De tijdelijke Bbz-compensatieregeling |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel gedupeerde ondernemers hebben een beroep gedaan op de tijdelijke compensatieregeling besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) die afliep op 1 juli 2020 en komt dit aantal overeen met het verwachtte aantal aanvragen?
Er hebben 1169 personen een beroep gedaan op deze compensatieregeling die beperkt was tot personen die in de jaren 2014, 2015 en 2016 gedupeerd waren. De grove inschatting was dat 1000–1500 personen per jaar ervoor in aanmerking zouden kunnen komen. Over 2014, 2015 en 2016 zou het dus om in totaal 3000–4500 personen kunnen gaan.
Uiteindelijk hebben minder personen compensatie aangevraagd dan vooraf begroot en bedraagt het totaalbedrag dat aan gedupeerde ondernemers is uitgekeerd circa € 2,8 miljoen, inclusief rente. De middelen die gemoeid waren met de compensatie waren geraamd op € 5,1 mln per jaar en de uitvoeringskosten op € 0,6 mln per jaar. Voor de regeling was in totaal circa € 15,3 miljoen voor de compensatie begroot en € 1,8 miljoen aan uitvoeringskosten.
Hoeveel middelen waren begroot voor deze regeling en is het bedrag volledig benut?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend dat de groep gedupeerde Bbz-ondernemers uit de periode 2010–2014 niet in aanmerking komt voor de compensatieregeling Bbz?
Ja, dat is bekend. Met de tijdelijke compensatieregeling Bbz 2014–2016 is uitvoering gegeven aan een door uw Kamer unaniem aangenomen motie1 om door de problematiek van het zogenoemde «papieren inkomen» gedupeerde ondernemers voor de jaren 2014, 2015 en 2016 te compenseren. Met de keuze om de compensatieregeling uitsluitend voor de berekeningsjaren 2014, 2015 en 2016 te laten gelden, sloot het kabinet aan bij de hiervoor genoemde motie.
In die motie werd ook aangegeven dat de Nationale ombudsman in 2014 vroeg om op korte termijn tot een structurele oplossing te komen voor de problematiek met betrekking tot het papieren inkomen. Deze structurele oplossing is pas per 1 januari 2017 doorgevoerd en geldt enkel voor de berekeningsjaren vanaf 2017. De tussenliggende berekeningsjaren kwamen om die reden in aanmerking voor compensatie.
Is deze groep op een andere wijze gecompenseerd of ondersteund?
Bekend is dat veel gemeenten deze ondernemers destijds hebben ondersteund via de bijzondere bijstand. Gemeenten hebben zelf aangegeven dat zij dit hebben gedaan, maar precieze (cijfermatige) informatie over het aantal gemeenten die dat hebben gedaan en om hoeveel gevallen dat gaat is niet beschikbaar.
Zijn er andere regelingen waar deze gedupeerde ondernemers een beroep op kunnen doen?
Afgezien van de mogelijkheden van een (persoonlijke) betalingsregeling en de bijzondere bijstand zijn er geen specifieke regelingen waar deze ondernemers gebruik van kunnen maken ter zake van de nadelen voor hun recht op toeslagen als gevolg van het «papieren inkomen».
Op welke wijze hebben gemeenten deze groep ondernemers ondersteund?
Veel gemeenten hebben deze groep ondernemers, zoals hierboven ook is aangegeven, ondersteund door het geven van bijzondere bijstand.
In hoeverre bent u van mening dat deze groep gedupeerde ondernemers net als andere gedupeerde ondernemers in aanmerking had moeten komen voor de tijdelijke compensatieregeling en/of andere ondersteuning en kunt u die positie toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is met de tijdelijke compensatieregeling Bbz 2014–2016 uitvoering gegeven aan een daarover door de Tweede Kamer aangenomen motie. De overweging van de Kamer om deze compensatieregeling te beperken tot de jaren 2014, 2015 en 2016 was dat- nadat de Nationale ombudsman aandacht had gevraagd voor de problematiek van het «papieren inkomen» bij het Bbz – het tot 2017 heeft geduurd voordat het kabinet hiervoor een structurele oplossing heeft geboden.
De tijdelijke compensatieregeling Bbz 2014–2016 is – na verlenging van deze compensatieregeling met nog een extra half jaar op verzoek van de Tweede Kamer – per 1 juli 2020 beëindigd. Uitbreiding van deze regeling is nu niet meer mogelijk. Indien ook verzoeken van voor 2014 gecompenseerd moeten worden, zou dat betekenen dat een nieuwe (wettelijke) compensatieregeling getroffen moet worden.
Het debat over de tijdelijke compensatieregeling, de dilemma’s en de belangenafweging heeft destijds publiek plaatsgevonden in de Tweede Kamer. Mijn ministerie is samen met het Ministerie van Financiën, gemeenten en Belastingdienst graag bereid de onderliggende dilemma’s van juridische en uitvoeringstechnische aard toe te lichten in een technische briefing aan de Tweede Kamer. De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane heeft in debat met de Eerste Kamer op 23 februari jl. aangegeven, in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te gaan onderzoeken of een compensatieregeling voor situaties die zich hebben voorgedaan voor 2014 mogelijk is. Ik zal dit samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane oppakken.
Bent u bereid om te onderzoeken of en hoeveel gedupeerden gebruik zouden willen maken van de compensatieregeling als de regeling wordt uitgebreid voor deze groep?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland in de casus van een Accidental American tegen de Volksbank?1
Ja.
Hoe rijmt deze uitspraak van de rechter met het lopende onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar het weigeren van een basisbetaalrekening door banken alleen vanwege het ontbreken van een Tax Identification Number (TIN) en de strijdigheid hiervan met de Europese regelgeving?2
De uitspraak van de rechter gaat over de vraag of het handelen van de genoemde bank in dit individuele geval – betreffende de beëindiging van een bankrelatie, waaronder de opzegging van een reguliere bankrekening – al dan niet rechtmatig is. De AFM houdt toezicht op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening 3. Op basis van signalen die zij heeft ontvangen over het sluiten en blokkeren van «reguliere» bankrekeningen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit is zij een verkennend onderzoek gestart. De AFM heeft aangegeven het FATCA-beleid van banken te onderzoeken en te monitoren en daarbij te kijken of banken de regels omtrent de basisbetaalrekeningen juist naleven. Naar het oordeel van de AFM kunnen banken niet weigeren om een basisbetaalrekening te openen, dan wel geopend te houden, vanwege het enkele feit dat een cliënt met ook de Amerikaanse nationaliteit geen TIN of Social Security Number (SSN) (heeft) verstrekt of een cliënt met «US indicia»4 geen formulier «Bepalen belastingstatus Verenigde Staten» aanlevert. De bank kan dit alleen doen als er sprake is van de weigerings- en beëindigingsgronden die wettelijk zijn verankerd.5 De bank moet dit per individueel geval beoordelen. De AFM heeft aangegeven dat dit standpunt niet in tegenspraak is met de rechterlijke uitspraak van 23 december 2020.6
Klopt het dat:
Voor het oordeel van de rechter in bovengenoemde zaak verwijs ik naar de betreffende uitspraak7.
Indien bovenstaande klopt, wat zegt dit over de route naar een definitieve oplossing voor de Accidental Americans? Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter impliceert dat de geldende wetgeving de door het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA-IGA Verdrag) geraakte Nederlanders onvoldoende bescherming biedt en het aan u als leden van het kabinet is om de wetgeving als zodanig te veranderen dat ook Nederlandse Accidental Americans kunnen uitgaan van een rechtvaardigde overheid, die bescherming biedt aan haar inwoners en rekening houdt met de menselijke maat? Bent u voornemens om, al dan niet unilateraal, wetgeving in gang te zetten die de Nederlandse Accidental Americans beschermd tegen de druk die de VS via bankinstellingen op hen uitoefent? Zo nee, waarom niet?
De belastingplicht voor Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit bestaat los van de FATCA Intergovernmental Agreement (IGA) en vloeit voort uit Amerikaanse belastingwetgeving. De rapportageplicht van financiële instellingen (FI’s) vloeit voort uit de (tevens) Amerikaanse FATCA-wetgeving. Internationaal opererende FI’s kunnen ook zonder de FATCA-IGA zich niet aan de rapportageplicht onttrekken. De FATCA IGA creëert deze verplichtingen dus niet maar is gesloten om te bewerkstelligen dat de verstrekking van de bankgegevens plaatsvindt volgens de vereisten van privacybescherming bij internationale informatie-uitwisseling. Om dat te garanderen moeten de FI’s de gegevens leveren aan de Belastingdienst die vervolgens de informatie aan de Amerikaanse belastingdienst doorgeeft.
De FATCA IGA is geïmplementeerd in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en het uitvoeringsbesluit WIB (UB WIB). De in de FATCA IGA gemaakte afspraken met de VS kan Nederland niet unilateraal aanpassen door de WIB en UB WIB te wijzigen, omdat daarmee internationale afspraken zouden worden geschonden en het verdrag boven de nationale wet gaat. Maar zelfs als Nederland de IGA niet zou hebben gesloten en geïmplementeerd in de WIB, zou de rapportageverplichting voor de FI’s blijven bestaan. Het enige verschil zou zijn dat FI’s zelf voor de uitvoering daarvan zouden moeten zorgen. De consequentie hiervan zou zijn dat de Nederlandse overheid niet als tussenpersoon zou fungeren en de uitwisseling niet meer aan de vereisten voor de bescherming van persoonsgegevens zou voldoen.
Wat ik wel kan doen is zowel bilateraal als met de andere EU landen, de Amerikanen vragen of zij bereid zijn om uitzonderingen te maken voor onbedoelde Amerikanen. In EU verband zal ik dit doen in het gesprek waarbij de EU door de VS uitgenodigd in de brief van 20 maart jl. Ik wil hier echter wel de kanttekening bij maken dat ik dit in het verleden al eens bilateraal heb aangekaart en de VS toen niet bereid was dit te doen.
Verder wil ik nog benoemen dat de FATCA IGA en de Nederlandse wetgeving FI’s niet verplichten om bestaande rekeningen te sluiten bij slechts het missen van een TIN. De rekening wordt dan gerapporteerd zonder TIN. Dit brengt volgens de banken het risico met zich mee dat zij door de Amerikaanse autoriteiten aangemerkt worden als significant non-compliant met mogelijk hoge boetes als gevolg.
Daarom is in de leidraad FATCA/CRS verduidelijkt wanneer een FI non-compliant wordt bevonden. Er staat namelijk dat wanneer een FI een redelijke inspanning levert om ervoor te zorgen dat de klant een US TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN) aanlevert, dit door de VS als belangrijke wegingsfactor wordt meegenomen bij de bepaling of een FI eventuele sancties worden opgelegd.8 Hierbij verwijs ik bovendien naar mijn brief van 2 februari, waarin ik aangeef dat Nederland een FI compliant acht in de zin van de FATCA-regelgeving bij een redelijke inspanning van de FI om een US TIN of CLN te verkrijgen en Nederland dit ook aan de Verenigde Staten zal communiceren.
Daarnaast hebben de Minister en ik in het verleden meerdere malen aan de banken gecommuniceerd, en blijven wij communiceren, dat het onnodig is om bij slechts het ontbreken van een TIN rekeningen te sluiten en dat de Amerikanen dit zelf ook hebben aangegeven in hun brief van 12 maart 2020.
Ik vraag u met klem om de toezegging dat de Accidental American in kwestie, maar ook alle andere personen die met deze problematiek te maken hebben, een basisbetaalrekening tot hun beschikking blijven houden; kunt u dit toezeggen?
Graag verwijs ik hiervoor naar de Kamerbrief die ik op 2 februari naar uw Kamer heb gestuurd met de stand van zaken van de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Toeval-Amerikanen op 24 november 2020. In die brief geef ik aan dat de banken hebben toegezegd om in 2021 geen rekeningen te sluiten van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit met als reden het enkel ontbreken van een US TIN of CLN. Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit die nog geen US TIN of CLN hebben, blijven in 2021 de beschikking houden over hun betaalrekening. Het kunnen beschikken over een basisbetaalrekening is derhalve in 2021 nog niet aan de orde voor deze groep, aangezien iemand pas een aanvraag voor een basisbetaalrekening in kan dienen als hij/zij geen «reguliere» rekening meer bezit.
Deze toezegging van de banken ziet niet op gevallen waarin zich ook andere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen zijn voor het sluiten van de rekening. Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen9 heb aangegeven hebben personen die niet meer beschikken over een reguliere rekening de mogelijkheid om een basisbetaalrekening aan te vragen. In beginsel geldt dat burgers die rechtmatig in de EU verblijven recht hebben op een basisbetaalrekening als zij aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen10. Zo moet de aanvrager aantonen werkelijk belang te hebben bij een basisbetaalrekening en mag geen sprake zijn van veroordeling voor bepaalde financiële delicten. Ook moet de betreffende financiële instelling voldoen aan de eisen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Graag verwijs ik hiervoor ook naar de beantwoording van Kamervragen11 waar ik verder inga op het recht op een basisbetaalrekening. Overigens geldt dat als een klant niet in aanmerking komt voor een basisbetaalrekening, hij onder het Convenant Basisbankrekening een aanvraag voor een betaalrekening in kan dienen.12
Inmiddels vraagt de Kamer al enkele jaren, waarvan twee jaar zeer intensief, om tot een oplossing te komen voor deze Accidental Americans; welke stappen richting een oplossing zijn er in de afgelopen twee jaar gezet? Waarom krijgen de Verenigde Staten (VS) van de Nederlandse overheid nog steeds de gelegenheid tot het, via banken, onderdrukken van Nederlanders met toevallig de Amerikaanse nationaliteit met alle gevolgen van dien?
Er is de afgelopen jaren veel ondernomen om een oplossing te vinden voor de problemen van onbedoelde Amerikanen.13 In de brief over de terugkoppeling van de toezeggingen gedaan tijdens voornoemd AO onbedoelde Amerikanen ga ik in op de acties die ik de afgelopen tijd heb ondernomen en nog ga ondernemen om onbedoelde Amerikanen te helpen met de gevolgen van FATCA. Daarbij wil ik graag ook vermelden dat de sleutel voor de oplossing bij de Amerikaanse wet- en regelgeving ligt.
Is het FATCA-IGA Verdrag getoetst aan de Europese privacywetgeving? Zo ja, dan vragen wij graag een toelichting en specifiek op de vraag of het FATCA-IGA Verdrag dan ook daadwerkelijk in overeenstemming is met de Europese privacywetgeving? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze toets alsnog aan te gaan?
Op de informatie-uitwisseling in Nederland zijn de bepalingen in de WIB van toepassing. In de WIB zijn de richtlijnen van de Europese Unie geïmplementeerd, evenals andere regelingen van internationaal recht op het gebied van de wederzijdse bijstand. Er is dan ook geen verschil tussen het uitwisselen van FATCA-gegevens en gegevens op basis van richtlijnen en verdragen. De informatie-uitwisseling zoals afgesproken in de FATCA IGA is gebaseerd op de inlichtingenbepalingen in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de VS. Zowel het belastingverdrag met de VS als de WIB bieden waarborgen voor internationale (geautomatiseerde) informatie-uitwisseling.
Bij de totstandkoming van de FATCA IGA in 2013 is veel aandacht besteed aan de gegevensbescherming. Zo hebben bij het invoeren van de FATCA IGA de EU-lidstaten gezamenlijk advies gevraagd aan de «article 29 working party on Data Protection» (WP29) van de Europese Commissie. WP29 heeft aangegeven dat een wettelijke basis noodzakelijk is om de gegevens uit te wisselen en heeft aanbevolen de af te sluiten IGA ter toetsing voor te leggen aan de nationale autoriteit gegevensbescherming. Het College bescherming persoonsgegevens (nu de Autoriteit persoonsgegevens) heeft geoordeeld dat met de FATCA IGA de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) werd nageleefd. Inmiddels is de AVG van kracht maar die verschilt op dit punt inhoudelijk niet van de (ingetrokken) Wbp. In de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet van de FATCA IGA14 is uitgebreid op deze materie ingegaan.
Ik vraag u ook in te gaan op de in eerdere schriftelijke vragen van het lid Lodders (VVD) gestelde, maar onbeantwoorde vraag, over in hoeverre u de reactie van de Volksbank deelt dat «cashbetalingen wettelijk niet zijn uitgesloten», op het argument dat er zonder basisbetaalrekening ook geen belasting betaald kan worden?3 Kunnen mensen met contant geld wettelijk gezien belasting betalen? Kunnen mensen met contant geld wettelijk gezien de zorgpremie betalen of pensioen ontvangen? Zo nee/ja, graag een uitgebreide toelichting.
Met mijn reactie op eerdere Kamervragen16 heb ik aan willen geven dat, uitgaande van de uitspraak van het Kifid, consumenten altijd kunnen beschikken over een basisbetaalrekening en daarmee inkomsten ontvangen en noodzakelijke betalingen kunnen verrichten, waaronder het betalen van belasting. Graag verwijs ik ook naar de beantwoording van vraag 5, waarin ik aangeef dat banken hebben toegezegd om in 2021 geen rekeningen te sluiten van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit bij het enkel ontbreken van een US TIN. In 2021 zullen er dus geen rekeningen om die reden worden opgezegd en kunnen Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit hun inkomsten ontvangen en betalingen verrichten.
Zoals is beschreven in de Kamerbrief over de rol, gebruik en acceptatie van contant geld in Nederland17 staat het, naar Nederlands recht, partijen bij een overeenkomst in beginsel vrij om voor het aangaan van een transactie contant geld als betaalmiddel uit te sluiten, mits die uitsluiting niet onredelijk bezwarend is.18 Vooralsnog bestaat er geen algemene wettelijke verplichting tot acceptatie van contant geld. Nederland kent contractsvrijheid: binnen bepaalde (ruime) grenzen mogen partijen zelf beslissen hoe ze een overeenkomst vormgeven. Dit geldt ook voor de wijze van betaling. Het hangt er dus vanaf wat is opgenomen in de algemene (contract) voorwaarden van de desbetreffende zorgverzekeraar/pensioenfonds, waar de klant mee akkoord is gegaan, of de betaling alleen via een overschrijving kan geschieden. Naast de algemene beginselen zijn er ook nog specifieke regels over de acceptatie van contant geld door overheden. Een voorbeeld is artikel 4:89 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat bestuursrechtelijke geldschulden zoals belastingen, premies en eigen bijdragen giraal moeten worden voldaan. Met contant geld belasting betalen is dan ook niet meer mogelijk. Er kan alleen van bankrekening naar bankrekening betaald worden of met een contante storting via een grenswisselkantoor.
Hoeveel personen van de groep van ruim 40.000 Nederlandse Accidental Americans hebben inmiddels een TIN aangevraagd en hoeveel personen hebben afstand gedaan van de Amerikaanse nationaliteit? Hoeveel personen van de groep Accidental Americans met een TIN betalen nu ook daadwerkelijk belasting in de VS? Wordt bij het berekenen van de Nederlandse belastingaangifte rekening gehouden met de belasting die deze groep betaalt in de VS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier? Kunt u uitgebreid toelichten waarom u vindt dat de belastingheffing door de VS op Nederlanders met toevallig de Amerikaanse nationaliteit niet gezien kan worden als dubbele belastingheffing maar gevoelsmatig wel als zodanig voelt?4 Wat is volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de definitie van «dubbele belastingheffing»? Kunt u een uitputtende lijst delen van inkomen waar Nederland niet en de VS wel belasting over heft?
De Belastingdienst heeft in 2020 over het jaar 2019 over 39.499 rekeninghouders (natuurlijke personen) met een fiscale verplichting in de VS gerapporteerd aan de IRS, van 35.821 mensen is dat gebeurd met een US TIN. Niet al deze mensen zijn Accidental Americans. Dit kunnen bijvoorbeeld ook Amerikaanse expats zijn of Nederlanders met een Green Card.
Hoeveel mensen afstand hebben gedaan van hun Amerikaanse nationaliteit is mij niet bekend, het aantal gerapporteerde rekeningen aan de IRS is tamelijk stabiel, daaraan valt niet af te lezen hoeveel mensen afstand hebben gedaan. Ook is niet bekend hoeveel mensen met een TIN nu ook daadwerkelijk belasting betalen in de VS, we hebben geen inzage in de bestanden van de IRS. In hoeverre deze mensen bij het doen van aangifte in Nederland melding maken van in de VS betaalde belasting is ook niet bekend.
De OESO hanteert de volgende definitie van dubbele belastingheffing:
«Er is sprake van internationale dubbele belastingheffing wanneer aan dezelfde belastingplichtige in twee of meer landen vergelijkbare belastingen worden opgelegd met betrekking tot hetzelfde belastbare inkomen of vermogen, bijvoorbeeld wanneer het inkomen belastbaar is in het bronland en in het land waar de ontvanger van dat inkomen woont.»20
Nederland heeft met de VS een verdrag om dubbele belasting te voorkomen. In het verdrag zijn afspraken gemaakt over welk land mag heffen over welk inkomen en welk land vervolgens vrijstellingen en verrekeningen moet geven bij dubbele belasting. Het verdrag kan echter niet elke situatie voorkomen die mogelijk als dubbele belasting wordt gevoeld. Dit komt bijvoorbeeld doordat beide landen verschillende grondslagen hanteren. Zo kan het belastingverdrag niet voorkomen dat de VS over bepaalde bronnen van inkomen heffen waarover Nederland niet heft. Ik beschik niet over een uitputtende lijst van inkomen waarbij dit het geval is. Een bekend voorbeeld hiervan is echter de verkoopwinst van een huis. De VS heffen, boven een bepaalde drempel, over de verkoopwinst van een huis. Nederland heft hierover niet. Omdat Nederland niet heft ontstaat er strikt gezien geen dubbelebelasting en mag de VS heffen bij de eigen onderdanen. Dat kan voor Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit aanvoelen als dubbele belasting maar is dat juridisch gezien niet. Zolang de Amerikanen heffen op basis van nationaliteit is de enige manier waarop dit voorkomen kan worden het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit.
Als op basis van het verdrag belasting mag worden geheven door de VS op inkomen van een inwoner van Nederland dat in Nederland in de heffing wordt betrokken, wordt hier door Nederland rekening mee gehouden. Een belastingplichtige kan een beroep doen op het verdrag door in de belastingaangifte te verzoeken om voorkoming van dubbele belasting over die bron van inkomen. Nederland geeft dan vervolgens een vrijstelling of verrekening van de Amerikaanse belasting, afhankelijk van de soort belasting.21 Andersom kan, als op grond van het verdrag Nederland mag heffen, een onbedoelde Amerikaan de IRS verzoeken om de Amerikaanse belasting ongedaan te maken door middel van verrekening.
Bent u bekend met het bericht «Annie Brouwer uit Harkema is Amerikaan tegen wil en dank, maar moet daar nu ook belasting betalen»?5
Ja.
Wat vindt u van dit voorbeeld waarbij een ondernemer met een zakelijke rekening geraakt wordt door de Foreign Account Tax Compliance Act? Zijn er meer ondernemers met zakelijke rekeningen die getroffen worden door FATCA? Zo ja, hoeveel? Kunt u bevestigen dat mocht een zakelijke rekening zoals in dit voorbeeld opgeheven wordt een basisbetaalrekening gebruikt kan worden voor zakelijke transacties zoals het uitbetalen van salarissen? Zo nee, kunt u beschrijven hoe deze ondernemer daar mee om dient te gaan?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn reactie op het zwartboek met ervaringen van Accidental Americans neem ik alle ervaringen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit serieus. Ik kan het gevoel van onmacht en onrechtvaardige behandeling van Accidental Americans en dus ook van deze ondernemer goed begrijpen.
Ik heb geen informatie over hoeveel ondernemers met zakelijke rekeningen onder de FATCA-wetgeving vallen. De FATCA-regelgeving maakt geen onderscheid tussen een natuurlijk persoon die een particuliere klant is en een natuurlijke persoon met een Inkomstenbelasting-onderneming (IB-onderneming). Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit die een IB-onderneming (o.a. eenmanszaak, deelname in een maatschap en vennootschap onder firma) hebben, moeten voor hun zakelijke rekening, net als voor hun reguliere betaalrekening, een US TIN of CLN aanleveren.
Het in de richtlijn betaalrekeningen opgenomen recht op een basisbetaalrekening is alleen van toepassing op consumenten die rechtmatig in de EU verblijven. De richtlijn en de Wft, waarin deze richtlijn is geïmplementeerd, sluiten niet uit dat een basisbetaalrekening ook voor zakelijke transacties gebruikt kan worden. Zoals ik eerder heb aangegeven roep ik Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit op om een US TIN of CLN aan te vragen. Dat geldt ook voor deze ondernemer.
Bent u bekend dat ook in dit voorbeeld sprake is van gebrekkige en geen eenduidige informatie en communicatie? Kunt u toelichten welke acties u het afgelopen half jaar heeft ingezet om de informatievoorziening en communicatie op een hoger niveau te brengen? Klopt het dat de informatievoorziening vanuit de Belastingdienst naar aanleiding van het laatste debat over FATCA nog niet gewijzigd is? Kunt u dat verklaren?
Het is van belang dat mensen die erachter komen dat ze (ook) Amerikaan zijn voldoende geïnformeerd worden. Voor deze mensen ben ik aan het bezien hoe de overheid op een actievere manier kan communiceren over de gevolgen van FATCA. Hoewel de afgelopen jaren veel informatie is verstrekt in brieven van de banken aan hun klanten, op de websites van de NVB en de Belastingdienst, in Kamerbrieven en in de beantwoording van Kamervragen zie ik ook het nut in om dit op een centrale, goed vindbare plek samen te brengen op rijksoverheid.nl. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang op dit gebied.
Wat vindt u van het feit dat deze ondernemer met een eigen zaak bij afkoop van de Amerikaanse nationaliteit belasting moet betalen in Nederland en in de VS? Heeft u zicht op de belastingclaim van de VS als mensen zoals in dit voorbeeld al jarenlang een eigen zaak hebben? Zo ja, op welke grondslagen wordt vanuit de VS belasting geheven waarbij er sprake zal zijn van dubbele belastingheffing? Vindt u dit een te verantwoorden belastingclaim?
Het klopt dat er bij het opzeggen van de nationaliteit aangifte moet worden gedaan in de VS over de afgelopen vijf jaar. Dat wil echter niet zeggen dat er ook een belastingschuld ontstaat. Hoewel ik over individuele gevallen geen uitspraken kan doen, zal dubbele belasting in de meeste gevallen worden voorkomen door het belastingverdrag. Mocht er door verschillende grondslagen en ondanks aftrekposten en drempels toch een belastingclaim ontstaan vanuit de VS, dan wordt met de versoepelde afstandsprocedure de belastingclaim alsnog kwijtgescholden als deze onder de 25.000 dollar is. Voor verdere uitleg verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 9.
Wat vindt u van de overweging van deze ondernemer om te stoppen met een zaak omdat deze belastingclaim en hoge kosten boven de markt hangen?
Ik vind het onwenselijk als mensen dit soort negatieve gevolgen zouden ondervinden door hun keuze om de Amerikaanse nationaliteit op te zeggen. Daarom ben ik in gesprek met de VS over o.a. het verlagen van kosten voor de afstandsprocedure voor onbedoelde Amerikanen.
Kunt u de vragen gelijktijdig met de, in het debat over de Accidental Americans op 24 november 2020, toegezegde brief in januari 2021 beantwoorden; een brief waar veel mensen en wij grote verwachtingen bij hebben?
Ja.
Documenten in het toeslagenschandaal |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er een advies is van de Landsadvocaat over de verstrekking van stukken in (hoger) beroepszaken? Klopt het dat het gaat om een notitie van 11 oktober 2018, zoals vermeld in de inventarislijsten bij uw eerste deelbesluit in de Wob-procedure betreffende documenten voor/van de Audviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT; ook aangeduid als de adviescommissie-Donner)?
Ja, dit klopt. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 15, 253 en 254 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Wie van de volgende groepen hebben het advies gehad: de adviescommissie-Donner, de Auditdienst Rijk (ADR), de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)? En op welk moment?
De AUT heeft dit advies in november 2019 ontvangen. Aan de POK is dit advies verstrekt op 1 september 2020, de ADR heeft dit advies niet gehad.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van deze notitie (en bijlagen) en beschrijven hoe u het advies van de Landsadvocaat apprecieert, mede in het licht van het zogeheten «inwerkplan»?
Ja. Dit advies treft u aan als bijlage bij het antwoord 253 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en te vinden op informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl. De onderliggende bijlagen worden niet verstrekt omdat dit op individuele procedures ziet waarin de Kamer geen partij is. Mijn ambtsvoorganger heeft reeds een appreciatie gegeven van dit advies in zijn kamerbrief van 11 oktober 2018 waarin hij maatregelen heeft aangekondigd inzake CAF 11. Onder maatregel 2 «herbeoordeling van lopende CAF 11-beroepszaken» is een samenvatting van dit advies opgenomen. Het advies behelsde ruimhartiger stukken te verstrekken dan in het inwerkplan werd genoemd en destijds binnen Toeslagen gebruikelijk was. In het antwoord op vraag 15 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag ben ik uitgebreid ingegaan op de context van het inwerkplan.
Herinnert u zich uw antwoorden van 13 oktober 2020 op de vragen bij de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, waarin in vraag 6 werd gevraagd naar de opdrachten die de directeur Toeslagen in 2018 en 2019 heeft gekregen met het oog op herstel? Herinnert u zich dat u toen zei: «Een dergelijk document is niet bekend.» 1
Ja.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van de formele, schriftelijke opdracht van FJZ aan de directeur Toeslagen, waarvan het bestaan bleek in de openbare verhoren van de POK?
In oktober jl. ging de vraag over de opdracht tot herstel die met betrekking tot CAF 11 in december 2018 en begin 2019 is gegeven aan de directeur Toeslagen. In mijn beantwoording ben ik ervan uitgegaan dat werd gedoeld op een specifieke opdracht inzake het herstel van CAF 11. Mij is niet bekend dat een dergelijke opdracht is verstrekt aan de directeur Toeslagen. Tijdens de openbare verhoren van de POK is gesproken over een opdracht rondom het versterken van de kwaliteitsborging bij de Belastingdienst/Toeslagen in brede zin. Het betreft hier het memo Opdracht Versterking kwaliteitsborging bij de Belastingdienst/Toeslagen van de directie FJZ en UHB aan de directeur-generaal van de Belastingdienst. In het memo wordt de DG verzocht, onder aanwijzing van de hoofddirecteur FJZ als gedelegeerd opdrachtgever, de algemeen directeur Toeslagen opdracht te geven, in afstemming met de directeur CD Vaktechniek de aanbevelingen uit het Plan van aanpak – Versterking kwaliteitsborging bij Toeslagen uit te werken en daar invulling aan te geven, voor zover deze zien op Toeslagen. In de bijlage treft u het memo aan, het plan van aanpak en de mailwisseling waaruit blijkt dat de DG akkoord is met de opdrachtverstrekking. In de bijlage zijn namen onder het niveau van directeur en emailadressen en telefoonnummers niet zichtbaar gemaakt2.
Wilt u de Kamer tevens een afschrift doen toekomen van het zogeheten «Plan van Aanpak», waarvan het bestaan is gebleken door openbaarmaking van actielijsten in een Wob-besluit met betrekking tot de zogeheten Combiteams Aanpak Facilitators (CAF), het Plan van aanpak dat samenhing met het Besluit bestuursrecht, het «opschonen» van werkinstructies en niet- gepubliceerd beleid, het alsnog zorgen voor een zorgvuldige beantwoording van Kamervragen en behandeling van Wob-verzoeken? (Zie: aanvullende documenten Wob CAF11, bijlage 19)
Het Wob document waaraan gerefereerd wordt is van 1 maart 2019 waarbij gerefereerd wordt aan een Plan van aanpak dat gereed is. Gezien de datum wordt vermoedelijk gedoeld op het Plan van aanpak versie 0.5 van 21 februari 2019. Deze treft u aan als bijlage 6a. Bij deze zoektocht zijn we twee documenten tegengekomen die een beter beeld geven rondom het Plan van aanpak, deze treft in bijlage 6b (presentatie M-dag 18-12-2018) en 6c (Impactbepaling project werkinstructies Toeslagen van 25-7-2019). Namen van personen zijn niet zichtbaar3.
Bestaan er nog relevante documenten die nog niet aan de Kamer zijn gemeld? Kunt u in dit verband limitatief aangeven welke documenten op 10 juli 2019 en op 29 oktober 2019 aan de adviescommissie-Donner zijn verstrekt? Wilt u, indien er in deze twee sets nog documenten zijn die niet met de Kamer zijn gedeeld, deze ongelakt aan de Kamer doen toekomen (het gaat hier om de feitensets)?
Op 10 juli 2019 zijn door de ambtelijk contactpersoon voor de AUT geen stukken verstrekt. Op 29 oktober 2019 zijn in enkele mailtjes 24 documenten verstrekt. Gezien de omvang is het niet mogelijk om in deze korte tijd te zeker te stellen dat u deze allen gekregen heeft. Eerste inschatting is van wel, voornamelijk via de set die meegestuurd is met de kabinetsreactie van 17 juli 2020 op het rapport van de AP.4 In onderstaande tabel treft uw wel de bestandsnamen aan. Indien er relevante documenten worden gevonden die nog niet aan uw Kamer gestuurd zijn of beschikbaar zijn op Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.Rijksoverheid.nl zal ik u die nazenden.
~5956119.pdf
.pdf
2015-06-09 Fw_ Betr_ Re_ queryverzoek!.pdf
.pdf
20150701 Onderzoeksopdracht CAF Giften IH.pdf
.pdf
Alle verslagen MT BF Fraude.pdf
.pdf
analyse casus Arena vs 0.2.pdf
.pdf
Betr Betr Betr Re anayse IP-adressen.msg
.msg
Betr Re 3 vraagjes.msg
.msg
Betr RE Betr Betr Re Gegevensverstrekking door banken.msg
.msg
CAF-beschrijving hawaii vs 0.9.pdf
.pdf
CAF-beschrijving Horseshoe Bay vs 0.2.pdf
.pdf
Casus Hawaii bezwaar 19042016.docx
.docx
Fw Betr Betr Betr bezwaren Dadim caf casus Hawaï.msg
.msg
Fw casus Accra.pdf
.pdf
Fwd_ Verslag bespreking begeleidersgroep.pdf
.pdf
Giftenaftrek.pdf
.pdf
LOGBOEK.docx
.docx
Memo ten behoeve van Hans Blokpoel inzake de problematiek in de giftenaftrek.pdf
.pdf
queryverzoek _ Hawaii _ 2015.docx
.docx
StaVaZA casus hawaii.msg
.msg
tonga en hawai.msg
.msg
.pdf
Verantwoording uitvoeren WOB verzoek RTL Nieuws def concept 1810 DJZBOA.docx
.docx
Verslag MT Fraudebestrijding maandag 3 februari 2014 – CONCEPTv2.docx
.docx
Weekverslag CAF 27022015.pdf
.pdf
Leeswijzer: .msg= mail
Wie van de volgende groepen hebben die documenten gehad: de commissie-Donner, de ADR, de POK? En op welk moment?
De commissie Donner, de ADR en de POK hebben alle ieder eigen informatieverzoeken ingediend (in het geval van de POK ging het om vorderingen). Dit betreft in totaal duizenden documenten. Er is geen systeem voorhanden waarmee deze vraag op dit moment beantwoord kan worden. Wel willen wij alle documenten op termijn openbaar maken op InformatiepuntKinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl.
Kunt u deze vragen een voor een en uiterlijk op 3 januari 2021 beantwoorden, zodat de Kamer de inhoud van de documenten kan betrekken bij de op 4 januari 2021 te stellen feitelijke vragen over «Ongekend Onrecht», het verslag van de POK?
Nee dit is helaas niet gelukt.
Het gedrag van Centric-topman Gerard Sanderink |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen en antwoorden nog over de problemen bij Centric en Oranjewoud?1
Ja, die herinner ik me.
Heeft u kennisgenomen van het gedrag van dhr. Sanderink die een inspecteur bedreigd heeft en bewijsmateriaal vernietigd heeft?2
Ik heb dat uit de media vernomen.
Herinnert u zich dat hij eerder mails heeft gestuurd aan de directeur van de FIOD met in de cc: de Minister van Financiën, Staatssecretaris van Financiën, Secretaris-generaal MinFin, Directeur-generaal Belastingdienst, Minister van BZK, Staatssecretaris van BZK, Secretaris-generaal BZK, Minister van JenV, College van procureurs-generaal, Secretaris-generaal MinIenW?
Ja, dat herinner ik me.
Kunt u de mails en appjes die hij aan hoge overheidsfunctionarissen gestuurd heeft de afgelopen 18 maanden openbaar maken en aan de politie en het openbaar ministerie doen toekomen zodat zij toch in bezit komen van de mail?
Ik zie op dit moment geen redenen om bedoelde correspondentie openbaar te maken zonder dat daar een verzoek ligt van door u genoemde instanties. Dergelijke instanties kunnen de correspondentie indien benodigd bij de geadresseerden opvragen.
Bent u ervan op de hoogte dat dhr. Sanderink geen gevolg geeft aan een fors aantal gerechtelijke uitspraken?
Ik ben op de hoogte van berichtgeving in de media daarover. Het is aan de bij die procedures betrokken partijen om daar al of niet actie op te ondernemen.
Is het gepast voor DNB en de Nederlandse overheid om zaken te blijven doen met iemand die zich niet gerechtelijke uitspraken houdt en gezagsdragers bedreigt en dat nota bene in gevoelige materie zoals ICT en bij gevoelige instellingen zoals DNB?
Centric en Strukton maakten op 4 januari 2021 bekend dat de heer Sanderink met ingang van genoemde datum zijn bestuurlijke taken bij Centric en Strukton heeft neergelegd. Het is aan DNB als contractpartij van Centric om de kwaliteit van dienstverlening van Centric te monitoren. Dit is onderdeel van de eigen bedrijfsvoering van DNB als onafhankelijk toezichthouder.
Is DNB voor essentiele en gevoelige taken afhankelijk van software van Centric? Kan DNB zonder die software gewoon zijn taken voortzetten?
Voor zover mij bekend is DNB voor essentiele en gevoelige taken niet afhankelijk van software van Centric.
Wilt u deze Kamervragen doen toekomen aan De Nederlandsche Bank zodat die zelfstandig een afweging kan maken?
Ja.
Zijn er naast DNB nog andere overheidsinstellingen met cruciale functies die afhankelijk zijn van de software van Centric? Zo ja, welke?
Behalve van DNB ben ik niet op de hoogte van andere overheidsinstellingen met cruciale functies die diensten afnemen van Centric. Wel zijn er enkele staatsdeelnemingen die gebruik maken van de diensten van Centric. Zij houden ons op de hoogte van ontwikkelingen.
Hoe beoordeelt u de rol van de huidige partner van de heer Sanderink die gevorderde mails en appjes gewist zou hebben? Kan iemand die gevorderde informatie wist betrokken zijn bij een onderneming die essentiele ICT levert aan de overheid?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over het functioneren van een private onderneming dan wel de relatie tussen deze private onderneming en een individu.
Kunt u uiteenzetten welke bevoegdheden en verplichtingen de Raad van Commissarissen heeft indien een bestuurder duidelijk wetten overtreedt en niet handelt in het belang van de onderneming?
De wet (het Burgerlijk Wetboek) stelt voorop dat elke bestuurder tegenover de vennootschap verplicht is tot een behoorlijke taakvervulling. De raad van commissarissen van een NV of BV heeft de taak om toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de ondernemingen die daaraan verbonden zijn. Bestuurders en commissarissen dienen zich te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.3 Bij de toezichthoudende taak van de raad van commissarissen past dat dit orgaan zo nodig kan ingrijpen in de vennootschap wanneer het vennootschappelijke belang dit vergt, binnen de bandbreedte van de wet en de statuten van de vennootschap.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege de noodzakelijke interdepartementale afstemming is beantwoording binnen de geldende termijn niet haalbaar gebleken.
Het bericht ‘Miljardenvermogen vlucht uit Nederland wegens btw-plicht’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljardenvermogen vlucht uit Nederland wegens btw-plicht»?1
Ja.
Waarom beëindigt Nederland de btw-vrijstelling over de vergoedingen voor vermogensbeheer? Welke Europese jurisprudentie en Nederlandse regelgeving ligt ter grondslag aan het beëindigen van de btw-vrijstelling?
Conform de Europese btw-regelgeving past Nederland een vrijstelling toe op het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Het beheer van een individueel vermogen of van kredieten is verplicht belast met btw. Over dit onderscheid en de reikwijdte van de vrijstelling heeft het Europese Hof van Justitie de afgelopen jaren meerdere arresten gewezen, zoals JP Morgan Fleming, C-363/05, Deutsche Bank C-44/11, Wheels C-424/11, ATP C-464/12, Fiscale eenheid X, C-595/13. In deze laatste Nederlandse zaak heeft de Hoge Raad eind 2016 ook arrest gewezen (11/04540). Kern van deze jurisprudentie is als volgt. Met de Europese harmonisatie van de wetgeving inzake de erkenning van en het toezicht op beleggingsfondsen, is de beoordelingsvrijheid van lidstaten begrensd. Als vrijgestelde collectieve beleggingsfondsen moeten worden beschouwd: beleggingen die onder de icbe-richtlijn (2009/65/EG) vallen en binnen dat kader aan bijzonder overheidstoezicht zijn onderworpen. Daarnaast gaat het om fondsen die geen icbe zijn, maar dezelfde kenmerken als deze instellingen vertonen en dus dezelfde handelingen verrichten of op zijn minst zodanig vergelijkbaar zijn met deze instellingen dat zij ermee concurreren. Dit vereist deelneming door meerdere beleggers, waarbij de inleg wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en de deelnemers direct delen in de rendementen en risico’s van de beleggingen door de beheerder(s) van het fonds in de periode van hun deelname. Verder moet sprake zijn van daadwerkelijk, vergelijkbaar overheidstoezicht. Op verzoek van de branche is op dit laatste punt in overleg met toezichtspecialisten voorzien in het beleidsbesluit bijzonder overheidstoezicht (2019–42405).
Iedere individuele situatie moet langs deze lijnen worden beoordeeld, vergelijk ook de guideline van het btw-comité (WP 949)2. Dit geldt ook voor de CLO-vennootschappen (collateralized loan obligations).
Wat zijn de (financiële) gevolgen van het beëindigen van de btw-vrijstelling voor beleggingsfondsen en specifiek voor beleggingsfondsen in herverpakte bedrijfsleningen («collateralized loan obligations», CLO’s)? Wat zijn de gevolgen voor (de portefeuilles van) Nederlandse investeerders (bijvoorbeeld pensioenfondsen) wanneer CLO’s verplaatsen naar andere landen?
Alleen het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen die voldoen aan de hiervoor onder 2 bedoelde kenmerken is vrijgesteld van btw. Nederland telt een honderdtal CLO-securitisatievennootschappen. Dit zijn privaatrechtelijke BV’s met aandeelhouder(s), die rentedragende obligatieleningen uitgeven aan investeerders ter financiering van bepaalde, over te nemen activa zoals bank- of bedrijfsleningen. Deze situatie is niet zonder meer vergelijkbaar met een icbe-deelneming. Zo deelt de investeerder in geval van vastrentende obligaties niet in de beleggingsopbrengsten en -risico’s. Er is dan in principe sprake van kredietverstrekking in plaats van een risicodragende fondsbelegging. Bij btw-plicht ter zake van het beheer voor alle CLO-BV’s zouden deze vennootschappen op jaarbasis naar schatting € 3,7 mio btw moeten betalen over de aan hen berekende beheerkosten. De CLO-BV’s zijn tezamen goed voor ongeveer € 0,3 mio vennootschapsbelasting. De financiële gevolgen van verplaatsing naar een ander land hangen af van de (fiscale) regelgeving van het desbetreffende land. Er zijn momenteel geen verdere financiële of (portefeuille)gevolgen voor Nederlandse investeerders bekend.
Kunt u reflecteren op het standpunt en de acties van de Europese Commissie op het gebied van de securitisatiemarkt en de bancaire kredietverlening? Streeft Nederland hetzelfde uitgangspunt na als de Europese Commissie? Zo ja, in hoeverre past de beëindiging van de btw-vrijstelling over vermogensbeheer in het uitgangspunt van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet? Op welke punten, en waarom, hanteert Nederland een ander uitgangspunt?
De Europese Commissie heeft het zogenoemde KMU (Kapitaalmarktenunie) actieplan geïntroduceerd.3 In dit actieplan doet de Europese Commissie wetgevende en niet-wetgevende voorstellen met als één van de doelen het beschikbaar maken van meer kredietmogelijkheden voor Europese bedrijven.
Dit omvat (in actiepunt 6) ook alternatieve (securitisatie)structuren voor kredietverlening, waarvoor de Commissie de noodzaak van adequate regulering onderkent en onderzoekt. Nederland wacht dit onderzoek af en zal dan kennisnemen van de uitgangspunten die de Europese Commissie daarbij heeft gehanteerd. Er is geen relatie met de toepassing van de collectieve beheervrijstelling die volgt uit de EU Btw-richtlijn 2006/112 EG en de desbetreffende EU jurisprudentie.
Kunt u een toelichting geven op het kort geding in oktober 2020 tussen de 78 beleggingsinstellingen en de Nederlandse Staat over de btw-verplichting? Met welke argumenten kwam de rechter tot welke conclusie? Hebben de beleggingsinstellingen na het verschijnen van de motivering van de uitspraak verdere juridische stappen gezet?2
In 2007 heeft de Belastingdienst naar de destijds geldende stand van zaken de btw-positie van de CLO-vennootschappen bevestigd. De ontwikkelingen nadien zoals hiervoor onder 2 vermeld hebben geleid tot een noodzakelijke heroverweging en intrekking van die bevestiging met inachtneming van overgangstermijnen. De CLO-vennootschappen menen dat de intrekking onrechtmatig is en hebben een kort geding tegen de Belastingdienst aangespannen.
De voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat de opzegging niet onmiskenbaar onjuist is en daarmee ook niet onrechtmatig, gelet op de onder 2 vermelde jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie en de Hoge Raad. Voor zover bekend hebben de CLO-vennootschappen na de gemotiveerde uitspraak van 11 november 2020 geen verdere juridische stappen ondernomen in de zin van bezwaar of beroep. Daarbij wordt opgemerkt dat zij vanwege de (naar aanleiding van de Hoge Raad arresten van 4 december 2020 verlengde) overgangstermijnen het oude standpunt nog mogen toepassen tot 1 juli a.s. en in een aantal specifieke gevallen tot het latere einde van de looptijd van de kredietovereenkomsten waar de CLO-transacties betrekking op hebben.
Hoeveel van het type beleggingsfondsen dat belegt in herverpakte bedrijfsleningen heeft sinds oktober 2020 Nederland verlaten? Welke gevolgen heeft dit voor de werkgelegenheid in de financiële sector in Nederland? Hoeveel CLO’s hebben hun hoofdkantoor nog wel in Nederland?
Inmiddels hebben 81 CLO vennootschappen hun portefeuille in economische zin overgedragen aan Ierse vennootschappen. De overdracht van de juridisch eigendom is gepland in de komende maanden. De betrokken Nederlandse werkgelegenheid betreft met name de trust- en advieswerkzaamheden voor de ongeveer 100 CLO-BV’s, die geconcentreerd zijn bij slechts enkele partijen.
Het vermogensbeheer en de besteding van het in de markt opgehaalde kapitaal zijn niet gebonden aan de vestigingsplaats van de CLO.
Kunt u een toelichting geven op het arrest van 4 december 2020 over bijzonder overheidstoezicht voor CLO’s? Met welke argumenten kwam de Hoge Raad tot welke conclusie? Waarom heeft u in een eerder stadium besloten tot beëindiging van de btw-vrijstelling terwijl de casus over bijzonder overheidstoezicht bij CLO’s op dat moment nog aanhangig was bij de Hoge Raad? Waarom heeft u niet gewacht tot de uitspraak van de Hoge Raad?
In de arresten van 4 december 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een specifiek beleggingsproduct van een beleggersgiro onder omstandigheden vergelijkbaar kan zijn met een icbe, ook als de beheerder het financiële product aanbiedt onder diens vergunning voor individueel vermogensbeheer. Hoewel dit ten opzichte van de onder 2 vermelde ontwikkelingen wellicht weer meer ruimte biedt, is het arrest niet zonder meer van toepassing op de afwijkende situatie van CLO’s. Behalve het overheidstoezicht op basis van de beheervergunning, moeten ook de overige kenmerken van de CLO worden beoordeeld in vergelijking met een vrijgesteld beheerde icbe en andersoortige financiële producten zoals kredieten, waarvoor de uitvoering van beheer belast is met btw. In het licht van de arresten van 4 december 2020 zal de Belastingdienst dit opnieuw zorgvuldig doen, in welk kader de opzegging van de oude standpuntbepaling is opgeschort tot 1 juli 2021.
Waarom heeft u ervoor gekozen de btw-vrijstelling te verlengen tot 1 juli 2021? Wat zijn de gevolgen als blijkt dat in het arrest van 4 december 2020 dezelfde argumentatie is gevolgd als in voorliggende casus van oktober 2020 en het toezicht op CLO’s dus wel onder bijzonder overheidstoezicht valt?
Zoals hiervoor onder 7 vermeld is de overgangstermijn verlengd tot 1 juli 2021 om een zorgvuldige herbeoordeling naar aanleiding van de arresten van 4 december 2020 mogelijk te maken. Naast een beoordeling van het toezicht op de CLO’s omvat dit de beoordeling of de overige kenmerken van de CLO’s voldoende vergelijkbaar zijn met een icbe.
Wanneer verwacht u duidelijkheid te kunnen geven over de overeenkomstigheid van het arrest van 4 december 2020 en het kort geding in oktober 2020 en de daarmee gepaarde gevolgen voor de btw-vrijstelling voor beleggingsfondsen? Deelt u de mening dat vanwege de onzekerheid die er nu heerst bij beleggingsfondsen en de al in gang gezette verhuizingen deze duidelijkheid zo snel als mogelijk gegeven moet worden?
De nieuwe, ruime uitleg van de Hoge Raad in de arresten van 4 december 2020 vereist een zorgvuldige bestudering van jurisprudentie, beleid, toezichtwetgeving en de feiten en omstandigheden van individuele situaties. Ik streef ernaar om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te geven aan de CLO’s, ruim voor ommekomst van de overgangstermijn per 1 juli 2021. Daarnaast ben ik ook voornemens het besluit bijzonder overheidstoezicht zo spoedig mogelijk aan te passen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet, schep duidelijkheid over de verhuisboete voor bedrijven’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Eric Wiebes (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van VNO-NCW/MKB-Nederland; «Kabinet, schep duidelijkheid over de verhuisboete voor bedrijven»?1
Ja
Herkent en deelt u de zorgen die in ondernemend Nederland leven bij zowel grotere ondernemingen, als het midden- en kleinbedrijf (mkb) over (het boven de markt hangen van) de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting die niet alleen effect heeft op verhuizing van bedrijven naar het Verenigd Koninkrijk maar ook naar landen als Spanje, Frankrijk, Italië en de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting.
De initiatiefnemer tracht met het initiatiefwetsvoorstel te voorkomen dat de Nederlandse dividendbelastingclaim verloren gaat indien een hoofdkantoor vertrekt uit Nederland door af te rekenen over de opgebouwde (latente) winstreserves. Middels een verhaalsrecht kan het vertrekkende lichaam in theorie deze dividendbelasting claimen bij de aandeelhouders, terwijl deze dividenden nog niet ter beschikking zijn gesteld aan de aandeelhouders. Uit de toelichting bij de vierde nota van wijziging kan worden opgemaakt dat het wetsvoorstel zich eenzijdig richt op enkele specifieke bedrijven. Ook dit heeft een negatieve impact op de betrouwbaarheid en aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland. Bovendien zijn er op dit moment geen andere landen die een soortgelijke eindheffing kennen. Deze additionele belasting zal een negatief effect hebben op de bedrijven die zich in Nederland willen vestigen, terwijl het beleid van Nederland erop gericht is handelsbarrières te voorkomen. De door deze bedrijven in Nederland opgebouwde (latente) winstreserves worden immers, bij een vertrek uit Nederland richting een kwalificerende staat, in de heffing betrokken ongeacht een latere belastingheffing bij de aandeelhouders. Dit gaat verder dan de aanpak van belastingontwijking en zet de aantrekkelijkheid van Nederland, zeker in vergelijking tot andere (lid)staten, onder druk. Tot slot leiden de vele wijzigingen in de inwerkingtreding in het algemeen tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders. Onzekerheid in het overheidsbeleid – en dus ook ten aanzien van het initiatiefwetsvoorstel – kan van negatieve invloed zijn op (toekomstige) investeringsbeslissingen in Nederland. Bij de NFIA hebben verschillende buitenlandse bedrijven reeds aangegeven dat men zich zorgen maakt over (de dynamiek rond) het voorstel.
Overigens geldt dat het initiatiefwetsvoorstel meerdere keren (ingrijpend) is gewijzigd, voor het laatst bij vierde nota van wijziging.2 Het vertrek van een lichaam naar een andere staat betekent niet zonder meer dat er dient te worden afgerekend over de dividendbelastingclaim. In de huidige vorm van het initiatiefwetsvoorstel geldt dat de geïntroduceerde eindafrekening in de dividendbelasting slechts ziet op (latente) winstreserves van een lichaam dat vertrekt uit Nederland naar een land buiten de EU of de EER dat geen bronheffing op dividenden kent of dat bij binnenkomst de (latente) winstreserves aanmerkt als gestort kapitaal. Gelet op de voorgaande beperkingen zal een verhuizing van een bedrijf naar Spanje, Frankrijk en Italië geen eindheffing tot gevolg hebben. Dit geldt ook voor de Verenigde Staten omdat die wel een bronbelasting kennen op dividenden.
Daarnaast kent het initiatiefwetsvoorstel franchise van € 50 miljoen. Dat betekent dat dat alleen dividendbelasting is verschuldigd voor zover de waarde in het economische verkeer van het vermogen het op de aandelen gestorte kapitaal van het vertrekkende lichaam het bedrag van de franchise van € 50 miljoen overstijgt. Dit betekent dat het initiatiefwetsvoorstel geen MKB-bedrijven zou moeten raken.
Wat doet de voorliggende Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting met het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat? In hoeverre draagt de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting bij aan de stabiliteit en de betrouwbaarheid van het Nederlandse investeringsklimaat in internationaal verband? Wat betekent de onzekerheid over de mogelijke introductie van een conditionele eindafrekening, maar zeker ook dit gehele proces waarbij de conditionele eindafrekening maar boven de markt blijft hangen inclusief de terugwerkende kracht, voor de aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse bedrijven en/of investeerders? In hoeverre draagt het voorliggende initiatiefwetvoorstel bij aan het behoud en het aantrekken van grotere internationale ondernemingen? Kunt u bij deze analyse ook de NFIA (Netherlands Foreign Investment Agency) betrekken? Wat betekent deze wet voor mkb-bedrijven die hun bedrijfsactiviteiten in het buitenland willen uitbreiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de juridische houdbaarheid van deze spoedwet? Kunt u tevens ingaan hoe deze wet zich verhoudt tot het bestaande belastingstelsel en de verdragsverplichtingen?
Het kabinet heeft meerdere bezwaren tegen het initiatiefwetsvoorstel. In de kabinetsreactie van vandaag worden deze bezwaren uitgebreid toegelicht. In de kern gaat het om de volgende bezwaren:
De doeltreffendheid en doelmatigheid van het initiatiefwetsvoorstel zijn twijfelachtig.
De in het initiatiefwetsvoorstel voorgestelde wijzigingen betekenen een ingrijpende stelselwijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965, terwijl de heffing beperkt is tot een zeer kleine groep aandeelhouders.
De uitoefening van het verhaalsrecht van de vennootschap op de aandeelhouders is te gecompliceerd.
Er is een reële kans dat een rechter het initiatiefwetsvoorstel strijdig acht met Nederlandse belastingverdragen en de goede trouw die Nederland bij de uitleg en toepassing daarvan in acht moet nemen.
De voorgestelde heffing is naar de mening van het kabinet in strijd met het vrije verkeer van kapitaal.
De voorgestelde franchise van € 50 miljoen kan, nu dit niet objectief lijkt te kunnen worden gemotiveerd, leiden tot een selectief voordeel en derhalve tot een risico van staatssteun ten behoeve van ondernemingen die onder die drempel vallen.
Het initiatiefwetsvoorstel is zeer lastig uitvoerbaar.
De terugwerkende kracht van de in het initiatiefwetsvoorstel opgenomen maatregelen lijkt niet gerechtvaardigd en de vele wijzigingen in de inwerkingtreding leiden tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders.
De eindheffing heeft een negatieve impact op investeringen in Nederland.
De Afdeling heeft op 2 september 2020, 30 september 2020 en – na de vierde nota van wijziging – opnieuw op 13 april 2022 advies uitgebracht. De Afdeling heeft zich in al haar adviezen kritisch uitgelaten over het initiatiefwetsvoorstel, met name in verhouding tot de belastingverdragen, de verenigbaarheid met het Unierecht, de vestigingsplaatsfictie en de terugwerkende kracht. Daarom adviseert de afdeling om het voorstel niet in behandeling te nemen.
De initiatiefnemer van de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting zal te zijner tijd om een officiële kabinetsreactie vragen, maar deze leden hechten veel waarde aan zo snel mogelijk duidelijkheid door het kabinet over de (on)wenselijkheid van deze conditionele eindafrekening dividendbelasting, de juridische haalbaarheid en de gevolgen voor BV Nederland, Nederlandse bedrijven en de werkgelegenheid. Kunt u daarop reageren en reflecteren ook het advies van de Raad van State in acht nemend?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een glastuinbouwbedrijf door de verhoogde Opslag Duurzame Energieheffing (ODE) overschakelt van elektriciteit naar gas |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koppert Cress schakelt weer over van groene stroom op gas: «Ik word hier echt verdrietig van»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de omschakeling van Koppert Cress van stroom naar gas in verband met de enorme verhoging van de ODE-heffing voor stroom?
Het artikel maakt duidelijk dat Koppert Cress terugschakelt van elektriciteit naar gas uit kostenoverweging.
Bent u bekend met het feit dat Koppert Cress een koploper was op het gebied van duurzaamheid doordat er voor honderd procent gebruik werd gemaakt van groene energie en daar dit jaar zelfs een prijs in het kader van Duurzaam Ondernemerschap voor gewonnen heeft?
Ja.
Deelt u de analyse dat naast Koppert Cress veel meer bedrijven in onder meer de glastuinbouw terug zullen gaan van stroom naar gas dan wel de gewenste elektrificatie in de ijskast zullen zetten?
Naar aanleiding van de moties Essers (Kamerstuk I 35 304, nr. F) en Lodders (Kamerstuk II 35 302, nr. 42) is nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van de in het Klimaatakkoord afgesproken aanpassingen van de ODE. Deze externe onderzoeken van Wageningen Economic Research (WEcR) en van CE Delft (bijlagen bij Kamerstuk 35 579, nr.3) constateren dat het totaal van de energiebelasting (EB) en de ODE voor enkele sectoren, waaronder de glastuinbouw, geen prikkel geeft voor elektrificatie, terwijl dat wel gewenst is met het oog op CO2-reductie.
Voor de middellange termijn geldt dat op dit moment de fiscale prikkels voor de energietransitie worden geëvalueerd, onder andere in de evaluatie van de EB en ODE. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan prikkels die de transitie en meer specifiek de gewenste omslag van aardgas naar elektriciteit ondersteunen.
Voor de korte termijn is het kabinet van mening dat de middelen die de komende twee jaar aanvullend beschikbaar zijn voor een aantal sectoren (25 miljoen euro per jaar), ondernemers tegemoet komen in de energiekosten en hen ertoe kunnen verleiden om vast te houden aan de ingezette richting van inkoop van elektriciteit in plaats van aardgas.
Bent u van mening dat juist ondernemingen die vooroplopen op het gebied van duurzaamheid door de verhoogde ODE-heffing grote nadelen ondervinden?
In 2020 zijn de grootverbruikerstarieven van de ODE op aardgas en elektriciteit omhoog gegaan, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2021 op 24 november 2020 heeft het kabinet reeds aangegeven dat het twee keer 25 miljoen euro wil inzetten voor die bedrijven die een grote sprong maken in hun ODE-rekening mede als gevolg van het feit dat ze vooroplopen op gebied van verduurzaming. Ik ben evenwel niet van mening dat alle ondernemingen die vooroplopen op het gebied van duurzaamheid door de verhoogde ODE grote nadelen ondervinden. Ten opzichte van 2019 is sprake van een forse stijging van de ODE-tarieven op aardgas. Deze stijging is groter dan de stijging van de ODE-tarieven voor elektriciteit. Hiermee wordt de gewenste transitie in de meeste sectoren ondersteund.
Hoe is de genoemde beweging (in vraag vier) te rijmen met de gewenste elektrificatie zoals genoemd in het Klimaatakkoord?
Voor het antwoord op deze vraag zie mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
Kunt u inzicht geven in de wijze waarop de compensatiemiddelen voor de genoemde verhoging van de ODE-heffing ingezet zullen worden?
De Minister van LNV en ik werken op dit moment, in overleg met de betreffende sectoren, de benodigde regeling(en) uit. Het is van belang dat de betreffende sectoren betrokken worden in de vormgeving zodat de compensatieregeling(en) zo effectief mogelijk ingezet kunnen worden. Daarnaast is het van belang dat deze uitvoerbaar zijn en binnen de staatsteunregels passen. De Minister van LNV en ik zullen op korte termijn uw Kamer nader informeren over de uitwerking van de regeling(en). Nadat de regeling(en) zijn uitgewerkt kunnen bedrijven aanspraak maken op de middelen.
Zijn er al middelen verstrekt uit de compensatieregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u, gelet op het signaal dat bedrijven vanwege de ODE-heffing voor stroom daadwerkelijk teruggaan van stroom naar gas, bereid op korte termijn de verhoogde tarieven voor de ODE-heffing voor stroom in de derde schijf te heroverwegen?
Ik ben niet bereid om de tarieven op korte termijn te heroverwegen. Wel zal ik uw Kamer op korte termijn informeren over de uitwerking van de regeling(en) zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 8. Daarnaast zal uw Kamer in het voorjaar van dit jaar worden geïnformeerd over de evaluaties van de EB en ODE.
Bent u bekend met de berichtgeving over de dreiging van Rusland met betrekking tot het opzeggen van het belastingverdrag met Nederland?1 2 3
Ja.
Klopt het dat Rusland het belastingverdrag met Nederland wil opzeggen? Zo ja, waarom, per wanneer, en per wanneer is het juridisch gezien ook daadwerkelijk mogelijk? Gaat het om het hele verdrag of om specifieke verdragsartikelen? Wat is de huidige stand van zaken? Welke stappen zijn er gezet sinds de aankondiging van Rusland tot opzegging in augustus 2020?
Nederland is sinds 2014 in onderhandeling met Rusland over een (reguliere) gedeeltelijke herziening van het belastingverdrag. In januari 2020 was er ambtelijke overeenstemming over de gedeeltelijk herziening van het belastingverdrag. In augustus 2020 heeft Rusland Nederland benaderd om de op ambtelijk niveau uitonderhandelde aanpassingen van het belastingverdrag op een aantal onderdelen te herzien om de mogelijkheid te krijgen onder het verdrag (hogere) bronbelastingen te kunnen gaan heffen, ook in gevallen waar geen sprake is van verdragsmisbruik. Dit verzoek is door Rusland aan meerdere landen gedaan, waarbij de selectie van de landen zou zijn gebaseerd op de omvang van uitgaande dividend- en rentebetalingen vanuit Rusland naar die landen. Op basis van de informatie die ik tot mijn beschikking heb, heeft Rusland, naast Nederland, de volgende EU-lidstaten met hetzelfde verzoek benaderd: Cyprus, Malta en Luxemburg. Ook zou Zwitserland zijn benaderd. In relatie tot Cyprus, Malta en Luxemburg zijn de belastingverdragen aangepast conform het Russische verzoek. Die landen zijn echter niet een-op-een te vergelijken met Nederland. Een aanzienlijk deel van de Nederlandse investeringen betreft namelijk het (reële) Nederlandse bedrijfsleven dat op grote schaal investeert en actief is in Rusland. Het voorstel komt er in de kern op neer dat Rusland, ook in gevallen waar geen sprake is van verdragsmisbruik, slechts bereid zou zijn om verdragsvoordelen onder strenge voorwaarden toe te kennen aan beursgenoteerde bedrijven. Één van die voorwaarde is dat een beursgenoteerde vennootschap in Nederland een direct aandelenbelang heeft in een dochtervennootschap in Rusland. Het ligt in de rede dat niet alle beursgenoteerde bedrijven aan alle voorwaarden zullen (kunnen) voldoen. Bedrijven zonder beursnotering, bijvoorbeeld familiebedrijven, zouden in het geheel niet meer in aanmerking komen voor verdragsvoordelen. Slechts een zeer beperkt aantal belastingplichtigen zou dan nog in aanmerking komen voor de verdragsvoordelen. Hiermee wordt onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het reële Nederlandse bedrijfsleven. Nederland heeft in dit kader constructieve tegenvoorstellen gedaan.
Nederland heeft geen formele kennisgeving van de beëindiging van het belastingverdrag tussen Nederland en Rusland ontvangen. Wel heb ik via de media vernomen dat Rusland het belastingverdrag wil op zeggen indien er geen akkoord kan worden bereikt en dat de nationale procedure voor beëindiging van het verdrag reeds in de opstartfase zit. De Nederlandse inzet is erop gericht om de gesprekken voort te zetten met als doel alsnog tot overeenstemming te komen.
Het verdrag kan eenzijdig worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden voor het verstrijken van een kalenderjaar. Het belastingverdrag houdt in dat geval op van toepassing te zijn voor belastingjaren- en tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan. Dit houdt in de praktijk in dat de toepassing van het belastingverdrag, kort gezegd, op zijn vroegst per 1 januari 2022 kan worden beëindigd indien Rusland onverhoopt besluit om tot beëindiging over te gaan. Een belastingverdrag kan alleen integraal worden beëindigd. Ik heb geen informatie over hoe andere landen zich voorbereiden op een eventuele beëindiging van het belastingverdrag.
Hoeveel Nederlandse (mkb-)bedrijven doen zaken met/in Rusland of met Russische bedrijven? Op welke manier worden deze Nederlandse bedrijven geraakt wanneer het belastingverdrag door Rusland wordt opgezegd? Kunnen ook individuele personen worden geraakt door het eenzijdig opzeggen van het belastingverdrag?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 2 en 5 heeft Nederland van Rusland geen formele kennisgeving van de beëindiging van het belastingverdrag ontvangen. Het risico op dubbele belastingheffing wordt groter indien er een verdragsloze situatie zou komen te ontstaan. Voor zover niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien, zoals in een verdragsloze situatie, is onder omstandigheden een beroep op het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 mogelijk. Dit is een eenzijdige Nederlandse regeling die in voorkomende gevallen en onder bepaalde voorwaarden voorkomt dat belastingplichtigen die in Nederland wonen of gevestigd zijn (binnenlands belastingplichtigen) over hetzelfde inkomen tweemaal belast worden, namelijk in Nederland en in een ander land. Een beroep op het Besluit voorkoming dubbele belastingheffing 2001 zou in voorkomende gevallen voor bedrijven en natuurlijke personen voorkomen dat sprake zal zijn van dubbele belastingheffing wanneer het belastingverdrag met Rusland zou zijn beëindigd. Dat besluit zal echter niet in alle gevallen soelaas bieden. Het belangrijkste gevolg (voor het Nederlandse bedrijfsleven) van een verdragsloze situatie is dat Rusland (hogere) bronbelastingen zal kunnen heffen op uitgaande dividend-, rente- en royaltybetalingen. In de tweede plaats komen deze (hogere) bronbelastingen in relatie tot Rusland in een verdragsloze situatie niet meer voor verrekening in aanmerking. Zonder een belastingverdrag wordt in relatie tot Rusland namelijk geen verrekening gegeven en zullen deze betalingen in beginsel4 zowel in Nederland als in Rusland aan belastingheffing worden onderworpen (dubbele belastingheffing).
Hoewel mij niet bekend is hoeveel in Nederland gevestigde bedrijven in Rusland actief zijn of in Rusland investeren, is mijn indruk – op basis van de bedrijven die zich bij mij hebben gemeld naar aanleiding van de onderhandelingen met Rusland – dat het om substantiële bedrijvigheid in verschillende sectoren gaat. Dit gegeven wordt versterkt door verschillende cijfers over de bilaterale economische relatie tussen Nederland en Rusland5. Zo is Nederland één van grootste handelspartners voor Rusland en is Rusland één van de belangrijkste handelspartners, buiten de Europese Unie, voor Nederland. De gevolgen van een verdragsloze situatie zijn niet alleen schadelijk voor bestaande investeringen maar werpen tevens een drempel op voor nieuwe investeringen.
Deelt u de zorgen over de gevolgen van de eenzijdige opzegging van het belastingverdrag voor Nederlandse (mkb-)bedrijven, zoals het vervallen van belastingafspraken ter voorkomen van het betalen van dubbele belasting? Zo ja, op welke manier kunt u onze Nederlandse (mkb-)bedrijven nu en in de komende periode helpen en informeren over de gevolgen voor de handel met/in Rusland wanneer het belastingverdrag daadwerkelijk door Rusland wordt opgezegd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die zorgen en vind een verdragsloze situatie tussen Nederland en Rusland daarom onwenselijk. Mijn inzet is en blijft er dan ook op gericht alsnog tot een evenwichtig akkoord te komen. Mocht het verdrag toch onverhoopt eenzijdig worden opgezegd, dan zal ik ervoor zorgdragen dat informatie beschikbaar komt over de beëindiging van het belastingverdrag met Rusland. Een (groot) deel van het bedrijfsleven is zich overigens zeer wel bewust van de mogelijke gevolgen in een dergelijk scenario. Mijn ministerie heeft met hen (al dan niet via VNO-NCW) contact hierover.
Hebben alle Europese lidstaten dezelfde eenzijdige Russische eis ontvangen tot aanpassing van de bilaterale belastingverdragen? Zo nee, welke landen niet en waarom niet? Welke landen wel en hoe bereiden deze lidstaten hun (mkb-)bedrijven voor op de mogelijke gevolgen wanneer wel en wanneer niet wordt ingegaan op de Russische eis? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Woonbelasting weer omhoog: uitschieters tot +27%!’. |
|
Erik Ziengs (VVD), Mark Snoeren (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Huiseigenaar is in 2021 meer geld kwijt aan gemeentelijke belastingen (en dat komt vooral door een hogere afvalstoffenheffing)»1 en «Woonbelasting weer omhoog: uitschieters tot +27%!»?2
Ja, de berichten zijn mij bekend.
Is het u bekend dat de voornoemde berichten spreken van wederom een aanzienlijke stijging van lokale lasten, zelfs hoger dan de verwachte inflatie, van 4.1 procent? Bent u verder bekend met de gemiddeld stijging van de OZB van 3.2 procent en uitschieters van 27%? Kunt u deze stijging verklaren? Wat zijn volgens u de oorzaken van deze stijgingen?
De berichten over de stijging van de lokale lasten zijn mij bekend. De ontwikkeling van de lokale lasten voor alle gemeenten worden door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) in kaart gebracht in de jaarlijkse atlas van de lokale lasten. Daarin staan de lokale lasten uitgesplitst per categorie voor alle gemeenten. De atlas verschijnt gebruikelijk in maart. De cijfers van Vereniging Eigen Huis (VEH) lopen hierop vooruit, zijn een steekproef onder een aantal gemeenten, en geven aldus nog geen volledig beeld. Daarom is het nog te vroeg voor een landelijke analyse. Het complete landelijke overzicht volgt in de COELO-atlas.
Ten aanzien van de ontwikkeling van een specifieke lokale heffing in een individuele gemeente is het van belang om deze in de context van de ontwikkeling van de totale lokale woonlasten in deze gemeente te bezien. Dit omdat bijvoorbeeld de keuze voor de verhoging van één specifieke heffing gecompenseerd kan worden door een verlaging, of minder hoge stijging van een andere heffing. Bovendien dient ook gekeken te worden naar de ontwikkeling van de woonlasten van een gemeente over de tijd. Sommige gemeenten hebben nog relatief lage lokale woonlasten. De ontwikkeling van de lokale woonlasten in een individuele gemeente kan dan ook pas het beste beoordeeld worden als het complete overzicht van het COELO bekend is.
Deelt u de constatering dat het loslaten van de macronorm en het invoeren van de Benchmark Lokale lasten in 2019 niet het gewenste effect heeft gehad, om gemeenteraden een beter lokaal debat te laten voeren met als doel de stijging van de lokale lasten te matigen? Zo nee, kunt u dat toelichten? Ziet u een verband tussen de verder stijgende lokale lasten en de afschaffing van de macronorm? Zo nee, wat is volgens u de reden van deze lastenstijging?
Het is nog te vroeg om te kunnen constateren wat de gevolgen van de invoering van de benchmark lokale lasten zijn, omdat de benchmark pas in 2020 is ingevoerd. Om de effecten van de invoering van de benchmark lokale lasten te kunnen beoordelen zal eerst de ontwikkeling gedurende een aantal jaren gevolgd moeten worden. In de evaluatie van de benchmark, die gepland staat voor 2025, zal ook gekeken worden naar de relatie tussen de afschaffing van de macronorm en de ontwikkeling van de lokale woonlasten.
Deelt u de mening dat gemeenten momenteel in financieel zwaar weer zitten en dat het een gedeeld belang is dat we moeten voorkomen dat de huizeneigenaren door middel van een verhoging van de OZB de dupe daarvan worden?
Ik ben me bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Het is belangrijk dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren. Daarom ook heeft de financiële positie van gemeenten mijn volste aandacht en spreek ik hier regelmatig over met gemeenten, provincies en uw Kamer. Het kabinet is de afgelopen periode gemeenten financieel tegemoet gekomen door onder andere het compenseren van de extra kosten en misgelopen inkomsten vanwege corona3, bevriezing van het accres en het schrappen van de opschalings-korting voor twee jaar. Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang en Dak- en Thuislozen. Ook is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor jeugd ad € 300 miljoen verlengd naar 2022.
Om ook te zorgen dat de structurele financiële positie van gemeenten in de toekomst niet tot problemen leidt, trek ik richting de formatie samen met gemeenten en provincies op. De insteek is dat een volgend kabinet op basis van de uitkomsten van onderzoeken een integraal besluit kan nemen over wat er nodig is om gemeenten hun taken goed te laten uitvoeren. Ter voorbereiding op de formatie ben ik dan ook met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek over de jeugdzorg en loopt er een onderzoek naar de impact van de financiële positie van gemeenten op het voorzieningenniveau (eind februari afgerond).
Verder heb ik met provincies afgesproken dat zij gegeven de bijzondere situatie een analyse van de financiële positie van gemeenten maken en deze in februari opleveren.
Met inachtneming van de lokale wensen en opgaven wordt de hoogte van de lokale woonlasten door de gemeenteraad bepaald. De gemeenteraad legt hierover verantwoording af in het democratische proces. Het kabinet zal zich inspannen voor een gezonde financiële positie van gemeenten.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre gemeenteraden actief zijn geïnformeerd over de Benchmark lokale lasten en in hoeverre zij dit hebben meegewogen in besluitvorming? Heeft u een evaluatiemoment gepland om nadrukkelijk te kunnen monitoren of de Benchmark Lokale lasten het geëigende instrument is de om de stijging van de lokale lasten te matigen? Zo nee, bent u bereid dit met de ervaringen van dit jaar te doen? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van de benchmark woonlasten is in 2025 voorzien, omdat dan de ervaringen gedurende een aantal jaren gevolgd kunnen worden. Uw vraag over bekendheid en de inhoud van de benchmark woonlasten zal daarin worden meegenomen.
Deelt u de mening dat het instellen van een hard maximum aan de stijging van de lokale belastingen, waar de VVD-fractie al eerder aandacht voor heeft gevraagd, een goed instrument kan zijn om ervoor te zorgen dat de lokale lasten niet explosief kunnen stijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de afweging hoe de lokale wensen en opgaven te realiseren het beste op lokaal niveau genomen kan worden. Dit is dan ook aan de gemeenteraden.
Voor de volledigheid breng ik nog onder uw aandacht dat na de afschaffing van de heffing van het gebruikersdeel onroerendezaak-belasting woningen in 2006 een maximering van de ozb (micronorm) in de gemeentewet is opgenomen. Met ingang van 2008 is deze maximering uit de gemeentewet geschrapt met de motivering dat de maximering geen recht doet aan de zelfstandigheid en de vrije beleidsruimte van de gemeenten.
Op welke manieren kunnen gemeenten geprikkeld worden om de kosten van gemeentelijke leges omlaag te krijgen, zodat ook kostendekkende leges goedkoper kunnen worden?
De afweging over de ontwikkeling van de lokale heffingen ten behoeve van de lokale opgaven vindt plaats door de gemeenteraad. De inwoners van de gemeenten kiezen hun vertegenwoordigers in de gemeenteraad.
Het gemeentebestuur is verplicht om in de begroting inzichtelijk te maken wat de kosten zijn op basis waarvan de legestarieven worden vastgesteld. Door dit inzichtelijk te maken kan de gemeenteraad vragen stellen over de kosten en zo het gemeentebestuur prikkelen om de kosten te beperken. Een gemeente kan er overigens ook voor kiezen om de legestarieven lager vast te stellen dan de kosten die er mee gemoeid zijn en het verschil uit de algemene middelen te dekken.
Is het waar dat er sprake zou zijn van een stijging van gemiddeld 7.5% meer aan afvalstoffenheffing voor 2021? Hoe verklaart u de grote verschillen tussen gemeenten, daar waar in sommige gemeenten de afvalstoffenheffing komend jaar daalt, terwijl de gemeente Oss de afvalstofheffing met 38,7% laat stijgen? Wat vindt u van de gemiddelde stijging van de afvalstoffenheffing komend jaar?
Zoals bij vraag 2 aangegeven volgen wij de ontwikkeling van de lokale woonlasten middels de atlas van de lokale lasten van het COELO. De steekproef van VEH loopt hierop vooruit en geeft nog geen volledig beeld. Het is dan ook nog te vroeg voor een landelijke analyse. Voorts dient de ontwikkeling van een specifieke heffing te worden bezien binnen de ontwikkeling van de totale lokale woonlasten in een gemeente.
Verschillen tussen gemeenten kunnen bijvoorbeeld ontstaan doordat de ene gemeente het afval zelf inzamelt en de andere gemeente een privaat bedrijf inschakelt voor de inzameling. Voor de verwerking van ingezamelde afvalstromen worden contracten gesloten met afvalbedrijven. De prijs die gemeenten en afvalbedrijven overeenkomen voor de inzameling en verwerking van de verschillende stromen is afhankelijk van de grondstoffenmarkt op dat moment, de service die geboden wordt, de geografische spreiding en het type en kwaliteit van de afvalstroom. Dit kan ook leiden tot grote verschillen in de kosten tussen gemeenten. Gemeenten hoeven verder niet de volledige kosten van de afvalinzameling te dekken vanuit de afvalstoffenheffing, zij kunnen eventuele extra kosten voor de inzameling ook vanuit andere geldstromen dekken. Ook dit kan leiden tot verschillen in tarieven, omdat gemeenten hier autonome keuzes in kunnen maken.
Hoe hoog is de generieke lastenverzwaring voor de afvalbranche nu doordat de belasting op buitenlands afval gelijk is getrokken met het binnenlandse afval? Kunt u aangeven in welke regio’s de effecten het grootst zijn? Staat deze in verhouding tot de landelijke stijging van de afvalstoffenheffing? Zo ja, kunt u dat cijfermatig onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De realisatiecijfers over de import van afval voor verbranding in Nederland in 2020 zijn nog niet bekend. In de raming van het budgettaire effect van de maatregel in het pakket Belastingplan 2020 is uitgegaan van € 37 mln. lastenverzwaring in het jaar 2020 op basis van cijfers uit 2017 toen 1,9 mln. ton afval voor verbranding in Nederland uit het buitenland werd geïmporteerd. Een overzicht per regio op basis van de beschikbare gegevens is moeilijk te maken omdat de gegevens per onderneming worden bijgehouden. Ondernemingen hebben vaak meerdere vestigingen in verschillende regio’s en opereren veelal landelijk.
Het is niet waarschijnlijk dat het gelijktrekken van de afvalstoffenbelasting voor binnenlands en buitenlands afval in Nederland ervoor zorgt dat de tarieven van de gemeentelijke afvalstoffenheffing stijgen. Vóór het gelijktrekken van de heffing was het voor afvalbedrijven aantrekkelijker om buitenlands afval te verbranden dan Nederlands afval. De vraag naar Nederlandse verbrandingscapaciteit vanuit het buitenland zal naar verwachting afnemen en er is in Nederland sprake van meer verbrandingscapaciteit dan nodig voor het verwerken van Nederlands afval. Daarom is het logischer te veronderstellen dat hiermee de concurrentie op de Nederlandse verbrandingsmarkt zal toenemen en prijzen voor verbranding mogelijk onder druk komen te staan. Hierdoor zouden de kosten voor het laten verwerken van restafval voor gemeenten op termijn eerder dalen dan stijgen.
Klopt het dat de belastingverhoging alleen geldt voor afval dat verbrand moet worden? Erkent u dat veel gemeenten momenteel aan bronscheiding doen, waarbij het vervuilingspercentage daarvan in veel gemeenten zorgwekkend is? Erkent u dat bronscheiding alleen effectief is met een laag vervuilingspercentage, wat door het gedrag van de inwoners wordt bepaald? Deelt u de mening dat dit probleem kan worden opgelost als gemeenten kiezen voor nascheiding? Kunt u bevestigen dat bronscheiding met de huidige vervuilingspercentages minder rendabel en tevens duurder is dan nascheiding? Zo ja, hoe gaat u nascheiding stimuleren? Zo nee, bij welk vervuilingspercentage dan wel?
De afvalstoffenbelasting wordt geheven op zowel storten als verbranden van afval. Over gerecyclede afvalstromen wordt geen belasting geheven. Het klopt dat veel gemeenten aan bronscheiding doen.
Bronscheiding leidt in principe tot meer hoogwaardige stromen voor recycling dan nascheiding. Bij nascheiding is het vooral de vervuiling die optreedt door vermenging met biogeen afval die ertoe leidt dat grondstofstromen niet of nauwelijks meer bruikbaar zijn. Er vindt met name nascheiding plaats voor verpakkingen (plastics, metalen en drankenkartons). Door nascheiding wordt doorgaans slechts ongeveer 15% uit het afval gefilterd. Daarom is bronscheiding de standaard en daar kan slechts in specifieke gevallen van worden afgeweken. Bronscheiding leidt tot minder reststromen die verbrand moeten worden, daarmee worden ook de kosten van verbranden (inclusief de hogere afvalstoffenbelasting) vermeden.
Gemeenten die bronscheiding hebben ingevoerd in combinatie met gedifferentieerde tarieven voor afvalinzameling van verschillende afvalstromen (diftar) hebben gemiddeld lagere afvalbeheerkosten. In 2020 bedragen de kosten in gemeenten met diftar gemiddeld 237 euro per huishouden. In gemeenten waar een vast tarief wordt geheven ongeacht de grootte van het huishouden bedragen de kosten 309 euro per huishouden4. Een analyse bij 25 gemeenten die overschakelden naar diftar laat zien dat de kosten veelal direct met 20–30% daalden. Overigens ondersteunen wij gemeenten op verschillende wijzen bij het vorm geven van hun afvalbeleid en het realiseren van een goede afvalscheiding.
Is het waar dat een gemeente de afvalstoffenheffing alleen mag gebruiken om de kosten van afvalinzameling en verwerking mee te dekken? Erkent u dat veel gemeenten ambitieuze programma’s op het gebied van duurzaamheid en de circulaire economie hebben? Kunt u aangeven in welke mate gemeenten de afvalstoffenheffing kunnen gebruiken om dergelijke programma’s te financieren? Zo ja, kunt u concreet aangeven waar de grens ligt? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Met de afvalstoffenheffing kunnen gemeenten inderdaad alleen de inzameling en verwerking van het huishoudelijk afval bekostigen. Zij kunnen daarmee dus niet algemene ambities op het gebied van circulaire economie of duurzaamheid financieren. De basis voor de heffing ligt in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De heffing mag niet meer dan kostendekkend zijn. Gemeenten zijn niet verplicht de volledige kosten van de afvalinzameling en -verwerking te dekken vanuit de afvalstoffen-heffing, zij kunnen een deel van de kosten voor de inzameling en verwerking ook vanuit andere geldstromen dekken. Doorgaans leiden inspanningen om afval beter te scheiden en de kwaliteit van recyclestromen te verbeteren tot lagere kosten voor gemeenten.
Kunt u de vragen zo snel als mogelijk en één voor één, beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Mag de bank weigeren om je een bankrekening te geven? Dat gaat AFM onderzoeken’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AFM onderzoekt weigeren rekening»?1 Klopt het bericht dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dit gaat onderzoeken?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is naar aanleiding van signalen die zij heeft ontvangen over het blokkeren en sluiten van bankrekeningen vorig jaar gestart met een onderzoek. De AFM heeft aangegeven dat dit onderzoek een verkennend karakter heeft en is gericht op het verkrijgen van meer inzicht in het FATCA-dossier en hoe banken daar mee omgaan, inclusief de wijze waarop banken klanten benaderen, met in het bijzonder aandacht voor het terrein waar de AFM een toezichtmandaat heeft: de naleving van de verplichting voor banken om een basisbetaalrekening aan te bieden.
Wat vindt u van dit bericht en het onderzoek dat door de AFM is gestart? Deelt u de mening dat de Accidental Americans al lange tijd in onzekerheid zitten en er maar mondjesmaat voortgang is op dit dossier? Deelt u de urgentie om deze grote groep mensen zo snel mogelijk duidelijkheid te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de urgentie om duidelijkheid te creëren voor toeval-Amerikanen. Zoals ik in eerdere beantwoording van Kamervragen heb aangegeven ben ik van mening dat het sluiten van bankrekeningen voorbarig en onnodig is als banken zich voldoende hebben ingespannen om ervoor te zorgen dat hun klanten een US TIN of CLN (een TIN is een Amerikaans fiscaal nummer, met een CLN kan afstand worden gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap) aanvragen. Ik heb toegezegd uw Kamer deze maand in een brief te informeren over de stand van zaken van de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de toezeggingen die zijn gedaan tijdens het algemeen overleg over toeval-Amerikanen. In deze brief zal ik onder andere een terugkoppeling geven van het gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Mijn inzet blijft er verder op gericht om ervoor te zorgen dat banken nog meer zekerheid krijgen over welke inspanningen van hen vereist zijn om gevrijwaard te blijven van Amerikaanse sancties. Daarnaast zal ik bij de VS aandringen op uitzonderingen voor toeval-Amerikanen in de toepasselijke verdragen, op vereenvoudiging van de procedures voor het aanvragen van een US TIN en CLN en verlaging van de kosten van deze procedures.
De AFM houdt toezicht op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening.2 De AFM heeft aangegeven dat er tot nu toe nog geen basisbetaalrekeningen worden opgezegd door banken. Volgens de AFM lijkt de huidige problematiek zich te concentreren op reguliere rekeningen.
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen3 schreef ik dat kwesties kunnen worden gemeld bij de AFM. De AFM heeft geen bevoegdheid voor de beoordeling van individuele gevallen, maar gebruikt de informatie uit meldingen wel voor haar toezicht op de naleving van de regels over de basisbetaalrekeningen door banken. Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit kunnen voor individuele geschillenbeslechting een klacht indienen bij hun eigen bank en vervolgens bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter. De AFM heeft op basis van de signalen die zij heeft ontvangen over het blokkeren en sluiten van bankrekeningen besloten om een verkennend onderzoek te starten.
Wat betreft de omvang van de problematiek is het goed te vermelden dat een groot aantal Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit al een US TIN of CLN heeft. Deze personen zijn in actie gekomen naar aanleiding van de informatie van de overheid en banken. Daarnaast hebben banken gemeld geen rekeningen te sluiten van klanten die een aanvraag voor een US TIN of CLN hebben ingediend. Zij hebben ook toegezegd dat zij vooralsnog geen rekeningen sluiten na louter niet reageren door de klant op een aantal brieven.4
De onzekerheid over het eventueel sluiten van een betaalrekening speelt voornamelijk bij klanten die expliciet te kennen hebben gegeven dat zij geen US TIN of CLN aan willen vragen. Zoals ik in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen reeds noemde, kan het voorkomen dat een bank na een zorgvuldig proces uiteindelijk een bankrekening van deze personen beëindigt. Ik heb daarom Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit die nog geen aanvraag voor een US TIN of CLN hebben ingediend opgeroepen om in actie te komen en een aanvraag voor een US TIN of CLN in te dienen. De acties van de vorige Staatssecretaris van Financiën hebben onder meer geleid tot een versoepelde afstandsprocedure, waarbij Amerikaanse belastingschulden onder voorwaarden worden kwijtgescholden.
Wanneer zijn de eerste bankrekeningen opgezegd van Accidental Americans door banken vanwege het niet aanleveren van het Tax Identification Number (TIN) en daarmee volgend het vermoeden van belastontwijking? Wanneer heeft de AFM geconcludeerd dat het sluiten van bankrekeningen mogelijk in strijd is met de Europese regels? En wanneer is de AFM begonnen met het onderzoek? Indien u deze informatie niet beschikbaar heeft, bent u bereid deze informatie op te vragen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de NVB is, zover bij hen bekend, het vermoeden van belastingontduiking enkel aan de orde gekomen in de casus van de rechtszaak tussen een Accidental American en de Volksbank. Volgens de NVB zijn in dat geval de «reguliere» betaalrekeningen opgezegd op basis van het ontbreken van een US TIN/CLN en op basis van de communicatie met de klant waarbij volgens de bank vast is komen te staan dat de klant geen US TIN/CLN aan gaat leveren. In de brief die ik u in deze maand zal sturen, geef ik ook een verdere toelichting op de casuïstiek achter het sluiten van de bankrekeningen.
De AFM is de toezichthouder op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening.5 Een consument heeft pas recht op een basisbetaalrekening als deze niet (meer) beschikt over een andere reguliere betaalrekening. De AFM heeft gemeld dat zij in het onderzoek onder andere kijkt of er sprake is van onterecht weigeren of opzeggen van basisbetaalrekeningen door de banken. Graag verwijs ik hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 2.
Klopt het dat een betaalrekening weigeren alleen op basis van een aantal wettelijk vastgelegde gronden kan? Welke zijn dat volgens u?
Het is voor het beantwoorden van deze vraag van belang om een onderscheid te maken tussen de gronden op basis waarvan een «reguliere» betaalrekening kan worden geweigerd of opgezegd en de gronden op basis waarvan een basisbetaalrekening kan worden geweigerd of opgezegd.
Ten aanzien van een reguliere betaalrekening geldt in beginsel dat banken niet verplicht zijn om rekeningen van bepaalde klanten in stand te houden. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Daarop stemmen banken hun klantenbestand af. Een bank moet bij opzegging van bankrekeningen wel voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Als een bank een rekening wil opzeggen op basis van een in de overeenkomst met de klant overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van die overeenkomst, moeten daarbij de eisen van redelijkheid en billijkheid in acht worden genomen6. Uit de rechtspraak blijkt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met name tot uitdrukking komen bij (i) het vereiste van een gegronde reden voor de beëindiging van de kredietrelatie door de bank (waarbij uit (thans) art. 35 ABV volgt dat de bank desgevraagd de reden van de opzegging van de relatie aan de cliënt meedeelt) en (ii) het bepalen van een opzegtermijn in verband met het gegeven dat de cliënt in de regel op zoek moet gaan naar een andere bank.7
De geldende voorwaarden voor het weigeren en opzeggen van een basisbetaalrekening komen aan de orde bij de beantwoording van de vragen 5 en 6.
Klopt het dat de Europese regels stellen dat een basisbetaalrekening mogelijk moet zijn voor iedere Europese burger? Klopt het dat deze basisbetaalrekening alleen geweigerd kan worden op basis van wettelijk vastgelegde gronden, zoals wanneer iemand schuldig is bevonden aan witwassen, oplichting of valsheid in geschrifte en daarvoor onherroepelijk veroordeeld moet zijn? Zo ja, waarom heeft u de banken niet eerder gewezen op deze weigeringsgronden?
Burgers die rechtmatig in de EU verblijven hebben recht op een basisbetaalrekening als zij aan de daarvoor geldende, wettelijk vastgelegde, voorwaarden voldoen9. De weigeringsgronden voor een basisbetaalrekening zijn opgenomen in artikel 4:71g, eerste tot en met derde lid, Wft. De weigeringsgronden zijn:
Een bank weigert een basisbetaalrekening te openen, als de bank bij het openen daarvan niet kan voldoen aan de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gestelde eisen (artikel 4:71, eerste lid, Wft).
Een bank mag het openen van een basisbetaalrekening weigeren als de aanvrager:
In het derde lid is opgenomen dat het de bank is toegestaan om, voordat een basisbetaalrekening wordt geopend, bij andere in Nederland gevestigde banken na te gaan of de aanvrager daar een betaalrekening aanhoudt of heeft aangevraagd. De bank mag de aanvrager verzoeken om een verklaring te ondertekenen waaruit blijkt dat hij geen andere betaalrekening aanhoudt of heeft aangevraagd bij een in Nederland gevestigde bank.
Eén van de gronden waarop een bank een basisbetaalrekening kanweigeren is als iemand schuldig is bevonden aan witwassen, oplichting of valsheid in geschrifte en daarvoor minder dan acht jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld (artikel 4:71g, tweede lid, onderdeel c, Wft). Dit is echter een andere weigeringsgrond dan de in artikel 4:71g, eerste lid, Wft genoemde weigeringsgrond. Op deze grond moet een bank een basisbetaalrekening weigeren als niet wordt voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Daarbij wordt opgemerkt dat belastingontduiking een aanwijzing kan zijn voor witwassen. Graag verwijs ik hiervoor ook naar de uitspraak van de Rechtbank Midden Nederland van 23 december 2020, waarin zij oordeelt dat de opzegging op de rechtsgrond belastingontduiking in deze specifieke casus terecht is. Volgens de rechter staat vast dat de Accidental American geen TIN heeft verstrekt en ook niet wil gaan verstrekken, omdat hij geen belastingaangifte in de VS wil doen, terwijl hij daar wel toe verplicht is. Daarmee staat volgens de rechter ook vast dat er een risico is op belastingontduiking en dat dat risico voldoende groot is om de daarop gebaseerde opzeggingsgrond te rechtvaardigen.10 De eisen van de Wwft gelden zowel voor reguliere betaalrekeningen als voor basisbetaalrekeningen. Op deze laatste weigeringsgrond wordt gedoeld in het antwoord op de genoemde schriftelijke vraag. Overigens neemt dit niet weg dat als een klant niet in aanmerking komt voor een basisbetaalrekening, hij onder het Convenant Basisbankrekening een aanvraag voor een betaalrekening in kan dienen.11
De AFM houdt toezicht op de toepassing door banken van de weigeringsgronden, zoals opgenomen in artikel 4:71g Wft. De AFM heeft aangegeven dat haar uitleg12 niet is gewijzigd naar aanleiding van de Kifid-uitspraak13 of de uitspraak van de voorzieningenrechter Midden-Nederland14. Volgens de AFM moeten banken om gebruik te kunnen maken van de rechtsgrond waar belastingontduiking onder valt, namelijk artikel 4:71, eerste lid, Wft, voor het weigeren van een basisbetaalrekening, per individueel geval beoordelen of hiervan sprake is. De AFM is van oordeel dat het enkel ontbreken van een US TIN of self certification formulier onvoldoende is om een basisbetaalrekening op die grond te weigeren of te sluiten. De AM heeft dit standpunt gepubliceerd op haar website.15
De AFM is geen toezichthouder op het Convenant Basisbankrekening.
Hoe verklaart u uw reactie op eerdere schriftelijke vragen van het lid Lodders (VVD) dat‘Banken op grond van de Wwft het openen of aanhouden van een betaalrekening ook kunnen weigeren zonder vermoeden van overtreding of hard bewijs. Een te hoog risico op betrokkenheid bij witwassen of terrorismefinanciering is voldoende grond voor weigering.»?2 Waarom komt de AFM nu tot een ander oordeel? Kunt u de AFM om een toelichting vragen, ook in relatie tot de geldende Europese regelgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat weigering van een basisbetaalrekening alleen mag op basis van een individuele afweging en daarmee een bepaalde groep mensen niet op deze manier mag worden benaderd? Zo ja, waarom heeft u de banken hier niet eerder op gewezen?
Ja, in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen16 is al een oordeel van de AFM op dit punt weergegeven waarbij zij ook aangeeft dat een bank een individuele afweging moet maken en dat een generieke aanpak, waarbij een specifieke groep wordt uitgesloten van een basisbetaalrekening, niet is toegestaan.
Wanneer heeft een klant de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) overtreden en wie bepaalt wanneer de Wwft is overtreden?
Een klant kan de Wwft niet overtreden. De Wwft regelt wanneer een financiële instelling de relatie met de klant niet aan mag gaan of wanneer de financiële instelling de relatie met de klant moet beëindigen. De Wwft wordt, onder andere, overtreden wanneer een financiële instelling met een cliënt een zakelijke relatie aangaat terwijl daarmee:
Het doel van de Wwft is om te voorkomen dat crimineel geld het financiële stelsel instroomt. De financiële instelling is verantwoordelijk voor de naleving van deze regels. DNB houdt toezicht op, onder andere, banken als het gaat om de naleving van hetgeen is bepaald in de Wwft.
In hoeverre kunt u de AFM – onafhankelijk toezichthouder – verzoeken tot nader onderzoek in specifieke casussen? Heeft u in het geval van het onderzoek dat wordt aangekondigd door de AFM naar het weigeren van bankrekeningen van Accidental Americans door banken, zoals genoemd in het artikel onder vraag 1, aan de AFM gevraagd nader onderzoek te verrichten? Zo ja, wanneer en waarom heeft u dit de AFM gevraagd? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De AFM is onafhankelijk toezichthouder en is een onderzoek gestart op basis van signalen die zij heeft ontvangen. De AFM heeft aangegeven de naleving van de regels over de basisbetaalrekening in relatie tot FATCA te onderzoeken. Het is aan de toezichthouder om binnen het toezichtsmandaat de richting van dit onderzoek te bepalen.
Kunt u een toelichting geven op het lopende onderzoek van de AFM? Waar ziet het onderzoek specifiek op? Wanneer verwacht de AFM het onderzoek af te ronden? Kunt u de AFM verzoeken de bevindingen van het onderzoek te openbaren na afronden van het onderzoek? Kunt u de AFM vragen de brief die zij aan de banken heeft gestuurd met de aankondiging tot onderzoek, al dan niet anoniem, te openbaren? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van een toenemend aantal signalen over het blokkeren en sluiten van betaalrekeningen een onderzoek is gestart gericht op het verkrijgen van meer inzicht in het FATCA-dossier en hoe banken daar mee omgaan inclusief de wijze waarop banken klanten benaderen, met in het bijzonder aandacht voor het terrein waar de AFM een toezichtmandaat heeft: de naleving van de verplichting voor banken om een basisbetaalrekening aan te bieden.
De AFM heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van het onderzoek haar standpunt over het aanbieden en beschikbaar houden van basisbetaalrekeningen heeft gecommuniceerd richting de banken en heeft gepubliceerd op haar website.17
Volgens de AFM blijkt dat het vooralsnog gaat om reguliere rekeningen en niet om basisbetaalrekeningen die worden opgezegd. De AFM heeft aangegeven het FATCA-beleid en de uitvoering door de banken de komende tijd te blijven volgen.
Bent u bereid lopende het onderzoek van de AFM de banken te verzoeken geen bankrekeningen meer op te zeggen tot de uitkomst van het onderzoek bekend is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven en in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen heb aangegeven18 ben ik met de NVB en de banken in gesprek over het sluiten van bankrekeningen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit. Ik heb toegezegd in januari uw Kamer in een brief te informeren over de stand van zaken van de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de toezeggingen die zijn gedaan tijdens het algemeen overleg over toeval-Amerikanen. In deze brief geef ik ook een terugkoppeling van het gesprek met de NVB.
Herinnert u zich de schriftelijke vraag van de leden Omtzigt, Van Weyenberg en Lodders:Wilt u de AFM vragen een oordeel te geven over het sluiten of blokkeren van bankrekeningen van Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit?3
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord: Ja. Er kan echter niet ingegaan worden op individuele zaken waarin sprake is van het sluiten of blokkeren van bankrekeningen of dreiging daarmee. Ik heb daarom gevraagd aan DNB, als toezichthouder op de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft), en aan de AFM, als toezichthouder op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening, om een reactie over het sluiten dan wel bevriezen van bankrekeningen. (...) De AFM heeft specifiek ten aanzien van basisbetaalrekeningen aangegeven dat in beginsel iedereen die rechtmatig in de EU verblijft recht heeft op toegang tot een basisbetaalrekening, zodat kan worden voorzien in een basislevensbehoefte. Dit komt voort uit de Europese Payment Accounts Directive (PAD) die is geïmplementeerd in de Wft. Hierbij geldt echter een aantal uitzonderingen. Zo moet een bank een basisbetaalrekening weigeren als de bank bij het openen van een dergelijke rekening niet kan voldoen aan de eisen gesteld in de Wwft. Dit moet volgens de AFM per individueel geval worden getoetst; een generieke aanpak, waarbij een specifieke groep wordt uitgesloten van een basisbetaalrekening, is niet toegestaan.»?
Ja.
Kunt u verklaren of er een verband is tussen het gegeven antwoord in vraag 13, waarin de AFM u een oordeel heeft gegeven over het sluiten van bankrekeningen van Accidental Americans, en het onderzoek dat de AFM gaat uitvoeren (zie artikel vraag4 naar het weigeren van bankrekeningen van Accidental Americans door banken?
De AFM houdt toezicht op de naleving van de verplichting voor banken om iedere consument die rechtmatig in de EU verblijft op aanvraag toegang te geven tot een basisbetaalrekening. De AFM heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van signalen over het blokkeren en sluiten van betaalrekeningen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit, onderzoek doet naar de naleving van de richtlijn betaalrekeningen. Volgens de AFM kunnen banken niet weigeren om een basisbetaalrekening te openen, vanwege het enkele feit dat een Nederlander met ook de Amerikaanse nationaliteit geen US TIN/SSN nummer heeft verstrekt.21
Is in het geval van de Accidental Americans overgegaan tot het sluiten van bankrekeningen op basis van «een specifieke groep» of is hier sprake van toetsing «per individueel geval»? Kunt u uw mening onderbouwen?
De NVB heeft aangegeven dat bij de rekeningen die grootbanken hebben gesloten sprake is van toetsing per individueel geval op basis van de communicatie met en de reactie van de rekeninghouder. Daarnaast zijn er volgens de NVB, zoals in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen is aangeven22, een aantal kleinere banken die al vanaf de implementatie van FATCA-regelgeving hebben besloten, vanwege onder andere non-compliance risico’s, om geen US persons meer te bedienen. Het is mogelijk dat deze banken rekeningen sluiten van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit.
Kunt u reflecteren op de antwoorden op schriftelijke vragen van onder meer het lid Lodders (VVD)5, waarin u meerdere keren heeft aangegeven dat banken op basis van alleen het ontbreken van een TIN-nummer niet mogen overgaan tot het opzeggen van bankrekeningen? Hoe verklaart u, gezien de overwegingen van de AFM, de klaarblijkelijke discrepantie in uw uitleg van de Wwft en de interpretatie van de banken? Hoe verklaart u het niet mogen opzeggen van een bankrekening op basis van alleen het ontbreken van een TIN in relatie tot het onder vraag 6 genoemde citaat? Bent u bereid om in overleg met banken deze discrepantie weg te nemen om tot een oplossing te komen in de casus van de Accidental Americans en vergelijkbare gevallen in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het in vraag 6 genoemde citaat ging over de vraag of financiële instellingen alleen op basis van vermoedens van overtreding van de Wwft al bevoegd zijn rekeningen te sluiten/blokkeren of dat banken hier ook daadwerkelijk hard bewijs voor aan moeten leveren.
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen24 schreef ik dat ik het voorbarig vind als er rekeningen worden gesloten vanwege het enkel ontbreken van een US TIN/CLN en als banken voldoende inspanningen hebben geleverd om ervoor te zorgen dat hun klanten een US TIN of CLN aanvragen. Ook heb ik aangegeven dat het mogelijk is dat er na een zorgvuldig proces uiteindelijk een «reguliere» bankrekening wordt beëindigd van klanten die expliciet te kennen hebben gegeven dat zij geen US TIN of CLN aan gaan vragen.
Daarnaast kan – zoals ook in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen25 is aangegeven – het enkel ontbreken van een US TIN op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat een rekeninghouder een onacceptabel risico vormt in de zin van de Wwft, op grond waarvan een (basis)betaalrekening moet worden geweigerd of beëindigd vanwege het niet voldoen aan de eisen van de Wwft.
Wel kunnen er andere feiten en omstandigheden zijn die samen aanleiding kunnen zijn om een (basis)betaalrekening te weigeren.26 Of in een individueel geval al dan niet wordt voldaan aan de eisen van de Wft of de Wwft, op grond waarvan een (basis)betaalrekening moet worden beëindigd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank.
Ik ben in gesprek met de banken over de toezeggingen die ik heb gedaan in het algemeen overleg over toeval-Amerikanen. Ik kom hier later deze maand in een brief aan uw Kamer op terug.
Heeft het gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de Accidental Americans, dat u in het algemeen overleg over de «Toeval-Amerikanen» van 24 november 2020 hebt toegezegd, reeds plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet en wanneer staat dit gesprek ingepland? Zo ja, kunt u een toelichting geven op het gesprek en datgene wat er is afgesproken?
Ja, er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met de NVB. Ik geef een toelichting op deze gesprekken in mijn brief met de stand van zaken die ik later deze maand aan uw Kamer verstuur.
Bent u bekend met het inwerkingtreden van de wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht op 1 december jl?6 Klopt het dat door die wijziging de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan witwassen, óók wanneer er geen sprake is van dubbele strafbaarheid? Is bij het aannemen van deze wijzigingen, die zijn gebaseerd op EU-richtlijn 2018/1673 van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld, gekeken naar de consequenties voor de Accidental Americans? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarmee ben ik bekend. De wijzigingen in het besluit geven uitvoering aan de genoemde richtlijn die betrekking heeft op de strafbaarstelling van het delict witwassen. Artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van die richtlijn verplicht de lidstaten ertoe rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de ingevolge de richtlijn strafbaar te stellen feiten, ook wanneer deze buiten Nederland zijn gepleegd door een eigen onderdaan. Consequenties voor de Accidental Americans zijn bij de implementatie van de richtlijnverplichtingen niet afzonderlijk beoordeeld. Deze consequenties zijn ook niet anders dan voor andere Nederlanders die zich buiten Nederland schuldig zouden maken aan witwassen.
Kunt u de nog openstaande schriftelijke vragen van het lid Lodders (VVD) over het bericht «Volksbank houdt vol: we moeten rekening «onbedoelde Amerikaan» afsluiten», zo snel als mogelijk beantwoorden (Kamerstuk 2020D48694)?
Ja. Deze schriftelijke vragen zijn beantwoord en naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u de vragen, gezien de grote zorgen onder Accidental Americans en de tientallen bankrekeningen die inmiddels al zijn opgezegd, zo snel als mogelijk, en één voor één, beantwoorden?
Ja, ik heb de vragen zo veel mogelijk één voor één beantwoord.
De uitvoering van de compensatieregeling eHerkenning |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van 12 juni 2020 over «Kosteloos inlogmiddel voor de belastingaangifte in het bedrijvendomein» (Kamerstuk 34 972 nr. 47)?
Ja.
Herinnert u zich dat u aangaf dat de compensatieregeling zo simpel mogelijk gehouden moet worden en dat er een specifiek «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel zou komen waarmee de ondernemer «alleen belastingaangifte kan doen en online de bijpassende compensatie kan aanvragen» (Kamerstuk 34 972 nr. 47)?
Ja.
Kunt u stap voor stap toelichten hoe ondernemers die vóór de introductie van het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel op 12 juni 2020 al eHerkenning hadden aangeschaft toch hun recht op compensatie kunnen benutten?
Het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel is op 18 februari 2020 als eerste op de markt gebracht door Digidentity. Kort na de brief van 12 juni zijn de andere vijf leveranciers gevolgd. Vanaf het moment dat het specifieke Belastingdienst EH3 inlogmiddel beschikbaar kwam (dus vanaf 18 februari 2020), konden organisaties kiezen voor zo’n specifiek inlogmiddel.
Er zijn zes erkende leveranciers, die in concurrentie met elkaar de inlogmiddelen aanbieden. De leveranciers hanteren hierbij verschillende voorwaarden en prijzen. Bij vijf van de zes leveranciers kan een volwaardig EH3 inlogmiddel dat is aangeschaft voor 12 juni 2020 kosteloos worden omgezet naar een Belastingdienst EH3 inlogmiddel (een zogenaamde «downgrade»). Bij Digidentity is dit niet van toepassing, omdat deze leverancier al vanaf 18 februari 2020 het beperkte Belastingdienst-inlogmiddel levert. Als eerste stap ruilt de ondernemer bij de bestaande leverancier het normale eHerkenning inlogmiddel om voor het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel. Als tweede stap vraagt de ondernemer met dit specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel bij RVO de compensatie aan.
Met het specifieke Belastingdienst EH3 inlogmiddel kan sinds 30 november bij RVO de compensatie worden aangevraagd. Zie ook:
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de uitvoering van de compensatieregeling eHerkenning? Per wanneer konden ondernemers de compensatie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aanvragen? Hoeveel ondernemers hebben dit reeds gedaan en kunt u daarbij een splitsing maken tussen ondernemers die direct het «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel hebben aangevraagd en de ondernemers die hun eerder aangevraagde eHerkenningssysteem moesten «downgraden» om de compensatie te kunnen aanvragen? Hoe werkt de «downgrade» precies, vanaf wanneer was dit mogelijk, en hoe kunnen ondernemers hun eHerkenningsmiddel ook weer «upgraden»? Welke kosten gaan gepaard met een «downgrade» en later weer een «upgrading»? Welke eisen stelt de RVO aan een aanvraag tot compensatie eHerkenning en waarom?
De regeling is op 30 november 2020 door RVO open gesteld. De maximale beschikkingsstermijn is 8 weken. In veel gevallen staat de EUR 24,20 echter binnen twee dagen op de rekening. Tot en met 25 januari 2021 zijn 1014 aanvragen ingediend en uitbetaald. RVO kan bij het inloggen met het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» middel niet zien of dit eerst een generiek te gebruiken eH3 inlogmiddel is geweest. Een uitsplitsing is dus helaas niet te geven.
Bij vijf van de zes leveranciers is een «downgrade» mogelijk. In die gevallen wordt zo’n downgrade kosteloos verzorgd bij de betreffende leverancier. Voor een «upgrade» gaat de klant naar zijn bestaande leverancier. Dit is echter niet kosteloos, omdat wordt overgestapt op een uitgebreidere dienstverlening met een andere prijs. De exacte prijs is afhankelijk van de leverancier en het gewenste dienstenpakket. Bij het «downgraden van een normaal EH3 inlogmiddel en het later weer «upgraden», is de eerste handeling kosteloos en moet voor de tweede handeling een meerprijs worden betaald.
RVO vraagt:
Een inlog met het speciale «eHerkenning Belastingdienst» waarmee het recht op compensatie bewezen wordt, en gegevens uit het Handelsregister opgehaald worden
Een IBAN-nummer (en bij buitenlandse rekeningnummers een BIC) voor het uitbetalen van de compensatie
Een e-mailadres voor het toezenden van de beschikking
Een vinkje als bevestiging voor het indienen van de aanvraag
Wij krijgen signalen dat alleen ondernemers die het vanaf augustus 2020 beschikbare speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel hebben aangeschaft direct in aanmerking komen voor compensatie en dat ondernemers die voor augustus eHerkenning hebben aangevraagd tegen kosten of een voucher het aanvraagmiddel kunnen «downgraden» en dan pas compensatie kunnen aanvragen; kunt u hierop reflecteren? Klopt het dat deze ondernemers dus om compensatie eHerkenning te krijgen een «downgrade» moeten aanvragen welke gepaard gaat met kosten die zij niet financieel gecompenseerd krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor ondernemers die voor augustus 2020 eHerkenning hebben aangevraagd onrechtvaardig voelt? Waarom is hiertoe besloten en wat is het marginale bedrag van 24 euro, maar bovenal het uiterst onwenselijke idee dat ondernemers moeten betalen voor het doen van belastingaangifte, waard wanneer de ondernemer door de «downgrade» toch extra kosten moet maken?
Het specifieke Belastingdienst EH3 inlogmiddel is sinds 18 februari 2020 verkrijgbaar bij Digidentity en medio juni ook bij de overige leveranciers. Iedereen die het speciale Belastingdienst EH3 inlogmiddel heeft aangeschaft of kosteloos omgeruild, kan zonder verdere kosten compensatie aanvragen bij RVO. De signalen die u heeft ontvangen hebben er mogelijk mee te maken dat er mensen zijn die met hun normale eHerkenning inlogmiddel bij RVO hebben geprobeerd de compensatie aan te vragen. Deze aanvragers hebben toen een foutmelding ontvangen bij het inloggen. Daarom wordt er nu nog nadrukkelijker op gewezen dat deze aanvragers eerst hun middel moeten «downgraden». De voucher is van toepassing bij aanbieder Reconi. Deze geeft klanten bij het downgraden een voucher ter waarde van het prijsverschil tussen het normale eHerkenning inlogmiddel en het speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel. Deze klanten kunnen hun middel dus kosteloos omzetten en krijgen daarnaast een voucher voor een langere looptijd van het specifieke Belastingdienstmiddel.
Herinnert u zich de opmerking dat «de uitwerking en het online aanvragen van de compensatie in augustus 2020 gereed zou kunnen zijn» (Kamerstuk 34 972, nr. 47)? Klopt het dat ondernemers die in september 2020 eHerkenning hebben aangevraagd, in tegenstelling tot genoemde maand onder vraag vijf, niet altijd het speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel ontvingen en dus ook een «downgrade» moesten aanvragen tegen een machtiging die kan oplopen tot vijftien euro? Zo ja, graag een toelichting op de datum en de genoemde kosten. Zo nee, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. Het klopt niet dat ondernemers in september 2020 niet altijd het speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel ontvingen. Iedereen kon in september 2020 kiezen voor een volwaardig EH3 inlogmiddel of het speciale Belastingdienst EH3 inlogmiddel. Alle organisaties die dit laatste middel hebben aangevraagd, hebben dit ook geleverd gekregen. Er is mij wel één geval bekend waarbij de leverancier een fout had gemaakt, maar dit is inmiddels door de leverancier gecorrigeerd.
In uw Kamerbrief noemde u een groep van ongeveer 350 rechtspersonen die wel aangifteplichtig zijn in de loonheffing en vennootschapsbelasting (Vpb), maar zich niet kunnen inschrijven in het Handelsregister (Kamerstuk 34 972, nr. 47); hoeveel organisaties heeft de Belastingdienst aangeschreven? Hoeveel organisaties hebben een bedrag met een maximum van 450 euro gefactureerd bij de Belastingdienst, het maximumbedrag wat de Belastingdienst vergoedt aan organisaties die zich niet in het Handelsregister kunnen inschrijven en commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener moeten gebruiken voor het doen van aangifte loonheffing of Vpb? Heeft u zicht op het definitieve aantal rechtspersonen welke zich niet kunnen inschrijven in het Handelsregister, maar wel aangifteplichtig zijn?
De Belastingdienst heeft ongeveer 540 organisaties benaderd die zich niet kunnen inschrijven in het Handelsregister en hen gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener. Zoals de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik aan uw Kamer aankondigden1, heeft de Belastingdienst een compensatieregeling geïmplementeerd om rechtspersonen die aangifte loonheffing en vennootschapsbelasting moeten doen, maar hiertoe geen eHerkenning kunnen aanvragen, te compenseren voor het gebruik van commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener. Eind september is deze regeling in de Staatscourant gepubliceerd (Stcr 2020, 50702). Na bekendmaking van de regeling heeft de Belastingdienst nieuwsberichten geplaatst op de website van de Belastingdienst, het Forum Fiscaal Dienstverleners en op socialmediakanalen.
Er zijn 113 verzoeken tot compensatie ingediend (peildatum 4 januari 2021). Uiterlijk in maart 2021 zal de Belastingdienst alle organisaties aanschrijven die zij in beeld heeft als organisaties die vallen onder de reikwijdte van de beleidsregel en die op dat moment nog geen aanvraag voor compensatie hebben ingediend over kalenderjaar 2020. De organisaties kunnen tot eind 2021 hun aanvraag voor compensatie over kalenderjaar 2020 indienen.
Het definitieve aantal rechtspersonen dat zich niet kan inschrijven in het Handelsregister, maar wel verplicht is aangifte loonheffing en vennootschapsbelasting te doen staat niet vast. Dit komt allereerst doordat er rechtspersonen kunnen zijn of opgericht kunnen worden die aangifte moeten doen, maar dit nog niet eerder gedaan hebben en daarom niet bekend zijn bij de Belastingdienst. Daarnaast kunnen rechtspersonen opgeheven worden, als gevolg waarvan op enig moment geen aangifteplicht meer zal bestaan.
Klopt het dat de identificatie voor aanvraag eHerkenning fysiek moet plaatsvinden bij een erkende leverancier? Zo ja, deelt u de mening dat het digitaal aanleveren van gegevens ook mogelijk moet zijn gezien de huidige COVID-19 omstandigheden? Zo nee, kunt u toelichten hoe het dan wel zit en op welke manier een ondernemer naast de fysieke identificatie ook op andere manieren eHerkenning aan kan vragen?
Indien een organisatie eHerkenning aanvraagt, is identificatie een onderdeel van het controleproces van de leverancier. Een bevoegd vertegenwoordiger kan kiezen tussen een fysieke identificatie of online identificatie door gebruik te maken van een Identity Verificatie app. Het is dus niet zo dat identificatie uitsluitend fysiek mogelijk is. Indien gekozen wordt voor fysieke identificatie, dan gebeurt dit op een verantwoorde COVID-proof wijze. De controleurs die de personen fysiek identificeren moeten strikte COVID-protocollen volgen en fysiek contact is uitgesloten.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden’ |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden»?1
Ja.
Klopt het dat HVO100 een type brandstof is die dezelfde kenmerken heeft als diesel, maar die geproduceerd is op basis van met waterstof behandelde restproducten zoals plantaardige oliën en restafval zoals dierlijke vetten en daarmee 100% circulair is? Klopt het dat dit een vorm van duurzame brandstof is die gebruikt kan worden in dieselmotoren die daarvoor niet hoeven te worden aangepast? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
HVO is een hoogwaardige hernieuwbare dieselvervanger. Zoals alle in Nederland ingezette brandstoffen moet deze voldoen aan eisen uit de Europese Richtlijn brandstofkwaliteit2 (hierna: de richtlijn). Voor HVO geldt dat deze voldoet aan de norm voor synthetische diesels (EN 15940) op grond van die richtlijn. Uit de jaarlijkse Rapportage Energie voor Vervoer van de Nederlandse Emissieautoriteit blijkt dat HVO die in Nederland wordt ingezet geproduceerd wordt uit de reststoffen van gebruikt frituurvet en dierlijke vetten categorie 1 en 2. Op Europees niveau is er een lijst vastgesteld van afvalstoffen en residuen om geavanceerde biobrandstoffen, andere biobrandstoffen en biogassen te produceren. Bij de vaststelling van deze lijst is rekening gehouden met de beginselen van de circulaire economie en de afvalhiërarchie (Richtlijn 2008/89/EG), de duurzaamheidscriteria van de Unie, en de vaststelling dat het gebruik van de afvalstoffen en residuen geen extra landgebruik als gevolg heeft. Deze vastgestelde afvalstromen en residuen hebben geen inzetmogelijkheden die hoogwaardiger zijn dan (bio)brandstoffen.
Verder wordt in het PBL-rapport «Beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa» dat gebruikt is als bron voor het Duurzaamheidskader biogrondstoffen aangegeven dat het principe cascadering gezien wordt als het zo hoogwaardig mogelijk inzetten van biomassa in een circulaire (bio)economie. Het PBL stelt dat binnen de transportsector de toepassing in die sectoren waar (in elk geval op de kortere termijn) geen alternatief is – zoals zwaar transport, zeescheepvaart en de luchtvaartsector – als het meest hoogwaardig beschouwd kan worden. HVO zal voornamelijk ingezet worden voor toepassingen in sectoren waar op middellange termijn geen alternatieven beschikbaar zijn, zoals het zwaar wegtransport.
Sinds oktober 2018 geldt een labelplicht op pompen en vulpistolen bij tankstations die de soort brandstof aanduiden. Nieuwe voertuigen vinden dezelfde aanduidingen in het onderhoudsboekje en in de tankklep voor de brandstof(fen) waarvoor zij geschikt zijn. Synthetische brandstoffen (zoals HVO) zijn aangeduid met XTL. In principe kunnen de meeste dieselvoertuigen op HVO rijden, omdat deze voldoet aan de dieselnorm. Echter, het is altijd raadzaam om bij hogere blends eerst de handleiding van uw voertuig te raadplegen of het na te vragen bij de garagehouder.
Klopt het dat het gebruik van HVO100, vergeleken met het gebruik van reguliere diesel, zorgt voor een reductie van CO2-uitstoot van 89%? In welke mate bent u op de hoogte van de voordelen van HVO100 ten opzichte van normale diesel en welke mogelijkheden ziet u voor het toepassen van HVO100 in relatie tot het streven naar minder uitstoot? Welke acties heeft u in gang gezet om deze duurzamere vorm van brandstof voor dieselmotoren te stimuleren en onder de aandacht te brengen? Indien dit niet het geval is, kunt u aangeven waarom dit niet gebeurt?
Met de implementatie van de RED2 zet ik, conform het Klimaatakkoord, in op een toenemend aandeel hernieuwbare energie. Dit wordt gerealiseerd middels een jaarlijkse verplichting aan brandstofleveranciers op het aandeel aan hernieuwbare energie in brandstoffen die zij aan de Nederlandse markt voor vervoer leveren. Dit wordt vastgelegd in de jaarverplichtingen in het Besluit energie vervoer. Afgezien van een aantal begrenzingen op bepaalde grondstoffen zijn de brandstofleveranciers vrij in de keuze met welke energievorm zij aan deze verplichting voldoen, mits deze aan de duurzaamheidseisen uit de richtlijn voldoen. Op dit moment voer ik geen beleid op specifieke brandstofsoorten. Wel is het aannemelijk dat een stijgende verplichting inzet van meer HVO noodzakelijk maakt. Met het huidige beleid wordt al actief gestuurd op afvalstoffen en residuen, die gekenmerkt worden door hoge ketenreducties. Daarnaast introduceer ik in het wetsvoorstel voor de RED II implementatie een BKE-systematiek die nog verdergaand op CO2-reducties in de keten kan sturen. Deze BKE-systematiek komt voort uit de afspraak uit het Klimaatakkoord om «in nieuwe wetgeving ook bepalingen op te nemen over de wijze waarop in de keten op CO2-emissies gestuurd gaat worden». De BKE-systematiek zal echter pas in werking treden zodra randvoorwaarden rondom toezicht effectief zijn en de systematiek als robuust beschouwd kan worden. Dit is eerder met uw Kamer gedeeld3 als ook in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel4.
In 2019 lag de gemiddelde ketenreductie bij hernieuwbare brandstoffen die voor de verplichting worden aangewend rond de 80%. Dit hoge reductiepercentage is het gevolg van het grote aandeel reststoffen als gebruikt frituurvet en dierlijke vetten categorie 1 en 2 dat in Nederland wordt ingezet voor de productie van hernieuwbare brandstoffen in transport. HVO afkomstig van deze grondstoffen kent een hoge ketenreductie.
Kunt u een overzicht geven van de accijns en belasting op de verschillende brandstoffen (dus de verschillende fossiele brandstoffen, gas, blauwe diesel, HVO100, elektriciteit en waterstof) en de ontwikkeling van deze accijns en belastingen over de afgelopen vijf jaar per jaar? Kunt u daarbij over dezelfde jaren een prijsontwikkeling geven van de prijs per liter of eenheid aan de pomp?
Bij accijnstarieven wordt altijd uitgegaan van het type brandstof, ongeacht of dit fossiel of (in een aandeel) hernieuwbaar is. Zo is er een accijnstarief voor diesel, voor LPG en voor benzine. Hernieuwbare dieselvervangers, zoals HVO, vallen dus onder de accijnstarieven van diesel.
De accijnstarieven op motorbrandstoffen verschillen per productsoort. In de Wet op de accijns gaat het om de volgende categorieën, die hier schematisch weergegeven zijn met voorbeelden op welke brandstoffen dit ziet.
Categorieën in de Wet op de accijns
Voorbeelden van de bijbehorende brandstoffen
Ongelode benzine
Gelode benzine
Petroleum, kerosine
Diesel (blauwe diesel, HVO100)
LPG, LNG
Niet vloeibaar gemaakte gasvormige koolwaterstoffen
Andere producten dan hiervoor genoemd, worden met accijns belast indien ze zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof voor verwarming of als motorbrandstof. Ze worden dan aan de accijns onderworpen naar het geldende tarief van de gelijkwaardige brandstof of motorbrandstof. Waterstof lijkt vanwege de gasvormige toestand waarin het normaliter wordt gebruikt het meeste op methaan. Voor methaan geldt op dit moment in de Wet op de accijns een nihiltarief.
De ontwikkeling van de accijnstarieven in de laatste vijf jaar is als volgt:
Accijns
Ongelode lichte olie
Gelode lichte olie
Halfzware olie en gasolie
Vloeibaar gemaakt petroleumgas
Tarief per 1.000 l bij 15° C
Tarief per 1.000 l bij 15° C
Tarief per 1.000 l bij 15° C
Tarief per 1.000 kg
€ 769,90
€ 857,39
€ 484,47
€ 336,34
€ 772,21
€ 859,96
€ 485,92
€ 337,35
€ 778,39
€ 866,84
€ 489,81
€ 340,05
€ 787,73
€ 877,24
€ 495,69
€ 344,13
€ 800,33
€ 891,28
€ 503,62
€ 349,64
Ingangsdatum
Tarief per 1.000 l/kg bij 15° C
01-04-2013
€ 8,00
Voor biobrandstoffen of hernieuwbare brandstoffen geldt dat op verzoek een teruggaaf kan worden verleend, mits aan de voorwaarden in de Wet op de accijns is voldaan. Enkele van die voorwaarden zijn dat teruggaaf slechts wordt verleend indien de biobrandstof of hernieuwbare brandstof een lagere energie-inhoud heeft dan de gelijkwaardige fossiele brandstof en indien 10 procent of meer van de in de motorbrandstof aanwezige energie afkomstig is van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof.
De energiebelasting (EB) wordt geheven op aardgas en elektriciteit. In onderstaande tabel is het tarief voor de brandstof compressed natural gas (CNG) weergegeven voor de afgelopen vijf jaar. Op CNG drukt alleen energiebelasting en geen Opslag duurzame energie (ODE).
Jaar
Tarief per m³
2016
€ 0,16080
2017
€ 0,16128
2018
€ 0,16257
2019
€ 0,16452
2020
€ 0,16715
Het tarief op elektriciteit hangt af van het gebruik op de aansluiting en bestaat uit een deel energiebelasting en een deel ODE. Bij het laden van voertuigen bij huishoudens zal het tarief in de meeste gevallen onder de 10.000 kWh liggen. Bij het laden op de aansluiting van bedrijven kan afhankelijk van het verbruik het tarief uit hogere tariefschijven gelden. Op de elektriciteit bij publieke laadpalen met een zelfstandige aansluiting geldt voor de jaren 2017 t/m 2020 in de energiebelasting het tarief van de tweede schijf (10.001kWh t/m 50.000 kWh) en in de ODE een nultarief.
Jaar
0 t/m 10.000 kWh
10.001 t/m
50.000 kWh
50.001 t/m
10 miljoen kWh
meer dan
10 miljoen
kWh
particulier
meer dan 10
miljoen kWh
zakelijk
2016
€ 0,1007
€ 0,04996
€ 0,01331
€ 0,00107
€ 0,00053
2017
€ 0,1013
€ 0,04901
€ 0,01305
€ 0,00107
€ 0,00053
2018
€ 0,10458
€ 0,05274
€ 0,01404
€ 0,00116
€ 0,00057
2019
€ 0,09863
€ 0,05337
€ 0,01421
€ 0,00117
€ 0,00058
2020
€ 0,09770
€ 0,05083
€ 0,01353
€ 0,00111
€ 0,00055
Jaar
0 t/m
10.000 kWh
10.001 t/m
50.000 kWh
50.001 t/m
10 mln kWh
meer dan 10 mln kWh
niet zakelijk
meer dan 10 mln kWh
zakelijk
2016
€ 0,0056
€ 0,0070
€ 0,0019
€ 0,000084
€ 0,000084
2017
€ 0,0074
€ 0,0123
€ 0,0033
€ 0,000131
€ 0,000131
2018
€ 0,0132
€ 0,0180
€ 0,0048
€ 0,000194
€ 0,000194
2019
€ 0,0189
€ 0,0278
€ 0,0074
€ 0,0003
€ 0,0003
2020
€ 0,0273
€ 0,0375
€ 0,0205
€ 0,0004
€ 0,0004
Klopt het dat HVO100 aan de pomp circa 30% duurder is dan reguliere diesel? Deelt u de mening dat deze schone vorm van brandstof voor dieselmotoren gestimuleerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zou dat prijsverschil kunnen kloppen. HVO is een dure brandstof om te produceren ten opzichte van fossiele diesel, maar ook ten opzichte van de nu gangbaar bijgemengde dieselvervanger FAME (B7).
Vanuit het eerdergenoemde beleid komt de prikkel om hernieuwbare energie concurrerend op de markt te zetten. Brandstofleveranciers van benzine en diesel (aan wegvervoer) hebben een verplichting (jaarverplichting) om jaarlijks een toenemend percentage hernieuwbare energie te bekostigen en daarmee te realiseren in het vervoer in Nederland. Tot voor kort kon de verplichting gerealiseerd worden met het maximaal bijmengen van ethanol in benzine (E10) en FAME biodiesel in diesel (B7). Nu deze zogenaamde blendwalls zijn gehaald is bijmenging van hogere kwaliteit hernieuwbare brandstof nodig om de verplichting te realiseren. HVO is zo’n hogere kwaliteit brandstof. Vanuit deze noodzaak ontstaat bij de brandstofleveranciers een prikkel om onder andere steeds meer HVO aan te bieden en dit ook steeds concurrerender te doen om zo de verplichting te realiseren. De jaarlijkse rapportages van de NEa over 2019 laat ook zien dat het aandeel HVO in sterk tempo toeneemt door dit beleid: «Binnen de biobrandstoffen is met name de groei van HVO spectaculair, met bijna een vertienvoudigde inzet.»5
Kent u de voorbeelden van bedrijven die hun wagenpark of beroepsmatig geëxploiteerde vaartuigen hebben omgeschakeld op het gebruik van HVO100 om bij te dragen aan de circulaire economie? Wat vindt u van deze voorbeelden? Deelt u de mening dat het voor deze ondernemingen frustrerend is dat zij niet beloond worden voor hun bijdrage aan de klimaatdoelstellingen maar juist meer betalen, zowel aan de pomp als aan wegenbelasting? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zoals aangegeven bij vraag 5 komt er een prikkel om hernieuwbare energie concurrerend op de markt te zetten. Bedrijven die omschakelen op het gebruik van HVO100 zullen dus steeds concurrerender HVO in kunnen zetten. Ten aanzien van de inzet voor de komende jaren verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 5.
Welke stimuleringsmaatregelen zouden er genomen kunnen worden om het aantal pomplocaties met HVO100 flink te verhogen, aangezien HVO100 nog maar beperkt beschikbaar is?
Zoals in vraag 3 en 5 aangegeven zal de jaarlijkse verplichting voor hernieuwbare energie richting 2030 steeds verder toenemen. Daarmee neemt ook de vraag naar onder andere HVO toe om deze verplichting te realiseren. Vanuit die prikkel zal het aantal locaties de komende jaren toenemen om HVO te kunnen tanken. HVO kan in de bestaande tankinfrastructuur aangeboden worden.
Zijn er in de wet- en regelgeving beperkingen die de omzetting van de in oorsprong restproducten zoals plantaardige oliën en restafval zoals dierlijke vetten frustreren? Zo ja, welke zijn dat, welke beperkingen levert dit op in de omzetting en welke middelen ziet u om deze beperkingen weg te nemen?
Ten aanzien van plantaardige oliën honoreer ik de afspraak uit het Klimaatakkoord om bij de stijgende verplichting niet meer voedsel- en voedergewassen (zoals plantaardige oliën) in te zetten dan het niveau van 2020. Dit veranker ik in regelgeving met de implementatie van de RED II.
De inzet op afvalstoffen en residuen wordt voortgezet, waarbij de groeiende verplichting onder andere gerealiseerd dient te worden met biobrandstoffen uit geavanceerde grondstoffen zoals genoemd in de RED II (bijlage IX deel A). Ook hernieuwbare brandstoffen, op basis van hernieuwbare waterstof kunnen gebruikt worden om aan de stijgende verplichting te voldoen.
Welke logistieke uitdagingen moeten overwonnen worden om grootschalige productie en distributie van HVO100 mogelijk te maken?
HVO kan in de bestaande voertuigen en de bestaande laadinfrastructuur geleverd worden. Het is voornamelijk van belang dat de vraag naar dergelijke brandstoffen toeneemt. Ik verwacht dat dit door de stijgende jaarverplichting in het beleid energie vervoer de komende jaren zal gebeuren. Er zijn enkele initiatieven voor de uitbreiding van de HVO productie in Nederland.
Kent u naast HVO100 nog andere innovatieve of circulaire brandstoffen die mogelijk op grote schaal zouden kunnen bijdragen aan het verlagen van CO2-uitstoot? Zo ja, welke en waar staat de ontwikkeling van deze innovatieve brandstoffen?
De Nederlandse inzet van biobrandstoffen gericht is op de inzet van afvalstromen en residuen,. Circa 80% van alle hernieuwbare energie in 2019 onder de verplichting was op basis van deze stromen. Wanneer gedacht wordt aan innovatieve brandstoffen, die net als HVO een brandstofkwaliteit hebben om in hogere percentages bijgemengd te worden, dan is onder andere bioLNG een alternatief. Ook deze biobrandstof kan tot 100% bijgemengd worden. Daarnaast wordt bioLNG gemaakt uit geavanceerde afvalstromen (RED II lijst IX deel A) en kent ook deze brandstof een vergelijkbaar hoge ketenreductie. Zowel HVO als bioLNG zullen naar verwachting in toenemende mate concurrerend aangeboden worden op de Nederlandse markt door de stijgende jaarverplichting richting 2030. Daarnaast is de technologie van HVO ook toepasbaar voor de stap naar biokerosine. Ook daar worden snelle stappen gezet om het aanbod te laten toenemen, vooral met het perspectief op een sectorspecifieke bijmengverplichting. HVO zal voornamelijk ingezet worden voor toepassingen in sectoren waar op middellange termijn geen alternatieven beschikbaar zijn, zoals de zwaar wegtransport. Dit type brandstof is ook inzetbaar in scheepvaart. Daarnaast is de conversietechnologie vergelijkbaar met hetgeen benodigd is voor biokerosine in de luchtvaart.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Oeganda 21 miljoen misloopt door Nederland |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw mening over het bericht dat Oeganda 21 miljoen misloopt door Nederland?1
In het artikel van de Volkskrant worden specifieke belastingplichtigen genoemd en wordt het bedrag aan belastingontwijking van € 21 miljoen gekoppeld aan een specifiek bedrijf.2 Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Daarnaast gaat het artikel van de Volkskrant in meer algemene zin in op de rol van het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda bij belastingontwijking. Het huidige belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda bevat geen antimisbruikmaatregelen waardoor het onbedoeld kan leiden tot belastingontwijking. Nederland zet zich in om het belastingverdrag (op onder meer dit punt) snel aan te passen. In de beantwoording bij vraag 5, 6 en 8 ga ik verder in op de actie(s) die het kabinet ten aanzien van het belastingverdrag met Oeganda onderneemt.
Verder staat in het artikel van de Volkskrant vermeld dat Nederlandse bedrijven in Oeganda geen winstbelasting zouden hoeven te betalen op grond van het belastingverdrag. Dat is onjuist. Het belastingverdrag met Nederland verhindert Oeganda niet om winstbelasting te heffen over de winsten die bedrijven in Oeganda maken. Oeganda loopt daarom geen winstbelasting mis vanwege het belastingverdrag met Nederland. In de tweede plaats vermeldt het artikel dat Oeganda vanwege het verdrag geen belasting heft op dividenden die vennootschappen in Oeganda uitkeren aan vennootschappen in Nederland. Onder bepaalde voorwaarden blijft onder het belastingverdrag Nederland – Oeganda bronbelasting op dividenden achterwege. Dit betekent echter niet dat dan automatisch sprake is van belastingontwijking en daarmee van «misgelopen belastingopbrengsten» voor Oeganda. De achtergrond van de bepaling in het belastingverdrag ligt besloten in de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting om (economisch) dubbele belasting op concernniveau te voorkomen. Omdat uit het buitenland ontvangen deelnemingsdividenden door toepassing van de deelnemingsvrijstelling in Nederland geheel buiten de heffing blijven, kan de ingehouden buitenlandse belasting op dividenden uit Oeganda in Nederland niet worden verrekend. Deze additionele buitenlandse belasting heeft tot gevolg dat het verwerven of opzetten van buitenlandse deelnemingen minder aantrekkelijk wordt. Het is echter onwenselijk dat belastingplichtigen die zelf niet gerechtigd zijn tot (vergelijkbare) verdragsvoordelen in relatie tot Oeganda, zich de toegang tot het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda verschaffen met als één van de hoofddoelen het verkrijgen van (gunstigere) verdragsvoordelen. Ik wil dit tegengaan door spoedig antimisbruikbepalingen in het verdrag op te nemen. Verder is Nederland conform de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 bereid een hogere bronbelasting op deelnemingsdividenden met Oeganda overeen te komen.
Klopt het dat het Indiase bedrijf Airtel door het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda via Nederland 25 miljoen dollar aan belasting in Oeganda kon ontwijken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het Chinese staatsoliebedrijf CNOOC ook via dit belastingverdrag Oegandese belasting ontwijkt? Hoeveel inkomsten loopt de Oegandese staat daardoor mis?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bedrijven maken gebruik van de belastingvoordelen die voortkomen uit het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda? Hoeveel belastinggeld loopt Oeganda hierdoor mis?
De mate waarin belastingplichtigen gebruikmaken van Nederlandse belastingverdragen, en de daarin toegekende verdragsvoordelen, wordt niet geregistreerd. Dergelijke gegevens zijn daarom niet beschikbaar.
Het kabinet heeft in de monitoringsbrief van 29 mei 2020 aangegeven dat het schatten van de omvang van belastingontwijking erg lastig is. In de eerste plaats ontbreekt een eenduidige definitie van belastingontwijking. Daarnaast ontbreekt het aan betrouwbare gegevens. Desalniettemin vindt het kabinet het van belang om zo goed mogelijk in beeld te brengen of de maatregelen tegen belastingontwijking effectief zijn. Het kabinet heeft daarom in de monitoringsbrief beschreven op welke manier het de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking zal monitoren en hoe het uw Kamer daarover zal informeren. Daarbij zullen in het bijzonder ook de inkomensstromen van en naar ontwikkelingslanden worden gemonitord.
Onderzoek naar de omvang van belastingontwijking staat overigens niet stil. In OESO-werkgroepverband wordt verder gewerkt aan verschillende indicatoren van belastingontwijking, onder meer door de geanonimiseerde gegevens uit landenrapporten in het kader van Country-by-Country Reporting te verzamelen en te analyseren.3Hoewel die gegevens nog belangrijke beperkingen kennen, werken we zo toe naar meer transparantie van multinationals en een waardevolle databron om activiteiten van multinationals en belastingontwijking wereldwijd te analyseren.
Sinds wanneer is de regering op de hoogte van de grootschalige belastingontwijking via Nederland, die mogelijk wordt gemaakt door dit verdrag? Hoeveel verdient Nederland via onder andere de vennootschaps- en dividendbelasting aan deze belastingontwijking?
Het kabinet maakt zelf geen schattingen van misgelopen belastinginkomsten in andere landen, waaronder Oeganda. Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 4, is het ingewikkeld om een betrouwbare maatstaf voor de omvang van belastingontwijking vast te stellen. De vennootschaps- en dividendbelastingopbrengsten voor Nederland over financiële stromen vanuit Oeganda via bijzondere financiële instellingen in Nederland zijn naar de aard van deze structuren naar verwachting verwaarloosbaar.
Daarnaast merk ik op dat uit een onderzoek van het IBFD uit 2013, is gebleken dat de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met ontwikkelingslanden weinig antimisbruikbepalingen bevatten (net als andere verdragen van deze ontwikkelingslanden).4 Vanaf het najaar van 2013 is daarom aan 23 ontwikkelingslanden, waaronder Oeganda, voorgesteld om antimisbruikbepalingen op te nemen in de desbetreffende belastingverdragen.5 Het huidige belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda bevat geen antimisbruikmaatregelen. Hierdoor kan het verdrag onbedoeld leiden tot belastingontwijking. Tijdens de onderhandelingen over het nieuwe belastingverdrag is dan ook mijn inzet om mogelijkheden voor belastingontwijking weg te nemen door de opname van antimisbruikbepalingen. Nederlandse belastingverdragen dienen te voldoen aan de minimumstandaard tegen verdragsmisbruik. Daarbij zet Nederland primair in op een zogenoemde Principal Purposes Test (PPT) omdat een PPT het meest aangewezen middel is om verschillende vormen van verdragsmisbruik nu en in de toekomst op een effectieve wijze te bestrijden. Daarbovenop is de inzet om waar nodig aanvullende antimisbruikmaatregelen overeen te komen. Ook in relatie tot Oeganda geldt deze Nederlandse verdragsinzet uiteraard ten volle. Hiervoor wordt ook verwezen naar het antwoord op de vragen 6 en 8.
Waarom heeft Nederland het sinds 2004 bestaande belastingverdrag met Oeganda niet gewijzigd of opgezegd, toen duidelijk werd dat deze grootschalige belastingontwijking faciliteerde? Deelt u de mening dat de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid aangevuld dient te worden met voorwaarden om te heronderhandelen indien Nederland het laagbelastende land blijkt te zijn?
Mede naar aanleiding van het voornoemde onderzoek van het IBFD, heeft Nederland Oeganda al in 2013 in het kader van het 23-ontwikkelingslandenproject aangeboden om het belastingverdrag aan te passen. Het doel was (en is nog steeds) om het huidige belastingverdrag met Oeganda te voorzien van antimisbruikbepalingen zodat belastingontwijking zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Nederland heeft meermaals contact opgenomen met Oeganda, maar een reactie bleef lange tijd uit.
In 2019 is voor de eerste keer met Oeganda gesproken over een aanpassing van het huidige belastingverdrag. Daarbij is de Nederlandse inzet erop gericht om het belastingverdrag snel aan te passen. De onderhandelingen konden echter nog niet worden afgerond en daarom heeft Nederland Oeganda in het afgelopen jaar (wederom) verschillende keren aangeboden om de onderhandelingen voort te zetten. De Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (NFV 2020) geeft het kader van die onderhandelingen. Dat betekent dat naast de wens antimisbruikbepalingen in het belastingverdrag op te nemen jegens Oeganda ook de bereidheid bestaat meer heffingsrechten voor het bronland overeen te komen.
Overigens heeft Nederland het belastingverdrag met Oeganda aangemeld voor het Multilateraal Instrument (MLI). Het is via die route mogelijk om antimisbruikmaatregelen van toepassing te laten worden zonder dat bilaterale onderhandelingen noodzakelijk zijn. Oeganda doet helaas (vooralsnog) niet mee met het MLI.
Voorts deel ik niet de mening dat Nederland een laagbelastend land zou zijn.
Hoe verhoudt de facilitering van belastingontwijking vanuit Oeganda zich tot de circa 98 miljoen euro die in 2021 vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan de ontwikkeling van Oeganda wordt uitgegeven?2 Wat is de toegevoegde waarde van deze uitgaven, als het Nederlandse belastingbeleid ervoor zorgt dat Oeganda miljoenen euro’s aan inkomsten mist?
Het kabinet ziet geen verband tussen ongewenst gebruik van het bilaterale belastingverdrag met Oeganda en de toegevoegde waarde van de Nederlandse uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking met Oeganda. De aanpak van belastingontwijking is een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft daarom al vele maatregelen genomen en nieuwe maatregelen aangekondigd tegen belastingontwijking. Het kabinet zet zich in om belastingontwijking tegen te gaan, zowel in nationaal als in internationaal verband, en heeft daarbij aandacht voor de bijzondere positie van ontwikkelingslanden.
Wat is de Nederlandse inzet bij de besprekingen over een nieuw verdrag met Oeganda? Is het doel hierbij om belastingontwijking vanuit Oeganda via Nederland volledig uit te sluiten? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit wilt bereiken?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het Nederlandse netwerk van fiscale verdragen enkel en alleen tot grootschalige ontwijking kan leiden en dat Nederland hiermee de grootste spil in een netwerk van semicriminele bedrijfsactiviteiten is die de armste landen berooft van de vruchten van hun arbeid en grondstoffen? Zo nee, hoe duidt u de conclusies van het Centraal Planbureau uit hun netwerkanalyse over het Nederlandse verdragsnetwerk dan?3
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft door middel van een simulatiemodel onderzocht welke belastingbesparende «routes» mogelijk zijn als belastingplichtigen onbelemmerd gebruik zouden kunnen maken van belastingverdragen. Het CPB concludeert op grond daarvan dat een aantal ontwikkelingslanden potentieel belastinginkomsten misloopt door het belastingverdrag dat deze landen met Nederland hebben gesloten. Het is van belang om op te merken dat het CPB geen onderzoek heeft gedaan naar feitelijke geldstromen en het onderzoek daarom geen inzichten geeft in daadwerkelijk misbruik van de desbetreffende Nederlandse belastingverdragen. Daarnaast concludeert het CPB dat Nederland niet zou worden gebruikt in belastingontwijkende constructies, indien de antimisbruikbepalingen in de Nederlandse belastingverdragen volkomen effectief zouden zijn. Het CPB gaat niet in op de effectiviteit van de antimisbruikbepalingen die momenteel zijn opgenomen in de Nederlandse belastingverdragen.
Uit het CPB-onderzoek komt wel naar voren dat belastingverdragen onbedoeld kunnen leiden tot belastingontwijking, ook in ontwikkelingslanden. Dit vindt het kabinet ongewenst en Nederland neemt daarom diverse maatregelen om oneigenlijk gebruik van belastingverdragen tegen te gaan. In beginsel zet Nederland in op het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, juist ook wanneer het gaat om belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Bovendien zal oneigenlijk gebruik van belastingverdragen zich met name voordoen indien de financiële stromen vanuit (ontwikkelings)landen uiteindelijk terechtkomen in laagbelastende jurisdicties. Om stromen naar laagbelastende jurisdicties tegen te gaan, voert Nederland met ingang van 1 januari 2021 een conditionele bronbelasting in op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en heeft het kabinet een conditionele bronbelasting op dividenden aangekondigd naar laagbelastende jurisdicties vanaf 1 januari 2024. Het kabinet verwacht dat de maatregelen tot gevolg hebben dat Nederland onaantrekkelijk wordt voor bepaalde structuren waarmee belasting wordt ontweken. In dit kader vindt het kabinet het belangrijk om zo goed mogelijk te monitoren of de maatregelen tegen belastingontwijking effectief zijn.8
Saldolijfrentes. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met saldolijfrente en het aflopen van de overgangsregeling op 31 december 2020?
Ja.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor mensen met een saldolijfrente op 1 januari 2021 wanneer de overgangsregeling op 31 december 2020 afloopt?
Mensen met een saldolijfrente waarvoor geen enkele aftrekmogelijkheid gold ten aanzien van de inleg («zuivere saldolijfrente») en die bij de overgang naar de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om af te rekenen over de saldolijfrente, krijgen te maken met een heffingsmoment op 31 december 2020 over de waarde in het economisch verkeer van hun saldolijfrente. Er zijn daarbij twee groepen te onderscheiden, namelijk de groep verzekeringnemers of onherroepelijke begunstigden met een saldolijfrente bij een professionele verzekeraar en de groep verzekeringnemers of onherroepelijk begunstigden met een saldolijfrente bij de »eigen» besloten vennootschap (bv). Voor beide groepen geldt dezelfde afrekenverplichting per 31 december 2020.
Op welke manier zijn de mensen met een saldolijfrente ingelicht over de gevolgen van het aflopen van de overgangsregeling? Hoeveel mensen hebben nog een saldolijfrente?
Reeds bij de invoering van de Wet IB 2001 zijn mensen met een saldolijfrente geïnformeerd over het aflopen van de overgangsregeling. Dit is veelal gedaan door verzekeraars en adviseurs, maar ook via de website van de Belastingdienst. In de aanloop naar 31 december 2020 is via internet door de Belastingdienst (belastingdienst.nl) informatie ontsloten over de afrekenverplichting van saldolijfrenten en de manier waarop de waarde berekend kan worden waarover moet worden afgerekend. Ook verzekeraars hebben met input van de Belastingdienst (zie bijlage 1)1 hun verzekeringnemers geïnformeerd over hun saldolijfrente waarvoor de overgangsregeling eindigt. Daarnaast is in het Belastingplan 2020 en in artikelen in de vakliteratuur aandacht geweest voor het aflopen van de overgangsregeling en de gevolgen daarvan. In de gevallen waar de zuivere saldolijfrente in eigen beheer wordt uitgevoerd, zijn de verzekeringnemers of onherroepelijk begunstigden veelal afhankelijk van hun adviseurs om geïnformeerd te worden over de afrekenverplichting van hun saldolijfrente. De Belastingdienst heeft aan deze groep overigens ook aandacht besteed in de eerder aangegeven informatie op belastingdienst.nl.
Het precieze aantal mensen met een saldolijfrente waarover op 31 december 2020 afgerekend moet worden is niet aan te geven. De inschatting van het Verbond van Verzekeraars was enkele jaren geleden dat het aantal bij de verzekeraars rond de 2.000 lag. Sindsdien kunnen echter al saldolijfrenten volledig tot uitkering zijn gekomen of zijn afgekocht, waardoor dit aantal niet meer actueel is. Over het aantal lopende saldolijfrenten bij de eigen bv waarvoor de overgangsregeling komt te vervallen is geen informatie beschikbaar.
Klopt het dat: Zo nee, zou u kunnen toelichten hoe het dan wel zit? Zo ja, waarom is voor deze opzet gekozen en wat zijn de gevolgen van eerst in box 1 te heffen alvorens over te hevelen naar box 3?
Wie vóór 14 september 1999 een zuivere saldolijfrente heeft afgesloten of met zijn eigen bv is overeengekomen, valt met deze lijfrente onder het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet IB 2001. Dat betekent dat deze zuivere saldolijfrente na de introductie van de Wet IB 2001 voor een overgangsperiode van 20 jaar niet tot de vermogensonderdelen hoort die in box 3 aan de vermogensrendementsheffing zijn onderworpen en er dus sinds 2001 geen box 3-heffing over is betaald. Met betrekking tot de heffing in box 1 over de uitkeringen uit een dergelijke zuivere saldolijfrente is de zogenoemde saldomethode van toepassing. Dat betekent dat over de uitkeringen pas belasting wordt geheven zodra de uitkeringen uitkomen boven het totaal van de niet-aftrekbare premies. Voor zover uitkeringen worden gedaan uit het in de zuivere saldolijfrente gestorte kapitaal (de niet-aftrekbare premies), is dus geen belasting verschuldigd.
Bij het eindigen van het overgangsrecht per 31 december 2020 is in box 1 alleen over de rentecomponent in de waarde van de zuivere saldolijfrente belasting verschuldigd. De rentecomponent wordt bepaald door van de waarde in het economische verkeer het totaal van de niet-aftrekbare premies af te trekken voor zover deze niet eerder in mindering zijn gebracht op uitkeringen.
Vanaf 1 januari 2021 maakt een zuivere saldolijfrente vervolgens onderdeel uit van de vermogensrendementsgrondslag in box 3. De aanspraak verlaat daarmee de box 1-sfeer. Dit is inherent aan het boxenstelsel, zoals dat met de Wet IB 2001 met ingang van 2001 is geïntroduceerd. De gevolgen daarvan zijn dat de zuivere saldolijfrente met ingang van 2021 als bezitting in de vermogensrendementsheffing in box 3 wordt betrokken voor de resterende waarde ervan.
Bij de introductie van de Wet IB 2001 is voor een overgangsperiode van 20 jaar gekozen om belastingplichtigen met een saldolijfrente van vóór 14 september 1999 ruim de mogelijkheid te bieden voor aanpassing van de polis aan de voorwaarden zoals die onder de Wet IB 2001 van toepassing zijn of om andere maatregelen te nemen. Dergelijke oude saldolijfrenten konden bijvoorbeeld in de opbouwfase afgekocht worden zonder heffing van revisierente. Door het kapitaal op die manier vrij te laten vallen, had kunnen worden voorkomen dat per 31 december 2020 afgerekend diende te worden. Daarnaast was bij de introductie van de Wet IB 2001 ook de mogelijkheid geboden af te rekenen op 1 januari 2001. Als daarvoor gekozen is, behoort de zuivere saldolijfrente daarna tot de vermogensrendementsgrondslag in box 3 waarvoor geen afrekenmoment op 31 december 2020 geldt.
Hoe wordt de waarde van de saldolijfrente op 31 december door de Belastingdienst berekend? Op basis van welke factoren, welke berekeningen en onderliggende facetten (graag een uitputtende lijst plus onderbouwing bij de vraag waarom dit relevant is voor de berekening)? Kunt u een aantal voorbeeldberekeningen delen?
De waarde van de saldolijfrente dient te worden bepaald aan de hand van de waarde in het economische verkeer. De Belastingdienst heeft op www.belastingdienst.nl/saldolijfrente uitgangspunten opgenomen om deze waarde te bepalen voor een saldolijfrente. In een tweetal nieuwsbrieven aan de verzekeraars is uitgebreider ingegaan op de te renseigneren gegevens. In deze nieuwsbrieven (bijlagen 2 en 3)2 zijn ook voorbeeldberekeningen opgenomen.
Hoe wordt de waarde van de saldolijfrente op 1 januari 2021 berekend? Wat is het verschil met de berekening in box 1 op 31 december 2020 en op basis waarvan is gekozen voor een verschil in berekening?
De waarde op 1 januari 2021 wordt bepaald op grond van de tabellen en uitgangspunten van artikel 19 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001). Artikel 19 UBIB 2001 is gebaseerd op een rekenrente van 4,00% en de overlevingstafel GBM/GBV90–95. Het waarderingsvoorschrift in artikel 19 UBIB 2001 geldt echter alleen voor de waardering in box 3 en niet voor de waardering in box 1 of de afrekenverplichting op grond van de overgangsregeling voor saldolijfrenten. De waardering in box 1 dient te geschieden naar de waarde in het economische verkeer waarbij de meest recente sterftetabellen en rentestand worden gebruikt voor een actuele actuariële waardering. Het verschil in de berekening hangt samen met de verschillende waarderingsmethodes voor box 1- en voor box 3-doeleinden.
Bent u bekend met de Nieuwsbrief renseignering levensverzekeringen van de Belastingdienst van 1 april 2020?
Ja.
Is de constatering juist dat als gevolg van de door de Belastingdienst in onderdeel «Aanvulling 2» onder het kopje «Waardering saldolijfrente; waarde in het economische verkeer» voorgeschreven Netto Contante Waarde-methode belastingplichtigen op 31 december 2020 geconfronteerd worden met een belastingclaim die (vele malen) hoger is dan de heffing indien wordt uitgegaan van de verzekeringstechnische waarde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit verschil wordt veroorzaakt?
Ik begrijp de vraag zo dat gevraagd wordt of de waarde in het economische verkeer voor een verzekeringnemer of onherroepelijk begunstigde hoger kan zijn dan de waarde van de verzekering voor een verzekeraar. Het antwoord daarop is bevestigend. De waarde van de verplichting van de verzekering voor de verzekeraar om de «voorziening verzekeringsverplichtingen» te bepalen is gebaseerd op andere grondslagen dan de Netto Contante Waarde-methode. Verzekeraars hanteren bij de waardebepaling namelijk andere uitgangspunten die per verzekeraar kunnen verschillen. Dit heeft te maken met verschillende tarieven, rendementspercentages (dat kunnen oude percentages zijn) en kostencalculaties die bij de bepaling van de verzekeringstechnische waarde het uitgangspunt vormen. Ook als de vraag is of de afkoopwaarde van een saldolijfrente die een verzekeraar hanteert op 31 december 2020 anders of lager kan zijn dan de waarde in het economische verkeer op 31 december 2020 is het antwoord bevestigend. De berekeningen van de afkoopwaarde die een verzekeraar hanteert en van de waarde in het economische verkeer verschillen namelijk op een belangrijk uitgangspunt: bij het bepalen van de verzekeringstechnische afkoopwaarde wordt gekeken naar de hoogte van de voorziening bij de verzekeraar en kunnen er nog kosten in rekening worden gebracht. Bij het bepalen van de waarde in het economische verkeer wordt naar het toekomstige nut van de verzekering gekeken die deze voor de gerechtigde persoon heeft.
Wat is het u-rendement? Hoe hoog is het huidige u-rendement? Welk verschil verwacht u in u-rendement op 31 december 2020 in vergelijking met nu? Klopt het dat het huidige u-rendement op -0,5% staat, dus dat er met een opslag van 0,5% wordt gewerkt voor het contant maken met een rentepercentage van 0? Zo ja, wat zijn de gevolgen? Zo nee, kunt ude juiste percentages geven en toelichten?
Het u-rendement is een rendementsmaatstaf die maandelijks door het Verbond van Verzekeraars wordt gepubliceerd. De hoogte van het u-rendement is gebaseerd op het effectief rendement van staatsleningen die voldoen aan een aantal specifieke criteria. Het u-rendement is voor de maand december 2020 vastgesteld op -0,50%. De percentages worden maandelijks ook door het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst gepubliceerd.3 Er bestaat geen verschil tussen het u-rendement op het moment dat deze vragen zijn gesteld en het u-rendement per 31 december 2020 aangezien het percentage voor de hele maand december geldt. Het klopt dat bij een u-rendement van -0,50% en een opslag van 0,50% per saldo wordt gerekend met een rente van 0,00%.
De factor rente speelt een rol bij de berekening van de contante waarde van een reeks toekomstige uitkeringen. Een lage rente leidt tot een hoge contante waarde en een hoge rente leidt tot een lage contante waarde. Een opslag van 0,50% doet wellicht vermoeden dat daardoor een hogere contante waarde wordt berekend, maar omdat het een opslag van het rentepercentage is, leidt deze opslag tot een lagere contante waarde.
Welke rekenrentes werden indertijd in de tarieven van de verzekeraars bij betaling van premies of koopsommen gehanteerd bij dergelijke verzekeringen? Klopt het dat de toen gehanteerde rekenrentes hoger zijn dan het huidige u-rendement? Zo ja, kunt u dit zowel in absolute als in procentuele zin weergeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Verzekeraars publiceren geen toegepaste rekenrentes die aan hun tariefstelling ten grondslag liggen. Verzekeraars geven wel aan dat het u-rendement een redelijke benadering is van de door verzekeraars gehanteerde marktrente.4 Ook de Belastingdienst sluit in V&A 13–006 aan bij het u-rendement (sinds november 2013 verhoogd met 0,5%).5
Uitgaande van de constatering dat het u-rendement een goede indicatie vormt van de rekenrente die verzekeraars in hun tarieven hanteren, mag ervan uitgegaan worden dat verzekeraars in het verleden een hogere rente in hun tarieven verwerkten. Het u-rendement kent immers sinds de eerste publicatie per 1 januari 1995 (7,45%) een dalende trend tot -0,50% per ultimo 2020.
Om de invloed van een rentedaling te illustreren, zijn in het onderstaande voorbeeld de waarden op 31 december 2020 berekend van een zuivere saldolijfrente tegen de historische rente en de huidige rente. Aan dit voorbeeld liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
Ingangsdatum verzekering: 1 januari 2000
Geboortedatum verzekerde (man): 1 januari 1960
Ingangsdatum uitkering: 1 januari 2025
Uitkering per jaar: € 10.000
Uitkeringsduur: levenslang
Uitkeringswijze: maandelijks, achteraf
Overlevingstafel: prognosetafel AG2020
Historische rente: 5,46% gedurende de resterende rentegarantie-duur van 9 jaar, daarna 4%
Huidige rente: 0,00%
De waarde van de saldolijfrente berekend tegen de historische rente bedraagt op 31 december 2020 € 98.411. Berekend tegen de huidige rente bedraagt de waarde op 31 december 2020 € 197.305. Het waardeverschil als gevolg van de daling van het u-rendement bedraagt € 98.894.
Klopt het dat de verzekeringstechnische (afkoop)waarde wordt bepaald op basis van de indertijd gehanteerde tariefrente? Zo nee/ja, kunt u dit toelichten?
Dat klopt. De verzekeraar zal in het algemeen niet bereid zijn om ter zake van een afkoop een hoger bedrag uit te keren dan de reservewaarde, eventueel vermeerderd met de teveel in rekening gebrachte (doorlopende) kosten en verminderd met de nog niet in rekening gebrachte kosten en de royementskosten.
Op basis waarvan heeft de Belastingdienst de volgende passage opgenomen in de «Nieuwsbrief renseignering levensverzekeringen»: «De WEV (waarde economische verkeer) zou normaliter bij aanwezigheid van een markt vastgesteld worden op het bedrag, dat bij aanbieding van in dit geval de verzekering ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde, daarvoor zou zijn betaald. De HR heeft in een casus, met als twistpunt de waardering van een levensverzekering en waarbij er geen markt was, aangegeven dat voor de waardering van de verzekering aangesloten zou moeten worden bij het nut dat deze voor belastingplichtige oplevert»? Waarom stelt de Belastingdienst dat er «geen markt» bestaat voor levensverzekeringen? Want klopt het dat verzekeraars in de voornoemde gevallen wel degelijk bereid zijn saldolijfrenten af te kopen op basis van de verzekeringstechnische waarde? Deelt u de mening dat er in dat geval dus wel degelijk een markt bestaat? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat wel een markt voor levensverzekeringen, echter niet voor saldolijfrenten die onder het overgangsrecht vallen. Overigens zijn levensverzekeringen in principe niet vrij verhandelbaar. Daar is het product niet naar. Dit is ook niet gebruikelijk, vaak niet aantrekkelijk en ook complex, mede gelet op «het lijf» dat is verzekerd. Bij «verkoop» zou steeds het verzekerde lijf moeten worden gewijzigd, met als gevolg een andere tarifering en dergelijke. Of een verzekeraar wil meewerken aan een afkoop van een saldolijfrente is aan de verzekeraar zelf. Dat een lijfrente afkoopbaar is, impliceert niet dat «er een markt» voor is. Dit geeft alleen aan dat men het langlevencontract voortijds kan beëindigen.
Zeker bij een reeds ingegane uitkering uit een levensverzekering zal een verzekeraar in het algemeen niet de levensverzekering willen afkopen in verband met de zogeheten antiselectie (een verzekeringnemer met ongunstige sterftekansen zal eerder geneigd zijn een levensverzekering af te kopen). Dus als een verzekeringnemer zijn saldolijfrente wil afkopen voor 31 december 2020 en de verzekeraar werkt hieraan mee dan zal de afkoopwaarde die de verzekeringnemer of onherroepelijk begunstigde ontvangt bepalend zijn voor het belastbaar bedrag uit hoofde van de saldolijfrente.
Klopt het dat, door de gehanteerde berekeningsmethode van de Belastingdienst, de Netto Contante Waarde, het aan belasting te betalen bedrag in sommige gevallen hoger uitvalt dan de verzekeringstechnische waarde van de polis? Zo ja, hoe kan dit en deelt u de mening dat dit uiterst onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het aan belasting te betalen bedrag bij afrekening tegen de Netto Contante Waarde hoger kan zijn dan de verzekeringstechnische waarde van de polis. Zoals hiervoor uitgelegd komt dit door het verschil in waarderingsgrondslagen. Voor de belastingheffing in box 1 is echter relevant wat de waarde van de toekomstige uitkeringen is voor de verzekerde. De netto contante waarde geeft deze het beste weer.
Welke financiële gevolgen voor een belastingplichtige kan berekening op basis van de voorgeschreven Netto Contante Waarde-methode in 2021 hebben? Kan dit leiden tot financiële problemen?
Door de afrekenverplichting tegen de Netto Contante Waarde wordt de belastingheffing in box 1 die anders in de toekomst plaats zou vinden naar voren gehaald. Hierdoor kan mogelijk een progressienadeel optreden, maar dit wordt wel beperkt door de mogelijkheid om voor toepassing van het tarief van 45% te kiezen. Daarnaast kan men gebruik maken van de middelingsregeling. Op zichzelf hoeft de belastingaanslag dus geen financiële problemen op te leveren. Mocht dat wel voorkomen en een belastingplichtige kan de aan hem opgelegde belastingaanslag niet binnen de wettelijke betaaltermijn voldoen, dan zijn er in de invorderingssfeer mogelijkheden. Bij de Belastingtelefoon kan bijvoorbeeld om uitstel van betaling van maximaal vier maanden worden verzocht (kort telefonisch uitstel). Hiervoor gelden enkele voorwaarden. Is langer uitstel nodig of kan niet aan deze voorwaarden worden voldaan, dan kan men schriftelijk een verzoek indienen voor een betalingsregeling van maximaal twaalf maanden. Als ook dat geen soelaas biedt, kan in overleg met de ontvanger naar verdergaande oplossingen worden gekeken. Welke dat zijn, hangt van de specifieke omstandigheden af waarbij alle details van een individuele situatie en de hoogte van de belastingschuld worden gewogen en de Belastingdienst het verzoek om uitstel aan het invorderingsbeleid toetst. In voorkomende gevallen kan op die manier maatwerk worden geboden. Wellicht ten overvloede merk ik op dat de afrekenverplichting sinds 2001 in de wet is vastgelegd en dus niet nieuw is. De betrokken belastingplichtigen zullen daarom – voor zover zij dat niet zelf op het netvlies hebben gehad – op tijd door hun adviseurs of hun verzekeraars op de per 31 december 2020 aankomende afrekenverplichting geattendeerd zijn geweest. Ook de Belastingdienst heeft, zoals in een eerder antwoord in deze set aangegeven, via zijn website informatie over de afrekenverplichting voor zuivere saldolijfrenten verstrekt. Het kan zijn dat er ondanks alle informatievoorzieningen toch betrokkenen zijn die niet zijn voorbereid op de afrekenverplichting. In afstemming met de verzekeraars raad ik hen aan om contact op te nemen met hun adviseur of verzekeraar als zij vragen hebben over hun saldolijfrenteverzekering. Als zich situaties voordoen waarin belastingplichtigen de aan hen opgelegde aanslag over de afrekening per 31 december 2020 niet binnen de wettelijke betaaltermijn kunnen voldoen, raad ik aan om daarover contact met de Belastingdienst op te nemen. In goed overleg zal dan binnen het invorderingskader kunnen worden gezocht naar een passende oplossing om de opgelegde aanslag over de afrekenverplichting te kunnen voldoen.
Bent u bereid de waardering van de desbetreffende saldolijfrenten per 31 december 2020 te laten plaatsvinden op basis van de door de verzekeraar bepaalde afkoopwaarde in plaats van de Netto Contante Waarde-methode waardoor mogelijke financiële problemen voor deze belastingplichtigen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten en daarbij tevens ingaan op de manier waarop u dit wilt regelen?
Nee, hier ben ik niet toe bereid, omdat een andere waardering dan de Netto Contante Waarde-methode niet aansluit bij de waarde van de verzekering voor de verzekerde en daarmee niet past binnen de wettelijke systematiek. Het is vanuit deze systematiek bezien evenwichtig dat de volledige waarde van de uitkeringen in de belastingheffing in box 1 betrokken wordt, zoals bij de invoering van de Wet IB 2001 besloten. Daarbij hecht ik eraan op te merken dat over de waarde van de betreffende polissen twintig jaar lang geen box 3-heffing verschuldigd is geweest.
Kunt u de vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk 14 december 2020 beantwoorden zodat de Kamer nog voor het ingaan van het Kerstreces 2020 met u in overleg kan, mocht dit nodig blijken, gezien het aflopen van de overgangsregeling op 31 december 2020?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk opgesteld en naar uw Kamer gestuurd.
Maastricht Aachen Airport. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Onderzoek: forse groei van MAA is mogelijk» en «Stiltegebieden in Limburg worden kleiner en het is er lang niet altijd stil»?12
Ja.
Erkent u het belang van stilte voor de natuur en de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat bijna alle stiltegebieden in Limburg last hebben van het vliegverkeer? Zo nee, waarom niet?
De provincie Limburg is verantwoordelijk voor het aanwijzen van stiltegebieden in Limburg en heeft regels gesteld voor activiteiten die in of om het stiltegebied zijn toegelaten. De provincie Limburg monitort periodiek de geluidbelasting in de Limburgse stiltegebieden en stelt mede op basis hiervan waar nodig haar beleid bij en neemt maatregelen. Uit de monitoringsrapportage van de provincie Limburg over het jaar 2019 volgt dat er in nagenoeg alle stiltegebieden tijdens de uitgevoerde metingen vliegverkeer is waargenomen. Het betreft hier grotendeels vliegverkeer boven de 2 km. In vooral een aantal Zuid-Limburgse gebieden lijkt vliegverkeer op een hoogte onder de 2 km geleid te hebben tot hogere geluidniveaus. Het waargenomen vliegverkeer is echter niet strijdig gebleken met de betrokken beleidsregels van de provincie.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat stiltegebieden steeds kleiner worden en het er lang niet altijd stil is? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van stilte voor gezondheid en natuur. De signalen over de werking van stiltegebieden zijn mij bekend. Het beleidsinstrument stiltegebieden is een verantwoordelijkheid van de provincies. Bij de behandeling van de begroting van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), in november 2020, heeft de Minister van LNV uw Kamer toegezegd om over het bevorderen van stilte ten behoeve van natuur in gesprek te gaan met in ieder geval de provincies, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Uw Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat 12 van de 31 stiltegebieden in Limburg niet voldoen aan de norm van maximaal 40 decibel? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 3 en 4.
Kent u de berichten «Onderzoekers: «Groei MAA kost Zuid-Limburg toerisme»» en «Onderzoek: «Toerisme Zuid-Limburg toch geraakt door geluidsoverlast Maastricht Aachen Airport»»?3 4
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekers van Breda University dat bij een groei van Maastricht Aachen Airport o.a. de rustzoekende verblijfstoerist dreigt af te haken? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over diverse luchtvaartonderwerpen van 9 december 20205 heb ik u aangegeven dat de provincie Limburg als eigenaar van Maastricht Aachen Airport (MAA) de komende periode een ambitie en ontwikkelrichting voor MAA wil bepalen. In dat kader heeft de provincie begin 2020 de heer Van Geel als onafhankelijk verkenner aangesteld en hem de opdracht gegeven om in een regionale verkenning «op innovatieve wijze met de regio via participatie en overleg met de omgeving (omwonenden en maatschappelijke organisaties, experts, bedrijven en overheden) en na een passende weging van de verschillende belangen tot het best haalbare advies te komen over de ontwikkeling van MAA tot een toekomstbestendige en duurzame luchthaven». De aanpak van de heer Van Geel is vergelijkbaar met de aanpak voor de Proefcasus Eindhoven. Het advies van de heer Van Geel is inmiddels gereed en aangeboden aan provinciale staten van Limburg. Op basis van het advies van de heer Van Geel zal besluitvorming plaatsvinden in de provincie Limburg en zal vervolgens een aanvraag voor een Luchthavenbesluit worden voorbereid.
In het kader van het adviestraject van de heer Van Geel is een onderzoek uitgevoerd door Ecorys. Het betreft een onderzoek naar de economische betekenis van MAA. Het uitgevoerde onderzoek van Breda University betreft een verkennend onderzoek naar de impact van luchtvaartgeluid op toerisme en verblijfsrecreatie dat in opdracht van Koninklijke Horeca Nederland, Hiswa-Recron en Visit Zuid-Limburg is verricht. Dit rapport is recent aan de provincie Limburg en de heer Van Geel aangeboden met het verzoek deze uitkomsten mee te wegen in het advies over MAA en de besluitvorming door de provincie. Aangezien ik geen opdrachtgever ben van beide onderzoeken en er nog geen formele aanvraag voor een luchthavenbesluit ligt waarover ik mij moet buigen acht ik het niet opportuun om uitspraken te doen over beide onderzoeken.
Hoe verklaart u dat consultancybureau Ecorys met een volstrekt andere conclusie op de proppen komt, namelijk dat er geen aanwijzingen zouden zijn gevonden dat de toeristische sector te lijden heeft onder de toename van het vliegverkeer op Maastricht Aachen Airport (MAA), terwijl de onderzoekers van Breda University inschatten dat dit om een directe schadepost zal gaan van 23 tot 70 miljoen euro per jaar, oplopend tot 140 miljoen euro?
Zie het antwoord op vraag 7.
Erkent u dat de conclusie van Ecorys, die slechts gebaseerd is op de beschikbare kwantitatieve gegevens, een onvolledig beeld geeft? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat het tekortschietende rapport van Ecorys hiermee ongeschikt is als bouwsteen voor het advies van de heer Van Geel over de toekomst van Maastricht Aachen Airport? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe weegt u beide onderzoeken, met tegenstrijdige conclusies, ten opzichte van elkaar?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u alsnog inhoudelijk reageren op het kritische artikel van Ties Joosten (Follow the Money) over het SEO-rapport «Effecten van een vliegbelasting voor de luchtvrachtsector», aangezien u tijdens het debat over de wijziging van de Wet Vliegbelasting (d.d. 2 december 2020) niet veel meer wilde zeggen dan «dit is wat ik heb»?5 6 7?
De auteur van het betreffende artikel doet een aantal uitspraken met betrekking tot de werkgelegenheid rondom MAA. De auteur stelt dat de Luchtvrachtmonitor 2018 van het Erasmus UPT te veel banen aan MAA toerekent. Aangezien dit onderzoek ook ten grondslag ligt aan het SEO-rapport, is volgens de auteur de inschatting van de effecten van de luchtvrachtbelasting op de luchtvrachtsector ook te hoog. Erasmus UTP heeft de werkgelegenheidscijfers in de Luchtvrachtmonitor in oktober 2020 herzien. Naar aanleiding van deze herziening is ook het SEO-rapport op dit punt aangepast. Een geactualiseerde versie van het SEO-onderzoek heb ik op 23 november 2020 aan uw Kamer gestuurd.9
Kunt u meer specifiek ingaan op de kritiek van Ties Joosten op de wijze waarop SEO de werkgelegenheidseffecten van de vliegbelasting groter zou hebben voorgesteld dan ze zijn en daarbij voornamelijk belanghebbenden uit de sector interviewde?
Volgens SEO bestaat een risico dat de gedragseffecten leiden tot het verdwijnen van een groot aantal werkplekken. Het is niet duidelijk hoe groot de kans is dat deze gedragseffecten daadwerkelijk optreden. Het klopt dat SEO zich voor deze gedragseffecten mede baseert op een reeks interviews. SEO heeft zowel experts uit de private sector als ook twee onafhankelijke wetenschappers geïnterviewd. Het feit dat sommige experts een bepaald belang dienen is in de conclusies van de onderzoekers meegenomen.
In hoeverre is de in de Luchtvaartnota opgenomen groeidoctrine van invloed geweest op de verschillende door de overheid aangevraagde en betaalde onderzoeken naar de toekomst van MAA?
Van een groeidoctrine is geen sprake. Zoals in de Luchtvaartnota 2020–2050 is aangegeven verwacht het Rijk van de luchthavens dat zij in voorbereiding op een nieuw luchthavenbesluit met belanghebbenden de gewenste ontwikkeling van de luchthaven in hun regio verkennen. Daarbij moeten ze rekening houden met de ambities van het Rijk op de verschillende publieke belangen en de bestaande ruimte binnen de geldende vergunning (voor MAA: de Omzettingsregeling Maastricht). Zoals in de brief over diverse luchtvaartonderwerpen van 9 december 202010 is aangegeven zijn hiervoor bij de verschillende luchthavens trajecten gestart onder regie van de luchthavens en/of provincies.
Erkent u dat een forse groei van MAA, zoals staat opgenomen in het rapport van consultancybureau Ecorys, op gespannen voet zou staan met diverse maatschappelijke belangen omtrent klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
De heer Van Geel heeft recent zijn advies over MAA uitgebracht. Ik wacht het standpunt hierover van de provincie Limburg af.
Erkent u dat een forse krimp van de luchtvaart positieve effecten kan hebben voor klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de borging van vier publieke belangen voorop: veilige luchtvaart, Nederland goed verbonden met de wereld, aantrekkelijke en gezonde leefomgeving en duurzaam Nederland. Forse krimp van de luchtvaart kan positieve effecten hebben voor klimaat, leefomgeving en veiligheid, maar kan ook ten koste gaan van de internationale bereikbaarheid. Ons sterke netwerk van internationale verbindingen door de lucht moet behouden blijven vanwege het belang voor onze economie, en de negatieve effecten van de luchtvaart moeten beperkt worden. In de Luchtvaartnota kiest het kabinet voor kwaliteit in plaats van kwantiteit.
De vaststelling van de rendementen in box 3 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Staatssecretaris Vijlbrief maakt opnieuw fouten bij aanpassing spaartaks»?1
Ja.
Bent u bekend met artikel 10.6ter, lid 5 van de wet inkomstenbelasting 2001 dat luidt: «Het langetermijnrendement op aandelen wordt gesteld op het meetkundige gemiddelde van veertienmaal het langetermijnrendement op aandelen van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, en eenmaal het rendement op aandelen over het kalenderjaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid. Het rendement op aandelen over een kalenderjaar wordt gesteld op de procentuele verandering van de MSCI Europe Standard Gross Local Index in het betreffende kalenderjaar.»?
Ja, hier ben ik bekend mee.
Klopt het dat uw antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie over het rendement waarmee wordt gerekend luidde zoals in de tabel in Kamerstuk 35 577, nr. 6, p. 14?
Ja.
Klopt het dat de MSCI Europe Gross index in euro de volgende rendementen opleverde volgens de tabel van MSCI?2
De rendementen waar hier naar wordt verwezen zijn niet de rendementen die volgens de wet gebruikt moeten worden voor het berekenen van het rendementspercentage op aandelen voor het bepalen van het forfaitaire rendement in box 3. De tabel waar door middel van de bijgevoegde link naar wordt verwezen geeft namelijk de nettorendementen in euro. De index die – conform de wet – gebruikt wordt voor het rendement op aandelen in box 3 betreft het bruto rendement in lokale valuta. Overigens wordt in het opiniestuk waar hiervoor naar verwezen wordt weer een andere onjuiste index gebruikt, namelijk de bruto rendementen in euro.
Kunt u de verschillen verklaren en heeft u de juiste percentages gebruikt?
Bij het berekenen van het forfaitaire rendement in box 3 zijn de juiste rendementspercentages op de verschillende categorieën gebruikt. In de begeleidende brief licht ik dit nader toe en worden ook de verschillen met de rendementen in het opiniestuk uiteengezet.
Kunt u ter illustratie de berekening van artikel 10.6ter in zijn geheel doen voor het jaar 2019 (met wegingsjaar 2017), stap voor stap, zodat duidelijk is hoe het forfaitaire percentage voor 2019 tot stand gekomen is? Kunt u daarin heel precies aangeven welk getal waar vandaan komt met bronvermelding?
Ik verwijs hiervoor graag naar de fiscale moties- en toezeggingenbrief van 18 september 2018.3 De cijfers en de bronvermelding voor de gebruikte indicatoren voor 2019 zijn in deze brief volledig uitgeschreven. Hierbij is expliciet vermeld dat vanaf dat jaar voor het prijsindexcijfer voor bestaande koopwoningen het basisjaar is verlegd van 2010 naar 2015 in lijn met de verlegging van het basisjaar door het CBS.
Deelt u de mening dat de bijstellingsregeling directe belastingen 20193 waarin staat onder T: «5,38%» vervangen door «5,60%» geen enkele duidelijkheid geeft over hoe de berekening tot stand gekomen is?
De bijstellingsregeling regelt de aanpassing van de in de wet genoemde percentages. De achterliggende berekeningen worden ieder jaar in de fiscale moties- en toezeggingenbrief bekend gemaakt die met Prinsjesdag, vóór vaststelling van de bijstellingsregeling, aan de Kamer wordt gezonden. Ik ben van mening dat de toelichting in de fiscale moties- en toezeggingenbrief voldoende is en niet opnieuw hoeft te worden opgenomen in de bijstellingsregeling.
Zijn de percentages van het forfaitaire rendement de afgelopen jaren op de correcte wijze berekend?
In mijn brief van 3 maart 2020 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over een fout in de berekening van de forfaitaire rendementen in de jaren 2019 en 2020.5 Ik heb daarbij aangegeven dat voor 2019 het forfaitaire rendement op beleggen 0,01%-punt te hoog was vastgesteld. Voor 2020 was het forfaitaire rendement op beleggen 0,05%-punt te hoog vastgesteld en het forfaitaire rendement op sparen 0,01%-punt te laag vastgesteld. Door middel van een ministeriële regeling zijn de juiste forfaitaire rendementen met terugwerkende kracht naar 1 januari 2019 en 1 januari 2020 alsnog in de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen.6De Belastingdienst heeft door de snelle aanpassing van de systemen ervoor gezorgd dat in de aangifteprogramma’s en alle aanslagen inkomstenbelasting over 2019 de juiste rendementspercentages in box 3 zijn toegepast.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Oeganda loopt €21 miljoen mis door Nederland (en dat is het topje van de ijsberg)' |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Bart Snels (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van de Volkskrant van 27 november 2020 met de titel «Oeganda loopt € 21 miljoen mis door Nederland (en dat is het topje van de ijsberg)»?1 Klopt de inschatting dat Oeganda jaarlijks € 21 miljoen misloopt aan potentiële belastingopbrengsten van Nederlandse bedrijven? Zo niet, om welk bedrag gaat het dan wel?
Ik ben bekend met dit artikel van de Volkskrant. In het artikel wordt het bedrag aan belastingontwijking van € 21 miljoen gekoppeld aan een specifiek bedrijf. Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de situatie van een individuele belastingplichtige.
Daarnaast gaat het artikel van de Volkskrant in meer algemene zin in op de rol van het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda bij belastingontwijking. Het huidige belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda bevat geen antimisbruikmaatregelen waardoor het onbedoeld kan leiden tot belastingontwijking. Nederland zet zich in om het belastingverdrag (op onder meer dit punt) snel aan te passen. In de beantwoording op vraag 5, 6, 7 en 10 ga ik verder in op de actie(s) die het kabinet ten aanzien van het belastingverdrag met Oeganda onderneemt.
Verder staat in het artikel van de Volkrant vermeld dat Nederlandse bedrijven in Oeganda geen winstbelasting zouden hoeven te betalen op grond van het verdrag. Dat is onjuist. Het belastingverdrag met Nederland verhindert Oeganda niet om winstbelasting te heffen over de winsten die bedrijven in Oeganda maken. Oeganda loopt daarom geen winstbelasting mis vanwege het belastingverdrag met Nederland. In de tweede plaats vermeldt het artikel dat Oeganda vanwege het verdrag geen belasting heft op dividenden die vennootschappen in Oeganda uitkeren aan vennootschappen in Nederland. Onder bepaalde voorwaarden blijft onder het belastingverdrag Nederland – Oeganda bronbelasting op dividenden achterwege. Dit betekent echter niet dat dan automatisch sprake is van belastingontwijking en daarmee van «misgelopen belastingopbrengsten» voor Oeganda. De achtergrond van de bepaling in het belastingverdrag ligt besloten in de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting om (economisch) dubbele belasting op concernniveau te voorkomen. Omdat uit het buitenland ontvangen deelnemingsdividenden door toepassing van de deelnemingsvrijstelling in Nederland geheel buiten de heffing blijven, kan de ingehouden buitenlandse belasting op dividenden uit Oeganda in Nederland niet worden verrekend. Deze additionele buitenlandse belasting heeft tot gevolg dat het verwerven of opzetten van buitenlandse deelnemingen minder aantrekkelijk wordt. Het is echter onwenselijk dat belastingplichtigen die zelf niet gerechtigd zijn tot (vergelijkbare) verdragsvoordelen in relatie tot Oeganda, zich de toegang tot het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda verschaffen met als één van de hoofddoelen het verkrijgen van (gunstigere) verdragsvoordelen. Ik wil dit tegengaan door spoedig antimisbruikbepalingen in het verdrag op te nemen. Verder is Nederland conform de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 bereid een hogere bronbelasting op deelnemingsdividenden met Oeganda overeen te komen.
Het kabinet maakt zelf geen schattingen van misgelopen belastinginkomsten in andere landen. In algemene zin is het ingewikkeld om een betrouwbare maatstaf voor de omvang van belastingontwijking vast te stellen. Er is namelijk geen eenduidige definitie van belastingontwijking en betrouwbare gegevens ontbreken veelal, zoals de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) ook onderschrijft2.
Vindt u het wenselijk dat bedrijven winstuitkeringen belastingvrij naar een holding in Nederland kunnen sluizen? En dat een bedrijf uit Oeganda via Amsterdam vele miljoenen van en naar belastingparadijs Mauritius schuift? Hoe legt u dergelijke constructies uit aan mensen in Oeganda? Zou dit geld niet veel beter besteed kunnen worden aan publieke voorzieningen in Oeganda (een land dat op plek #159 staat van de Human Development Index)?
Het Nederlands fiscaal verdragsbeleid is erop gericht om in belastingverdragen een regeling op te nemen op grond waarvan over deelnemingsdividenden geen bronbelasting wordt geheven. In de beantwoording bij vraag 1 is de achtergrond geschetst van die beleidsmatige keuze.
In algemene zin kan ik aangeven dat Nederland geen belastingverdrag heeft met Mauritius. Dit betekent dat dividenduitkeringen vanuit Nederland naar Mauritius onderworpen zijn aan een belastingheffing van 15%. Daarnaast merk ik in het algemeen op dat ons internationaal georiënteerde belastingstelsel onbedoeld aantrekkelijk kan zijn voor structuren waarmee belasting kan worden ontweken. Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst. Belastingontwijking gaat namelijk ten koste van de Nederlandse belastingopbrengsten, maar ook van de belastingopbrengsten in andere landen, waaronder die van ontwikkelingslanden. Bovendien zorgt belastingontwijking ervoor dat de kosten van algemene voorzieningen worden afgewenteld op burgers en bedrijven die geen belasting ontwijken. Dit kabinet zet zich daarom actief en op meerdere fronten in, zowel nationaal als internationaal, om belastingontwijking tegen te gaan.
Klopt het dat er oliebedrijven (uit Frankrijk en China) zijn die olievoorraden uit Oeganda halen, fiscaal gezien via Nederland opereren en geen belasting over hun winstuitkeringen betalen? Onderschrijft u de analyse van Oxfam dat de gederfde belastingopbrengsten kunnen oplopen tot € 241 miljoen bij de opstartende oliesector in Oeganda? Zijn dergelijke constructies in lijn met belastingverdragen? In hoeverre zijn de huidige antimisbruikbepalingen effectief genoeg om dergelijke constructies te blokkeren?
In dit kader merk ik op dat oneigenlijk gebruik van belastingverdragen dient te worden tegengegaan. Nederland hecht daarom veel waarde aan het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen. Daarbij zet Nederland primair in op een zogenoemde Principal Purposes Test (PPT) omdat het kabinet van mening is dat een PPT het meest aangewezen middel is om verschillende vormen van verdragsmisbruik nu en in de toekomst op een effectieve wijze te bestrijden. Daarbovenop kunnen nog aanvullende antimisbruikmaatregelen worden overeengekomen. Nederland is hier voorstander van.
In het onderzoek van Oxfam3 worden specifieke belastingplichtigen genoemd. Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Oxfam komt in dit onderzoek tot de conclusie dat het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda kan leiden tot een belastingderving in Oeganda van 287 miljoen Amerikaanse dollar over een periode van 25 jaar. Oxfam stelt dat het verschil in belastingopbrengsten door toepassing van het (lagere) verdragstarief op renten en dividenden in plaats van het (hogere) nationale tarief, gelijk staat aan «misgelopen belastingopbrengsten» in Oeganda. Het onderzoek negeert het doel van belastingverdragen om economische relaties tussen landen te bevorderen door het wegnemen van dubbele belasting. Door het voorkomen van dubbele belasting wordt een mogelijke drempel om economische activiteiten te ontplooien in het desbetreffende land weggenomen. Dit draagt bij aan een verhoging van de investeringen in het desbetreffende land en daarmee aan een verhoging van de werkgelegenheid en belastingopbrengsten. Daarom deel ik deze conclusie van het onderzoek niet.
Herkent u de analyse dat delegaties van ontwikkelingslanden soms te weinig kennis van zaken hebben waardoor ze er in belastingverdragen bekaaid van af komen? Op welke manier kan en gaat het kabinet deze ongelijkheid oplossen?
Nederlandse onderhandelingsdelegaties hebben ervaren dat de onderhandelingsdelegaties namens ontwikkelingslanden zeer bekwaam zijn. Zij zijn goed in staat om hun belangen om te zetten in concrete voorstellen en dergelijke posities tijdens verdragsonderhandelingen adequaat te verdedigen. Mocht er in een ontwikkelingsland toch behoefte zijn aan het versterken van de capaciteit bij verdragsonderhandelingen, dan kan een ontwikkelingsland gebruikmaken van technische assistentie die Nederland verleent door middel van diverse bilaterale en multilaterale programma’s.
Klopt het dat Nederland praktisch het enige land is dat met Oeganda heeft afgesproken om geen belasting te heffen over dividenden? Is er ten tijde van de onderhandeling over het belastingverdrag met Oeganda (2004) ook gekeken naar risico’s op belastingontwijking? Zijn deze risico’s besproken met de Uganda Revenue Authority? Kunt u toezeggen dat dergelijke onderhandelingsprocessen vandaag de dag altijd gepaard gaan met een gedegen risicoanalyse op het gebied van belastingontwijking?
Nederland heeft in het belastingverdrag met Oeganda gedifferentieerde tarieven voor een bronbelasting op dividenden afgesproken. Dividenden afkomstig uit Oeganda kunnen in relatie tot Nederland worden belast maar het is ook mogelijk dat (onder bepaalde voorwaarden) belastingheffing achterwege blijft. Of belastingheffing plaatsvindt en tegen welk tarief is afhankelijk van (het aandelenbezit van) de ontvanger van het dividend. Oeganda heeft ook in belastingverdragen met andere landen (voor een specifieke groep belastingplichtigen) afspraken gemaakt op grond waarvan bronbelasting op dividenden achterwege kan blijven.
Het is onduidelijk in hoeverre tijdens de onderhandelingen van het huidige belastingverdrag aandacht is geweest voor risico’s op belastingontwijking. Destijds (circa begin het jaar 2000) was er in het algemeen minder aandacht voor het tegengaan van oneigenlijk gebruik van belastingverdragen. Dat is nu anders. Tijdens de onderhandelingen over belastingverdragen worden risico’s van belastingontwijking meegewogen bij de vormgeving van het desbetreffende belastingverdrag. Nederland streeft ernaar dat verdragen voldoen aan de minimumstandaard tegen verdragsmisbruik. Daarbij zet Nederland primair in op een zogenoemde Principal Purposes Test (PPT) omdat het kabinet van mening is dat een PPT het meest aangewezen middel is om verschillende vormen van verdragsmisbruik nu en in de toekomst op een effectieve wijze te bestrijden. Daarbovenop kunnen nog aanvullende antimisbruikmaatregelen worden overeengekomen. Nederland is hier voorstander van.
Hoe verlopen de onderhandelingen met Oeganda over een nieuw belastingverdrag? Op welke onderwerpen lopen de posities van Oeganda en Nederland uiteen? Bent u bereid om op korte termijn het belastingverdrag met Oeganda te wijzigen en het belastingtarief op dividenden fors te verhogen? Zal het nieuwe verdrag voorkomen dat oliebedrijven winsten onbelast kunnen wegsluizen naar aandeelhouders in het buitenland?
Nederland heeft Oeganda al in 2013 in het kader van het 23-ontwikkelingslandenproject aangeboden om het belastingverdrag aan te passen. Het doel was (en is nog steeds) om het huidige belastingverdrag met Oeganda te voorzien van antimisbruikbepalingen zodat Oeganda niet ten onrechte in haar heffingsbevoegdheid wordt beperkt. Nederland heeft meermaals contact opgenomen met Oeganda, maar een reactie bleef lange tijd uit.
In 2019 is voor de eerste keer met Oeganda gesproken over een aanpassing van het huidige belastingverdrag. De Nederlandse inzet is erop gericht om het belastingverdrag snel aan te passen. De onderhandelingen konden echter nog niet worden afgerond en daarom heeft Nederland Oeganda in het afgelopen jaar verschillende keren aangeboden om de onderhandelingen voort te zetten. De Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (NFV 2020) geeft het kader van de onderhandelingen. Dat betekent dat naast de wens antimisbruikbepalingen in het belastingverdrag op te nemen jegens Oeganda ook de bereidheid bestaat meer heffingsrechten voor het bronland overeen te komen. Dat betekent dus ook dat de bereidheid bestaat om een (uitgebreider) heffingsrecht met betrekking tot dividenden toe te kennen.
Overigens heeft Nederland het belastingverdrag met Oeganda aangemeld voor het Multilateraal Instrument (MLI). Het is via die route mogelijk om antimisbruikmaatregelen van toepassing te laten worden zonder dat bilaterale onderhandelingen noodzakelijk zijn. Oeganda doet (vooralsnog) niet mee met het MLI.
Klopt het dat het Nederlands Fiscaal Verdragsbeleid 2020 niet is gericht op het bewerkstelligen dat vanuit Nederland opererende bedrijven dividendbelasting betalen in een land als Oeganda? Bent u bereid om het beleid op dit punt aan te passen?
Nederland streeft naar een bronstaatheffing van 15% voor zogenoemde portfoliodividenden. Echter, voor deelnemingsdividenden streeft Nederland in beginsel inderdaad naar een uitsluitende woonstaatheffing op grond waarvan geen bronbelasting wordt geheven over dergelijke dividenden. In het antwoord op vraag 1 is de beleidsmatige achtergrond van deze inzet weergegeven. Op basis van de NFV 2020 (zoals ook reeds was neergelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011) houdt Nederland daarbij echter rekening met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Uitgangspunt van het in de NFV 2020 gehanteerde beleid is dat Nederland in relatie tot ontwikkelingslanden bereid is relatief hogere bronbelastingtarieven op dividenden (alsmede renten en royalty’s) overeen te komen.
Hoeveel belasting wordt er volgens het kabinet wereldwijd ontweken door toedoen van op winstmaximalisatie gerichte multinationals? Onderschrijft het kabinet de schatting van Tax Justice Network dat het gaat om € 418 miljard per jaar? Zo niet, welk bedrag moet dit volgens het kabinet zijn?
Zoals ik ook in mijn monitoringsbrief van 29 mei 2020 heb aangegeven, is het schatten van de omvang van belastingontwijking erg lastig.4 In de eerste plaats ontbreekt een eenduidige definitie van belastingontwijking. Daarnaast ontbreekt het aan betrouwbare gegevens. Volgens meerdere studies in de literatuur, onder meer van de OESO, wordt er wereldwijd tussen de 90 en 240 miljard Amerikaanse dollar aan winstbelasting misgelopen, waarbij het gemiddelde rond de 150 miljard Amerikaanse dollar ligt. Onderzoek naar de omvang van belastingontwijking staat overigens niet stil. In OESO-werkgroepverband wordt verder gewerkt aan verschillende indicatoren van belastingontwijking, onder meer door de geanonimiseerde gegevens uit landenrapporten in het kader van Country-by-Country Reporting te verzamelen en te analyseren.5 Hoewel die gegevens nog belangrijke beperkingen kennen, werken we zo toe naar meer transparantie van multinationals en een waardevolle databron om activiteiten van multinationals en belastingontwijking wereldwijd te analyseren.
Hoeveel belasting wordt er volgens het kabinet wereldwijd ontweken via Nederland? Onderschrijft het kabinet de schatting van hoogleraar Arjan Lejour dat het gaat om € 21 miljard per jaar? Zo niet, om welk bedrag gaat het dan wel?
Mede op basis van de bovengenoemde schatting van 150 miljard dollar leidt prof. dr. Lejour af dat andere landen € 21 miljard mislopen aan winstbelasting. Dit wordt gedaan op grond van het Nederlandse aandeel in de wereldwijde directe buitenlandse investeringen (DBI), dat neerkomt op 15%.6 De aanname dat het Nederlandse aandeel in DBI gelijkstaat aan het aandeel in belastingontwijking is echter niet empirisch getoetst. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 8 is het vaststellen van de omvang van belastingontwijking erg lastig. Een eenduidige definitie ontbreekt, evenals betrouwbare gegevens. De belastingontwijking per land bepalen is extra complex, omdat bedrijven die belasting ontwijken in veel gevallen gebruik maken van verschillen tussen nationale belastingstelsels. Die vormen van belastingontwijking kunnen redelijkerwijs niet aan één land worden toegeschreven. Dat neemt niet weg dat de aanpak van belastingontwijking een speerpunt is van dit kabinet. Het kabinet heeft veel maatregelen genomen om belastingontwijking te bestrijden, zoals de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en de strenge implementatie van de EU anti-belastingontwijkingsrichtlijnen ATAD1 en ATAD2. In het voorjaar van 2021 zal het kabinet een wetsvoorstel indienen om aanvullende maatregelen te nemen tegen onbelaste dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Verder zal het kabinet in het voorjaar van 2021 met een afzonderlijk wetsvoorstel komen om de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel aan te passen. Met deze maatregel worden internationale mismatches bestreden en loopt Nederland internationaal meer in de pas. Daarnaast werkt het kabinet in internationaal verband actief aan verdere oplossingen tegen belastingontwijking, zoals binnen de OESO en de EU.
Klopt het dat ondanks de aangekondigde kabinetsmaatregelen (bronbelastingen naar een kleine groep landen) de genoemde constructies in het Volkskrantartikel (deels) mogelijk blijven? Welke maatregelen zijn nodig om dit wél onmogelijk te maken?
In het artikel in de Volkskrant worden de genoemde structuren verbonden aan specifieke belastingplichtigen. Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
In algemene zin merk ik op dat Nederland diverse maatregelen neemt om oneigenlijk gebruik van belastingverdragen tegen te gaan. In beginsel zet Nederland in op het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, juist ook wanneer het gaat om belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Bovendien zal oneigenlijk gebruik van belastingverdragen zich met name voordoen indien de financiële stromen vanuit (ontwikkelings)landen uiteindelijk terechtkomen in laagbelastende jurisdicties. Om stromen naar laagbelastende jurisdicties tegen te gaan, voert Nederland met ingang van 1 januari 2021 een conditionele bronbelasting in op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en heeft het kabinet een conditionele bronbelasting op dividenden aangekondigd naar laagbelastende jurisdicties. Het kabinet verwacht dat de maatregelen tot gevolg hebben dat Nederland onaantrekkelijk wordt voor bepaalde structuren waarmee belasting wordt ontweken. In dit kader vindt het kabinet het belangrijk om zo goed mogelijk te monitoren of de maatregelen tegen belastingontwijking effectief zijn.7
Hoeveel krantenberichten en ontdekkingen over belastingontwijking moeten er nog komen voordat Nederland écht een einde gaat maken aan alle fiscale gaten in de wetgeving?
De inzet van het kabinet om belastingontwijking aan te pakken is niet afhankelijk van het aantal krantenberichten dat hierover verschijnt. De aanpak van belastingontwijking is een speerpunt van dit kabinet. Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 9 heeft het kabinet daarom al vele maatregelen genomen en aangekondigd tegen belastingontwijking, en zet het deze strijd voortvarend voort, zowel in nationaal als in internationaal verband. Het kabinet heeft daarbij aandacht voor de bijzondere positie van ontwikkelingslanden.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en het informeren van de Kamer |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 20 december 2018 een aantal vragen kreeg voorgelegd waarvan er een luidde: «Kunt u voorbeelden geven van Wob-verzoeken, die bewust vertraagd zijn door de regering?»1
Ja, we herinneren ons deze set vragen en deze specifieke vraag.
Herinnert u zich dat u eerst alle 22 gestelde vragen samenvoegde tot vijf antwoorden en pas na meer dan een half jaar en na heel veel formele en informele aansporingen en herinneringen, het volgende antwoord gaf op deze specifieke vraag, namelijk: «Nee. De beantwoordingstermijn van een concreet Wob-verzoek is afhankelijk van de bestuurlijke aangelegenheid in kwestie, de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie en de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken.»?2
Ja, we herinneren ons dat de Staatssecretaris van Financiën en ik dit antwoord aan uw Kamer hebben gestuurd. De betreffende vraag, zoals hierboven omschreven bij vraag 1, maakte onderdeel uit van een set Kamervragen die is gesteld op 31 januari 2019 en is aangevuld op 4 februari 2019. Vanwege de diverse gevallen die in de vragenset aan de orde kwamen was interdepartementale afstemming nodig. Op 21 februari 2019 is daarover een uitstelbericht verzonden aan uw Kamer. De vraag is bijna gelijkluidend beantwoord op 30 april 2019, als onderdeel van een antwoord op twee andere Kamervragen die daarmee verband hielden; alleen het woord «Nee» aan het begin van het antwoord ontbrak. Op verzoek van de leden Omtzigt en Van der Molen en de commissie Financiën op 14 mei 2019 respectievelijk op 23 mei 2019 en 5 juli 2019, om alle vragen uit die set Kamervragen afzonderlijk te beantwoorden, zijn de vragen één voor één beantwoord op 11 juli 2019.
Hebt u kennis genomen van het verhoor van premier Rutte door de parlementaire onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag, waarin hij onder ede verklaarde en het advies bevestigde om een Wob-verzoek pas later uit te sturen – na publicatie van een onderzoek – en een boete voor lief te nemen?
We hebben kennis genomen van het verhoor.
Ziet u aanleiding om het antwoord op deze Kamervraag te herzien? Zo ja, wat luidt nu uw nieuwe antwoord?
We hebben bewust vertragen destijds geïnterpreteerd als het vertragen omdat dat de bewindspersoon beter zou uitkomen. Ons zijn daarvan geen voorbeelden bekend. Dit zien we als echt iets anders dan een vertraging vanwege een bestuurlijke reden, zoals hieronder toegelicht.
De Wob geeft bestuursorganen tot taak er zo veel mogelijk voor te zorgen dat de informatie die het overeenkomstig deze wet verstrekt, actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is. Dit wordt mede bepaald door de bestuurlijke aangelegenheid waar het Wob-verzoek op ziet en ook de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie en de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken.
Weliswaar was het Wob-verzoek waar aan wordt gerefereerd ingediend op 29 juli 2019, door de reikwijdte van het verzoek en de omvang van de hoeveelheid informatie die werd gevraagd, duurde het tot 15 november 2019 totdat het Wob-besluit gereed was. Met de afhandeling van een Wob-verzoek is doorgaans veel capaciteit gemoeid. Alle betrokkenen bij een beleidsdossier moeten in kaart worden gebracht; zij moeten alle mogelijke relevante informatie inventariseren in hun e-mail, whatsapp, documenten op hun computer en in documentmanagementsystemen. Hierbij speelt een rol dat de informatiehuishouding lang niet altijd op orde is, met de effecten van dien op de snelheid en het gemak van de vindbaarheid van informatie. Zie hiervoor ook de reactie van het kabinet op het rapport van de POK. Vervolgens moet deze informatie worden beoordeeld om te bezien wat openbaar kan worden. In het geval de informatie ziet op derden dient er ook een zienswijze worden gevraagd en dient deze te worden verwerkt. In het onderhavige geval zijn zienswijzen uitgevraagd van 10 t/m 18 oktober. Voordat een besluit openbaar kan worden moet het voor akkoord worden voorgelegd door de medewerkers aan de leidinggevende en directeur, de ambtelijke top en soms ook de bewindspersonen. Dit kan enige tijd duren als er vragen zijn of discussies ontstaan. In het onderhavige geval is de afstemming gestart op 23 oktober en heeft het langer geduurd dan gebruikelijk door de omvang van de set. De bewindspersoon heeft uiteindelijk op 12 november akkoord gegeven. De productie van de set heeft een dag geduurd. Het besluit is op 15 november, tegelijkertijd met de reactie op het rapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, verzonden.
Het is niet ongewoon dat de verzending van een Wob-verzoek enige tijd wordt aangehouden, als deze is ingediend gedurende een onderzoek over dezelfde materie én het Wob-besluit gereed is omstreeks de publicatiedatum van een rapport. Het is immers ongewenst om een lopend onderzoek te verstoren door in de afrondende fase hiervan via een Wob-verzoek nieuwe informatie te publiceren. De informatie uit het Wob-verzoek kan juist van belang zijn voor het onderzoek. Ook is het van belang dat de Kamer juist en volledig wordt geïnformeerd. In dit concrete geval had de Staatssecretaris van Financiën ook toegezegd aan uw Kamer3 hen gelijktijdig te informeren en een integraal beeld te geven op basis van alle beschikbaar gekomen informatie naar aanleiding van de verzoeken van de Adviescommissie uitvoering toeslagen, de ADR en het Wob-verzoek. Zie voor een nadere toelichting ook het antwoord op vraag 5 hieronder.
Kunt u aangeven welke Wob-verzoeken deze kabinetsperiode vertraagd zijn om politieke redenen?
Het antwoord op deze vraag hangt af van wat wordt verstaan onder politieke redenen. Als hiermee wordt bedoeld dat een Wob-besluit wordt aangehouden puur omdat dit de bewindspersoon beter zou uitkomen, dan kunnen we dat niet aangeven. Zoals bij antwoord 4 aangegeven zijn dergelijke voorbeelden ons niet bekend. Graag wil ik, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), – vanuit mijn algemene beleidsverantwoordelijkheid – meer toelichting geven op hoe de afhandeling van een Wob-verzoek in de ambtelijke organisatie in zijn werk gaat, omdat ik bemerk dat er vragen leven over de tijd die de afhandeling van een Wob-verzoek in beslag neemt.
Wob-verzoeken worden helaas niet altijd behandeld binnen de daarvoor gestelde termijn; daarvan ben ik op de hoogte. Aan het feit dat Wob-verzoeken niet altijd binnen de gestelde termijn kunnen worden afgehandeld, kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen. Zo heb ik u vorig jaar een evaluatie toegestuurd van de afschaffing van de dwangsomregeling voor de Wob, waaruit blijkt dat de doorlooptijd van Wob-verzoeken jaarlijks toeneemt. Onderzoekers noemen daarin als mogelijke verklaring (naast afschaffing van de dwangsomregeling voor de Wob) de toegenomen omvang en complexiteit van Wob-verzoeken, de digitalisering van de overheid en de steeds grotere bekendheid van de Wob.4 Voor een toelichting op de handelingen die zijn gemoeid met de afhandeling van een Wob-verzoek, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Zeker bij grote of complexe Wob-verzoeken geldt dat dit een behoorlijk beslag legt op de ambtelijke capaciteit en dus de nodige tijd vergt. Hier ligt ook een verband met de stand van de informatiehuishouding.
Ook kan het zo zijn dat een Wob-verzoek gedurende de looptijd van een onderzoek wordt ingediend, of dat gelijktijdig aan een Wob-verzoek Kamervragen worden gesteld. Informatie die bij een Wob-verzoek naar boven komt, kan dan van belang zijn voor de beantwoording van de Kamervragen of voor het lopende onderzoek. Ook speelt bij de snelheid van de afhandeling een rol dat het vaak dezelfde medewerkers zijn die werken aan deze gelijktijdige en soms omvangrijke trajecten. Als de openbaarmaking van de relevante stukken bij een Wob-besluit de openbaarmaking van een onderzoek of de beantwoording van Kamervragen niet veel ontloopt, ligt het voor de hand om dit gelijk op te laten lopen. Ik zal mijn collega’s verzoeken in het vervolg transparanter te zijn over de afhandeling van een Wob-verzoek wanneer met de afhandeling van een Wob-verzoek veel tijd gemoeid is geweest.
Heeft u kennis genomen van het antwoord dat uw ambtsvoorganger Staatssecretaris Wiebes gaf, namelijk «Vraag 14 Zijn er ouders, kinderopvanginstellingen/gastouders en bemiddelingsbureaus die een onnodig grote schade geleden hebben van het abrupt stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag in 2014? Zo ja, om hoeveel mensen en instellingen gaat het dan? Antwoord 14 Daar is niets van gebleken. Een ieder die meent dat hij als gevolg van onrechtmatig handelen schade heeft geleden kan overigens individueel een verzoek om schadevergoeding doen. Dit verzoek zal dan worden getoetst aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving?»3?
Ja, daar hebben we kennis van genomen.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Minister Wiebes tijdens de verhoren onder ede verklaard heeft dat dit een verbijsterend antwoord is, een onbegrijpelijk antwoord is en dat hij gewoon als een doorgeefluik van de dienst gefunctioneerd heeft en zelf geen vragen gesteld heeft?
We hebben kennis van genomen van het verhoor van Minister Wiebes.
Is de Kamer onjuist en/of onvolledig geinformeerd met dit antwoord (antwoord 14 van Aanh. Handelingen TK 2016/17, 2720)?
Het antwoord op deze specifieke Kamervraag is aan de orde gekomen tijdens de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. De voormalige Staatssecretaris van Financiën heeft daar aangegeven dat hij een «idioot» antwoord heeft doorgelaten. In vraag 2 van dezelfde beantwoording wordt aan het rapport van de Nationale ombudsman gerefereerd en bij de beantwoording van deze vraag had naar deze casus verwezen moeten worden, inmiddels weten we dat er nog veel meer gevallen bestonden. In het verhoor heeft de voormalig Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat hij had moeten doorvragen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State en het rapport van de Nationale ombudsman.
Wilt u het antwoord op deze Kamervraag herzien?
In latere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen heeft uw Kamer aanvullende en nieuwe informatie heeft gekregen. Daarmee zijn, zoals gebruikelijk, vragen die eerder onvolledig of wel onjuist bleken te zijn, reeds herzien.
Zijn er meer antwoorden op Kamervragen in het kinderopvangtoeslagdossier in de afgelopen drie jaar, die onvolledig of onjuist beantwoord zijn? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u daarbij tenminste de volgende onderwerpen van vragen betrekken: discriminatie, dubbele nationaliteit, omvang van het schandaal, opzet/grove schuld, wettelijke basis onder de alles-of-niets benadering, onvolledig feitenrelaas zoals bijvoorbeeld het memo-Palmen en meer dat is weggelaten?
We vinden het van groot belang dat alle beschikbare, relevante informatie op tafel komt omdat dit een verdere bijdrage kan leveren aan het reconstrueren wat er is misgegaan bij Toeslagen en we daarvan kunnen leren voor de toekomst. Het valt niet te zeggen hoeveel antwoorden in de afgelopen drie jaar nu anders zouden luiden indien ze gegeven zouden worden op basis van de kennis die inmiddels beschikbaar is. Gezien de problemen met de informatiehuishouding bij Toeslagen kunnen we helaas niet uitsluiten dat er nog steeds feiten, omstandigheden en documenten aan het licht zullen komen die niet beschikbaar waren voor antwoorden die eerder zijn gegeven op Kamervragen. We blijven ons inspannen om u te voorzien van informatie die ons nu alsnog bereikt en die relevant is voor de reconstructie van wat er is misgegaan bij Toeslagen, zodat wij daaruit lessen leren voor de toekomst.
Bent u bereid de onjuiste en onvolledige Kamervragen in het kinderopvangtoeslagdossier van de afgelopen drie jaar alsnog op de juiste wijze te beantwoorden? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dat doen? Zo nee, waarom zou de Kamer dan nog Kamervragen stellen? Zo nee, wat is dan precies de waarde van artikel 68 van de Grondwet?
Zie ook de antwoorden op vraag 9 en 10. We blijven ons inspannen om u te voorzien van informatie die mij nu alsnog bereikt en die relevant is voor de reconstructie van wat er is misgegaan bij Toeslagen, zodat wij daaruit lessen leren voor de toekomst.
Indien de regering op een Kamervraag het onjuiste antwoord heeft, en hoe kan een Kamerlid dan aan de juiste informatie komen?
Het kabinet deelt de kritiek op de informatievoorziening aan uw Kamer in het kinderopvangtoeslagdossier. Een Kamerlid heeft juiste en volledige informatie nodig om zijn controlerende taak te kunnen vervullen. De inlichtingenplicht vormt de hoeksteen van de democratie. Het kabinet trekt zich deze kritiek en de kritiek van de POK zeer aan. Het kabinet neemt daarom maatregelen om te zorgen voor een ruime informatievoorziening aan de Kamer en individuele Kamerleden. Hiervoor verwijs ik naar de kabinetsreactie op het rapport van de POK. Voor wat betreft de omgang tussen ambtenaren en Kamerleden is relevant dat onlangs de Aanwijzingen externe contacten Rijksambtenaren zijn geactualiseerd om het strenge imago en onduidelijkheid over de toepassing weg te nemen.6 Het kabinet staat een soepeler omgang voor tussen ambtenaren en Kamerleden. Het kabinet start daarom graag met een proef waarbij ambtenaren meer feitelijke informatie verschaffen en feitelijke toelichtingen geven aan de Kamer. Waar het gaat om klokkenluiders merk ik nog op dat, los van de casus waaraan in de vraag wordt gerefereerd, dat klokkenluiders, ook bij de overheid, worden beschermd door het verbod op benadeling. Bij de implementatie van de richtlijn bescherming klokkenluiders zal daarenboven de bescherming voor klokkenluiders worden uitgebreid door onder andere te voorzien in een omkering van de bewijslast.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen twee weken (voor 14 december) beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen deze termijn te beantwoorden. Over het uitstel heeft de Kamer op 22 december 2020 een brief ontvangen. De beantwoording van deze Kamervragen is een illustratie van hetgeen bij antwoord 5 is toegelicht. Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming en samenloop van diverse grote trajecten is het niet gelukt om binnen de gevraagde termijn te antwoorden. Tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen, die afstemming behoefde tussen het Ministerie van Financiën en het Ministerie van BZK, werd door de medewerkers het Algemeen Overleg voorbereid van 17 december 2020 over de kabinetsreactie op het advies van de Raad van State over ministeriële verantwoordelijkheid, alsmede het notaoverleg «hersteloperatie kinderopvangtoeslag» van 15 december 2020. Daardoor is de aanvankelijk gestelde termijn niet gehaald.
Op 17 december 2020 werd het rapport van de POK gepresenteerd, waar het kabinet op wilde reageren voor het debat op 20 januari a.s. Er ligt een inhoudelijke samenhang tussen deze kabinetsreactie en het antwoord op deze vragen. Ook zijn op 4 januari 433 Kamervragen gesteld. Aan deze trajecten wordt door dezelfde medewerkers gewerkt. Om deze redenen is de door u gestelde termijn helaas niet gehaald en ontvangt u deze antwoorden tegelijkertijd met de kabinetsreactie.
Het bericht ‘Volksbank houdt vol: we moeten rekening ‘onbedoelde Amerikaan’ afsluiten' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Volksbank houdt vast aan afsluiting rekening «onbedoelde Amerikaan»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het opzeggen van de bankrekening van deze «Accidental American» door de Volksbank voorbarig, oneerlijk en onterecht is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Naar aanleiding van deze vraag van uw Kamer heb ik de Volksbank om een reactie gevraagd op het bericht in de NRC. De Volksbank heeft mij laten weten dat de genoemde opmerking in vraag 5 in een bredere context is gemaakt, waarbij de Volksbank ook heeft genoemd welke acties vanuit Nederland (door het ministerie en de Nederlandsche Verenging van Banken (NVB)) de afgelopen jaren zijn genomen om het gesignaleerde probleem aan te pakken. Volgens de Volksbank is voor hen alleen een aankondiging (d.w.z. de toezegging van de Minister dat hij de Duitse uitleg van de inspanningsverplichting bevestigd wil krijgen) echter niet voldoende om nu te stoppen met het sluiten van rekeningen. Ook vindt de Volksbank dat er onvoldoende resultaten zijn geboekt sinds het probleem in 2016 is geadresseerd.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het voorbarig en onnodig vind dat banken rekeningen van toeval-Amerikanen beëindigen als banken zich voldoende hebben ingespannen om ervoor te zorgen dat hun klanten een US TIN of CLN aanvragen aangezien de Amerikaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat zij die inspanningen meewegen bij het eventueel toekennen van sancties. Daarnaast hebben de Amerikaanse autoriteiten aangegeven dat mogelijke sancties in gevallen waar een US TIN of CLN ontbreekt, pas aan de orde zijn vanaf medio 2023. Bovendien zal daarover volgens de Amerikanen eerst in overleg zal worden getreden met de Nederlandse overheid. De vraag is dan of de Volksbank zich, met het oog op de genoemde toezegging, in dit individuele geval van het stopzetten van de rekening voldoende heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat de betrokken klant een US TIN of CLN aanvraagt. De uitspraak van de Volksbank ziet op een zaak waarover het Kifid op 31 juli 2020 een uitspraak2 heeft gedaan en die momenteel is voorgelegd aan de rechter. Ik kan daar daarom niet inhoudelijk op ingaan. Het is immers aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de handelwijze van de Volksbank. Graag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 6 en 7 waar ik een algemene reactie geef op het sluiten van rekeningen door banken.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg over Toeval-Amerikanen heeft toegezegd om op korte termijn in gesprek te gaan met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om te praten over de «Duitse optie» naar aanleiding van de motie-Lodders c.s. (Kamerstuk 34 853 (R2096), nr. 11) en de casuïstiek achter de reeds 13 opgezegde bankrekeningen in relatie tot de onterechte kwalificatie rond belastingontwijking?
Ik heb tijdens het algemeen overleg op 24 november toegezegd dat ik met de NVB in gesprek ga om de mogelijkheid te bespreken of de door Duitsland gekozen handelwijze voor de Nederlandse banken de benodigde zekerheid kan bieden om het sluiten van bankrekeningen te beëindigen. Daarnaast heb ik toegezegd dat ik met de NVB in gesprek ga over de casuïstiek achter de 13 bankrekeningen van toeval-Amerikanen waarvan banken aangeven dat deze zijn opgezegd in relatie tot een mogelijke kwalificatie ten aanzien van belastingontduiking. Er is al een eerste verkennend gesprek geweest. Nog deze maand wordt verder gesproken over deze onderwerpen. Ik heb toegezegd in januari uw Kamer in een brief te informeren over de stand van zaken van de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de toezeggingen. In deze brief geef ik ook een terugkoppeling van het gesprek met de NVB.
Wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden, nu de urgentie tot een oplossing in zeker het specifieke geval uit het artikel in vraag 1 alleen maar groter wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reflecteren op de waarde van uw woorden tijdens het debat als een woordvoerder van de Volksbank aangeeft dat «een aankondiging van de Minister op dit moment onvoldoende zekerheid geeft»? Wat vindt u van de reactie van de Volksbank die klaarblijkelijk een grotere angst heeft voor mogelijke sancties vanuit de VS (welke tot 2023 sowieso niet worden opgelegd) dan vertrouwen in de woorden van de Nederlandse Minister van Financiën, uitgesproken in het Nederlandse parlement?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Zo ja, wat is de toezegging van de banken waard als banken uiteindelijk toch zullen overgaan tot het opzeggen van bankrekeningen en bent u bereid dit mee te nemen in uw gesprekken met de NVB? Zo nee, kunt u dan helder toelichten hoe het dan wel zit?
Voor de beantwoording van de onderdelen uit deze vraag is het van belang onderscheid te maken tussen verschillende groepen toeval-Amerikanen, te weten:
personen die al een US TIN of CLN hebben;
personen die een aanvraag voor een US TIN of CLN hebben ingediend; maar die nog niet beschikken over een US TIN of CLN;
personen die niet hebben gereageerd op een aantal brieven van hun bank; en
personen die expliciet te kennen hebben gegeven geen US TIN of CLN aan te zullen vragen.
De grote meerderheid van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit valt onder groep 1. De mensen uit die groep zijn naar aanleiding van de informatie van overheid en banken in actie gekomen. Een aantal grootbanken heeft mij op 20 november toegezegd dat zij geen rekeningen sluiten van klanten die een aanvraag voor een US TIN of CLN (groep 2) hebben ingediend. Zij hebben toen ook toegezegd dat zij geen rekeningen sluiten of na louter niet reageren door de klant op een aantal brieven (groep 3).
Als een klant expliciet te kennen heeft gegeven dat hij of zij geen US TIN of CLN zal vragen (groep 4), dan kan het voorkomen dat na een zorgvuldig proces uiteindelijk een bankrekening wordt beëindigd. Ik wil daarom Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit die nog geen aanvraag voor een US TIN of CLN hebben ingediend, nogmaals oproepen om in actie te komen en een aanvraag voor een US TIN of CLN in te dienen.
Voor al deze categorieën geldt dat ik van mening ben dat het sluiten van bankrekeningen voorbarig en onnodig is als banken zich voldoende hebben ingespannen om ervoor te zorgen dat hun klanten een US TIN of CLN aanvragen. Daarnaast hebben de Amerikaanse autoriteiten aangegeven dat mogelijke sancties in gevallen waar een US TIN of CLN ontbreekt, pas aan de orde zijn vanaf medio 2023 en dat daarover eerst in overleg zal worden getreden met de Nederlandse overheid. Ik span mij in om ervoor te zorgen dat banken nog meer zekerheid krijgen over welke inspanningen van hen vereist zijn om gevrijwaard te blijven van Amerikaanse sancties. Zo zet ik zowel bilateraal als in EU-verband in op spoedig overleg met de Amerikaanse autoriteiten, waarin ik wil aandringen op meer duidelijkheid over de inspanningsverplichting voor financiële instellingen voor de rapportage van TIN’s en op dit punt ook de «Duitse oplossing» wil bespreken. Daarnaast zal ik aandringen op uitzonderingen voor toeval-Amerikanen in de toepasselijke verdragen, op vereenvoudiging van de procedures voor het aanvragen van een US TIN en CLN en verlaging van de kosten van deze procedures. Daarbij wil ik ook het in de EU geldende recht op een basisbetaalrekening bespreken.
Een bank is verplicht een basisbetaalrekening te openen voor burgers die rechtmatig in de EU verblijven en die aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen. Het aanleveren van een US TIN/CLN is volgens de richtlijn betaalrekeningen – die is geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) – geen voorwaarde om een basisbetaalrekening te kunnen openen. Daarnaast kan – zoals ook in eerdere beantwoording van Kamervragen3 is aangegeven – het enkel ontbreken van een US TIN op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat een rekeninghouder een onacceptabel risico vormt in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft), op grond waarvan een (basis)betaalrekening moet worden geweigerd of beëindigd vanwege het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Wel kunnen er andere feiten zijn die samen aanleiding kunnen zijn om een basisbetaalrekening te weigeren. Of in een individueel geval al dan niet wordt voldaan aan de eisen van de Wft of de Wwft, op grond waarvan een basisbetaalrekening moet worden beëindigd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank.
De betreffende grootbanken hebben geen toezegging gedaan over het al dan niet weigeren of beëindigen van basisbetaalrekeningen van toeval-Amerikanen. De 13 reeds beëindigde rekeningen betreffen volgens de NVB geen basisbetaalrekeningen. Als door toeval-Amerikanen van wie de bankrekening is beëindigd (volgens de toezegging van de grootbanken gaat het daarbij om personen in groep 4) een basisbetaalrekening wordt aangevraagd dienen banken zich bij de beoordeling daarvan te houden aan de geldende regelgeving voor de basisbetaalrekening4. Het recht op een basisbetaalrekening is immers van groot belang om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ik verwijs op dit punt ook naar het oordeel van het Kifid, zoals vermeld in het antwoord op vraag 7.
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 4 toegelicht ga ik binnenkort met de NVB in gesprek over onder meer de casuïstiek achter de 13 reeds opgezegde bankrekeningen van toeval-Amerikanen.
Klopt het dat Zo ja, acht u dit wenselijk? Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om deze kafkaëske cirkel te doorbreken en in hoeverre deelt u de reactie van de Volksbank – «cashbetalingen zijn wettelijk niet uitgesloten» – op het argument dat er zonder basisbetaalrekening ook geen belasting betaald kan worden? Zo nee, kunt u helder toelichten hoe het dan wel zit? Welke erkende hulpverleningsinstanties kunnen Accidental Americans zonder een basisbetaalrekening aan een basisbetaalrekening helpen?
Burgers die rechtmatig in de EU wonen hebben recht op een basisbetaalrekening als zij aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen6. Zo moet de aanvrager aantonen werkelijk belang te hebben bij een basisbetaalrekening en mag geen sprake zijn van veroordeling voor bepaalde financiële delicten. Ook moet de aanvrager voldoen aan de eisen van de Wwft. Het enkel ontbreken van een US TIN is geen weigeringsgrond voor het openen van een basisbetaalrekening7 8. Dit is ook bevestigd door de AFM en in de uitspraak van het Kifid van 31 juli 2020.9 In algemene zin kan een bank in een individueel geval het openen van een basisbetaalrekening weigeren, of kan zij een bestaande basisbetaalrekening sluiten, indien zij kan aantonen dat er sprake is van opzettelijk witwassen en/of belastingontduiking10. Volgens genoemde uitspraak van het Kifid is het niet beschikken over een US TIN, in combinatie met de verklaring van de betrokken consument omtrent de weigering een US TIN of CLN aan te willen vragen en de verklaring dat hij geen aangifte wil doen in de VS omdat hij dan belasting moet betalen over de winst op een verkocht woonhuis, terwijl hij wel tot aangifte verplicht is, te beschouwen als belastingontduiking en een voldoende weigeringsgrond voor een basisbetaalrekening, als bedoeld in artikel 4:71g Wft.11 Het Kifid oordeelt in deze zaak verder dat indien de aanvraag om een basisbetaalrekening wordt ingediend door een hulpverleningsinstantie, die tevens het beheer zal voeren over de basisbetaalrekening, de bank de basisbetaalrekening wel moet verstrekken.12 Uitgaande van de uitspraak van het Kifid kunnen consumenten derhalve altijd beschikken over een basisbetaalrekening en daarmee inkomsten ontvangen en noodzakelijke betalingen verrichten, waaronder het betalen van belasting.
De erkende hulpverleningsinstanties die een basisbetaalrekening onder het Convenant basisbankrekening kunnen aanvragen zijn:
Leger des Heils – Welzijns- en Gezondheidszorg
Opvanglocaties van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)
Leden van de Federatie Opvang
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) – alle DJI-organisaties
Reclassering Nederland – alle regio's en regiokantoren
Leden van de NVVK – vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren
Leden van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) – alle gemeenten in Nederland
Wsnp organisaties/ bewindvoerders – Wet schuldsanering natuurlijke personen
Professionele curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren – getoetst door het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM
Leden van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI)
Leden van de Nederlandse Branchevereniging voor Bewindvoering en Inkomensbeheer (NBBI)
Leden van de Nederlandse Beroepsvereniging voor Professionele Bewindvoerders (NBPB)
Leden van de Vereniging van Wettelijke Vertegenwoordigers (VeWeVe).13
Kunt u de vragen, gezien de urgentie, binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Een overzicht van delen van wetten die wel door het parlement zijn aangenomen maar nooit in de werking zijn getreden |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u tijdens de behandeling van het Belastingplan 2021 hebt geantwoord dat meer dan de helft van de artikelen van de Fiscale vereenvoudigingswet 2017 (Kamerstuk 34 554), die de Staten-Generaal in 2016 hebben goedgekeurd, nog niet in werking getreden zijn, terwijl de verwachting tijdens de wetsbehandeling was dat de hele wet in werking zou treden per 1/1/2019?
Ja.
Herinnert u zich dat het hierbij ging om onder andere het onderdeel «stroomlijning invorderingsregelgeving belastingen en toeslagen»?
Ja.
Kunt u het beloofde overzicht van alle fiscale wetten en wetsartikelen die zijn aangenomen door de Staten-Generaal, maar (nog) niet in werking zijn getreden van ten minste de afgelopen tien jaar zo spoedig als mogelijk is aan de Kamer doen toekomen?
In de bijlage bij deze brief treft u een overzicht aan van fiscale wetten of wetsartikelen van de afgelopen tien jaar die nog niet in werking zijn getreden.
Graag wijs ik u erop dat er wetten of wetsartikelen zijn waarbij in de wettekst zelf al is aangegeven dat de wet of het artikel op een zekere datum in de toekomst in werking zal treden. Als voorbeeld noem ik stapsgewijze tariefaanpassingen. Ik heb zulke gevallen niet in het overzicht opgenomen.
Een andere groep zijn wetten of wetsartikelen die bij koninklijk besluit (KB) in werking zullen treden. Het overzicht geeft aan welke fiscale wetten of wetsartikelen de afgelopen tien jaar nog niet in werking zijn getreden omdat nog geen KB is genomen. Enkele voorbeelden zijn de wet afschaffing scholingsaftrek en de door u in vraag 2 genoemde «stroomlijning invorderingsregelgeving belastingen en toeslagen».
Naast de fiscale wetten en toeslagenwetgeving van het Ministerie van Financiën zijn in het overzicht ook wetten van andere departementen opgenomen waarvan de uitvoering (deels) belegd is bij de Belastingdienst.
Kunt u dus per fiscale wet dan wel toeslagwet aangeven welke artikelen niet in werking zijn getreden, wat het doel was van die artikelen en wat de reden is van het uitstel of afstel van inwerkintreding?
In het overzicht zijn ook het doel van de wet en de reden waarom nog geen KB is genomen benoemd.
Kunt u per fiscale wet en per artikel (of groep van gerelateerde artikelen) ook aangeven of het uitstel verwacht was of niet, en of de Kamer daarover geïnformeerd is?
Per onderwerp is aangegeven of de latere inwerkingtreding verwacht was en of de Kamer tussentijds is geïnformeerd over de voortgang en eventueel verder uitstel.
Kunt u aangeven of het ministerie standaard een lijst bijhoudt van (delen van) wetten die nog niet zijn ingegaan? Zo nee, waarom niet? En zo ja, kunt u die regelmatig publiceren?
De rijksoverheid zorgt ervoor dat de voortgang van alle wetten, amvb’s en koninklijke besluiten voor iedereen raadpleegbaar is. Via wetten.nl van de rijksoverheid is alle informatie beschikbaar, ook of wetten al dan niet in werking zijn getreden. Het Ministerie van Financiën houdt niet centraal een overzicht bij of fiscale of toeslagen wet- en regelgeving in werking is getreden; uiteraard is dat wel bij de behandelende afdelingen bekend. Het ontbreken van zo’n centraal overzicht heeft ertoe geleid dat ik uitstel heb moeten vragen voor de beantwoording van uw vragen. Het onderwerp zal vanaf nu onderdeel uit maken van de jaarverslagen van het ministerie aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en eén voor één beantwoorden?
Bij brief van 17 december 2020 heb ik uw Kamer aangegeven de vragen na het kerstreces te kunnen beantwoorden.