
Gedurende de periode van totstandkoming van de experimenteerregeling is uitvoerig contact geweest met nationale stakeholders, waaronder de sectorpartijen, de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) en de Maatschappelijke Raad Schiphol (MRS) en met internationale stakeholders waaronder buitenlandse overheden en luchtvaartmaatschappijen.
Op 1 september jl. is de Kamer geïnformeerd over het stoppen met anticiperend handhaven per 31 maart 2024 en het gelijktijdig in werking treden van de experimenteerregeling. De inbreng van alle stakeholders is hierbij meegewogen. Het besluit volgde op het oordeel van het gerechtshof dat het de Staat is toegestaan deze stap per 31 maart 2024 te zetten. Het gerechtshof stelt daarbij dat het beëindigen van het anticiperend handhaven in combinatie met het vaststellen van de experimenteerregeling getuigt van een zorgvuldig en evenwichtig proces. Zoals met de Kamer gedeeld per brief van 1 september 2023 hebben verdragspartners, zoals Canada en de Verenigde Staten, ernstige zorgen geuit over de capaciteitsreductie op Schiphol. Zij hebben onder meer zorgen geuit over het vaststellen van de experimenteerregeling en de wijze waarop Nederland uitvoering geeft aan de balanced approach-procedure, en de impact hiervan op de trans-Atlantische vluchtuitvoering in de context van het EU-VS Verdrag. Gelet daarop is er overleg met beide landen geweest, onder meer tijdens het jaarlijkse Joint Committee onder het EU-VS «Open Skies» luchtvaartverdrag aan het begin van de zomer 2023, waar het hoofdlijnenbesluit is besproken.
In deze brief is de Kamer ook geïnformeerd dat het besluit tot stoppen met anticiperend handhaven per 31 maart 2023 is genomen tegen de achtergrond van het ingestelde cassatieberoep op 30 augustus door KLM c.s./IATA e.a. naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof in het kort geding.
De aangekondigde beperking van het aantal slots voor het zomerseizoen van 2024 is aanleiding geweest voor de VS om een officiële aanvraag in te dienen voor een Speciale zitting van het Joint Committee (SJC) onder het EU-VS luchtvaartverdrag. Deze speciale zitting heeft op 13 november plaatsgevonden. Ter voorbereiding van deze special Joint Committee heeft er ook ambtelijk overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie.
Voorafgaand aan deze zitting heeft het Amerikaanse Department of Transportation ook een zogenaamde «Order» uitgevaardigd op 2 november 2023. Hierin wordt onder andere aangegeven dat zij het voortzetten van spoor 1, zonder het volgen van de balanced approach-procedure, zien als een schending van de EU-regels en de EU-VS Air Transport Agreement uit 2007. Tijdens het SJC heeft de VS deze constatering herhaald en toegelicht.
Ook met de Europese Commissie is contact geweest over proces en inhoud van het Schipholbesluit sinds 24 juni 2022. In de brief van 13 november heeft de Europese Commissie aangegeven ernstige zorgen te hebben bij het niet volgen van de balanced approach-procedure voor Spoor 1. Op basis van deze stellingname heeft het kabinet besloten tot het opschorten van spoor 1, in ieder geval totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in de cassatieprocedure.
Klopt het dat in een nota aan uw directeur-generaal op 9 maart 2022 de directeur-generaal Luchtvaart en Maritiem het volgende stelt: «Dit vraagt om extra inspanningen op het gebied van stikstof. Ook is vastgesteld dat in samenhang daarmee op het geluidsdossier op korte termijn extra stappen moeten worden gezet. Zonder luchthavenverkeersbesluit kan het anticiperend handhaven van de ILT, waaraan inmiddels grote juridische risico's kleven, niet worden beëindigd. De Staat heeft in het najaar al een sommatie hierover ontvangen.»?5
De in de vraag aangehaalde zinsnede komt uit een ambtelijke nota van 9 maart 2022, gericht aan de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken.
Kunt u de Kamer informeren welke grote juridische risico’s er in die nota bedoeld worden (onderkleven) en waarom desondanks het anticiperend handhaven niet beëindigd wordt?
De juridische risico's waarop wordt gedoeld, zijn de risico's die ook reeds in de brief van 10 december 20219 zijn beschreven, namelijk dat aan de lange duur van het anticiperend handhaven van het NNHS door de ILT juridische risico’s kleven.
Kunt u, in opvolging van de signaalbrief van november 2021 waarin de dienst ILT dan al haar zorgen over de juridisch onhoudbare situatie door de lange duur van het gedogen uit6, en dus 2 jaar (!) verder waar u het gedoogbesluit wil verlengen door krimp uit te stellen, de ILT vragen haar zienswijze te geven op het nu door u genomen besluit en deze direct of via u te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De inspecteur-generaal van de ILT heeft een reactie gestuurd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, inzake de aanwijzing van de Minister van IenW om het anticiperend handhaven per 31 maart 2024 voort te zetten. Deze reactie is bijgevoegd bij de beantwoording deze Kamervragen.
Is het correct dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 17 november 2021 aan uw ministerie en dat van LNV een analyse heeft gestuurd met de titel «Juridische analyse JenV, «juridische risico’s anticiperend handhaven door ILT van het Lvb»»?7 Zo ja, kunt u deze analyse in zijn geheel en ongecensureerd delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan aan de informatieplicht aan de Kamer voldoen?
Ja, dat is juist. Deze analyse kan niet openbaar worden gemaakt, omdat dit in het licht van lopende of mogelijk toekomstige procedures het belang van de Staat kan schaden. Over de juridische risico’s van het anticiperend handhaven bent u nader geïnformeerd door de signaalbrief van de ILT.
Kunt u aangeven welke procedures er op dit moment lopen waarin het anticiperend handhaven of het beëindigen daarvan een rol speelt of kan gaan spelen (hierbij graag procedures breed opvatten, alsmede de handhavingsverzoeken meenemen)? Wilt u daarbij per procedure kort aangeven wat de scope is en wie de betrokken partijen zijn? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan aan de informatieplicht aan de Kamer voldoen?
Bij de ILT is op dit moment een bezwaar in behandeling waarin het anticiperend handhaven een rol speelt of kan gaan spelen. Het gaat om een bezwaar tegen een afgewezen handhavingsverzoek. Het betreft het verzoek van de Coöperatie Mobilisation for the Environment (MOB) en SchipholWatch om te handhaven op overschrijdingen van de geluidgrenswaarden voor de luchthaven Schiphol. Ook in de lopende procedure tussen stichting Recht op Bescherming tegen Vliegtuighinder (RBV) en de Staat is de lange duur van het anticiperend handhaven onderdeel van het geschil.
Klopt het dat juist het beëindigen van het anticiperend handhaven belangrijk was om de juridische kwetsbaarheid van de Staat te verkleinen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het fragment onder vraag 12, de signaalbrief van de ILT als genoemd onder vraag 14 en de analyse van JenV onder vraag 15 (voor zover leesbaar)?
De doelstelling van het kabinet met het beëindigen van het anticiperend handhaven is altijd geweest om hiermee de rechtspositie van de omwonenden te herstellen.
Kunt u uitsluiten dat uw besluit tot het uitstellen van krimp de procedures als genoemd onder 16 nadelig beïnvloeden voor de Staat? Zo nee, hoe kunt u de door de Landsadvocaat bepleite onmogelijkheid om tegemoet te komen aan de eisen van marktpartijen, (lobby)organisaties als IATA en buitenlandse overheden en uw besluit om toch tegemoet te komen aan deze eisen van marktpartijen met elkaar verenigen, dan wel uitleggen?
Over de al dan niet nadelige consequenties van het opschorten van het beëindigen van het anticiperend handhaven in relatie tot lopende handhavings- en mogelijk andere procedures kan geen uitspraak worden gedaan, omdat hiermee het belang van de Staat kan worden geschaad.
Als uit het antwoord op vraag 18 blijkt dat de juridische risico’s voor de Staat in enige mate toenemen in de genoemde procedures, of andere procedures waarin omwonenden een beroep doen op hun rechten, kunt u dan inzichtelijk maken hoe u deze risico’s gewogen heeft ten opzichte van de risico’s die gelopen worden wanneer het anticiperend handhaven wel volgens plan beëindigd wordt en de krimp niet voorlopig wordt opgeschort?
Zoals in het antwoord op vraag 18 aangegeven, kan geen uitspraak worden gedaan over de lopende handhavingsprocedures.
Klopt het dat in het verslag van een directieoverleg van de ILT over leefomgeving en wonen op 5 oktober 2021 het volgende staat8: «Toelichting: De term anticiperend handhaven is in 2018 geïntroduceerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Dit was nodig om de geldende milieuregels op Schiphol niet te hoeven handhaven door de komst van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel (NNHS). Toezichthouders zijn op basis van de «beginselplicht tot handhaving» genoodzaakt tot het plegen van een interventie bij geconstateerde niet-naleving. Onder voorwaarden kan daarvan worden afgezien: gedogen. Maar daarvoor gelden regels. Anticiperend handhaven is het niet handhaven van de geldende norm, maar van een norm waarvan de codificatie nog niet concreet in zicht is. Anticiperend handhaven is dus in de regel niet mogelijk. Vaak is de reden hiervoor dat zij strijd oplevert met «de beginselplicht tot handhavend optreden tegen gedragingen die naar geldende wetgeving overtredingen zijn». Ook is het in strijd met de legaliteitseis, doordat handhavend wordt opgetreden tegen gedragingen die volgens die wetgeving geen overtredingen zijn. De keerzijde is ook dat schending van geldende wetgeving wordt gedoogd. De afspraak van de ILT is dat de ILT niet aan anticiperend handhaven doet [...]»?
Ja, dat klopt.
Kunt u per geconstateerde strijdigheid bij vraag 15 aangeven waarom u desondanks meent dat het anticiperend handhaven bij Schiphol gerechtvaardigd én rechtmatig zou zijn?
Gezien lopende juridische procedures kan hier niet nader op worden ingegaan.
Wilt u de Kamer de volgende informatie verstrekken: het door KLM gepresenteerde alternatieve plan (met alle bijbehorende documenten (inclusief de NLR-doorrekening) en de adviesaanvraag die formeel, dan wel informeel, recent gedaan is bij de Maatschappelijke Raad Schiphol? Ook hier graag inclusief alle bijbehorende documenten. Zo nee, waarom niet?
Het door KLM gepresenteerde plan is reeds openbaar en te vinden op de website van de KLM.13 Het rapport van NLR is als bijlage toegevoegd aan dit plan. Uit de vraag is niet op te maken op welke adviesvraag aan de Maatschappelijke Raad Schiphol (MRS) het lid Van Raan doelt. Recent is er namelijk door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen adviesaanvraag gedaan bij de MRS. Wel is er regelmatig (schriftelijk) contact met de MRS over diverse onderwerpen. De Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over besluitvorming rondom Schiphol middels de periodieke voortgangsbrief Programma Omgeving Luchthaven Schiphol. Daar waar het aan de orde is, wordt de Kamer daarbij geïnformeerd over inbreng of adviezen van de MRS.
Klopt de redenering dat wanneer u in uw hoofdlijnenbrief van 24 juni 2022 het volgende schrijft: «Dit resulteert in een reductie van het maximum aantal toegestane vliegtuigbewegingen van en naar Schiphol tot 440.000 per jaar, in plaats van de 500.000 vliegtuigbewegingen die in het ontwerpLuchthavenverkeerbesluit (LVB) waren opgenomen en die in de praktijk al werden gerealiseerd voordat de COVID-19 pandemie uitbrak» voor alles boven de 440.000 vliegtuigbewegingen derhalve een concreet zicht op legalisatie nu ontbreekt?
Gelet op de huidige en eventuele toekomstige juridische procedures kan hier niet op worden ingegaan.
Klopt het dat uw huidige besluit echter toestaat dat er 500.000 vliegtuigbewegingen zullen worden gedoogd, of in ieder geval meer dan de 440.000 die straks met het nieuwe LVB mogelijk zijn? Zo ja, kunt u onderbouwen op welke gronden u dan toch tot gedogen wilt overgaan en waarom dit juridisch houdbaar zou zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Aangezien dit onderdeel is van lopende handhavingsverzoeken kan hier geen uitspraak over worden gedaan.
Is de maatregel «Inzet stillere toestellen en uitruil toestellen in de nacht»9 als genoemd onder het kopje «Definitief pakket maatregelen» in de Beslisnota bij de Kamerbrief «beëindiging anticiperend handhaven en start notificatiefase balanced approach» van 31 augustus 2023 dezelfde belofte als die nu (nogmaals) wordt opgevoerd? Zo nee, wat is het verschil tussen beide?
Ja, de maatregel «inzet stillere toestellen en uitruil toestellen in de nacht» uit de brief van 14 november is dezelfde als opgenomen in het pakket met maatregelen zoals is genotificeerd aan de Europese Commissie en staat genoemd in de Beslisnota van 31 augustus 2023. Er zit echter wel een verschil in het moment van implementatie van de maatregel. Zoals in de Kamerbrief van 14 november 2023 is aangegeven, is op KLM een klemmend beroep gedaan om te bezien of ze in staat zijn om, in afwachting van de balanced approach-procedure, al eerder maatregelen te nemen die de geluidsoverlast beperken en daarbij met voorrang te kijken naar de nachtelijke uren. Deze maatregel zal dus door KLM vooruitlopend op het maatregelenpakket van de balanced approach worden geïmplementeerd. KLM heeft het ministerie hierover nader geïnformeerd en aangegeven te werken aan de verdere uitwerking van deze maatregel. Daarnaast heeft KLM gewerkt aan een scenario waarbij geen passagiersvluchten meer gepland staan tussen 00.00 en 06.00 uur. Zij geven aan dat een dergelijk scenario maakbaar lijkt voor de KLM luchtvaartmaatschappij voor het vluchtschema van zomer 2024 (startend op 31 maart 2024).
Klopt het dat in de onlangs toegekende vergunning «Wet natuurbescherming project Exploitatie Luchthaven Schiphol» door het bevoegd gezag het volgende is gesteld:«Ik besluit om op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb een vergunning te verlenen voor een jaarlijks aantal van 440.000 vliegtuigbewegingen (vtb) handelsverkeer, klein luchtverkeer (general aviation) en alle met de exploitatie samenhangende grondgebonden activiteiten. Daarnaast verleen ik tijdelijk tot het moment waarop het LVB is gewijzigd vergunning voor een jaarlijks aantal van 500.000 vtb.»?10
Ja, echter is er tevens gesteld dat «Mocht er uit het LVB een hoger aantal dan 440.000 vliegtuigbewegingen voortvloeien dan is dat hogere aantal toegestaan, uiteraard tot een maximum van 500.000 vliegtuigbewegingen».
Is het correct dat daaruit zou volgen dat Schiphol voor zolang het duurt tot het nieuwe LVB van kracht is vanuit haar natuurvergunning ook 500.000 vliegtuigbewegingen mag faciliteren?
In de aan Schiphol verleende natuurvergunning bedraagt de vergunde activiteit weliswaar ten hoogste 500.000 vliegtuigbewegingen, echter dit laat onverlet dat de toepasselijke luchtvaartregelgeving bepaalt welk aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol daadwerkelijk is toegestaan. Dat aantal dient binnen het vergunde maximumaantal te blijven zoals dat in de natuurvergunning is toegestaan.
Erkent u het probleem dat binnen het vigerende LVB evenwel geen 500.000 vliegtuigbewegingen passen? Zo nee, hoe zit het dan?
Uit berekeningen van onderzoeksbureau To70 blijkt dat binnen het vigerende LVB een aantal lager dan 500.000 vliegtuigbewegingen past. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat het LVB 2008 ook geen formele rechtskracht heeft, omdat het bevoegd gezag in een procedure aangespannen door MOB in september 2020 immers het volgende heeft geoordeeld: «Dat heeft als consequentie dat ik thans niet zonder meer kan uitgaan van de rechtmatigheid van het LVB van 2008 en de daaraan ten grondslag liggende natuurtoetsen. Vaststaat dat er in die natuurtoetsen geen complete passende beoordeling heeft plaatsgevonden van de mogelijke effecten van stikstofdepositie van het luchtverkeer van en naar Schiphol op Natura 2000-gebieden. Die besluiten zijn dus niet met inachtneming artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn genomen»?11 Zo nee, kunt u dan uitleggen wat de betekenis is van de uitspraak van het bevoegd gezag, die zegt dat het niet zonder meer kan uitgaan van de rechtmatigheid? Of betekent die uitspraak niks in uw ogen?
Tijdens de parlementaire behandeling van de Schipholwet heeft de Tweede Kamer aangegeven dat voor het Luchthavenverkeerbesluit voor de luchthaven Schiphol moet worden uitgegaan van het primaat van de politiek. Als gevolg hiervan worden deze besluiten (en wijzigingen daarvan) vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Tevens is bepaald dat de ontwerpbesluiten aan de beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd. Ten slotte is voor deze besluiten de mogelijkheid van beroep bij de bestuursrechter uitgesloten. Dit alles geldt sinds de inwerkingtreding van de Schipholwet in 2003. Het Luchthavenverkeerbesluit 2008 is op deze wijze vastgesteld en is daarmee rechtsgeldig (tot stand gekomen).
Formele rechtskracht houdt in dat een besluit op enig moment onherroepelijk is geworden. Dat wil zeggen dat een besluit niet meer kan worden aangetast, omdat samengevat de termijn voor beroep op de bestuursrechter is verstreken of de bestuursrechter heeft vastgesteld dat het besluit rechtsgeldig is. Juridisch technisch is die situatie niet bereikt (en kan deze onder het huidige recht ook niet worden bereikt) voor het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol, omdat dat besluit is neergelegd in een algemene maatregel van bestuur waartegen geen beroep op de bestuursrechter openstaat. Het bevoegd gezag kon op grond van het voorgaande niet vaststellen dat sprake is van formele rechtskracht van de algemene maatregel van bestuur waarin het Luchthavenverkeerbesluit 2008 is neergelegd.
Van 17 juli 2023 tot en met 11 september 2023 is een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in internetconsultatie geweest, waarmee de uitsluiting van beroep bij bestuursrechter wordt opgeheven. Het doel van deze wetswijzing is om direct beroep bij de bestuursrechter mogelijk te maken ten aanzien van het luchthavenindeling- en luchthavenverkeerbesluit van de luchthaven Schiphol (en ook ten aanzien van de luchthavenbesluiten van de luchthavens Lelystad Airport, Eindhoven Airport en Rotterdam The Hague Airport). Op dit moment is dat niet mogelijk. Met het wetsvoorstel worden de besluiten met betrekking tot deze luchthavens verwijderd uit de desbetreffende negatieve lijst van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor krijgen belanghebbenden de mogelijkheid om bij de bestuursrechter in plaats van bij de civiele rechter in beroep te gaan tegen deze besluiten.
Wordt door het in vraag 28 gestelde, door nu voorlopig 500.000 vliegtuigbewegingen toe te staan onder het doorzetten van het anticiperend handhaven, de afgegeven natuurvergunning (extra) kwetsbaar om aangevochten te worden? Zo nee, kunt u de Kamer een analyse verstrekken over de juridische gevolgen van het doorzetten van het nu door u genomen besluit op de natuurvergunning Schiphol en de door mij aangegeven onderdelen in het bijzonder? Denkt u misschien dat u juist sterker komt te staan?
Opschorting van de beëindiging van het anticiperend handhaven, heeft geen consequenties voor de verleende natuurvergunning. In de natuurvergunning voor Schiphol is namelijk bepaald dat zolang het LVB niet is gewijzigd een jaarlijks maximumaantal van 500.000 vliegtuigbewegingen is toegestaan.
Kunt u aangeven wat er nu expliciet veranderd is waardoor u uw eerdere beslissing meent te moeten herzien, omdat de nu aangevoerde argumenten vanuit de Eurocommissaris, IATA, KLM en onder meer de VS niet nieuw zijn en uw ministerie daar ongetwijfeld eerder over heeft nagedacht? Kunt u aangeven wat er nu nieuw is?
Zoals in de Kamerbrief van 13 november aangegeven zijn er tegen de achtergrond van eerdere signalen twee nieuwe feiten, te weten het signaal van de Europese Commissie inzake een mogelijke infractieprocedure en de constateringen en bijbehorende order vanuit de Verenigde Staten. Op basis van deze stellingname heeft het kabinet besloten tot het opschorten van spoor 1, in ieder geval totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in de cassatieprocedure.
Klopt het dat u in een interview met RTL Nieuws op 14 november 2023 op de vraag van de interviewer of van uitstel geen afstel komt, het volgende antwoord geeft: «Dat is sowieso al niet mogelijk, omdat op dit moment de geldende regelgeving voor Schiphol minder geluid toestaat dan we de afgelopen 10–15 jaar hebben gedaan»?12 Zo ja, als u zelf openlijk erkent dat het aantal vliegbewegingen van de afgelopen 10–15 jaar niet past binnen de geldende regelgeving, op basis van welke rechtsprincipes meent u dan te mogen beslissen dat voor de afzienbare toekomst wederom een dergelijk aantal vliegbewegingen kan worden toegestaan?
Dit antwoord is inderdaad gegeven, en dit heeft betrekking op de praktijk van anticiperend handhaven, vooruitlopend op de wijziging van het LVB, waarbij bij een overschrijding van de grenswaarden als gevolg van vliegen volgens het NNHS geen maatregel wordt opgelegd door de ILT. In verband met de lopende juridische procedures, naar aanleiding van het anticiperend handhaven, kan hier niet verder inhoudelijk op worden ingegaan.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het niet doorgaan van amateur wielrenwedstrijden |
|
Harmen Krul (CDA), Inge van Dijk (CDA), Bart van den Brink (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad. Ik ben bekend met het feit dat de politie motoragenten veelal moet inzetten voor andere taken zoals het begeleiden, beveiligen, bewaken en beschermen van personen. Hierdoor kunnen substantieel minder motoragenten worden ingezet voor de begeleiding van wielerwedstrijden. Dit vind ik, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport, erg spijtig.
Verder wil ik benoemen dat ik de oplossingsgerichtheid van de wielersector erg waardeer. De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie. Om vanuit het perspectief van de veiligheid de wensen van de organisatoren en de mogelijkheden van de politie op elkaar te laten aansluiten is de afgelopen jaren regelmatig contact tussen de organisatoren en de politie. Er worden op nationaal, regionaal en lokaal niveau gezamenlijk afspraken gemaakt en soms wordt een parcours aangepast om de wedstrijden toch op een veilige manier door te kunnen laten gaan met minder politie-inzet.
Herinnert u zich de aangenomen motie waarin de regering verzocht werd samen met de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) praktische problemen rond de inzet van vrijwillige burgermotorrijders op te lossen en tevens voor het eind van het jaar met een oplossing te komen waarbij zo spoedig mogelijk vrijwillige burgermotorrijders ingezet kunnen worden bij wielerkoersen?2
Ja. In de motie3 wordt de regering opgeroepen om samen met de KNWU praktische problemen rond de inzet van (vrijwillige) burgermotorrijders op te lossen die rijdend aanwijzingen zouden kunnen geven. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat doen wij wat vanuit onze rol mogelijk en gepast is om bij te dragen aan het oplossen van de problematiek omtrent de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden. Daarbij staat veiligheid altijd voorop. Zoals uw motie verzoekt, heb ik hierover regelmatig contact met de KNWU.
Naast bovengenoemde motie is er nog een motie omtrent deze problematiek4. In het kader van beide moties wordt momenteel een pilot uitgevoerd. In overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat heb ik de opdracht gegeven aan Antea Group om te onderzoeken op welke manier wielerwedstrijden op een verkeersveilige manier plaats kunnen vinden met een verminderde politie-inzet. In augustus 2023 is Antea Group gestart met het interviewen van betrokken partijen, zoals de KNWU, de politie en vrijwillige burgermotorrijders. Daarnaast heeft Antea Group wielerwedstrijden in het parcours bijgewoond om zo een beeld te krijgen van de te onderzoeken situatie. Omdat er momenteel geen wielerwedstrijden georganiseerd worden, zal het onderzoek pas vervolgd worden in 2024.
Herinnert u zich dat u heeft toegezegd de Kamer hierover voor het wetgevingsoverleg Sport (dat op 20 november 2023 zou plaatsvinden) zou informeren over de voortgang van de gesprekken over een oplossing voor de verminderde politie-inzet bij wielerwedstrijden? Wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten?3
De uitkomsten van het bovengenoemde onderzoek verwacht ik in de zomer van 2024. Ik ben voornemens het rapport en de inzichten die mijn collega’s van Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben opgedaan met mogelijke vervolgstappen met u te delen.
Beseft u dat dit een dossier is dat al vele jaren speelt, aangezien de politie al in 2018 heeft aangegeven mogelijk geen capaciteit meer te hebben voor de begeleiding van amateur wielerwedstrijden? Beseft u dat een mogelijke oplossing voor het probleem – de inzet van burger-motards – in omliggende landen al lange tijd wordt ingezet?
Ja, daarvan ben ik me bewust. In Nederland worden ook al burger motorverkeersregelaars in beperkte mate ingezet, onder toeziend oog van de politie. De wielerrondes die in het voorjaar mogelijk als pilot zullen fungeren zijn nog niet bekend. Hierover worden de gesprekken nog gevoerd. Het onderzoek van Antea Group is erop gericht om te onderzoeken of een uitbreiding van de rol van burger motorverkeersregelaars mogelijk en wenselijk is. Volledigheidshalve zij hierbij opgemerkt dat de wet- en regelgeving in de buurlanden heel anders ingekleed is.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is als amateur wielerwedstrijden in de nabije toekomst alleen nog maar op een afgesloten terrein (bijvoorbeeld volledig afgezette «rondjes om de kerk»; koersen op het afgezette VAM-terrein in Drenthe) kunnen plaatsvinden? Deelt u ook de mening dat het onverteerbaar is als dit het gevolg is van te lang uitstellen door de overheid van het verkennen van de mogelijkheid om burger-motards in te zetten?
Ik kan dit niet helaas voorkomen. Motoragenten zijn in veel gevallen nodig om de wielerwedstrijden te begeleiden en daarmee veiligheid te waarborgen. Op dit moment is slechts een beperkte capaciteit bij de politie hiervoor. Dus als dat betekent dat sommige evenementen niet plaats kunnen vinden of in een andere vorm, omdat het niet op een veilige manier kan, dan is dat zeer spijtig en ook begrijpelijk.
Op dit moment wachten de betrokken ministeries het onderzoek van Antea Group af. Het doel is dat de uitkomsten van het onderzoekinzichten geven in de vraag of en zo ja hoe vrijwillige burgermotorrijders op een veilige manier in kunnen worden gezet bij wielerwedstrijden, ter vervanging van politie.
Klopt het dat er mogelijkheden zijn om in het kader van een proefproject de benodigde tijdelijke ontheffingen te kunnen verlenen voor eventuele pilots met burger-motards bij wielerrondes? Zo nee, waarom niet?
Om een tijdelijk experiment uit te voeren onder de wegenverkeerswet is naast een wetswijziging ook een algemene maatregel van bestuur (AMvB) nodig, waarin het specifieke experiment wordt opgenomen. Een dergelijke AMvB kost gemiddeld een jaar aan voorbereidingstijd (naast de gemiddelde twee jaar voorbereidingstijd voor een wetswijziging). Daarom wordt gekeken om binnen de huidige kaders van een wielerwedstrijd toch een pilot te kunnen doen die voldoende inzicht geeft in de mogelijke inzet van burger motorverkeersregelaars.
Zijn er inmiddels wielerrondes van de KNWU aangewezen als pilot voor het werken met burger-motards? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wielerrondes zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u de komende jaren voorkomen dat nog meer evenementen, wielerkoersen, maar ook heel veel goede-doelenevenementen, zullen moeten worden afgezegd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van het (verkennen van) het wijzigen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) om de inzet van burger-motards mogelijk te maken?
De uitkomsten van het onderzoek van Antea Group kunnen een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Veiligheid staat voorop, dus is het zaak om eerst de uitkomsten van het onderzoek af te wachten.
Klopt het dat burger-motards thans – noodgedwongen – formeel op basis van artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) op moeten treden als (bevoegde) evenementenverkeersregelaars (waarbij zij vanaf de motor dus geen aanwijzingen mogen geven aan het overige verkeer)? Is het als alternatief van het wijzigen van het RVV 1990 ook mogelijk om in artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), een vierde soort verkeersregelaar toe te voegen, namelijk de motor-verkeersregelaar, zodat aan die categorie aparte voorwaarden kunnen worden gesteld en bevoegdheden worden toegekend?
Momenteel wordt onderzocht of en hoe burger motorverkeersregelaars verkeersveilig op een veilige manier kunnen worden ingezet, ter vervanging van motoragenten. Het rijdend aanwijzingen kunnen geven wordt daarbij ook onderzocht. Het is namelijk vanzelfsprekend gevaarlijk om rijdend aanwijzingen te geven vanaf een motorfiets waarbij in het geval van een wielerkoers ook nog eens harder wordt gereden dan normaal.
In algemene zin wordt het kader van de Wegenverkeerswet 1994 toegepast voor een wielerwedstrijd. Deze schrijft in artikel 10 voor dat er geen wedstrijden op de openbare weg mogen worden gehouden. Artikel 148 biedt hiervoor een uitzonderingsgrond. Het klopt dat burger motorverkeersregelaars geen wettelijke mogelijkheden hebben om rijdend aanwijzingen te geven. Anderzijds gebeuren er tijdens de koers veel verkeersovertredingen. Denk aan het harder rijden dan de maximumsnelheid, rechts inhalen en over zebrapaden rijden; deze zijn net zo goed als het rijdend aanwijzingen geven niet geregeld. Tegelijkertijd accepteren we deze overtredingen wel omdat ze onder toezicht van de politie, met toestemming van het bevoegd gezag, plaatsvinden. Naar deze gedoogsituatie is eerder onderzoek gedaan door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Waarover de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft laten weten dat uit het onderzoek blijkt dat deze gedoogsituatie geen gevolgen voor de verkeersveiligheid of voor de renners heeft, zolang de koers wordt beveiligd of de wegen zijn afgesloten6.
We wachten nu eerst de uitkomsten van het lopende onderzoek van Antea Group af. Zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 9, kunnen de uitkomsten van het onderzoek een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Waarbij uiteraard ook de uitkomsten van de eerder onderzoeken worden meegenomen7.
De voortgang van de raffinageroute |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een stand van zaken geven over de uitwerking van de beoogde raffinageroute? Deelt u de mening dat een tijdige openstelling noodzakelijk is om de productie van groene waterstof in Nederland van de grond te krijgen?
Bij de implementatie van de herziene richtlijn hernieuwbare energie (REDIII) wordt de raffinageroute opgenomen in de systematiek energie vervoer per 2025, volgens de gemaakte afspraken (zie Kamerstukken 32 813, nr. 1042 en 32 813, nr. 868). In deze Kamerbrieven hebben we het belang van hernieuwbare waterstof in de transitie naar duurzame mobiliteit al beschreven en dat met het oog daarop nu elektrolyseprojecten van de grond moeten komen om de hernieuwbare waterstofproductie in Nederland op gang te brengen. Zonder investeringsbeslissingen op korte termijn lopen we namelijk het risico dat er onvoldoende productiecapaciteit is om onze doelen voor 2030 te behalen. De raffinageroute is daarbij een van de cruciale eerste stappen om die productiecapaciteit op korte termijn te realiseren.
In het voorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer is daarom een grondslag voor de raffinageroute opgenomen. De verdere technische invulling van de raffinageroute is vergevorderd en wordt opgenomen in het concept Besluit energie vervoer, dat de Tweede Kamer in de eerste helft van 2024 samen met het wetsvoorstel zal ontvangen. Bij de uitwerking van de beoogde raffinageroute hebben wij steeds de balans tussen de hernieuwbare waterstofdoelen, de concurrentiepositie van onder meer de industrie, de nationale klimaatdoelen en kosten voor de automobilist voor ogen.
Kunt u aangeven in welk stadium de uitwerking hiervan zich bevindt en of de beoogde en al aangekondigde openstelling van 2025 wordt behaald? Zijn er mogelijkheden om dit proces te versnellen? Wat is uw voorgenomen tijdslijn?
De uitwerking bevindt zich in een vergevorderd stadium, waarmee de beoogde openstelling in 2025 zal worden gehaald. Aangezien de raffinageroute een aspect is van de implementatie van de REDIII voor transport, waarvoor een grondige wijziging van de bestaande systematiek energie vervoer noodzakelijk is, zijn er geen mogelijkheden om het proces te versnellen.
De voorgenomen tijdslijn van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is om in de eerste helft van 2024 het wetsvoorstel en wijziging voor het Besluit energie vervoer aan de Tweede Kamer te sturen. De wijziging van de Regeling energie vervoer, waarin de laatste technische details zijn uitgewerkt, volgt medio 2024.
Welke mitigerende maatregelen kunt u treffen voor eventuele negatieve markteffecten door onvoldoende volume indien de beoogde openstelling wordt vertraagd? Hoe garandeert u dat er voldoende aanbod is voor waterstof? Hoe garandeert u dat er voldoende waterstof is voor de afnameverplichting voor waterstof uit hernieuwbare bronnen in de industrie voor de ingangsdatum van 1 januari 2026?
Het stimulerende effect van de raffinageroute kan in de praktijk alleen vervangen worden door meer subsidies beschikbaar te stellen. Zoals beschreven in de recente brief over hernieuwbare waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1314) beogen we met productiesubsidies en ondersteuning van import, onder meer via H2Global, voldoende aanbod te creëren. Goedwerkende normering kan de effectiviteit van deze subsidies vergroten, door de subsidiebehoefte van projecten te verkleinen en vraagzekerheid te vergroten. Hoe meer hernieuwbare waterstof een project kan leveren onder bijvoorbeeld de raffinageroute, hoe minder subsidie een project nodig heeft. Zoals beschreven in de brief, geldt dit in mindere mate voor de normering van de industrie; vanwege de hoge concurrentiedruk in de industrie moet de normering daar vooral volgend zijn op het potentiële aanbod, om te voorkomen dat bedrijven door te hoge kosten hun activiteiten verplaatsen. Het beoogde niveau van de verplichting voor de industrie wordt komend voorjaar geconsulteerd, zodra een externe validatie van het voorstel afgerond is.
Hoe bent u van plan langetermijnzekerheid te bieden aan de sector voor investeringen in groene waterstof en de dekking van operationele kosten voor productie van groene waterstof?
Zoals beschreven in de recente brief over hernieuwbare waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1314) beogen we met productiesubsidies uit het Klimaatfonds voor de eerste projecten de gevraagde langetermijnzekerheid bieden. Voor de projecten daarna hebben we een combinatie van productie- en vraagsubsidies en normering voor ogen, waarbij de verplichtingen in de mobiliteit, inclusief de raffinageroute, en de industrie een belangrijke rol spelen. Daarnaast zullen in de komende jaren in toenemende mate de waterstofinfrastructuur en tankinfrastructuur uitgerold worden, waardoor vraag en aanbod van waterstof elkaar makkelijker kunnen vinden.
Welke lessen of processen neemt u mee uit de reeds ingevoerde raffinageroutes, zoals in Duitsland en België? Hoe bent u van plan om een gelijk speelveld te waarborgen?
De Ministeries van EZK en IenW zijn regelmatig in gesprek met andere lidstaten over de implementatie van de raffinageroute. Het Ministerie van IenW zet hiervoor een kortlopende Europese taskforce op waarin lidstaten samen vragen en aandachtspunten richting de Europese Commissie kunnen signaleren met betrekking tot dit onderwerp.
In de ons omringende landen is een raffinageroute al concreet ingevoerd of zijn er plannen voor snelle invoering als onderdeel van het opstarten van de waterstofmarkt:
Wij volgen de keuzes in andere lidstaten aandachtig, met oog voor een gelijk speelveld en voor uitgangspunten die per land verschillen qua doelstellingen, systematiek en omvang van de raffinagesector, die in Nederland verhoudingsgewijs zeer groot is. In aanloop naar het herziene Besluit energie vervoer als onderdeel van het REDIII implementatietrajecten voeren we met de sector gesprekken over de vormgeving van de raffinageroute. Hierbij moeten wij het evenwicht bewaren tussen onze waterstofdoelen, behoud van onze concurrentiepositie van onder meer de industrie, onze nationale klimaatdoelen en de kosten voor de automobilist.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en binnen drie weken?
OV-geweld |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Ritje in de tram eindigt voor man (71) in zware-mishandeling?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van de beelden die de Haagse politie dinsdagavond heeft getoond, waarop te zien is dat twee verdachten eind augustus 2023 een 71-jarige man in een tram bont en blauw hebben geslagen?
Ik vind elke vorm van fysieke of verbale agressie in het openbaar vervoer onacceptabel. De veiligheid van reizigers en personeel in het openbaar vervoer zijn van groot belang en moet te allen tijde geborgd worden.
Wat gaat u doen om dit normloze tuig eindelijk eens keihard aan te pakken, zeker ook omdat geweld in het openbaar vervoer (ov) schering en inslag dreigt te worden?2 Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Ik herken en deel de analyse dat er een toename is in het aantal veiligheidsincidenten in het openbaar vervoer. Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling. Ik heb uw Kamer op 26 juli jl. dan ook geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen met daarbij een reactie van mijzelf en de samenwerkingspartners op dit dossier.3 Daarin stellen we voorop dat agressie of geweld tegen OV-personeel of reizigers volstrekt onacceptabel is en geven we aan onze gezamenlijk inzet te intensiveren en extra maatregelen te initiëren om terug te keren naar een positievere trend.
De Ministeries van JenV en IenW, vervoerders, decentrale overheden, Politie en bonden zijn in dat kader gezamenlijk een actiecomité en -programma gestart. Dit actieplan bevat 10 maatregelen die moeten bijdragen aan veiliger OV. Het doel is om te komen tot effectieve instrumenten voor het OV-personeel, zodat de OV-sector professioneler wordt in het tegengaan van onveilige situaties en kan zorgen voor adequate opvolging wanneer deze zich voordoen. Het actieprogramma is een aanvulling op bestaande acties en maatregelen, onder andere de invulling en samenwerking van het convenant sociale veiligheid.4
Voor de uitwerking van sommige maatregelen ligt de verantwoordelijkheid bij de betrokken ministeries, zoals bij de maatregel om de OV-boa toegang te verschaffen tot meer identificatiemogelijkheden. Voor andere maatregelen en in algemene zin zijn OV-bedrijven in eerste instantie verantwoordelijk voor de veiligheid van hun reizigers en personeel, waarvoor zij verschillende middelen tot hun beschikking hebben. Voor zowel de vervoerder als werkgever is het ook mogelijk om voor eigen boa’s bepaalde politiebevoegdheden en vrijheidsbeperkende middelen aan te vragen, zoals bijvoorbeeld het dragen van handboeien of het mogen fouilleren. Vervoerders hebben daarnaast verschillende initiatieven genomen, waaronder ingangscontroles bij stations en haltes, hosts op relevante stations ter begeleiding van asielzoekers, lokaal overleg met veiligheidspartners, de inzet van extra beveiliging en fysieke aanpassingen aan stations.
Bent u bereid om geweld in het ov te beteugelen met zwaardere straffen, hoge boetes en een levenslang ov-verbod? Zo ja, hoe wilt u een en ander gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Personen met een publieke taak, zoals medewerkers in het openbaar vervoer, werken in de frontlinie en stellen zich maximaal dienstbaar op aan de samenleving. Personen met een publieke taak lopen in de taakuitoefening sneller risico op een gewelddadige bejegening. Tegen dergelijk geweld moet stevig worden opgetreden. Voor de strafrechtelijke aanpak van agressie en geweld tegen personen met een publieke taak hebben de politie en het Openbaar Ministerie de «Eenduidige Landelijke Afspraken» ontwikkeld. Hierin zijn de afspraken omtrent opsporing en vervolging vastgelegd. Deze afspraken zorgen ervoor dat aangiften over agressie- en gewelddelicten waarbij een persoon met een publieke taak het slachtoffer is met prioriteit worden opgepakt door politie en het Openbaar Ministerie. De politie neemt, indien er sprake is van een strafbaar feit, altijd de aangifte op wanneer personen met een publieke taak betrokken zijn en stuurt het proces-verbaal zo snel mogelijk naar het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie past zoveel mogelijk lik-op-stukbeleid toe bij deze zaken en hanteert een verhoging van de strafeis met 200 procent voor delicten die tegen personen met een publieke taak gepleegd zijn conform de «Aanwijzing kader voor strafvordering» en de toepasselijke richtlijnen. Bij agressie en geweld tegen personen met een publieke taak, waaronder dus ook medewerkers in het openbaar vervoer, geldt dus al een verhoging van de strafeis.
Wat betreft (levenslange) ov-verboden kunnen vervoerders momenteel gebruik maken van de eigen effectieve reis- en verblijfsverboden. In het geval van zwaardere incidenten, zoals geweldsdelicten, bepaalt de rechter de straf en kan daarnaast een tijdelijk reisverbod worden opgelegd. In de beantwoording op de Kamervragen van 1 juli 2022 over een toenemend aantal geweldsincidenten in het openbaar vervoer heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de noodzaak van enige vorm van beperking op het gebied van tijd, omvang en plaats bij het bereik van reisverboden wegens proportionaliteit bij het bereik van reisverboden.5 Hiertoe is een leidraad opgesteld door het Openbaar Ministerie in samenspraak met vervoerders en Politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven. In deze leidraad voor het opleggen van reis- en verblijfsverboden (2015) heeft het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld ook opgenomen dat het geen mogelijkheden ziet voor een landelijk reisverbod.6
Bent u bereid om in overleg met gemeenten en vervoerders de veiligheid in het ov te vergroten door, daar waar dat nog niet gebeurt, op risicolijnen een conducteur te plaatsen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
OV-bedrijven zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid in het OV en de inzet en aansturing van veiligheidspersoneel. Zij zijn ook het beste in staat om, op basis van data en monitoring, in te schatten welke trajecten of lijnen de meeste risico’s bevatten en waar mogelijk extra toezicht nodig is. Ik bespreek regelmatig de veiligheidsontwikkelingen in het OV, zowel met NS in mijn rol als concessieverlener, als met de gehele sector en andere concessie verlenende overheden vanuit mijn rol als systeemverantwoordelijke. Mijn beeld is dat vervoerders binnen hun mogelijkheden goed weten te reageren op een veranderende veiligheidsvraag. Zo hebben verschillende vervoerders afgelopen tijd besloten om het aantal boa’s op enkele trajecten te verhogen. NS heeft het veiligheidspersoneel in het voorjaar van 2023 nog uitgebreid met 10%.
Deelt u de mening dat het opvalt dat de daders van geweld in het ov vaak een migrantenachtergrond lijken te hebben?3 Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van geweldsincidenten in het ov, met daarbij de achtergrond van de daders?
Het is niet mogelijk om een overzicht van geweldsincidenten in het OV met daarbij de achtergrond van de verdachten uit de politiesystemen op te halen, omdat Politie de etniciteit van de verdachte niet mag registreren. Daarnaast is niet bij ieder incident een verdachte in beeld. Ik kan daarom deze vraag niet beantwoorden.
Het is wel mogelijk om de aantallen geweldsmisdrijven tegen personen op locaties die gerelateerd zijn aan het OV die bij politie bekend zijn te melden. Dit betreft in 2023 in totaal 2182 incidenten.
Bent u bereid om in geval van geweld in het ov dat door asielzoekers wordt gepleegd per direct af te zien van de asielprocedure en de dader(s), na het uitzitten van de straf, terug te sturen naar het land van herkomst? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Geweld in het OV is in alle gevallen onaanvaardbaar, ook in het geval dat de overlast of het geweld door een asielzoeker wordt veroorzaakt of gepleegd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zet zich stevig in om overlastgevend en crimineel gedrag van asielzoekers te voorkomen en te bestrijden. Een toelichting bij alle maatregelen is terug te vinden in de recent verzonden Kamerbrief «Voortgang aanpak overlastgevend en crimineel gedrag door asielzoekers».8
Het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Ook moet er sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. In artikel C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire (Openbare orde als afwijzingsgrond) is een verdere invulling van dit begrip gegeven. Daarnaast dient voor een intrekking van een reeds verleende vergunning gekeken te worden naar de zogenoemde glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
Een veroordeling voor een (bijzonder) ernstig misdrijf kan dus grond zijn om geen verblijfsvergunning te verlenen. Na een afwijzend besluit van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of vreemdelingenbewaring.
Bent u bereid om in het geval dat de dader van geweld in het ov een dubbel paspoort bezit het Nederlandse paspoort af te pakken? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Ik begrijp uw vraag als een vraag naar de mogelijkheid om de Nederlandse nationaliteit in te trekken. Die mogelijkheid is beperkt tot de gronden die zijn genoemd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Gepleegde misdrijven kunnen een grond zijn om het Nederlanderschap van een persoon in te trekken, maar slechts als sprake is van een (onherroepelijke) veroordeling wegens een misdrijf zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, RWN.
Het artikel ‘Het CBR weet al jaren van fraude bij theorie-examens. Het doet bijna niks tegen “turbo-opleiders”, wel tegen klokkenluiders’ |
|
Nicole Temmink (SP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe lang is het CBR al bekend met deze vorm van fraude vanuit «turbo-opleiders», die gestolen lesmateriaal en theorie-examens gebruiken om de juiste antwoorden bij leerlingen in te stampen?
Opleiders van het theorie-examen doen al decennialang pogingen om vragen van het CBR te achterhalen, zodat ze deze kunnen gebruiken in hun cursussen. Het CBR neemt voortdurend nieuwe maatregelen om fraude te voorkomen en aan te pakken. Tegelijkertijd zoeken en vinden kwaadwillende opleiders nieuwe manieren om deze maatregelen weer te omzeilen.
Herkent u het gevaar van niet goed-opgeleide automobilisten?1
Een automobilist mag pas rijden in een personenauto na het behalen van rijbewijs B. Hiervoor moet zowel het theorie-examen als het praktijkexamen succesvol worden afgelegd. Welke opleiding deze persoon hiervoor kiest, is in Nederland vrij. Als opleidingen onder de maat zijn, kan dat ertoe leiden dat kandidaten niet examengereed zijn en dan niet slagen voor de examens. De examens bij het CBR voorkomen dat automobilisten aan het verkeer deelnemen, terwijl zij (nog) niet aan de afgesproken eisen voldoen. Het CBR vervult daarmee de rol van poortwachter tot het verkeer. Er zijn geen aanwijzingen dat deze werkwijze niet goed functioneert.
In het kader van de uitwerking van Advies Roemer «Van rijles naar rijonderwijs» worden voorbereidingen getroffen voor het nog beter integreren van theoretische kennis in de praktijkopleiding van de leerling waardoor de leerling beter geëquipeerd is als beginnende bestuurder.
Overigens is er geen sprake van een plicht tot het volgen van een opleiding voor zowel het praktijk- als het theoriegedeelte. Een kandidaat kan zonder een opleiding te hebben gevolgd zowel een theorie- als praktijkexamen bij het CBR reserveren.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die vanuit het CBR zijn genomen om clandestiene praktijken vanuit «turbo-opleiders» tegen te gaan?
Fraudepreventie en fraude-aanpak vormen een van de topprioriteiten van het CBR. Het aantal maatregelen dat het CBR heeft genomen om fraude te voorkomen en aan te kunnen pakken is bijzonder groot:
De aanpak van fraude buiten de examenlocaties bijzonder lastig voor het CBR. Het CBR heeft geen toezichtrol met betrekking tot opleiders voor het rijbewijs (praktijk en theorie) en heeft ook geen bevoegdheden om controles uit te voeren bij opleiders om bijvoorbeeld na te gaan of er gebruik wordt gemaakt van examenmateriaal van het CBR.
De investeringen in de maatregelen om fraude aan te pakken stijgen jaar op jaar. Om die reden heeft het CBR in de tariefstelling voor 2024 onlangs bekendgemaakt genoodzaakt te zijn een fraudetoeslag van € 3,50 in te voeren voor het theorie-examen. Dit om een deel van de toegenomen kosten te dekken.
Heeft het CBR niets gedaan met het bewijs dat werd aangeleverd door de genoemde uitgeverijen?
Het CBR heeft gehandeld op het signaal van de uitgevers. De aangeleverde stukken waren tweeledig: enerzijds betrof het opnames gemaakt bij theorie-opleiders, waar te zien zou zijn dat gebruik werd gemaakt van CBR-examenvragen in de cursus of training. Anderzijds betrof het opnames gemaakt bij twee theorie-examens bij het CBR in de examenzaal om aan te tonen dat het mogelijk was op die manier theorie-examenvragen te bemachtigen. Het CBR heeft gekeken wat er mogelijk was op basis van deze aangeleverde opnames. Het bleek echter dat het CBR geen juridische stappen kon zetten richting de theorie-opleiders, omdat de aangeleverde opnames op een onrechtmatige manier waren verkregen. Wel was het aanleiding voor het intensiveren van de fraude-aanpak en voor aanvullende maatregelen (zoals genoemd in het overzicht bij antwoord 3).
Daarnaast hadden de opnames die gemaakt waren tijdens de examens van het CBR voldoende aanknopingspunten voor het CBR om met behulp van eigen onderzoek de identiteit van de vermoedelijke dader vast te kunnen stellen. Tegen deze persoon is aangifte gedaan.
Waarom worden personen die in bezit waren van bewijs en dat ook aanleverden bij het CBR voor de rechter gesleept? Is dit in strijd met de Wet bescherming klokkenluiders?
Het is onjuist dat het CBR de personen die het bewijs aanleverden voor de rechter zou hebben gedaagd. Het CBR verkreeg het bewijs van twee uitgevers die daarbij hadden samengewerkt met een recherchebureau. Tegen geen van deze partijen is aangifte gedaan. Het gaat in deze zaak overigens niet om klokkenluiders als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders.
Wel heeft het CBR aangifte gedaan tegen de persoon die opnames bij de examens van het CBR had gemaakt zoals vermeld in het antwoord op vraag 4. Dat was immers een strafbaar feit. Het betrof een persoon die een eigen «turbo-opleiding» aanbood en op zijn website destijds ook adverteerde dat hij beschikte over «de originele vraagstelling van het CBR». De aangifte is vervolgens geseponeerd door het Openbaar Ministerie vanwege onvoldoende bewijs. Omdat het CBR van mening was dat het aangeleverde bewijs zeer overtuigend was, heeft het CBR een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingediend. De rechter heeft het CBR daarbij in het gelijk gesteld. Zodoende dient het Openbaar Ministerie alsnog de zaak aan te brengen bij de rechtbank.
Deelt u de mening dat het vervolgen van klokkenluiders door een zelfstandig bestuursorgaan met een publieke taak andere klokkenluiders de moed ontneemt om zelf meldingen te maken van onrecht? Hoe gaat u deze schade herstellen?
Er is zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 geen aangifte gedaan tegen degenen die naar het CBR zijn gestapt met bewijsmateriaal (in de vraag de klokkenluiders genoemd), noch zijn zij vervolgd. Zoals reeds vermeld in het antwoord op vraag 5 gaat het hier niet om klokkenluiders zoals bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat opleiders gestolen lesmateriaal en examens gebruiken om bij leerlingen de correcte antwoorden in te stampen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert momenteel met het CBR, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Openbaar Ministerie overleg om te bezien welke mogelijkheden er zijn om de aanpak van examenfraude verder uit te breiden.
Deelt u de mening dat opleiders die bewezen hebben gefraudeerd, moeten worden geweerd uit de rijles-branche? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Fraude moet zeker worden aangepakt. In het antwoord op vraag 3 is vermeld welke maatregelen het CBR heeft genomen ter preventie van fraude. Daarnaast doet het CBR altijd aangifte als iemand wordt betrapt op frauduleuze praktijken.
Zou u willen reageren op alle bevindingen in de nieuwsartikelen van het Noordhollands Dagblad «Acht maanden «totale ellende» op A7»1 , «Zo'n verkeersinfarct kun je gebied echt niet aandoen»2 en «Je kunt brug ook aan onderzijde verstevigen»; «verkeer Transportbedrijven in overleg met Rijkswaterstaat over renovatie viaduct A7?»3
Ja, waar mogelijk wordt in de beantwoording van onderstaande vragen op de bevindingen van de artikelen in gegaan.
Hoe beziet u het feit dat er bijna acht maanden non-stop files zullen staan op de A7?
In oktober 2022 is er een gewichtsbeperking van 30 ton ingesteld op de brug. Dit kwam voort uit doorrekeningen en inspecties ter plekke in de maanden ervoor. De situatie op de brug was met deze maatregel tijdelijk veiliggesteld maar versterking door middel van het aanbrengen van extra wapening, een laag nieuw beton en vervolgens nieuw asfalt is op korte termijn noodzakelijk.
Een snelle aanpak van de brug is noodzakelijk om zo snel mogelijk de gewichtsbeperking voor het vrachtverkeer van 30 ton op te kunnen heffen. Helaas gaat de noodzakelijke versterking van de brug gepaard met forse verkeershinder. Rijkswaterstaat doet er alles aan om deze hinder, samen met alle publieke en private partners in de regio te beperken. Daarbij dient te worden opgemerkt dat er ook zonder deze werkzaamheden op dit traject al regelmatig sprake is van files met een gemiddelde duur van circa 11 minuten. Inmiddels is Rijkswaterstaat weer verder in de voorbereiding van de werkzaamheden en heeft daarbij de uitvoeringsperiode weten in te korten van 7 naar 5 maanden.
Zou u een brede impactanalyse willen laten maken van het effect van de gewichtsbeperking voor zwaar vrachtverkeer?
De gewichtsbeperking voor vrachtverkeer van 30 ton of meer is sinds oktober 2022 ingesteld. Samen met de sector wordt gekeken naar de effecten hiervan en hoe deze zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Dit vormt input voor het bereikbaarheidsplan.
Welke contacten heeft u over de gevolgen van de genoemde gewichtsbeperking voor zwaar vrachtverkeer? Zou u daarbij specifiek willen ingaan op de contacten en samenwerking op het gebied van de doorstroming, economische schade, sluipverkeer, overlast op andere wegen, invloed op de leefbaarheid en aanrijtijden van de nooddiensten?
De genoemde thema’s worden door Rijkswaterstaat besproken met de volgende partijen: ondernemerscollectieven en transportondernemingen in de regio, Transport Logistiek Nederland (TLN), EVO/Fenedex (Eigen Vervoerders Organisatie / Federatie van Nederlandse Exporteurs), veiligheidsregio’s, ambulancediensten, brandweer, politie, (vaar)wegbeheerders (gemeentes, provincie en hoogheemraadschap) en bewonersorganisaties. Dit gebeurt op reguliere basis en is sinds instelling van de gewichtsbeperking geïntensiveerd. Samen met deze organisaties wordt gekeken welke maatregelen in het bereikbaarheidsplan het meest effectief zijn en op welke wijze Rijkswaterstaat de sector kan helpen.
Zou u de voorgaande vraag ook specifiek willen beantwoorden met betrekking tot de aanscherpingen voor vrachtverkeer naar 25 ton in de eerste vier maanden?
Zie beantwoording van vraag 3 en 4. Tijdens het eerste deel van de werkzaamheden wordt het verkeer in beide richtingen met versmalde rijstroken over één helft van de brug geleid (zogenaamd 4–0-systeem), terwijl de andere helft van de brug versterkt wordt. Het verkeer wordt daarmee tijdens het eerste deel van de werkzaamheden over een nog niet versterkt deel van de brug geleid. Hierdoor wordt deze helft van de brug zwaarder belast en geldt er gedurende deze situatie, op basis van berekeningen van belasting, een gewichtsbeperking van 25 ton. In de gesprekken over de impact van de gewichtsbeperkingen komt het effect van deze beperking aan de orde.
Heeft u in kaart laten brengen welke gevolgen het afsluiten van de oprit Purmerend Weidevenne richting Hoorn heeft op de doorstroming, economische schade, sluipverkeer, overlast op andere wegen, invloed op de leefbaarheid en aanrijtijden van de nooddiensten?
Rijkswaterstaat brengt dit momenteel in kaart in samenwerking met de gemeenten Purmerend en Wormerland en de veiligheidsregio’s en hulpdiensten. Het hele verkeersnetwerk van Rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen en wegen van waterschappen in Noord-Holland wordt beschouwd. Daarbij wordt gekeken naar de optimalisatie van de doorstroming en de capaciteit van het gehele netwerk. Maatregelen om die optimalisatie te bereiken kunnen helaas lokaal wel een negatief effect hebben.
Zou u voorgaande vraag ook afzonderlijk en per aspect willen beantwoorden wat betreft de oprit bij Purmerend Centrum richting Amsterdam en de afrit naar Purmerend Centrum?
Zie beantwoording vraag 6. Rijkswaterstaat brengt dit voor het gehele verkeersnetwerk van Noord-Holland in kaart.
Welke acties gaat u uitzetten als gevolg van de inschatting van Rijkswaterstaat dat er een totale overbelasting van de A7 tijdens de renovatie zal volgen? Zou u een tijdpad aan deze acties willen koppelen?
Rijkswaterstaat voert de komende periode de volgende acties uit:
In hoeverre vindt u dagelijkse files van twee uur of langer, die vervolgens ook nog maar beperkt oplossen, verantwoord?
In de hinderaanpak die door Rijkswaterstaat gehanteerd wordt is de norm om hinder tot een maximale vertraging van één uur te beperken. Alle inzet is er op gericht de vertraging verder te beperken.
De genoemde filebeelden van twee uur of langer volgen uit de modellen waarbij gerekend is met de werksituatie zonder maatregelen en gedragsaanpassing van de weggebruiker. Op dit moment wordt onderzocht welke maatregelen (zie beantwoording vraag 8) ervoor kunnen zorgen dat de extra reistijd beperkt blijft tot maximaal een uur. Gestreefd wordt de extra reistijd verder te beperken tot 40 minuten. Hiervoor is het nodig dat met de maatregelen 20% van het wegverkeer van de A7 af gaat. Dit is onderzocht op basis van de impactanalyse, beschikbare capaciteit weg en de verkeersintensiteiten.
Zou u inzicht willen geven in de bestaande plannen om, zoals het nieuwsartikel het noemt, autoreizen te ontmoedigen?
Ja, dit gebeurt op diverse manieren, namelijk door een communicatiecampagne, onderzoeken van een beloningssysteem voor anders reizen, fietsplan, werkgeversaanpak mobiliteit via BREIKERS als onderdeel van het bereikbaarheidsplan wat in afronding is. BREIKERS is een onafhankelijke organisatie die werkgevers in Noord-Holland kosteloos en resultaatgericht helpt bij hun transitie naar slimme & duurzame mobiliteit.
Ook vindt er overleg met de NS plaats over de inzet van langere treinen. Ook zal vanaf volgend jaar de intercity stoppen op station Purmerend. Dit was al voorzien in de nieuwe dienstregeling van de NS, maar helpt het project om openbaar vervoer als aantrekkelijk alternatief te kunnen stimuleren.
Zijn er scenario’s opgesteld van welke effecten het ontmoedigen van dit autoreizen heeft en of dit wel voldoende effect heeft?
De verwachting is dat eind 2023 de maatregelen die effect hebben helder zijn, evenals een inschatting van de effecten op het netwerk. Deze maatregelen worden geïnventariseerd, geanalyseerd en gezamenlijk afgewogen met de stakeholders, wegbeheerders, OV bedrijven en veiligheidsregio voordat hierover besloten wordt.
Hoe reageert u in het kader van voorgaande vragen op het feit dat volgens het nieuwsartikel zelfs als een op de vijf van de automobilisten een andere oplossing vindt, overige weggebruikers nog altijd zo'n veertig minuten in een spitsfile staan?
De inzet is er op gericht de hinder zo veel als mogelijk te beperken. Hinder is helaas niet te voorkomen met dit soort grote renovaties. Het huidige wegennet ter plaatse is al zo fors belast dat alle verstoringen (ongeluk, extreem weer of werkzaamheden) leiden tot forse files.
Zou u een impactanalyse willen laten maken van de invloed op de omringende wegen, zoals de N244 en N247?
Ja, dat doet Rijkswaterstaat in samenwerking met de betrokken gemeentes en veiligheidsregio’s.
Op welke manier heeft u contact met projectteam van de gemeente Purmerend dat naar mogelijke oplossingen kijkt?
Het projectteam van Rijkswaterstaat heeft direct en intensief contact met het projectteam van gemeente Purmerend.
Welke mogelijkheden zijn er om suggesties die dit projectteam doet, zoals het aanleggen van (tijdelijk) extra asfalt, te realiseren? Welke steun kunnen zij verwachten vanuit u en vanuit Rijkswaterstaat?
Effectieve maatregelen kunnen door of met behulp van Rijkswaterstaat worden gerealiseerd. Dat wordt nu zorgvuldig onderzocht. Ook tijdelijke fysieke aanpassingen worden onderzocht. Het aanleggen van extra/tijdelijk asfalt is niet realistisch in verband met voorbereiding en vergunningen (o.a. stikstof).
Hoe beziet u het plan van grote transportbedrijven om transporten beter te verdelen?
Het plan van de transportsector betreft twee onderdelen: het ondersteunen van de brug vanaf de onderzijde (zie beantwoording op vraag 20) en de vraag aan de provincie en Rijkswaterstaat wat de transportsector zelf kan doen om overlast tot een minimum te beperken. Rijkswaterstaat en de sector zijn constructief met elkaar in gesprek waarbij de sector actief mee denkt om de hinder te beperken.
Zou u uw reactie op het plan van deze bedrijven aan de Kamer willen sturen?
Zie beantwoording vraag 16. Op het plan over het ondersteunen vanaf de onderzijde wordt ingegaan bij de beantwoording van vraag 20.
Zou u op elk van de in het nieuwsartikel «Zo'n verkeersinfarct kun je gebied echt niet aandoen»4 genoemde zorg, idee, bezwaar of aanpak van mensen of instanties afzonderlijk willen reageren (waaronder die van de heer Langedijk uit Medemblik en het Dijklander Ziekenhuis)?
Rijkswaterstaat voert gesprekken en houdt van informatieavonden waarin een toelichting wordt gegeven aan bewoners, bedrijfsleven, regionale overheden. Deze worden ingepland.
Wat doet u eraan en wat doet Rijkswaterstaat eraan om de harmonie tussen alle betrokken partijen goed te houden? Welke rol ziet u voor zichzelf hierin?
Rijkswaterstaat is in goed overleg met alle partijen. Projectinformatie en effecten op de doorstroming en beoogde maatregelen om de hinder zo veel als mogelijk te beperken worden open gedeeld en besproken. Deze maatregelen worden gezamenlijk afgewogen voordat hierover besloten wordt.
Waarom is het alternatieve plan over repareren vanaf de onderzijde niet meegenomen? Welke bezwaren zijn er tegen reparatie vanaf die onderzijde?
In een eerder stadium is het versterken vanaf de onderzijde van de brug (het ondersteunen van de brug middels een tijdelijke constructie) als volwaardig alternatief onderzocht. Dit alternatief is afgevallen vanwege technische risico’s (o.a. verandering van krachtsverdeling van de brug door tijdelijke constructie en daarmee samenhangende risico’s), beperkingen aan onderliggende infrastructuur (de tijdelijke constructie kan ruimte van de weg en vaarweg onder de brug inperken) en kortere levensduur (maatregel voor maximaal 10–15 jaar).
De gekozen oplossing, maakt de brug weer constructief veilig, heft de gewichtsbeperking op en zorgt voor een restlevensduur van de brug voor 30 jaar.
Zou u inzicht willen geven in wat de effecten zijn op de doorstroming, leefbaarheid en sluipverkeer als er voor repareren vanaf de onderzijde wordt gekozen? Hoe lang is dan de levensduur?
De hinder voor de wegen onder de brug wordt groter, omdat er bij dit alternatieve plan meer werkzaamheden aan de onderzijde verricht moeten worden. Er is namelijk voldoende ruimte nodig om onder de brug te kunnen werken. Dit vraagt om een groter werkgebied waardoor de wegen onder de brug (deels) moeten worden afgezet. De hinder op de A7 ligt wel aanzienlijk lager, omdat er geen lange hinderperiode meer is.
De inschatting van de restlevensduur na versterking via de onderzijde is 10–15 jaar, waarna de brug alsnog moet worden aangepakt, zie beantwoording vraag 20. Het afsluiten van de brug wordt daarmee dus niet voorkomen, maar uitgesteld.
Het verbeteren van het zicht op de werken bij de Afsluitdijk |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het Vlietermonument op de Afsluitdijk ’s Avonds geheel aan het zicht onttrokken blijft?
Gedurende de werkzaamheden zal het Vlietermonument slechts gedeeltelijk zichtbaar zijn door beperkte verlichting ten behoeve van de restauratie en de bouw. Na voltooiing van de werkzaamheden aan het Vlietermonument wordt de toren belicht als de bijbehorende horeca geopend is voor publiek.
Deelt u de mening dat het een meerwaarde voor de beleving en statuur van de Afsluitdijk kan zijn wanneer dit monument tijdens de restauratie van reflecterende, en voor de duisternis niet hinderlijke, belijning wordt voorzien zoals het geval is bij de sluistorens op de Afsluitdijk?
Nee. Reflecterende belijning zou een inbreuk zijn op de monumentaliteit doordat de met zorg gerestaureerde afwerking aangepast wordt. Verder draagt de restauratie bij aan het overkoepelende uitgangspunt van «spectaculaire eenvoud» zoals opgenomen in het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk1. Het aanbrengen van niet-originele, extra elementen sluit daar niet bij aan.
Tot slot zijn de reflecterende strips bij de sluistorens een weloverwogen en specifiek voor die plek bedachte kunstuiting, welke de toegang tot de Afsluitdijk markeert. Het plaatsen van dergelijke strips midden op de dijk zou afbreuk doen aan deze kunstuiting.
Bent u bereid deze suggestie tot uitvoering te brengen bij het Afsluitdijkproject? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken hoe het kunstwerk «De Steenzetter» en het standbeeld van ir. Lely kunnen worden aangelicht zonder dat daarbij de duisternisbeleving wordt aangetast?
Nee. Uit de kaart «Hemelhelderheid» van de Atlas Leefomgeving blijkt dat de Waddenzee en de Afsluitdijk worden beschouwd als een van de weinige plaatsen in Nederland waar nog echte duisternis heerst. Zodoende zou elke vorm van verlichting de duisternisbeleving aantasten.
De brief betreffende ‘Zero-emissie bedrijfsvoertuigen tot en met 4.250 kg’ (2023D42609) |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe kan het dat er pas na het verlopen van de tijdelijke vrijstelling en na vragen van D66 informatie is gekomen over het vervolg van de vrijstelling?
De tijdelijke vrijstelling voor rijbewijs C-plicht voor zero-emissie bedrijfsvoertuigen boven de 3.500 kg tot en met 4.250 kg is reeds op 31 december 2022 verlopen, zoals ook was aangegeven bij inwerkingtreding van het experiment met die vrijstellingsregeling in 2019.1 Sinds 1 januari 2023 is er sprake van een gedoogsituatie voor de handhaving op het rijden met deze voertuigen zonder het in de regelgeving voorgeschreven rijbewijs C(1), code 95 en tachograaf. Dit gedogen geldt momenteel alleen voor voertuigen die vóór 1 oktober 2023 op naam zijn gesteld en voldoen aan de voorwaarden zoals ik deze in de brief van 17 oktober 20232 in de bijlage heb opgenomen. Deze gedoogsituatie verleng ik nu tot 1 juli 2024.
De ambitie was om permanente wetgeving te creëren. De tijdelijke gedoogconstructie is ingesteld om tijd te creëren voor een wettelijke verankering dat deze voertuigen met een rijbewijs B kon worden bestuurd. Dat is wenselijk om de overstap naar elektrisch vervoer voor ondernemers te vergemakkelijken. Zoals in de brief van 17 oktober jl. aangegeven, is echter recent pas naar voren gekomen dat het op dit moment, onder de huidige (Europese) regels, helaas niet uitvoerbaar en handhaafbaar lijkt om de tijdelijke constructie te verankeren in permanente wetgeving. Het is een complex onderwerp op het snijvlak van duurzaamheid en verkeersveiligheid binnen het beschikbare juridische kader. Het kostte veel tijd om deze belangen goed te wegen.
Wel heeft de Europese Commissie naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023, bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals naar dit probleem te gaan kijken. Of dit vervolgproces tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Deelt u de mening dat ondernemers al veel eerder duidelijkheid hadden moeten hebben?
Ja. Het is belangrijk om duidelijkheid te geven aan ondernemers die met deze bedrijfsvoertuigen rijden of hierin willen investeren en daarmee de bereidheid laten zien om te verduurzamen en toegang te blijven houden tot de zero emissie-zones. Tegelijkertijd speelden hier veel elementen waarnaar gekeken moest worden: duurzaamheid, de belangen van ondernemers, een gelijk speelveld en verkeersveiligheid. Daarnaast moet een oplossing juridisch geborgd zijn, en dient een oplossing ook uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Dat vereiste ook veel contact met o.a. de sector, het Ministerie van SZW, het OM, de politie, de ILT, de RDW en de Europese Commissie.
Kunt u aangeven in welke mate het verlopen van de tijdelijke vrijstelling de aanschaf van elektrische bedrijfsbusjes remt ten voordele van benzine/diesel-busjes? Kunt u daarbij onderscheid maken in de effecten in 2024 en daarna, aangezien de bpm-vrijstelling voor fossiele busjes afloopt per 1 januari 2025?
Deze effecten in toekomstige jaren zijn vooraf nu niet goed aan te geven. De ontwikkeling van het aantal elektrische voertuigen tot en met 30 september 2023 laat een duidelijke stijgende lijn zien.3
Van deze geregistreerde elektrische bedrijfsvoertuigen is op basis van het kentekenregister circa 94% een reguliere bestelauto (categorie N1, tot 3.500 kg, dus kan altijd met regulier rijbewijs B worden gereden). Circa 3% betreft die lichte vrachtwagens (N2; tussen 3.501 en 4.250 kg). Dit is de groep die – voor zover ze aan de voorwaarden voldoen – mogelijk van de gedoogconstructie gebruik kan maken. De overige 3% zijn zwaardere vrachtwagens (N2 boven de 4.250 kg en N3). Om ondernemers die geïnvesteerd hebben in deze duurzame voertuigen tegemoet te komen verleng ik de gedoogperiode tot 1 juli 2024.
Welke gevolgen heeft de onduidelijkheid rond de regelgeving de komende jaren voor de investeringsbereidheid van de ondernemers in mobiliteit?
De gevolgen op de investeringsbereidheid van de ondernemers in mobiliteit zijn afhankelijk van verschillende factoren en laten zich lastig voorspellen. Deels hangt dit af van de uitkomst van de onderhandelingen op dit onderwerp in de vierde rijbewijsrichtlijn. Daarnaast kunnen voor voertuigen, die bij overstap naar een zero-emissievariant boven de 3.500 kg zouden komen, technische innovaties op gebied van gewichtsbesparing meer laadvermogen bieden: autofabrikanten en toeleveranciers innoveren en proberen steeds lichtere emissieloze aandrijflijnen en opbouwconstructies te ontwikkelen. Ook zijn er ook andere logistieke oplossingen denkbaar om bijvoorbeeld met andere lichtere voertuigen de huidige bedrijfsvoering verder te gaan voeren. Dat voertuigen zwaarder worden is een al langer bestaande trend. Het Nederlandse bedrijfsleven is innovatief en veerkrachtig dus mogen we hopen dat de vertraging op de verduurzaming relatief meevalt. Ik blijf graag met het bedrijfsleven in de transportsector in gesprek over hoe we de verduurzaming in deze sector verder vorm kunnen geven.
Kunt u aangeven of het werken met de huidige verklaring omtrent gewicht1 heeft geleid tot onwerkbare situaties in de handhaving? Is er iets veranderd in de Europese regelgeving waardoor deze manier van handhaven niet meer zou werken?
Bij het uitwerken van de pilotsituatie tot definitieve regelgeving is een overgangsperiode ingesteld met de verklaring omtrent het extra gewicht dat inclusief belading boven de 3.500 kg is toe te wijzen aan het batterijpakket. Deze huidige verklaring omtrent extra gewicht is echter niet volledig dekkend. Gebleken is dat het opgegeven accugewicht bij veelverkochte modellen een overschatting geeft van het totale meergewicht boven de 3.500 kg ten opzichte van een equivalent model met een interne verbrandingsmotor. Daarmee leidt het hanteren van het accugewicht als maatstaf tot een toename van het laadvermogen dat met rijbewijs B kan worden gereden. Dat is niet in overeenstemming met de eisen van een vrijstellingsmogelijkheid in de geldende rijbewijsrichtlijn. Uitgangspunt daarbij is namelijk zowel het voorkomen van verlies als toenemen van laadvermogen door overstap naar zero-emissie, en niet het verhogen van het laadvermogen tot een niveau dat bij een variant met een verbrandingsmotor alleen voorkomt bij reguliere vrachtwagens die met rijbewijs C moeten worden gereden. Dit raakt ook aan de marktordening en -bescherming in het transport.
Ook is de verklaring van het accugewicht mogelijk fraudegevoelig omdat deze niet zoals gebruikelijk in de typegoedkeuring en het kentekenregister van RDW is opgenomen en een handhaver niet kan inschatten wat het bijkomend gewicht is van een elektrische uitvoering van het voertuig. Verder is gebleken dat de voorwaarden van de uitzondering verschillend worden geïnterpreteerd en dat niet alle gebruikers bekend zijn met het feit dat voor deze voertuigen de verkeerstekens, -regels en overige bepalingen voor vrachtwagens (zwaarder dan 3.500 kg) gelden in plaats van die voor bestelauto’s (tot en met 3.500 kg).
Kunt u toelichten waarom de handhaving in zijn algemeen vanaf 1 januari 2024 moeilijker zou worden dan nu het geval is?
Het is door de reden in het antwoord op voorgaande vraag 5 reeds moeilijk (uniform) uitvoer- en handhaafbaar in de praktijk. Bij het verder uitwerken van de regelgeving is hier geen uitvoerbare, handhaafbare en juridisch correcte oplossing voor gevonden. Daarom wordt ingezet op een werkbare nieuwe regeling op dit gebied onder de nieuwe vierde rijbewijsrichtlijn, waarbij ook de bovenstaande punten die raken aan andere regelgeving ondervangen zullen moeten worden.
Wel heeft de Europese Commissie, naar aanleiding van mijn gesprek, op 5 december 2023 bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals naar dit probleem te gaan kijken onder de derde rijbewijsrichtlijn. Of dit vervolgproces tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Kent u de resultaten van de pilot die zegt dat «er geen aanwijzingen zijn dat het rijden met een vrijstelling van rijbewijs C voor deze voertuigen tot gevaarlijke omstandigheden leidt.»?2
De evaluatie van deze pilot wordt momenteel afgerond. Zoals aangegeven in de Nota van Toelichting bij het Tijdelijk besluit in verband met een experiment met zware elektrische bedrijfsauto’s,6 was beoogd om de verkeersveiligheid te borgen door chauffeurs in de periode van de vrijstelling een aanvullende rijopleiding te laten doen.
De pilot was dusdanig kleinschalig dat op basis van de ongevalsdata van de betrokken voertuigen geen statistisch zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de ontwikkeling van betrokkenheid ongevallen met ernstig letsel. Voor de vraag of deze voertuigen tot gevaarlijke omstandigheden leiden, moet dus gebruik worden gemaakt van breder relevant verkeersveiligheidsonderzoek over toename van gewicht bij voertuigen. Binnen dat thema heb ik tijdens het CD Auto op 15 juni jl. een toezegging aan het lid Van Ginneken gedaan om een verkeersveiligheidsonderzoek te doen naar de effecten van zwaardere voertuigen op de verkeersveiligheid. Het is al bekend7 dat een zwaarder voertuig bij een botsing gemiddeld leidt tot ernstiger letsel en een grotere overlijdenskans bij inzittenden van andere betrokken voertuigen. Daarnaast kent rijbewijs C waarborgen die dit ondervangen zoals een uitgebreide en toegespitste rijopleiding. Daarnaast is er de tachograafplicht die waarborgt dat chauffeurs zich aan de rust- en rijtijden houden om zo oververmoeidheid op de weg te helpen voorkomen. Ook ga ik naar aanleiding van de motie van het lid Koerhuis8 in gesprek met gemeenten over mogelijkheden verkeersoverlast van pakketbezorgers aan te pakken.
Kunt u aangeven waarom dit vanaf 1 januari 2024 anders zou zijn, en of verlenging van deze vrijstelling tot gevaarlijke situaties zou leiden?
Het rijden met een zwaarder voertuig geeft zoals hiervoor aangegeven bij een botsing een grotere kans op ernstig letsel of overlijden bij de inzittenden van andere voertuigen. Specifiek voor de voertuigen boven de 3.500 tot en met 4.250 kg komt hier nog bij dat dit voor alle verkeersregels en -tekens geen bestelauto’s maar vrachtwagens zijn. Echter is hier sprake van chauffeurs met een rijbewijs B die geen opleiding hebben gehad voor het rijden van vrachtwagens en daardoor ook niet alle betreffende verkeersregels voor vrachtwagens zullen kennen, zoals ook blijkt uit signalen uit de praktijk.
Bent u met de Europese Commissie (EC) in gesprek over verlenging van de tijdelijke vrijstelling?
Ja. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 van de set vragen van 3 augustus jl. heeft op zowel 6 december 2022 als op 5 december 2023 overleg met de Europese Commissie plaatsgevonden. Daaruit bleek ook dat er op dit moment niet meer mogelijk is dan te werken met een gedoogperiode die snel eindigt. Onder de huidige (Europese) regels blijkt het helaas niet uitvoerbaar en handhaafbaar om de tijdelijke constructie te verankeren in permanente wetgeving. Een verlenging van de tijdelijke vrijstelling voor rijbewijs C-plicht voor zero-emissie bedrijfsvoertuigen boven de 3.500 kg tot en met 4.250 kg na 1 juli 2024 is niet mogelijk. De tijdelijke vrijstelling die eerder gold in het kader van het experiment is per 1 januari 2023 van rechtswege vervallen. Verlengen van dit experiment is onder de Wegenverkeerswet niet mogelijk.
Een nieuwe vrijstellingsregeling in nationale regelgeving van voorwaarden die de richtlijn daaraan stelt, is zoals hierboven aangegeven vooralsnog niet uitvoerbaar en handhaafbaar gebleken. Er moet dus eerst duidelijkheid komen vanuit de Europese Commissie over de vierde rijbewijsrichtlijn.
De Europese Commissie heeft naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023, wel bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals onder de derde rijbewijsrichtlijn naar dit probleem te gaan kijken. Of dit tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Kunt u aangeven met welke andere landen u in gesprek bent over dit probleem en de oplossingen die zij zien ter overbrugging naar permanente Europese regels? Wat verwacht u dat er uit die gesprekken komt en kunt u dat terugkoppelen naar de Kamer?
De uitvoerings- en handhavingsvraagstukken van de vrijstellingsregeling van de derde rijbewijsrichtlijn spelen in meerdere lidstaten die een permanente vrijstelling willen invoeren of reeds hebben ingevoerd (o.a. Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Hongarije, Ierland, Polen, Zweden, Verenigd Koninkrijk en Portugal). Op 6 december 2022 en op 5 december 2023 heeft daarom een overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie over de handhaafbaarheid van de voorwaarde van het extra gewicht. Daaruit blijkt dat er nu geen ruimte is voor een definitieve oplossing.
Via de Nederlandse ambassades in Duitsland en Frankrijk is verder uitgezocht hoe deze twee lidstaten met deze voertuigen omgaan. Indien Nederland de vrijstelling alsnog formeel in regelgeving wil regelen, dan moet daarvoor een algemene maatregel van bestuur (AmvB) worden gewijzigd, die onder andere voor advies moet worden voorgelegd aan RDW en Raad van State. De Dienst Wegverkeer (RDW) en het OM hebben ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid een negatief advies uitgebracht. De strekking van advies zal naar verwachting doorwerken in het advies van de Raad van State. Daarom acht ik een wettelijke verankering van een vrijstelling in Nederland onhaalbaar.
Op basis van de opgevraagde en verkregen informatie lijkt Frankrijk geen gebruik te maken van een vrijstelling voor rijbewijs C voor elektrische voertuigen boven de 3.500 tot en met 4.250 kg. Voor deze voertuigen is dus een rijbewijs in de C-categorie nodig.
Duitsland daarentegen maakt wel gebruik van een vrijstelling voor rijbewijs C voor elektrische voertuigen boven de 3.500 tot en met 4.250 kg. Zij hebben de mogelijkheid voor een vrijstelling onder de derde rijbewijsrichtlijn een-op-een geïmplementeerd.9 Daarmee vallen de meeste van de in Nederland geregistreerde voertuigen in de groep 3.501 tot en met 4.250 kg zeer waarschijnlijk buiten de scope van deze vrijstelling omdat ze niet voldoen aan de eisen in de richtlijn dat het laadvermogen niet mag toenemen. Duitsland heeft hierover in 2022 ook een vraag gesteld aan de Europese Commissie hoe met het bepalen van het niet mogen toenemen van het laadvermogen moet worden omgegaan, maar tot op heden nog geen antwoord van de Europese Commissie ontvangen.
Hoe groot acht u de kans dat de permanente regeling uit de Europese Unie (EU) een fundamenteel andere oplossing zou kiezen dan het huidige voorstel van de EC, waar de tot voor kort geldende gedoogconstructie goed bij aansloot?
Zoals ik heb aangegeven in het BNC-fiche bij het voorstel voor de nieuwe (vierde) rijbewijsrichtlijn10 is verkeersveiligheid een belangrijk speerpunt van het kabinet. Wat betreft de voertuigclassificatie staat Nederland een andere invulling van de regeling voor dan het huidige voorstel van de Commissie. Momenteel vallen nog alle «deels alternatief aangedreven» voertuigen eronder waardoor ook voertuigen die niet zero-emissie zijn hieronder zouden kunnen vallen. Daarom is vanuit IenW ingezet om dit voor alleen zero-emissie voertuigen te laten gelden zodat de regeling bijdraagt aan het tegengaan van emissies. Dit is helaas niet overgenomen in het eindcompromis van de Europese Commissie. Mogelijk dat behandeling in het Europees Parlement hier nog verandering in brengt.
Daarnaast bevat de tekst in de huidige (derde) rijbewijsrichtlijn waar de gedoogsituatie onder zou vallen een bepaling die stelt dat het extra gewicht van het voertuig door de alternatieve aandrijving toe te schrijven moet zijn aan die aandrijving en daarnaast geen extra laadvermogen mag worden gecreëerd. In het nieuwe voorstel van de Commissie is deze bepaling weggehaald waardoor dit een wezenlijk andere, beter uitvoerbare en handhaafbare regeling zou worden, die ook nog eens grensoverschrijdend toegepast wordt.
Uiteraard hangt de definitieve tekst van de richtlijn af van het verder verloop van de onderhandelingen en is het dus niet mogelijk om hierop voor te sorteren. Bij de implementatie van deze richtlijn moet ook worden bezien hoe de in antwoord 8 benoemde inconsistente status van dergelijke voertuigen (voor het rijbewijs een bestelauto, maar voor andere regelingen een vrachtwagen) werkbaar kan worden vormgegeven.
Zoals eerder aangegeven heeft de Europese Commissie naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023, aangegeven nogmaals onder de derde rijbewijsrichtlijn naar dit probleem te gaan kijken.
Deelt u de mening dat het voor korte tijd wijzigen van de voorwaarden in de praktijk voor het besturen van zwaardere elektrische bestelbusjes ondernemers zou opzadelen met inconsistent beleid, dat hen belemmert om de verduurzamingsambities van Nederland te helpen realiseren?
Vooropgesteld gaat het in deze context niet om bestelbusjes maar om vrachtwagens. Op grond van artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) is een voertuig met een toegestane maximum massa (TMM) van boven de 3.500 kg immers een vrachtwagen.
Om ondernemers te helpen om de verduurzamingsambities van Nederland realiseren, is zoals eerder aangegeven eerst duidelijkheid van de Europese Commissie noodzakelijk de mogelijkheden binnen de huidige (derde) rijbewijsrichtlijn of over het uiteindelijke onderhandelingsresultaat van de vierde rijbewijsrichtlijn. Tot die tijd is een wettelijke verankering helaas niet haalbaar.
Vindt u dat – gezien de onduidelijkheid – de huidige gedoogconstructie zou moeten gelden tot dat er een permanent wettelijk kader is zoals motie Van Ginneken3 verzoekt?
Gedogen kan alleen zolang er zicht is op een wettelijke implementatie. Dat zicht is er op dit moment helaas niet. De overbruggingsperiode naar een oplossing onder de huidige derde rijbewijsrichtlijn of een definitief onderhandelingsresultaat met het Europees Parlement en de daaropvolgende wettelijke verankering in de Nederlandse wet- en regelgeving van de vierde rijbewijsrichtlijn is voor het OM, de handhavingsinstanties en mij te lang om een gedoogsituatie op toe te staan. Met de overheidsinstanties (Ministerie van Justitie en Veiligheid, Openbaar Ministerie, Politie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Inspectie voor Leefomgeving en Transport) en de Europese Commissie is zorgvuldig afgestemd. Ik heb besloten om het huidige niet handhavend optreden met een half jaar te verlengen tot 1 juli 2024.
Begrenzing Natuurvergunning Schiphol |
|
Eva Akerboom (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich onze schriftelijke vragen van 1 augustus jongstleden «De (mogelijke) begrenzing Natuurvergunning Schiphol op 44 miljoen passagiers»?1
Ja.
Klopt het dat u in antwoord 6 het volgende stelt: «Nee, deze zin verwijst naar een bepaling uit de Aanwijzing ex artikel 27 jo. Artikel 24 Luchtvaartwet van het luchtvaartterrein Schiphol (Aanwijzingsbesluit uit 1996). In dit besluit is als bepaling opgenomen (Artikel 2, lid 2): «Op het luchtvaartterrein wordt slechts zo veel verkeer toegelaten dat per gebruiksplanjaar niet meer dan 44 miljoen luchtpassagiers van het luchtvaartterrein gebruikmaken»»?2
Ja.
Klopt het dat u verder in datzelfde antwoord het volgende stelt: «Alle publiekrechtelijke beperkingen in het Aanwijzingsbesluit uit 1996 en/of Aanwijzingsbesluit uit 2000 bepalen de omvang van de exploitatie van de luchthaven Schiphol die is toegestaan in de referentiesituatie (voor gebieden met een Europese referentiedatum van vóór 2003)»?
Ja.
Waarom is in bovenstaande plots sprake van «en/of het Aanwijzingsbesluit 2000», terwijl daar eerder niet sprake van was en wat is de juridische grondslag om dit Aanwijzingsbesluit 2000 erbij te halen?
Eerder is de Kamer mede namens de Minister voor Natuur en Stikstof geïnformeerd3 dat Schiphol verzocht is de aanvraag voor een natuurvergunning en de bijhorende passende beoordeling aan te vullen, en in kennis is gesteld4 over de uitgangspunten die bij de besluitvorming ten aanzien van de referentiesituatie zullen worden gehanteerd.
De referentiesituatie ter bepaling van het «bestaand recht» wordt ontleend aan hetgeen was toegestaan op de Europese referentiedatum c.q. datum waarop het Natura 2000-gebied is aangewezen. Als die toestemming na de Europese referentiedatum is ingeperkt, bepaalt die ingeperkte toestemming de omvang van het «bestaand recht». Beperkingen in de toestemming op de Europese referentiedatum kunnen alleen voortvloeien uit die toestemming of eventuele latere inperkingen op die toestemming en niet uit wat feitelijk aanwezig was ten tijde van de toestemming.
In het Aanwijzingsbesluit 1996 is bepaald dat per jaar niet meer dan 44 miljoen passagiers van de luchthaven gebruik mogen maken en niet meer dan 3,3 ton vracht mocht worden afgehandeld. In het Aanwijzingsbesluit 1996 waren geen aantallen vliegbewegingen vastgelegd. In het Aanwijzingsbesluit 2000 zijn aanvullend op de eerdere bepalingen middels een staffel aantallen vliegbewegingen vastgelegd, oplopend tot een maximum van 460.000 vliegtuigbewegingen in 2002. Voor de referentiesituatie voor Natura 2000-gebieden aangewezen vóór 2003 is aldus uitgegaan van maximaal 460.000 vliegtuigbewegingen, maximaal 44 miljoen passagiers en niet meer dan 3,3 miljoen ton vracht.
Aangezien de wetgever in het Aanwijzingsbesluit 1996 doelbewust en weloverwogen heeft opgenomen dat er een maximum van 44 miljoen passagiers van kracht is op luchthaven Schiphol, kunt u toelichten wat de doelen waren die hiermee beoogd werden?
Het Aanwijzingsbesluit 1996 moest op grond van de Luchtvaartwet in overeenstemming zijn met een van kracht zijnde planologische kernbeslissing (i.c. PKB Schiphol en Omgeving). In de PKB Schiphol en Omgeving zijn de uitgangspunten voor de verdere ontwikkeling van (de mainportfunctie van) Schiphol beschreven. Het uitgangspunt was onder meer de ontwikkeling naar (maar niet meer dan) 44 miljoen luchtpassagiers per jaar. Gelet op de PKB Schiphol en Omgeving diende die ontwikkeling gestalte te krijgen binnen de in de PKB Schiphol en Omgeving opgenomen ruimtelijke reserveringen. In het Aanwijzingsbesluit is dit vervolgens uitgewerkt in de bepaling in artikel 2, tweede lid, met betrekking tot het aantal passagiers, en in de geluidszones.
Klopt het dat voor geluidshinder in het Aanwijzingsbesluit 1996 al een bescherming was ingebouwd middels onder andere de Ke- en LAeq-zones en -normering? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja.
Is het denkbaar dat er geen enkele milieubeschermende werking van die 44 miljoen passagiers uitgaat?
Omdat het Aanwijzingsbesluit 1996 en het Aanwijzingsbesluit 2000 een beperking kennen op aantallen passagiers en tonnage vracht dient de totale emissieruimte in de referentiesituatie ook daaraan te voldoen. Uit de passende beoordeling is echter gebleken dat niet die beperkingen, maar juist het maximumaantal vliegtuigbewegingen van 460.000 vliegtuigbewegingen dat was toegestaan in het Aanwijzingsbesluit 2000, de meest relevante beperking is voor de omvang van de activiteit die mogelijk was in de referentiesituatie. Ter toelichting dient het volgende.
Zoals blijkt uit de natuurvergunning is bij het inzichtelijk maken van de referentiesituatie zoals bepaald door het Aanwijzingsbesluit 2000 uitgegaan van de periode 2000–2003 als representatieve jaren. Het gemiddelde aantal passagiers per vliegbeweging bedraagt in die periode tussen de 94 en de 101.5
Voor de referentiesituatie is gerekend met 460.000 vliegbewegingen. Uitgaande van 44 miljoen passagiers betekent dat 96 passagiers per vliegbeweging.
Kortom, in de referentiesituatie wordt bij een gemiddelde bezetting van 96 passagiers voldaan aan het maximum van 44 miljoen passagiers. Het aantal van 96 passagiers is gelet op de gemiddelde bezetting in 2000–2003 representatief te achten. De daadwerkelijke, precieze bezetting is daarbij minder relevant omdat een hoge bezetting onverlet laat dat ook nog steeds 460.000 vliegbewegingen met een lage bezetting mogelijk zijn. De beperking tot 44 miljoen is met name relevant om te voorkomen dat bij het bepalen van de stikstofdepositie in de referentiesituatie gerekend wordt met een onrealistische vlootmix, dat wil zeggen een vlootmix bestaande uit te grote vliegtuigen met een te hoge stikstofuitstoot. Daarvan is geen sprake. Met andere woorden, het aantal passagiers is niet maatgevend voor de stikstofemissies of andere milieugevolgen. Die emissies worden voornamelijk bepaald door het aantal en het type vliegtuigen.
Meer specifiek, is het denkbaar dat er geen enkele milieubeschermende werking van die 44 miljoen passagiers uitgaat anders dan voor geluidshinder? Zo ja, waarom heeft de wetgever het dan toch expliciet opgenomen als er voor geluid ook al andere maatregelen voorzien waren?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in een gespreksnotitie van het Ministerie van LNV, het Ministerie van IenW en Schiphol het volgende staat: «Ten tijde van de PKB werden de veiligheids- en milieugrenzen vastgesteld mede aan de hand van een door de overheid opgesteld groeiscenario. Om deze grenzen de nodige «hardheid» mee te geven, werd ook het groeiscenario, in de vorm van volumeplafonds, vastgelegd»?3 Zo ja, betekent dit dat in de planologische kernbeslissing (PKB) werd gewerkt met volumeplafonds om te sturen op veiligheids- en milieuaspecten? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, in de PKB Schiphol en Omgeving is destijds gekozen voor een versterking van de mainportfunctie van Schiphol én de verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu. Zie het antwoord op vraag 5 voor de ontwikkeling van de mainportfunctie en in dat verband het maximumaantal luchtpassagiers. Voor de verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu zijn in de PKB Schiphol en Omgeving de milieurandvoorwaarden opgenomen. Op basis daarvan zijn in het Aanwijzingsbesluit 1996 onder meer geluidszones opgenomen. Bij de handhaving van de geluidszones speelde de bepaling met betrekking tot het maximumaantal passagiers geen rol. In het kader van het jaarlijks vast te stellen gebruiksplan werd preventief getoetst of aan de voorwaarde betreffende dat maximumaantal werd voldaan.
Is het correct dat het Aanwijzingsbesluit 1996 al uitgaat van de dan nog aan te leggen baan 18/36 (nu ook bekend als Polderbaan) en de situatie zonder die baan enkel nog als tijdelijk te overbruggen periode werd beschreven? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, aanvankelijk ging het Aanwijzingsbesluit 1996 uit van het gebruik van het luchtvaartterrein, zowel in de situatie met het vierbanenstelsel als in de situatie van het toekomstig beoogde vijfbanenstelsel. In het Aanwijzingsbesluit 1996 zijn hiertoe de geluidzones voor het vierbanenstelsel juridisch geborgd. In het Aanwijzingsbesluit was daarnaast bepaald dat de geluidzones behorend bij het vierbanenstelsel zouden vervallen op het moment dat het vijfbanenstelsel volledig in gebruik zou worden genomen. De geluidszones bij het vierbanenstelsel zijn echter niet vervallen, omdat na bezwaar en beroep tegen het Aanwijzingsbesluit 1996 (uiteindelijk) in een nieuwe beslissing op bezwaar van 22 mei 20018, een besluit is genomen over het vierbanenstelsel. Over het vijfbanenstelsel kon geen nieuw besluit genomen worden dat in overeenstemming zou zijn met de in de PKB Schiphol en Omgeving opgenomen milieudoelstellingen en tevens voldoet aan de mainportdoelstelling. Het gebruik van het luchtvaartterrein Schiphol met het vijfbanenstelsel is vervolgens bij een bijzondere wet geregeld, middels een wijziging van de Wet luchtvaart en het eerste Luchthavenbesluit in 2003.
Klopt het dat artikel 4 duidelijk maakt dat het niet de vraag is of baan 18/36 er komt, maar enkel het tijdstip waarop ze in gebruik genomen wordt nog open is en dat vervolgens op pagina 18 duidelijk het volgende staat: «Zo is de keuze voor een vijfbanenstelsel met een parallelle vijfde baan in het kader van de PKB gemaakt, hetgeen een vaststaand gegeven vormt waarvan in deze aanwijzing zonder meer uit wordt gegaan»4 ? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, waarom zou de vijfde baan geen onderdeel zijn van de referentiesituatie, zoals die vanaf het moment van vaststelling van dat aanwijzingsbesluit (31 oktober 1996) van kracht is?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke gronden meent u de referentiesituatie te mogen herformuleren, wanneer u in uw besluit over de toekenning van een natuurvergunning aan Schiphol van 26 september 2023 het volgende stelt: «De toestemming voor gebieden met een Europese referentiedatum van vóór 1996, is publiekrechtelijk ingeperkt in het Aanwijzingsbesluit uit 1996 door de geluidscontouren en/of door het Aanwijzingsbesluit uit 2000 tot 460.000 vliegtuigbewegingen in 2002», waarbij ten onrechte de legitieme werking van het Aanwijzingsbesluit 1996 wordt ingeperkt tot enkel de geluidsruimte c.q. de geluidscontouren?
De formulering zoals opgenomen in de natuurvergunning wijkt niet af van de uitgangspunten die aan Schiphol zijn kenbaar gemaakt en waarover eerder u eerder bent geïnformeerd9. Zie verder ook het antwoord op vragen 7 en 8.
Klopt het dat een begrenzing van maximaal 44 miljoen passagiers ook op andere manieren een beschermende werking voor andere milieuaspecten dan geluid kan en zal hebben?
Nee, zoals in antwoord op vragen 7 en 8 aangegeven is de beperking tot 460.000 vliegbewegingen de meest relevante beperking uit het Aanwijzingsbesluit 2000 en dus de meest beperkende factor voor het bepalen van de omvang van de activiteit die mogelijk was in de referentiesituatie. Schiphol heeft aan de hand van het onderzoek Geluidsruimte Aanwijzing Luchtvaartterrein Schiphol 199610 van 2 december 2021 inzichtelijk gemaakt dat er binnen de geluidruimte van het Aanwijzingsbesluit 1996 ook 460.000 vliegtuigbewegingen mogelijk waren.
Klopt het dat die begrenzing wellicht beperkender is dan die van de geluidsruimte?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u uitsluiten dat dit destijds ook als zodanig werd beoogd door de wetgever?
Zie antwoord onder vragen 5 en 9.
Op welke manier is objectief en navolgbaar vastgesteld dat andere milieuaspecten dan geluid geen (meer beperkende) rol spelen in de afgegeven natuurvergunning?
Zoals in het antwoord op vragen 7 en 8 aangegeven is de beperking tot 460.000 vliegbewegingen de meest beperkende factor voor het bepalen van de referentiesituatie voor Natura 2000-gebieden aangewezen vóór 2003.
Wilt u een uitputtend overzicht geven met daarin documenten en passages waarin u en de vergunningaanvrager dit hebben onderbouwd?
De vergunning en de daarbij behorende bijlagen en onderliggende stukken zijn gelijktijdig met de vergunning openbaar gemaakt.
Kunt u uitleggen waarom u zich kon vinden in de volgende bewering in de passende beoordeling van juni 2023 die door Schiphol is opgesteld: «Wel is bepaald dat per gebruiksplanjaar niet meer dan 44 miljoen luchtpassagiers van het luchtvaartterrein gebruikmaken en dat per gebruiksplanjaar niet meer dan 3,3 miljoen ton vracht op het luchtvaartterrein wordt afgehandeld. Deze voorschriften bevatten als zodanig geen beperking van de toegestane milieugebruiksruimte.»?
Zie antwoord onder vragen 7 en 8.
Aangezien u als bevoegd gezag de vergunning heeft toegekend, kunt u 100% sluitend onderbouwen waarom een beperking van maximaal 44 miljoen passagiers op het luchthaventerreinniet (dus geen enkele) een beperking in de toegestane milieugebruiksruimte zou geven?
Zie antwoord onder vragen 7 en 8.
Klopt het dat de vergunningaanvrager enkel naar geluidsruimte kijkt, gelet op de volgende in de bij het besluit gepubliceerde nota van antwoord passage: «Voor de referentiesituatie voor het vierbanenstelsel is aldus uitgegaan van max 460.000 vliegtuigbewegingen en max 44 miljoen passagiers (en niet meer dan 3,3 miljoen ton vracht). Schiphol heeft aan de hand van het onderzoek Geluidsruimte Aanwijzing Luchtvaartterrein Schiphol 1996 van 2 december 2021 inzichtelijk gemaakt dat er binnen de geluidruimte van het Aanwijzingsbesluit 1996 ook 460.000 vliegtuigbewegingen mogelijk waren».? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, er is ook rekening gehouden met het maximumaantal passagiers en vracht. Zie antwoord op vraag 7 en 8.
Kunt u uitleggen hoe een onderzoek naar geluidsruimte een antwoord kan geven op de vraag over een referentiesituatie waarin een harde grens bestaat in aantallen passagiers?
Zoals in het antwoord op vragen 7 en 8 aangegeven is de beperking tot 460.000 vliegbewegingen de meest beperkende factor voor het bepalen van de referentiesituatie voor Natura 2000-gebieden aangewezen vóór 2003.
Heeft u de Commissie voor de milieueffectrapportage gevraagd om de actuele aanvraag, zoals deze er uiteindelijk na vele rondes met aanvullende vragen en aangepaste berekeningen uitziet, te toetsen? Zo nee, waarom niet en bent u gezien de enorme beladenheid van dit besluit bereid dat alsnog te doen? Zo ja, wilt u deze stukken met de Kamer delen?
Nee. De Commissie voor de m.e.r. adviseert, als onafhankelijke organisatie, over de inhoud van milieueffectrapporten, niet over vergunningaanvragen. Omdat het toetsingsadvies11 van de Commissie over het milieueffectrapport «Nieuwe Normen- en Handhavingstelsel Schiphol» (ter voorbereiding op de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol) ook betrekking had op documenten die onderliggend zijn aan de vergunningaanvraag voor de exploitatie van de luchthaven Schiphol, is in de vergunningprocedure ook rekening gehouden met de op stikstofdepositie betrekking hebbende onderdelen van het toetsingsadvies.
Kunt u de juridische toets die u heeft uitgevoerd delen met de Tweede Kamer, alvorens de natuurvergunning af te geven?
De natuurvergunning is reeds op 26 september jl. verleend. In het kader van de besluitvorming heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met de juridische afdeling binnen het Ministerie van LNV. Voor zover discussie bestond over aangeleverde stukken en de daarin opgenomen uitgangspunten, heeft dat geleid tot het vragen van een aanvulling op de aanvraag. Deze aanvullingsverzoeken zijn gelijktijdig met de vergunning openbaar gemaakt. Alle juridische adviezen hebben zich uiteindelijk vertaald in een aangepaste aanvraag en zijn aldus verwerkt in de recent afgegeven natuurvergunning.
Kunt u ook alle juridische toetsen en reviews delen, in welke vorm dan ook, die gemaakt zijn door de landsadvocaat behorend bij de afgegeven natuurvergunning (of conceptversies daarvan)?
Alle documenten die ten grondslag liggen aan het besluit op de aanvraag op grond van de Wet natuurbescherming zijn openbaar. Adviezen van de Landsadvocaat worden uitsluitend openbaar gemaakt als het gaat om (algemene) beleidsadviezen. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van. Ook gelet op mogelijk toekomstige juridische procedures kunnen deze adviezen niet worden vrijgeven.
Kent u het document «Tabel opties natuurvergunning/LVB Schiphol», ook wel bekend als «Matrix Stikstof», zoals die in het DG-overleg Schiphol is gebruikt?5
Ja.
Betekent de volgende passage uit dat document bij een van de scenario’s, dat de overheid – in ieder geval op dat moment – het op DG-niveau als een reële optie zag om een vergunning af te geven waarbij ze weet dat er een substantieel juridisch risico is, maar zij erop rekent dat het geruime tijd duurt voor de rechter dat vaststelt: «In deze optie wordt meer juridisch risico gelopen maar wel uitvoering gegeven aan natuurbeschermingsdoelen van A. Moet dan hard worden vastgelegd met Schiphol. Mogelijk negatieve uitspraak in rechterlijke procedure komt over een paar jaar, dan is deel van de maatregelen al ingevoerd waardoor juridische kwetsbaarheid kleiner is.»? En betekent dat zij zo tijd koopt waarin zijzelf of Schiphol alsnog maatregelen kan nemen om deze «juridische kwetsbaarheid» te verkleinen? Zo ja, vindt u dit voldoen aan de eisen van behoorlijk bestuur? Zo nee, hoe zit het dan? En op welke afspraken die met Schiphol zouden moeten worden vastgelegd, werd gedoeld?
In het kader van de besluitvorming zijn regelmatig diverse scenario’s met de daarbij behorende juridische risico’s in beeld gebracht. Bij het verlenen van de vergunning is niet gekozen voor een scenario waarbij een (substantieel) juridisch risico bestaat. Immers, zorgvuldigheid stond voorop. De afspraken die met Schiphol zouden moeten worden vastgelegd en waaraan in de matrix wordt gerefereerd, zien op het treffen van mitigerende maatregelen door Schiphol.
Wilt u voor de huidig afgegeven vergunning aangeven met welk scenario deze het meest overeenkomt (Het gaat daarbij om meest, dus geen van de drie is nadrukkelijk geen antwoord. Ook gezien de serieusheid van deze scenario’s die immers op DG-niveau uitgewerkt zijn is dat een legitieme vraag. Het staat u uiteraard vrij om in woorden toe te voegen waar wel eventuele verschillen zouden zitten.)?
De uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de natuurvergunning zijn beschreven in de natuurvergunning en de daarbij behorende bijlagen en onderliggende stukken. Het is aan de rechter om te toetsen of deze uitgangspunten juist zijn. Het is niet zinvol, zo al mogelijk, om voor wat betreft de verleende natuurvergunning vergelijkingen te trekken met opties die in 2021 de revue zijn gepasseerd. Het betreft een complexe aanvraag die destijds nog niet volledig was. Besluitvorming daarover is een iteratief proces met voortschrijdende inzichten. Daarbij is naar aanleiding van ingediende zienswijzen en het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage over het milieueffectrapport bij het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel 2020, de Royal Schiphol Group in februari 2022 gevraagd de aanvraag aan te vullen en daarbij uit te gaan van een andere bepaling van de referentiesituatie dan in de oorspronkelijke aanvraag was gedaan. Naar aanleiding van dit verzoek is de aanvraag in 2022 aanzienlijk gewijzigd en aangevuld, onder andere met externe maatregelen (extern salderen). Ook nadien is de aanvraag nog enkele malen aangevuld.
Hoe zou deze matrix/tabel eruitzien, wanneer de afgegeven vergunning daarin opgenomen zou worden als een zogenaamd «scenario D» (graag ook daadwerkelijk de diverse beoordelingsaspecten in de kolommen in te vullen)?
Zie antwoord op vraag 27.
Over welke aspecten van de referentiesituatie zou dediscussie waarnaar met de volgende woorden wordt verwezen in de tabel zich naar verwachting afspelen: «-/- Discussie over vergunning bestaand recht in relatie tot de Europese referentiesituatie»? Wat zegt het feit dat deze -/- scoort over de zekerheid dat deze optie – mocht het juridisch getoetst zou worden – overeind blijft? Wilt u dat gemotiveerd onderbouwen?
Zie antwoord op vraag 27.
Hoe kan de volgende in de tabel genoemde optie een reële optie zijn, als op-een-na – en die nog slechts gedeeltelijk- alle kritiekpunten van de Commissie m.e.r genegeerd worden: «Er wordt aan één van de kritiekpunten van de Commissie voor de m.e.r invulling gegeven, maar minder/deels aan de beslissing op bezwaar daardoor meer risico dan A en C.»?
Zie antwoord op vraag 26.
Heeft u het afgeven van de natuurvergunning getoetst aan de op 28 juli 2022 aangenomen VN-resolutie waarin wordt verklaard dat toegang tot een schoon, gezond en duurzaam milieu een universeel mensenrecht is, conform artikel 94 van de Grondwet? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?6
Nee, dat is niet gebeurd. Uit de passende beoordeling voor de luchthaven blijkt dat het project de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Er bestaat dan ook geen reden om de vergunning te toetsen aan de VN-resolutie.
Bent u, gezien deze vragen, bereid tot een second opinion op deze natuurvergunning? Zo nee, waarom niet?
Nee, belanghebbenden kunnen tegen het besluit in beroep gaan. Het is dan aan de rechter om te oordelen of de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de vergunning juridisch houdbaar zijn.
Het bericht ‘Tata, Dow en Shell riskeren rechtszaken met giflozingen’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «TATA, DOW EN SHELL RISKEREN RECHTSZAKEN MET GIFLOZINGEN»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat lozingsnormen op Europees niveau in de afgelopen jaren zijn aangescherpt, maar de nalevingscontrole en hertoetsing van bestaande vergunningen door toezichthouders – hetzij Rijkswaterstaat, hetzij de regionale omgevingsdiensten – achterlopen, waardoor bedrijven feitelijk gebruik kunnen blijven maken van achterhaalde vergunningen?
Als er strengere Europese waterkwaliteitsnormen gaan gelden moeten deze, na implementatie in het Nederlandse beleid voor zeer zorgwekkende stoffen, worden betrokken bij de beoordeling van nieuwe aanvragen en bij actualisatie van bestaande lozingsvergunningen als deze worden bezien. Dat gebeurt via de immissietoets. De lozingseisen in bestaande vergunningen worden dan indien nodig aangepast. Ook nieuwe Beste Beschikbare Technieken (BBT) moeten worden betrokken bij het bezien van bestaande vergunningen.
Een voorstel voor herziening van de waterkwaliteitsnormen doorloopt op dit moment het Europese wetgevingstraject. De Kamer is over dit voorstel via het BNC-fiche geïnformeerd door de Minister van Buitenlandse Zaken.2
Het is bekend dat er een inhaalslag nodig is op het bezien en, indien nodig, herzien van lozingsvergunningen. Dit geldt zowel voor Rijkswaterstaat als voor de waterschappen en omgevingsdiensten. In het kader van de Delta-aanpak waterkwaliteit zijn afspraken gemaakt om deze inhaalslag te realiseren.
Rijkswaterstaat is sinds 2020 bezig met het bezien van de circa 200 meest prioritaire lozingsvergunningen – waaronder de vergunningen van IPPC- en BRZO bedrijven – en indien nodig worden deze herzien. Het bezien van deze 200 vergunningen wordt naar verwachting nog dit jaar afgerond. Ook de andere 600 vergunningen worden bezien en indien nodig herzien (in totaal dus circa 800). Voor het eventueel herzien is sprake van vertraging. Op basis van de in 2019 afgeronde pilot is de verwachting dat er van deze 200 vergunningen ongeveer 50 urgent moeten worden herzien. Daarvan zijn er eind 2023 ongeveer 40 gereed. Het herzien van de overige prioritaire vergunningen, alsook het bezien en zo nodig herzien van de overige circa 600 vergunningen, wordt zo spoedig mogelijk opgenomen in de programmering.
De belangrijkste reden van de vertraging is het gebrek aan capaciteit. Het bezien/herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject. Vergunningen, aanvragen en achterliggende stukken bevatten vaak vele pagina’s en zeer complexe technische informatie. Het bezien en herzien vergt hierdoor zeer veel tijd, en de benodigde specialistische kennis en kunde is schaars. Gelet op de huidige arbeidsmarkt is deze kennis lastig te verkrijgen bij de overheid en de markt. Door de onderbezetting kunnen de vergunningverleners niet volledig worden ingezet op het bezien en indien nodig herzien van bestaande vergunningen. Zij houden zich namelijk ook bezig met het behandelen van nieuwe vergunningaanvragen.
Om het proces van het bezien/herzien van de lozingsvergunningen binnen Rijkswaterstaat te versnellen wordt nu aan meerdere acties gewerkt. Enerzijds wordt extra ingezet op het werven, behouden en inhuren van extra capaciteit en het opzetten van een eigen opleidingsprogramma. Anderzijds zal ook de interne werkwijze met betrekking tot vergunningen worden herbeoordeeld, waarbij gekeken wordt wat – gezien de schaarse middelen – de beste prioritering is, onder andere met het oog op de KRW-doelen.
In het Bestuurlijk Overleg KRW worden, in het kader van het KRW impulsprogramma, de andere bevoegde gezagen opgeroepen om er voor te zorgen dat ook hun vergunningen tijdig worden geactualiseerd.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van lozingsvergunningen die niet meer voldoen aan de vigerende Europese normen? Zo nee, waarom niet?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Er bestaat geen verplichting daarvoor een overzicht of register bij te houden. De bevoegde gezagen voor de lozingsvergunningen maken de geactualiseerde vergunningen wel openbaar. De vergunningen zijn te vinden op https://www.officielebekendmakingen.nl/.
Eerder is de Kamer bericht over de mogelijkheid om een vergunningenbestand te maken. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen.3
De inhaalslag van het bezien en herzien voor lozingsvergunningen door Rijkswaterstaat is nog in volle gang, waardoor er nog geen volledig beeld is van de vergunningen waarvoor herziening noodzakelijk is. Pas bij het bezien van een vergunning wordt duidelijk of een lozingsvergunning ook herzien moet worden. Dat is niet altijd het geval. Van de 200 prioritaire vergunningen die als eerste bezien worden, zijn er eind 2023 40 herzien. Naar verwachting is het eind 2023 duidelijk hoeveel prioritaire vergunningen er, naast de 40 vergunningen, nog moeten worden herzien. Lozingsvergunningen worden ook buiten de inhaalslag om herzien, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf uit eigen beweging een nieuwe vergunningaanvraag doet. Dat is een continuproces. De genoemde aantallen geven dus geen volledig beeld van de vergunningen die Rijkswaterstaat herziet.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat niet iedere herziening ook de KRW-doelen dichterbij brengt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een aanscherping wordt gedaan voor stoffen die niet onder de KRW zijn genormeerd. Een ander voorbeeld is dat een vergunning wordt herzien vanwege administratieve redenen, zonder dat dit invloed heeft op de toegestane lozing, indien de BBT hetzelfde blijven.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal lozingsvergunningen dat hertoetst is aan de jongste lozingsnormen, en het aantal waarbij dat nog moet gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat lozingsvergunningen van de genoemde twaalf bedrijven, waaronder Tata Steel, Dow en Shell, niet meer voldoen aan de recent aangescherpte Europese lozingsnormen?
Bij het afgeven van de lozingsvergunningen voor de 12 door Investico genoemde bedrijven is de wet- en regelgeving gevolgd. Dit neemt niet weg dat een aantal van de genoemde bedrijven een vergunning heeft die al wat ouder is en moet worden bezien en indien nodig geactualiseerd, op basis van de huidige wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor Tata Steel, Dow en Shell. Het feit dat sprake is van een oudere vergunning betekent overigens niet dat daardoor noodzakelijkerwijs ook negatieve effecten zullen optreden. Uit het bezien kan volgen dat een oudere vergunning niet hoeft te worden aangepast.
Bij het bezien en herzien door Rijkswaterstaat is tot heden bij geen enkele vergunning aanleiding gevonden voor direct ingrijpen in verband met het bewaken van de kwaliteit van oppervlaktewater of de productie van drinkwater.
Hoe verklaart u dat de controle op de lozingsvergunningen klaarblijkelijk achterhaald is, vergeleken met de aangescherpte normen?
Het actueel houden van lozingsvergunningen is een complex en tijdrovend proces, dat specialistische kennis vereist. Het heeft in het verleden niet de aandacht gehad die wenselijk was. Met de ingezette inhaalslag is daar een impuls aan gegeven. De wetgeving staat bovendien niet stil, normen kunnen worden aangescherpt en er worden nieuwe schadelijke stoffen ontdekt waarvoor normen worden toegevoegd. Het is niet mogelijk en ook niet verplicht om bij iedere wijziging direct alle lozingsvergunningen te bezien. Alleen Rijkswaterstaat heeft al circa 800 lozingsvergunningen in zijn areaal. Vergunningen moeten daarom regelmatig worden bezien, op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld wanneer het bedrijf een wijzigingsvergunning aanvraagt, of als periodiek bezien vereist is. In enkele gevallen geldt er een specifieke termijn voor het bezien. Overige lozingsvergunningen moet zodanig vaak worden bezien, dat de vergunning niet in strijd komt met de doelen van het waterbeheer.
Waarom is het klaarblijkelijk geen beleid van overheidsdienst Rijkswaterstaat om oude vergunningen proactief te hertoetsen aan aangescherpte emissienormen, zoals Rijkswaterstaat in een reactie aan Het Financieele Dagblad zegt?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat het kan dat bedrijven niet voldoen aan de aangescherpte vergunningsnormen, en zij toch een fiat hebben om door te kunnen gaan met lozen?
Bedrijven zijn verplicht om de lozingseisen in de voor hen geldende lozingsvergunning na te leven. Er is geen sprake van een fiat om méér te lozen dan is toegestaan. Het bevoegd gezag voor de vergunning kan handhavend optreden bij overtreding.
Onderschrijft u het beeld dat toezichthouders als de omgevingsdiensten beschikken over te weinig capaciteit om vergunningen te controleren en handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de commissie Van Aartsen5 geeft aan dat het VTH-stelsel voor het milieudomein niet goed functioneert en wordt gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Ook wordt geconcludeerd dat omgevingsdiensten onvoldoende robuust zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren. Deze conclusies zijn eerder onderschreven.
Indien er wel een capaciteitsprobleem is bij de controlefuncties van diensten als Rijkswaterstaat en de regionale omgevingsdiensten, wat gaat u doen om die capaciteit te versterken?
De commissie Van Aartsen heeft tien aanbevelingen geformuleerd om de omgevingsdiensten – als fundament onder het VTH-stelsel – te versterken. Negen van deze tien aanbevelingen6 worden opgevolgd in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Dit programma loopt sinds medio 2022 en loopt medio volgend jaar af. Eén van de zes pijlers van het IBP VTH richt zich op kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt. Het doel van deze pijler is om de kennis en capaciteit van omgevingsdiensten te versterken. Daarnaast zijn in andere pijlers van het IBP VTH robuustheidscriteria voor omgevingsdiensten opgesteld. Deze robuustheidscriteria zijn voor de zomer bestuurlijk vastgesteld. Hierover en over de voortgang van het IBP VTH bent u op 4 juli jl. geïnformeerd7. In december ontvangt de Kamer naar verwachting verdere informatie over de verdere voortgang van het IBP VTH en de toetsing van de omgevingsdiensten of zij voldoen aan de robuustheidscriteria.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de toenemende vervuiling van de Nederlandse wateren ondanks de toezichthoudende en controlerende functie van de relevante overheidsdiensten nog verder het vertrouwen in de overheid ondermijnt?
Door de one-out-all-out KRW systematiek, de alomtegenwoordigheid van sommige prioritaire stoffen en verbeterde meetmethoden lijkt de waterkwaliteit te verslechteren, maar deze is juist op veel plekken verbeterd. Inmiddels is meer dan driekwart van alle KRW-doelen in Nederland bereikt. Ondanks die verbetering is het nog een forse uitdaging om alle doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen, en de verbetering stagneert. Met het KRW-impulsprogramma willen Rijk en regio samen, met een stevige, aanvullende inzet op het uitvoeren van verbeteracties voldoen aan de eisen van de KRW.
Het impulsprogramma omvat een breed palet aan acties. Het terugdringen van industriële lozingen is één van de acties die (een relatief beperkte) bijdrage heeft aan het behalen van de KRW-doelen. Er wordt daarnaast gewerkt aan het terugdringen van schadelijke stoffen vanuit RWZI’s en vanuit land- en (glas)tuinbouw. Er is niet alleen extra inzet op VTH vereist, maar in de hele waterkwaliteitsketen: van aanpak aan de bron, o.a. door aanscherping van de toelatingseisen van stoffen, tot aan verbeterde zuivering en inrichting van een robuuster en natuurlijker ecologisch systeem.
Het bericht 'Plotseling tekort van 126 miljoen voor tolvrije tunnel: ‘We kunnen in 2030 toch niet weer poortjes neerzetten?' |
|
Pieter Grinwis (CU), Jan de Graaf (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Plotseling tekort van 126 miljoen voor tolvrije tunnel: «We kunnen in 2030 toch niet weer poortjes neerzetten?»1
Op 20 november 2023 is de bestuurlijke overeenkomst met Zeeland gesloten over het tol vrijmaken van de Westerscheldetunnel met ingang van 2025. Het controversieel verklaren van Betalen naar Gebruik (BNG) betekent nog niet dat BNG niet doorgaat. Pas als een nieuw kabinet besluit niet door te gaan met BNG ontstaat een dekkingsvraag ten aanzien van een tolvrije Westerscheldetunnel voor de periode 2030–2033. In de bestuursovereenkomst is opgenomen dat het Rijk een toezegging heeft gedaan voor de dekking van het tolvrij maken van de periode 2030–2033.
Herinnert u zich de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 36 200, nr. 42) en de motie-Van der Plas/Stoffer (Kamerstuk 36 200 A, nr. 82)? Kunt u bevestigen dat de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij is voor personenauto’s?
Ja, ik ben bekend met beide moties. De Minister van Financiën heeft u met brief Budgettaire verwerking Algemene Politieke Beschouwing van 4 oktober 20222 geïnformeerd dat de motie-Van der Staaij c.s. door het kabinet uitgevoerd zal worden. Op 20 november 2023 is de Bestuursovereenkomst Tolvrije Westerscheldetunnel ondertekend waarin afspraken tussen het Rijk en de provincie Zeeland zijn opgenomen over het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel. Hiermee wordt gevolg gegeven aan beide moties en is een tolvrije tunnel voor in ieder geval personenauto’s vanaf 2025 een stap dichterbij. Over deze Bestuursovereenkomst is de Kamer separaat geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u het risico op een tekort van 126 miljoen euro op het volledig tolvrij maken van de Westerscheldetunnel als gevolg van het controversieel verklaren, vertragen en mogelijk niet invoeren van Betalen naar Gebruik (het invoeren van kilometerbeprijzing van autogebruik)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat Betalen naar Gebruik – ondanks het controversieel verklaren van het dossier – nog altijd 2030 als geplande inwerkingtredingsjaar kent? Zo nee, kunt u dan aangeven welk inwerkingtredingsjaar voor Betalen naar Gebruik verwacht wordt?
Na de val van het kabinet is Betalen naar Gebruik door de Kamer controversieel verklaard. Dit betekent dat de ontwikkeling van de plannen voor nu is gestopt. Het is voorts aan een nieuw kabinet om keuzes te maken over het vervolg van Betalen naar Gebruik. In het kader van het traject «Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel» worden opties uitgewerkt voor een volgend kabinet. Hierbij kan ook verder gekeken worden naar het systeem van autobelastingen en de rol die Betalen naar Gebruik hierin kan spelen.
Kunt u aangeven of u rekening houdt met het heractiveren van de tolwinning bij de Westerscheldetunnel als Betalen naar Gebruik vertraagt? Bent u het eens dat dit een zeer onwenselijke situatie is die koste wat het kost voorkomen moet worden?
Heractiveren van tolwinning bij de Westerscheldetunnel zou inderdaad een onwenselijke situatie zijn wat betreft dit kabinet. De inzet van de Provincie Zeeland en het kabinet, die heeft geleid tot de afspraken in de Bestuursovereenkomst, is er dan ook op gericht de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij te maken. Zie verder antwoord 1.
Hoe spant u zich in om te voorkomen dat er na 2030 toch weer tolheffing zal plaats vinden bij de Westerscheldetunnel?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het potentiële tekort van 126 miljoen euro op de begroting van het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder van de N.V. Westerscheldetunnel, opgelost dient te worden? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet het geval zou moeten zijn?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat het Rijk sinds de overdracht van de aandelen van de Westerscheldetunnel aan de provincie Zeeland in 2009, geen aandeelhouder meer is van de N.V. Westerscheldetunnel. Sinds dat moment is de provincie Zeeland 100% aandeelhouder van de N.V. Westerscheldetunnel.
Kunt u aangeven op welke andere manieren dan via heractivering van de tolwinning op de Westerscheldetunnel een eventueel tekort van 126 miljoen euro opgelost kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer en de Provincie Zeeland garanderen dat, als de Westerscheldetunnel in 2025 tolvrij is geworden voor het personenvervoer, deze nooit meer met tol belast zal worden voor het personenvervoer?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven zou heractiveren van tolwinning bij de Westerscheldetunnel een onwenselijke situatie zijn wat betreft dit kabinet. De inzet van de Provincie Zeeland en het kabinet, die heeft geleid tot de afspraken in de Bestuursovereenkomst, is er dan ook op gericht om de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij te maken.
Kunt u de Kamer en de Provincie Zeeland garanderen dat, als de Westerscheldetunnel in 2030 volledig tolvrij is geworden, deze nooit meer met tol belast zal worden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u in het komende Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT) de garantie vastleggen dat de Westerscheldetunnel in 2030 volledig tolvrij wordt, ook als Betalen naar Gebruik vertragen zou, met name in het licht van eerder gedane en geschade beloftes aan Zeeland, bijvoorbeeld rond de Marinierskazerne Vlissingen?
Zoals beschreven bij antwoord vraag 2, is recent de Bestuursovereenkomst Tolvrije Westerscheldetunnel ondertekend en toegestuurd aan de Kamer. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de kamerbreed aangenomen moties die daartoe oproepen (motie-Van der Staaij c.s.3 en de motie-Van der Plas/Stoffer4). Vanwege de vereiste afstemming met de provincie Zeeland was dat niet mogelijk voor het BO MIRT van dit najaar.