De berichten dat Zeeuwse buffels te veel PFAS binnenkrijgen |
|
Geert Gabriëls (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wiersma , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) al twee jaar wist dat Zeeuwse buffels te veel PFAS bevatten?1 2 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NVWA al twee jaar op de hoogte is van het feit dat dieren in Seaftinghe te veel PFAS binnenkrijgen en daarmee ongeschikt zijn voor consumptie?
Toen twee jaar geleden bekend werd dat vlees van buffels in Saeftinghe PFAS bevatten, is de eigenaar van de dieren (Free Nature) geïnformeerd over de resultaten. Omdat de buffels hierna niet meer werden afgevoerd voor humane consumptie en er geen sprake was van een voedselveiligheidsrisico, bestond geen noodzaak andere partijen zoals de provincie Zeeland en natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap op de hoogte te stellen.
Waarom is de provincie Zeeland niet op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap aangeeft niet tijding te zijn ingelicht?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u waarborgen dat de communicatie over PFAS richting omwonenden, maar ook richting bevoegde gezagen en terreinbeherende organisaties, transparant wordt?
Het Rijk zet zich in om de communicatie over PFAS te verbeteren en toegankelijker te maken. De Staatssecretaris van IenW heeft op 2 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 22 343, nr 400) over hoe binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht hoe de informatie over PFAS beter kan worden vormgegeven. Hierbij wordt gedacht aan een centrale website om het vinden van de juiste informatie te vergemakkelijken. Bovendien is er via het RIVM.nl/PFAS veel informatie beschikbaar over onder andere de risico’s voor de gezondheid en het milieu. Daarnaast is LVVN samen met NVWA in gesprek met Terrein Beherende Organisaties.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is voor zowel de bewoners als de dieren van deze regio dat concentraties PFAS te hoog zijn in het vlees en bloed van de runderen? Zo nee, waarom niet?
PFAS in waterbuffels uit deze regio vormt op dit moment geen risico voor de voedselveiligheid, omdat het wildernisvlees van waterbuffels uit dit gebied na deze bevindingen niet meer ter consumptie wordt aangeboden. Er is onvoldoende kennis om de gevolgen van verhoogde PFAS-blootstelling voor de gezondheid van landbouwhuisdieren zelf te kunnen beoordelen. De gevolgen van de blootstelling voor de gezondheid van dieren wordt ingeschat als laag.
Onderzoek door RIVM uit 2023 laat zien dat de PFAS-inname uit levensmiddelen en drinkwater in geheel Nederland te hoog is, dus ook los van de bevindingen in deze regio. Dit is een zorgelijke constatering. Daarbij is er nog veel onduidelijk over de mate waarin de Nederlandse bevolking wordt blootgesteld aan PFAS en wat de mogelijke gezondheidsrisico’s zijn. Er vindt in Nederland veel onderzoek plaats, onder andere in het RIVM PFAS programma waarin onderzoek wordt gedaan naar de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS en de mogelijkheden om de blootstelling te kunnen verlagen.
Is het duidelijk wat de gezondheidsrisico’s voor bewoners van deze regio zijn? Zo nee, gaat u dat onderzoeken?
Voor een inschatting van de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bewoners van de regio door blootstelling aan PFAS is meer onderzoek nodig. Daarvoor is het belangrijk om te weten wat de blootstelling aan PFAS is vanuit lokale bronnen, zoals levensmiddelen uit de regio, en vanuit andere bronnen. Dat onderzoek overstijgt daarom de bevindingen van de verhoogde PFAS-gehalten in waterbuffels en runderen in deze regio en omvat ook meer dan alleen de blootstelling via levensmiddelen. Het eerder genoemde onderzoek uit het RIVM PFAS programma zal naar verwachting meer informatie opleveren over de blootstelling vanuit andere bronnen, op landelijk niveau.
Wat vindt u ervan dat een NVWA woordvoerder tegen het NRC heeft gezegd dat «PFAS geen directe gevolgen voor de gezondheid heeft», ondanks het feit dat we weten dat een te grote inname van PFAS wel degelijk tot grote gezondheidsrisico's leidt? Deelt u de mening dat die risico's nooit moeten worden gebagatelliseerd richting de burger? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de NVWA woordvoerder is feitelijk juist, omdat incidentele verhoogde blootstelling aan PFAS via levensmiddelen geen acute gezondheidseffecten veroorzaakt. De NRC refereert in haar artikel naar een risicobeoordeling van Buro uit 2022 waarin mogelijke gezondheidseffecten van PFAS worden beschreven. Deze effecten treden echter pas op na langdurige (chronische) verhoogde blootstelling, zoals bij dagelijkse en levenslange blootstelling.
In de woordvoering en communicatie is het voor een juiste duiding belangrijk dat dit onderscheid wordt gemaakt. In de risicobeoordeling en het advies van Buro4 is dit expliciet benoemd.
Op welke plekken in Nederland is het nog meer een probleem dat wildernisvlees is verontreinigd met PFAS of andere gevaarlijke stoffen? Wordt dit overal adequaat onderzocht?
Onderzoeken van het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA in 2022 hebben aangetoond dat wildernisvlees van runderen die grazen in de uiterwaarden gehalten aan contaminanten (dioxines, dioxineachtige PCB’s en PFAS) kan bevatten boven de wettelijk toegestane gehalten. De Minister van VWS heeft in datzelfde jaar de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 991 nr. 583). Vanwege de geconstateerde overschrijdingen van de wettelijke maximum gehalten en de geconstateerde gezondheidsrisico’s mag wildernisvlees uit de uiterwaarden alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft. Wildernisvlees met overschrijdingen van deze maximum gehalten mag dus niet op de markt terecht komen.
Wageningen Environmental Research inventariseert momenteel, in opdracht van LVVN, in welke gebieden, zowel uiterwaarden als andere natuurgebieden, runderen gedurende het hele jaar buiten verblijven en welke gebieden mogelijk verontreinigd zijn met dioxine.
Wordt er gehoor gegeven aan het beroep van de gedeputeerde staten van Zeeland om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van PFAS in vlees en melk afkomstig van dieren die in de kustzone grazen en naar de blootstellingsroute daarvan?
Ik streef er naar zoveel mogelijk in een integrale PFAS-aanpak aan oplossingen te werken. Zo heb ik gezamenlijk met mijn collega’s van IenW en VWS het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig PFAS-programma dat in 2022 van start is gegaan. Het doel van dit programma is om nationaal de blootstelling aan PFAS te verminderen. Het RIVM kijkt naar verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals inname via voedsel. In dit programma worden extra biomonitoringsamples uit de regio rondom de Westerschelde meegenomen om te onderzoeken of blootstelling in deze regio hoger is dan het landelijk gemiddelde. De eerste resultaten worden verwacht in het tweede kwartaal van 2025.
Welke stappen worden er gezet om de consument te informeren en beschermen tegen de aanwezigheid van PFAS in wildernisvlees?
Algemene informatie aan consumenten over PFAS en de risico’s van PFAS wordt onder andere gegeven via het RIVM en het Voedingscentrum. Op de website van deze twee organisaties wordt veel informatie gegeven, met eventueel de links naar onderliggende wetenschappelijke rapporten. Ook wordt de informatie regelmatig aangepast op basis van nieuwe inzichten en/of data. Zoals ook aangegeven in vraag 9 mag wildernisvlees alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft.
Is er sprake van verspreiding van PFAS naar gebieden waar burgers moestuinen onderhouden? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan en/of burgers hierover te informeren?
Het RIVM heeft eerder in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden onderzocht hoeveel PFASmensen kunnen binnenkrijgen als ze zelf geteelde groenten en fruit eten van moestuinen rond chemiebedrijf Chemours Uit de resultaten blijkt dat bij groenten uit moestuinen binnen een straal van één kilometer van Chemours en bij het volkstuinencomplex Volkstuin Delta verhoogde concentraties aangetroffen5, 6. Als maatregel adviseert het RIVM hier om zelf geteelde gewassen niet te eten.
Daarnaast werkt het RIVM via het landelijke PFAS-onderzoeksprogramma aan het in kaart brengen van handelingsperspectief om blootstelling aan PFAS te verminderen. Dit programma richt zich op het meten en beoordelen van PFAS in verschillende onderdelen van de leefomgeving, zoals bodem, water, en voedsel, en onderzoekt de impact hiervan op de volksgezondheid. Een onderdeel daarvan is een verdiepend onderzoek naar hoe PFAS in de bodem zich naar diepere lagen en naar het grondwater verplaatst. Dit geeft inzicht in wat de verplaatsing betekent voor toekomstige belasting van het Nederlands drinkwater en voor de voedselproductie op de bovenste bodemlaag. Daarnaast is beschikbare informatie over bodem-gewasrelaties samengebracht en wordt gekeken of aanvullend onderzoek nodig is voor afleiding van nieuwe overdrachtsfactoren voor veel voorkomende PFAS in bodem naar gewassen.
De resultaten uit dit onderzoek «Opname van PFAS uit de bodem door gewassen» maken deel uit van de actualisatie van de risicogrenzen PFAS voor de landbouw. Uw Kamer is op 20 september jl. over de voortgang van het programma Geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr 303). Daarnaast voorziet het RIVM de website rivm.nl/PFAS regelmatig van nieuwe en actuele informatie waar de regionale overheden en bevoegde gezagen gebruik van kunnen maken voor hun communicatie richting omwonenden.
Zijn er mogelijkheden om gebieden waar PFAS voorkomt te reinigen? Zo ja, wie draagt de financiële verantwoordelijkheid hiervoor?
Voor specifieke locaties kan het lokaal bevoegd gezag voor bodemsanering deze vraag het best beantwoorden op basis van de lokale situatie. Over het algemeen is voor gebieden waar ook diffuse verontreinigingen voorkomen sanering door bijvoorbeeld ontgraving niet haalbaar en niet zinvol. De effecten van het verwijderen van de bovenste laag grond, waarin zich de mineralen en koolstof bevinden die zorgen voor vruchtbaarheid van de bodem en het transport en verwerking van de grote hoeveelheid grond wegen niet op tegen baten van de sanering. Er vindt onderzoek plaats door RIVM naar in welke mate en hoe PFAS in de bodem kan leiden tot daadwerkelijke blootstelling. Dit is belangrijk om te bepalen of er daadwerkelijke risico’s zijn als gevolg van een specifieke bodemverontreiniging en het bepalen van passende gebruiksadviezen waarmee die blootstelling kan worden voorkomen. Algemeen uitgangspunt bij de aanpak van bodemverontreiniging is dat de vervuiler betaalt. In sommige situaties kan ook de eigenaar van een locatie verantwoordelijk zijn voor het nemen van maatregelen.
IenW ondersteunt de voor bodemsanering bevoegde overheden financieel bij het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn voor de aanpak van bodemverontreiniging met PFAS en het geven van gebruiksadviezen. Ook heeft IenW het RIVM opdracht gegeven onderzoek te doen naar gewasopname van PFAS van diverse planten. Daarnaast wordt het kennis en innovatieprogramma PFAS in bodem en water opgestart (Kamerstuk 30 015, nr. 122), onderdeel van het programma zal ook onderzoek zijn naar innovatieve saneringstechnieken. Een van die technieken kan fytoremediatie zijn, waarbij speciaal hiervoor geschikte planten verontreinigingen uit de bodem opnemen en de planten na de oogst worden afgevoerd.
Het bericht dat de minister alle basisscholen in Nederland het boek “Wat zeg ik? Hondentaal voor kids” toestuurt |
|
Laura Bromet (GL), Pieter Grinwis (CU), Thom van Campen (VVD) |
|
Wiersma |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u dit bericht bevestigen?1
Ja. Inmiddels is in overleg met de Staatssecretaris van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) besloten de boeken niet meer te versturen aan basisscholen.
Wat is de aanleiding geweest voor dit ontegenzeggelijk sympathieke, maar vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) kwestieuze initiatief?
Dit initiatief is verbonden aan het maatregelenpakket tegen bijtincidenten dat op 18 december 2023 aan uw Kamer is gestuurd. Deze maatregelen richten zich met name op volwassenen. Veel bijtincidenten vinden echter plaats met kinderen. Zij zijn een kwetsbare groep die bovendien moeilijker te bereiken is met de aangekondigde maatregelen.
Dit is de reden dat mijn ambtsvoorganger, door middel van een speciale editie van dit boek, kinderen van 6–10 jaar op een luchtige manier wil laten lezen over hoe zij veilig met honden kunnen omgaan. De inhoud van het boek is gebaseerd op de informatie van het door LVVN gesubsidieerde Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG), zoals op de website www.minderhondenbeten.nl te vinden is.
Vindt u het een verantwoordelijkheid van uw ministerie om kinderboeken te verspreiden over basisscholen in Nederland, terwijl het waarschijnlijk geen hond interesseert? Zo ja, hoe voorkomt u dat u uiteindelijk voor boer en natuur de gebeten hond wordt? Zo nee, waarom heeft u dan toch dit initiatief genomen?
Mijn beleidsterrein beperkt zich niet tot boer en natuur. Ook onderwerpen als dierenwelzijn en hondenbeleid behoren daartoe. Het verstrekken van informatie over veilige omgang met honden, met als doel om bijtincidenten te voorkomen zie ik dan ook als mijn verantwoordelijkheid.
Hoeveel geld kost dit initiatief het Ministerie van LVVN en vreest u niet dat hiermee geld voor boer en natuur aan verkeerde doelen wordt besteed, waardoor zij de hond in de pot dreigen te vinden?
De totale geraamde kosten voor dit initiatief bedragen € 45.000 exclusief btw.
Is dit een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van LVVN en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, of dreigen onze fracties hiermee slapende honden wakker te maken?
Dit is een initiatief van het Ministerie van LVVN in het kader van de aanpak tegen bijtincidenten door honden.
In het nieuwe regeerprogramma dat op 13 september jl. is gepresenteerd staan ambities genoemd op het gebied van onderwijs. Zo staat er dat scholen zich in de eerste plaats moeten kunnen richten op lezen, schrijven en rekenen en die zaken die belangrijk zijn voor kinderen om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Ook is het een ambitie van het kabinet om overladenheid van het curriculum bij basisscholen tegen te gaan.
In verband met deze ambities is in overleg met de Staatssecretaris van OCW besloten de boeken niet meer vanuit LVVN te versturen aan basisscholen. Dat besluit heeft niets te maken met de inhoud van de boeken. Er wordt op dit moment gekeken naar een alternatieve bestemming.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden in samenhang met de gestelde vragen van het lid Kisteman (2024Z12563), teneinde te voorkomen dat blaffende honden zullen bijten?
Beide sets vragen zijn in samenhang beantwoord. De antwoorden op de vragen van lid Kisteman zullen door mijn collega, de Staatssecretaris van OCW worden verstuurd.
Het vogelgriepvirus dat overspringt van koeien op mensen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Rummenie , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep uit koeien bindt aan receptor in de menselijke luchtwegen»?1
Ja.
Hoe reageert u op het nieuwe onderzoek van wetenschapsblad Nature waaruit blijkt dat het vogelgriepvirus zich nu kan binden aan receptoren in de luchtweg van mensen?
Het artikel in Nature toont aan dat de variant van het vogelgriepvirus, dat nu in de Verenigde Staten (VS) voor uitbraken zorgt, in een laboratoriumtest in staat bleek te binden aan receptoren die ook in de luchtwegen van mensen aanwezig zijn. In het frettenmodel dat in dit onderzoek gebruikt is, lijkt er geen sprake te zijn van zeer efficiënte overdracht van het virus van zoogdier-op-zoogdier. Desalniettemin kan dit mogelijk wijzen op een volgende stap in de verandering van het virus naar een virus dat uiteindelijk wel efficiënt van zoogdier-op-zoogdier en van mens-op-mens overdraagbaar wordt. Het is van belang dat de ontwikkelingen van het vogelgriepvirus wereldwijd goed in de gaten worden gehouden. En dat dit soort onderzoek gepubliceerd wordt zodat de wetenschap dit wereldwijd kan blijven volgen. Ook in Nederland wordt bij uitbraken van vogelgriep het virus onderzocht op eventuele genetische wijzigingen.
Naast receptorbinding hebben echter ook diverse andere factoren en viruseigenschappen invloed op de mogelijkheid mensen te infecteren en overdracht tussen mensen te laten plaatsvinden. Veel van deze eigenschappen zijn niet compleet bekend. De variant van het virus dat rondgaat in de VS is overigens een andere variant van het H5N1 vogelgriepvirus dat in Europa onder andere bij pluimvee is gevonden.
Hoe zorgelijk is deze nieuwe mutatie van het vogelgriepvirus, dat nu rondgaat bij melkkoeien in de VS en makkelijker aanslaat op de mens? Klopt het dat een volgende pandemie door deze mutatie een stap dichterbij is?
In de VS zijn inmiddels meer dan tien mensen met deze nieuwe H5N1-variant besmet geraakt via direct contact met koeien, en bij het ruimen van pluimvee. De Amerikaanse autoriteiten onderzoeken momenteel ook een humane besmetting waarvan de bron nog onbekend is. Dit zijn meer besmettingen dan we in de periode 2021–2024 in Europa hebben gezien met de andere, nog steeds in Europa circulerende H5N1-variant. De besmette mensen hadden milde verschijnselen en herstelden snel. Mensen die direct contact hadden met de besmette mensen zijn zelf niet ziek geworden. Er zijn momenteel geen aanwijzingen dat het virus van mens-op-mens overdraagbaar is.
Het is niet bekend of het binden aan receptoren in luchtwegen van de mens, zoals aangetoond in het in Nature gepubliceerde onderzoek, de oorzaak is van de besmettingen bij mensen in de VS. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn er ook andere factoren en eigenschappen van een virus van invloed op hoe makkelijk een virus de mens kan infecteren. De conclusie dat met het aantonen van het kunnen binden van het virus aan de receptoren in luchtwegen van de mens een pandemie een stap dichterbij is, is daarom niet één op één te trekken.
Deelt u de zorgen van de indiener dat de grote dichtheid van vee in Nederland ons bijzonder kwetsbaar maakt voor de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus? Kunt u uw antwoord wetenschappelijk onderbouwen en afzonderlijk ingaan op de risico’s van een grote dichtheid van koeien, kippen en varkens?
Ik begrijp de vragen en zorgen over mogelijke mutaties en verspreiding van het vogelgriepvirus in relatie tot bedrijfs- en dierdichtheid. Echter, ondanks de vele introducties van het vogelgriepvirus op pluimveebedrijven in de afgelopen jaren, is er vrijwel geen verspreiding tussen bedrijven geweest en zijn er geen mensen besmet geraakt. Verdenkingen van besmetting met vogelgriep worden snel gemeld door de pluimveehouders waardoor snel de nodige maatregelen genomen kunnen worden om verspreiding te voorkomen.
In 2023 is er op verzoek van mijn ambtsvoorganger onderzoek gedaan naar het risico op de verspreiding van ziekteverwekkers tussen bedrijven (tussenbedrijfstransmissie). Met de Kamerbrief van 29 maart 2023 (Kamerstuk 29 683, nr. 273) is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijbedrijven» aan de Kamer gestuurd. In het rapport heeft een expertgroep, onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health, een aantal vragen over tussenbedrijfstransmissie beantwoord. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Naast de bedrijfsdichtheid hebben volgens de onderzoekers ook het bioveiligheidsniveau en de emissie van deeltjes van bedrijven invloed op de kans op tussenbedrijfstransmissie.
Het is aannemelijk dat bij een langdurige circulatie van het vogelgriepvirus, er een verhoogd risico is op een mutatie. Dit valt echter niet te kwantificeren. De afgelopen jaren is er bij de uitbraken in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het vogelgriepvirus tussen bedrijven.
Ook varkens en runderen kunnen besmet raken met het vogelgriepvirus. Over de (mogelijke) verspreiding van het vogelgriepvirus tussen deze andere dieren en deze andere typen veehouderijen, is nog zeer weinig bekend. In Nederland zijn geen besmettingen van vogelgriepvirussen bij varkensbedrijven en rundveebedrijven bekend.
In hoeverre draagt een hoge dichtheid van vee bij aan het risico dat het vogelgriepvirus zodanig muteert dat het mensen kan infecteren en onderling verspreid kan worden?
Het is niet te kwantificeren in welke mate een hoge bedrijfs- en dierdichtheid bijdraagt aan het risico op mutatie van het virus. Ook zijn er meer factoren van invloed, zoals de mate van interactie tussen mens en dier en de hoeveelheid virus dat aanwezig is. In vergelijking met andere plaatsen op de wereld is er in de Nederlandse veehouderij minder direct contact tussen (potentieel besmette) dieren en mensen. Daarnaast wordt er bij een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) bij een pluimveebedrijf snel geruimd (meestal binnen 24 uur) om de grote hoeveelheid virus zo snel mogelijk te verwijderen.
Ten algemene kan gesteld worden dat een hoge bedrijfs- en dierdichtheid een verhoogd risico geeft op tussenbedrijfstransmissie. Bij (langdurige) circulatie van het virus, zijn er altijd mutaties en is er dus ook een verhoogde kans dat er een mutatie ontstaat waardoor het virus makkelijker mensen kan infecteren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is er in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het virus onder pluimveebedrijven.
Kunt u uiteenzetten hoe een kleinere veestapel in Nederland zou bijdragen aan het verkleinen van de kans dat het vogelgriepvirus hier verder muteert en verspreidt?
Het vogelgriepvirus komt endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Er is altijd een kans dat er ergens een mutatie optreedt, hetzij bij wilde vogels, hetzij bij gehouden pluimvee of andere dieren.
Ten algemene geldt dat bij een lagere bedrijfs- en dierdichtheid, een hoog bioveiligheidsniveau en een lage emissie van deeltjes, er ook een lagere kans is op tussenbedrijfstransmissie. De kans dat er door (langdurige) circulatie van het virus tussen bedrijven een mutatie van het virus optreedt, is daarmee ook lager. De invloed van een lagere bedrijfs- en dierdichtheid is niet te kwantificeren. De bijdrage aan verminderen van dat risico door verkleining van de veestapel in Nederland zal relatief zeer beperkt zijn, aangezien vogelgriep wereldwijd voorkomt en dieren besmet.
Is de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus volgens u onvermijdelijk? Welke maatregelen neemt u nu om dit tegen te gaan? Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen die bewezen effectief zijn?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, komt het vogelgriepvirus endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Een verdere verspreiding van het virus is daarmee onvermijdelijk. En ook is het zo dat het vogelgriepvirus tijdens verspreiding altijd muteert. Mijn invloed op dat proces is beperkt, maar ik kan wel maatregelen nemen om in Nederland de kans op besmetting, verspreiding en het ontstaan van zoönotische varianten zo veel mogelijk te beperken. Om die reden is het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) gemaakt met uiteenlopende maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid, en de gezondheid van wilde en gehouden dieren. Deze inspanning past bij de huidige vogelgriepsituatie en de specifieke Nederlandse risico’s waarbij veel mensen en dieren samenleven. Ik houd ook rekening met mogelijke scenario’s waarbij andere varianten van het vogelgriepvirus in Nederland zouden circuleren, onder vogels, onder zoogdieren of onder mensen. Voor nadere informatie over deze maatregelen verwijs ik u naar het genoemde Intensiveringsplan en de voortgangsrapportage daarover (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij melkvee verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Er zijn geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus bij melkkoeien in Nederland voorkomt. Zoals in de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300) aangegeven hebben we in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee we signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig opsporen en opvolgen, de zogenaamde basismonitoring uitgevoerd door Royal GD (GD). Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers aanwezig zijn, de herkauwers gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van HPAI bij zoogdieren, waaronder melkvee, te melden bij de NVWA en voert de GD in opdracht van LVVN een retrospectief bloedonderzoek uit bij runderen. Hiermee kunnen infecties van vogelgriep uit het verleden worden opgespoord. De resultaten verwacht ik kort na de zomer.
Een eventuele verspreiding via wilde vogels is niet te voorkomen. In Nederland hebben we een monitoring voor zowel dode als levende wilde vogels, waarin wordt bijgehouden of, en zo ja welk type HPAI er rondgaat onder wilde vogels. Momenteel worden er niet tot nauwelijks (wilde) vogels met vogelgriep gevonden in Nederland. Aanvullende maatregelen acht ik daarom op dit moment niet nodig. Als de situatie verandert en er maatregelen zijn waarmee melkveehouders hun dieren kunnen beschermen, dan volgt hier communicatie over. Wel wordt melkveehouders geadviseerd om contact op te nemen met hun dierenarts als hun koeien een combinatie van de volgende ziekteverschijnselen vertonen: plotselinge daling in de melkproductie, dikke verkleurde melk, koorts en verlies van eetlust.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een draaiboek voor vogelgriep bij melkkoeien. Hierin worden maatregelen beschreven die kunnen worden toegepast, naast de maatregelen die staan beschreven in het algemeen beleidsdraaiboek bestrijdingsplichtige dierziekten2, op het moment dat er melkkoeien in Nederland worden gevonden met vogelgriep. Ik verwacht het draaiboek voor het eind 2024 af te ronden en op de website van de rijksoverheid te publiceren.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep tussen kippen en watervogels in waterrijke gebieden verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Om dit risico te verminderen zijn door mijn ambtsvoorganger in het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zogeheten «structuurmaatregelen» voor de pluimveehouderij opgenomen. Daarin is het streven naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden opgenomen, en een verkenning naar een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden.
Dit zijn ingrijpende maatregelen, waarvoor nieuwe juridische bevoegdheden nodig zijn. Ook is een gedegen onderbouwing nodig waaruit blijkt dat deze maatregelen proportioneel, geschikt en noodzakelijk zijn. Hiertoe wordt momenteel een impactanalyse uitgevoerd, deze is door mijn ambtsvoorganger uitgezet. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) onderzoeken de financieel-economische impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Andere experts zullen een analyse uitvoeren naar de impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Ik hecht aan een zorgvuldige en gedegen impactanalyse. Ik verwacht de resultaten van deze analyses in het tweede kwartaal van 2025. Mede op basis van de uitkomsten van bovenstaande onderzoeken en de impact van de eerder geformuleerde maatregelen, zal ik mij beraden en besluiten over de eventuele invoering van deze maatregelen.
Daarnaast is in het Intensiveringsplan opgenomen dat ik het bioveiligheidsplan in regelgeving zal uitwerken en verplicht zal stellen voor alle commerciële pluimveebedrijven. Een goede bioveiligheid is van belang om zo veel mogelijk te voorkomen dat een bedrijf met vogelgriep besmet raakt. Het streven is dat de regeling in het najaar van 2024 wordt gepubliceerd, zodat deze 1 januari 2025 van kracht kan worden.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij varkens verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen? Kunt u specifiek ingaan op de nabijheid van pluimveebedrijven als risicofactor?
Varkens staan in de wetenschappelijke literatuur bekend als een dier waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zijn daarom diverse maatregelen opgenomen die betrekking hebben op varkenshouderijen (Kamerstuk 28 807, nr. 291). In 2023 is een meldplicht voor HPAI bij zoogdieren ingevoerd. Daarnaast is HPAI bij varkens aangewezen als besmettelijke dierziekte, waardoor er een bestrijdingsbevoegdheid is gecreëerd, en de overheid bestrijdingsmaatregelen kan treffen in geval van een besmetting. Deze maatregelen zijn beschreven in het beleidsdraaiboek HPAI bij gehouden varkens (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Daarnaast is de Kamer eerder geïnformeerd over het versterken van de surveillance op influenzavirussen op varkensbedrijven. Het beleid aangaande vogelgriep bij varkens is gericht op die bedrijven, waar de kans op introductie van het vogelgriepvirus volgens deskundigen het grootst is: gemengde bedrijven (varkens en pluimvee), varkensbedrijven met buitenloop of varkensbedrijven in waterrijke gebieden. Voor nadere details over de verschillende surveillancewerkzaamheden verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Het HPAI-virus is in Nederland nog geen enkele keer aangetoond bij gehouden varkens.
Kunt u vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’ |
|
Eline Vedder (CDA), Pieter Grinwis (CU), Laura Bromet (GL) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»1?
Ja.
Klopt het dat u de stikstofregels voor Schiphol heeft afgezwakt, ondanks een negatief advies van uw eigen hoogste stikstofambtenaar?
Nee, dat is niet het geval. Ik wil benadrukken geen enkele uitzondering te hebben gemaakt bij afgifte van de definitieve natuurvergunning voor Schiphol. Bij Schiphol is dezelfde beleidslijn toegepast als bij extern salderen tussen andere private partijen, namelijk: de additionaliteitstoets is niet van toepassing als sprake is van extern salderen tussen private partijen. Inmiddels is dat standpunt door jurisprudentie gewijzigd.
De directeur binnen het voormalige DG Stikstof heeft medeparaaf verleend op de nota waarin voornoemde gedragslijn is opgenomen. Van het negeren van adviezen van mijn (hoogste) ambtenaren is geen sprake. NRC heeft die conclusie getrokken op basis van een mail van een van mijn ambtenaren. Die mail betreft echter geen weergave van de standpunten van de hoogste ambtenaren van verschillende directies binnen mijn departement, doch betreft slechts de reflectie van een (enkele) ambtenaar.
Klopt het tevens dat andere bedrijven, zoals bijvoorbeeld Programma Aanpak Stikstof (PAS-)melders, geen aanspraak kunnen maken op een zelfde soort uitzondering of speciale behandeling?
Ik heb bij het verlenen van een natuurvergunning aan de luchthaven Schiphol niet anders gehandeld dan bij het verlenen van andere natuurvergunningen, waar extern salderen tussen private partijen onderdeel uitmaakte van de aanvraag om vergunning. Tot voor kort ging ik ervan uit dat dat bij extern salderen tussen private partijen niet hoefde te worden getoetst aan additionaliteit, omdat van private partijen niet mag worden verwacht dat ze verantwoordelijk zijn voor de bredere staat van de natuur. De verplichting om instandhoudings- of passende maatregelen te treffen rust immers op provincies en het Rijk. Bij extern salderen waarbij een overheidspartij was betrokken werd wel aan de additionaliteit getoetst. Door de uitspraak van de Raad van State van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:831) heb ik mijn standpunt moeten herzien.
Voor PAS-melders is het lastig om extern te salderen. Het Rijk kan in dit proces tussen particulieren geen rol spelen. De inzet van het Rijk in het legalisatieprogramma is om met bronmaatregelen stikstofruimte te organiseren en die, waar mogelijk uit te geven. Een aantal provincies heeft aangegeven geen vergunningen meer te verlenen op basis van extern salderen. Dit heeft er mee te maken dat volgens die provincies de natuurkwaliteit onvoldoende is voor het verlenen van vergunningen en de vergunningen waarmee gesaldeerd wordt, zonder meer zouden moeten worden ingezet voor natuurherstel. Recent heb ik de Kamer geïnformeerd over de verbreding en versnelling van de aanpak voor de legalisatie van PAS-meldingen (Kamerstuk 35 334, nr. 295).
Is het juist dat het bevoegd gezag additionaliteit per geval en per gebied moet beoordelen en dat, in uw woorden, voldoen aan de additionaliteitsvereiste pas aan de orde is als vaststaat dat de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied worden gehaald2?
Zoals ik ook in het debat van 17 april jl. aangegeven heb draagt het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) bij aan het natuurherstel in de Natura 2000-gebieden. Als vaststaat dat de doelen uit het NPLG worden gehaald, kan additionaliteit in ieder geval worden aangetoond. Immers, als de doelen uit het NPLG worden behaald, is er sprake van gezonde natuur.
Ik heb niet willen stellen dat alleen dan aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan. Uit de jurisprudentie volgt dat aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan als de mitigerende maatregel niet nodig is voor het borgen van behoud van de natuur en er andere maatregelen mogelijk zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken.
In hoeverre zijn de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied al gehaald?
Op 15 december 2023 heb ik het ontwerpNPLG naar uw kamer gestuurd (Kamerstuk 34 682, nr. 183). In dit ontwerpNPLG zijn doelen opgenomen voor natuur, waarbij de einddatum veelal 2030 is. Het gaat daarbij niet alleen om stikstofdoelen, maar juist ook om doelen gericht op het in gunstige staat brengen van de natuur (conform de Vogel- en Habitatrichtlijn). Deze doelen zijn op dit moment dus nog niet gerealiseerd, maar daarvoor is nog tijd.
Geldt de bovengenoemde uitspraak die u tijdens het debat van 17 april jl. deed alleen voor de PAS-melders waar toen over gesproken werd of geldt deze in alle gevallen?
Door de recente uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat additionaliteit moet worden getoetst bij elke extern saldeertransactie. Dit geldt voor alle initiatiefnemers (zowel overheidspartijen als private partijen) die een overeenkomst ten behoeve van extern salderen sluiten.
Is het met in achtneming van het bovenstaande dan juist om te stellen dat ook bij het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol eerst had moeten worden aangetoond dat de boerderijen waarvan de stikstofruimte is opgekocht niet nodig zijn om natuur te herstellen of in stand te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het uitgangspunt dat bij extern salderen tussen private partijen niet getoetst hoefde te worden aan het additionaliteitsvereiste heb ik niet alleen bij vergunningverlening voor Schiphol toegepast, maar op alle aanvragen waar ik bevoegd gezag voor ben. Een soortgelijke lijn van de provincie Limburg heeft echter geen stand gehouden bij de hoogste bestuursrechter (zie uitspraak van 28 februari jl. ECLI:NL:RVS:2024:831). Dit betekent dat thans wel aan additionaliteit dient te worden getoetst. Het voorgaande laat onverlet dat het nog steeds mogelijk is om extern te salderen mits aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan.
Wat was de inschatting van uw ministerie over de juridische risico’s die kleefden aan het verlenen van een natuurvergunning aan Schiphol?
Het is onmogelijk het risico terug te brengen tot nul. De jurisprudentie is voortdurend in ontwikkeling. Er heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden bij vergunningverlening aan de luchthaven. Daarnaast dien ik binnen een redelijke termijn te besluiten op aanvragen.
Tegen de vergunning van Schiphol is beroep aangetekend. Het is thans aan de rechter om een oordeel te vormen over de vergunning.
Klopt het dat binnen uw ministerie bekend was dat er grote juridische risico’s kleefden aan het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol en dat de kans groot was dat deze aanpak geen stand zou houden bij de rechter, maar dat er dan in ieder geval tijd zou zijn gewonnen?
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 8, er is een zorgvuldig proces doorlopen om tot besluitvorming te komen. Daarbij is een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, is er de mogelijkheid geweest om daarop zienswijzen in te dienen en is Schiphol herhaaldelijk verzocht om aanvulling van de vergunningaanvraag bij het beschikbaar komen van nieuwe inzichten. Een en ander blijkt uit de verleende vergunning en de daarbij behorende stukken.
Kunt u tevens uitleggen waarom u de Tweede Kamer niet expliciet over deze strategie heeft geïnformeerd?
Er is geen sprake geweest van een strategie om tijd te winnen. Het proces voor de afgifte van een vergunning is een zorgvuldig proces waarin ik in mijn rol van bevoegd gezag een uitvoeringsbesluit neem. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het vergunningsproces voor Schiphol in onder meer de kamerbrief van 23 februari 20223, 21 juni 20234 en 26 september 20235.
In hoeverre hadden ook de provinciale bevoegde gezagen van dezelfde strategie, als die u hebt gekozen bij het verlenen van een natuurvergunning voor Schiphol, gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld het legaliseren van PAS-melders? Waren de provincies op de hoogte van deze optie en het feit dat u deze aanpak toepaste bij Schiphol of zijn ook zij daarover niet geïnformeerd?
Een aantal provincies heeft gekozen om bij extern salderen tussen private partijen te toetsen aan additionaliteit. De provincie Limburg heeft dat niet gedaan. De uitspraak van RvS van 28 februari 2024 ziet op een vergunning van de provincie Limburg. Het standpunt van het Ministerie van LNV, de provincie Limburg en andere provincies was bekend bij andere bevoegde gezagen. Dit standpunt is ook gemeld aan de Tweede Kamer6.
Het stond alle provincies vrij om extern salderen tussen private partijen te beoordelen binnen de kaders van de jurisprudentie.
Waarom heeft u de aangenomen Kamermotie uit december 20223, die u expliciet verzocht een halt toe te roepen aan de stikstofjacht op boeren voor snelwegen en luchtvaart en de stikstofruimte in te zetten voor legalisatie PAS-melders en natuurherstel, niet uitgevoerd?
In de kamerbrief van 30 juni 2023 (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 126) is gereageerd op de hierboven genoemde motie, alsmede op verschillende moties met eenzelfde soort boodschap. Daar heb ik toegelicht dat ik het verzoek begrijp, maar als bevoegd gezag een vergunning moet verlenen als de aanvrager aan de voorwaarden voldoet. Ook heb ik aangegeven dat de prioritering in het stikstofregistratiesysteem zou worden aangepast zodat PAS-melders meer prioriteit krijgen. Die aanpassing is inmiddels gerealiseerd. Zoals eerder aangegeven beschouw ik de moties als afgedaan.
Waarom geldt bij zoiets schaars als stikstofruimte nog altijd het recht van de sterkste, ondanks uw eigen ambities in dezen en veel breed gesteunde oproepen tot regulering en evenredigheid in de Kamer4?
Ik deel uw zorgen en daarom heb ik naar aanleiding van de eerdere discussie in uw Kamer over extern salderen aangegeven bezig te zijn met het aanscherpen van beleidsregels zodat de overheid meer regie op extern salderen kan krijgen. Deze aanscherping bestaat uit het voorkomen dat salderen onbedoeld zorgt voor een toename van de depositie. Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken gemaakt over voorgenomen transacties ten behoeve van extern salderen.
Herinnert u zich het debat van 17 april jl. over de stikstofaanpak en de volgende uitspraak die u tijdens dat debat deed: «Deze aanpak gaat over vertrouwen.»?
Ja.
Begrijpt u dat deze gang van zaken waarin een groot bedrijf zoals Schiphol wel een natuurvergunning krijgt dankzij extern salderen en ondanks de grote juridische risico’s die daaraan kleven, terwijl er tegelijkertijd nog maar zeven(!) PAS-melders zijn gelegaliseerd omdat de additionaliteitsvereiste bij hen wel wordt toegepast, volledig funest is voor het vertrouwen in de stikstofaanpak?
Ik begrijp uw frustratie over het uitblijven voor oplossingen voor PAS-melders. Die frustratie deel ik. Tegelijkertijd is de inzet van het Rijk geweest om via bronmaatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof te komen tot legaliseren van PAS-melders. Tot nu toe heeft dit niet voldoende PAS-melders geholpen. Daarom verken ik samen met provincies ook andere mogelijkheden. Zoals ik diverse malen aan uw Kamer heb aangegeven, gaat mij de situatie waarin veel PAS-melders zich bevinden aan het hart.
Als het gaat om de toetsing aan additionaliteit heb ik de aanvraag om vergunning voor Schiphol niet anders beoordeeld dan andere aanvragen waarvoor ik bevoegd gezag ben. Omdat het bij PAS-melders niet gaat om extern salderen tussen private partijen, maar om extern salderen met door de overheid getroffen bronmaatregelen, was altijd al duidelijk dat getoetst moet worden aan additionaliteit.
Wat is uw boodschap voor alle PAS-melders, interim-mers en andere boerenbedrijven die nu al jaren leven in onzekerheid over wat de stikstofaanpak voor hen gaat betekenen over hoe de overheid omgaat met hun zorgen en belangen versus hoe diezelfde overheid omgaat met de belangen van de grote industrie en Schiphol?
In mijn brief van 12 april jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er onvoldoende snelheid is op het legaliseren van PAS-meldingen. Daarom heb ik een verbreding van het programma aangekondigd. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. De nieuwe lijnen die ik heb uitgezet en die de komende tijd verder worden uitgewerkt zijn: maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u aangeven of met de recente opkoop van stikstofrechten van veehouders in Zuid-Holland door de Schiphol Group ten behoeve van de natuurvergunning voor Rotterdam The Hague Airport dezelfde strategie wordt gevolgd als voor het verlenen van de natuurvergunning voor Schiphol? In hoeverre gelden daar dan ook dezelfde juridische risico’s? Is de verwachting dat deze aanpak standhoudt bij de rechter?
Zoals in mijn brief van 30 juni 20239 is aangegeven, stond de Wet natuurbescherming toe om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen. Dit geldt ook onder de inmiddels in werking getreden Omgevingswet. Ook de thans geldende beleidsregels staan dit toe. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan. Bovendien is het belangrijk dat de luchthavens voldoen aan de wet- en regelgeving. Het handelen van de Koninklijke Schiphol Groep is in lijn met het uitgangspunt dat initiatiefnemers in het kader van een aanvraag voor een natuurvergunning zelf verantwoordelijk zijn om mogelijke effecten van stikstofdepositie te mitigeren, bijvoorbeeld door extern te salderen. In dat geval zal er getoetst worden op additionaliteit, conform de uitspraak van de RvS van 28 februari 2024. Ik kan verder niet vooruitlopen op besluitvorming op de aanvraag van Rotterdam The Hague Airport.
Indien er bij Rotterdam The Hague Airport wordt aangekoerst op het al dan niet terecht verlenen van een natuurvergunning die daarna eventueel door een rechter wordt getoetst, hoeveel tijd zal er dan naar verwachting zijn verstreken voordat er een andere basis voor het verlenen van een vergunning moet worden gezocht?
Het is altijd zo dat als ik in mijn hoedanigheid van bevoegd gezag besluiten neem, deze getoetst kunnen worden bij de rechter. Dat besluitvorming en ook de rechtsgang tijdrovend is, gelet op de complexiteit van de voorliggende aanvragen, is nu eenmaal een gegeven, al is het maar omdat dit afhankelijk is van meerdere factoren.
Het bericht dat een kleinschalige boerderij moet stoppen omdat hun pachtcontract niet verlengd wordt |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lakenvelder Boerderij moet noodgedwongen stoppen: «Koeien deze zomer niet de wei, maar de vrachtwagen in»»?1
Deelt u de mening dat kleinschalige boerenbedrijven die tevens bijdragen aan multifunctioneel ruimtegebruik, zoals het aanbieden van recreatiegebied en vergroting van de biodiversiteit, behouden moeten blijven met het oog op het toekomstbestendig maken van de landbouw? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het wenselijk dat kleinschalige biologische familiebedrijven gericht op het lokale voedselsysteem moeten wijken voor grootschalige bedrijven met een mestoverschot?
Wat bent u van plan om te doen om de overgang van grond, zowel via pacht als koop, van duurzame boeren naar grootschalige bedrijven met een mestoverschot te voorkomen, ook in het licht van het verval van de mestderogatie?
Bent u van mening dat overheden een voorbeeldfunctie hebben op het gebied van duurzame en langjarige pacht? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met gemeenten en provincies in gesprek te gaan over het behouden én uitbreiden van het pachtareaal dat langjarig en aan biologische en andere natuur-inclusieve bedrijven wordt verpacht? Kunt u heel precies aangeven welk tijdspad en welke inzet ze hierbij voor ogen heeft?
Bent u bereid om met name bij pacht van publieke grond maatschappelijke doelen zwaarder te laten wegen ten opzichte van de hoogte van de pacht en wat bent u concreet van plan hieraan te doen?
Bent u van plan om voor het verlopen van de bezwaarprocedure in contact te treden met de gemeente Teylingen over dit besluit?
Bent u bekend met de Duitse «Stoffstrombilanzverordnung», die regelt hoe landbouwbedrijven moeten omgaan met nutriënten en hoe operationele «Stoffstrombilanzen» moeten worden opgesteld?
Ziet u de overeenkomst met de Nederlandse discussie over doelsturing of het uitwerken van een afrekenbare stoffenbalans om emissiedoelen te realiseren, en bent u bereid om deze verordening te betrekken bij de uitwerking van uw voorstellen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reflectie op een analyse van deze verordening? Waar ziet u overeenkomsten met de Nederlandse ambitie om te komen tot emissiereductie en waar ziet u verschillen?
Bent u ermee bekend dat de Duitse overheid al lang spreekt met de Europese Commissie over deze vorm van emissiereductie? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Duitse autoriteiten hierover en de Kamer over het resultaat te informeren? Indien nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat we kostbare middelen en tijd kunnen besparen door ons voordeel te doen met de Duitse verordening voor emissiereductie in Nederland in plaats van dat we hier het wiel opnieuw gaan uitvinden?
Wilt u de beantwoording van deze vragen betrekken bij de toegezegde januaribrief waarin u concreter ingaat op de uitwerking van uw stikstofbeleid, emissiereductie en doelsturing?
De berichten dat Zeeuwse buffels te veel PFAS binnenkrijgen |
|
Geert Gabriëls (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wiersma , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) al twee jaar wist dat Zeeuwse buffels te veel PFAS bevatten?1 2 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NVWA al twee jaar op de hoogte is van het feit dat dieren in Seaftinghe te veel PFAS binnenkrijgen en daarmee ongeschikt zijn voor consumptie?
Toen twee jaar geleden bekend werd dat vlees van buffels in Saeftinghe PFAS bevatten, is de eigenaar van de dieren (Free Nature) geïnformeerd over de resultaten. Omdat de buffels hierna niet meer werden afgevoerd voor humane consumptie en er geen sprake was van een voedselveiligheidsrisico, bestond geen noodzaak andere partijen zoals de provincie Zeeland en natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap op de hoogte te stellen.
Waarom is de provincie Zeeland niet op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap aangeeft niet tijding te zijn ingelicht?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u waarborgen dat de communicatie over PFAS richting omwonenden, maar ook richting bevoegde gezagen en terreinbeherende organisaties, transparant wordt?
Het Rijk zet zich in om de communicatie over PFAS te verbeteren en toegankelijker te maken. De Staatssecretaris van IenW heeft op 2 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 22 343, nr 400) over hoe binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht hoe de informatie over PFAS beter kan worden vormgegeven. Hierbij wordt gedacht aan een centrale website om het vinden van de juiste informatie te vergemakkelijken. Bovendien is er via het RIVM.nl/PFAS veel informatie beschikbaar over onder andere de risico’s voor de gezondheid en het milieu. Daarnaast is LVVN samen met NVWA in gesprek met Terrein Beherende Organisaties.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is voor zowel de bewoners als de dieren van deze regio dat concentraties PFAS te hoog zijn in het vlees en bloed van de runderen? Zo nee, waarom niet?
PFAS in waterbuffels uit deze regio vormt op dit moment geen risico voor de voedselveiligheid, omdat het wildernisvlees van waterbuffels uit dit gebied na deze bevindingen niet meer ter consumptie wordt aangeboden. Er is onvoldoende kennis om de gevolgen van verhoogde PFAS-blootstelling voor de gezondheid van landbouwhuisdieren zelf te kunnen beoordelen. De gevolgen van de blootstelling voor de gezondheid van dieren wordt ingeschat als laag.
Onderzoek door RIVM uit 2023 laat zien dat de PFAS-inname uit levensmiddelen en drinkwater in geheel Nederland te hoog is, dus ook los van de bevindingen in deze regio. Dit is een zorgelijke constatering. Daarbij is er nog veel onduidelijk over de mate waarin de Nederlandse bevolking wordt blootgesteld aan PFAS en wat de mogelijke gezondheidsrisico’s zijn. Er vindt in Nederland veel onderzoek plaats, onder andere in het RIVM PFAS programma waarin onderzoek wordt gedaan naar de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS en de mogelijkheden om de blootstelling te kunnen verlagen.
Is het duidelijk wat de gezondheidsrisico’s voor bewoners van deze regio zijn? Zo nee, gaat u dat onderzoeken?
Voor een inschatting van de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bewoners van de regio door blootstelling aan PFAS is meer onderzoek nodig. Daarvoor is het belangrijk om te weten wat de blootstelling aan PFAS is vanuit lokale bronnen, zoals levensmiddelen uit de regio, en vanuit andere bronnen. Dat onderzoek overstijgt daarom de bevindingen van de verhoogde PFAS-gehalten in waterbuffels en runderen in deze regio en omvat ook meer dan alleen de blootstelling via levensmiddelen. Het eerder genoemde onderzoek uit het RIVM PFAS programma zal naar verwachting meer informatie opleveren over de blootstelling vanuit andere bronnen, op landelijk niveau.
Wat vindt u ervan dat een NVWA woordvoerder tegen het NRC heeft gezegd dat «PFAS geen directe gevolgen voor de gezondheid heeft», ondanks het feit dat we weten dat een te grote inname van PFAS wel degelijk tot grote gezondheidsrisico's leidt? Deelt u de mening dat die risico's nooit moeten worden gebagatelliseerd richting de burger? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de NVWA woordvoerder is feitelijk juist, omdat incidentele verhoogde blootstelling aan PFAS via levensmiddelen geen acute gezondheidseffecten veroorzaakt. De NRC refereert in haar artikel naar een risicobeoordeling van Buro uit 2022 waarin mogelijke gezondheidseffecten van PFAS worden beschreven. Deze effecten treden echter pas op na langdurige (chronische) verhoogde blootstelling, zoals bij dagelijkse en levenslange blootstelling.
In de woordvoering en communicatie is het voor een juiste duiding belangrijk dat dit onderscheid wordt gemaakt. In de risicobeoordeling en het advies van Buro4 is dit expliciet benoemd.
Op welke plekken in Nederland is het nog meer een probleem dat wildernisvlees is verontreinigd met PFAS of andere gevaarlijke stoffen? Wordt dit overal adequaat onderzocht?
Onderzoeken van het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA in 2022 hebben aangetoond dat wildernisvlees van runderen die grazen in de uiterwaarden gehalten aan contaminanten (dioxines, dioxineachtige PCB’s en PFAS) kan bevatten boven de wettelijk toegestane gehalten. De Minister van VWS heeft in datzelfde jaar de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 991 nr. 583). Vanwege de geconstateerde overschrijdingen van de wettelijke maximum gehalten en de geconstateerde gezondheidsrisico’s mag wildernisvlees uit de uiterwaarden alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft. Wildernisvlees met overschrijdingen van deze maximum gehalten mag dus niet op de markt terecht komen.
Wageningen Environmental Research inventariseert momenteel, in opdracht van LVVN, in welke gebieden, zowel uiterwaarden als andere natuurgebieden, runderen gedurende het hele jaar buiten verblijven en welke gebieden mogelijk verontreinigd zijn met dioxine.
Wordt er gehoor gegeven aan het beroep van de gedeputeerde staten van Zeeland om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van PFAS in vlees en melk afkomstig van dieren die in de kustzone grazen en naar de blootstellingsroute daarvan?
Ik streef er naar zoveel mogelijk in een integrale PFAS-aanpak aan oplossingen te werken. Zo heb ik gezamenlijk met mijn collega’s van IenW en VWS het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig PFAS-programma dat in 2022 van start is gegaan. Het doel van dit programma is om nationaal de blootstelling aan PFAS te verminderen. Het RIVM kijkt naar verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals inname via voedsel. In dit programma worden extra biomonitoringsamples uit de regio rondom de Westerschelde meegenomen om te onderzoeken of blootstelling in deze regio hoger is dan het landelijk gemiddelde. De eerste resultaten worden verwacht in het tweede kwartaal van 2025.
Welke stappen worden er gezet om de consument te informeren en beschermen tegen de aanwezigheid van PFAS in wildernisvlees?
Algemene informatie aan consumenten over PFAS en de risico’s van PFAS wordt onder andere gegeven via het RIVM en het Voedingscentrum. Op de website van deze twee organisaties wordt veel informatie gegeven, met eventueel de links naar onderliggende wetenschappelijke rapporten. Ook wordt de informatie regelmatig aangepast op basis van nieuwe inzichten en/of data. Zoals ook aangegeven in vraag 9 mag wildernisvlees alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft.
Is er sprake van verspreiding van PFAS naar gebieden waar burgers moestuinen onderhouden? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan en/of burgers hierover te informeren?
Het RIVM heeft eerder in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden onderzocht hoeveel PFASmensen kunnen binnenkrijgen als ze zelf geteelde groenten en fruit eten van moestuinen rond chemiebedrijf Chemours Uit de resultaten blijkt dat bij groenten uit moestuinen binnen een straal van één kilometer van Chemours en bij het volkstuinencomplex Volkstuin Delta verhoogde concentraties aangetroffen5, 6. Als maatregel adviseert het RIVM hier om zelf geteelde gewassen niet te eten.
Daarnaast werkt het RIVM via het landelijke PFAS-onderzoeksprogramma aan het in kaart brengen van handelingsperspectief om blootstelling aan PFAS te verminderen. Dit programma richt zich op het meten en beoordelen van PFAS in verschillende onderdelen van de leefomgeving, zoals bodem, water, en voedsel, en onderzoekt de impact hiervan op de volksgezondheid. Een onderdeel daarvan is een verdiepend onderzoek naar hoe PFAS in de bodem zich naar diepere lagen en naar het grondwater verplaatst. Dit geeft inzicht in wat de verplaatsing betekent voor toekomstige belasting van het Nederlands drinkwater en voor de voedselproductie op de bovenste bodemlaag. Daarnaast is beschikbare informatie over bodem-gewasrelaties samengebracht en wordt gekeken of aanvullend onderzoek nodig is voor afleiding van nieuwe overdrachtsfactoren voor veel voorkomende PFAS in bodem naar gewassen.
De resultaten uit dit onderzoek «Opname van PFAS uit de bodem door gewassen» maken deel uit van de actualisatie van de risicogrenzen PFAS voor de landbouw. Uw Kamer is op 20 september jl. over de voortgang van het programma Geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr 303). Daarnaast voorziet het RIVM de website rivm.nl/PFAS regelmatig van nieuwe en actuele informatie waar de regionale overheden en bevoegde gezagen gebruik van kunnen maken voor hun communicatie richting omwonenden.
Zijn er mogelijkheden om gebieden waar PFAS voorkomt te reinigen? Zo ja, wie draagt de financiële verantwoordelijkheid hiervoor?
Voor specifieke locaties kan het lokaal bevoegd gezag voor bodemsanering deze vraag het best beantwoorden op basis van de lokale situatie. Over het algemeen is voor gebieden waar ook diffuse verontreinigingen voorkomen sanering door bijvoorbeeld ontgraving niet haalbaar en niet zinvol. De effecten van het verwijderen van de bovenste laag grond, waarin zich de mineralen en koolstof bevinden die zorgen voor vruchtbaarheid van de bodem en het transport en verwerking van de grote hoeveelheid grond wegen niet op tegen baten van de sanering. Er vindt onderzoek plaats door RIVM naar in welke mate en hoe PFAS in de bodem kan leiden tot daadwerkelijke blootstelling. Dit is belangrijk om te bepalen of er daadwerkelijke risico’s zijn als gevolg van een specifieke bodemverontreiniging en het bepalen van passende gebruiksadviezen waarmee die blootstelling kan worden voorkomen. Algemeen uitgangspunt bij de aanpak van bodemverontreiniging is dat de vervuiler betaalt. In sommige situaties kan ook de eigenaar van een locatie verantwoordelijk zijn voor het nemen van maatregelen.
IenW ondersteunt de voor bodemsanering bevoegde overheden financieel bij het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn voor de aanpak van bodemverontreiniging met PFAS en het geven van gebruiksadviezen. Ook heeft IenW het RIVM opdracht gegeven onderzoek te doen naar gewasopname van PFAS van diverse planten. Daarnaast wordt het kennis en innovatieprogramma PFAS in bodem en water opgestart (Kamerstuk 30 015, nr. 122), onderdeel van het programma zal ook onderzoek zijn naar innovatieve saneringstechnieken. Een van die technieken kan fytoremediatie zijn, waarbij speciaal hiervoor geschikte planten verontreinigingen uit de bodem opnemen en de planten na de oogst worden afgevoerd.
Het bericht dat de minister alle basisscholen in Nederland het boek “Wat zeg ik? Hondentaal voor kids” toestuurt |
|
Laura Bromet (GL), Pieter Grinwis (CU), Thom van Campen (VVD) |
|
Wiersma |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u dit bericht bevestigen?1
Ja. Inmiddels is in overleg met de Staatssecretaris van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) besloten de boeken niet meer te versturen aan basisscholen.
Wat is de aanleiding geweest voor dit ontegenzeggelijk sympathieke, maar vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) kwestieuze initiatief?
Dit initiatief is verbonden aan het maatregelenpakket tegen bijtincidenten dat op 18 december 2023 aan uw Kamer is gestuurd. Deze maatregelen richten zich met name op volwassenen. Veel bijtincidenten vinden echter plaats met kinderen. Zij zijn een kwetsbare groep die bovendien moeilijker te bereiken is met de aangekondigde maatregelen.
Dit is de reden dat mijn ambtsvoorganger, door middel van een speciale editie van dit boek, kinderen van 6–10 jaar op een luchtige manier wil laten lezen over hoe zij veilig met honden kunnen omgaan. De inhoud van het boek is gebaseerd op de informatie van het door LVVN gesubsidieerde Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG), zoals op de website www.minderhondenbeten.nl te vinden is.
Vindt u het een verantwoordelijkheid van uw ministerie om kinderboeken te verspreiden over basisscholen in Nederland, terwijl het waarschijnlijk geen hond interesseert? Zo ja, hoe voorkomt u dat u uiteindelijk voor boer en natuur de gebeten hond wordt? Zo nee, waarom heeft u dan toch dit initiatief genomen?
Mijn beleidsterrein beperkt zich niet tot boer en natuur. Ook onderwerpen als dierenwelzijn en hondenbeleid behoren daartoe. Het verstrekken van informatie over veilige omgang met honden, met als doel om bijtincidenten te voorkomen zie ik dan ook als mijn verantwoordelijkheid.
Hoeveel geld kost dit initiatief het Ministerie van LVVN en vreest u niet dat hiermee geld voor boer en natuur aan verkeerde doelen wordt besteed, waardoor zij de hond in de pot dreigen te vinden?
De totale geraamde kosten voor dit initiatief bedragen € 45.000 exclusief btw.
Is dit een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van LVVN en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, of dreigen onze fracties hiermee slapende honden wakker te maken?
Dit is een initiatief van het Ministerie van LVVN in het kader van de aanpak tegen bijtincidenten door honden.
In het nieuwe regeerprogramma dat op 13 september jl. is gepresenteerd staan ambities genoemd op het gebied van onderwijs. Zo staat er dat scholen zich in de eerste plaats moeten kunnen richten op lezen, schrijven en rekenen en die zaken die belangrijk zijn voor kinderen om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Ook is het een ambitie van het kabinet om overladenheid van het curriculum bij basisscholen tegen te gaan.
In verband met deze ambities is in overleg met de Staatssecretaris van OCW besloten de boeken niet meer vanuit LVVN te versturen aan basisscholen. Dat besluit heeft niets te maken met de inhoud van de boeken. Er wordt op dit moment gekeken naar een alternatieve bestemming.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden in samenhang met de gestelde vragen van het lid Kisteman (2024Z12563), teneinde te voorkomen dat blaffende honden zullen bijten?
Beide sets vragen zijn in samenhang beantwoord. De antwoorden op de vragen van lid Kisteman zullen door mijn collega, de Staatssecretaris van OCW worden verstuurd.
Het vogelgriepvirus dat overspringt van koeien op mensen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Rummenie , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep uit koeien bindt aan receptor in de menselijke luchtwegen»?1
Ja.
Hoe reageert u op het nieuwe onderzoek van wetenschapsblad Nature waaruit blijkt dat het vogelgriepvirus zich nu kan binden aan receptoren in de luchtweg van mensen?
Het artikel in Nature toont aan dat de variant van het vogelgriepvirus, dat nu in de Verenigde Staten (VS) voor uitbraken zorgt, in een laboratoriumtest in staat bleek te binden aan receptoren die ook in de luchtwegen van mensen aanwezig zijn. In het frettenmodel dat in dit onderzoek gebruikt is, lijkt er geen sprake te zijn van zeer efficiënte overdracht van het virus van zoogdier-op-zoogdier. Desalniettemin kan dit mogelijk wijzen op een volgende stap in de verandering van het virus naar een virus dat uiteindelijk wel efficiënt van zoogdier-op-zoogdier en van mens-op-mens overdraagbaar wordt. Het is van belang dat de ontwikkelingen van het vogelgriepvirus wereldwijd goed in de gaten worden gehouden. En dat dit soort onderzoek gepubliceerd wordt zodat de wetenschap dit wereldwijd kan blijven volgen. Ook in Nederland wordt bij uitbraken van vogelgriep het virus onderzocht op eventuele genetische wijzigingen.
Naast receptorbinding hebben echter ook diverse andere factoren en viruseigenschappen invloed op de mogelijkheid mensen te infecteren en overdracht tussen mensen te laten plaatsvinden. Veel van deze eigenschappen zijn niet compleet bekend. De variant van het virus dat rondgaat in de VS is overigens een andere variant van het H5N1 vogelgriepvirus dat in Europa onder andere bij pluimvee is gevonden.
Hoe zorgelijk is deze nieuwe mutatie van het vogelgriepvirus, dat nu rondgaat bij melkkoeien in de VS en makkelijker aanslaat op de mens? Klopt het dat een volgende pandemie door deze mutatie een stap dichterbij is?
In de VS zijn inmiddels meer dan tien mensen met deze nieuwe H5N1-variant besmet geraakt via direct contact met koeien, en bij het ruimen van pluimvee. De Amerikaanse autoriteiten onderzoeken momenteel ook een humane besmetting waarvan de bron nog onbekend is. Dit zijn meer besmettingen dan we in de periode 2021–2024 in Europa hebben gezien met de andere, nog steeds in Europa circulerende H5N1-variant. De besmette mensen hadden milde verschijnselen en herstelden snel. Mensen die direct contact hadden met de besmette mensen zijn zelf niet ziek geworden. Er zijn momenteel geen aanwijzingen dat het virus van mens-op-mens overdraagbaar is.
Het is niet bekend of het binden aan receptoren in luchtwegen van de mens, zoals aangetoond in het in Nature gepubliceerde onderzoek, de oorzaak is van de besmettingen bij mensen in de VS. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn er ook andere factoren en eigenschappen van een virus van invloed op hoe makkelijk een virus de mens kan infecteren. De conclusie dat met het aantonen van het kunnen binden van het virus aan de receptoren in luchtwegen van de mens een pandemie een stap dichterbij is, is daarom niet één op één te trekken.
Deelt u de zorgen van de indiener dat de grote dichtheid van vee in Nederland ons bijzonder kwetsbaar maakt voor de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus? Kunt u uw antwoord wetenschappelijk onderbouwen en afzonderlijk ingaan op de risico’s van een grote dichtheid van koeien, kippen en varkens?
Ik begrijp de vragen en zorgen over mogelijke mutaties en verspreiding van het vogelgriepvirus in relatie tot bedrijfs- en dierdichtheid. Echter, ondanks de vele introducties van het vogelgriepvirus op pluimveebedrijven in de afgelopen jaren, is er vrijwel geen verspreiding tussen bedrijven geweest en zijn er geen mensen besmet geraakt. Verdenkingen van besmetting met vogelgriep worden snel gemeld door de pluimveehouders waardoor snel de nodige maatregelen genomen kunnen worden om verspreiding te voorkomen.
In 2023 is er op verzoek van mijn ambtsvoorganger onderzoek gedaan naar het risico op de verspreiding van ziekteverwekkers tussen bedrijven (tussenbedrijfstransmissie). Met de Kamerbrief van 29 maart 2023 (Kamerstuk 29 683, nr. 273) is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijbedrijven» aan de Kamer gestuurd. In het rapport heeft een expertgroep, onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health, een aantal vragen over tussenbedrijfstransmissie beantwoord. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Naast de bedrijfsdichtheid hebben volgens de onderzoekers ook het bioveiligheidsniveau en de emissie van deeltjes van bedrijven invloed op de kans op tussenbedrijfstransmissie.
Het is aannemelijk dat bij een langdurige circulatie van het vogelgriepvirus, er een verhoogd risico is op een mutatie. Dit valt echter niet te kwantificeren. De afgelopen jaren is er bij de uitbraken in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het vogelgriepvirus tussen bedrijven.
Ook varkens en runderen kunnen besmet raken met het vogelgriepvirus. Over de (mogelijke) verspreiding van het vogelgriepvirus tussen deze andere dieren en deze andere typen veehouderijen, is nog zeer weinig bekend. In Nederland zijn geen besmettingen van vogelgriepvirussen bij varkensbedrijven en rundveebedrijven bekend.
In hoeverre draagt een hoge dichtheid van vee bij aan het risico dat het vogelgriepvirus zodanig muteert dat het mensen kan infecteren en onderling verspreid kan worden?
Het is niet te kwantificeren in welke mate een hoge bedrijfs- en dierdichtheid bijdraagt aan het risico op mutatie van het virus. Ook zijn er meer factoren van invloed, zoals de mate van interactie tussen mens en dier en de hoeveelheid virus dat aanwezig is. In vergelijking met andere plaatsen op de wereld is er in de Nederlandse veehouderij minder direct contact tussen (potentieel besmette) dieren en mensen. Daarnaast wordt er bij een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) bij een pluimveebedrijf snel geruimd (meestal binnen 24 uur) om de grote hoeveelheid virus zo snel mogelijk te verwijderen.
Ten algemene kan gesteld worden dat een hoge bedrijfs- en dierdichtheid een verhoogd risico geeft op tussenbedrijfstransmissie. Bij (langdurige) circulatie van het virus, zijn er altijd mutaties en is er dus ook een verhoogde kans dat er een mutatie ontstaat waardoor het virus makkelijker mensen kan infecteren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is er in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het virus onder pluimveebedrijven.
Kunt u uiteenzetten hoe een kleinere veestapel in Nederland zou bijdragen aan het verkleinen van de kans dat het vogelgriepvirus hier verder muteert en verspreidt?
Het vogelgriepvirus komt endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Er is altijd een kans dat er ergens een mutatie optreedt, hetzij bij wilde vogels, hetzij bij gehouden pluimvee of andere dieren.
Ten algemene geldt dat bij een lagere bedrijfs- en dierdichtheid, een hoog bioveiligheidsniveau en een lage emissie van deeltjes, er ook een lagere kans is op tussenbedrijfstransmissie. De kans dat er door (langdurige) circulatie van het virus tussen bedrijven een mutatie van het virus optreedt, is daarmee ook lager. De invloed van een lagere bedrijfs- en dierdichtheid is niet te kwantificeren. De bijdrage aan verminderen van dat risico door verkleining van de veestapel in Nederland zal relatief zeer beperkt zijn, aangezien vogelgriep wereldwijd voorkomt en dieren besmet.
Is de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus volgens u onvermijdelijk? Welke maatregelen neemt u nu om dit tegen te gaan? Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen die bewezen effectief zijn?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, komt het vogelgriepvirus endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Een verdere verspreiding van het virus is daarmee onvermijdelijk. En ook is het zo dat het vogelgriepvirus tijdens verspreiding altijd muteert. Mijn invloed op dat proces is beperkt, maar ik kan wel maatregelen nemen om in Nederland de kans op besmetting, verspreiding en het ontstaan van zoönotische varianten zo veel mogelijk te beperken. Om die reden is het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) gemaakt met uiteenlopende maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid, en de gezondheid van wilde en gehouden dieren. Deze inspanning past bij de huidige vogelgriepsituatie en de specifieke Nederlandse risico’s waarbij veel mensen en dieren samenleven. Ik houd ook rekening met mogelijke scenario’s waarbij andere varianten van het vogelgriepvirus in Nederland zouden circuleren, onder vogels, onder zoogdieren of onder mensen. Voor nadere informatie over deze maatregelen verwijs ik u naar het genoemde Intensiveringsplan en de voortgangsrapportage daarover (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij melkvee verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Er zijn geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus bij melkkoeien in Nederland voorkomt. Zoals in de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300) aangegeven hebben we in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee we signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig opsporen en opvolgen, de zogenaamde basismonitoring uitgevoerd door Royal GD (GD). Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers aanwezig zijn, de herkauwers gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van HPAI bij zoogdieren, waaronder melkvee, te melden bij de NVWA en voert de GD in opdracht van LVVN een retrospectief bloedonderzoek uit bij runderen. Hiermee kunnen infecties van vogelgriep uit het verleden worden opgespoord. De resultaten verwacht ik kort na de zomer.
Een eventuele verspreiding via wilde vogels is niet te voorkomen. In Nederland hebben we een monitoring voor zowel dode als levende wilde vogels, waarin wordt bijgehouden of, en zo ja welk type HPAI er rondgaat onder wilde vogels. Momenteel worden er niet tot nauwelijks (wilde) vogels met vogelgriep gevonden in Nederland. Aanvullende maatregelen acht ik daarom op dit moment niet nodig. Als de situatie verandert en er maatregelen zijn waarmee melkveehouders hun dieren kunnen beschermen, dan volgt hier communicatie over. Wel wordt melkveehouders geadviseerd om contact op te nemen met hun dierenarts als hun koeien een combinatie van de volgende ziekteverschijnselen vertonen: plotselinge daling in de melkproductie, dikke verkleurde melk, koorts en verlies van eetlust.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een draaiboek voor vogelgriep bij melkkoeien. Hierin worden maatregelen beschreven die kunnen worden toegepast, naast de maatregelen die staan beschreven in het algemeen beleidsdraaiboek bestrijdingsplichtige dierziekten2, op het moment dat er melkkoeien in Nederland worden gevonden met vogelgriep. Ik verwacht het draaiboek voor het eind 2024 af te ronden en op de website van de rijksoverheid te publiceren.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep tussen kippen en watervogels in waterrijke gebieden verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Om dit risico te verminderen zijn door mijn ambtsvoorganger in het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zogeheten «structuurmaatregelen» voor de pluimveehouderij opgenomen. Daarin is het streven naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden opgenomen, en een verkenning naar een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden.
Dit zijn ingrijpende maatregelen, waarvoor nieuwe juridische bevoegdheden nodig zijn. Ook is een gedegen onderbouwing nodig waaruit blijkt dat deze maatregelen proportioneel, geschikt en noodzakelijk zijn. Hiertoe wordt momenteel een impactanalyse uitgevoerd, deze is door mijn ambtsvoorganger uitgezet. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) onderzoeken de financieel-economische impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Andere experts zullen een analyse uitvoeren naar de impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Ik hecht aan een zorgvuldige en gedegen impactanalyse. Ik verwacht de resultaten van deze analyses in het tweede kwartaal van 2025. Mede op basis van de uitkomsten van bovenstaande onderzoeken en de impact van de eerder geformuleerde maatregelen, zal ik mij beraden en besluiten over de eventuele invoering van deze maatregelen.
Daarnaast is in het Intensiveringsplan opgenomen dat ik het bioveiligheidsplan in regelgeving zal uitwerken en verplicht zal stellen voor alle commerciële pluimveebedrijven. Een goede bioveiligheid is van belang om zo veel mogelijk te voorkomen dat een bedrijf met vogelgriep besmet raakt. Het streven is dat de regeling in het najaar van 2024 wordt gepubliceerd, zodat deze 1 januari 2025 van kracht kan worden.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij varkens verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen? Kunt u specifiek ingaan op de nabijheid van pluimveebedrijven als risicofactor?
Varkens staan in de wetenschappelijke literatuur bekend als een dier waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zijn daarom diverse maatregelen opgenomen die betrekking hebben op varkenshouderijen (Kamerstuk 28 807, nr. 291). In 2023 is een meldplicht voor HPAI bij zoogdieren ingevoerd. Daarnaast is HPAI bij varkens aangewezen als besmettelijke dierziekte, waardoor er een bestrijdingsbevoegdheid is gecreëerd, en de overheid bestrijdingsmaatregelen kan treffen in geval van een besmetting. Deze maatregelen zijn beschreven in het beleidsdraaiboek HPAI bij gehouden varkens (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Daarnaast is de Kamer eerder geïnformeerd over het versterken van de surveillance op influenzavirussen op varkensbedrijven. Het beleid aangaande vogelgriep bij varkens is gericht op die bedrijven, waar de kans op introductie van het vogelgriepvirus volgens deskundigen het grootst is: gemengde bedrijven (varkens en pluimvee), varkensbedrijven met buitenloop of varkensbedrijven in waterrijke gebieden. Voor nadere details over de verschillende surveillancewerkzaamheden verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Het HPAI-virus is in Nederland nog geen enkele keer aangetoond bij gehouden varkens.
Kunt u vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’ |
|
Eline Vedder (CDA), Pieter Grinwis (CU), Laura Bromet (GL) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»1?
Ja.
Klopt het dat u de stikstofregels voor Schiphol heeft afgezwakt, ondanks een negatief advies van uw eigen hoogste stikstofambtenaar?
Nee, dat is niet het geval. Ik wil benadrukken geen enkele uitzondering te hebben gemaakt bij afgifte van de definitieve natuurvergunning voor Schiphol. Bij Schiphol is dezelfde beleidslijn toegepast als bij extern salderen tussen andere private partijen, namelijk: de additionaliteitstoets is niet van toepassing als sprake is van extern salderen tussen private partijen. Inmiddels is dat standpunt door jurisprudentie gewijzigd.
De directeur binnen het voormalige DG Stikstof heeft medeparaaf verleend op de nota waarin voornoemde gedragslijn is opgenomen. Van het negeren van adviezen van mijn (hoogste) ambtenaren is geen sprake. NRC heeft die conclusie getrokken op basis van een mail van een van mijn ambtenaren. Die mail betreft echter geen weergave van de standpunten van de hoogste ambtenaren van verschillende directies binnen mijn departement, doch betreft slechts de reflectie van een (enkele) ambtenaar.
Klopt het tevens dat andere bedrijven, zoals bijvoorbeeld Programma Aanpak Stikstof (PAS-)melders, geen aanspraak kunnen maken op een zelfde soort uitzondering of speciale behandeling?
Ik heb bij het verlenen van een natuurvergunning aan de luchthaven Schiphol niet anders gehandeld dan bij het verlenen van andere natuurvergunningen, waar extern salderen tussen private partijen onderdeel uitmaakte van de aanvraag om vergunning. Tot voor kort ging ik ervan uit dat dat bij extern salderen tussen private partijen niet hoefde te worden getoetst aan additionaliteit, omdat van private partijen niet mag worden verwacht dat ze verantwoordelijk zijn voor de bredere staat van de natuur. De verplichting om instandhoudings- of passende maatregelen te treffen rust immers op provincies en het Rijk. Bij extern salderen waarbij een overheidspartij was betrokken werd wel aan de additionaliteit getoetst. Door de uitspraak van de Raad van State van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:831) heb ik mijn standpunt moeten herzien.
Voor PAS-melders is het lastig om extern te salderen. Het Rijk kan in dit proces tussen particulieren geen rol spelen. De inzet van het Rijk in het legalisatieprogramma is om met bronmaatregelen stikstofruimte te organiseren en die, waar mogelijk uit te geven. Een aantal provincies heeft aangegeven geen vergunningen meer te verlenen op basis van extern salderen. Dit heeft er mee te maken dat volgens die provincies de natuurkwaliteit onvoldoende is voor het verlenen van vergunningen en de vergunningen waarmee gesaldeerd wordt, zonder meer zouden moeten worden ingezet voor natuurherstel. Recent heb ik de Kamer geïnformeerd over de verbreding en versnelling van de aanpak voor de legalisatie van PAS-meldingen (Kamerstuk 35 334, nr. 295).
Is het juist dat het bevoegd gezag additionaliteit per geval en per gebied moet beoordelen en dat, in uw woorden, voldoen aan de additionaliteitsvereiste pas aan de orde is als vaststaat dat de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied worden gehaald2?
Zoals ik ook in het debat van 17 april jl. aangegeven heb draagt het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) bij aan het natuurherstel in de Natura 2000-gebieden. Als vaststaat dat de doelen uit het NPLG worden gehaald, kan additionaliteit in ieder geval worden aangetoond. Immers, als de doelen uit het NPLG worden behaald, is er sprake van gezonde natuur.
Ik heb niet willen stellen dat alleen dan aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan. Uit de jurisprudentie volgt dat aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan als de mitigerende maatregel niet nodig is voor het borgen van behoud van de natuur en er andere maatregelen mogelijk zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken.
In hoeverre zijn de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied al gehaald?
Op 15 december 2023 heb ik het ontwerpNPLG naar uw kamer gestuurd (Kamerstuk 34 682, nr. 183). In dit ontwerpNPLG zijn doelen opgenomen voor natuur, waarbij de einddatum veelal 2030 is. Het gaat daarbij niet alleen om stikstofdoelen, maar juist ook om doelen gericht op het in gunstige staat brengen van de natuur (conform de Vogel- en Habitatrichtlijn). Deze doelen zijn op dit moment dus nog niet gerealiseerd, maar daarvoor is nog tijd.
Geldt de bovengenoemde uitspraak die u tijdens het debat van 17 april jl. deed alleen voor de PAS-melders waar toen over gesproken werd of geldt deze in alle gevallen?
Door de recente uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat additionaliteit moet worden getoetst bij elke extern saldeertransactie. Dit geldt voor alle initiatiefnemers (zowel overheidspartijen als private partijen) die een overeenkomst ten behoeve van extern salderen sluiten.
Is het met in achtneming van het bovenstaande dan juist om te stellen dat ook bij het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol eerst had moeten worden aangetoond dat de boerderijen waarvan de stikstofruimte is opgekocht niet nodig zijn om natuur te herstellen of in stand te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het uitgangspunt dat bij extern salderen tussen private partijen niet getoetst hoefde te worden aan het additionaliteitsvereiste heb ik niet alleen bij vergunningverlening voor Schiphol toegepast, maar op alle aanvragen waar ik bevoegd gezag voor ben. Een soortgelijke lijn van de provincie Limburg heeft echter geen stand gehouden bij de hoogste bestuursrechter (zie uitspraak van 28 februari jl. ECLI:NL:RVS:2024:831). Dit betekent dat thans wel aan additionaliteit dient te worden getoetst. Het voorgaande laat onverlet dat het nog steeds mogelijk is om extern te salderen mits aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan.
Wat was de inschatting van uw ministerie over de juridische risico’s die kleefden aan het verlenen van een natuurvergunning aan Schiphol?
Het is onmogelijk het risico terug te brengen tot nul. De jurisprudentie is voortdurend in ontwikkeling. Er heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden bij vergunningverlening aan de luchthaven. Daarnaast dien ik binnen een redelijke termijn te besluiten op aanvragen.
Tegen de vergunning van Schiphol is beroep aangetekend. Het is thans aan de rechter om een oordeel te vormen over de vergunning.
Klopt het dat binnen uw ministerie bekend was dat er grote juridische risico’s kleefden aan het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol en dat de kans groot was dat deze aanpak geen stand zou houden bij de rechter, maar dat er dan in ieder geval tijd zou zijn gewonnen?
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 8, er is een zorgvuldig proces doorlopen om tot besluitvorming te komen. Daarbij is een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, is er de mogelijkheid geweest om daarop zienswijzen in te dienen en is Schiphol herhaaldelijk verzocht om aanvulling van de vergunningaanvraag bij het beschikbaar komen van nieuwe inzichten. Een en ander blijkt uit de verleende vergunning en de daarbij behorende stukken.
Kunt u tevens uitleggen waarom u de Tweede Kamer niet expliciet over deze strategie heeft geïnformeerd?
Er is geen sprake geweest van een strategie om tijd te winnen. Het proces voor de afgifte van een vergunning is een zorgvuldig proces waarin ik in mijn rol van bevoegd gezag een uitvoeringsbesluit neem. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het vergunningsproces voor Schiphol in onder meer de kamerbrief van 23 februari 20223, 21 juni 20234 en 26 september 20235.
In hoeverre hadden ook de provinciale bevoegde gezagen van dezelfde strategie, als die u hebt gekozen bij het verlenen van een natuurvergunning voor Schiphol, gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld het legaliseren van PAS-melders? Waren de provincies op de hoogte van deze optie en het feit dat u deze aanpak toepaste bij Schiphol of zijn ook zij daarover niet geïnformeerd?
Een aantal provincies heeft gekozen om bij extern salderen tussen private partijen te toetsen aan additionaliteit. De provincie Limburg heeft dat niet gedaan. De uitspraak van RvS van 28 februari 2024 ziet op een vergunning van de provincie Limburg. Het standpunt van het Ministerie van LNV, de provincie Limburg en andere provincies was bekend bij andere bevoegde gezagen. Dit standpunt is ook gemeld aan de Tweede Kamer6.
Het stond alle provincies vrij om extern salderen tussen private partijen te beoordelen binnen de kaders van de jurisprudentie.
Waarom heeft u de aangenomen Kamermotie uit december 20223, die u expliciet verzocht een halt toe te roepen aan de stikstofjacht op boeren voor snelwegen en luchtvaart en de stikstofruimte in te zetten voor legalisatie PAS-melders en natuurherstel, niet uitgevoerd?
In de kamerbrief van 30 juni 2023 (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 126) is gereageerd op de hierboven genoemde motie, alsmede op verschillende moties met eenzelfde soort boodschap. Daar heb ik toegelicht dat ik het verzoek begrijp, maar als bevoegd gezag een vergunning moet verlenen als de aanvrager aan de voorwaarden voldoet. Ook heb ik aangegeven dat de prioritering in het stikstofregistratiesysteem zou worden aangepast zodat PAS-melders meer prioriteit krijgen. Die aanpassing is inmiddels gerealiseerd. Zoals eerder aangegeven beschouw ik de moties als afgedaan.
Waarom geldt bij zoiets schaars als stikstofruimte nog altijd het recht van de sterkste, ondanks uw eigen ambities in dezen en veel breed gesteunde oproepen tot regulering en evenredigheid in de Kamer4?
Ik deel uw zorgen en daarom heb ik naar aanleiding van de eerdere discussie in uw Kamer over extern salderen aangegeven bezig te zijn met het aanscherpen van beleidsregels zodat de overheid meer regie op extern salderen kan krijgen. Deze aanscherping bestaat uit het voorkomen dat salderen onbedoeld zorgt voor een toename van de depositie. Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken gemaakt over voorgenomen transacties ten behoeve van extern salderen.
Herinnert u zich het debat van 17 april jl. over de stikstofaanpak en de volgende uitspraak die u tijdens dat debat deed: «Deze aanpak gaat over vertrouwen.»?
Ja.
Begrijpt u dat deze gang van zaken waarin een groot bedrijf zoals Schiphol wel een natuurvergunning krijgt dankzij extern salderen en ondanks de grote juridische risico’s die daaraan kleven, terwijl er tegelijkertijd nog maar zeven(!) PAS-melders zijn gelegaliseerd omdat de additionaliteitsvereiste bij hen wel wordt toegepast, volledig funest is voor het vertrouwen in de stikstofaanpak?
Ik begrijp uw frustratie over het uitblijven voor oplossingen voor PAS-melders. Die frustratie deel ik. Tegelijkertijd is de inzet van het Rijk geweest om via bronmaatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof te komen tot legaliseren van PAS-melders. Tot nu toe heeft dit niet voldoende PAS-melders geholpen. Daarom verken ik samen met provincies ook andere mogelijkheden. Zoals ik diverse malen aan uw Kamer heb aangegeven, gaat mij de situatie waarin veel PAS-melders zich bevinden aan het hart.
Als het gaat om de toetsing aan additionaliteit heb ik de aanvraag om vergunning voor Schiphol niet anders beoordeeld dan andere aanvragen waarvoor ik bevoegd gezag ben. Omdat het bij PAS-melders niet gaat om extern salderen tussen private partijen, maar om extern salderen met door de overheid getroffen bronmaatregelen, was altijd al duidelijk dat getoetst moet worden aan additionaliteit.
Wat is uw boodschap voor alle PAS-melders, interim-mers en andere boerenbedrijven die nu al jaren leven in onzekerheid over wat de stikstofaanpak voor hen gaat betekenen over hoe de overheid omgaat met hun zorgen en belangen versus hoe diezelfde overheid omgaat met de belangen van de grote industrie en Schiphol?
In mijn brief van 12 april jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er onvoldoende snelheid is op het legaliseren van PAS-meldingen. Daarom heb ik een verbreding van het programma aangekondigd. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. De nieuwe lijnen die ik heb uitgezet en die de komende tijd verder worden uitgewerkt zijn: maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u aangeven of met de recente opkoop van stikstofrechten van veehouders in Zuid-Holland door de Schiphol Group ten behoeve van de natuurvergunning voor Rotterdam The Hague Airport dezelfde strategie wordt gevolgd als voor het verlenen van de natuurvergunning voor Schiphol? In hoeverre gelden daar dan ook dezelfde juridische risico’s? Is de verwachting dat deze aanpak standhoudt bij de rechter?
Zoals in mijn brief van 30 juni 20239 is aangegeven, stond de Wet natuurbescherming toe om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen. Dit geldt ook onder de inmiddels in werking getreden Omgevingswet. Ook de thans geldende beleidsregels staan dit toe. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan. Bovendien is het belangrijk dat de luchthavens voldoen aan de wet- en regelgeving. Het handelen van de Koninklijke Schiphol Groep is in lijn met het uitgangspunt dat initiatiefnemers in het kader van een aanvraag voor een natuurvergunning zelf verantwoordelijk zijn om mogelijke effecten van stikstofdepositie te mitigeren, bijvoorbeeld door extern te salderen. In dat geval zal er getoetst worden op additionaliteit, conform de uitspraak van de RvS van 28 februari 2024. Ik kan verder niet vooruitlopen op besluitvorming op de aanvraag van Rotterdam The Hague Airport.
Indien er bij Rotterdam The Hague Airport wordt aangekoerst op het al dan niet terecht verlenen van een natuurvergunning die daarna eventueel door een rechter wordt getoetst, hoeveel tijd zal er dan naar verwachting zijn verstreken voordat er een andere basis voor het verlenen van een vergunning moet worden gezocht?
Het is altijd zo dat als ik in mijn hoedanigheid van bevoegd gezag besluiten neem, deze getoetst kunnen worden bij de rechter. Dat besluitvorming en ook de rechtsgang tijdrovend is, gelet op de complexiteit van de voorliggende aanvragen, is nu eenmaal een gegeven, al is het maar omdat dit afhankelijk is van meerdere factoren.
De drie recente vonnissen met betrekking tot de handhavingsprocedures van Schiphol, Eindhoven Airport en RTHA |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat zijn volgens u de belangrijkste conclusie voor het beleid die getrokken moeten worden uit de drie recente vonnissen met betrekking tot de handhavingsprocedures van Schiphol, Eindhoven Airport en Rotterdam The Hague Airport?1
MOB e.a. hebben verzocht om passende maatregelen jegens de luchthavens. Dat was op basis van de Wet natuurbescherming de mogelijkheid om activiteiten die kunnen leiden tot verslechtering van de kwaliteit van habitats in strijd met artikel 6, lid 2 Habitatrichtlijn te beperken. Dat kan door (gedeeltelijke) intrekking van de vergunning en aanpassing van de voorschriften. Ook kunnen beperkingen worden opgelegd voor zover geen vergunning nodig is, omdat binnen de referentiesituatie wordt gebleven. Thans, onder de Omgevingswet, is het mogelijk maatwerkvoorschriften op te leggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat ik mijn besluit om geen passende maatregelen op te leggen onvoldoende heb gemotiveerd. Ik heb in de procedure gewezen op generieke maatregelen die al worden getroffen om de staat van de natuur te verbeteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat ik per Natura 2000-gebied inzichtelijk had moeten maken welke specifieke maatregelen daarvoor worden getroffen. Daarmee had ik moeten motiveren of het al dan niet noodzakelijk is passende maatregelen jegens de betreffende nabijgelegen luchthaven te treffen. Naar aanleiding van het oordeel van de rechtbank dien ik opnieuw te besluiten in bezwaar op de verzoeken van MOB. Betreffende Schiphol heeft de rechtbank het rechtsgevolg van mijn besluit in stand gelaten, omdat aan Schiphol inmiddels een vergunning is verleend, waartegen beroep is ingesteld.
Gaat u in mogelijk volgende vergelijkbare gevallen rond andere vergunningen en activiteiten wél handhaven, nu de rechter heeft geoordeeld dat het afwijzen van de handhavingsverzoeken in al deze gevallen onterecht was?
Het gaat niet om het handhaven van een verleende vergunning of het ontbreken van een vergunning, maar om de vraag of het noodzakelijk is de activiteiten van de luchthavens te beperken via passende maatregelen, gelet op de staat van de natuur. In vergelijkbare gevallen zal ik beslissen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.
Klopt het dat de luchthavens van Eindhoven en Rotterdam stikstofrechten van boeren uitkopen om hun eigen emissies en deposities alsnog te legaliseren?
Een ieder die voor het uitvoeren van natuurvergunningplichtige activiteiten mitigerende maatregelen moet treffen, kan stikstofruimte verwerven van een andere bron (extern salderen). Daarbij moet gekeken worden of die stikstofruimte niet nodig is voor natuurherstel (toets op additionaliteit), en moet worden voldaan aan de beleidsregels.2
De Royal Schiphol Group heeft alleen ten behoeve van Rotterdam The Hague Airport voor de verwerving van stikstofruimte twee boerderijen gekocht. Dit, voor de zekerheid, zo heeft Rotterdam The Hague Airport in de media aangegeven. Mocht Rotterdam The Hague Airport op enig moment die stikstofruimte willen inzetten ten behoeve van een natuurvergunning dan zal het bevoegd gezag toetsen of aan de voorwaarden voor extern salderen, waaronder het additionaliteitsvereiste, wordt voldaan.
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de motie-Van der Plas c.s. (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 104) die expliciet vraagt om dit niet te doen? Hoe verhoudt dit zich tot de natuurdoelstellingen, legalisatie van PAS-melders, de stikstofbank en regie of afspraken met provincies?
In de kamerbrief van 30 juni 2023, 36 200 XIV, nr. 126 is gereageerd op hierboven genoemde motie. Daarin is het volgende aangegeven:
Het kabinet heeft aangegeven meer regie te willen voeren op het extern salderen. Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken gemaakt over voorgenomen transacties ten behoeve van extern salderen. Daarnaast worden de beleidsregels voor extern salderen aangescherpt. Deze aanscherping bestaat uit het voorkomen dat salderen onbedoeld zorgt voor een feitelijke toename van de depositie; extern salderen met latente ruimte is straks niet meer mogelijk.
Het kabinet voelt zich verantwoordelijk om PAS-melders zo snel mogelijk een oplossing te bieden. Dat gaat nu niet snel genoeg. Daarom heb ik in de Kamerbief van 12 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 295) aangegeven dat ik het legalisatieprogramma wil verbreden. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. Zo introduceer ik naast het legaliseren van de bestaande situatie drie andere mogelijkheden waar PAS-melders geholpen kunnen worden. Dit betreffen het faciliteren van maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Het blijft altijd de keuze van de PAS-melder of gebruikt wordt gemaakt van een van deze alternatieve mogelijkheden. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Heeft u hierover overleg gevoerd met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of de betrokken provincies? Werken de provincies hieraan mee?
Voor de natuurvergunning van de luchthavens, bedoeld in uw vragen ben ik het bevoegd gezag. In de meeste gevallen zijn de provincies bevoegd gezag voor het verlenen van natuurvergunningen. Provincies maken hun eigen afwegingen. Overigens zijn ook diverse provincies bezig met het aanscherpen van de regels voor extern salderen en/of het formuleren van een intrekkingsbeleid.
Het Ministerie van IenW is vanzelfsprekend een gesprekspartner als het gaat om zaken die luchtvaartbeleid raken, waaronder stikstof. Zowel ambtelijk als bestuurlijk vindt met IenW overleg plaats.
Welke andere grote projecten vertrouwen op het hebben of verkrijgen van voldoende stikstofruimte op basis van landelijke generieke maatregelen? Wat is het vooruitzicht voor deze projecten en activiteiten nu de rechter het landelijke generieke beleid onvoldoende vindt?
De uitspraak van de rechtbank heeft betrekking op de genoemde drie luchthavens. De rechtbank heeft niet geoordeeld dat de landelijke generieke maatregelen onvoldoende zijn voor projecten om voldoende stikstofruimte te verkrijgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat ik onvoldoende heb gemotiveerd dat voldoende andere passende maatregelen worden getroffen zodat geen beperkingen hoeven te worden opgelegd aan de luchthavens om verslechtering in strijd met artikel 6, lid 2, Habitatrichtlijn te voorkomen.
Kunt u de Kamer een lijst met projecten doen toekomen waarvan de deposities gemitigeerd zouden moeten worden door landelijk generiek beleid en lopen hier handhavingsverzoeken op?
Nee, een project vergunnen als bedoeld in artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn enkel op basis van landelijk generiek beleid is niet mogelijk. Per project dat kan leiden tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden dient middels een passende beoordeling inzichtelijk te worden gemaakt dat er geen kans is op schade voor de instandhoudingsdoelen van bij het project betrokken Natura 2000-gebieden, alvorens een vergunning kan worden verleend. De initiatiefnemer van het project moet zelf zorgdragen voor de daarvoor eventueel noodzakelijke stikstofruimte via extern salderen. Bij extern salderen moet bovendien worden aangetoond dat de betrokken depositiedaling aanvullend is aan hetgeen nodig is om verslechtering van de natuur in strijd met artikel 6, lid 2, Habitatrichtlijn te voorkomen (additionaliteitsvereiste). In dat kader kan wel worden verwezen naar landelijk generiek beleid.
Wat betekent het gegeven dat de rechter generieke maatregelen onvoldoende vindt voor de juridische kansen van een algemene drempelwaarde voor stikstofemissies?
De rechtbank heeft niet in het algemeen geoordeeld dat generieke maatregelen onvoldoende zijn, alleen dat deze besluiten onvoldoende gemotiveerd waren. Uit deze uitspraak kan geen oordeel over een algemene drempelwaarde voor stikstofemissies worden afgeleid.
Gaat u in beroep tegen deze uitspraken?
Nee, ik ga nieuwe besluiten nemen op het bezwaar van MOB voor RTHA en Eindhoven Airport, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.
Het rondetafelgesprek Wolf van 4 april 2024 |
|
Eline Vedder (CDA), Thom van Campen (VVD), Harm Holman (NSC), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rondetafelgesprek Wolf gehouden in de Kamer op 4 april 2024?
Ja.
Bent u bekend met de besproken Europese subsidiemogelijkheden, voor de zogenoemde L’Instrument Financier pour l’Environnement (LIFE)-projecten en de regionale ontwikkelingsfondsen? Hoe reflecteert u in dat licht op de genoemde kansen tijdens het rondetafelgesprek die deze subsidiemogelijkheden kunnen bieden?
De mogelijkheden voor het gebruik maken van LIFE-subsidies voor projecten zijn mij bekend. Nederlandse organisaties maken relatief goed gebruik van het LIFE-fonds. Bedrijven, overheidsorganisaties, NGO’s en kennisinstellingen kunnen een LIFE-subsidie aanvragen. In het gesprek kwam aan de orde dat boeren of schapenhouders mogelijk een LIFE-subsidie zouden kunnen aanvragen voor een project over wolvenaanvallen. Voor zover een boer of schapenhouder is aan te merken als een bedrijf in de zin van de LIFE voorwaarden, wordt aan dit criterium voor aanvraag voldaan.
Het voorkomen van conflicten en het verhogen van de acceptatie en het samenleven met een beschermde diersoort (zoals de wolf), voor zover dat de bescherming van die soort dient, past naar verwachting binnen de kaders voor het indienen van voorstellen voor LIFE. Om de bekendheid van het LIFE programma te vergroten onder potentiële aanvragers biedt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als uitvoerende organisatie voor LIFE informatie op de website van RVO. Ook organiseert RVO onder andere informatiedagen voor potentiële aanvragers.
Hoe waardeert u het Europese LIFE-project, en in het bijzonder het deelproject Natuur en Biodiversiteit, ten opzichte van de mogelijkheid om deze in te zetten ten behoeve van het vraagstuk omtrent de wolf, aangezien de wolf een prioritaire diersoort is?
Zoals ik bij eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer heb aangegeven (vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 2808) is LIFE het EU-subsidieprogramma bedoeld voor het realiseren van het Europese milieu, energie- en klimaatbeleid, waaronder ook natuur/ biodiversiteit. LIFE is primair bedoeld ter bescherming van de wilde soorten, dus van de wolf in dit geval. Een LIFE aanvraag voor een project met als doel het beschermen van de veestapel, zou hier naar verwachting niet in passen.
Hoe waardeert u de Europese Regionale Ontwikkelingsfondsen ten opzichte van een eventuele mogelijkheid om deze in te zetten ten behoeve van het vraagstuk omtrent de wolf, en het daar aanpalend begeleiden en opleiden van dierhouders via deze gelden?
Het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) wordt in Nederland decentraal uitgevoerd. Deze uitvoering geschiedt op basis van een regionale strategie. Hierin wordt beschreven waar men concurrentievoordelen ziet en waar men op in wil zetten voor de socio-economische ontwikkeling. De Europese wetgeving schrijft voor dat Nederland ten minste 85% van deze middelen moet uitgeven aan de beleidsdoelstellingen «een slimmer Europa» en «een groener Europa». De programma’s zijn niet specifiek gericht op activiteiten omtrent het vraagstuk wolf. Echter, voor zover een projectvoorstel binnen de voorwaarden van het programma past, zou een wolf-gerelateerd project kunnen worden ingediend.
Heeft u deze twee benoemde mogelijkheden tot op heden reeds eerder onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst en waarom zijn deze tot op heden nog niet gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Deze mogelijkheden zijn niet onderzocht in het kader van samenleven met de wolf, bijvoorbeeld met behulp van wolfwerende maatregelen. Provincies zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het natuurbeheer, inclusief de wolf. Op dit moment zijn er in meerdere provincies subsidieregelingen beschikbaar voor de aanschaf van preventieve maatregelen.1 Vanuit de provincies of stakeholders zijn geen verzoeken ingediend om de mogelijkheden voor Europese subsidies verder te onderzoeken. Ook zonder nader onderzoek vanuit mijn ministerie kunnen provincies, stakeholders en kennisinstellingen bij de Europese Commissie aanvragen indienen om deze mogelijkheden te benutten. Ik zaldeze mogelijkheden onder de aandacht brengen bij de provincies.
Deelt u de mening dat dergelijke Europese subsidies kunnen bijdragen aan een betere balans in co-existentie tussen enerzijds een veilige omgeving voor mens en landbouwdieren en daarnaast de wolf in Nederland?
De beschikbaarheid van meer middelen kan bijdragen aan het op een goede manier samenleven met de wolf, bijvoorbeeld wanneer de middelen kunnen worden ingezet voor ondersteuning van dierhouders bij de bescherming van vee en voor voorlichting en kennisontwikkeling. Ik deel ook de mening dat we als Nederland zo veel mogelijk gebruik zouden moeten maken van de bestaande mogelijkheden voor Europese subsidies.
Hoe reflecteert u op de rol van de rijksoverheid in het dossier wolf in de afgelopen 10 jaar? Deelt u de mening dat de rijksoverheid een brug kan slaan tussen de Europese subsidiemogelijkheden en de uitvoering door de provincies? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het natuurbeleid, waaronder het beleid over de wolf sinds 2017 is gedecentraliseerd, heeft ook de Rijksoverheid zich de afgelopen 10 jaar beziggehouden met dit dossier. Sinds de wolf is teruggekeerd in 2019, is de inzet van het Rijk geïntensiveerd. Zo is meerdere malen een landelijk draagvlakonderzoek uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie. Andere vormen van betrokkenheid van het Rijk zijn de samenwerking met provincies in de IPO-wolvenwerkgroep, het deelnemen aan de bijeenkomsten van het Landelijk Overleg Wolf, het opzetten van internationale samenwerking, en het verkennen van een Landelijk Informatiepunt Wolf. Daarnaast heb ik de Raad van Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd een maatschappelijke dialoog te organiseren en op basis hiervan advies uit te brengen over het samenleven met de wolf. Het rapport van de RDA is onlangs opgeleverd en ik heb uw Kamer mijn appreciatie gestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 376). Naar aanleiding van het advies van de RDA zal mijn ministerie in gesprek gaan met de provincies om een landelijke lange termijnvisie op te stellen over het samen leven met de wolf. In deze gesprekken zal mijn ministerie ook de Europese subsidiemogelijkheden inbrengen.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De geplande lelieteelt naast OBS De Singelier, gemeente Westerveld |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kweker mag geen lelies telen naast Drentse basisschool»?1
Ja.
Waar kunnen ouders, schoolbesturen, leerkrachten en medewerkers van de kinderopvang advies krijgen over hoe te handelen als in de omgeving van de school, kinderopvang of sportvelden gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast? Kunt u ons informeren omtrent de inhoud van deze adviezen?
De pagina van GGD Leefomgeving2over gewasbeschermingsmiddelen biedt uitgebreide informatie over wat bestrijdingsmiddelen zijn, de gezondheidsrisico's die ze met zich meebrengen, en hoe deze risico's kunnen worden geminimaliseerd. De gezondheidsrisico's van deze chemicaliën, die afhankelijk zijn van de toxiciteit van de stoffen en de mate van blootstelling, worden benadrukt, samen met het belang van het naleven van strenge veiligheidsnormen. Ouders, schoolbesturen, leerkrachten, en medewerkers van de kinderopvang kunnen advies inwinnen over hoe te handelen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van scholen, kinderopvangcentra en sportvelden door contact op te nemen met het team Milieu & Gezondheid van hun lokale GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst). Dit team biedt betrouwbare informatie en advies over de invloed van de omgeving op de gezondheid.
De GGD kan specifieke voorzorgsmaatregelen en handelingsadviezen bieden, zoals:
De adviezen zijn bedoeld om de blootstelling aan schadelijke stoffen te minimaliseren en gezondheidsrisico's te beperken, zowel voor kinderen als volwassenen die zich in de nabijheid van behandelde gebieden bevinden.
Als deze adviezen nog niet voorhanden zijn, deelt u dan de mening dat deze op zeer korte termijn beschikbaar moeten komen, zodat gezondheidsschade door het opnemen van gewasbeschermingsmiddelen wordt voorkomen? Op welke afstand van een voorziening waar regelmatig veel kinderen bij elkaar komen, zou dan volgens u veilig intensieve landbouw kunnen worden uitgeoefend?
Ik erken het belang van het zorgvuldig onderzoeken van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid, in het bijzonder in de omgeving van locaties waar kinderen vaak samenkomen, zoals scholen en kinderopvangcentra. Om de gezondheid van omwonenden van landbouwpercelen te beschermen, wordt vaak het instellen van spuitvrije zones voorgesteld als een oplossing om blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Het generiek instellen van spuitvrije zones in bestaande situaties is juridisch niet houdbaar, omdat de wetenschappelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt. Voor nieuwe situaties bestaan er beperkte mogelijkheden via ruimtelijke ordening.
Recentelijk is er een motie in de Tweede Kamer aangenomen die de regering verzoekt om een wetenschappelijk kader op te stellen die gemeentes kunnen gebruiken om breedtes van spuitzones voor een gezonde woon- en leefsituatie voor bewoners naast agrarische percelen te kunnen onderbouwen (Kamerstuk 27 858, nr. 659). De Minister van LNV is over de uitvoering van deze motie met de Minister van BZK en de VNG in gesprek. Wat betreft veilige afstanden, zijn er momenteel geen aanwijzingen dat bestaande situaties gezondheidsproblemen veroorzaken. Dat neemt niet weg dat het beschermen van de volksgezondheid de allerhoogste prioriteit heeft, en de regering het als haar taak ziet om door middel van het faciliteren van extra onderzoek ongewenste effecten op de gezondheid uit te sluiten. Dit jaar is bij het RIVM een meerjarig onderzoek gestart naar de mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden en toepassers (Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4).
Deelt u de mening dat zolang de gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen niet feitelijk zijn onderzocht, vooral kinderen en andere kwetsbare personen maximaal moeten worden gevrijwaard van de kans op het in aanraking komen met deze stoffen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen?
De Minister van LNV en ik erkennen de zorgen omtrent de blootstelling van mensen, en in het bijzonder van kinderen en andere kwetsbare personen aan gewasbeschermingsmiddelen. Daarom worden gewasbeschermingsmiddelen zorgvuldig onderzocht op gezondheidseffecten. Het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen valt onder de beleidsverantwoordelijkheid van de Minister van LNV. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt binnen de kaders van de verordening of veilig gebruik mogelijk is en maakt daarbij gebruik van veiligheidsmarges. Als niet is aangetoond dat een middel veilig gebruikt kan worden, wordt conform het voorzorgsbeginsel geen toelating afgegeven. Nieuwe wetenschappelijke inzichten zorgen voor een continu proces van verbetering van het beoordelingskader. Het lopende onderzoek «Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden 2» (OBO-2), uitgevoerd door het RIVM, Nivel, en IRAS, speelt een cruciale rol in onze voortdurende evaluatie van deze kwestie. Dit onderzoek richt zich op mogelijke gezondheidseffecten door blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen bij omwonenden van landbouwpercelen, inclusief kinderen en agrariërs, met specifieke aandacht voor ziekten zoals Parkinson, leukemie bij kinderen, en diverse cognitieve effecten (Kamerstuk 27 858, nr. 644). Het is van groot belang dat ons beleid wordt ondersteund door de meest actuele en grondige wetenschappelijke beschikbare data. Gezien deze complexiteit, zal ik de ontwikkelingen en uitkomsten van lopend onderzoek naar de gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen nauwlettend blijven volgen. Daarnaast wordt in het Uitvoeringsprogramma van de toekomstvisie gewasbescherming 2030 ook gewerkt aan het verminderen van de behoefte aan gewasbescherming. Het blijft de inzet van de Minister van LNV om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in 2030 met 50% te reduceren.
Aangezien in de lelieteelt veel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gaat de Minister van LNV een onderzoek starten naar hoe de uitbreiding van het areaal in de lelieteelt beperkt kan worden. Ook zal ik de dialoog met betrokken ministeries en andere relevante bestuurslagen voortzetten om te bespreken wat voor mogelijkheden de Omgevingswet biedt. In de tussentijd blijft het voorlichten van burgers en lokale overheden een prioriteit om het bewustzijn over de (potentiële) risico's van deze werkzame stoffen te vergroten en om de beste methoden voor het minimaliseren van blootstelling te benadrukken.
Is er een mogelijkheid voor het bevoegd gezag om onder de nieuwe regels van de Omgevingswet het voorzorgsprincipe toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Onder de nieuwe Omgevingswet is er mogelijkheid voor het bevoegd gezag om het voorzorgsprincipe toe te passen. Dit principe speelt een belangrijke rol in het milieurecht en de Omgevingswet biedt hier nieuwe instrumenten en mogelijkheden voor. Het omgevingsplan, dat een kerninstrument van de Omgevingswet is, vervangt de vroegere bestemmingsplannen en andere regelingen. Het stelt elke gemeente in staat algemene regels te definiëren die nodig zijn voor het beheer van de fysieke leefomgeving. Binnen dit kader kunnen gemeenten het voorzorgsprincipe toepassen om nieuwe ontwikkelingen, zoals specifieke agrarische activiteiten die potentieel gevaarlijk kunnen zijn voor de volksgezondheid, te weren of te beperken, zelfs als er nog geen volledige wetenschappelijke zekerheid is over de risico's.
Recente jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2791), illustreert dat gemeenten en provincies al de ruimte hebben om binnen het bestaande bestemmingsplan het voorzorgsprincipe toe te passen, zelfs zonder een definitief bewezen oorzakelijk verband.
De aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater |
|
Laura Bromet (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht over de aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in een natuurgebied aantreffen van een middel dat vanwege het risico op gezondheidsschade en schade aan de biodiversiteit sinds 1998 verboden is, een ernstige zaak is?
Al langer is bekend dat resten van gewasbeschermingsmiddelen, ook van middelen die al langer niet meer zijn toegestaan, in natuurgebieden kunnen worden teruggevonden. De ernst van de zaak is afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheden. Uiteraard is de aanwezigheid van een verboden middel als dinoterb altijd ongewenst, dus ook als het een natuurgebied betreft.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken wat de oorsprong is van het verboden middel dinoterb? Zo ja, op welke manier? Wat is hierin de rol van waterschap, handhavers en de provincie?
Het HHNK heeft op meerdere plaatsen dinoterb in het oppervlaktewater aangetroffen en start zo snel mogelijk een onderzoek naar mogelijke bronnen en oorzaken. Voor het onderzoek stemt het HHNK af met de NVWA en de provincie Noord-Holland.
Ik wacht de resultaten van het onderzoek af om te kunnen bepalen of verdere actie noodzakelijk is. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn Kamerbrief in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland. Deze brief is gelijktijdig met de beantwoording van deze set Kamervragen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u aangeven of op meerdere plekken in Nederland dinoterb in het oppervlaktewater wordt aangetroffen? Zo ja, hoe verklaart u de aanwezigheid van deze stof? Zo nee, wordt hier wel op gemeten? Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aanwezigheid van verboden bestrijdingsmiddelen en mogelijke bron hiervan?
De openbare Bestrijdingsmiddelenatlas2 laat zien op welke locaties in Nederland de stof dinoterb is aangetroffen. Normoverschrijding van dinoterb in het oppervlaktewater is met name in de provincie Noord-Holland gevonden. Het onderzoek van het HHNK zal mogelijk meer duidelijk geven over de bronnen en oorzaken. Deze resultaten wacht ik eerst af.
In mijn Kamerbrief3 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, geef ik een mogelijk verklaring voor de aanwezigheid van dinoterb. De stof kan worden aangetroffen door nalevering uit de bodem van geaccumuleerde resten uit het verleden en/of illegaal gebruik van het middel. Uit gegevens van het NVWA blijkt overigens dat zij dinoterb niet hebben aangetroffen tijdens inspecties.
In hoeverre is de aanwezigheid van dinoterb in oppervlaktewateren een concreet risico voor de volksgezondheid en het behalen van Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen en Natura 2000-doelstellingen?
Het gebruik van dinoterb is sinds 1998 verboden. Ook stoffen die verboden zijn, kunnen in het milieu worden aangetroffen bijvoorbeeld als gevolg van nalevering uit de bodem en/of grondwater. Het aantreffen van dinoterb in het oppervlaktewater kan van invloed zijn op het behalen van KRW-doelen.
Op basis van de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van de huidige verontreiniging kan mogelijk worden vastgesteld of er maatregelen zijn om verdere verontreiniging en normoverschrijdingen te voorkomen.
Of er sprake is van een concreet risico voor de volksgezondheid en Natura-2000 doelstellingen hangt samen met de gevonden waarden en blootstelling van mens en doelsoorten. Het is relevant om te weten wat de oorzaak van de gevonden waarden zijn geweest. Het is daarom van belang het onderzoek van het HHNK af te wachten
Hoeveel capaciteit bij handhaving is momenteel beschikbaar om metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen te doen? Hoeveel capaciteit is beschikbaar om op zoek te gaan naar de bron hiervan en om te handhaven?
Waterschappen zien erop toe dat landbouw- en tuinbouwbedrijven de maatregelen toepassen die zijn voorgeschreven in vigerende wet- en regelgeving. De 21 waterschappen verschillen van omvang en daarmee van capaciteit. Onderling is er wel samenwerking. Er is een landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen waar jaarlijks met een vastgestelde frequentie door waterschappen op vaste locaties met een vaste meetstrategie wordt gemeten. Eén van de doelen is het zo optimaal mogelijk leggen van een aannemelijk verband tussen de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en de waargenomen normoverschrijdingen in oppervlaktewater. Daarnaast is er nog per waterschap een regiospecifiek monitoringsprogramma. Bij beide kunnen metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen aan het licht komen. Tot slot doen de waterschappen onderzoek naar de vervuiling van het water. Het HHNK start met een onderzoek naar de mogelijke bronnen en oorzaken van dinoterb in het oppervlaktewater.
De NVWA voert toezichttaken uit in het veld op basis van vigerende wet- en regelgeving als het Bal, de Wgb en toelatingsvoorschriften. Dit betreft onder andere fysieke inspecties bij de handel in gewasbeschermingsmiddelen en op juist gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en op gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor heeft de NVWA 25 fte beschikbaar. Om de capaciteit zo efficiënt mogelijk te gebruiken zet de NVWA onder andere in op risicogericht toezicht. Dat betekent toezicht houden daar waar de gevolgen van niet naleving van wet- en regelgeving het grootst zijn.
Hoeveel overtreders zijn er in de afgelopen drie jaar geconstateerd en beboet als gevolg van het gebruik van dinoterb en andere verboden gewasbeschermingsmiddelen?
In de periode 2021 en 2022 zijn respectievelijk 507 en 495 inspecties uitgevoerd. Bij 21 inspecties is opgetreden tegen het gebruik van middelen met een niet in Europa goedkeurde stof. Dit betrof tien inspecties in de onbedekte teelt en elf inspecties in de glastuinbouw. In totaal waren het negen verschillende niet goedgekeurde stoffen. Dinoterb is hierbij niet aangetroffen. Meer detailinformatie is te vinden in de publicatie van de inspectieresultaten 2021 en 20224. De resultaten van 2023 zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de sancties voor een betrapte overtreder van het gebruik van verboden middelen?
Bij geconstateerde overtredingen treedt een waterschap op volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet (LHSO)5. Een dwangsom wordt per geval vastgesteld en bepaald naar aard van de overtreding. Daarbij wordt rekening gehouden met het effect van de overtreding op de omgeving en met de zwaarte van het geschonden belang. Een bestuurlijke strafbeschikking wordt bepaald middels feitcodes en tarieven, te vinden in het feitenboekje wat openbaar is via de site van het OM6. Interventies die de NVWA ter beschikking heeft staan beschreven in het algemeen interventiebeleid NVWA 20247 en het specifiek interventiebeleid NVWA gewasbeschermingsmiddelen en biociden (IB03-SPEC 05, versie 05). De NVWA kan bij een overtreding zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk optreden. De bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de afdoening van de betreffende overtreding.
Ziet u aanleiding om de handhaving aan te scherpen? Zo nee, wat zou aanleiding zijn om wel meer te onderzoeken en te handhaven?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van het HHNK. Zoals verwoord in mijn Kamerbrief8 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, ben ik van mening dat de toezicht en handhavende diensten adequaat hebben gehandeld. Samen met IenW verkennen we de mogelijkheden om toezicht en handhaving specifiek gericht op waterkwaliteit en gewasbescherming te verbeteren.
Het Akkoord voor de Noordzee |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Greenpeace Nederland uit het Noordzee Overleg (NZO) is gestapt? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Het kabinet betreurt het dat Greenpeace uit het Noordzeeoverleg (NZO) is gestapt. Het NZO betreft juist een mooi voorbeeld hoe alle stakeholders gezamenlijk kunnen werken aan de drie benodigde transities (natuur, voedsel en energie) op de Noordzee door middel van op consensus gericht overleg.
Wat is uw reactie op de bezwaren van Greenpeace op het versnellen van de gaswinning in de Noordzee? Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met het Klimaatakkoord van Parijs?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de kabinetsappreciatie van het rapport «Gaswinning op de Noordzee – En de afspraken daarover in het Akkoord voor de Noordzee» van 31 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1116), heeft dit kabinet stevige klimaatambities die in lijn zijn met de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs. Daarom stuurt het kabinet op de doelstellingen uit de Klimaatwet. Greenpeace wenst echter uit te gaan van hogere reductiedoelstellingen die volgen uit een koolstofbudgetbenadering. Internationaal zijn er momenteel geen specifieke verdelingsprincipes afgesproken op basis waarvan een nationaal koolstofbudget kan worden vastgesteld. De budgetbenadering wordt internationaal ook niet breed toegepast als beleidsdoel op nationaal niveau.
Bent u bekend met het onderzoek van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS)1 waaruit blijkt dat meer gaswinning in de Noordzee nauwelijks van invloed is op de gasprijs en de leveringszekerheid?
Ik ben bekend met dit onderzoek. Hierin stellen de onderzoekers inderdaad vast dat met één Europese gasmarkt de invloed van toekomstige Nederlandse gasproductie op de Europese gasprijs klein is. De Europese gasproductie, waar de Nederlandse gasproductie deel van uitmaakt, is echter van groot belang voor de leveringszekerheid. Deze is ook essentieel gebleken om de gascrisis van 2022 te doorstaan. Zoals ook door HCSS aangegeven zal elke geproduceerde kubieke meter gas in Europa de prijszettingsmacht van LNG-producenten en -handelaren, waar Europa momenteel sterk afhankelijk van is, verminderen.
Bent u bekend met het onderzoek van Oil Change International van 12 maart getiteld «Troubled Waters»2 dat het beleid voor olie- en gasproductie van Noordzeelanden toetst aan het Parijsakkoord? En met de conclusie van dit rapport dat het Nederlands olie- en gaswinningbeleid in negen van de elf categorieën niet in lijn is met het Parijsakkoord?
Ja, daar ben ik bekend mee. In het rapport wordt het Parijs-akkoord vertaald in 11 benchmarks die niet als zodanig onderdeel vormen van het Parijs-akkoord. De opstellers van het rapport geven aan dat zij landen niet alleen beoordelen op hun ambitie om olie- en gasproductie uit te faseren die past bij een 1,5°C benadering, maar dat zij ook kijken naar de inzet om de transitie op een (sociaal) rechtvaardige manier vorm te geven. De conclusie van dit rapport is mede gebaseerd op een koolstofbudgetbenadering, waar impliciet bepaalde normatieve keuzes onder liggen, die dit kabinet echter niet toepast. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de conclusie dat, gecombineerd met het feit dat versnelling van de gaswinning in de Noordzee pas over enkele jaren mogelijk extra gaswinning zou kunnen opleveren, een versnelling van gaswinning in de Noordzee niet noodzakelijk is en men beter kan focussen op energiebesparing en verduurzaming van de energie?
Zoals ik in mijn brief van 16 juni 2023 over Afbouw fossiele winning heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 1150), is de urgentie van het verminderen van fossiele brandstoffen duidelijk vanwege klimaatverandering. Daarbij richt het kabinet zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Het belang van aardgas zal dus in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Zo lang we nog gas gebruiken is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder CO2-emissies dan geïmporteerd gas. Ook deze notie is onderdeel van het Noordzeeakkoord (NZA). Om die reden is er dan ook in het NZA afgesproken dat de Nederlandse gaswinning op de Noordzee in ieder geval te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft en dus slechts dient om import van nog meer buitenlands gas zoveel mogelijk te beperken.
Dit wordt tevens onderstreept in vraag 3 van het HCSS rapport: «Het vervangen van in Nederland (en NW Europa in het algemeen) geproduceerd gas door LNG heeft een grote, maar onderschatte, invloed op de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. De 60 bcm gas die Nederland, tot aan 2040, extra produceert voor het stimuleringsscenario, leidt tot een lagere CO2-equivalent uitstoot van rond de 40–60 Mton in vergelijking met het basis scenario waarin dit gas als LNG wordt geïmporteerd.»
Het versnellingsplan is daarbij slechts een poging om de sterk dalende trend van de productie op de Noordzee af te vlakken. Door versneld het gas te winnen wordt de productie naar voren gehaald in de tijd. Dat resulteert in meer productie nu, maar betekent dat er ook eerder met de winning gestopt zal worden.
Deelt u de mening dat het versnellen van gaswinning op de Noordzee een bedreiging is voor de geloofwaardigheid van Nederland in de internationale klimaatonderhandelingen, waar Nederland zich juist hard maakt voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen?
Nee, de gaswinning wordt enkel naar voren gehaald in de tijd. De versnelling resulteert niet in extra gaswinning. Dit betekent dat een vergunning ook eerder eindigt. Daarnaast is in het NZA afgesproken dat het niveau van de gaswinning in Nederland altijd onder de vraag naar gas blijft. Daarom richt dit kabinet zich op de vermindering van de vraag naar gas binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van de leden Kröger en Thijssen over een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning3 ?
Nee, middels de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) die ik op 16 juni 2023 aan uw Kamer heb verstuurd, heb ik uiteengezet hoe het kabinet invulling geeft aan een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning. Hierin is middels het door TNO geschetste Scenario Hoog, waarbij men uitgaat van het scenario waar ook de versnelling van de gaswinning op de Noordzee onderdeel van uitmaakt, aangetoond dat de gaswinning op de Noordzee tot 2047 in lijn zal zijn met de ambities van de verdere verlaging van de aardgasconsumptie passend binnen de klimaatambities zoals eerder beschreven in de beantwoording op vraag 2. Wij zullen er als medeondertekenaar van het NZA ook op toezien dat aan de gestelde voorwaarden binnen dat akkoord wordt voldaan; dus om het niveau van de gasproductie op de Noordzee zowel binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs te houden, alsook het niveau van de binnenlandse gasconsumptie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning en het afgeven van vergunningen tot 2045 in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over in de Mijnbouwwet vastleggen dat vergunningen iedere aantal jaar getoetst worden op het noodzakelijke afbouwpad voor fossiele winning4?
Nee, zie hiervoor het antwoord op vraag 7. Ik heb daarnaast in de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) van 16 juni 2023 aangegeven, conform de motie Kröger (Kamerstuk 32 849, nr. 222) jaarlijks de actuele en toekomstige productie van aardgas in beeld te brengen en deze af te zetten tegen de verwachtte vraag. Zolang de geraamde binnenlandse productie past binnen de binnenlandse vraag, en er door het kabinet gestuurd wordt op afname van deze vraag, past de productie van deze fossiele brandstoffen binnen het gevraagde afbouwpad. Ik wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn. Bijvoorbeeld op het moment dat ik constateer dat de vraag sneller afneemt, wil ik ervoor kunnen kiezen om geen nieuwe winningsplannen te verlengen of te wijzigen. Maar ook als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden. Ook heb ik in diezelfde brief aangegeven dat, voor wat betreft de 23-tal winningsvergunningen voor fossiele brandstoffen (alle op land) die in het verleden zijn afgegeven zonder einddatum, ik daar ook een einddatum aan wil verbinden. Op deze manier houdt het kabinet regie op de afbouw van de fossiele productie in lijn met de klimaatambitie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over het afbouwpad voor fossiele winning in lijn brengen met de plannen voor een CO2-vrij energiesysteem5?
Met het Nationaal Plan Energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1319) heeft het kabinet op 1 december 2023 haar visie gegeven voor het energiesysteem tot 2050. Hierin wil het zo ver als mogelijk in 2050 richting een fossielvrij energiesysteem komen. Ook staat hierin aangegeven dat de afbouw van aardgasgebruik hand in hand gaat met de snelheid van de opbouw van duurzame alternatieven. Gaswinning in de Noordzee is binnen deze afbouw van fossiel naar minimalisering van fossiel verbruik in 2050 passend, om dezelfde redenering als onder de beantwoording van de vragen 7 en 8. Het kabinet zal in de Energienota dit najaar nader ingaan op de afbouw van fossiel in het energiesysteem.
Waarom is in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023 niet gesproken over de gaswinning in de Noordzee, terwijl in het Akkoord voor de Noordzee is afgesproken dat als uit onderzoek zou blijken dat afspraken in strijd zijn met het Parijsakkoord, in de Klimaatnota zou worden ingegaan op hoe het passend kan worden gemaakt?
Het kabinet voldoet aan de afspraken zoals is vastgelegd in het Akkoord voor de Noordzee. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2. Daarom is het ook niet noodzakelijk geweest om hier nader op in te gaan in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023.
Bent u bekend met het feit dat in het Noordzeeakkoord is afgesproken dat in 2023 ruim 13 procent van de Nederlandse Noordzee volledig gesloten wordt voor bodemberoerende visserij, wat zou doorgroeien naar 15 procent in 2030? Klopt het dat dit percentage in 2023 bij lange na niet is gehaald?
Ik ben bekend met het Noordzeeakkoord en met de afspraak om 13,7% van de Nederlandse Noordzee te sluiten voor bodem beroerende visserij, wat oploopt tot 15% in 2030. Momenteel zitten we op 5% bodembescherming in beschermde gebieden op zee en werk ik hard aan de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling om dit percentage te verhogen naar 13,7%. Het klopt dat de deadline van 2023 uit het Noordzeeakkoord niet is gehaald. Dit is eerder met het Noordzeeoverleg gedeeld, en ook bij de totstandkoming van het Noordzeeakkoord was bekend dat het een krappe deadline zou zijn. Dit heeft te maken met de ingewikkelde artikel 11 procedure van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Deze Europese procedure moet elke lidstaat doorlopen voordat het instandhoudingsmaatregelen (=visserijbeperkingen) kan uitvoeren. De procedure is vatbaar voor vertraging omdat er met andere landen afgestemd moet worden en de EC moet instemmen met het voorstel. Ik heb aan het NZO aangegeven dat onze inzet is om de gezamenlijke aanbeveling (om te komen tot 13,7%) uiterlijk eind 2024 bij de Europese Commissie in te dienen. Dit achten wij nog haalbaar, mits de andere lidstaten in de High Level Group Scheveningen het komend half jaar met de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling voor 13,7% instemmen.
De verwachting is dat de EC dan in 2025 een gedelegeerde verordening opstelt en goedgekeurd krijgt waarmee de maatregelen in 2025 van kracht worden. Hiernaast zet ik mij in voor de aanvullende 1,3% bodembescherming om zo tot aan de 15% te komen. Het proces om aanvullende gebieden te selecteren (dit is namelijk nog niet vastgelegd in het NZA) is gestart in het NZO en ik verwacht eind dit jaar de conclusies in ontvangst te mogen nemen.
Hierna zal ik een nieuwe artikel 11 procedure starten om zo voor 2030 tot 15% bodembescherming te komen.
Hoeveel procent van de Nederlandse Noordzee is inmiddels gesloten voor de bodemberoerende visserij? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit percentage alsnog behaald gaat worden en op welk termijn?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat u zich ervoor inzetten dat in 2030 15 procent van de Nederlandse Noordzee gesloten is voor de bodemberoerende visserij zoals afgesproken in het Noordzeeakoord?
Zie antwoord vraag 11.
De brief ‘Looptijd EHF project’ |
|
André Flach (SGP), Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de brief «Looptijd EHF project» verzonden februari 2024 door het samenwerkingsverband Zoetwaterberging in West Zeeuws-Vlaanderen?
Het betreft hier een uitstelverzoek voor het betreffende project en de brief is verstuurd aan RVO, met een afschrift naar de provincie Zeeland. Ik heb de brief niet rechtstreeks ontvangen, maar ik ben wel op de hoogte van de inhoud daarvan.
Bent u het ermee eens dat dit samenwerkingsverband een mooi voorbeeld is van lokale samenwerking om uitdagingen op het gebied van water het hoofd te bieden?
Laat ik voorop stellen dat het heel vervelend is voor de aanvrager(s) dat de beslissing op de aanvragen zo lang heeft geduurd.
De EHF regeling is een crisismaatregel die voortvloeit uit afspraken van de Europese Raad in 2020 over een extra inzet van Europese middelen om het bedrijfsleven te ondersteunen in de nasleep van de COVID-19 uitbraak. De regeling werd opengesteld aan het eind van de programmeringsperiode van GLB POP3 (2014–2022) en de structuur en opzet van deze landelijke samenwerkingsregeling was nieuw. De regeling is in zeer korte tijd tot stand gekomen en vervolgens zeer fors overschreven (6 keer zoveel als verwacht), onder andere door de hoge(re) subsidiepercentages en aantrekkelijke opzet van de regeling. De forse overschrijving, in combinatie met de (destijds voor de uitvoerder nieuwe) structuur van de regeling en overheveling tussen verschillende categorieën vanwege afwijzingen en gedeeltelijke goedkeuringen, zorgde voor onduidelijkheid in het beschikbare budget. Deze samenloop van omstandigheden heeft ertoe geleid dat de tijd tussen aanvraag en toekenning langer is geweest.
Waarom heeft het 20 maanden geduurd vanaf het moment van aanvraag tot de toekenning van de aangevraagde subsidie?
Dat de lange afhandelingstijd heeft geleid tot een veel kortere tijd om de projecten uit te voeren vind ik, met u, zeer vervelend. De oorzaak hiervan ligt echter niet in financiering vanuit ELFPO.
De financiering van de regeling vindt uitsluitend plaats met gelden uit het EHF, maar deze zijn toegevoegd aan het reguliere ELFPO-budget. De middelen worden daarom verstrekt via maatregelen die in het Nederlands Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3+) zijn opgenomen. Net als ELFPO loopt de EHF-regeling tot 31 december 2025. Dat betekent dat declaraties voor toegekende projecten uiterlijk op die datum gedaan moeten zijn in Brussel. In de EHF regelingsmodule «samenwerken aan groen-economisch herstel« is daarom opgenomen dat projecten uiterlijk op 31 december 2024 moeten zijn afgerond. Dit betekent dat de vaststellingsverzoeken voor projecten uiterlijk op 31 maart 2025 binnen moeten zijn bij RVO. De tussenliggende tijd is nodig om de vaststellingsverzoeken goed af te handelen (inclusief aanvullingsverzoeken), met daarna de mogelijkheden voor bezwaar en beroep. Al deze stappen moeten zijn afgerond voor alle betrokken dossiers uit de POP3-periode voordat de declaratie in Brussel kan worden gedaan.
Wat is volgens u de reden dat de looptijd van de toegekende subsidie 14 maanden korter is dan van de aangevraagde subsidie, wat neerkomt op een halvering? Heeft dit, zoals de brief suggereert, te maken met de bijdrage van het Europees Fonds voor de Plattelandsontwikkeling (ELFPO)?
Het is begrijpelijk dat dit impact kan hebben op het animo om dergelijke projecten op te zetten. Subsidieregelingen worden altijd geëvalueerd, ook deze regeling, met als doel om hier lering van te trekken voor volgende openstellingen. De duur van de beoordelingstermijn wordt hier uiteraard in meegenomen.
Hoe denkt u dat het animo voor lokale projecten voor verduurzaming wordt beïnvloed als de looptijd van de subsidie veel korter is dan de tijd die nodig is voor de uitvoering?
Het voorliggende project is onderwerp van een bezwaarprocedure, daarom kan daar nu geen uitspraak over gedaan worden.
Welke mogelijkheden ziet u om de deadline voor de subsidieverlening voor het genoemde project mee te laten bewegen met de looptijd van het project?
In de beantwoording op vraag 3 heb ik de omstandigheden beschreven waaronder deze regeling tot stand is gekomen en is uitgevoerd.
In het nieuwe GLB-NSP kunnen aanvragers in ieder geval meer tijd krijgen voor de uitvoering, omdat de nieuwe GLB-periode loopt tot en met 31 december 2027. Per openstelling zal ook nu, net als in de vorige GLB-periode, worden gekeken hoe de inhoud en financiering van de regeling zo goed mogelijk op de (lokale) behoeften kan aansluiten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, zal bij de evaluatie van deze regeling eveneens gekeken worden naar de ruimte tussen het moment van subsidieaanvraag en de verlening van de beschikking.
Welke ruimte ziet u om het moment tussen subsidieaanvragen en beslissing te versnellen voor lokale verduurzamingsinitiatieven en om financiering beter aan te laten sluiten op de behoefte?
Het rapport ‘De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee’ |
|
Glimina Chakor (GL), Laura Bromet (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee» van de Waddenacademie1?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland de verdragen en richtlijnen zoals omschreven in het onderzoek onvoldoende naleeft?
Het rapport van de Waddenacademie wordt op dit moment nader bestudeerd. Het rapport van de Waddenacademie biedt een uitgebreide beschouwing van uiteenlopende verdragen. Een beleidsreactie vraagt daarom zorgvuldige bestudering en afstemming met andere betrokken overheden.
Klopt het dat op 8 januari 2024 ook beleidssuggesties op basis van het rapport gepubliceerd worden door de opstellers van dit rapport? Kunt u er voor zorgdragen dat de beleidssuggesties nog voor het commissiedebat Wadden (nu ingepland op 18 januari 2024) door u aan de Kamer verstuurd worden?
Op 8 januari 2024 heeft de Waddenacademie op haar website een reflectie met beleidsaanbevelingen gepubliceerd. Deze zijn te vinden via deze link (https://www.waddenacademie.nl/themas/natuur-en-recht/de-europees-en-internationaalrechtelijke-status-van-de-waddenzee/)
Deelt u de analyse van de Waddenacademie dat het project Gaswinning Ternaard strijdig is met het Werelderfgoedverdrag? Kunt u aangeven of in de vergunningsaanvraag van de NAM voor nieuwe activiteit onder de Waddenzee aan alle verdragsverplichtingen getoetst is die in het rapport beschreven zijn? Zo ja, kunt u die informatie dan delen met de Kamer? Zo nee, waarom is de aanvraag niet aan de internationale verdragen getoetst?
Die analyse deel ik niet op voorhand. De aanvraag om een natuurvergunning wordt door mij getoetst aan de Wet natuurbescherming. Er vindt geen specifieke aanvullende toetsing plaats op internationale verdragen anders dan aan de regelgeving waarin de verdragen geïmplementeerd zijn.
Specifiek voor het Werelderfgoedverdrag geldt dat de voorgenomen gaswinning plaatsvindt vanaf land. Omdat het gasveld Ternaard grotendeels onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ligt, kan dit effecten hebben op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebied de Waddenzee. Als een plan of project die instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen (significante effecten kan hebben), geldt hiervoor een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Alleen voor zover de OUV samenvallen met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee, wordt getoetst aan de OUV.
Met ingang van 1 januari van dit jaar is de Wet natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet. Het oude Wnb-regime blijft van toepassing op de Wnb-vergunningaanvraag voor Ternaard, omdat de aanvraag is gedaan toen de Wnb nog gold. Overigens verandert dit regime inhoudelijk niet onder de Omgevingswet, en ook de bevoegdheden op het vlak van natuurbescherming blijven ongewijzigd.
Naast het specifieke regime voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, gelden er regels voor de bescherming van werelderfgoederen. Met ingang van 1 januari jl. zijn die voor nieuwe activiteiten te vinden in hoofdstuk 14 van het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL, onderdeel van de Omgevingswet). Hierin zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van activiteiten die kunnen leiden tot het beschadigen of vernielen van Werelderfgoed in Nederland waaraan getoetst moet worden bij ruimtelijke besluitvorming. In principe geldt een zorgplicht die tot doel heeft beschadiging of vernieling van het Werelderfgoed te voorkomen. De initiatiefnemer van een activiteit is verplicht om alle maatregelen te nemen die daarvoor nodig zijn om beschadiging of vernieling te voorkomen. Dit is nodig voor zover dit de uitzonderlijke universele waarde van het Werelderfgoed raakt.
Als sprake is van een activiteit op land (met invloed op de Waddenzee), dan is in de nieuwe situatie de gemeente bevoegd gezag voor de specifieke beschermingsregels voor werelderfgoederen en voor het zo nodig vaststellen van maatwerkvoorschriften in individuele gevallen of – in het omgevingsplan – maatwerkregels voor categorieën van gevallen. De gemeente moet in het omgevingsplan rekening houden met de bescherming van het werelderfgoed.
Kunt u aangeven of het kabinet de aanvraag van NAM heeft getoetst of heeft kunnen toetsen aan alle verdragsverplichtingen die in het rapport beschreven zijn? Zo ja, kunt u toetsing door het Kabinet aan die internationale verdragsverplichtingen delen met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn heeft plaatsgevonden middels de Wet natuurbescherming (thans Omgevingswet). Het vergunningsregime voor Natura 2000-gebieden is in het bijzonder uitgewerkt in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming, thans artikel 5.1, eerste lid, onder g, van de Omgevingswet en artikel 8.74b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebied de Waddenzee zijn vastgelegd in het Natura 2000-aanwijzingsbesluit Waddenzee.
De vergunningaanvraag van de NAM doorloopt de reguliere toetsingskaders. Met publicatie van een definitief besluit inzake de vergunningaanvraag Ternaard zal de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende documenten publiceren.
Kunt u aangeven hoe de adviezen van de landsadvocaat aangaande het UNESCO Werelderfgoedverdrag overeen komen of verschillen met de conclusies uit dit nieuwe rapport? Kunt u de adviezen van de landsadvocaat aan het kabinet over dit specifieke verdrag met de Kamer delen voor aanvang van het commissiedebat Wadden?
Het rapport van de Waddenacademie geeft een beeld van de inhoud en concrete consequenties van de internationale en Europese beschermingsregimes voor de Waddenzee. Het rapport geeft inzicht in de uit verdragen en EU-richtlijnen voortvloeiende verboden en verplichtingen, waaronder ook herstelopgaven. De verdragen en richtlijnen die worden beschreven zien op een groot aantal onderwerpen, denk aan klimaat, soortenbescherming, biodiversiteit, bestrijding invasieve soorten, waterkwaliteit en het voorkomen van zwerfafval. Het rapport gaat in op de wijze van implementatie van de verdragen en richtlijnen in Nederland. De conclusie van de Waddenacademie is dat Nederland niet voldoende waarborgt dat de verboden worden gehandhaafd en de verplichtingen worden nageleefd.
De adviezen van de landsadvocaat kennen een ander vertrekpunt. De landsadvocaat heeft gekeken naar de juridische relevantie van het State of Conservation-rapport, het Unesco-besluit en het Unesco Werelderfgoedverdrag voor de vergunning op basis van de Wet natuurbescherming, specifiek als het gaat om de voorgenomen gaswinning bij Ternaard. De conclusie van de landsadvocaat is dat de Wet natuurbescherming het beoordelingskader bepaalt. Belangen die niet samenvallen met de belangen uit dat beoordelingskader, kunnen niet meegewogen worden in de besluitvorming. Het advies van de landsadvocaat over de Wet natuurbescherming is als bijlage bij deze brief gevoegd. Daarnaast heeft de landsadvocaat advies gegeven over de toepassingsmogelijkheden van de mijnbouwregelgeving in relatie tot de voorgenomen gaswinning Ternaard en de mogelijke procesrisico’s van besluitvorming. Dit advies kan ik nu niet met u delen, omdat dit de positie van de staat in een eventueel proces zou kunnen schaden.
Gelet op de verschillende vertrekpunten zijn het rapport van de Waddenacademie en de adviezen van de landsadvocaat lastig met elkaar te vergelijken. Echter, zowel in het rapport van de Waddenacademie als in de adviezen van de landsadvocaat wordt aangegeven dat de bestaande Nederlandse natuur- en mijnbouwwetgeving, ook na de komst van de Omgevingswet, het beoordelingskader vormt voor het toestaan, weigeren of beperken van bepaalde activiteiten in de Waddenzee en dat gronden buiten dat kader niet bepalend kunnen zijn voor de besluitvorming.
Deelt u de mening dat de bescherming van de biodiversiteit – zoals ook vastgelegd in het Verdrag inzake Biologische Diversiteit – betekent dat deze bescherming zou moeten gelden voor alle onderdelen van een ecosysteem (waaronder vissen, het bodemleven en waarden als duisternis, stilte en ongereptheid)? Zo ja, hoe gaat het kabinet zorgdragen voor de bescherming van het werelderfgoed? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit ziet onder andere op behoud, herstel en duurzaam gebruik van biologische diversiteit. Nederland onderschrijft dit verdrag en is in 1994 toegetreden tot het verdrag. Er zijn verschillende manieren om te zorgen voor soortenbehoud, zoals het beschermen van een soort, beschermen van een gebied waar een soort leeft en duurzaam gebruik van soorten.
Momenteel werkt het kabinet aan een nationaal biodiversiteit strategie en actieplan (NBSAP), om invulling te geven aan het in 2022 overeengekomen Internationaal Biodiversiteitsraamwerk targets en doelen voor 2030 om in 2050 in harmonie met de natuur te leven. De Waddenzee maakt onderdeel uit van dit plan. De Omgevingswet, waarin de Wet Natuurbescherming is opgegaan, blijft het kader voor toetsing, en daarmee bescherming van natuur en ecosyteem.
Hoe voorkomt u dat de Waddenzee zijn Werelderfgoedstatus verliest? Kunt u aangeven of de Natura2000-status de Waddenzee als Werelderfgoedstatus voldoende bescherming biedt? En wanneer kan de Kamer in dit kader de evaluatie van het Natura2000-beheerplan voor de Waddenzee tegemoet zien?
De kernverplichting van het Unesco Werelderfgoedverdrag is de instandhouding van de OUV. De ruimte die er is voor activiteiten in en rondom Werelderfgoed is geborgd in onze wet- en regelgeving. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat de internationaal erkende OUV, de kernkwaliteiten, van het Werelderfgoed in stand moet worden gehouden. Nederland vindt dat beschermen én benutten van de OUV hand in hand kunnen gaan. Het past bij de Nederlandse situatie van een dicht bevolkt land met een hoge ruimtelijke dynamiek en grote klimaatopgave. Het Waddengebied staat voor een aantal grote uitdagingen, bijvoorbeeld waar het de aanlanding van elektriciteit, duurzame bereikbaarheid en visserij betreft. Het Beleidskader Natuur Waddenzee en de daarbij behorende Plan m.e.r. zijn belangrijke instrumenten om de bescherming van de Waddenzee te verbeteren, we verwachten door het inzichtelijk maken van de cumulatieve druk en de daaropvolgende maatregelen Unesco voldoende zekerheid te bieden wat betreft de bescherming van de OUV.
Ik neem de door Unesco geuite zorgen serieus. U bent per brief van 7 februari 2024 (kenmerk 2024D04487) geïnformeerd over de hoofdlijnen van de reactie richting Unesco. De vraag of de Natura 2000-status de Waddenzee als Unesco Werelderfgoed Waddenzee voldoende bescherming biedt, moet ook nadrukkelijk binnen de context van de ontwikkelingsgerichte benadering bekeken worden gericht op de instandhouding van de OUV als kernverplichting. Ik verwacht dat Unesco op basis van deze reactie en de nog te nemen acties in het komende Werelderfgoedcomité (verwacht in juni 2024) haar waardering kan uitspreken, al dan niet met aanbevelingen voor de toekomst. Daarmee levert Nederland haar bijdrage aan de internationale verplichting om de Waddenzee voor toekomstige generaties te behouden, maar gaan we ook met Unesco een dialoog aan over bescherming van de OUV binnen de Nederlandse context.
De evaluatie van de beheerplannen Waddenzee en Noordzeekustzone is op 17 januari jl. gepubliceerd door Rijkswaterstaat: Natuurbescherming Waddenzee kost meer tijd – Waddenzee.
Hoe neemt u de conclusies van de Waddenacademie mee in het aanleveren van een plan voor het behoud van de Waddenzee bij UNESCO voor 1 februari 2024?2
Het rapport van de Waddenacademie is in opdracht van Rijkswaterstaat, als onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en als beheerder van Natura 2000-gebied de Waddenzee, en in nauwe samenwerking met het Ministerie van LNV opgesteld. Daarnaast hebben we Waddenacademie gevraagd om specifiek inzake bescherming van de OUV ook een rapport op te stellen3. U bent per brief van 7 februari 2024 (kenmerk 2024D04487) geïnformeerd over de hoofdlijnen van de reactie richting Unesco. Het is voor mij belangrijk om met Unesco een dialoog te starten inzake de juiste bescherming van de Waddenzee. In de reactie richting Unesco worden daarom ook de bevindingen van de Waddenacademie specifiek genoemd. Tevens zal ik deze adviezen nemen in de op te stellen plan-m.e.r. gericht op terugdringen cumulatieve druk en het Beleidskader Natuur Waddenzee.
Wat is uw reactie op de brandbrief die is gestuurd door de drie Waddenprovincies Noord-Holland, Groningen en Friesland?
Ik heb kennisgenomen van de brandbrief en zal hierop reageren nadat het definitieve besluit inzake de vergunningverlening Ternaard is genomen. Ik beschouw deze brief wel los van de lopende vergunningprocedure met haar eigenstandige toetsingskader.
Deelt u de mening van de Waddenacademie (pagina 34) dat de bevoegdheden en beheer van de Waddenzee te versnipperd zijn onder individuele bevoegde instanties, waardoor er gebrek is aan overzicht? Zo ja, op welke wijze acht u dit te herstellen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u concreet doen met de oproep uit het rapport van de Waddenacademie dat de problemen op het Wad in samenhang met elkaar moeten worden aangepakt?
De Waddenzee is in 2009 door Unesco op basis van het huidige beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. In het nominatiedossier is destijds ook aangegeven hoe de bevoegdheden ter bescherming van de Waddenzee zijn georganiseerd. In 2020 (Kamerstuk 29 684, nr. 185) is de governance nieuw ingericht. Hiermee is onderscheid gemaakt tussen beleid en beheer. De Beheerautoriteit Waddenzee werkt met de gezamenlijke beheerders verenigd in het BeheerdersCollectief Waddenzee aan versterken van het beheer. Met het Beleidskader Natuur Waddenzee (Kamerstuk 29 684, nr. 224) wil ik de balans tussen ecologie en economie herstellen en de cumulatieve druk op de natuur van de Waddenzee terugdringen. Op deze wijze werken de gezamenlijke verantwoordelijke partijen aan de opgaven en versterken de samenhang ten behoeve van de natuur van de Waddenzee.
De Beheerautoriteit Waddenzee heeft een eerste integraal beheerplan (Kamerstuk 29 684, nr. 250) gemaakt om invulling te geven aan meer samenhang in beheer. Hierin zijn voorstellen gedaan voor onder andere meer afstemming en inzicht in vergunningverlening en integraler kwelderbeheer. Deze voorstellen worden nu verder uitgewerkt en geïmplementeerd. Daarnaast werkt de Beheerautoriteit Waddenzee in het kader van het beheerplan aan een «integrale beheerleidraad» voor de langere termijn.
Deelt u de mening dat zeehonden in de Waddenzee onvoldoende zijn beschermd ondanks deConvention on the Conservation of Migratory Species of Wild Animals (CMS)? Op welke wijze wordt er voldaan aan de eis van het Zeehondenverdrag, onderdeel van het CMS, om onderzoek te doen naar habitatherstel?
Deze mening deel ik niet. Zeehonden binnen de Waddenzee zijn op basis van meerdere wettelijke bepalingen en verdragen zowel internationaal als nationaal beschermd. De zeehonden vallen onder de bescherming van de CMS, waarbij ze op bijlage II vermeld staan. Diersoorten die genoemd zijn in deze bijlage II zijn trekkende diersoorten waarvan de staat van instandhouding duidelijk kan (of, vanwege een ongunstige staat van instandhouding: moet) verbeteren als gevolg van internationale overeenkomsten. Beide soorten zeehonden zijn ook als beschermde soorten opgenomen in Appendix III van het verdrag van Bern. Daarnaast vallen beide soorten zeehonden onder de EU Habitatrichtlijn Bijlage II en V. Dit houdt in dat voor deze soorten gebieden moeten worden aangewezen. Op grond van deze Habitatrichtlijn is onder andere de Waddenzee aangewezen als beschermd gebied (Natura 2000). Daarnaast zijn beide soorten aangewezen als nationaal beschermde soorten volgens Omgevingswet artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, in samenhang met artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving (voorheen art 3.10 WnB). Dit houdt in dat het verboden is om deze dieren opzettelijk te doden of te vangen en de vaste voorplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Verder wordt er op basis van de Omgevingswet artikel 2.45 (voorheen Wet natuurbescherming artikel 2.5) in de Waddenzee gebruik gemaakt van toegangsbeperkingsbesluiten (TBB). Een TBB kan gebruikt worden om een deelgebied in een Natura 2000-gebied af te sluiten voor menselijke activiteiten als dat ten behoeve van de instandhoudingsdoelen noodzakelijk is. Voor zeehonden zijn er bijvoorbeeld TBB’s ingesteld om locaties te bescherming die o.a. gebruikt worden voor verhaargebieden, kraamgebieden en rustgebieden.
Een van de vereisten vanuit het Zeehondenverdrag is het opstellen en uitvoeren van een instandhoudings- en beheerplan van de zeehondenpopulaties. Daarin is trilateraal voorzien door het Seal Management Plan 2023–2027. De uitvoering van het plan wordt gemonitord door experts.
Kunt u ervoor zorgen dat deze vragen nog voor het commissiedebat Wadden (nu ingepland op 18 januari 2024) beantwoord worden?
Ja.
De controle op visfraude door de NVWA |
|
Laura Bromet (GL), Tjeerd de Groot (D66), Marieke Koekkoek (D66), Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de rechterlijke uitspraak van 1 december 2023 inzake het beroep van ClientEarth en LIFE tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over de controle op visfraude?1
Ja.
Deelt u de conclusies van de rechter op 1 december 2023, die stelt dat «de NVWA signalen heeft dat binnen de Nederlandse zeevisserij wordt gefraudeerd en dat regels mogelijk structureel niet worden nageleefd?»
Ik heb regulier contact met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de controle en handhaving van de visserijsector en in deze gesprekken deelt de NVWA ook signalen over fraude en niet-naleving van regelgeving in de visketen. Dergelijke signalen zijn door de NVWA ook geuit in de Integrale Ketenanalyse (IKA) Visketen, die ik op 5 september 2022 met de Tweede Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 29 675, nr. 218). De IKA-visketen geeft mij waardevolle inzichten in de risico’s die de visketen met zich meebrengt. Deze helpen mij om ook de juiste aandacht hier aan te geven tijdens de transitie naar een duurzame visserijsector.
Deelt u eveneens de constatering van de rechter dat «niet [wordt] betwist dat het toezicht op die regels niet aan de daarvoor geldende normen voldeed»?
Samen met de NVWA werk ik continu aan het verbeteren van de kwaliteit van het toezicht om aan de Europese regels voor visserijcontrole te voldoen en daarmee aan de effectiviteit om fraude tegen te gaan. Het blijft echter een uitdaging om de uitvoering aan te laten sluiten op de Europese wet- en regelgeving. Dit gaat nog niet op alle aspecten goed. Dit heeft ertoe geleid dat er sinds 2021 twee inbreukprocedures van de Europese Commissie lopen die betrekking hebben op het Nederlandse toezicht op de visserijsector. Hierbij gaat het om de controle en handhaving van weging, het transport en de traceerbaarheid van vis en het toezicht op de aanlandplicht. Mede naar aanleiding van deze inbreukprocedures is er sinds 2021 een versterkte aandacht voor toezicht en handhaving in de visserijsector, wat ook geleid heeft tot een uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat de inbreukprocedures betrekking hebben op bepaalde elementen van toezicht en handhaving in de visserijsector en niet op het gehele controle- en handhavingssysteem. Op dit moment is er al veel vooruitgang geboekt in het verbeteren van de handhaving en blijf ik in gesprek met de Europese Commissie over het verloop van beide procedures. Ook het onderhandelingsproces over nieuwe wet- en regelgeving kan er soms toe leiden dat de Europese regelgeving onvoldoende aansluit bij de uitvoering in elke lidstaat afzonderlijk. Bovendien worden er in deze onderhandelingen vaak uitzonderingsbepalingen vastgesteld. Deze maken de handhaving complexer. Daarom blijft ik mij in Brussel inzetten voor handhaafbare, fraudebestendige en uitvoerbare regelgeving.
Bent u er van op de hoogte dat de vissoorten makreel, horsmakreel en blauwe wijting, die in grote hoeveelheden aanlanden in Nederland, al jaren worden overbevist?2
Voor de westelijke horsmakreel zijn in 2021 en 2022 de totale vangstmogelijkheden (TACs) vastgesteld in lijn met het wetenschappelijk advies, echter voor 2023 en 2024 werd een nulvangstadvies gegeven en is er een zogenoemde bijvangst TAC vastgesteld. Met deze bijvangst TAC is het doel dat het bestand zich kan herstellen, maar dat deze vis ook beperkt bijgevangen kan worden en niet een visserij die niet gericht op deze soort vist wordt stilgelegd.
In 2024 is een benchmark gepland voor het model dat ten grondslag ligt aan dit vangstadvies, waarbij gekeken zal worden naar de methode achter bestandinschattingen voor de westelijke horsmakreel en de daaruit volgende adviesbepalingen. Deze ontwikkeling wordt op de voet gevolgd.
Voor makreel en blauwe wijting heeft de EU haar TACs de afgelopen jaren ook in lijn vastgesteld met het wetenschappelijk advies. De afgelopen jaren is er geen overeenstemming bereikt over de verdeelsleutel per visbestand tussen de Kuststaten (EU, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Faeröer eilanden, Groenland, IJsland en de Russische Federatie). Om dit in de toekomst te voorkomen zullen onderhandelingen over de verdeling voor Atlanto-Scandian haring, makreel en blauwe wijting gecontinueerd worden.
Wat is uw reactie op de bewering dat, volgens ClientEarth, mogelijk een derde van de Europese visvangst voor haring, (hors)makreel en blauwe wijting niet goed wordt gecontroleerd, omdat het via Nederland naar binnenkomt?3
In de beantwoording op vraag 3 heb ik aangegeven dat er naar aanleiding van inbreukprocedures sinds 2021 een versterkte aandacht voor toezicht en handhaving is in de visserijsector, die ook geresulteerd heeft in uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA. Een deel van deze capaciteit is toebedeeld aan het fysieke toezicht op het aanlanden van bevroren vis. Er wordt continu hard gewerkt om de kwaliteit van het toezicht te verbeteren om aan de Europese standaarden te voldoen.
Bent u het ermee eens dat gebrekkige controle op de visvangst de overbevissing op deze vissoorten mogelijk in de hand speelt?
Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk om de regels over duurzame visstand na te leven. De controle op de visvangsten is onder andere bedoeld om overbevissing te voorkomen en eventuele tekortkomingen vergroten de kans hierop. De controle en handhaving wordt daarom risico-gebaseerd ingericht om de risico’s zo klein mogelijk te maken. Overigens wordt, zoals eerder in de beantwoording op Kamervragen is aangegeven (Kamerstuk, 21 501, nr. 32), een aandeel niet of door fraude foutief aangelande vis meegewogen bij het vaststellen van de wetenschappelijke vangstadviezen door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Hierdoor leiden eventuele tekortkomingen bij de controles niet direct tot overbevissing van bepaalde vissoorten, omdat een toename of afname in onjuist geregistreerde visvangst direct terug te zien in de adviezen.
Deelt u de mening dat overbevissing een reëel gevaar is voor de onderzeese natuur en ecosystemen, zoals ook wordt geconcludeerd in het OSPAR Quality Status-rapport van 2023?4
ICES-rapportages hebben aangetoond dat er eind vorige eeuw sprake was van overbevissing op bepaalde vissoorten in de ecoregio «Greater North Sea». Echter, sindsdien is er veel veranderd. Een toenemend aantal commerciële vissoorten wordt op dit moment bevist binnen de marges van MSY. Vissen op MSY-niveau is één van de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), dat onder andere is gericht op het duurzaam exploiteren van visbestanden op basis van wetenschappelijke adviezen van ICES. Dit niveau is mede bereikt doordat er maatregelen genomen zijn. Denk hierbij aan het instellen van technische visserijmaatregelen waardoor er selectiever gevist kan worden. Bepaalde visserijactiviteiten kunnen nog steeds een negatief effect op bepaalde mariene habitats en soorten hebben, zoals ook blijkt uit het Quality Status-rapport van 2023. Daarom is het belangrijk dat er gewerkt blijft worden aan innovaties en maatregelen om de visserijdruk op bepaalde ecosystemen te verlagen.
Zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord werkt Nederland aan het instellen van instandhoudingsmaatregelen om 15% van de Noordzee te sluiten voor bodemberoerende visserij in 2030. Op dit moment zijn instandhoudingsmaatregelen van kracht in 5% van de Noordzee (Kamerstuk 36 360 XIV, nr. 6). Daarnaast is het belangrijk om meer kennis en gegevens te verkrijgen als het gaat om bijvangst, de impact van visserij op visbestanden en het voedselweb. Nederland zet zich daarom in om in internationaal verband meer kennis te ontwikkelen om zo waar nodig maatregelen te kunnen treffen voor een verdere verduurzaming van de visserij.
Bent u het ermee eens dat er bij gebrekkige controle op visfraude een ongelijk speelveld ontstaat tussen grote vissersbedrijven en kleine vissersbedrijven, waarin vooral die laatste groep wordt benadeeld?
Laat ik voorop stellen dat fraude niet acceptabel is en dat het noodzakelijk is dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Door fraude ontstaat er een ongelijk speelveld tussen vissers die zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en diegene die dat niet doen. Dit is ongeacht de omvang van hun bedrijf. Vissers die wel handelen volgens de geldende wet- en regelgeving worden hierdoor onterecht benadeeld. Het systeem van controle- en handhaving is erop gericht om fraude te bestrijden en het naleefgedrag in de visserijsector te bevorderen, zodat het gelijkspeelveld tussen alle vissers gewaarborgd blijft.
Bent u het ermee eens dat gebrekkige controle duurzame vissers ook disproportioneel benadeelt? Zo ja, wat moet er veranderen in de controle om het Noordzee-akkoord na te leven?5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 aangeef ontstaat er door fraude een ongelijk speelveld tussen vissers die zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en diegene die dat niet doen. Het is voor alle vissers noodzakelijk om de bestaande regels na te leven, ongeacht of een duurzame of meer gangbare vangstmethode wordt gebruikt.
Bent u het ermee eens dat zonder adequate controle vangstcertificaten onbetrouwbaar worden?
De controles zijn gericht op het ontdekken van onvolkomenheden. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat iets, in dit geval vangstdocumentatie, automatisch onbetrouwbaar is als er geen controle heeft plaatsgevonden.
Er vindt 100% documentencontrole plaats van vangstdocumenten van visserijproducten die met containerschepen via Nederland voor het eerst worden aangeboden binnen Europa. Bij onvolkomenheden wordt altijd contact opgenomen met de bevoegde autoriteiten van het betreffende derde land en wordt er vervangende vangstdocumentatie vereist voordat vrijgave van goederen tot de Europese markt wordt verleend.
De controle van vangstdocumenten van visserijproducten die via vissersvaartuigen in Nederland voor het eerst worden aangeland wordt uitgevoerd middels een 100% documentencontrole en vindt plaats middels een vergelijking tussen het gewicht zoals aangegeven op de vangstdocumentatie en het door de marktdeelnemer vastgestelde aanlandgewicht. Indien het weegresultaat klopt met de resultaten op de ontvangen vangstdocumentatie wordt de partij geregistreerd en vrijgegeven voor de handel op de Europese markt. Indien de weegresultaten niet overeenkomen met de beschikbare vangstdocumentatie dient de visser een vervangend vangstdocument aan te leveren of aan te vragen bij de bevoegde autoriteit van het betreffende derde land met daarop de gecorrigeerde weegresultaten die zijn vastgesteld tijdens de eerste aanlanding. Pas als een vervangend vangstdocument wordt overlegd met daarop de vastgestelde gewichten tijdens de eerste aanlanding wordt de partij vrijgegeven voor de handel op de Europese markt.
In 2021 bleek dat slechts twee inspecteurs verantwoordelijk zijn voor het toezicht houden op de Nederlandse pelagische visserij.Hoe is daar vervolgens op gehandeld?
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben vaart gemaakt met de structurele uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA en hebben veel inzet gepleegd om het zogenoemde steekproef- en controleplan goedgekeurd te krijgen. Concreet heeft dit geleid tot een structurele uitbreiding van de NVWA met 9,7 fte voor het toezicht op de zeevisserij. De nieuw toegevoegde capaciteit aan fte’s zijn binnen de NVWA inmiddels volledig inzetbaar en beschikbaar voor de volgende inspectietaken:
Welke concrete verbeteringen heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) sinds 2021 aangebracht om visfraude tegen te gaan?
De NVWA werkt continu aan het verbeteren van de kwaliteit van het toezicht en daarmee aan de effectiviteit om fraude tegen te gaan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van risicoanalyses gebaseerd op beschikbare visserijdata. Er vindt continue optimalisatie van deze risicoanalyses plaats. Daarnaast vergt het opleiden en het na- en bijscholen van het personeel ook de nodige inzet. De NVWA onderneemt interventies op het moment dat fraude wettig en overtuigend kan worden vastgesteld.
Kan u bevestigen dat de NVWA de visvangst nu volledig volgens de EU-voorschriften controleert?
De controle-inzet van de NVWA is daarop gericht. De vraag of de NVWA de visvangst nu volledig volgens de EU-voorschriften controleert is moeilijk te beantwoorden, omdat er altijd nieuwe situaties kunnen ontstaan in de praktijk. De voorschriften zijn complex, wat de handhaving ook complex maakt. Er zal altijd ruimte zijn voor verbetering. Daarnaast ben ik momenteel nog in gesprek met de Europese Commissie over mogelijke verbeteringen om de lopende inbreukprocedures tot een goed einde te brengen. Verder verwijs ik naar de beantwoording op vraag 23.
Kan u bevestigen dat de werkwijze voor het controleren van visvangst op basis van steekproeven is herzien en in lijn is met de EU-regelgeving?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het nieuwe steekproefplan is in september 2022 goedgekeurd door de Europese Commissie.
Is er extra budget vrijgemaakt in 2023 en 2024 om de controle op de visvangst te verbeteren?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 3 heb aangegeven is sinds 2021 structureel budget vrijgemaakt voor de uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA in het visserijdomein. In de afgelopen jaren is in Europees verband gewerkt aan een herziening van de controleverordening (Verordening (EG) nr. 1224/2009). Dit heeft geleid tot een wijzigingsverordening die op 20 december 2023 is gepubliceerd. De inwerkingtreding zal in de komende tijd op verschillende momenten plaatsvinden. Met de herziening van de controleverordening zullen de komende jaren de bestaande controletaken van de NVWA worden uitgebreid. In aanloop naar de uitvoering van de verschillende controletaken zal gekeken worden of en zo ja welke aanvullende middelen nodig zullen zijn om ook in de toekomst de controle en handhaving in het visserijdomein te laten voldoen aan de Europese normen. Daarnaast wordt momenteel ook de bestuursrechtelijke handhaving in het visserijdomein mogelijk gemaakt. De wet wordt daar op aangepast.
Is de bezetting van de NVWA momenteel voldoende op orde om de visvangst die via Nederlandse havens komt te controleren? Kunt u toelichten waarom wel, dan wel niet?
De bezetting is voldoende op orde om in de Nederlandse havens de noodzakelijke controles uit te voeren, ik verwijs hiervoor ook naar de beantwoording van de vragen 11, 12 en 13 en 15. Komende tijd zal bij de implementatie van de herziene controleverordening gekeken worden wat er nodig is om dit ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.
Wat is, in het licht van de benchmarks die de Europese Unie (EU) voorschrijft, volgens u de gewenste bezetting bij de NVWA op het controleren van de visvangst?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 16 acht ik de huidige bezetting bij de NVWA voor het controleren van de visvangst voldoende, waarbij mijn inzet de afgelopen jaren groter is geweest dan in de studie van Deloitte over de benodigde capaciteit bij de NVWA werd aanbevolen (Kamerstuk 33 835, nr. 171). Zoals ik in de beantwoording op vraag 15 heb aangegeven zal bij de implementatie van de herziene controleverordening opnieuw beoordeeld moeten worden of en zo nodig welke aanvullende capaciteit nodig is.
Voelt u een extra verantwoordelijkheid om de controle op de visserij op orde te hebben, aangezien Nederland een bijzondere positie heeft als groot import- en exportland in de sector?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid om Europese en internationale afspraken na te komen en te voldoen aan het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Door de omvang van de import en export in Nederland van visserijproducten is het belangrijk dat Nederland zich hiervoor inzet. Dat neemt niet weg dat Nederland zich onder elke omstandigheid moet inzetten om te voldoen aan Europese wet- en regelgeving.
Hoe verschilt het Nederlandse controlesysteem voor de visserijsector van die van andere Europese landen? In welke landen lukt het om de visvangst beter te controleren? Is er geregeld overleg en samenwerking met deze landen om het Nederlandse toezicht te verbeteren?
Controle en handhaving behoren tot een exclusieve Europese competentie, dat betekent dat vaststelling van regelgeving op Europees niveau plaatsvindt en voor alle lidstaten gelijk is. Voor visserijcontroles is dit grotendeels vastgelegd in de controleverordening en de illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij verordening (Verordening (EG) nr. 1005/2008). Bevordering van harmonisatie tussen de lidstaten vindt plaats door afstemming onder leiding van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) of in de regionale groepen. Waar mogelijk wordt samenwerking gezocht met andere lidstaten. Er blijven echter verschillen bestaan tussen de zeebassins, vlootsamenstellingen en type visserijen waarmee ook in de controle en handhaving rekening gehouden moet worden. Elk land heeft hierdoor een eigen nationale opgave wat betreft de controle en handhaving van de visserijsector.
Op welke manier is het toezicht op het naleven van visquota’s en de handel daarvan nu ingericht? Hoe intensief is de samenwerking met toezichthouders uit andere EU-landen?
Er is toezicht op het naleven van visquota’s via het nationale benuttingsoverzicht. Belanghebbenden ontvangen dit overzicht wekelijks. Maandelijks vindt aanlevering van de vangstopgaven plaats bij de Europese Commissie. Op basis van de aangeleverde vangstopgaven kan de Europese Commissie aansturen op een sluiting van een visserij of vragen om aanvullende maatregelen door een lidstaat om een overschrijding te voorkomen.
De internationale handel (ruilen) van visquota heeft als doel de benutting op peil te houden en eventuele overschrijdingen bij te ruilen. Veelal vinden onderhandelingen over ruilvoorstellen plaats tussen de producentenorganisaties van de lidstaten voordat deze op overheidsniveau worden voorgelegd. De kennisgeving aan de Europese Commissie vindt in geval van een internationale ruil met een lidstaat plaats door deze in te voeren in het Europese systeem.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft als uitvoeringsinstantie contact met zowel de sector als buitenlandse overheden en is verantwoordelijk voor het beheer van visquota. Bij het ontvangen van een ruilvoorstel vindt altijd een controle plaats of het binnen de nationale benutting past. De handel van visquota én gecontingenteerde visbestanden wordt in de nationale administratie nauwkeurig bijgehouden waarbij de producentenorganisaties elke twee weken een overzicht ontvangen met actuele visquota en transacties.
Heeft u advies of opmerkingen ontvangen van de Europese Directeur-Generaal van Maritieme Zaken en Visserij over tekortkomingen van het toezicht in Nederland?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 13 ben ik momenteel nog in gesprek met de Europese Commissie over het verloop van de inbreukprocedures. Als onderdeel van deze procedure heb ik adviezen en opmerkingen ontvangen vanuit de Commissie voor het verbeteren van het toezicht op de visserijsector in Nederland. Deze adviezen en opmerkingen zijn vertrouwelijk. Samen met de NVWA werk ik om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan deze aanbevelingen.
Herkent u signalen dat de NVWA niet op tijd voldoet aan Wet open overheid (Woo)-verzoeken? Bent u het ermee eens dat deze vertragingen het lastig maken om toezicht te houden op de controle op visvangst?
De Wet open overheid (Woo) is een belangrijk instrument voor transparantie door de overheid. Het is daarom belangrijk dat verzoeken binnen de daartoe wettelijk gestelde termijn afgehandeld dienen te worden, zodat verzoekers waar mogelijk beschikking krijgen over de gevraagde informatie. Tegelijkertijd is de uitvoering van de Woo door de grote volumes aan informatie in de praktijk soms lastig. Daar worstelen veel bestuursorganen mee. De NVWA blijft zich inzetten om aan de wettelijke termijnen te voldoen, zodat de gevraagde informatie zo snel mogelijk beschikbaar komt.
Vindt u het wenselijk, gezien het feit dat de NVWA als enige de verantwoordelijkheid draagt om controles uit te voeren op grote hoeveelheden vis, dat de transparantie van haar werk toeneemt? Hoe gaat u daarvoor zorgen?
De NVWA ziet dat de samenleving steeds meer betrokken is bij haar werkzaamheden. Het zorgt ervoor dat de NVWA het werk zichtbaar, open en transparant maakt. In het jaarbeeld doet de NVWA publiekelijk verslag van de belangrijkste resultaten en gebeurtenissen in het afgelopen jaar. In de IKA-visketen heeft de NVWA in 2022 benoemd welke risico’s de visketen met zich meebrengt en doet zij aanbevelingen voor het inrichten van het toezicht. Verder geldt er vanuit de controleverordening elke vijf jaar een rapportageverplichting richting de Europese Commissie over de uitvoering van de controlemaatregelen uit de controleverordening. De Commissie stelt op basis van de door de lidstaten ingediende verslagen en haar eigen waarnemingen om de vijf jaar een verslag op dat moet worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad. Op deze en andere manieren probeert de NVWA de transparantie van haar werkzaamheden te vergroten.
Heeft u periodiek overleg met de NVWA over het toezicht op de visvangst? Zijn de signalen over visfraude besproken en is hier sindsdien adequaat op gehandeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er mondelinge toezeggingen gedaan door het Ministerie van LNV of door de NVWA over het verbeteren van de controle op de visserij?
Het is mij niet duidelijk op wat voor toezeggingen in welk kader u hier doelt. In mijn communicatie met betrokkenen draag ik eenzelfde lijn uit, zoals ook weergegeven in mijn appreciatie op de IKA-visketen (Kamerstuk 29 675, nr. 220).
Heeft de Nederlandse overheid via andere wegen dan de NVWA signalen gekregen dat er mogelijk niet goed wordt gecontroleerd op de binnenlandse vishandel?
Mijn ambtenaren hebben contact met mensen die werkzaam zijn in de gehele visserijketen. Zij spreken regelmatig met de producentenorganisaties, afslagen, visserijgemeenten en individuele vissers. Ook de naleving van wet- en regelgeving en de controle in de visserijsector komen in deze gesprekken ter sprake. Mochten er dergelijke signalen worden afgegeven dat de controle op punten tekortschiet, dan worden deze gedeeld met de NVWA, zodat zij hier indien nodig op kunnen acteren om het toezicht te verbeteren.
Zo ja, hoe gaat u zo snel mogelijk deze signalen onderzoeken en rechtzetten?
Zie het antwoord op vraag 26.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Het bericht ‘Nieuwe klap voor boeren: grond onder hun voeten vandaan’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klap voor boeren: grond onder hun voeten vandaan»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat Staatsbosbeheer recent een brief heeft gestuurd aan natuurbeherende boeren dat hun pachtovereenkomst, als deze per 1 januari 2024 eindigt, mogelijk niet wordt verlengd? Klopt het dat dit geldt voor ongeveer 550 boeren?
Staatsbosbeheer geeft (natuur)gronden in gebruik aan agrarische ondernemers door middel van verpachting. Het klopt dat Staatsbosbeheer een brief heeft gestuurd aan deze agrarische ondernemers dat hun pachtovereenkomst, als deze per 1 januari 2024 eindigt, niet automatisch kan worden verlengd. Als overheidsorganisatie mag Staatsbosbeheer sinds het zogeheten Didam-arrest namelijk niet langer gronden onderhands in gebruik geven aan haar pachters. Staatsbosbeheer geeft ongeveer 40.000 ha van haar areaal uit in geliberaliseerde pacht (< 6 jaar volgens titel 7.5 artikel 397 lid 1 van het BW). Dit betreft circa 3.000 pachters. Deze pachters maken deel uit van verschillende agrarische sectoren, zoals biologische boeren en landschapsboeren. De pachtovereenkomsten eindigen niet allemaal tegelijk. Jaarlijks eindigen er 500–600 pachtovereenkomsten.
Klopt het dat pachtovereenkomsten tot nu toe altijd stilzwijgend werden verlengd? Waarom zijn deze boeren hier zo laat over geïnformeerd dat dit nu niet zo is?
Het gaat in deze kwestie om pachtovereenkomsten die na een looptijd van maximaal 6 jaar definitief eindigen en dus niet (stilzwijgend) verlengd kunnen worden. Pachters kregen voorheen na het verlopen van de overeengekomen pachttermijn veelal onderhands een nieuwe pachtovereenkomst aangeboden. Na het Didam-arrest was ook Staatsbosbeheer genoodzaakt deze werkwijze te herzien, wat heeft geresulteerd in een nieuwe, openbare pachtprocedure. Deze procedure is in september 2023 door Staatsbosbeheer vastgesteld, waarna pachters hierover per brief zijn geïnformeerd. Wanneer Staatsbosbeheer in de periode voorafgaand aan de brief gesprekken voerde met pachters, is aandacht gevraagd voor de aankomende wijziging. Zulke gesprekken hebben echter niet met alle pachters plaatsgevonden, gelet op de grote hoeveelheid pachters en de beperkte tijd die beschikbaar was. Daarnaast zijn stakeholders, zoals LTO Nederland en de provincies, geïnformeerd. De formele kennisgeving met de pachter-specifieke informatie wat dit voor hun eigen contractsituatie zou betekenen, was pas mogelijk na de vaststelling van de nieuwe pachtprocedure in september. Ik heb er begrip voor dat het voor de pachters prettiger zou zijn geweest wanneer dit eerder had kunnen gebeuren.
Hoe ziet de nieuwe wijze van verpachten door Staatsbosbeheer eruit? Wat zijn de voorwaarden voor dit puntensysteem?
Staatsbosbeheer heeft de afgelopen jaren ingezet op duurzame ingebruikgeving (DIG) van zijn gronden. De basis voor de kwaliteit van de ingebruikgeving wordt gevormd door de voorwaarden in de pachtovereenkomst, waarbij de natuurdoelen in stand worden gehouden. Staatsbosbeheer zoekt naar intrinsiek gemotiveerde pachters die de natuurgronden in gebruik willen nemen en daar zijn toelatingscriteria en vergelijkingscriteria (de zogenaamde inschrijfvoorwaarden en gunningscriteria) voor opgesteld. De criteria zijn objectief, toetsbaar en redelijk, zoals ervaring hebben met het in gebruik hebben van natuurgrond/agrarische gronden met natuurdoelen, keurmerken zoals SKAL, het hebben van een GLB brons/zilver/goud label en de nabijheid van het bedrijf van de inschrijvende partij tot de pachtgrond. Met de gestelde criteria beoogt Staatsbosbeheer niet alleen te selecteren op prijs, maar ook een pachter te selecteren die ervaring met en kennis heeft van het gebruik van natuurgronden.
Klopt de uitspraak dat de intensieve melkveehouderij wordt bevoordeeld met de nieuwe systematiek? Deelt u de mening dat dit niet mogelijk zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die uitspraak klopt niet. Bij het beoordelen van inschrijvingen op pachtpercelen maakt Staatsbosbeheer geen afweging tussen agrarische sectoren, maar wordt enkel geselecteerd op duurzaamheid, kwaliteit en prijs. Dit moet samen met de voorwaarden in het pachtcontract leiden tot het vinden van een pachter die in staat is op een optimale manier het in pacht uit te geven perceel te gebruiken, om de door de provincie gestelde natuurdoelen in stand te houden. De eerste resultaten van inschrijvingen volgens het nieuwe pachtproces laten zien dat de intensieve melkveehouderij niet wordt bevoordeeld met de nieuwe systematiek.
Op welke wijze worden de belangen afgewogen?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 maakt Staatsbosbeheer bij het beoordelen van inschrijvingen op pachtpercelen geen afweging tussen agrarische sectoren, maar wordt enkel geselecteerd op duurzaamheid, kwaliteit en prijs. Dit moet samen met de voorwaarden in het pachtcontract leiden tot het vinden van een pachter die in staat is op een optimale manier het in pacht uit te geven perceel te gebruiken, om de door de provincie gestelde natuurdoelen in stand te houden.
Op welke wijze wordt de afweging gemaakt tussen het voortbestaan van natuurbeherende boeren en het scherper sturen op natuurdoelen?
Staatsbosbeheer werkt graag samen met pachters die een duurzame bedrijfsvoering nastreven. Dit is meegenomen bij de inschrijfvoorwaarden en gunningscriteria. Met het voor pacht ter beschikking stellen van gronden en de specifiek daarvoor geldende pachtvoorwaarden biedt Staatsbosbeheer mogelijkheden voor meer natuurinclusieve bedrijfsvoering door boeren. Het voortbestaan van boeren en het scherper sturen op natuurdoelen gaan in die zin hand in hand. Staatsbosbeheer heeft echter geen taak om sectoren of specifieke, individuele boerenbedrijven te faciliteren – hetgeen bovendien in strijd zou zijn met het Didam-arrest.
Wordt bestaande natuurbeherende boeren ook mogelijkheden geboden om de grond te blijven pachten én scherper te sturen op natuurdoelen?
Ja. Alle pachters van Staatsbosbeheer hebben de mogelijkheid om mee te dingen naar pachtgrond, niet alleen hun huidige pachtgrond, maar ook pachtgrond elders. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 maken duurzaamheids- en natuurdoelstellingen onderdeel uit van de voorwaarden en de gunningscriteria van het nieuwe stelsel. Hiermee beoogt Staatsbosbeheer niet alleen te selecteren op prijs, maar ook een pachter te selecteren die ervaring met en kennis heeft van het gebruik van natuurgronden.
De Rabobank en de ontbossers |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in het FD van afgelopen weekend 'Rabobank en de ontbossers?» en het artikel dat daarop volgde 'Wereld Natuur Fonds in gesprek met Rabobank over samenwerking vanwege financiering illegale ontbossers»?12
Ja.
Wat is uw reactie op dit onderzoek en de rol van Rabobank door 300 ontbossers te financieren?
Het kabinet verwacht van financiële instellingen dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt. Hoe een financiële instelling invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen. Dit geldt ook voor de beslissing om in gesprek te gaan met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. De bevindingen uit het artikel zijn zorgelijk en gaven aanleiding om met de Rabobank in gesprek te gaan. De Rabobank gaf hierin aan nadrukkelijk tegen ontbossing te zijn, en dat het artikel uit het Financieel Dagblad reden is voor nader klantonderzoek en aanleiding om haar processen tegen het licht te houden.
Deelt u de mening dat sprake is van een hiaat in de regelgeving als ontbossingsproducten zoals soja en rundvlees wel verboden zijn, maar financiële diensten niet? Is het niet hoog tijd om ook soortgelijke wetgeving te krijgen voor Europese financiële instellingen, die het banken verbiedt om bedrijven die ontbossen te financieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie dient in de context van de Verordening ontbossingsvrije producten uiterlijk op 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen, en daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving, onder de reikwijdte van de verordening te brengen. Op basis van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken naar de geschiktheid van deze verordening als instrument voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing.
Volgens de OESO-richtlijnen behoren banken informatie uit te vragen bij ondernemingen die zij financieren, in dialoog te gaan met een onderneming over hun beleid en over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Het kabinet is van mening dat de financiële sector daarmee een belangrijke rol kan vervullen bij het tegengaan van misstanden, zoals ontbossing, in de waardeketen. De beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie kan banken helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen. In de afgelopen jaren zijn er verschillende wetgevende kaders opgesteld die zullen bijdragen aan de beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie, zoals de EU Taxonomie en de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD). Deze wetgeving zal de transparantie vergroten over de impact op duurzaamheid van financiële instellingen, inclusief de impact op ontbossing.
Wat vindt u van het idee om Rabobank te laten betalen voor de aangerichte schade aan natuur en klimaat? Ziet u mogelijkheden om ketenpartners en financierders te laten meebetalen aan de kosten voor klimaatmitigatie en adaptatie en natuurherstel, op basis van reeds aangerichte schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag twee verwacht het kabinet dat bedrijven «due diligence» (gepaste zorgvuldigheid) toepassen in hun waardeketen en handelen volgens de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door middel van gepaste zorgvuldigheid houdt in dat financiële instellingen beleid opstellen met betrekking tot environmental, social, and governance (ESG)-risico’s, potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten op mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s of schendingen te voorkomen of aan te pakken, de activiteiten hierop te monitoren en hierover transparant te rapporteren. Conform OESO-richtlijnen moet de financiële instelling afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken.
Deelt u de mening dat de financiering van bedrijven betrokken bij ontbossing incompatibel is met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs? Bent u van plan het tegengaan van dergelijke financiering mee te nemen in de verkenning van wetgeving?
Ja, onverantwoord bosbeheer is incompatibel met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. In de Kamerbrief van 13 maart 2023 heeft de Minister van Financiën aangekondigd om, samen met de sector, te verkennen welke maatregelen kunnen bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie. De Minister van Financiën staat hierbij open voor ideeën om de bijdrage van de financiële sector aan de doelen van Parijs te vergroten. Zij streeft ernaar uw Kamer uiterlijk aan het einde van dit jaar nader te informeren over de voortgang.
In hoeverre spreekt Nederland zich in Europa en wereldwijd uit voor de krimp van de veestapel om zo ontbossing tegen te gaan? Waarom steunt u dit standpunt wel of niet? Hoe draagt u dit standpunt uit tijdens internationale bijeenkomsten, zoals de Biodiversiteitstop (Convention of Biological Diversity (CBD) CoP)?
Het kabinet zet zich in voor een mondiaal houdbaar voedselsysteem, waarin landbouw plaatsvindt binnen de draagkracht van de aarde. Krimp van de veestapel is hierbij geen doel op zich maar kan wel een consequentie zijn van de te behalen doelen. Onderdeel van de kabinetsinzet is onder meer de transitie naar duurzamere en gezondere dieëten van mensen. Onderdeel daarvan is het advies om minder dierlijke eiwitten te eten, zoals vlees. Voor Nederland, waar het aandeel dierlijke eiwitten in de gemiddelde voedselconsumptie 60% is, streeft het kabinet naar een gemiddelde eiwitconsumptie van 50% dierlijk en 50% plantaardig in 2030. Het kabinet onderschrijft dat een mondiale verschuiving van consumptie van minder dierlijke naar meer plantaardige eiwitten belangrijk is voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw en aan het verminderen van de druk op land, water en biodiversiteit.
Het kabinet spant zich in om de noodzaak van een eiwittransitie als onderdeel van de bredere voedselsysteem transitie ook internationaal op de agenda te zetten. Dit doet het kabinet op multilaterale bijeenkomsten zoals dit jaar tijdens de Agricultural Innovation Mission for Climate (AIM) Summit, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en de FAO Global Conference on Sustainable Livestock Transition.
Tijdens de onderhandelingen in Montreal in december 2022 over het Global Biodiversity Framework (GBF) heeft de EU, mede namens Nederland, gepoogd om in het raamwerk ook een doel over het significant reduceren van de ecologische voetafdruk in 2030 en het leven binnen planetaire grenzen in 2050 op te nemen3. Echter, is het niet gelukt om hier internationaal overeenstemming over te bereiken en deze doelen zijn dan ook niet opgenomen in het Global Biodiversity Framework(GBF). Ook heeft Nederland namens de EU onderhandeld over een reductie van de voetafdruk van consumptie, welke wel is opgenomen in het GBF.
Het artikel 'Gelekte documenten bewijzen tot nu toe onbekende connecties tussen Rusland en de PVV' |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gelekte documenten bewijzen tot nu toe onbekende connecties tussen Rusland en de PVV»?1
Ja.
Op welke wijze kan momenteel worden gecontroleerd of giften uit het buitenland niet via derden alsnog bij politieke partijen of politici terechtkomen?
Sinds 1 januari 2023 is het voor politieke partijen verboden om giften van niet-Nederlanders te ontvangen. Giften van Nederlanders uit het buitenland zijn nog wel toegestaan. Per 1 januari 2024 moeten politieke partijen bij alle giften die zij van een rechtspersoon ontvangen ook de uiteindelijk belanghebbende(n) van die rechtspersoon inzichtelijk maken. De controle hierop vindt plaats door de accountant, die over de financiële jaarstukken van politieke partijen een goedkeurende verklaring moet afgeven. De Auditdienst Rijk (ADR) controleert jaarlijks een selectie van accountantsverklaringen van politieke partijen.
Valt uit te sluiten dat op deze wijze het verbod op het ontvangen van giften uit het buitenland voor politieke partijen en politici wordt omzeild?
Het verbod op het ontvangen van giften van niet-Nederlanders is pas op 1 januari 2023 in werking getreden. Bij de verantwoordingsstukken over 2023, die partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is dit verbod dus voor het eerst van kracht. De praktijk zal moeten uitwijzen of de omzeiling van dit verbod een reële mogelijkheid is. Als de regels uit de Wfpp worden overtreden, ben ik als toezichthouder op de Wfpp bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Als dit niet het geval is, hoe beoordeelt u de effectiviteit en doeltreffendheid van de huidige regelgeving om beïnvloeding vanuit het buitenland door middel van het verstrekken van financiële giften te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de voortgang op de toezegging dat een redteam-test zou worden uitgevoerd om de effectiviteit van de regels in de Wet financiering politieke partijen te toetsen en eventuele lacunes te ontdekken?
Tijdens het commissiedebat van 18 januari 2023 en het tweeminutendebat Bestuurlijke organisatie, democratie en verkiezingen van 25 januari 2023 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd om een penetratietest uit te laten voeren rondom de Wfpp. Momenteel wordt deze test door een onafhankelijke partij uitgevoerd. Naar verwachting zal ik nog dit jaar de beschikking krijgen over de resultaten.
Valt het uit te sluiten dat in het verleden giften uit het buitenland zijn gedaan aan politieke partijen, bijvoorbeeld uit Rusland?
Op 17 maart 2022 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken uw Kamer de brief «Verzoek om overzicht giften uit de Russische Federatie aan Nederlandse politieke partijen» toegezonden. Uit de vanaf 1 mei 2013 jaarlijks openbaar gemaakte overzichten van giften en schulden van politieke partijen blijkt geen directe gift of schuld uit de Russische Federatie.2 In dezelfde brief benadrukt de Minister van Binnenlandse Zaken tegelijk dat niet valt uit te sluiten dat politieke partijen, neveninstellingen en/of kandidaten via een tussenpersoon giften uit dit land hebben ontvangen. Vanaf 1 januari 2023 is het politieke partijen niet meer toegestaan om giften van niet-Nederlands te ontvangen.
Op welke wijze is opvolging gegeven aan het advies dat de Raad van State heeft uitgebracht naar aanleiding van de motie Klaver c.s. over onderzoek naar financiering uit Rusland?
De motie Klaver c.s. verzoekt het Presidium om op korte termijn de Algemene Rekenkamer te vragen om te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze politieke partijen, politici en belangenorganisaties in Nederland vanaf 2014 zijn gefinancierd (financieel of in natura) met geld uit de Russische Federatie of met geld van Russische (rechts)personen3. Naar aanleiding van de motie Klaver c.s. heeft het Presidium van de Tweede Kamer een voorlichting gevraagd aan de Raad van State. De Raad van State concludeert dat verschillende instanties onderzoek kunnen doen naar de binnenlandse en buitenlandse financiering van politieke partijen en kandidaten: de Minister van BZK geflankeerd door de Ctfpp (de huidige situatie); de Kiesraad; de Algemene Rekenkamer; en een nieuw op te richten onafhankelijke instantie.4 In de concept Wet op de politieke partijen (Wpp), die in consultatie is geweest en begin 2024 zal worden aangeboden aan de Raad van State, is gekozen voor deze laatste optie. Dit is in lijn met de motie-Arib c.s.5 die oproept tot het opnemen van een onafhankelijke toezichthouder in de Wet op de politieke partijen.
Welke instantie acht u heeft meest geschikt om onderzoek uit te voeren naar op welke wijze politieke partijen, politici en belangenorganisaties in Nederland door buitenlandse (rechts)personen worden gefinancierd (zowel financieel als in natura)?
Zie antwoord op vraag 7. Voor zover belangenorganisaties onder de reikwijdte van het wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) vallen, geldt het volgende. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen krijgen de burgemeester – in het kader van handhaving van de openbare orde – en het openbaar ministerie – bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, dan wel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd – de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een maatschappelijke organisatie gericht navraag te doen naar donaties en, als deze substantieel blijken, verdere navraag te doen naar de persoon van de donateur. De Wtmo wordt niet van toepassing op politieke partijen, hiervoor geldt de Wet financiering politieke partijen.
Bent u van mening dat een dergelijk onderzoek naar giften uit het buitenland in het verleden van belang is, mede in het licht van de hierboven aangehaalde berichtgeving in relatie tot het huidige conflict tussen Rusland en Oekraïne?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 verbiedt de Wet financiering politieke partijen sinds 1 januari 2023 het ontvangen van giften van niet-Nederlanders. Op basis van de Wet financiering politieke partijen zie ik geen aanleiding tot het starten van een onderzoek door mijn ministerie.
Bent u bereid om dit onderzoek, waartoe wordt opgeroepen in de motie Klaver c.s. en die met een ruime Kamermeerderheid is aangenomen, alsnog te laten uitvoeren?
Zoals in antwoord op vraag 7 wordt weergegeven bevat de motie Klaver c.s. een verzoek aan het Presidium van de Tweede Kamer. Het is dan ook aan het Presidium van de Tweede Kamer om uitvoering te geven aan deze motie.
Het artikel ‘US agency refuses to examine toxicity of ‘inactive’ pesticide chemicals to crops’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Kent u het artikel «US agency refuses to examine toxicity of «inactive» pesticide chemicals to crops»?1
Ja
Klopt het dat er ook in Europa/Nederland bestrijdingsmiddelen in gebruik zijn waarvan bij de toelating alleen naar de «actieve» stof is gekeken en niet naar hulpstoffen?
Bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen in de EU wordt naast de actieve stof ook gekeken naar de hulpstoffen in de formulering. Alle beschikbare informatie over de hulpstoffen wordt geëvalueerd en sinds mei 2021 mag de aangevraagde formulering geen hulpstoffen bevatten die zijn opgenomen in de lijst met onacceptabele hulpstoffen van Verordening 1107/2009 (EC) (Kamerstuk 27 858, nr. 508). Daarnaast zijn aan het begin van dit jaar binnen de EU procedure en criteria vastgesteld om onacceptabele hulpstoffen te identificeren en om deze vervolgens aan de lijst met onacceptabele hulpstoffen toe te voegen. Uw Kamer is hier op 26 januari 2023 over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 606).
Hoe worden «inactieve» bestanddelen van bestrijdingsmiddelen in Europa getoetst?
Zie antwoord vraag 2.
Worden voor in Europa en Nederland toegelaten bestrijdingsmiddelen PFAS (Per- en polyfluoralkylstoffen) of POEA (polyethoxylated amines) als hulpstof gebruikt?
Bij een eerste inventarisatie van in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn door het Ctgb enkele hulpstoffen geïdentificeerd die voldoen aan de definitie van PFAS. Momenteel ligt er een PFAS restrictievoorstel in de EU waarbij wordt voorgesteld om dergelijke hulpstoffen te verbieden (Kamerstukken 35 334, nr. 220 en 21 501-32, nr. 1549).
Het gebruik van polygeëthoxyleerde talgamines (POE-tallowamines) in gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat is in 2016 door de Europese Commissie verboden. De toelating van deze middelen is door het Ctgb in 2016 ingetrokken (Kamerstuk 2016Z17323). Als gevolg van de bezorgdheid over de intrinsieke eigenschappen van POE-tallowamines, zijn deze stoffen geplaatst op de lijst met onaanvaardbare hulpstoffen in gewasbeschermingsmiddelen en worden deze hulpstoffen binnen de EU momenteel uitgefaseerd.
Zijn andere zeer zorgwekkende stoffen toegelaten als hulpstof? Of niet toegelaten, niet getoetst, maar wel in gebruik?
Eind 2022 heeft het RIVM in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een inventarisatie gepubliceerd over zeer zorgwekkende (ZZS) en potentiële zeer zorgwekkende stoffen (pZZS) in bestrijdingsmiddelen. Uw Kamer is hier op 22 december 2022 over geïnformeerd (Kamerstuk 22 112 nr.3580). In de evaluatie constateert het RIVM dat, op het moment van de inventarisatie (juni 2021), diverse ZZS als hulpstoffen voor kwamen in gewasbeschermingsmiddelen. In de genoemde reactie naar uw Kamer is aangegeven dat inmiddels diverse Europese afspraken zijn gemaakt om de regelgevende kaders met betrekking tot de gevaarindeling van een stof te harmoniseren en om onacceptabele hulpstoffen uit te faseren, bijvoorbeeld door middel van de hierboven beschreven Europese lijst van onacceptabele hulpstoffen in gewasbeschermingsmiddelen. Sindsdien zijn meerdere ZZS die als hulpstoffen door het RIVM zijn geïdentificeerd op deze Europese lijst gezet en zijn al niet meer toegelaten of zullen op korte termijn worden uitgefaseerd.
Het bericht dat prins Bernhard lid was van de NSDAP |
|
Joost Sneller (D66), Alexander Hammelburg (D66), Frank Wassenberg (PvdD), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Ben u bekend met het bericht «Bernhard had lidmaatschapskaart NSDAP in eigen archief»?1
Ja
Begrijpt u dat dit nieuws voor slachtoffers en nabestaanden van de Holocaust zeer pijnlijk is?
Ja
Kunt u zich tevens voorstellen dat het pijnlijk nieuws is voor (nabestaanden van) verzetshelden, gegeven de rol van de prins als bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten, waar verschillende verzetsgroepen onder vielen?
Ja
Deelt u de mening dat het zowel voor hen als voor de geloofwaardigheid van het koningshuis van belang is dat er voor eens en voor altijd duidelijkheid komt over de kwestie?
Het bericht betreft informatie die reeds geruime tijd algemeen bekend was op basis van onderzoek in algemeen toegankelijke archieven en verschillende publicaties hierover. Met ingang van begin 2024 kan verder onderzoek worden verricht in het Koninklijk Huisarchief door verruiming van de toegang tot in het jaar 1948.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) om onderzoek te doen naar het NSDAP-verleden van prins Bernhard?2
Zie antwoord vraag 4.
Openbare pachtveilingen van het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen bij omwonenden over openbare pachtveiling Rijksvastgoedbedrijf»?1
Ja. En laat ik die zorgen gelijk wegnemen: Deze percelen zijn inmiddels gegund aan een agrariër die hierop biologisch zal gaan telen.
Klopt het dat een landbouwperceel aan de Kievietsweg in Almere, waar al ruim dertig jaar biologisch wordt geboerd, zonder enkele beperking aan agrarisch gebruik wordt geveild? Waarom wordt er zelfs vermeld dat de grond beschikbaar is voor bollenteelt?
Voor het landbouwperceel aan de Kievitsweg is een bouwplan voorgeschreven. Het klopt dus niet dat er geen beperkingen aan het agrarisch gebruik worden gesteld. Binnen zo’n bouwplan kan er biologisch of gangbaar geteeld worden. Het was bij het Rijksvastgoedbedrijf niet bekend dat er op dit perceel al ruim dertig jaar biologisch wordt geboerd. Het Rijksvastgoedbedrijf gaat uit van informatie die wordt aangeleverd door de (afgaande) pachter.
Voor dit perceel heeft het Rijksvastgoedbedrijf geen informatie gekregen van de (afgaande) pachter gekregen waaruit dit blijkt.
Daarbij is het goed te weten dat ook voor bloembollen en lelies geldt dat deze biologisch geteeld kunnen worden.
Waarom wordt er niet standaard door het Rijksvastgoedbedrijf vermeld dat het gaat om pachtgrond waarop biologisch is geteeld?
Als het bij het Rijksvastgoedbedrijf bekend is dat het gaat om pachtgrond waarop biologisch geteeld is, dan wordt dit bij de omschrijving van het object vermeld in het Biedboek van de openbare inschrijving. Bij een ander perceel is dat dan ook gebeurd. Voordat een perceel via een openbare inschrijving wordt aangeboden wordt gekeken of er sprake is van een biologisch perceel. Hierbij gaat het Rijksvastgoedbedrijf uit van informatie die wordt aangeleverd door de (afgaande) pachter, dit is hier door de afgaande pachter niet gebeurd. En als een perceel door de afgaand pachter biologisch gebruikt is, dan zal dat perceel gegund worden aan een inschrijver die het perceel binnen de biologische landbouw zal aanwenden.
Hoe past deze gang van zaken bij het Rijksvastgoedbedrijf bij de doelstelling van de overheid om 15 procent biologische landbouw te hebben in 2030? Deelt u de mening dat werkwijze juist leidt tot mínder biologische landbouw?
Deelt u de zienswijze dat adequaat pachtbeleid juist een uitgelezen middel is om meer biologische landbouw te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat biologische pachtgrond bescherming verdient en alleen beschikbaar zou moeten zijn voor biologische landbouw? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar de zorgen van omwonenden dat er mogelijks bestrijdingsmiddelen naast hun huis zullen worden toegepast? In hoeverre voldoet dat aan de eisen voor een spuitvrije zone van 50 meter tot woon- en verblijflocaties? Wordt deze regel wel in acht genomen en gehandhaafd?
Wij kunnen de zorg van de omwonenden die hieruit spreekt goed voorstellen. Het Rijksvastgoedbedrijf kijkt bij de uitgifte van de gronden naar bestaande wet- en regelgeving. Voor spuitvrije zones is echter geen algemeen verbindende regeling op basis waarvan er een verplichte spuitvrije zone gehanteerd moet worden. Daarmee ontbreekt ook een grondslag voor het Rijksvastgoedbedrijf om hier een bepaling over op te nemen in de pachtovereenkomst en is handhaving door het Rijksvastgoedbedrijf ook niet aan de orde.