Bent u bekend met het bericht «Minister van Hijum (NSC) kraakt plan pensioenreferendum van zijn eigen partij: kritisch advies in concept-brief»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat deze berichtgeving klopt, en kunt u onderliggend advies zo snel mogelijk openbaar maken?
Er zijn de afgelopen tijd verschillende ambtelijke concepten van de kabinetsreactie geweest. Aan de hand van die concepten vorm ik mijn bestuurlijke oordeel als Minister. Dat oordeel zal ik met de Kamer delen.
Zodra ik de kabinetsreactie op het amendement naar uw Kamer stuur, zullen, conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's2, ook de onderliggende nota’s openbaar worden gemaakt die zijn gebruikt bij de besluitvorming.
Kunt u de tijdlijn van dit advies schetsen, waaruit in ieder geval duidelijk wordt wanneer het advies op uw bureau lag?
De tijdlijn van de nota’s volgt uit de stukken die bij de kabinetsreactie openbaar zullen worden gemaakt.
Herinnert u zich dat de indieners van deze Kamervragen u eerder verzocht hebben alle stukken die raken aan dit dossier, inclusief toekomstige stukken, zo snel mogelijk openbaar te maken?2 Kunt u toelichten waarom dit niet gebeurd is?
Conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s worden de onderliggende nota’s openbaar zodra een definitief kamerstuk, door mij geaccordeerd en ondertekend, naar uw Kamer wordt gezonden. Het is voor een goed bestuur maar ook voor transparantie en verantwoording van belang dat alle relevante afwegingen inzichtelijk en navolgbaar zijn. Tegelijkertijd is van belang dat ambtenaren open kunnen adviseren en vrijelijk met bewindspersonen van gedachten te kunnen wisselen, zonder dat dit direct in de openbaarheid gebeurt. Dit komt een zorgvuldig besluitvormingsproces ten goede. Daarom worden de adviezen niet eerder openbaar dan nadat een bestuurlijke keuze over de inhoud van de brief is gemaakt.
Zou u alle achterliggende stukken en adviezen (van alle betrokken ministeries) die gerelateerd zijn aan dit advies alsnog openbaar willen maken?
Op 17 maart jl. heb ik u de door mij ontvangen zienswijzen en adviezen over het amendement toegestuurd.4 Alle onderliggende departementale nota’s van SZW en van Financiën die zijn gebruikt bij de besluitvorming, zullen tegelijk met de kabinetsreactie openbaar worden gemaakt.
Zou u alle overige nieuwe stukken en adviezen die er bestaan over het amendement Joseph c.s., dus inclusief alle stukken die gaan over de risico’s voor het pensioenstelsel, evenals de stukken over de risico’s wat betreft de financiële gevolgen en het EMU-saldo van het amendement, ook openbaar willen maken?
Alle relevante stukken die aan de kabinetsreactie op het amendement ten grondslag liggen, zullen gelijktijdig openbaar worden gemaakt.
Zou u alle toekomstige stukken en adviezen die raken aan bovenstaande verzoeken ook zo snel mogelijk daadwerkelijk openbaar willen maken?
Zou u, op basis van artikel 68 uit de Grondwet, de bovengenoemde stukken uiterlijk aanstaande dinsdag openbaar willen maken?
Ik zal de kabinetsreactie, met daarbij alle relevante stukken die daaraan ten grondslag liggen, naar uw Kamer te sturen vóór de plenaire behandeling van de Wijziging van de Pensioenwet in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel (36.578).
Het bericht ‘Fiserv neemt CCV over’ van 19 maart |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aangekondigde overname van CCV, aanbieder van betaaloplossingen aan zo’n 600.000 bedrijven in Nederland, België en Duitsland, door Fiserv, Inc., een Amerikaanse aanbieder van technologie voor betalingen en financiële dienstverlening?1
Ja.
Klopt het dat bijna elke retailbetaling in Nederland via CCV loopt?
Nee, dat klopt niet. CCV is samen met vele andere partijen actief op de markt voor retailbetalingen. CCV is één van de grotere aanbieders van betaalautomaten aan de kassa en bijbehorende (betaal)diensten aan winkeliers en horecaondernemers in Nederland, maar retailbetalingen lopen ook via andere partijen. CCV heeft een vergunning bij De Nederlandsche Bank als afwikkelonderneming en als betaaldienstverleners.
Bent u van mening dat CCV tot de kritieke betalingsinfrastructuur van Nederland behoort?
Welke instellingen wel en niet tot de kritieke (betalings)infrastructuur behoren heb ik samen met de Minister van Justitie en veiligheid en in samenspraak met de toezichthouders bepaald. Ik kan geen openbare uitspraken doen over welke instellingen onder de kritieke, dan wel vitale, infrastructuur van Nederland behoren aangezien dit vertrouwelijke informatie betreft.
Wel is het zo dat investeringen in vitale aanbieders die binnen de reikwijdte van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet vifo) vallen, moeten worden gemeld en worden beoordeeld op risico’s voor de nationale veiligheid. Omdat dit ook vertrouwelijke informatie betreft kan ik niet ingaan op berichten in de media of iets wel of niet is gemeld, en kan ik geen informatie delen over de uitkomsten van een eventueel onderzoek.
Klopt het dat bedrijven in de VS onder de «Cloud Act» gedwongen kunnen worden om data over betalingen af te staan, wat beïnvloeding van de dienstverlening mogelijk maakt?
De Clarifying Lawful Use of Overseas Data Act (CLOUD Act) is per maart 2018 van toepassing in de Verenigde Staten. Aanbieders van elektronische communicatiediensten (ECD’s) of remote computing services(RCS) worden, indien aan de wettelijke voorwaarden hiervoor wordt voldaan, verplicht om gegevens die middels hun diensten worden verstuurd te bewaren en te verstrekken op verzoek van de Amerikaanse overheid.
Of een bedrijf dat buiten de VS is gevestigd is onder de werking van de CLOUD Act valt, is afhankelijk van het soort bevel dat op grond van die wet wordt uitgevaardigd en van de concrete feiten en omstandigheden van de casus.
Zou het na de overname kunnen voorkomen dat onder de Cloud Act ook het afstaan van data van betalingen via CCV, dus van onder andere de Nederlandse markt, kan worden afgedwongen?
CCV, dat zelf niet in de VS is gevestigd, zou onder de werking van de Amerikaanse CLOUD Act kunnen vallen na de overname. Hiervoor gelden echter verschillende voorwaarden. Zo moet deze entiteit zodanige banden met de Verenigde Staten hebben dat een Amerikaanse rechter (persoonlijke) jurisdictie over haar heeft. Daarnaast is een bevel nodig van de Amerikaanse overheid dat aannemelijk maakt dat er een gegronde verdenking bestaat dat de gezochte communicatie daadwerkelijk bewijs zal opleveren van een strafbaar feit. Daarnaast moet de EU-entiteit het gevraagde gegevensmateriaal in bezit, bewaring of onder controle hebben om onder het bevel te vallen.2 Mocht deze casus onder de CLOUD Act vallen, dan dient opgemerkt te worden dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot de gegevens in de praktijk klein is. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft in 2022 een algemene juridische analyse laten uitvoeren naar de mogelijke impact van de CLOUD act op diverse cloud providers. Hieruit blijkt dat de risico’s beperkt lijken te zijn.3
Zo ja, kunt u inzichtelijk maken wat hiervan de mogelijke gevolgen zijn en of dit wenselijk is?
In algemene zin kan toegang tot Europese betaalgegevens door een buitenlandse overheid leiden tot risico’s op het gebied van privacy, gegevensbescherming en het vertrouwen van klanten in financiële instellingen. Hoewel de kans dat dergelijke toegang zich in de praktijk voordoet als relatief laag wordt ingeschat, gezien de voorwaarden die geschetst worden in het antwoord op vraag 5, kan dit risico niet volledig worden uitgesloten. Wel kent de Europese Unie regelgeving die deze risico’s beperkt, zie antwoord op vraag 7.
Is er Nederlandse of Europese (privacy-)regelgeving die deze data beschermt?
Ja, de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is sinds 25 mei 2018 van toepassing in de gehele Europese Unie. De AVG is het normenkader voor de bescherming van persoonsgegevens, inclusief de doorgifte van gegevens naar landen buiten de Europese Economische Ruimte, zogenaamde «derde landen». Betaaldata vallen hier ook onder. Europese bedrijven kunnen geraakt worden door de extraterritoriale werking van buitenlandse wetgeving zoals de CLOUD Act waarbij ze moeten voldoen aan zowel Amerikaanse als Europese regelgeving. Hoewel de AVG dus een sterke bescherming biedt, is het belangrijk voor Europese bedrijven om zich bewust te zijn van de mogelijke impact van de CLOUD Act en passende maatregelen te nemen om de hoge normen uit de AVG te waarborgen.
De meeste Amerikaanse aanbieders van ECD’s hebben zelf ook passende maatregelen genomen om persoonsgegevens te beschermen om te kunnen voldoen aan de AVG en specifiek de Europese normen omtrent doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen. Met standaard contractbepalingen van de Europese Commissie kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Daarnaast bestaat er tussen de EU en de Verenigde Staten het EU-US Data Privacy Framework waarin de Europese Commissie en de Amerikaanse regering onder meer afspraken hebben gemaakt over de rechtsbescherming van EU-burgers wanneer gegevens worden doorgegeven aan de VS. Tot slot passen Amerikaanse ECD’s technische maatregelen, zoals encryptie, toe om gegevens af te schermen.
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de kelderende beurzen de afgelopen dagen? Welke financiële risico's ziet het kabinet voor Nederland? Welke financiële verwevenheden maken ons kwetsbaar? Op welke manier gaat het kabinet deze risico's mitigeren? Is er verscherpt toezicht op de financiële markten?1
Vrijhandel is de afgelopen eeuw een katalysator geweest van economische groei. Consumenten profiteren van lagere prijzen als gevolg van vrijhandel. De opgelegde invoerheffingen zijn economisch schadelijk. Allereerst voor de Amerikaanse economie, maar ook voor de economische groei wereldwijd en in Nederland. Ook beleggers zijn teleurgesteld door de tarieven en verwachten dat dit slecht voor bedrijven is. Dit uit zich ook in volatiliteit op beurzen. De dalende beurskoersen zijn op dit moment echter geen aanleiding voor zorgen over de financiële stabiliteit of de weerbaarheid van financiële instellingen. Nederlandse en Europese financiële instellingen staan er goed voor, met een goede uitgangspositie qua buffers en winstgevendheid.
Het kabinet monitort de ontwikkelingen op de financiële markten nauw en staat onder andere ook in contact met De Nederlandsche Bank en de financiële sector. Daarbij houden we onder meer scherp in de gaten of de toegenomen volatiliteit er niet toe leidt dat financiële markten niet goed meer functioneren. Zo heeft het kabinet nu in het bijzonder ook aandacht voor de ontwikkelingen ten aanzien van Amerikaanse treasuries en de dollar. Het kabinet blijft de ontwikkelingen en potentiële risico’s nauwlettend monitoren en in kaart brengen.
Is het kabinet erop voorbereid dat hogere Amerikaanse tarieven op China kunnen zorgen voor handelsverschuivingen richting Europa, met andere woorden: meer Chinese producten op de Europese markt? Hoe zorgt het kabinet in Europees verband dat onze markt niet nog meer overspoeld wordt met goedkope producten die geproduceerd zijn onder standaarden die we in Europa niet tolereren? Hoeveel worden de huidige acties versneld om dit bewezen effect te stoppen zodat Nederlandse bedrijven niet kapotgaan? Hoe worden deze acties uitgebreid?
Het kabinet is zich bewust van het risico van mogelijke omlegging van handelsstromen door verhoogde importtarieven van de VS op Chinese producten. Dit kan leiden tot lagere prijzen voor consumenten, maar ook druk leggen op de Europese markt. Hierover is ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. gesproken.2 Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat een groter aanbod van producten tegen lagere prijzen gunstig kan zijn voor de Nederlandse economie en Nederlandse consumenten, uiteraard op voorwaarde dat deze producten niet op ongeoorloofde wijze op de interne markt worden aangeboden. Het brede handelsinstrumentarium om het gelijke speelveld met derde landen te beschermen is eerder toegelicht in antwoord op vragen van de leden Kamminga en Martens-America.3 Dit handelspolitieke en handelsdefensieve instrumentarium wordt benut, getuige ook de lopende onderzoeken en al bestaande maatregelen onder de verschillende instrumenten.4
De wijze van productie ziet op de geldende wet- en regelgeving in het land waar het product wordt gemaakt. Deze standaarden vallen in beginsel onder het recht te reguleren waarbij ieder land de eigen wet- en regelgeving vaststelt – die dan ook in elk land anders is. Tegelijkertijd wordt door het kabinet, zowel bilateraal als in EU-verband, wel ingezet op de naleving van multilaterale standaarden en op het tegengaan van misstanden. Dat geldt bijvoorbeeld voor gedwongen arbeid, via de recent in werking getreden antidwangarbeidverordening5 waarmee producten vervaardigd met dwangarbeid van de EU markt geweerd worden.6 Op 14 december 2027 gaan deze verplichtingen gelden voor bedrijven zowel binnen als buiten de EU.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft tijdens voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. ook expliciet aandacht gevraagd voor de effectieve aanpak van problematiek rondom de grote instroom van goedkope, laagwaardige producten op de Europese markt conform motie De Korte.7 De Commissie is zich ook terdege bewust van deze zorgen en heeft in dit kader op 5 februari jl. een mededeling gepubliceerd over veilige en duurzame e-commerce. De kabinetsappreciatie over deze mededeling ontving uw Kamer middels een BNC-fiche op 14 maart jl.8 Daarnaast is onlangs door de Commissie een «Import Surveillance Task Force» opgericht, die de indirecte effecten van verlegging van handelsverkeer zal monitoren.
Voorts wordt op zeer korte termijn in de gehele Unie breed ingezet op gecoördineerde toezichtacties waarbij de focus ligt op e-commerce zendingen met hoge veiligheidsrisico’s. De Europese Commissie coördineert dit in samenwerking met de nationale Douanediensten en Markttoezichthouders. Ook Nederland doet hier aan mee. De uitkomsten van deze acties kunnen gebruikt worden als bewijs in onderzoeken onder de Digital Services Act 9 en om risicoanalyses effectiever te maken. Ook zet het kabinet zich op dit moment in voor een effectieve handhaving van de Digital Services Acten de General Product Safety Regulation, die onder meer verantwoordelijkheden bevatten voor online marktplaatsen. Aanvullend worden consumenten en ondernemers voorgelicht over productveiligheidsrisico’s, zoals via de Productenmeldwijzer.10
Kunt u aangeven wat de mogelijke economische gevolgen zijn voor Nederland als de handelstarieven ongewijzigd blijven? Wat betekent dit voor onze economische groei?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat met de Vaste Kamercommissie van BHO voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken Handel11 en verzocht in motie De Korte-Ceder,12 is het kabinet in gesprek met het Centraal Planbureau (CPB) om de eerder uitgevoerde studie naar de effecten van het handelspolitieke beleid van de regering-Trump te actualiseren op basis van het huidig gepubliceerde VS-beleid.13 Daarbij is aan uw Kamer toegezegd dat deze studie aan uw Kamer zal worden gezonden zodra deze afgerond is. Voorts heeft het kabinet de Europese Commissie verzocht om een impact assessment van de rebalancerende maatregelen uit te voeren, conform de motie Ceder-Boswijk.14 Het IMF publiceert op 22 april nieuwe ramingen voor de mondiale economie, waaronder voor de Nederlandse economie.
Kan het kabinet aangeven welke sectoren geraakt worden en welke gevolgen dit zal hebben voor de banen van mensen en wat de potentiële gevolgen zijn voor de werkgelegenheid in Nederland?
De Amerikaanse regering heeft een additionele landenspecifieke importheffing aangekondigd van minimaal 10%. Voor veel handelspartners van de VS is gekozen voor een beduidend hogere landenspecifieke heffing. Voor de EU gaat het in beginsel om 20% bovenop het bestaande VS buitentarief. De landenspecifieke heffing, zover hoger dan 10%, is op 9 april jl. met 90 dagen geschorst, waarmee voor de EU het additionele tarief van 10% gaat gelden. Een aantal goederen is van de landenspecifieke heffingen uitgezonderd, zoals halfgeleiders. Voorts zijn voor alle derde landen additionele heffingen van kracht van 25% voor alle import van staal, aluminium en auto’s, naast een heffing van 25% op staal en aluminium als onderdeel van een geïmporteerd product. Deze productspecifieke importheffingen zijn additioneel aan het al bestaande VS buitentarief maar niet cumulatief met de landenspecifieke heffingen. Nadere toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de handelspolitiek van de VS is uw Kamer toegekomen via het verslag van voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl.
Door al deze maatregelen worden nagenoeg alle sectoren van de Nederlandse economie die naar de VS exporteren direct geraakt en kunnen overige sectoren indirect worden geraakt, bijvoorbeeld omdat zij als toeleverancier optreden voor de direct geraakte sectoren. Tevens kunnen sectoren direct en indirect worden geraakt door maatregelen die derde landen in reactie op de VS-maatregelen nemen of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Op basis van eerdere studies is duidelijk dat deze maatregelen een negatief effect zullen hebben op de Nederlandse economie. Niettemin is de directe afhankelijkheid van de Nederlandse economie van de VS beperkt. Verschillende onderzoeksinstellingen wijzen vooralsnog dan ook nog steeds op gematigde groei in Nederland of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Voor een precieze duiding van de mogelijke economische gevolgen verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 hierboven.
Is het kabinet bereid of van plan om de getroffen sectoren te hulp te schieten, zoals ook gebeurt in Spanje? Zo ja, is het kabinet bereid om voorwaarden te verbinden aan die hulp zodat vooral die bedrijven worden bijgestaan die een plek hebben in de toekomstige economie van Nederland met een hoog verdienvermogen, een klimaatplan, passend (eventueel op termijn) binnen de beschikbare milieuruimte en strategische functies?
Van financiële steun aan Nederlandse bedrijven is op dit moment geen sprake. Handelsmaatregelen van derde landen vallen in eerste instantie onder het bedrijfsrisico dat internationaal actieve ondernemers nemen. Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich ervoor inzet dat de effecten van de tarieven zo beperkt mogelijk worden gehouden voor onze bedrijven. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Tegelijkertijd richt het kabinet zich op een toekomstbestendige Nederlandse economie. Versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat behoren tot de prioriteiten voor het kabinet, zoals uitgewerkt in onder meer de kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen.15Dit vereist onder meer het wegnemen van barrières op de interne markt en het ontwikkelen van de kapitaalmarktunie. In de kabinetsvisie is tevens aangegeven dat het kabinet zich inzet voor een toekomstgerichte industrie, onder andere via gerichte programma’s voor strategische markten. In dat kader verwelkomt het kabinet dan ook de inspanningen van de Europese Commissie voor bijvoorbeeld de automotive sector en staal- en metaalsector, waarover uw Kamer via een BNC-fiche nader zal worden geïnformeerd. Ook zet het kabinet zich in voor meer gerichte samenwerkingen tussen EU-Lidstaten ten behoeve van de versterking van de strategische autonomie en weerbaarheid. In dat kader is recent de Semicon Coalition16 gelanceerd.
Kan het kabinet een duidelijk beeld schetsen van de gevolgen voor de handelsstroom tussen de VS en Nederland, mocht president Trump zijn tarieven hoger opvoeren na tegenmaatregelen vanuit de EU? Wat zijn de plannen van het kabinet als het gaat om het ondersteunen van specifieke sectoren en het beschermen van de werkgelegenheid mocht dit scenario uitkomen? . Hoe gaat het kabinet zich inzetten om betere banden te smeden met andere bondgenoten die op handelsgebied ook onder vuur liggen van de VS, zoals Canada en Mexico?
Het kabinet gaat niet vooruitlopen op – of speculeren over – mogelijke maatregelen en eventuele gevolgen daarvan. In algemene zin kan worden opgemerkt dat het verder verhogen van importheffingen kan leiden tot prijsverhogingen voor importeurs van producten uit derde landen en daarmee een drukkende werking kan hebben op de vraag naar deze producten. De mate waarin de vraag naar afzonderlijke producten afneemt, is onder andere afhankelijk van de prijselasticiteit van deze producten. Ook geldt voor het handelsvolume dat het effect van verdere prijsstijgingen steeds kleiner wordt, omdat substitutie het makkelijkst is wanneer prijzen licht stijgen. In de antwoorden op vragen 3 en 5 is reeds ingegaan op de effecten op de Nederlandse economie en Nederlandse bedrijven.
Klopt het dat Europese multinationals overwegen om fabrieken in de VS te openen om tarieven te omzeilen, en wat zou dit betekenen voor de Europese en de Nederlandse werkgelegenheid?2
Zoals aangegeven in het regeerprogramma18 is de handelsinzet van dit kabinet onderdeel van het bredere buitenlandbeleid gericht op een sterk, welvarend en weerbaar Nederland. Uw Kamer ontvangt dit voorjaar de beleidsbrief handel van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, waarin verdere invulling gegeven wordt aan de inzet van dit kabinet op het versterken van de handelsrelaties met derde landen.
Het kabinet deelt het belang van internationale samenwerking en het aanhalen van de relaties met handelspartners. Dat is nu nog belangrijker dan voorheen. Het kabinet blijft inzetten op een constructieve en positieve economische relatie met de VS en kijkt tegelijkertijd – ook binnen EU-verband – naar verdere diversificatie van de handelsrelaties, gericht op samenwerking binnen en buiten de Europese Unie met gelijkgestemde landen.19 Met Canada heeft de EU reeds een handelsakkoord gesloten (CETA). Daarnaast heeft recent een economisch werkbezoek naar Canada plaatsgevonden op het gebied van kritieke grondstoffen onder leiding van de Minister voor BHO. Voor Mexico werkt de EU aan de modernisering van het bestaande handelsakkoord.
Het kabinet hecht eraan om de gemaakte afspraken effectief te implementeren en de mogelijkheden die de akkoorden bieden optimaal te benutten, zo ook op kritieke grondstoffen. Dit is ook in het belang van het Nederlands bedrijfsleven. Het kabinet zal zich blijven inzetten, in lijn met motie Kamminga-Boswijk20, op Europees niveau voor de verdieping van de handelsrelaties met Canada en Mexico, zoals tijdens de recente Raad Buitenlandse Zaken Handel.21
Welke maatregelen staan er klaar om werknemers te helpen bij het verlies van banen? Is de sociale zekerheid opgewassen tegen een hogere instroom? Zo nee, gaat het kabinet vaart maken met het crisisbestendig maken van de sociale zekerheid?
Zoals aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Kamminga22 kan de door importheffingen gecreëerde economische onzekerheid invloed hebben op investeringsbeslissingen van ondernemingen. Dergelijke effecten kunnen beide kanten op treden, zoals eerder is gebleken bij de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Het effect op de werkgelegenheid is daarom moeilijk in te schatten. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten voor een aantrekkelijk en voorspelbaar investeringsklimaat in Nederland, waaronder door verdieping van de EU interne markt. Zie tevens de beantwoording van vraag 5 ten aanzien van de versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat.
Op dit moment is er nog een arbeidstekort in Nederland, dus deelt het kabinet de mening dat een werkgarantiefonds, waarmee mensen met behoud van inkomen van een oude baan naar een nieuwe baan kunnen gaan, kan helpen om snel weer aan het werk te helpen en dat een dergelijk fonds onrust in Nederland kan voorkomen?
In de eerste plaats zijn de sociale partners verantwoordelijk voor van-werk-naar-werk-dienstverlening. In een deel van de cao’s zijn hierover ook afspraken gemaakt, en worden er voorzieningen aangeboden. Bij (grootschalige) reorganisaties worden bovendien sociale plannen opgesteld. In deze plannen worden de gezamenlijke regelingen en voorzieningen voor het achterblijvende en vertrekkende personeel vastgelegd. Uit een sociaal plan kan ook VWNW-dienstverlening volgen. Werkgevers kunnen er tevens voor kiezen om zelf VWNW-dienstverlening aan te bieden zonder dat hierover expliciete afspraken zijn gemaakt.
De krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt is op dit moment nog altijd hoog. De grote vraag naar arbeid vergemakkelijkt de zoektocht naar een nieuwe baan. Dat neemt niet weg dat baanverlies een ingrijpende gebeurtenis is.
Wie werkloos wordt, kan via UWV gebruikmaken van inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel en van ondersteuning bij het vinden van een nieuwe baan. Dat gaat door middel van preventieve dienstverlening (veelal digitaal zoals een competentietest en vacaturebank), via basis dienstverlening (zoals de werkmap, netwerkbijeenkomst en gesprek met een werkcoach) en via persoonlijke dienstverlening (voor wie risico loopt op langdurige werkloosheid). Indien er geen WW-rechten zijn opgebouwd, kan iemand voor ondersteuning terecht bij de gemeente. Om de publieke en private dienstverlening voor werk en scholing aan werkzoekenden, werkenden en werkgevers te verbeteren, werken we bovendien aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur.
UWV en gemeenten zijn niet onbekend met fluctuaties in het cliëntenbestand. In het verleden hebben we gezien dat het beroep op de WW en de bijstand toeneemt als het economisch minder gaat. Er zijn geen signalen dat UWV en gemeenten een toename van de instroom niet zouden kunnen dragen. De uitgaven die hiermee gemoeid zijn, vallen bovendien buiten het uitgavenplafond Sociale Zekerheid.
Heeft het kabinet een overzicht van goederen die relatief simpel te substitueren zijn voor de Nederlandse consument? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inzetten om deze producten op de tarievenlijst van de EU te krijgen en zo de schade voor de Nederlandse consument te beperken?
Het kabinet ziet geen aanleiding een werkgarantiefonds in te stellen. Door de arbeidsmarktkrapte is het perspectief op het snel vinden van een nieuwe baan relatief goed. Een werkgarantiefonds zou ook in de verantwoordelijkheid treden die sociale partners hebben op van-werk-naar-werk dienstverlening. Voor niet-werkenden geldt een publieke taak en biedt de overheid begeleiding van-werkloosheid-naar-werk en inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel. Met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur23 wordt arbeidsmarktdienstverlening structureel ingericht, voortbouwend op de tijdelijke structuur (Regionale Mobiliteitsteams) uit de coronacrisis. Een door sociale partners ingericht dekkend privaat gefinancierd van-werk-naar-werk stelsel dat volgt uit het SER middellange termijn advies is hier onderdeel van. Het kabinet is voornemens een tijdelijke financiële impuls te geven aan deze ambitie van sociale partners. De sociale partners werken deze plannen momenteel uit.
Wat verwacht het kabinet wat betreft de gevolgen voor de koopkracht van Nederlanders? Kan het kabinet een analyse maken van de koopkrachteffecten voor verschillende inkomensgroepen?
Zoals aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Eerdmans24 is voor het kabinet belangrijk dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid van het betreffende product. Wanneer er sprake is van voldoende alternatieven is er geen reden om te vrezen voor verminderde beschikbaarheid en kan ook het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven. Hiernaast geldt ook dat rebalancerende maatregelen beogen om druk te zetten op de VS om op basis van gelijkwaardigheid te onderhandelen over het wederzijds reduceren van tarieven. Het kabinet blijft het belang benadrukken van een positieve handelsagenda met de Verenigde Staten, maar geeft daarbij aan dat de EU de eigen belangen dient te verdedigen. Het kabinet brengt het Nederlands belang ook actief onder de aandacht in de EU.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat werkende Nederlanders, en in het bijzonder diegenen met een laag inkomen, de dupe worden van het economische beleid van de Amerikaanse regering?
In het Centraal Economisch Plan uit februari jl. waarschuwde het CPB voor de gevolgen van de toenemende onzekerheid op het terrein van handel en internationale samenwerking voor de wereldeconomie. Het CPB heeft in de raming in beperkte mate rekening gehouden met het effect van de toegenomen onzekerheid. Het kabinet kan nog niks zeggen over de precieze gevolgen van de hogere tarieven op de inflatie, hiervoor verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie. Het effect op de koopkrachtontwikkeling van huishoudens en de verschillende inkomensgroepen is nog onzeker. In augustus publiceert het CPB de volgende raming van de koopkrachtontwikkeling. Op dat moment beziet het kabinet ook het bredere koopkrachtbeeld.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de pensioenen van mensen op korte en lange termijn?
Het is nog onzeker wat het precieze effect is van het Amerikaanse beleid op de inflatie en de koopkrachtontwikkeling van Nederlanders. Bij een handelsoorlog bestaat het risico dat iedereen daar financiële nadelen van ondervindt, in dat geval kan het kabinet niet voor iedereen de gevolgen ongedaan maken. Het kabinet heeft tijdens de augustusbesluitvorming de mogelijkheid om bij te sturen om huishoudens te ondersteunen en te kijken naar een evenwichtige inkomensverdeling.
Voor wat betreft de EU tegenmaatregelen zet het kabinet zich in, zoals aangegeven in antwoord op vraag 11, dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, waarbij naast de directe financiële impact voor bedrijven ook gekeken wordt naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid. Bij voldoende alternatieven kan het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven.
Is het kabinet in overleg met sociale partners over de economische gevolgen van de handelstarieven en mogelijke mitigerende maatregelen? Overlegt het kabinet naast bedrijven en werkgevers ook met de vakbonden? Op welke momenten vond tot nu toe overleg plaats en wanneer is toekomstig overleg nog voorzien?
Op de korte termijn hebben de huidige koersschommelingen geen invloed op de lopende pensioenuitkeringen. Pensioenfondsen beleggen voor de lange termijn en houden rekening met tijdelijke tegenvallende resultaten op de beurs. Fondsen staan er goed voor en kunnen gebruik maken van hun buffer.
Daarnaast wordt in de regel het pensioen alleen op vast moment in het jaar gewijzigd. Voor verreweg de meeste fondsen geldt dat pas aan het einde van dit jaar wordt vastgesteld wat de uitkeringen van 2026 zullen zijn. Dat geldt ook voor de fondsen die al naar het nieuwe pensioenstel zijn overgestapt. Pensioenfondsen hebben in het nieuwe pensioenstelsel mogelijkheden om economische schokken voor lopende uitkeringen te dempen, door de inzet van de solidariteitsreserve en schokken te spreiden. Ook in het oude pensioenstelsel kunnen de gevolgen voor de lopende uitkeringen worden beperkt.
Op de lange termijn hoeven de dalende beurzen geen gevolgen te hebben voor de pensioenen als het om een tijdelijke daling gaat. Een pensioenfonds houdt bij het vaststellen van haar beleggingsbereid rekening met diverse scenario’s, waaronder slechtweer scenario’s.
Wel kunnen negatieve beleggingsresultaten ten koste gaan van het pensioenvermogen van actieve deelnemers. Zij zullen dit zien in hun pensioenoverzichten. Deze deelnemers hebben nog een lange horizon om dergelijke kortingen goed te maken. Het is aan de fondsen om daarover duidelijk en tijdig aan deelnemers te communiceren.
Welke voorbereidingen heeft u getroffen voor het scenario dat de regering-Trump Amerikaanse digitale diensten gebruikt om druk te zetten op Europese regeringen?3 Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse publieke sector en onze economie als deze digitale diensten fors duurder worden als gevolg van een handelsoorlog?
Het kabinet heeft regelmatig overleg met sociale partners over de sociaaleconomische situatie in algemene zin. Deze ontwikkelingen zijn nog geen onderwerp van gesprek geweest, tegelijkertijd is het goed voorstelbaar dat dit in de toekomst wel aan de orde komt.
Zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in het Commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. heeft aangegeven op vragen van het lid Hirsch is het kabinet regulier in gesprek met ondernemingen en het bredere bedrijfsleven naast de betrokken werkgeversorganisaties over de handelspolitieke maatregelen van de VS en het voornemen van het nemen van rebalancerende maatregelen van de EU. Er is tot op heden nog geen verzoek gekomen van de vakbonden voor een gesprek over de Amerikaanse tarieven. Wel wordt er regulier overleg gevoerd met het maatschappelijk middenveld via het Breed Handelsberaad (BHB), waarin zowel maatschappelijke organisaties, vakbonden als werkgevers zitting hebben. Voorafgaand aan de aankomende RBZ Handel zal er weer een fysieke bijeenkomst van het BHB plaatsvinden, waar de mogelijkheid bestaat om van gedachten te wisselen over de handelspolitieke inzet, zo ook over de handelsbetrekkingen met de VS.
Heeft u een plan om de Nederlandse afhankelijkheid van Amerikaanse digitale diensten te verminderen?
Amerikaanse technologiebedrijven leveren belangrijke producten en diensten waar onze digitale economie en samenleving op draaien. Het is belangrijk dat we hier de vruchten van blijven plukken. We zijn ons bewust van de afhankelijkheid van grote Amerikaanse technologiebedrijven. Maar er zijn ook grote economische belangen voor deze bedrijven om de Europese economie te blijven bedienen. Tegelijkertijd zijn we niet naïef en zetten we als kabinet in op het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden, ook op digitale diensten. Hier wordt nader op ingegaan in het antwoord op vraag 17.
Als Amerikaanse digitale diensten duurder zouden worden als gevolg van de huidige handelsspanningen, zal dit in eerste instantie leiden tot stijgende kosten voor alle Europese en dus Nederlandse publieke en private organisaties die er gebruik maken. Tegelijkertijd kan dit leiden tot verhoogde belastinginkomsten en het verbeteren van de relatieve concurrentiepositie van Europese alternatieven.
Wat is uw voorstel voor het treffen van maatregelen die gericht politieke druk zetten op de miljardairs in de regering-Trump, specifiek gericht op Amerikaanse digitale diensten? Wat is uw reactie op het Franse voorstel hieromtrent?4
De agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA)27 beschrijft het kabinetsbeleid met betrekking tot het verminderen van afhankelijkheden in het digitale domein. Hierin staan ook de tien digitale technologieën omschreven die vanuit het geopolitiek en geo-economisch perspectief cruciaal zijn voor Nederland. Met betrekking tot diensten gaat dit om kunstmatige intelligentie (AI), cloud, netwerktechnologie waaronder 6G, cybersecurity en kantoorsoftware. Er lopen verschillende maatregelen om afhankelijkheden af te bouwen. Dit gaat met name om stimulerende maatregelen zoals de uitvoering van projecten uit het Nationaal Groeifonds (zoals het Future Network Services-programma voor de ontwikkeling van 6G-technologie en het Ained programma gericht op het creëren van een AI-ecosysteem gericht op de ontwikkeling en toepassing van AI-technologie) en de IPCEI CIS (Cloud Infrastructuur en Services) over clouddiensten, evenals algemene economische maatregelen zoals het verdiepen van de interne markt om opschaling van veelbelovende Nederlandse techbedrijven in de EU te faciliteren. Voorts zet het kabinet met gelijkgezinde lidstaten in op een Europese investeringsagenda voor digitale technologie en infrastructuur, zoals bepleit in de Amsterdam Verklaring van de D9+ bijeenkomst van 27 maart 2025.28
Ook zet het kabinet in op het versterken van de digitale autonomie van de overheid door in te zetten op het ontwikkelen van een soevereine overheidscloud, het herijken van het Rijkscloudbeleid en het beperken van ongewenste afhankelijkheden van enkele technologiebedrijven. Dit gebeurt tevens als onderdeel van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS),29 waarin deze thema’s tot de prioriteiten behoren. Specifiek met betrekking tot clouddiensten staat de kabinetsinzet beschreven in de Kamerbrief Initiatiefnota Wolken aan de horizon.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Handel zich haar uitspraak dat zij «eerst graag wil praten met de Amerikanen»?5 Waarop baseert de Minister de verwachting dat er onderhandelingsruimte is bij de Verenigde Staten, gegeven de uitspraken van president Trump op zondagavond dat hij niet van plan is om van koers te wijzigen?
In gesprekken over de huidige stand van zaken en de mogelijke reactie van de Europese Unie wordt gesproken over het gehele pakket aan mogelijke maatregelen, waaronder ook voorstellen van individuele lidstaten. Uitgangspunt is dat het uiteindelijke pakket is gericht op het de-escaleren van het handelsconflict. Het kabinet steunt de Europese Commissie in deze aanpak, en benadrukt het belang van EU-eenheid in het optreden richting de VS. De importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd kennen alleen maar verliezers. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Deelt het kabinet het inzicht dat niemand baat heeft bij een handelsoorlog, maar dat nu de Verenigde Staten besloten heeft een handelsoorlog te ontketenen, het zaak is dat Europa stevig van zich afbijt?
Deze uitspraken zijn bekend. Het is het beleid van dit kabinet om uit te gaan van een positieve agenda en engagement met de VS, waarbij de eigen belangen dienen te worden beschermd. Deze lijn wordt door uw Kamer gedeeld, getuige de aangenomen moties van het lid Ceder31 en van de leden Eerdmans en Wilders.32 Inmiddels heeft president Trump aangekondigd (op 9 april jl.) de landenspecifieke heffingen deels op te schorten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 hierboven.
Deelt u de mening dat het voor Nederland van groot belang is om een stevige positie in Europa te hebben omdat het van belang is om hierin gezamenlijk op te trekken? Veranderen deze omstandigheden uw beleid ten aanzien van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa? Zo ja, op welke manier?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 18 kennen de importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd alleen maar verliezers, daarom betreurt het kabinet deze ook. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen. Dit doet het kabinet onder meer in gesprekken met Amerikaanse collega’s. Het kabinet zet zich ervoor in dat, als dat nodig is, de EU robuust, proportioneel en de-escalerend zal reageren.
Heeft u in beeld welke ongewenste strategische afhankelijkheden we in Nederland hebben ten aanzien van de VS? Zo ja, welke afhankelijkheden zijn dit? Gaat u deze ongewenste strategische afhankelijkheden afbouwen? Hoe gaat u dit doen? Wat is hiervoor uw inzet op Europees niveau?
Het kabinet benadrukt de noodzaak voor EU-eenheid in de handelspolitieke inzet ten aanzien van de Verenigde Staten. Ten aanzien van gemeenschappelijke handelspolitiek is de Europese Unie exclusief bevoegd. Het kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa. Hierbij gelden de afspraken en inzet zoals opgenomen in hoofdstuk 9b van het regeerprogramma33 als uitgangspunt.
Zou u deze vragen separaat en zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor 15 april, willen beantwoorden?
De handelsrelatie tussen Nederland en de VS is en blijft voor Nederland van groot belang. We zijn ons bewust van de strategische afhankelijkheden ten opzichte van de VS. Een voorbeeld hiervan is het veelvuldig gebruik van Amerikaanse clouddiensten. Ook zien we de afgelopen jaren een toename van de import van LNG uit de VS. Dat betekent echter niet dat deze afhankelijkheden per definitie risicovol zijn.
Het kabinet brengt via de interdepartementale Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) risicovolle strategische afhankelijkheden in diverse waardeketens in kaart. Voor de geïdentificeerde risicovolle strategische afhankelijkheden worden handelingsopties ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn het diversifiëren van leveranciers of het stimuleren van Nederlandse en/of Europese productiecapaciteit. Gezien de verwevenheid van de Europese lidstaten binnen de interne markt is de Europese Unie het belangrijkste handelingsniveau.
Daarbij geldt dat zorgvuldig omgegaan moet worden met het openlijk communiceren over de kwetsbaarheden van de Nederlandse en Europese economie. Gelet op het feit dat de identificatie van risicovolle strategische afhankelijkheden vertrouwelijk is, kan ik hier niet inhoudelijk ingaan op de uitgevoerde analyses en de handelingsopties.
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel ««Zie de mens, niet het getal». Senioren lopen aan tegen «discriminatie op basis van leeftijd», ouderenorganisatie luidt noodklok»?1
Leeftijdsdiscriminatie is een ernstig verschijnsel. We spreken van leeftijdsdiscriminatie als leeftijd ten onrechte wordt gebruikt als onderscheidmakend criterium. Voor onderscheid op grond van leeftijd kan soms een goede reden zijn, waardoor het onderscheid gerechtvaardigd is. In het Commissiedebat over discriminatie van 29 januari jongstleden heb ik aangeven dat ik graag met ANBO-PCOB in gesprek ga over het onderzoek waarover dit artikel gaat. Daarbij wil ik ook graag bespreken welke redenen worden gegeven als ouderen tegen onderscheid op grond van leeftijd aanlopen.
Wat vindt u van het feit dat maar liefst een op de drie 65-plussers in Nederland te maken heeft gehad met discriminatie op basis van hun leeftijd?
Het gegeven dat zoveel ouderen leeftijdsdiscriminatie ervaren is voor mij aanleiding om met ANBO-PCOB verder te spreken over de resultaten van dit onderzoek, om te bezien welke aanpak nodig is om dit cijfer omlaag te brengen.
Hoe brengt u discriminatie op basis van leeftijd in kaart? Welke onderzoeken zijn er gedaan naar discriminatie op basis van leeftijd? Welke onderzoeken naar discriminatie op basis van leeftijd zijn nu gaande?
Jaarlijks wordt er onderzoek gedaan naar alle meldingen en registraties van (ervaren) discriminatie bij de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s), het Meld.Online Discriminatie (MOD), het College voor de Rechten van de Mens (CRM), de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman.2 Dit rapport bevat ook cijfers van de verschillende instanties over leeftijdsdiscriminatie. De meldcijfers over 2024 zullen eind april 2025 worden gepubliceerd.
Daarnaast wordt met de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) het arbeidsbeleid in Nederland vanuit het perspectief van werkgevers en werknemers gemonitord. Hierbij wordt ook gekeken naar ervaren discriminatie op de werkvloer. De WEA wordt elke twee jaar uitgevoerd door TNO en de NEA wordt elk jaar uitgevoerd door CBS en TNO. De volgende WEA staat voor 2026 gepland. De NEA van 2024 zal dit voorjaar gepubliceerd worden.
Zou u inzicht willen geven in de bij u al bekende cijfers op het gebied van discriminatie op basis van leeftijd?
Uit het rapport «Discriminatiecijfers in 2023» zien we dat in dat jaar 232 meldingen van leeftijdsdiscriminatie binnen zijn gekomen bij adv’s op een totaal van 6.351 meldingen. De meeste meldingen over leeftijdsdiscriminatie gaan over uitsluiting op de arbeidsmarkt.3
Uit de Monitor Discriminatiezaken in 2024 blijkt dat het CRM in dat jaar 99 meldingen ontving over leeftijdsdiscriminatie op in totaal 1.847 meldingen. Het CRM behandelde 32 verzoeken om een oordeel over leeftijdsdiscriminatie op in totaal 621 verzoeken.4
In de NEA van 2023 gaf 11% van de werknemers aan zich gediscrimineerd te voelen op het werk in de afgelopen 12 maanden. Discriminatie vanwege afkomst (2,9%) kwam het meest voor op de voet gevolgd door leeftijd (2,6%).5
Zou u op elk van de in het aangehaalde nieuwsartikel genoemde voorbeelden en aspecten van discriminatie op basis van leeftijd willen reflecteren en daarbij willen ingaan op de vraag waarom het hier discriminatie op basis van leeftijd betreft, wat de impact van die vorm van discriminatie op basis van leeftijd is in het leven van mensen en waarom dit aspect van discriminatie op basis van leeftijd aangepakt zou moeten worden?
In het artikel komen mensen aan het woord die zich gediscrimineerd voelen vanwege hun leeftijd vanwege de afwijzing voor een vrijwilligersfunctie, een medische behandeling, het verlagen van de limiet van een creditcard en het niet verlengen van een contract voor een leaseauto. Zonder op individuele gevallen in te kunnen gaan, vind ik het onacceptabel als mensen ten onrechte vanwege hun leeftijd worden buitengesloten van (vrijwilligers)werk of bepaalde diensten. Uit het artikel blijkt dat leeftijdsdiscriminatie, net als andere vormen van discriminatie, op de betrokkenen een grote impact kan hebben.
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid verbiedt leeftijdsdiscriminatie bij werk en beroepsonderwijs. De wet is ook van toepassing op de toegang tot vrijwilligerswerk. Ouderen die leeftijdsdiscriminatie ervaren kunnen hun zaak voorleggen aan het CRM, die kan oordelen over de vraag of in een voorliggend geval sprake is van onderscheid op grond van leeftijd en zo ja, of de organisatie die voor de afwijzing verantwoordelijk is daarvoor een objectieve rechtvaardiging heeft aangevoerd. Uit de uitspraken van het College blijkt dat bijvoorbeeld een afwijzing voor een vrijwilligersfunctie op de betrokken een enorme impact kan hebben.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein aan te pakken?
Er zijn geen speciale actieplannen die zich specifiek richten op discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein.
Bent u bekend met discriminatie op basis van leeftijd op het gebied van de limitieten van creditcards? Zo nee, zou u dit in kaart willen laten brengen? Zo ja, zou u deze informatie willen delen met de Kamer?
De Minister van Financiën heeft geen signalen ontvangen dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie bij het bepalen van de kredietlimiet bij creditcards. De Autoriteit Financiële Markten (de AFM) heeft op navraag eveneens aangegeven nauwelijks signalen te ontvangen over consumenten die leeftijdsdiscriminatie ervaren bij creditcards. Op basis hiervan ziet de AFM geen aanleiding voor nader onderzoek. Gelukkig heeft ook maar 1% van de respondenten van het surveyonderzoek van ANBO-PCOB (allemaal 65 jaar of ouder) aangegeven uitsluiting of benadeling te hebben ervaren bij het aanvragen van een creditcard. Desalniettemin benadrukt de Minister van Financiën dat discriminatie altijd onacceptabel is, en dat banken en creditcardbedrijven de plicht hebben om zoveel mogelijk maatregelen te nemen om dit tegen te gaan.
Hoewel dit voor de meeste creditcards niet verplicht is, voeren veel banken en creditcardbedrijven een kredietwaardigheidsbeoordeling van hun klanten uit voordat zij overgaan tot het verschaffen van een creditcard en het bepalen van de kredietlimiet. Variabelen waarnaar hierbij wordt gekeken, zijn onder meer de hoogte en bron van de inkomsten van een consument. Hoewel de leeftijd soms indirect kan worden afgeleid uit de bron van inkomsten, speelt deze in beginsel geen rol bij de beoordeling. Wel is het mogelijk dat de hoogte van de kredietlimiet op een gegeven moment niet meer passend is voor een consument die bijvoorbeeld niet meer werkt, van een AOW moet rondkomen en daardoor minder inkomsten heeft. Het belang van de klant staat bij een herbeoordeling van een kredietlimiet centraal.
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen ingaan op wat u concreet gaat doen om dit tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 7. Er is momenteel geen aanleiding om acties te ondernemen.
Zou u bij de voorgaande twee vragen ook willen ingaan op welke verantwoordelijkheid banken en creditcardbedrijven op dit gebied hebben?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 en 8.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat discriminatie op basis van leeftijd plaatsvindt in een sociale context waarbij mensen wellicht discriminatie kunnen ervaren, terwijl degene die dit overbrengt dit niet bedoeld heeft als discrimininatie op basis van leeftijd?
Net als andere vormen van discriminatie kan leeftijdsdiscriminatie zowel bewust als onbewust plaatsvinden. In het juridisch kader is niet relevant of discriminatie bewust of onbewust is. Het gaat er om of er voor het maken van onderscheid op grond van leeftijd een objectieve rechtvaardiging is of niet. Vooral ouderen lopen vaak tegen onbewuste vooroordelen aan. Daarom is het goed dat het onderzoek van ANBO-PCOB duidelijk maakt dat onderscheid op grond van leeftijd op diverse terreinen voorkomt en laat zien dat veel ouderen leeftijdsdiscriminatie ervaren. Ik hoop dat dit leidt tot meer aandacht voor het tegengaan van onterechte uitsluiting van ouderen.
Hoe beziet u in het licht van de vorige vraag de discussie over discriminatie op basis van leeftijd binnen het terrein van werksituaties en arbeidsverhoudingen, zoals het bewust of onbewust doen van aannames over inzetbaarheid, promotiemogelijkheden, etcetera?
Discriminatie op de arbeidsmarkt komt in Nederland nog altijd voor en blijft een hardnekkig probleem. Teveel mensen krijgen te maken met ongelijke kansen op basis van bijvoorbeeld afkomst, geslacht en ook leeftijd. Arbeidsmarktdiscriminatie kan ontstaan vanuit kwaadwillende motieven, maar vaker gebeurt het vanuit onbewuste vooroordelen en onbekendheid. In beide gevallen is dit onacceptabel en zorgt arbeidsmarktdiscriminatie ervoor dat mensen zich niet geaccepteerd voelen. Mensen die gediscrimineerd worden ervaren meer stress, verzuimen vaker en leven ook vaker in armoede. Het zorgt er tevens voor dat talent onbenut blijft, terwijl iedereen op dit moment nodig is op de arbeidsmarkt. Arbeidsmarktdiscriminatie moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Om deze reden zet het kabinet in op het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie en de bewustwording van werkgevers en werknemers op dit gebied.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie binnen werksituaties en op de arbeidsmarkt aan te pakken?
Dit jaar loopt het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025 af. De aanpak van arbeidsmarkdiscriminatie, het bevorderen van gelijkwaardige kansen en het creëren van bewustwording rond diversiteit en inclusie vraagt echter om onverminderde inzet. Daarbij is het van belang om de aanpak meer te richten op wat werkgevers en werknemers echt nodig hebben. Daarom zal de inzet gecentraliseerd worden onder het onlangs aangekondigde Offensief Gelijke Kansen.6 Dit is een grondenbrede aanpak omdat uitsluiting op basis van bijvoorbeeld afkomst en geslacht net zo onacceptabel is als uitsluiting op basis van leeftijd. Het Offensief zal langs drie pijlers bijdragen aan het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie:
Bent u bekend met discriminatie op het gebied van leeftijd bij de verhuur van voertuigen? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen? Zo ja, zou u mogelijke maatregelen willen opsommen om dit tegen te gaan?
Het is bekend dat verhuur van (deel)voertuigen door sommige aanbieders voor bepaalde leeftijdscategorieën is uitgesloten of dat hier meerkosten voor zijn. Het beeld is dat dit zowel het geval is bij jongeren als bij ouderen. Verzekeraars gebruiken rekenmodellen en risico-inschattingen om de premie te berekenen. Bij sommige leeftijdscategorieën schatten ze deze risico’s anders in.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is bereid om een onderzoek uit te (laten) voeren naar verzekeringen en de premies van de verhuur van voertuigen. In het kader van verzekeringen van deelvoertuigen is eerder ook al met uw Kamer hierover gesproken zoals bij het Commissiedebat auto van 15 juni 2023 en is eerder in een Kamerbrief ook ingegaan op het vraagstuk verzekeren.7
Het ministerie krijgt vanuit het in 2023 gestarte samenwerkingsprogramma Natuurlijk!Deelmobiliteit eveneens signalen dat het vraagstuk van verzekeringen ook speelt bij deelmobiliteit en ook voor deelauto’s. Zo heeft een grote aanbieder van deelauto’s eind 2024 de minimumleeftijd verhoogd van 18 naar 21 jaar en een eis gesteld van minimaal 12 maanden rijbewijsbezit. Het voornemen is om voor de zomer te starten met het onderzoek en daarin ook ervaringen van de markt en de reeds gedane pilots mee te nemen. Bovendien zal het gesprek worden aangegaan met verzekeraars over mogelijke maatregelen. Na afronding, beoogd eind van dit jaar, zal het onderzoek door de bewindspersonen van IenW naar de Kamer worden gestuurd.
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen aangeven welke van deze maatregelen u gaat uitvoeren?
Ja, zie het antwoord op vraag 13.
Welke actieplannen zijn er om juist in te zetten op de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, zoals wijsheid en levenservaring?
Er zijn voor zover mij bekend geen actieplannen die daarop inzetten. Het kabinet ziet de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, bijvoorbeeld op het werk. Het is aan werkgevers om op een goede manier vorm te geven aan de overdracht van kennis en vaardigheden van ervaren medewerkers aan jongere collega’s.
Hoe reflecteert u in het licht van de voorgaande drie vragen op discriminiatie op basis van leeftijd bij bijvoorbeeld autoverhuurbedrijven, waarbij senioriteit meer dan eens juist ruimere rijervaring betekent?
Het CBR is belast met het beoordelen van de rijvaardigheid. Om te mogen rijden, moet iemand geestelijk en lichamelijk gezond zijn. Vanaf de leeftijd van 75 jaar is een 5-jaarlijkse keuring om dit te beoordelen. Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven is het bekend dat verzekeraars op basis van hun rekenmodellen de premies berekenen en dat leeftijd en de duur van het rijbewijsbezit hier soms ook een onderdeel van uitmaken. Op dit moment heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat nog geen gedetailleerd beeld van deze situatie. Het is daarom lastig om hierover een onderbouwd standpunt te geven. Mocht er een situatie voordoen waarbij er een vermoeden bestaat van leeftijdsdiscriminatie, kan er altijd een klacht worden ingediend bij de aanbieder van een huur/deelvoertuig.
Hoe beziet u discriminatie op basis van leeftijd in het licht van de toenemende vergrijzing?
Ouderen vormen een essentieel onderdeel van onze samenleving. Zeker met het oog op de vergrijzing heeft de samenleving ouderen hard nodig. Veel ouderen verrichten vrijwilligerswerk binnen ziekenhuizen, de lokale politiek, verenigingen en andere organisaties. Uit het onderzoek van ANBO-PCOB blijkt dat een op de vijf ouderen weleens ontmoedigd is om iets te proberen na ervaren leeftijdsdiscriminatie. Juist omdat we door de vergrijzing als samenleving in de toekomst alleen maar vaker een beroep zullen moeten doen op ouderen, moet leeftijdsdiscriminatie worden tegengegaan zodat ouderen gemotiveerd blijven om mee te doen.
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat toenemende vergrijzing zorgt voor een noodzaak dat in veel sectoren juist extra mensen, in het bijzonder ook mensen op gevorderde leeftijd, nodig zijn in de economie, en dat discriminatie op basis van leeftijd mensen juist zal afhouden van doorwerken op latere leeftijd?
Leeftijdsdiscriminatie mag nooit een barrière zijn voor mensen om door te werken op een latere leeftijd. Daarom is het goed dat we zien dat in Nederland ouderen rond de pensioensleeftijd steeds langer participeren op de arbeidsmarkt.8 Toch laat onderzoek van het NIDI en de ANBO-PCOB zien dat 50-plussers en 65-plussers vaker leeftijdsdiscriminatie ervaren op de arbeidsmarkt, ook bij het solliciteren naar een nieuwe baan.9 Ook vanuit een economisch perspectief is het kwalijk als 50-plussers minder werken dan zij willen en kunnen. Zeker in het licht van de toenemende vergrijzing is het essentieel dat iedereen die een bijdrage kan leveren, dit ook kan doen. De «grijze druk» – het aantal ouderen ten opzichte van het aantal mensen van werkende leeftijd – blijft de komende decennia immers toenemen. Dit stelt de samenleving voor grote uitdagingen, onder meer bij het openhouden van sociale voorzieningen en het in stand houden van economische groei. Daarom is het nu, maar al helemaal in de toekomst, belangrijk dat iedereen die zijn steentje wil bijdragen dit ook kan doen en niet belemmerd wordt door discriminatie op basis van leeftijd.
Zijn er cijfers en onderzoeken bekend van de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd? Zo ja, zou u die met de Kamer willen delen, welke conclusies trekt u daaruit en welke acties bent u van plan om uit te voeren? Zo nee, zou u deze impact willen laten onderzoeken?
Er is voor de Nederlandse context geen specifiek onderzoek naar de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd. Het kabinet acht een dergelijk onderzoek ook niet nodig omdat leeftijdsdiscriminatie ten alle tijden ongewenst is, ongeacht de economische impact ervan.
Zou u willen reageren op het onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie van ANBO-PCOB en zou u daarbij op elk van de conclusies en aanbevelingen afzonderlijk willen ingaan?2
Elk geval van discriminatie is er één te veel. Als senioren discriminatie ervaren bij bijvoorbeeld het aanvragen van een lening of een creditcard, is dat zeer vervelend. Zoals hierboven in antwoord op vraag 7 is aangegeven, zou het kunnen gebeuren dat bepaalde leningen of creditcards vanaf een bepaald moment niet meer passen bij een meer seniore consument die niet meer werkt en rondkomt van een AOW. In dat geval is het ook de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om – in het belang van de consument – een lening of limiet opnieuw te beoordelen. Daarnaast is het zo dat de Minister van Financiën – ook op navraag bij de AFM – nauwelijks signalen ontvangt over leeftijdsdiscriminatie in het financiële domein. Er is daarom geen aanleiding om op dit punt tot actie over te gaan.
Momenteel is de Minister van VWS bezig met een beleidsreactie op het rapport «Leeftijd is maar een getal».11 In deze beleidsreactie zal zij ook terugkomen op de resultaten en conclusies van dit onderzoek. De Tweede Kamer ontvangt deze beleidsreactie voor de zomer, zoals eerder gecommuniceerd.12
Het onderzoek van ANBO-PCOB komt overeen met de resultaten die ook uit de NEA of uit de jaarlijkse rapportage over discriminatiemeldingen komt. Leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt is en blijft een groot probleem. Maar ook uitsluiting op basis van andere gronden, zoals afkomst of handicap, komt nog steeds voor op de arbeidsmarkt. Op dit moment is er nog steeds sprake van grote arbeidsmarkttekorten en het is ook daarom van belang dat iedereen gelijke kansen krijgt. Met het Offensief Gelijke Kansen beoogt de Minister van SZW ervoor te zorgen dat iedereen mee kan doen op de arbeidsmarkt en er meer bewustwording komt over bijvoorbeeld objectieve werving en selectie. Op deze manier zal het Offensief een bijdrage leveren aan het verder terugdringen van arbeidsmarktdiscriminatie en het beter benutten van talent.
Daarnaast wordt er op verschillende manieren ingezet om leeftijdsdiscriminatie op het vrijwilligerswerk te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn dat de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) sinds 2023 vanuit het Ministerie van VWS een subsidie ontvangt om vrijwilligersorganisaties beter in staat te stellen vrijwilligerswerk te organiseren voor een meer diverse populatie aan vrijwilligers. Daarnaast ontvangt NOV een subsidie voor het programma Samen Ouder Worden. Samen Ouder Worden zet zich landelijk in voor nieuwe samenwerkingen met ouderen, vrijwilligers- en bewonersinitiatieven, gemeente en met beroepskrachten in zorg en welzijn, die aansluiten bij de wensen en voorkeuren van ouderen.
Het onderzoek van ANBO-PCOB geeft een indicatie dat leeftijd een rol speelt bij het verzekeren van huur- en deelvoertuigen. Het is het beeld van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat dit vraagstuk speelt zowel voor de jongere leeftijden als de oudere leeftijden. Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven is het ministerie voornemens om op korte termijn een onderzoek te starten.
Zou u bij de beantwoording van voorgaande vraag ook per conclusie en aanbeveling willen ingaan op welke acties u aan die conclusie of aanbeveling verbindt?
Zie mijn antwoord op vraag 20.
Zou u willen reflecteren op welke rol gemeenten, als overheid die het dichtst bij inwoners staat, maar ook wijkteams en organisaties binnen het sociaal domein, kunnen spelen bij het signaleren en het aanpakken van discriminatie op basis van leeftijd?
Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de aanpak van discriminatie. Movisie heeft een handreiking opgesteld voor gemeenten, getiteld: bouwen aan discriminatiebeleid.13
Deze handreiking bevat alle benodigde informatie voor gemeenten in hun rol als beleidsmaker, dienstverlener en werkgever en bevat links naar de belangrijkste bronnen voor een complete aanpak van discriminatie.
Zou u op een rij willen zetten welke acties en maatregelen er worden genomen om andere vormen van discrimininatie tegen te gaan, en daarbij willen aangeven welke mogelijkheden er zijn om die acties en maatregelen ook toe te passen om discriminiatie op basis van leeftijd tegen te gaan?
Dit kabinet treedt daadkrachtig op tegen alle vormen van discriminatie. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme heeft een belangrijke rol om met de samenleving, partijen, organisaties en de Rijksoverheid de aanpak van discriminatie te versterken. De Rijksbrede aanpak van discriminatie komt samen in de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme. Op dit moment wordt gewerkt aan een derde programma, waaraan ook een meerjarenagenda wordt toegevoegd.
Deelt u de analyse dat de Rijksoverheid juist veel ambitie zou moeten hebben op het gebied inzetten op de kracht van mensen op gevorderde leeftijd en de kansen die hier liggen? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Ik deel deze analyse zeker. Ik zie dat er kansen liggen zowel bij de inzetbaarheid van mensen op gevorderde leeftijd als bij de inzet van talent die op andere discriminatiegronden worden uitgesloten zoals afkomst of geslacht. Ik vind uitsluiting op de arbeidsmarkt onacceptabel en daarom probeer ik via het Offensief Gelijke Kansen meer kansen te bieden voor iedereen en discriminatie op alle gronden, waaronder leeftijd, tegen te gaan.
Wat is in het licht van de voorgaande vraag de stand van zaken van het Pact voor de Ouderenzorg, waarin het niet alleen draait om het verbeteren van de kwaliteit van zorg, maar juist ook om de vergroting van waardering voor ouderen?
Als vervolg op het programma Langer Thuis en het Pact voor de ouderenzorg, is het vorige kabinet gestart met het programma Wonen Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO). Een belangrijk uitgangspunt van dit programma is de kracht van ouderen. Ouderen zijn belangrijk in onze samenleving. Ze hebben levenservaring en wijsheid en kunnen zo o.a. fungeren als opleider, mentor, oppas of vrijwilliger. Het vervolg van WOZO wordt onderdeel van het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg.
Welke acties heeft u voor ogen om de ambities uit het Pact voor ouderenzorg nieuw leven in te blazen?
De prioriteit van dit kabinet is om te komen tot een hoofdlijnenakkoord ouderenzorg. Het belangrijkste doel van dit hoofdlijnenakkoord is om onbeheersbare arbeidsmarkttekorten af te wenden en te zorgen dat de ouderenzorg financieel houdbaar wordt. De ambities uit het eerdere Pact voor de Ouderenzorg komen hier deels in terug.
Deelt u de opvatting dat in het licht van de vorige vraag ook de in het verleden opgezette actieagenda Eén tegen Eenzaamheid een weg vooruit biedt om de problematiek van discriminatie op het gebied van leeftijd te voorkomen?
Het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid (2018–2025) heeft geleid tot een veelzijdig en sterk netwerk van gemeenten, landelijke en lokale organisaties, bedrijven, burgerinitiatieven en instellingen om eenzaamheid in Nederland te verminderen, van jong tot oud. Het voorkomen van discriminatie op het gebied van leeftijd is geen onderdeel van de huidige doelen van het actieprogramma. Wel zijn er diverse partijen binnen de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid die een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van leeftijdsdiscriminatie onder ouderen zoals het Ouderenfonds, Stichting UP! en stichting Oud Geleerd Jong Gedaan.
Zo ja, welke plannen heeft u om de actieagenda Eén tegen Eenzaamheid verder uit te voeren, te versterken en uit te bouwen?
Het huidige actieprogramma Eén tegen eenzaamheid (2018–2025) is aangekomen in het laatste jaar, maar de maatschappelijke opgave om eenzaamheid te voorkomen en verminderen blijft. De Staatssecretaris van LMZ werkt daarom aan een structurele aanpak Eén tegen eenzaamheid vanaf 2026 waarbij gemeenten, organisaties, maatschappelijke initiatieven, kennisinstellingen, bedrijven en Rijksoverheid zich samen inzetten voor meer verbinding en ontmoeting in het dagelijkse leven van mensen. Door eenzaamheid te signaleren en mensen te ondersteunen om in actie te komen en een stevig sociaal netwerk op te bouwen. In de voortgangsrapportage die op 21 februari jongstleden naar uw Kamer verstuurd, is de structurele aanpak toegelicht.14 Eind van dit jaar wordt uw Kamer hierover in meer detail geïnformeerd.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het voorkomen van discriminatie op basis van leeftijd samenhangt met investeren in gemeenschapszin, sociale samenhang en het mensen in staat stellen voor het omkijken naar de ander?
Een sterke sociale basis bevordert sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten en kan een grote rol spelen in het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie en stimuleren van inclusie. Door maatschappelijke partners in de sociale basis worden (onder andere voor senioren) ontmoetingen gearrangeerd en verbindingen gelegd met personen, organisaties en/of activiteiten die ondersteuning kunnen bieden.
De sociale basis biedt mensen niet alleen de mogelijkheid om mee te doen aan het maatschappelijk leven, maar kan ook bijdragen aan het gevoel «erbij te horen». Dit gevoel kan worden versterkt door de verbinding op te zoeken met personen uit een vergelijkbare (leeftijds-)groep. Zo organiseren buurthuizen vaak ontmoetingen en activiteiten voor senioren waarbij zij onderling ervaringen kunnen uitwisselen. Maar dit gevoel kan ook worden versterkt door bruggen te slaan met mensen die tot een andere (leeftijds-)groep behoren. Bijvoorbeeld door intergenerationeel contact in vrijwilligerswerk. De Vereniging Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV) heeft in het programma «Samen Ouder Worden» een actielijn opgenomen waarin contact tussen oudere en jongere generaties wordt gestimuleerd door activiteiten te organiseren waarin de verschillende generaties samenwerken. Investeren in gemeenschapszin en een sterke sociale basis kan op deze manier begrip tussen verschillende leefwerelden creëren waardoor stigma’s en discriminatie worden tegengegaan.
Met de huidige en aanvullende zorgakkoorden zetten de Minister van VWS, de Staatssecretaris van LMZ en de Staatssecretaris van JPS zich verder in op het verbeteren van de mogelijkheden voor mensen om elkaar te ontmoeten, zich te ontplooien, te ontspannen en elkaar te helpen.
Hoe beziet u in het licht van voorgaande vraag ook de samenhang met de voornemens om mensen langer thuis te laten wonen, zoals het Programma «Langer Thuis»?
Ouderen verdienen zorg en ondersteuning die bijdraagt aan hun kwaliteit van leven. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, wordt terugkeer van de verzorgingshuizen onderzocht. Daarnaast wordt ingezet op realisatie van geclusterde zelfstandige woonvormen. Het gaat dus niet om langer thuis wonen als doel op zichzelf maar om een geschikte woonomgeving.
Zou u in het licht van de voorgaande zeven vragen willen reflecteren op de vraag hoe de aanpak van discriminiatie op basis van leeftijd samenhangt met gemeenschapszin en de rol van verenigingen, vrijwilligerswerk, maatschappelijke organisaties en kerken, maar ook met initiatieven als de maatschappelijke diensttijd?
Gemeenschapszin kan een rol spelen bij het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie. Verenigingen, zorg- en welzijnsorganisaties, vrijwilligersorganisaties, kerken en initiatieven als de maatschappelijke diensttijd (MDT) – die onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van OCW valt – hebben alle gemeen dat zij mensen met elkaar in contact brengen die elkaar anders wellicht niet ontmoet zouden hebben. Dit biedt de kans om elkaars perspectieven beter te begrijpen, met als gevolg dat vooroordelen verminderen.
Deelt u de opvatting dat vooroordelen over en discriminiatie op basis van leeftijd onder andere voorkomen kunnen worden door de bekendheid en affiniteit met de belevingswereld van mensen van gevorderde leeftijd te vergroten? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Deze opvatting wordt herkend. Hieruit volgt onder andere de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de campagne praat vandaag over morgen. Deze campagne is tweede geworden in de top 10 ageing campagnes. Deze top tien gaat over initiatieven die erin slagen een krachtig, realistisch en inspirerend beeld neer te zetten van ouder worden.
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vraag maatschappelijke stages en de maatschappelijke diensttijd, die door jongeren onder andere wordt uitgevoerd in de ouderenzorg en bij hulp aan ouderen, en daarmee middelen zijn om jongeren kennis te laten maken met de genoemde belevingswereld?
De Maatschappelijke diensttijd (MDT), die onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van OCW valt, en maatschappelijke stages bieden de mogelijkheid om jongeren en ouderen op een waardevolle manier met elkaar in contact te brengen. Ouderen ervaren steun en worden gezien, wat hen helpt om zich minder eenzaam te voelen. Tegelijkertijd krijgen jongeren de kans om de belevingswereld van ouderen te begrijpen, waardevolle levenslessen op te doen en hun gevoel van zingeving te versterken.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd bij vrijwilligerswerk, vrijwilligersorganisaties, verenigingen en stichtingen aan te pakken?
Er zijn geen speciale actieplannen die zich specifiek richten op discriminatie op grond van leeftijd bij vrijwilligerswerk, verenigingen en stichtingen. Wel wordt er op verschillende manieren ingezet om leeftijdsdiscriminatie op het vrijwilligerswerk te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn dat de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) sinds 2023 vanuit het Ministerie van VWS een subsidie ontvangt om vrijwilligersorganisaties beter in staat te stellen vrijwilligerswerk te organiseren voor een meer diverse populatie aan vrijwilligers. Daarnaast ontvangt NOV een subsidie voor het programma Samen Ouder Worden. Samen Ouder Worden zet zich landelijk in voor nieuwe samenwerkingen met ouderen, vrijwilligers- en bewonersinitiatieven, gemeente en met beroepskrachten in zorg en welzijn, die aansluiten bij de wensen en voorkeuren van ouderen.
Het bericht dat loyale klanten meer betalen voor een verzekering |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten getiteld «Een eerlijke premie voor loyale klanten» waaruit blijkt dat bij bijna de helft van de verzekeraars loyale klanten meer premie betalen?1
Hoe kijkt u naar de bevindingen van het onderzoek? Welke regels worden hierdoor overtreden?
Deelt u de mening dat het niet eerlijk is dat loyale klanten bij bijna de helft van de verzekeringsmaatschappijen meer premie betalen dan nieuwe klanten, zonder dat die verschillen verklaard kunnen worden, bijvoorbeeld door een ander risicoprofiel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Welke verklaring heeft u dat dit fenomeen voorkomt bij de helft van de verzekeringsmaatschappijen, maar ook een verklaring waarom het niet voorkomt bij de andere helft van de verzekeraars?
Welke mogelijkheden heeft de toezichthouder om op te treden tegen verzekeraars die hiermee Nederlandse- en Europese regels overtreden van eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten, zonder goede verklaring voor de verschillen? En is dit voldoende om het probleem aan te pakken?
Welke rol ziet u voor het Ministerie van Financiën om dit probleem aan te pakken?
Hoe kijkt u naar de bevinding van het onderzoek dat loyale klanten ook minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwe klanten, terwijl zij wel een vergelijkbare premie betalen? Deelt u hierbij de mening van de AFM dat loyale klanten hiermee worden benadeeld?
Heeft u zicht op hoeveel klanten nadeel ondervinden van deze praktijk van verzekeringsmaatschappijen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten ziet toe op drie vormen van autoverzekeringen (WA, WA+ en Allrisk), inboedelverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen, maar heeft u aanleiding dat deze hogere premie voorkomt bij meer verzekeringsvormen? Zo ja, welke indicaties heeft u om dit te geloven, welke verzekeringsvormen betreft dit? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Wat zijn de resultaten van een recente maatregel die is genomen in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van een soortgelijke conclusie uit onderzoek, namelijk de maatregel dat het is verboden om nieuwe klanten een lagere premie aan te bieden?
In hoeverre hebben Ierland en/of Zweden maatregelen genomen tegen het fenomeen van hogere premies voor loyale klanten nadat deze praktijk ook in deze landen is geconstateerd? Zo ja, welke maatregen betrof dit en welke resultaten zijn er daar te zien?
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Kanjer Wens weigert openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting?1 Kunt u zich voorstellen dat veel mensen willen weten wat er met hun donaties is gebeurd?
Klopt het dat een stichting na het intrekken van de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) door de Belastingdienst geen openheid hoeft te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en de vereffening van het aanwezige vermogen, waaronder giften van derden? Kortom, mag dit zomaar wat deze stichting hier doet?
Wat is uw reactie op de opmerkingen van verschillende hoogleraren en deskundigen dat inzicht in de financiële afwikkeling en vereffening lastig is af te dwingen doordat wetgeving hieromtrent te beperkt is?
Deelt u de opvatting dat het wenselijk zou zijn om ook voor stichtingen die geliquideerd worden en/of waarvan de ANBI-status is ingetrokken, een verplichting tot financiële transparantie vast te leggen, ook omdat het voor het vertrouwen in goede doelen van belang is dat die transparantie er ook is na vereffening en om eventuele misstanden te voorkomen?
Bent u bereid te bezien of en zo ja welke wetten en regels aangepast zouden moeten worden, zodanig dat deze verplichting er wel is en donateurs inzicht krijgen in wat er is gebeurd met hun donaties?
Het bericht 'Beroepsorganisatie NBA staakt jacht op frauderende accountants' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) haar pogingen staakt om ernstige gevallen van examenfraude onder accountants via het tuchtrecht aan te pakken, vanwege een gebrek aan medewerking van grote accountantskantoren?1
Deelt u de mening dat het tuchtrecht in dit soort gevallen een essentieel instrument is om de integriteit en het vertrouwen in de accountancysector te waarborgen?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de beroepsorganisatie onvoldoende mogelijkheden heeft om tuchtrechtelijke maatregelen te nemen tegen frauderende accountants?
Hoe beoordeelt u het feit dat dit mede komt door de beperkte medewerking van de betrokken grote accountantskantoren?
Heeft u zelf inzicht in hoeveel gevallen van examenfraude er zijn en hoeveel accountants er rondlopen met onrechtmatig verkregen titels?
Wat doet dit met de status en de betrouwbaarheid van het beroep van accountant in Nederland?
Welke stappen onderneemt u om grote accountantskantoren tot de orde te roepen?
Welke verantwoordelijkheid is daarbij weggelegd voor de AFM en de NBA?
Hoe wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen de collectieve verantwoordelijkheid van een accountantskantoor ten opzichte van de individuele verantwoordelijkheid van een accountant om niet mee te gaan in dergelijke, mogelijk door het kantoor gedoogde, fraude?
Acht u het wenselijk dat er een lacune bestaat in de huidige wetgeving waardoor de NBA en/of de AFM niet in staat zijn om voldoende effectief op te treden tegen dergelijke misstanden binnen de accountancysector?
Bent u voornemens om in het lopende wetgevingstraject Accountancy maatregelen te treffen die de NBA meer bevoegdheden geeft om tuchtrechtelijke stappen te ondernemen in gevallen van examenfraude? Zo ja, hoe zien deze maatregelen eruit, zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te inventariseren welke wetswijzigingen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de NBA en/of AFM over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om effectief op te treden tegen fraude en andere ernstige misstanden binnen de accountancysector?
Wanneer kunt u de resultaten van deze inventarisatie met de Kamer delen?
Nieuwe onnodige regels voor ondernemers. |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Hoe rijmt u het Wijzigingsbesluit financiële markten 20261, waarin wordt gesteld dat financiële dienstverleners in een register moeten noteren als zij een deel van hun werkzaamheden uitbesteden en hiervoor een schriftelijke overeenkomst verplicht stelt, met de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om te komen tot minder regels voor ondernemers?
Hoe past het voornemen van deze uitbestedingsregels bij de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om geen nationale regels bovenop Europese regels in te voeren, aangezien er nu regels gaan gelden voor kleine financiële dienstverleners die juist buiten de Digital Operational Resilience Act (DORA) van de Europese Unie zijn gehouden?
Bent u van mening dat het wijzigingsbesluit daadwerkelijk over «kleinere wijzigingen» gaat, zoals beschreven in de Nota van Toelichting, mede gelet op de zeer kritische bevindingen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk en belangenorganisaties?
Welke alternatieven voor de uitbestedingsregels heeft u overwogen en waarom heeft u niet voor deze alternatieven gekozen?
Wat is uw reactie op onderstaande kritiekpunten van het Adviescollege Toetsing Regeldruk? Kan de Minister op basis van elk van de onderstaande punten een korte reflectie geven?
Deelt u de mening van het Adviescollege Toetsing Regeldruk dat de regeldrukkosten als gevolg van de uitbestedingsregels «niet verwaarloosbaar» zijn? Zo nee, waarom niet?
Welke aanleiding heeft u om te geloven dat er momenteel te hoge hypotheken worden verschaft, gelet op de onderbouwing van het voorstel om de waarde van een hypotheek voortaan niet meer te berekenen op basis van de WOZ-waarde, maar op basis van een «modelmatige waardebepaling»?
Heeft u in kaart gebracht wat de effecten zijn van het gebruik van de «modelmatige waardebepaling» op het verstrekken van hypotheken aan starters en middengroepen?
Klopt het dat mensen die een woning kopen door dit systeem gedwongen worden een taxatierapport te laten maken? Zo ja, wat zijn de financiële gevolgen voor deze woningzoekenden?
Waarom bent u in het bijzonder van mening dat de huidige verlening van hypotheken op basis van de WOZ-waarde leidt tot te hoge hypotheken die worden verschaft, zeker gelet op de leennorm van maximaal 90% van de gebruikte WOZ-waarde en de stijgende huizenprijzen?
Bent u van mening dat een modelmatige waardebepaling grotendeels zal plaatsvinden aan de hand van de criteria die nu ook gelden voor waardebepaling op basis van WOZ-waarde? Zo ja, levert een modelmatige waardebepaling dan niet ongeveer hetzelfde bedrag aan hypotheek voor de consument op waardoor te hoge hypotheken nog steeds niet worden voorkomen? Zo nee, op basis van welke criteria denkt u dat modelmatige waardebepaling vormgegeven gaan worden?
Bent u bekend met het bericht «Minister van Hijum (NSC) kraakt plan pensioenreferendum van zijn eigen partij: kritisch advies in concept-brief»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat deze berichtgeving klopt, en kunt u onderliggend advies zo snel mogelijk openbaar maken?
Er zijn de afgelopen tijd verschillende ambtelijke concepten van de kabinetsreactie geweest. Aan de hand van die concepten vorm ik mijn bestuurlijke oordeel als Minister. Dat oordeel zal ik met de Kamer delen.
Zodra ik de kabinetsreactie op het amendement naar uw Kamer stuur, zullen, conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's2, ook de onderliggende nota’s openbaar worden gemaakt die zijn gebruikt bij de besluitvorming.
Kunt u de tijdlijn van dit advies schetsen, waaruit in ieder geval duidelijk wordt wanneer het advies op uw bureau lag?
De tijdlijn van de nota’s volgt uit de stukken die bij de kabinetsreactie openbaar zullen worden gemaakt.
Herinnert u zich dat de indieners van deze Kamervragen u eerder verzocht hebben alle stukken die raken aan dit dossier, inclusief toekomstige stukken, zo snel mogelijk openbaar te maken?2 Kunt u toelichten waarom dit niet gebeurd is?
Conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s worden de onderliggende nota’s openbaar zodra een definitief kamerstuk, door mij geaccordeerd en ondertekend, naar uw Kamer wordt gezonden. Het is voor een goed bestuur maar ook voor transparantie en verantwoording van belang dat alle relevante afwegingen inzichtelijk en navolgbaar zijn. Tegelijkertijd is van belang dat ambtenaren open kunnen adviseren en vrijelijk met bewindspersonen van gedachten te kunnen wisselen, zonder dat dit direct in de openbaarheid gebeurt. Dit komt een zorgvuldig besluitvormingsproces ten goede. Daarom worden de adviezen niet eerder openbaar dan nadat een bestuurlijke keuze over de inhoud van de brief is gemaakt.
Zou u alle achterliggende stukken en adviezen (van alle betrokken ministeries) die gerelateerd zijn aan dit advies alsnog openbaar willen maken?
Op 17 maart jl. heb ik u de door mij ontvangen zienswijzen en adviezen over het amendement toegestuurd.4 Alle onderliggende departementale nota’s van SZW en van Financiën die zijn gebruikt bij de besluitvorming, zullen tegelijk met de kabinetsreactie openbaar worden gemaakt.
Zou u alle overige nieuwe stukken en adviezen die er bestaan over het amendement Joseph c.s., dus inclusief alle stukken die gaan over de risico’s voor het pensioenstelsel, evenals de stukken over de risico’s wat betreft de financiële gevolgen en het EMU-saldo van het amendement, ook openbaar willen maken?
Alle relevante stukken die aan de kabinetsreactie op het amendement ten grondslag liggen, zullen gelijktijdig openbaar worden gemaakt.
Zou u alle toekomstige stukken en adviezen die raken aan bovenstaande verzoeken ook zo snel mogelijk daadwerkelijk openbaar willen maken?
Zou u, op basis van artikel 68 uit de Grondwet, de bovengenoemde stukken uiterlijk aanstaande dinsdag openbaar willen maken?
Ik zal de kabinetsreactie, met daarbij alle relevante stukken die daaraan ten grondslag liggen, naar uw Kamer te sturen vóór de plenaire behandeling van de Wijziging van de Pensioenwet in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel (36.578).
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de kelderende beurzen de afgelopen dagen? Welke financiële risico's ziet het kabinet voor Nederland? Welke financiële verwevenheden maken ons kwetsbaar? Op welke manier gaat het kabinet deze risico's mitigeren? Is er verscherpt toezicht op de financiële markten?1
Vrijhandel is de afgelopen eeuw een katalysator geweest van economische groei. Consumenten profiteren van lagere prijzen als gevolg van vrijhandel. De opgelegde invoerheffingen zijn economisch schadelijk. Allereerst voor de Amerikaanse economie, maar ook voor de economische groei wereldwijd en in Nederland. Ook beleggers zijn teleurgesteld door de tarieven en verwachten dat dit slecht voor bedrijven is. Dit uit zich ook in volatiliteit op beurzen. De dalende beurskoersen zijn op dit moment echter geen aanleiding voor zorgen over de financiële stabiliteit of de weerbaarheid van financiële instellingen. Nederlandse en Europese financiële instellingen staan er goed voor, met een goede uitgangspositie qua buffers en winstgevendheid.
Het kabinet monitort de ontwikkelingen op de financiële markten nauw en staat onder andere ook in contact met De Nederlandsche Bank en de financiële sector. Daarbij houden we onder meer scherp in de gaten of de toegenomen volatiliteit er niet toe leidt dat financiële markten niet goed meer functioneren. Zo heeft het kabinet nu in het bijzonder ook aandacht voor de ontwikkelingen ten aanzien van Amerikaanse treasuries en de dollar. Het kabinet blijft de ontwikkelingen en potentiële risico’s nauwlettend monitoren en in kaart brengen.
Is het kabinet erop voorbereid dat hogere Amerikaanse tarieven op China kunnen zorgen voor handelsverschuivingen richting Europa, met andere woorden: meer Chinese producten op de Europese markt? Hoe zorgt het kabinet in Europees verband dat onze markt niet nog meer overspoeld wordt met goedkope producten die geproduceerd zijn onder standaarden die we in Europa niet tolereren? Hoeveel worden de huidige acties versneld om dit bewezen effect te stoppen zodat Nederlandse bedrijven niet kapotgaan? Hoe worden deze acties uitgebreid?
Het kabinet is zich bewust van het risico van mogelijke omlegging van handelsstromen door verhoogde importtarieven van de VS op Chinese producten. Dit kan leiden tot lagere prijzen voor consumenten, maar ook druk leggen op de Europese markt. Hierover is ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. gesproken.2 Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat een groter aanbod van producten tegen lagere prijzen gunstig kan zijn voor de Nederlandse economie en Nederlandse consumenten, uiteraard op voorwaarde dat deze producten niet op ongeoorloofde wijze op de interne markt worden aangeboden. Het brede handelsinstrumentarium om het gelijke speelveld met derde landen te beschermen is eerder toegelicht in antwoord op vragen van de leden Kamminga en Martens-America.3 Dit handelspolitieke en handelsdefensieve instrumentarium wordt benut, getuige ook de lopende onderzoeken en al bestaande maatregelen onder de verschillende instrumenten.4
De wijze van productie ziet op de geldende wet- en regelgeving in het land waar het product wordt gemaakt. Deze standaarden vallen in beginsel onder het recht te reguleren waarbij ieder land de eigen wet- en regelgeving vaststelt – die dan ook in elk land anders is. Tegelijkertijd wordt door het kabinet, zowel bilateraal als in EU-verband, wel ingezet op de naleving van multilaterale standaarden en op het tegengaan van misstanden. Dat geldt bijvoorbeeld voor gedwongen arbeid, via de recent in werking getreden antidwangarbeidverordening5 waarmee producten vervaardigd met dwangarbeid van de EU markt geweerd worden.6 Op 14 december 2027 gaan deze verplichtingen gelden voor bedrijven zowel binnen als buiten de EU.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft tijdens voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. ook expliciet aandacht gevraagd voor de effectieve aanpak van problematiek rondom de grote instroom van goedkope, laagwaardige producten op de Europese markt conform motie De Korte.7 De Commissie is zich ook terdege bewust van deze zorgen en heeft in dit kader op 5 februari jl. een mededeling gepubliceerd over veilige en duurzame e-commerce. De kabinetsappreciatie over deze mededeling ontving uw Kamer middels een BNC-fiche op 14 maart jl.8 Daarnaast is onlangs door de Commissie een «Import Surveillance Task Force» opgericht, die de indirecte effecten van verlegging van handelsverkeer zal monitoren.
Voorts wordt op zeer korte termijn in de gehele Unie breed ingezet op gecoördineerde toezichtacties waarbij de focus ligt op e-commerce zendingen met hoge veiligheidsrisico’s. De Europese Commissie coördineert dit in samenwerking met de nationale Douanediensten en Markttoezichthouders. Ook Nederland doet hier aan mee. De uitkomsten van deze acties kunnen gebruikt worden als bewijs in onderzoeken onder de Digital Services Act 9 en om risicoanalyses effectiever te maken. Ook zet het kabinet zich op dit moment in voor een effectieve handhaving van de Digital Services Acten de General Product Safety Regulation, die onder meer verantwoordelijkheden bevatten voor online marktplaatsen. Aanvullend worden consumenten en ondernemers voorgelicht over productveiligheidsrisico’s, zoals via de Productenmeldwijzer.10
Kunt u aangeven wat de mogelijke economische gevolgen zijn voor Nederland als de handelstarieven ongewijzigd blijven? Wat betekent dit voor onze economische groei?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat met de Vaste Kamercommissie van BHO voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken Handel11 en verzocht in motie De Korte-Ceder,12 is het kabinet in gesprek met het Centraal Planbureau (CPB) om de eerder uitgevoerde studie naar de effecten van het handelspolitieke beleid van de regering-Trump te actualiseren op basis van het huidig gepubliceerde VS-beleid.13 Daarbij is aan uw Kamer toegezegd dat deze studie aan uw Kamer zal worden gezonden zodra deze afgerond is. Voorts heeft het kabinet de Europese Commissie verzocht om een impact assessment van de rebalancerende maatregelen uit te voeren, conform de motie Ceder-Boswijk.14 Het IMF publiceert op 22 april nieuwe ramingen voor de mondiale economie, waaronder voor de Nederlandse economie.
Kan het kabinet aangeven welke sectoren geraakt worden en welke gevolgen dit zal hebben voor de banen van mensen en wat de potentiële gevolgen zijn voor de werkgelegenheid in Nederland?
De Amerikaanse regering heeft een additionele landenspecifieke importheffing aangekondigd van minimaal 10%. Voor veel handelspartners van de VS is gekozen voor een beduidend hogere landenspecifieke heffing. Voor de EU gaat het in beginsel om 20% bovenop het bestaande VS buitentarief. De landenspecifieke heffing, zover hoger dan 10%, is op 9 april jl. met 90 dagen geschorst, waarmee voor de EU het additionele tarief van 10% gaat gelden. Een aantal goederen is van de landenspecifieke heffingen uitgezonderd, zoals halfgeleiders. Voorts zijn voor alle derde landen additionele heffingen van kracht van 25% voor alle import van staal, aluminium en auto’s, naast een heffing van 25% op staal en aluminium als onderdeel van een geïmporteerd product. Deze productspecifieke importheffingen zijn additioneel aan het al bestaande VS buitentarief maar niet cumulatief met de landenspecifieke heffingen. Nadere toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de handelspolitiek van de VS is uw Kamer toegekomen via het verslag van voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl.
Door al deze maatregelen worden nagenoeg alle sectoren van de Nederlandse economie die naar de VS exporteren direct geraakt en kunnen overige sectoren indirect worden geraakt, bijvoorbeeld omdat zij als toeleverancier optreden voor de direct geraakte sectoren. Tevens kunnen sectoren direct en indirect worden geraakt door maatregelen die derde landen in reactie op de VS-maatregelen nemen of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Op basis van eerdere studies is duidelijk dat deze maatregelen een negatief effect zullen hebben op de Nederlandse economie. Niettemin is de directe afhankelijkheid van de Nederlandse economie van de VS beperkt. Verschillende onderzoeksinstellingen wijzen vooralsnog dan ook nog steeds op gematigde groei in Nederland of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Voor een precieze duiding van de mogelijke economische gevolgen verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 hierboven.
Is het kabinet bereid of van plan om de getroffen sectoren te hulp te schieten, zoals ook gebeurt in Spanje? Zo ja, is het kabinet bereid om voorwaarden te verbinden aan die hulp zodat vooral die bedrijven worden bijgestaan die een plek hebben in de toekomstige economie van Nederland met een hoog verdienvermogen, een klimaatplan, passend (eventueel op termijn) binnen de beschikbare milieuruimte en strategische functies?
Van financiële steun aan Nederlandse bedrijven is op dit moment geen sprake. Handelsmaatregelen van derde landen vallen in eerste instantie onder het bedrijfsrisico dat internationaal actieve ondernemers nemen. Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich ervoor inzet dat de effecten van de tarieven zo beperkt mogelijk worden gehouden voor onze bedrijven. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Tegelijkertijd richt het kabinet zich op een toekomstbestendige Nederlandse economie. Versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat behoren tot de prioriteiten voor het kabinet, zoals uitgewerkt in onder meer de kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen.15Dit vereist onder meer het wegnemen van barrières op de interne markt en het ontwikkelen van de kapitaalmarktunie. In de kabinetsvisie is tevens aangegeven dat het kabinet zich inzet voor een toekomstgerichte industrie, onder andere via gerichte programma’s voor strategische markten. In dat kader verwelkomt het kabinet dan ook de inspanningen van de Europese Commissie voor bijvoorbeeld de automotive sector en staal- en metaalsector, waarover uw Kamer via een BNC-fiche nader zal worden geïnformeerd. Ook zet het kabinet zich in voor meer gerichte samenwerkingen tussen EU-Lidstaten ten behoeve van de versterking van de strategische autonomie en weerbaarheid. In dat kader is recent de Semicon Coalition16 gelanceerd.
Kan het kabinet een duidelijk beeld schetsen van de gevolgen voor de handelsstroom tussen de VS en Nederland, mocht president Trump zijn tarieven hoger opvoeren na tegenmaatregelen vanuit de EU? Wat zijn de plannen van het kabinet als het gaat om het ondersteunen van specifieke sectoren en het beschermen van de werkgelegenheid mocht dit scenario uitkomen? . Hoe gaat het kabinet zich inzetten om betere banden te smeden met andere bondgenoten die op handelsgebied ook onder vuur liggen van de VS, zoals Canada en Mexico?
Het kabinet gaat niet vooruitlopen op – of speculeren over – mogelijke maatregelen en eventuele gevolgen daarvan. In algemene zin kan worden opgemerkt dat het verder verhogen van importheffingen kan leiden tot prijsverhogingen voor importeurs van producten uit derde landen en daarmee een drukkende werking kan hebben op de vraag naar deze producten. De mate waarin de vraag naar afzonderlijke producten afneemt, is onder andere afhankelijk van de prijselasticiteit van deze producten. Ook geldt voor het handelsvolume dat het effect van verdere prijsstijgingen steeds kleiner wordt, omdat substitutie het makkelijkst is wanneer prijzen licht stijgen. In de antwoorden op vragen 3 en 5 is reeds ingegaan op de effecten op de Nederlandse economie en Nederlandse bedrijven.
Klopt het dat Europese multinationals overwegen om fabrieken in de VS te openen om tarieven te omzeilen, en wat zou dit betekenen voor de Europese en de Nederlandse werkgelegenheid?2
Zoals aangegeven in het regeerprogramma18 is de handelsinzet van dit kabinet onderdeel van het bredere buitenlandbeleid gericht op een sterk, welvarend en weerbaar Nederland. Uw Kamer ontvangt dit voorjaar de beleidsbrief handel van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, waarin verdere invulling gegeven wordt aan de inzet van dit kabinet op het versterken van de handelsrelaties met derde landen.
Het kabinet deelt het belang van internationale samenwerking en het aanhalen van de relaties met handelspartners. Dat is nu nog belangrijker dan voorheen. Het kabinet blijft inzetten op een constructieve en positieve economische relatie met de VS en kijkt tegelijkertijd – ook binnen EU-verband – naar verdere diversificatie van de handelsrelaties, gericht op samenwerking binnen en buiten de Europese Unie met gelijkgestemde landen.19 Met Canada heeft de EU reeds een handelsakkoord gesloten (CETA). Daarnaast heeft recent een economisch werkbezoek naar Canada plaatsgevonden op het gebied van kritieke grondstoffen onder leiding van de Minister voor BHO. Voor Mexico werkt de EU aan de modernisering van het bestaande handelsakkoord.
Het kabinet hecht eraan om de gemaakte afspraken effectief te implementeren en de mogelijkheden die de akkoorden bieden optimaal te benutten, zo ook op kritieke grondstoffen. Dit is ook in het belang van het Nederlands bedrijfsleven. Het kabinet zal zich blijven inzetten, in lijn met motie Kamminga-Boswijk20, op Europees niveau voor de verdieping van de handelsrelaties met Canada en Mexico, zoals tijdens de recente Raad Buitenlandse Zaken Handel.21
Welke maatregelen staan er klaar om werknemers te helpen bij het verlies van banen? Is de sociale zekerheid opgewassen tegen een hogere instroom? Zo nee, gaat het kabinet vaart maken met het crisisbestendig maken van de sociale zekerheid?
Zoals aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Kamminga22 kan de door importheffingen gecreëerde economische onzekerheid invloed hebben op investeringsbeslissingen van ondernemingen. Dergelijke effecten kunnen beide kanten op treden, zoals eerder is gebleken bij de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Het effect op de werkgelegenheid is daarom moeilijk in te schatten. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten voor een aantrekkelijk en voorspelbaar investeringsklimaat in Nederland, waaronder door verdieping van de EU interne markt. Zie tevens de beantwoording van vraag 5 ten aanzien van de versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat.
Op dit moment is er nog een arbeidstekort in Nederland, dus deelt het kabinet de mening dat een werkgarantiefonds, waarmee mensen met behoud van inkomen van een oude baan naar een nieuwe baan kunnen gaan, kan helpen om snel weer aan het werk te helpen en dat een dergelijk fonds onrust in Nederland kan voorkomen?
In de eerste plaats zijn de sociale partners verantwoordelijk voor van-werk-naar-werk-dienstverlening. In een deel van de cao’s zijn hierover ook afspraken gemaakt, en worden er voorzieningen aangeboden. Bij (grootschalige) reorganisaties worden bovendien sociale plannen opgesteld. In deze plannen worden de gezamenlijke regelingen en voorzieningen voor het achterblijvende en vertrekkende personeel vastgelegd. Uit een sociaal plan kan ook VWNW-dienstverlening volgen. Werkgevers kunnen er tevens voor kiezen om zelf VWNW-dienstverlening aan te bieden zonder dat hierover expliciete afspraken zijn gemaakt.
De krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt is op dit moment nog altijd hoog. De grote vraag naar arbeid vergemakkelijkt de zoektocht naar een nieuwe baan. Dat neemt niet weg dat baanverlies een ingrijpende gebeurtenis is.
Wie werkloos wordt, kan via UWV gebruikmaken van inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel en van ondersteuning bij het vinden van een nieuwe baan. Dat gaat door middel van preventieve dienstverlening (veelal digitaal zoals een competentietest en vacaturebank), via basis dienstverlening (zoals de werkmap, netwerkbijeenkomst en gesprek met een werkcoach) en via persoonlijke dienstverlening (voor wie risico loopt op langdurige werkloosheid). Indien er geen WW-rechten zijn opgebouwd, kan iemand voor ondersteuning terecht bij de gemeente. Om de publieke en private dienstverlening voor werk en scholing aan werkzoekenden, werkenden en werkgevers te verbeteren, werken we bovendien aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur.
UWV en gemeenten zijn niet onbekend met fluctuaties in het cliëntenbestand. In het verleden hebben we gezien dat het beroep op de WW en de bijstand toeneemt als het economisch minder gaat. Er zijn geen signalen dat UWV en gemeenten een toename van de instroom niet zouden kunnen dragen. De uitgaven die hiermee gemoeid zijn, vallen bovendien buiten het uitgavenplafond Sociale Zekerheid.
Heeft het kabinet een overzicht van goederen die relatief simpel te substitueren zijn voor de Nederlandse consument? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inzetten om deze producten op de tarievenlijst van de EU te krijgen en zo de schade voor de Nederlandse consument te beperken?
Het kabinet ziet geen aanleiding een werkgarantiefonds in te stellen. Door de arbeidsmarktkrapte is het perspectief op het snel vinden van een nieuwe baan relatief goed. Een werkgarantiefonds zou ook in de verantwoordelijkheid treden die sociale partners hebben op van-werk-naar-werk dienstverlening. Voor niet-werkenden geldt een publieke taak en biedt de overheid begeleiding van-werkloosheid-naar-werk en inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel. Met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur23 wordt arbeidsmarktdienstverlening structureel ingericht, voortbouwend op de tijdelijke structuur (Regionale Mobiliteitsteams) uit de coronacrisis. Een door sociale partners ingericht dekkend privaat gefinancierd van-werk-naar-werk stelsel dat volgt uit het SER middellange termijn advies is hier onderdeel van. Het kabinet is voornemens een tijdelijke financiële impuls te geven aan deze ambitie van sociale partners. De sociale partners werken deze plannen momenteel uit.
Wat verwacht het kabinet wat betreft de gevolgen voor de koopkracht van Nederlanders? Kan het kabinet een analyse maken van de koopkrachteffecten voor verschillende inkomensgroepen?
Zoals aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Eerdmans24 is voor het kabinet belangrijk dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid van het betreffende product. Wanneer er sprake is van voldoende alternatieven is er geen reden om te vrezen voor verminderde beschikbaarheid en kan ook het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven. Hiernaast geldt ook dat rebalancerende maatregelen beogen om druk te zetten op de VS om op basis van gelijkwaardigheid te onderhandelen over het wederzijds reduceren van tarieven. Het kabinet blijft het belang benadrukken van een positieve handelsagenda met de Verenigde Staten, maar geeft daarbij aan dat de EU de eigen belangen dient te verdedigen. Het kabinet brengt het Nederlands belang ook actief onder de aandacht in de EU.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat werkende Nederlanders, en in het bijzonder diegenen met een laag inkomen, de dupe worden van het economische beleid van de Amerikaanse regering?
In het Centraal Economisch Plan uit februari jl. waarschuwde het CPB voor de gevolgen van de toenemende onzekerheid op het terrein van handel en internationale samenwerking voor de wereldeconomie. Het CPB heeft in de raming in beperkte mate rekening gehouden met het effect van de toegenomen onzekerheid. Het kabinet kan nog niks zeggen over de precieze gevolgen van de hogere tarieven op de inflatie, hiervoor verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie. Het effect op de koopkrachtontwikkeling van huishoudens en de verschillende inkomensgroepen is nog onzeker. In augustus publiceert het CPB de volgende raming van de koopkrachtontwikkeling. Op dat moment beziet het kabinet ook het bredere koopkrachtbeeld.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de pensioenen van mensen op korte en lange termijn?
Het is nog onzeker wat het precieze effect is van het Amerikaanse beleid op de inflatie en de koopkrachtontwikkeling van Nederlanders. Bij een handelsoorlog bestaat het risico dat iedereen daar financiële nadelen van ondervindt, in dat geval kan het kabinet niet voor iedereen de gevolgen ongedaan maken. Het kabinet heeft tijdens de augustusbesluitvorming de mogelijkheid om bij te sturen om huishoudens te ondersteunen en te kijken naar een evenwichtige inkomensverdeling.
Voor wat betreft de EU tegenmaatregelen zet het kabinet zich in, zoals aangegeven in antwoord op vraag 11, dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, waarbij naast de directe financiële impact voor bedrijven ook gekeken wordt naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid. Bij voldoende alternatieven kan het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven.
Is het kabinet in overleg met sociale partners over de economische gevolgen van de handelstarieven en mogelijke mitigerende maatregelen? Overlegt het kabinet naast bedrijven en werkgevers ook met de vakbonden? Op welke momenten vond tot nu toe overleg plaats en wanneer is toekomstig overleg nog voorzien?
Op de korte termijn hebben de huidige koersschommelingen geen invloed op de lopende pensioenuitkeringen. Pensioenfondsen beleggen voor de lange termijn en houden rekening met tijdelijke tegenvallende resultaten op de beurs. Fondsen staan er goed voor en kunnen gebruik maken van hun buffer.
Daarnaast wordt in de regel het pensioen alleen op vast moment in het jaar gewijzigd. Voor verreweg de meeste fondsen geldt dat pas aan het einde van dit jaar wordt vastgesteld wat de uitkeringen van 2026 zullen zijn. Dat geldt ook voor de fondsen die al naar het nieuwe pensioenstel zijn overgestapt. Pensioenfondsen hebben in het nieuwe pensioenstelsel mogelijkheden om economische schokken voor lopende uitkeringen te dempen, door de inzet van de solidariteitsreserve en schokken te spreiden. Ook in het oude pensioenstelsel kunnen de gevolgen voor de lopende uitkeringen worden beperkt.
Op de lange termijn hoeven de dalende beurzen geen gevolgen te hebben voor de pensioenen als het om een tijdelijke daling gaat. Een pensioenfonds houdt bij het vaststellen van haar beleggingsbereid rekening met diverse scenario’s, waaronder slechtweer scenario’s.
Wel kunnen negatieve beleggingsresultaten ten koste gaan van het pensioenvermogen van actieve deelnemers. Zij zullen dit zien in hun pensioenoverzichten. Deze deelnemers hebben nog een lange horizon om dergelijke kortingen goed te maken. Het is aan de fondsen om daarover duidelijk en tijdig aan deelnemers te communiceren.
Welke voorbereidingen heeft u getroffen voor het scenario dat de regering-Trump Amerikaanse digitale diensten gebruikt om druk te zetten op Europese regeringen?3 Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse publieke sector en onze economie als deze digitale diensten fors duurder worden als gevolg van een handelsoorlog?
Het kabinet heeft regelmatig overleg met sociale partners over de sociaaleconomische situatie in algemene zin. Deze ontwikkelingen zijn nog geen onderwerp van gesprek geweest, tegelijkertijd is het goed voorstelbaar dat dit in de toekomst wel aan de orde komt.
Zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in het Commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. heeft aangegeven op vragen van het lid Hirsch is het kabinet regulier in gesprek met ondernemingen en het bredere bedrijfsleven naast de betrokken werkgeversorganisaties over de handelspolitieke maatregelen van de VS en het voornemen van het nemen van rebalancerende maatregelen van de EU. Er is tot op heden nog geen verzoek gekomen van de vakbonden voor een gesprek over de Amerikaanse tarieven. Wel wordt er regulier overleg gevoerd met het maatschappelijk middenveld via het Breed Handelsberaad (BHB), waarin zowel maatschappelijke organisaties, vakbonden als werkgevers zitting hebben. Voorafgaand aan de aankomende RBZ Handel zal er weer een fysieke bijeenkomst van het BHB plaatsvinden, waar de mogelijkheid bestaat om van gedachten te wisselen over de handelspolitieke inzet, zo ook over de handelsbetrekkingen met de VS.
Heeft u een plan om de Nederlandse afhankelijkheid van Amerikaanse digitale diensten te verminderen?
Amerikaanse technologiebedrijven leveren belangrijke producten en diensten waar onze digitale economie en samenleving op draaien. Het is belangrijk dat we hier de vruchten van blijven plukken. We zijn ons bewust van de afhankelijkheid van grote Amerikaanse technologiebedrijven. Maar er zijn ook grote economische belangen voor deze bedrijven om de Europese economie te blijven bedienen. Tegelijkertijd zijn we niet naïef en zetten we als kabinet in op het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden, ook op digitale diensten. Hier wordt nader op ingegaan in het antwoord op vraag 17.
Als Amerikaanse digitale diensten duurder zouden worden als gevolg van de huidige handelsspanningen, zal dit in eerste instantie leiden tot stijgende kosten voor alle Europese en dus Nederlandse publieke en private organisaties die er gebruik maken. Tegelijkertijd kan dit leiden tot verhoogde belastinginkomsten en het verbeteren van de relatieve concurrentiepositie van Europese alternatieven.
Wat is uw voorstel voor het treffen van maatregelen die gericht politieke druk zetten op de miljardairs in de regering-Trump, specifiek gericht op Amerikaanse digitale diensten? Wat is uw reactie op het Franse voorstel hieromtrent?4
De agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA)27 beschrijft het kabinetsbeleid met betrekking tot het verminderen van afhankelijkheden in het digitale domein. Hierin staan ook de tien digitale technologieën omschreven die vanuit het geopolitiek en geo-economisch perspectief cruciaal zijn voor Nederland. Met betrekking tot diensten gaat dit om kunstmatige intelligentie (AI), cloud, netwerktechnologie waaronder 6G, cybersecurity en kantoorsoftware. Er lopen verschillende maatregelen om afhankelijkheden af te bouwen. Dit gaat met name om stimulerende maatregelen zoals de uitvoering van projecten uit het Nationaal Groeifonds (zoals het Future Network Services-programma voor de ontwikkeling van 6G-technologie en het Ained programma gericht op het creëren van een AI-ecosysteem gericht op de ontwikkeling en toepassing van AI-technologie) en de IPCEI CIS (Cloud Infrastructuur en Services) over clouddiensten, evenals algemene economische maatregelen zoals het verdiepen van de interne markt om opschaling van veelbelovende Nederlandse techbedrijven in de EU te faciliteren. Voorts zet het kabinet met gelijkgezinde lidstaten in op een Europese investeringsagenda voor digitale technologie en infrastructuur, zoals bepleit in de Amsterdam Verklaring van de D9+ bijeenkomst van 27 maart 2025.28
Ook zet het kabinet in op het versterken van de digitale autonomie van de overheid door in te zetten op het ontwikkelen van een soevereine overheidscloud, het herijken van het Rijkscloudbeleid en het beperken van ongewenste afhankelijkheden van enkele technologiebedrijven. Dit gebeurt tevens als onderdeel van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS),29 waarin deze thema’s tot de prioriteiten behoren. Specifiek met betrekking tot clouddiensten staat de kabinetsinzet beschreven in de Kamerbrief Initiatiefnota Wolken aan de horizon.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Handel zich haar uitspraak dat zij «eerst graag wil praten met de Amerikanen»?5 Waarop baseert de Minister de verwachting dat er onderhandelingsruimte is bij de Verenigde Staten, gegeven de uitspraken van president Trump op zondagavond dat hij niet van plan is om van koers te wijzigen?
In gesprekken over de huidige stand van zaken en de mogelijke reactie van de Europese Unie wordt gesproken over het gehele pakket aan mogelijke maatregelen, waaronder ook voorstellen van individuele lidstaten. Uitgangspunt is dat het uiteindelijke pakket is gericht op het de-escaleren van het handelsconflict. Het kabinet steunt de Europese Commissie in deze aanpak, en benadrukt het belang van EU-eenheid in het optreden richting de VS. De importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd kennen alleen maar verliezers. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Deelt het kabinet het inzicht dat niemand baat heeft bij een handelsoorlog, maar dat nu de Verenigde Staten besloten heeft een handelsoorlog te ontketenen, het zaak is dat Europa stevig van zich afbijt?
Deze uitspraken zijn bekend. Het is het beleid van dit kabinet om uit te gaan van een positieve agenda en engagement met de VS, waarbij de eigen belangen dienen te worden beschermd. Deze lijn wordt door uw Kamer gedeeld, getuige de aangenomen moties van het lid Ceder31 en van de leden Eerdmans en Wilders.32 Inmiddels heeft president Trump aangekondigd (op 9 april jl.) de landenspecifieke heffingen deels op te schorten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 hierboven.
Deelt u de mening dat het voor Nederland van groot belang is om een stevige positie in Europa te hebben omdat het van belang is om hierin gezamenlijk op te trekken? Veranderen deze omstandigheden uw beleid ten aanzien van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa? Zo ja, op welke manier?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 18 kennen de importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd alleen maar verliezers, daarom betreurt het kabinet deze ook. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen. Dit doet het kabinet onder meer in gesprekken met Amerikaanse collega’s. Het kabinet zet zich ervoor in dat, als dat nodig is, de EU robuust, proportioneel en de-escalerend zal reageren.
Heeft u in beeld welke ongewenste strategische afhankelijkheden we in Nederland hebben ten aanzien van de VS? Zo ja, welke afhankelijkheden zijn dit? Gaat u deze ongewenste strategische afhankelijkheden afbouwen? Hoe gaat u dit doen? Wat is hiervoor uw inzet op Europees niveau?
Het kabinet benadrukt de noodzaak voor EU-eenheid in de handelspolitieke inzet ten aanzien van de Verenigde Staten. Ten aanzien van gemeenschappelijke handelspolitiek is de Europese Unie exclusief bevoegd. Het kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa. Hierbij gelden de afspraken en inzet zoals opgenomen in hoofdstuk 9b van het regeerprogramma33 als uitgangspunt.
Zou u deze vragen separaat en zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor 15 april, willen beantwoorden?
De handelsrelatie tussen Nederland en de VS is en blijft voor Nederland van groot belang. We zijn ons bewust van de strategische afhankelijkheden ten opzichte van de VS. Een voorbeeld hiervan is het veelvuldig gebruik van Amerikaanse clouddiensten. Ook zien we de afgelopen jaren een toename van de import van LNG uit de VS. Dat betekent echter niet dat deze afhankelijkheden per definitie risicovol zijn.
Het kabinet brengt via de interdepartementale Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) risicovolle strategische afhankelijkheden in diverse waardeketens in kaart. Voor de geïdentificeerde risicovolle strategische afhankelijkheden worden handelingsopties ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn het diversifiëren van leveranciers of het stimuleren van Nederlandse en/of Europese productiecapaciteit. Gezien de verwevenheid van de Europese lidstaten binnen de interne markt is de Europese Unie het belangrijkste handelingsniveau.
Daarbij geldt dat zorgvuldig omgegaan moet worden met het openlijk communiceren over de kwetsbaarheden van de Nederlandse en Europese economie. Gelet op het feit dat de identificatie van risicovolle strategische afhankelijkheden vertrouwelijk is, kan ik hier niet inhoudelijk ingaan op de uitgevoerde analyses en de handelingsopties.
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 31 maart jl. over het onderwerp «Senioren geweigerd voor tijdelijke lening ondanks overwaarde»?1 Kunt u reageren op de inhoud van deze uitzending?
Deelt u de zorgen over de onmogelijkheden voor senioren om een overbruggingshypotheek af te sluiten?
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat senioren met een overwaarde in hun huidige huis geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen?
Hoe reflecteert u op het gegeven dat ouderen, door de huidige belemmeringen op het verkrijgen van een overbruggingshypotheek, de verhuizing vaak uitstellen of annuleren?
Deelt u de opvatting dat het gegeven dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen een remmend effect heeft op de doorstroom op de reeds verhitte woningmarkt? Zo nee, waarom niet? Op welke manier belemmert dit effect de aanpak van het woningtekort?
Deelt u de opvatting dat ook kredietverstrekkers een rol en daarmee verantwoordelijkheid hebben om de woningnood tegen te gaan en bij te dragen aan het vinden van een passend thuis?
Op welke manier gaat u zich inspannen om (overbruggings)hypotheekaanvragen voor senioren te vereenvoudigen, de slagingskans te verhogen en de bekendheid van deze vereenvoudiging bij het brede publiek te vergroten indachtig de rol en positie van hypotheekverstrekkers en uw eigen verantwoordelijkheid op het gebied van de volkshuisvesting?
Bent u bereid om met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en de toezichthouders in gesprek te gaan over verbetering van de financieringsmogelijkheden voor senioren voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek?
Het bericht ‘Hoe christelijke donateurs in Nederland radicale Israëlische kolonisten steunen’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Eelco Heinen (VVD), Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Hoe christelijke donateurs in Nederland radicale Israëlische kolonisten steunen»1, «Christenen voor Israël bouwt mee aan illegale wijk op Westelijke Jordaanoever»2 en de uitzending «Christelijk geld uit Nederland helpt kolonisten bij bezetting Westoever»3?
Wist u dat zionisten in Nederland geld overmaken aan Israëlische kolonisten die het geld gebruiken voor de bouw van illegale nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever? Vindt u dat dit strookt met het internationaal recht?
Keurt u het af dat zionisten in Nederland daarmee een belangrijke financier zijn van projecten in nederzettingen op de Westoever (alleen in 2023 al zeker 420.000 euro)? Hoe heeft u daar tot nu toe toezicht op gehouden en was dit afdoende volgens u? Zo nee, hoe gaat u het toezicht verscherpen?
Keurt u de structurele samenwerking tussen de Nederlandse organisatie «Christenen voor Israël» en de nederzettingenbeweging «Christian Friends of Israeli Communities» (CFOIC) die het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht op de Westelijke Jordaanoever ontkent, af?
Vindt u het ook ontoelaatbaar dat Nederlandse zionisten samen met Amerikaanse zionisten volgens de CFOIC-oprichter de belangrijkste geldschieters zijn?
Klopt het dat minstens vijftien zionistische stichtingen in Nederland Israël steunen, waarvan zeker tien directe steun geven aan Israëlische kolonisten en hun projecten op de illegaal bezette Westelijke Jordaanoever?
Deelt u de visie van Christenen voor Israël, zoals geuit door de woordvoerder Sara van Oordt, dat de Palestijnse gebieden onder internationaal recht niet illegaal bezet zijn, maar slechts «betwist»? Wat vindt u daarvan, vooral in het licht van de advisory opinion van het Internationaal Gerechtshof over deze gebieden?
Deelt u de opvatting dat zionisten, zoals verscheidene leden van de familie Van Oordt en hun medestanders, volgens het internationaal recht geen steun mogen bieden aan de kolonisten die zich schuldig maken aan de vestiging en uitbreiding van illegale nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden?
Bent u voorts bekend met de Israëlische kolonist en reservist Nati Rom waarmee zionistische stichtingen in Nederland nauw samenwerken?
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse stichting «Israel Heartland» geld inzamelt voor Nati Rom, die aan undercover journalisten toegaf dat het mogelijk is om met Nederlands geld wapens en dual-use goederen te financieren voor kolonisten?
Wat vindt u ervan dat Arjen Domburg, de voorzitter van Israel Heartland, aan undercover journalisten beloofde dat honderd procent van het geld bij Nati Rom terechtkomt als het boekhoudkundig «onduidelijk genoeg» wordt vastgelegd «voor mensen die een hekel hebben aan Israël»?
Deelt u de opvatting dat de uitspraak van Arjen Domburg schokkend is dat hij op zijn website «camera’s en quads gewoon kan noemen», maar «wapens nooit zal gebruiken» in online uitingen?
Is dit volgens u een zuivere financiële handelwijze in het algemeen en past dit in het bijzonder binnen het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Wat vindt u er bovendien van dat Nati Rom aan de undercoverjournalist toegaf dat hij de financiële steun gebruikt om Israëlische kolonisten die op de Europese sanctielijst staan direct dan wel indirect te helpen?
Deelt u de opvatting dat Nati Rom’s activiteiten bijdragen aan de instandhouding van schendingen van het internationaal recht?
Gaat u verbieden dat er ooit nog geld voor of door Nati Rom wordt ingezameld in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Gaat u Nati Rom zelf toegang tot Nederland verbieden? Zo nee, waarom niet?
Gaat u ervoor zorgen dat mensen zoals Nati Rom ook op de sanctielijst worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Wat zou volgens u de reden kunnen zijn dat banken zoals ING, ABN Amro en Rabobank niet met Arjen Domburg en zijn stichting in zee willen, waarmee geld wordt ingezameld voor Nati Rom?
Bent u het eens dat Christenen voor Israël en Israel Heartland een zorgplicht hadden om te voorkomen dat sancties worden omzeild?
Was de FIOD op de hoogte van deze stichtingen en hun ondoorzichtige geldstromen?
Gaat de FIOD deze stichtingen volledig doorlichten om de ondermijnende financiële praktijken van deze organisaties aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Worden de tegoeden van deze stichtingen bevroren vanwege het niet naleven van sanctieregelgeving? Zo nee, waarom niet?
Worden deze stichtingen samen met hun Israëlische zusterorganisaties op de nationale sanctielijst geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Krijgen zionistische geldstromen naar illegaal bezette gebieden meer prioriteit op uw departement na deze zorgelijke journalistieke onthullingen? Zo nee, waarom niet?
Heeft u deze kwestie al als aanwijzing of anderszins bij het Openbaar Ministerie (OM) onder de aandacht gebracht? Zo nee, waarom niet?
Kunt u vertellen of het OM al een strafrechtelijk onderzoek is begonnen naar Arjen Domburg, de relevante mensen van de familie Van Oordt, en andere zionisten die bijdragen aan het omzeilen van sancties en het ondermijnen van de internationale rechtsorde?
Hoe heeft de Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)-status van deze stichtingen het doorsluizen van Nederlands geld naar kolonisten en projecten op de illegaal bezette Palestijnse gebieden vergemakkelijkt?
Gaat u de ANBI-status van deze stichtingen intrekken? Zo nee waarom niet?
Zijn dit soort zionistische stichtingen in het vizier van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de inlichtingendiensten zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) vanwege hun steun en bijdrage aan activiteiten die de internationale rechtsorde ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Gaat u ervoor zorgen dat deze mensen een Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering(CTER)-registratie krijgen? Zo nee, waarom niet?
Gaat u deze stichtingen verbieden? Zo nee, waarom niet?
Gaat u een algemene waarschuwing uitvaardigen dat eenieder die direct of indirect de sancties tegen Israëlische kolonisten omzeilt de wet overtreedt en daarvan consequenties zal ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Fiserv neemt CCV over’ van 19 maart |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aangekondigde overname van CCV, aanbieder van betaaloplossingen aan zo’n 600.000 bedrijven in Nederland, België en Duitsland, door Fiserv, Inc., een Amerikaanse aanbieder van technologie voor betalingen en financiële dienstverlening?1
Ja.
Klopt het dat bijna elke retailbetaling in Nederland via CCV loopt?
Nee, dat klopt niet. CCV is samen met vele andere partijen actief op de markt voor retailbetalingen. CCV is één van de grotere aanbieders van betaalautomaten aan de kassa en bijbehorende (betaal)diensten aan winkeliers en horecaondernemers in Nederland, maar retailbetalingen lopen ook via andere partijen. CCV heeft een vergunning bij De Nederlandsche Bank als afwikkelonderneming en als betaaldienstverleners.
Bent u van mening dat CCV tot de kritieke betalingsinfrastructuur van Nederland behoort?
Welke instellingen wel en niet tot de kritieke (betalings)infrastructuur behoren heb ik samen met de Minister van Justitie en veiligheid en in samenspraak met de toezichthouders bepaald. Ik kan geen openbare uitspraken doen over welke instellingen onder de kritieke, dan wel vitale, infrastructuur van Nederland behoren aangezien dit vertrouwelijke informatie betreft.
Wel is het zo dat investeringen in vitale aanbieders die binnen de reikwijdte van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet vifo) vallen, moeten worden gemeld en worden beoordeeld op risico’s voor de nationale veiligheid. Omdat dit ook vertrouwelijke informatie betreft kan ik niet ingaan op berichten in de media of iets wel of niet is gemeld, en kan ik geen informatie delen over de uitkomsten van een eventueel onderzoek.
Klopt het dat bedrijven in de VS onder de «Cloud Act» gedwongen kunnen worden om data over betalingen af te staan, wat beïnvloeding van de dienstverlening mogelijk maakt?
De Clarifying Lawful Use of Overseas Data Act (CLOUD Act) is per maart 2018 van toepassing in de Verenigde Staten. Aanbieders van elektronische communicatiediensten (ECD’s) of remote computing services(RCS) worden, indien aan de wettelijke voorwaarden hiervoor wordt voldaan, verplicht om gegevens die middels hun diensten worden verstuurd te bewaren en te verstrekken op verzoek van de Amerikaanse overheid.
Of een bedrijf dat buiten de VS is gevestigd is onder de werking van de CLOUD Act valt, is afhankelijk van het soort bevel dat op grond van die wet wordt uitgevaardigd en van de concrete feiten en omstandigheden van de casus.
Zou het na de overname kunnen voorkomen dat onder de Cloud Act ook het afstaan van data van betalingen via CCV, dus van onder andere de Nederlandse markt, kan worden afgedwongen?
CCV, dat zelf niet in de VS is gevestigd, zou onder de werking van de Amerikaanse CLOUD Act kunnen vallen na de overname. Hiervoor gelden echter verschillende voorwaarden. Zo moet deze entiteit zodanige banden met de Verenigde Staten hebben dat een Amerikaanse rechter (persoonlijke) jurisdictie over haar heeft. Daarnaast is een bevel nodig van de Amerikaanse overheid dat aannemelijk maakt dat er een gegronde verdenking bestaat dat de gezochte communicatie daadwerkelijk bewijs zal opleveren van een strafbaar feit. Daarnaast moet de EU-entiteit het gevraagde gegevensmateriaal in bezit, bewaring of onder controle hebben om onder het bevel te vallen.2 Mocht deze casus onder de CLOUD Act vallen, dan dient opgemerkt te worden dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot de gegevens in de praktijk klein is. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft in 2022 een algemene juridische analyse laten uitvoeren naar de mogelijke impact van de CLOUD act op diverse cloud providers. Hieruit blijkt dat de risico’s beperkt lijken te zijn.3
Zo ja, kunt u inzichtelijk maken wat hiervan de mogelijke gevolgen zijn en of dit wenselijk is?
In algemene zin kan toegang tot Europese betaalgegevens door een buitenlandse overheid leiden tot risico’s op het gebied van privacy, gegevensbescherming en het vertrouwen van klanten in financiële instellingen. Hoewel de kans dat dergelijke toegang zich in de praktijk voordoet als relatief laag wordt ingeschat, gezien de voorwaarden die geschetst worden in het antwoord op vraag 5, kan dit risico niet volledig worden uitgesloten. Wel kent de Europese Unie regelgeving die deze risico’s beperkt, zie antwoord op vraag 7.
Is er Nederlandse of Europese (privacy-)regelgeving die deze data beschermt?
Ja, de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is sinds 25 mei 2018 van toepassing in de gehele Europese Unie. De AVG is het normenkader voor de bescherming van persoonsgegevens, inclusief de doorgifte van gegevens naar landen buiten de Europese Economische Ruimte, zogenaamde «derde landen». Betaaldata vallen hier ook onder. Europese bedrijven kunnen geraakt worden door de extraterritoriale werking van buitenlandse wetgeving zoals de CLOUD Act waarbij ze moeten voldoen aan zowel Amerikaanse als Europese regelgeving. Hoewel de AVG dus een sterke bescherming biedt, is het belangrijk voor Europese bedrijven om zich bewust te zijn van de mogelijke impact van de CLOUD Act en passende maatregelen te nemen om de hoge normen uit de AVG te waarborgen.
De meeste Amerikaanse aanbieders van ECD’s hebben zelf ook passende maatregelen genomen om persoonsgegevens te beschermen om te kunnen voldoen aan de AVG en specifiek de Europese normen omtrent doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen. Met standaard contractbepalingen van de Europese Commissie kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Daarnaast bestaat er tussen de EU en de Verenigde Staten het EU-US Data Privacy Framework waarin de Europese Commissie en de Amerikaanse regering onder meer afspraken hebben gemaakt over de rechtsbescherming van EU-burgers wanneer gegevens worden doorgegeven aan de VS. Tot slot passen Amerikaanse ECD’s technische maatregelen, zoals encryptie, toe om gegevens af te schermen.
Bent u bekend met het bericht «Boskalis ziet geen toekomst meer in Nederland: «We moeten niet verzwakt worden door doorgeschoten milieu-eisen»»?1
Hoe beoordeelt u het dat het oer-Hollandse Boskalis mogelijk verder vertrekt uit Nederland, indachtig dat eerder ook andere grotere bedrijven hun twijfels hebben uitgesproken over verdere investeringen in Nederland (bijvoorbeeld: ASML of Mollie) en bijvoorbeeld het van oorsprong Nederlandse Shell, Unilever of Bird hun hoofdkantoor al uit Nederland hebben verplaatst of dit gaan doen?
Bent u in gesprek met hoofdkantoren van grote internationale organisaties die kenbaar hebben gemaakt een vertrek te overwegen? Zo ja, hoe geeft u vervolg aan deze zorgen?
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Bent u van mening dat de CSRD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Bent u van mening dat de CSDDD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Wat zijn volgens u de gevolgen van de CSRD en CSDDD regelgeving voor Nederlandse bedrijven, de Nederlandse economie en voor de Europese economie?
Ziet u door de tanende Nederlandse concurrentiekracht een reden tot aanpassing van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Heeft u meer kritische signalen uit het bedrijfsleven ontvangen over de WAMCA? Zo ja, wat betrof deze kritiek specifiek?
Klopt het dat Nederland met de WAMCA het enige land is in Europa wat een regeling voor collectieve schadeclaims heeft? Zo nee, welke Europese landen kennen een soortgelijke regeling?
Wat zijn volgens u de gevolgen van de WAMCA voor Nederlandse bedrijven?
Klopt het dat sinds de invoering van de WAMCA er een toenemend aantal massaschadeclaims is te zien? Zo ja, hoe groot betreft de stijging?
Hoe kijkt, volgens u, het Nederlandse bedrijfsleven naar het in de Clean Industrial Deal uitgesproken voornemen van de Europese Commissie om bij openbare aanbestedingen te verplichten dat een gedeelte wordt gegund aan Europese bedrijven? Zien zij dit als een steuntje in de rug, of vrezen zij represailles van niet-EU-landen waardoor zij aanbestedingen in niet-EU-landen mogelijk mislopen?
Voor bedrijven als Boskalis zijn exportkredietverzekeringen ook van groot belang. Nederland gaat verder dan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en/of EU-voorwaarden bij exportkredietverzekeringen. Om welke onderdelen gaat dit specifiek? Bent u bereid om aanpassingen te doen in deze voorwaarden om te komen tot een (meer) gelijk speelveld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn de gevolgen van de afspraken in Glasgow bij de Conference of the Parties 26 (COP26) voor Nederlandse bedrijven die gebruik (willen) maken van exportkredietverzekeringen? Wat hebben andere landen daadwerkelijk in de praktijk gedaan na ondertekening van de afspraken COP26? In hoeverre is er door deze afspraken nog sprake van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
Het bericht 'EU Omnibus: EU finance ministers back proposal, Parliament heavily divided' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uitResponsible Investor getiteld «EU Omnibus: EU finance Ministers back proposal, Parliament heavily divided»1 van 12 maart jongstleden?
Ja.
Klopt het dat in de Ecofinraad werd gesproken over de CSRD – de richtlijn die bedrijven vraagt om relevante informatie te rapporteren over CO2-uitstoot, afvalbeheer, watergebruik, etc. – en over het «stop de klok»-voorstel van de Europese Commissie dat voorstelt om de deadlines van deze rapportage voor twee categorieën bedrijven uit te stellen? Klopt het dat volgens het commissievoorstel bedrijven uit de eerste categorie wel nog zouden blijven rapporteren?
Ja. De CSRD verplicht bepaalde bedrijven in de EU om over hun duurzaamheidsprestaties te rapporteren in het bestuursverslag. De CSRD wordt gefaseerd ingevoerd. Grote organisaties van openbaar belang met meer dan 500 werknemers moeten vanaf boekjaar 2024 rapporteren onder de CSRD. Alle overige grote ondernemingen, de tweede categorie, vanaf boekjaar 2025. Beursgenoteerde mkb-ondernemingen, de derde categorie, vanaf boekjaar 2026. Vanaf boekjaar 2028 moeten ook in de EU gevestigde grote of beursgenoteerde dochtermaatschappijen van niet in de EU gevestigde concerns met een netto-omzet in de EU van meer dan € 150 miljoen rapporteren. Het zogeheten «stop de klok»-voorstel verleent uitstel aan de ondernemingen die over boekjaar 2025 en 2026 zouden moeten rapporteren. Dit betekent dat de organisaties die onder de eerste categorie vallen nog steeds vanaf boekjaar 2024 dienen te rapporteren.
Klopt het dat u in de Ecofinraad heeft gepleit om verder te gaan dan het voorstel van de Europese Commissie en heeft voorgesteld ook bedrijven uit de eerste categorie te laten pauzeren met rapporteren? Zo ja, waarom heeft u dat gedaan?
Het klopt dat ik in de Ecofinraad heb aangeven dat het wenselijk kan zijn om ook uitstel te verlenen aan organisaties die al vanaf boekjaar 2024 moeten rapporteren onder de CSRD. De reden daarvoor is dat in de voorstellen van de Europese Commissie een deel van de organisaties die nu onder de eerste categorie vallen, straks niet meer onder de reikwijdte van de CSRD zullen vallen als de door de Commissie voorgestelde reikwijdte wordt gevolgd, namelijk de grote organisaties van openbaar belang met tussen de 500 en 1.000 werknemers. Zij blijven dan nu verplicht om te rapporteren onder de CSRD terwijl zij na inwerkingtreding van de Omnibusrichtlijnen niet meer onder de CSRD zouden vallen. Ik vind dat onwenselijk. Een tweede reden is dat de Commissie ook de vereisten voor de te rapporteren informatie zal aanpassen. De Commissie heeft namelijk toegezegd de eerste set European Sustainability Reporting Standards (ESRS) te zullen herzien door deze te vereenvoudigen en te stroomlijnen om ook daar de lasten te verminderen. Om te zorgen voor zekerheid voordat de verplichte rapportage ingaat, heb ik de optie geopperd om ook organisaties onder de eerste categorie uitstel te verlenen.
Klopt het dat u in de geannoteerde agenda die u op 28 februari 2025 naar de Kamer heeft gestuurd, heeft geschreven dat «het kabinet de Europese Commissie in haar initiatief steunt», maar dat u niet heeft vermeld dat het kabinet zou pleiten om het initiatief van de Europese Commissie te verbreden? Op welke manier heeft u de Kamer dan wel vooraf over deze inzet geïnformeerd? Indien dit niet is gebeurd, waarom niet? Onderschrijft u dat het voor de Kamer van belang is om van te voren geïnformeerd te worden over de kabinetsinzet in Brussel? Bent u met terugwerkende kracht van mening dat het kabinet het voorstel om het «stop de klok»-initiatief te verbreden in de geannoteerde agenda van 28 februari 2025 had moeten opnemen?
In de Geannoteerde Agenda was opgenomen dat het kabinet groot voorstander is van het terugdringen van regeldruk voor bedrijven en het eenvoudiger maken voor bedrijven om aan regels te kunnen voldoen. Er stond dat het kabinet de Europese Commissie steunt in haar initiatief om de duurzaamheidsrapportageraamwerken te vereenvoudigen, de rapportagelasten te verminderen en de betreffende wet- en regelgeving te stroomlijnen. Mijn suggestie in de Ecofinraad omtrent lichting 1 van de CSRD is hier een uitwerking van, zoals ook in het antwoord op vraag 3 is toegelicht. Wel heb ik in de Ecofinraad duidelijk gemaakt dat Nederland het voorstel nog aan het bestuderen is en er nog geen officiële kabinetspositie is.
Ik hecht groot belang aan het tijdig informeren van de Kamer. Zoals aangegeven in het BNC-fiche steunt het kabinet de wens van de Commissie en het voorzitterschap om snel tot een onderhandelingsresultaat te komen. Dit geeft ondernemingen duidelijkheid. Tegelijkertijd is het van belang dat er voldoende ruimte is voor zorgvuldige besluitvorming en voorbereiding op nationaal niveau, inclusief raadpleging van de parlementen. Dit benadruk ik regelmatig in de Raadsvergaderingen.
Bent u bekend met het onderzoek van PwC2, waaruit blijkt dat van de ondervraagde bedrijven uit die eerste categorie, de meerderheid aangeeft dat openbaarmaking van duurzaamheid – zoals CSRD beoogt – voor hen leidt tot meerdere zakelijke voordelen, waaronder betere milieuprestaties, betere risicobeperking, toegang tot kapitaal, transparantie en daardoor verhoogd vertrouwen bij klanten, investeerders en andere belanghebbenden? Waarom zou u deze bedrijven desondanks willen vragen om met deze praktijk – inmiddels een kernpraktijk van bedrijven in Europa, waar zij dus zelf van zeggen voordeel te ervaren – te stoppen, terwijl de wijzigingen van de commissie nog niet vaststaan?
Met mijn suggestie in de Ecofinraad om ook uitstel te verlenen aan organisaties die momenteel onder de CSRD vallen, maar in het nieuwe voorstel van de Commissie niet langer onder de reikwijdte vallen, geef ik organisaties allereest zelf de mogelijkheid om te bepalen of zij willen rapporteren over de duurzaamheidsinformatie. Ik vind het onwenselijk dat zij verplicht worden om over eerdere boekjaren te rapporteren, terwijl deze verplichting daarna vervalt. Als organisaties zakelijke voordelen zien in het openbaar maken van duurzaamheidsinformatie, kunnen zij dit uiteraard blijven doen.
Daarnaast geldt dat zo lang de CSRD in Nederland nog niet van kracht is, haar voorloper, de Non Financial Reporting Directive (NFRD), van toepassing is. Dit betekent dat bedrijven die moeten rapporteren onder de NFRD, dat moeten blijven doen.
Erkent u dat, hoewel de Commissie vaart wil maken, er over de wijzigingen nog twaalf tot achttien maanden onderhandeld zou kunnen worden in het Europees parlement en de Europese Raad, waarna nog minimaal zes maanden nodig zijn voor de omzetting van de herziene richtlijnen in nationale wetgeving? Klopt het dus dat dit op zijn vroegst in de herfst van 2026 zal zijn, na de publicatie van de eerste duurzaamheidsrapporten van de bedrijven van zowel golven één en twee, zoals voorzien door de huidige wetgeving? Klopt het dat er, met uw voorstel, dus gedurende deze gehele periode geen rapportage zou plaatsvinden?
Ik kan nu nog niet vooruitlopen over het precieze tijdspad van de onderhandelingen over het inhoudelijke voorstel. Wel is er over het «stop de klok»-voorstel inmiddels een raadspositie, wordt er komende week een akkoord in het Europees parlement verwacht en niet veel later een triloogakkoord. In de raadspositie is het commissievoorstel ongewijzigd aangenomen en wordt dus voor wat betreft CSRD uitstel verleend aan lichting 2 en 3. Een snel akkoord over het «stop de klok»-voorstel was ook de inzet, zodat er tijdens de onderhandelingen over het inhoudelijke richtlijnvoorstel duidelijkheid is over het uitstel. Zoals ook aangegeven in het BNC-fiche, heeft het de voorkeur van dit kabinet om de implementatie van beide voorstellen mee te nemen in het implementatietraject van de CSRD, mits de onderhandelingen over die voorstellen voldoende voortgang boeken.
Dat betekent niet dat er geen rapportage meer plaatsvindt. De NFRD blijft onverminderd van toepassing op grote ondernemingen met meer dan 500 werknemers zolang de CSRD en de nieuwe voorstellen van de Commissie niet zijn geïmplementeerd, waardoor deze ondernemingen die al onder de NFRD rapporteren dit ook moeten blijven doen. Andere organisaties kunnen daarnaast vrijwillig blijven rapporteren.
Snapt u dat deze gang van zaken voor verwarring zorgt bij bedrijven? Hoe draagt dit bij aan voorspelbaarheid van de overheid, heldere verwachtingen en rechtszekerheid voor hen?
Het bedrijfsleven is gebaat bij stabiel, voorspelbaar beleid en zekerheid. Daarbij is het voor datzelfde bedrijfsleven van belang dat het concurrentievermogen van de EU wordt versterkt door rapportagevereisten te verminderen en wetgeving te stroomlijnen. Omwille van de voorspelbaarheid is het mijn ambitie om de onderhandeling zo snel mogelijk af te ronden. Om de onzekerheid zoveel mogelijk te beperken, heb ik voorgesteld dat ook de bedrijven uit de eerste categorie onder de CSRD uitstel krijgen. Dit om meer zekerheid te bieden aan bedrijven die nu wel rapporteren. Doordat de NFRD in Nederland nog van kracht is, leidt dit mijns inziens uiteindelijk tot meer duidelijkheid en zekerheid voor het bedrijfsleven.
Hoe verhoudt uw voorstel om grote bedrijven gedurende een periode van ten minste achttien maanden niet te laten rapporteren over hun CO2-uitstoot, afvalbeheer en watergebruik, zich tot de ambitie uit het regeerprogramma om «de planeet schoon door te geven aan onze kinderen en volgende generaties» en om de klimaatdoelen te halen?
Mijn voorstel om organisaties uit de eerste categorie onder de CSRD ook uitstel te verlenen leidt niet tot een periode van ten minste achttien maanden waarin bedrijven niet over duurzaamheid rapporteren, omdat de bedrijven die onder de NFRD vallen volgens de NFRD moeten blijven rapporteren. Het leidt uiteindelijk wel tot meer zekerheid voor het bedrijfsleven.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche, hecht het kabinet bij het bepalen van het beleid ten aanzien van rapportageverplichtingen veel waarde aan de effectiviteit en voorspelbaarheid van het beleid, het zoveel mogelijk beperken van de administratieve lasten voor ondernemingen en het realiseren van een zo groot mogelijk internationaal gelijk speelveld. Tegelijk onderstreept het kabinet het belang van transparantie als wezenlijk element van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het doel daarbij is om bewustzijn en kennis over maatschappelijk verantwoord ondernemen te vergroten en ondernemingen te stimuleren hun waardeketen in kaart te brengen en eventuele risico’s aan te pakken. Dit helpt tevens bij het kanaliseren van financiële stromen richting duurzame investeringen. Het is belangrijk om de juiste balans te vinden tussen het beperken van administratieve lasten voor ondernemingen en het blijven nastreven van de onderliggende doelen van wetgeving.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Herinnert u zich dat bij de behandeling van het Belastingplan 2024 het amendement van het lid Omtzigt over het versoberen van de zgn. 30%-regeling is aangenomen, waarmee de expatregeling is versoberd van een 30%-regeling (5 jaar lang) naar een 30%/20%/10%-regeling?1
Ja.
Herinnert u zich dat dit amendement structureel een opbrengst zou hebben van 194 miljoen euro per jaar?
Ja.
Op welke manier heeft het ministerie destijds het bedrag van 194 miljoen euro berekend en klopt het dat er geen gedragseffecten in dit bedrag zijn opgenomen?
Het klopt niet dat er geen gedragseffecten zijn gehanteerd. Er is uitgegaan van een gedragseffect van 10%. De berekeningswijze wordt verder toegelicht in het antwoord op vraag vier.
Kunt u de berekening aan de Kamer doen toekomen?
De kosten van de 30%-regeling bedroegen in 2022 op basis van werkelijke gegevens over dat jaar 1051 miljoen. De kosten zijn vervolgens doorgerekend met diezelfde gegevens ervanuit gaande dat het amendement van toepassing zou zijn en kwamen uit op 839 miljoen. Met jaarlijkse stijgingen van 5% in 2023 en 2024 kwam dit uit op respectievelijk 1159 miljoen en 925 miljoen. De aftopping van de WNT-norm van de oorspronkelijke regel was geraamd op 88 miljoen. Deze is naar rato meegenomen voor de nieuwe maatregel, dus op 70 miljoen. Daarmee kwam de totale raming van de oorspronkelijke kosten uit op 1071 miljoen, en van de kosten inclusief amendement op 855 miljoen. Een verschil van 216 miljoen. Hierop is gedragseffect van 10% toegepast, waarmee de opbrengst van de aanpassing uitkwam op 194 miljoen.
Wat zou de opbrengst van het amendement geweest zijn als er wel gedragseffecten meegenomen zouden zijn?
Zoals bij vraag 3 is geantwoord, zijn gedragseffecten al meegenomen bij de berekening van de opbrengst van het amendement. De opbrengst blijft dus hetzelfde.
Heeft u kennis genomen van het feit dat het SEO onderzoek over de 30%-regeling (waarop de regering de tweede nota van wijziging van het Belastingplan 2025 baseert), schat dat het aangenomen amendement leidt tot een afname van het aantal expats met 10–15% (gedragseffect)?2
Ja.
Wilt u de opbrengst van het amendement berekenen zowel op stand van zaken in 2022 en nu, inclusief gedragseffecten?
De berekening is reeds uitgevoerd inclusief gedragseffecten. De opbrengst verandert hier dus niet door. Het is verder niet mogelijk om de stand van zaken voor het huidige jaar te berekenen, omdat daar nog geen gegevens over beschikbaar zijn. Op dit moment zijn de meest recent beschikbare gegevens die over 2023. De verwachting is dat de uitkomst niet veel zal afwijken van de uitkomst op basis van de gegevens van 2022.
Klopt het dat u bij de tweede nota van wijziging bij het Belastingplan 2025 het amendement terugdraaide en daarbij geen gedragseffecten berekende voor het terugdraaien van het amendement, maar wel voor het daarna verlagen van het algemene percentage van 30% naar 27%? 3
Middels de motie Geerdink-Moonen4 is het kabinet door de Staten-Generaal verzocht om de voorgenomen evaluatie van de 30%-regeling naar voren te halen en op basis van deze evaluatie in het Belastingplan 2025 met een alternatief voorstel te komen dat minder schadelijk uitpakt voor de economie. De gevraagde evaluatie is vervolgens vervroegd en versneld uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek (SEO). Het rapport Kunde, Kosten en Keuzes dat SEO heeft opgesteld naar aanleiding van deze evaluatie is op 14 juni 2024 door één van mijn voorgangers met uw Kamer gedeeld.5 Eén van de aanbevelingen die SEO doet in het evaluatierapport is om de forfaitaire vergoeding voor extraterritoriale kosten vorm te geven als één vast percentage van het loon in plaats van een afbouw in de tijd van 30-20-10. Invulling gevende aan de motie Geerdink-Moonen en gehoor gevende aan de aanbeveling van SEO, hebben wij een voorstel gedaan voor een aanpassing in de expatregeling. Deze aanpassing houdt in dat de forfaitaire vergoeding voor extraterritoriale kosten wordt gesteld op een vast percentage van het loon van de werknemer. Dit percentage bedraagt vanaf 2027 27% met volledig respecterend overgangsrecht; voor de jaren 2025 en 2026 bedraagt het percentage 30%. Dit voorstel is door de Staten-Generaal aanvaard.
Bij zowel de berekeningen voor het amendement als de wijzigingen in het Belastingplan 2025 zijn gedragseffecten meegenomen. De ramingen zijn mijns inziens daarom consistent.
Deelt u de mening dat het inconsistent en misleidend is om bij een nota van wijziging alleen de gedragseffecten mee te nemen die de regering goed uitkomen en de andere niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u de kosten en opbrengsten van de nota van wijziging berekenen met alle gedragseffecten en gebaseerd op hetzelfde jaar (2025)?
De berekening van de kosten en opbrengst van de nota van wijziging zijn gebaseerd op de gegevens van 2023. Er zijn geen recentere gegevens beschikbaar om nieuwe berekeningen mee te maken.
Wilt u de kosten en opbrengsten van de nota van wijziging zonder gedragseffecten en gebaseerd op hetzelfde jaar (2025)?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe hoog is de instroom van 30%-regeling (en opvolgers) in elk van de jaren 2016–2024?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de instroom van de 30%-regeling over de periode 2016 tot en met 2022. Deze gegevens komen uit het evaluatierapport van onderzoeksbureau SEO.6
Instroom 30%-gebruikers
19.254
22.811
27.579
29.658
22.742
30.884
46.042
Hoe hoog is het totaal aantal mensen dat gebruik maakt van de regeling in elk van die jaren?
Het genoemde SEO-rapport geeft in figuur 3.1 ook een overzicht van het aantal mensen dat gebruik maakt van de 30%-regeling over de periode 2016 tot en met 2023. Het gaat hierbij om mensen die op enig moment in het jaar gebruik hebben gemaakt van de 30%-regeling. Onderstaande tabel geeft deze cijfers:
Aantal
59.565
69.538
84.165
93.932
97.604
89.049
109.502
114.508
Hoe hoog is het budgettaire beslag in elk van die jaren?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten van de 30%-regeling in miljoenen euro over de periode 2016 tot en met 2023.
Kosten
850
968
1.058
1.062
1.100
865
1.051
1.249
Kunt u de opbrengsten van het in de eerste vraag genoemde amendement berekenen, gebaseerd op de huidige kosten van de expatregeling, zowel met als zonder gedragseffecten?
Op dit moment zijn de meest recent beschikbare gegevens die over 2023. De verwachting is dat de uitkomst niet veel zal afwijken van de uitkomst op basis van de gegevens van 2022.
Op welke wijze en wanneer wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Hermans/Omtzigt op het volgende punt van het dictum: «zo snel mogelijk het deskundigheidsvereiste in de 30%-regeling aan te scherpen zodat die beter aansluit bij de behoeften van de economie en arbeidsmarkt»?4
Als één van de voorwaarden voor toepassing van de expatregeling (voorheen 30%-regeling) geldt dat de ingekomen werknemer specifieke deskundigheid heeft die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt. Sinds 2012 wordt het deskundigheidsvereiste in de expatregeling vorm gegeven aan de hand van een salarisnorm. In het Belastingplan 2025 is aangekondigd dat de salarisnorm per 1 januari 2027 zal worden verhoogd van € 46.107 (cijfer 2024) naar € 50.436 (dit laatste cijfer zal nog worden aangepast aan de jaarlijkse indexatie).8 Dit betreft een verhoging van de salarisnorm van 9,4%. De salarisnorm voor werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad wordt naar rato verhoogd. Op deze manier heeft het kabinet invulling gegeven aan het verzoek in de motie Hermans/Omtzigt om het deskundigheidsvereiste aan te scherpen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 10 dagen beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft marktverstoring en klimaatrisico’s' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft markt-verstoring en klimaatrisico’s»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij staatsdeelnemingen zoals de NS en Holland Casino geen duidelijke boekhoudkundige scheiding bestaat tussen publieke taken en commerciële activiteiten?
NS kent een strikte boekhoudkundige scheiding tussen haar publieke taken en commerciële activiteiten. Dit is, op grond van de PSO-verordening2, verplicht bij de uitvoering van de hoofdrailnetconcessie om zo mogelijke kruissubsidiering tussen de publieke en commerciële taken en daarmee mogelijke marktverstoring te voorkomen. NS rapporteert hierover aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Vanwege concurrentiegevoelige informatie wordt deze scheiding in het publieke jaarverslag van NS niet inzichtelijk gemaakt. Wel wordt in het jaarverslag een onderscheid gemaakt tussen de omzet uit treinvervoer-gerelateerde activiteiten en de omzet uit station-gerelateerde activiteiten.
Holland Casino heeft, net als veel andere staatsdeelnemingen, geen dergelijke strikte boekhoudkundige scheiding. Vaak is er geen strikte scheiding tussen commerciële en publieke activiteiten, maar is er sprake van commerciële activiteiten waarbij een publiek belang gediend wordt. Met de keuze voor een deelneming beoogt de staat immers op een doelmatige, zakelijke manier de activiteiten die bijdragen aan de borging van publieke belangen te organiseren. Staatsdeelnemingen krijgen daarbij de ruimte om te ondernemen en in te spelen op de behoeften van de klant en maatschappij. Daarbij ben ik, zoals ook uiteengezet in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022, kritisch op het ondernemen van brede activiteiten door staatsdeelnemingen, die niet het publieke belang dienen.
Omdat bij staatsdeelnemingen vaak geen scheiding valt aan te brengen tussen publieke en commerciële activiteiten en de financiering daarvan, is het veelal ook niet mogelijk om hier boekhoudkundig een scheiding in aan te brengen en hier verdere stappen op te zetten.
Waarom worden de kosten gerelateerd aan commerciële en publieke activiteiten nu nog niet verplicht apart gerapporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om een dergelijke scheiding te implementeren bij deze en andere staatsdeelnemingen om transparantie te kunnen waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er momenteel voldoende inzicht is in de klimaatrisico's en de daarmee samenhangende kosten binnen de gehele portefeuille van staatsdeelnemingen?
Het bestuur van een deelneming is verantwoordelijk voor het identificeren en beheersen van de risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de vennootschap. Ik verwacht van staatsdeelnemingen dat zij in lijn met de Nederlandse Corporate Governance Code 2022 beschikken over een adequaat risicobeheersing- en controlesysteem, waarin klimaatrisico’s ook worden meegenomen.
Ik word als aandeelhouder regulier geïnformeerd door het bestuur van de staatsdeelnemingen over deze verschillende risico’s en de mitigerende maatregelen. Daarnaast beoordeel ik (de beheersing van) klimaatrisico’s bij de beoordeling van de ondernemingsstrategie en investeringen van staatsdeelnemingen.
Welke stappen zou u kunnen ondernemen om beter te anticiperen op hoge kosten van staatsdeelnemingen als gevolg van de ontwikkelingen die samenhangen met het klimaat, zoals de recente lening die verstrekt is aan Tennet voor het uitbreiden van het elektriciteitsnet?2
Er is een verschil tussen enerzijds het adequaat identificeren en beheersen van de (klimaat)risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de onderneming en anderzijds de financiering van de (energie)transitie als gevolg van klimaatverandering en de beleidskeuzes die daarmee verband houden.
Met betrekking tot het elektriciteitsnet zijn er in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur4 een aantal aanbevelingen gedaan om het besluitvormingsproces rondom de vereiste investeringen in elektriciteitsinfrastructuur te stroomlijnen. Een van die aanbevelingen ziet op het jaarlijks delen van investeringsprognoses van de netbeheerders, de verwachtte nettarieven en financieringsbehoeftes van netbeheerders. Ook wordt voorgesteld een netwerktoets uit te voeren, voordat besluitvorming plaatsvindt over beleidsvoorstellen die naar verwachting grote impact hebben op het elektriciteitsnet. De verwachting is dat hiermee beter en eerder inzicht wordt verkregen op de kosten van de uitbereiding van elektriciteitsnet. Het kabinet zal een reactie op het IBO dit voorjaar met u delen.
Overweegt u het uitvoeren en publiceren van periodieke klimaatrisicoanalyses, bijvoorbeeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen, om zo beter te kunnen anticiperen op investeringsbehoeften en klimaatdoelen?
In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt jaarlijks inzicht gegeven in de voortgang van de deelnemingen in het behalen van hun klimaatdoelen. Deze kunnen op portefeuilleniveau met elkaar vergeleken worden. Ik verwijs ook graag naar het antwoord op vraag 6 voor het onderscheid tussen (het behalen van) klimaatdoelen en klimaatrisico’s.
Daarnaast loopt momenteel bij de OESO een onderzoek naar hoe de klimaatrisicoanalyses effectief en doelmatig vorm te geven. Ik volg dit met interesse en aanbevelingen zal ik meenemen in de periodieke beleidsdoorlichting van het deelnemingenbeleid die uiterlijk in 2027 zal plaatsvinden.
Op welke manier kan het Noorse of het Zweedse beleid als voorbeeld dienen om de rapportages ook in Nederland te verbeteren en bij te laten dragen aan het beter beheersen van klimaatrisico’s?
Bij de totstandkoming de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is gekeken naar de invulling van het aandeelhouderschap van de Noorse overheid, net als dat van de Franse en Duitse overheden. Bij de volgende periodieke beleidsdoorlichting van de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 zal ook weer gekeken worden naar hoe andere landen hun rol als aandeelhouder invullen, om daar de belangrijkste inzichten uit mee te nemen. Daarbij zal ik in ieder geval onderzoeken of het Noorse en Zweedse beleid relevante inzichten bieden.
Hoe beoordeelt u de recente aanscherpingen in de OESO-richtlijnen met betrekking tot het tegengaan van klimaatrisico's door staatsdeelnemingen?
Ik volg de ontwikkelingen en aanbevelingen op het gebied van staatsdeelnemingen vanuit de OESO met veel interesse, zoals eerder aangegeven bij vraag 7 en 8. Deze aanbevelingen zullen bij de periodieke beleidsdoorlichting worden meegenomen.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om deze richtlijnen te integreren in het Nederlandse beleid voor staatsdeelnemingen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het bericht «Troebele Hollands glorie in de Baai van Manilla: hoe baggeraar Boskalis zich vertilde aan een prestigeproject» van de Volkskrant van 1 maart jongstleden over de exportkredietverzekering voor de aanleg van een vliegveld voor de Filipijnse kust door het Nederlandse bedrijf Boskalis en het Filipijnse conglomeraat San Miguel?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde rapport van de mensenrechtenorganisatie Global Witness getiteld Sunk Costs: A Mega Airport in the Path of Climate Disaster?2
Ja.
Kent u het haalbaarheidsrapport van San Miguel waarin de zeespiegelstijging in de baai van Manilla op 5,3 millimeter per jaar wordt geschat? Kent u de conclusie van het Global Witness rapport, gebaseerd op informatie van verscheidene onderzoeksinstituten, dat de stijging in werkelijkheid vele malen hoger ligt, waardoor de luchthaven binnen dertig jaar onder water zou staan? Wat zou u ervan vinden als Nederland een exportkredietverzekering heeft verleend aan een project dat, in de woorden van de Volkskrant, «gedoemd is om te mislukken»?
Ja, deze stukken zijn bekend. Het definitieve ontwerp van het luchthavenplatform is gebaseerd op een studie uitgevoerd door DHI Water & Environment in 2019 waarbij rekening is gehouden met een zeespiegelstijging van +2,28 meter in 2100, zoals voorspeld door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Met een niveau van +3,85 meter ligt het platform ruim boven deze prognoses. Daarmee is zorgvuldig en conservatief rekening gehouden met zowel zeespiegelstijging als bodemdaling. Het kabinet ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het project «gedoemd is om te mislukken.»
Kent u de constatering van Global Witness – bevestigt door verscheidene bronnen met kennis van het project zoals het gerenommeerde Nederlandse kennisinstituut Deltares – dat de bouw van de luchthaven als «landontwikkeling» is geclassificeerd in plaats van «landaanwinning» om zo strenge natuurwetgeving te omzeilen? Hoe beoordeelt u het besluit om het project als dusdanig te classificeren?
Het gaat om een gebied met bestaande landtitels dat in de loop der jaren onder water is geraakt door natuurlijke en menselijke factoren. Daarom is het project door de Filipijnse autoriteiten geclassificeerd als «landontwikkeling» in plaats van «landaanwinning». Deze classificatie is overigens niet relevant voor de milieu- en sociale beoordeling van het project door ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB). ADSB toetst het project in beide gevallen aan dezelfde internationale standaarden. Er is dus geen sprake van omzeiling van natuurwetgeving.
Klopt het dat Boskalis en San Miguel hebben toegezegd om 1,700 hectare nieuwe wetlands aan te leggen ter compensatie van het natuurverlies als gevolg van het bouwproject? Klopt het dat er toezeggingen zijn gedaan over compensatie van de lokale gemeenschap?
Het kabinet herkent het cijfer van 1.700 hectare nieuwe wetlands niet als toezegging van genoemde partijen. Er gaat bij dit project circa 238 hectare natuurgebied verloren. De verloren natuur dient conform internationale biodiversiteitsstandaarden gecompenseerd te worden door een gebied met tenminste dezelfde kwalitatieve natuurwaarden. De inzet is daarom gericht op kwaliteitsgerichte compensatie in plaats van het realiseren van een bepaald oppervlakte. De plannen zorgen ervoor dat de natuurkwaliteit uiteindelijk hoger wordt dan voorheen. ADSB ziet door middel van intensieve monitoring toe op de realisatie van deze plannen. Compensatie voor lokale gemeenschappen is eveneens toegezegd. Meer details hierover vindt u in de antwoorden op vragen 7 en 8.
Kunt u bevestigen dat de compensatie van natuurverlies en van geherhuisveste bewoners, en dus de naleving van internationale standaarden, voor Nederland een harde eis zijn voor het verstrekken van een exportkredietverzekering? Wat voor mogelijkheden bevat het handelsinstrumentarium om dit soort compensatie af te dwingen?
Ja. ADSB beoordeelt of projecten voldoen aan internationale standaarden, waaronder de IFC Performance Standards. Indien dit niet het geval is, zal geen ekv worden verstrekt. Naleving van de gemaakte afspraken om aan deze standaarden te voldoen wordt contractueel vastgelegd in de leningsdocumentatie van de financierende partijen.
Omdat compensatie van natuurgebieden en (economische) herhuisvesting in veel gevallen pas plaatsvindt tijdens de operationele fase van een project hecht het kabinet veel waarde aan monitoring. Als uit de monitoring onregelmatigheden blijken dan zal Nederland in eerste instantie altijd kiezen voor een dialoog met betrokkenen om verbeteringen te realiseren. Mocht hiermee niet het gewenste resultaat behaald worden dan kan dit in het uiterste geval gevolgen hebben voor het recht op schade-uitkering onder de polis of trekkingen onder de verzekerde lening. Uit een onafhankelijke evaluatie van de monitoring van dit project die recent met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat deze robuust is en adequaat is ingericht om eventuele misstanden in de uitvoering tijdig te adresseren.3
Kent u de constatering van de Volkskrant dat «van de beloofde 1,700 hectare nieuwe wetlands vrijwel niets is terechtgekomen»? Kunt u aangeven hoeveel hectare natuurcompensatie inmiddels is gerealiseerd en hoe dat zich verhoudt tot de gedane toezeggingen? Liggen er concrete plannen voor meer wetlands, hoeveel hectare zal dit beslaan, in welk gebied zal dit plaatsvinden en wanneer zal dit gerealiseerd worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 herkent het kabinet het getal van 1.700 hectare niet. Op dit moment is 47 hectare aan definitief compensatiegebied gerealiseerd. Daarnaast is 160 hectare grond aangekocht om te ontwikkelen als natuurcompensatiegebied. Samen met tijdelijke compensatiegebieden is er op dit moment 378 hectare aan natuurcompensatiegebied. De eerste resultaten zijn positief. Zo is het aantal watervogels in de regio, waaronder bedreigde soorten, met 125% toegenomen.
Klopt de constatering van Global Witness dat, van de families die door het project gedwongen moesten verhuizen, minder dan de helft gecompenseerd is? Zijn er concrete plannen om deze compensatie alsnog te regelen?
Het kabinet herkent zich niet in deze stellingname van Global Witness. Alle families die moesten verhuizen hebben compensatie ontvangen. Dit wordt bevestigd door de onafhankelijke consultant die het project monitort. Het herstel van levensonderhoud (livelihood restoration) is voor een deel van deze families nog niet volledig afgerond. Hier wordt door projecteigenaar aan gewerkt op basis van internationale standaarden zodat alle betrokkenen minimaal dezelfde levensstandaard bereiken als voorheen. Dit proces wordt actief gemonitord en bijgestuurd door ADSB.
Deelt u de conclusie van de IOB dat meer transparantie de schade voor de lokale bevolking had kunnen beperken, maar bedrijfsbelangen dit verhinderen?3 Vindt u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u transparantie bij toekomstige verstrekkingen verbeteren?
IOB stelt dat transparantie en bedrijfsbelangen soms op gespannen voet staan maar concludeert niet dat meer transparantie schade voor de lokale bevolking had kunnen beperken. Het kabinet herkent zich dan ook niet in de conclusie die de Volkskrant trekt uit het IOB-rapport. Het kabinet erkent het belang van transparantie bij verantwoord ondernemen en het beschermen van mensenrechten en benadrukt dat bedrijven moeten voldoen aan internationale richtlijnen op dit vlak. Voor de ekv zijn de OESO Common Approaches leidend op het terrein van standaarden voor transparantie. Het kabinet is van oordeel dat daar in onderhavig project aan wordt voldaan. Wat betreft het delen van mensenrechten-effectanalyses stelt het kabinet vast dat de eigendomsrechten van deze analyses doorgaans bij de buitenlandse projecteigenaren liggen, zoals IOB ook aangeeft. Hierdoor ligt het besluit om dergelijke informatie openbaar te maken primair bij de eigenaar van deze analyses, en niet bij de Nederlandse overheid. Voor onderhavig project heeft projecteigenaar een samenvatting van de Human Rights Impact Assessment online gepubliceerd.5 Nederland zet zich actief in binnen de OESO voor het opnemen van een inspanningsverplichting voor projecteigenaren om transparantie te bevorderen.
Klopt het dat Boskalis het werk aan het project vroegtijdig heeft stopgezet? Kunt u aangeven of de exportkredietverzekering is ingezet om eventuele financiële verliezen aan de kant van Boskalis of de banken, waaronder de Nederlandse ING, te compenseren als gevolg van het vroegtijdig stil komen te liggen van het project? Indien er gebruik is gemaakt van de exportkredietverzekering om verliezen aan de kant van Boskalis of de banken te dekken, kunt u aangeven voor welk bedrag dit is geweest? Zo nee, waarom niet?
Boskalis heeft zijn baggerwerkzaamheden binnen het project afgerond en overgedragen aan projecteigenaar San Miguel. Er is geen sprake van financiële verliezen voor Boskalis of de banken. Er is geen schade uitgekeerd onder de verzekeringspolissen.
Zou u – met de kennis van nu, over de onderschatting van de zeespiegelstijging en de gebroken beloftes over compensatie van natuurverlies en geherhuisveste bewoners – anders hebben gehandeld bij de toekenning van de exportkredietverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uit bovenstaande beantwoording blijkt wordt het project, juist door betrokkenheid van Nederland, conform internationale mvo-standaarden uitgevoerd. Hierop wordt middels intensieve monitoring toegezien. Uit deze monitoring zijn geen zaken gebleken die de houding van het kabinet tegenover het project hebben veranderd.
Het bericht dat de inflatie in februari is toegenomen |
|
Jimmy Dijk |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Ligt het in lijn met uw verwachtingen voor dit jaar dat de inflatie nu opnieuw is gestegen?1 Zo nee, wat is er veranderd ten opzichte van uw prognoses? Zo ja, waarom neemt u geen maatregelen om deze stijging tegen te gaan?
Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB).2 Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 3,2% bedraagt en in 2026 2,6%. Daarbij kijkt het CPB naar de gemiddelde inflatie over een jaar. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn, bijvoorbeeld door seizoenseffecten die in het ene jaar in een andere maand kunnen vallen dan in het andere jaar. Zo zijn vakantieboekingen, die onderdeel zijn van het CPI-mandje, duurder in maanden waarin relatief veel vakantiedagen vallen. De verdeling van vakantiedagen over de maanden van het jaar kan per jaar verschillen. Daardoor was de inflatie in januari bijvoorbeeld tijdelijk lager, waarna deze in februari weer terugveerde.
Wat veroorzaakt deze gestegen inflatie? Wat is uw verklaring voor het feit dat de Nederlandse inflatie zoveel hoger ligt dan het EU gemiddelde?
In de Kamerbrief «Een analyse van de Nederlandse inflatie» die ik op 14 maart naar de Kamer heb verzonden,3 leg ik de belangrijkste oorzaken van de gestegen inflatie en het verschil met het EU gemiddelde uit. Inflatie wordt in de kern gedreven door de balans tussen vraag en aanbod in de economie, waarbij monetair beleid van de centrale bank, begrotingsbeleid van de overheid en de economische structuur de belangrijke bepalende elementen zijn. De Nederlandse economie vertoont al geruime tijd tekenen van oververhitting en de arbeidsmarkt is zeer krap.
Het inflatieverschil tussen Nederland en de rest van de eurozone kan verder worden verklaard vanuit de decompositie van het Nederlandse inflatiecijfer vergeleken met het gemiddelde van de eurozone. Ten eerste heeft Nederland een hogere diensteninflatie. Dat komt door de sterkere conjunctuur, hogere loongroei en krappere arbeidsmarkt. Daarnaast is de diensteninflatie in verband met huisvesting in Nederland hoger dan gemiddeld doordat de maximaal toegestane stijging van de huurprijzen na jaren waarin de huurprijsstijging door overheidsregulering veel lager was dan de inflatie voor 2024 is gekoppeld aan de loonontwikkeling. Ook spelen indirecte belastingen, zoals de verhoging van de tabaksaccijns in april vorig jaar, een rol in het verschil.
Wat vindt u van het beeld dat het CPB schetst in de verantwoording bij het CEP 2025 waarin zij aangeeft dat veruit het grootste deel van de inflatie in 2022 en in mindere mate in 2023 te verklaren is door gestegen winsten?2 Hoeveel extra winst betreft dit grofweg in euro’s en in procenten?
Zoals ik beschrijf in de Kamerbrief over inflatie is de ontwikkeling van eerst hogere winsten en daarna hogere lonen economisch goed verklaarbaar. Bij een stijgende vraag in een overspannen economie zullen de prijzen en daardoor de winsten zich direct aanpassen, terwijl lonen al vaststaan in afgesproken cao’s en daardoor vertraagd reageren. De winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven is sinds het begin van de coronacrisis meer toegenomen dan in de rest van de eurozone en sindsdien ook hoger gebleven. De winsten hebben zich daarbij wisselend ontwikkeld in de verschillende sectoren. De toegenomen winsten gaan waarschijnlijk samen met de goed presenterende Nederlandse economie. Sinds medio 2023 stijgen de nominale lonen harder dan de inflatie. In 2025 bereiken de reële lonen naar verwachting weer het niveau van 2021.5 Voor de komende jaren verwacht het CPB dat de loongroei boven de inflatie zal blijven.
Herkent u de cijfers van het CPB in de verantwoording bij het CEP 2025 waar zij aangeven dat na een korte daling het aandeel van de winst in inflatie weer aan het stijgen is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met uw eerdere opmerkingen tijdens onder andere het vragenuur dat winstflatie zou afnemen en de lonen een grotere rol zouden gaan spelen in deze inflatie? Zo nee, welke cijfers heeft u ter beschikking die dit tegenspreken?
De decompositie van de consumptieprijs in de verantwoording bij het CEP 2025 geeft hetzelfde beeld van de rol van winsten en lonen in de prijsontwikkeling als hierboven in het antwoord op vraag 3 geschetst.
Verwacht u dat deze inflatiestijging gaat doorzetten? Wat gaat u hiertegen doen in algemeenheid en wat specifiek tegen winstgedreven inflatie?
Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 licht afneemt naar 3,2% (t.o.v. 3,3% in 2024). Voor 2026 raamt het CPB een inflatie van 2,6%. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn. Deze raming is natuurlijk omgeven door onzekerheden, waaronder de ontwikkeling van handelstarieven en geopolitieke spanningen.
De kamerbrief over inflatie staat stil bij het handelingsperspectief van het kabinet bij de inflatieontwikkeling. Daarin benadrukt het kabinet het belang van trendmatig begrotingsbeleid en begrotingsdiscipline. Daarnaast werkt het kabinet aan een agenda voor productiviteit en een agenda voor de arbeidsmarkt om de aanbodzijde van de economie structureel te versterken.
Wat zal het effect zijn op de koopkrachtcijfers en (kinder-) armoedecijfers voor 2025 als de inflatie op grofweg dit niveau blijft?
Afgelopen februari heeft het CPB een nieuwe raming (CEP2025) gepubliceerd. De ramingen van lonen en prijzen maken hier een onderdeel van uit en bepalen mede de verwachte koopkrachtonwikkeling, ook voor 2025. Deze variabelen zijn beide onderdeel van een raming van de ontwikkeling van de gehele economie. Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 licht afneemt naar 3,2% (t.o.v. 3,3% in 2024). Voor 2026 raamt het CPB een inflatie van 2,6%. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn.
Klopt het dat het CPB de koopkrachtstijging van 2025 raamt op 0,6%, wat verklaart het verschil met de eerder door het kabinet aangekondigde 0,7%?
Het klopt dat het CPB een doorsnee koopkrachtstijging van 0,6% raamt in 2025. Deze raming is inderdaad 0,1%-punt lager dan ten tijde van de MEV 2025. In 2024 viel de koopkrachtstijging juist wat hoger uit dan bij MEV 2025 verwacht, omdat de inflatie in 2024 lager uitviel dan destijds verwacht. De voornaamste verandering sinds de MEV 2025 die de bijgestelde verwachting voor 2025 kan verklaren, is de lagere verwachte indexatie van de aanvullende pensioenen: in de MEV 2025 werd nog een indexatie van 3,1% geraamd bij een inflatie van 3,2%, terwijl in de meest recente raming is uitgegaan van een pensioenindexatie van 1,3% bij een inflatie van 3,2%. In het CEP 2025 blijft de gemiddelde stijging van de aanvullende pensioenen dus verder achter op de stijging van de prijzen dan ten tijde van de MEV2025. Hierdoor gaan gepensioneerden er in 2025 in doorsnee 0,1% op vooruit, terwijl zij er ten tijde van de MEV2025 nog 0,6% op vooruit gingen in 2025. Dit heeft een drukkend effect op de verwachte doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens.
Klopt het dat de loonstijgingen hoger dan de ramingen uitvallen en de prijsstijgingen juist iets lager? Wat verklaart dan dat de koopkrachtstijging lager uitvalt?
De geraamde inflatie voor 2025 is onveranderd gebleven sinds de MEV 2025 (3,2%). De geraamde cao-loonstijging voor 2025 is inderdaad iets hoger in het CEP 2025 dan in de MEV 2025: de geraamde cao-loongroei bedrijven in 2025 was 4,3% ten tijde van de MEV 2025 en is naar 4,8% gestegen in het CEP 2025. Dit heeft een positief effect op de koopkracht van veel huishoudens, wat te zien is aan een hogere doorsnee koopkrachtontwikkeling bij zowel werkenden als uitkeringsgerechtigden (+0,1%-punt t.o.v. MEV 2025). Toch valt de doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens juist iets lager uit, door de lage verwachte koopkrachtstijging van gepensioneerden (zie vraag 7).
Wat zou de koopkrachtstijging zijn geweest wanneer de lonen en prijzen wel de ramingen hadden gevolgd en dus niet de koopkracht zouden stuwen? Welke kabinetsmaatregelen (of gebrek daaraan) en andere factoren verklaren dit gebrek aan koopkrachtstijging ten opzichte van de ramingen?
Het CPB heeft voor het CEP 2025 geen separate berekeningen gemaakt van de koopkrachtontwikkeling bij dezelfde loon- en prijsramingen als tijdens de MEV 2025. Voor factoren die het verschil tussen de koopkrachtraming van het CEP 2025 en de MEV 2025 verklaren, zie het antwoord op vraag 7. Er zijn in het CEP 2025 ook geen kabinetsmaatregelen na begroting (MEV2025) opgenomen met een noemenswaardig effect op de doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens voor 2025.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het verlies aan koopkrachtstijging gecorrigeerd wordt? Deelt u de mening dat hiervoor gekeken kan worden naar het verhogen van de lonen (en gekoppelde uitkeringen) aangezien de AIQ ook hard aan het dalen is?
Het kabinet heeft bij de augustusbesluitvorming bewust gekozen voor de huidige invulling van de middelen voor lastenverlichting. Hierbij hoort de stapsgewijze lastenverlichting via de inkomstenbelasting. Hierbij wordt de positieve koopkrachtontwikkeling goed verdeeld over de gehele kabinetsperiode, waardoor kleine economische schokken niet direct zullen zorgen voor een mediaan koopkrachtverlies. Het algehele koopkrachtbeeld over de jaren 2024–2026 is in het CEP 2025 verbeterd ten opzichte van de MEV 2025. Zoals in vraag 7 toegelicht is de verwachte koopkrachtstijging in 2025 iets lager door een lager dan verwachte indexatie van de aanvullende pensioenen. De verwachte koopkracht voor werkenden is en uitkeringsgerechtigden is juist iets hoger.
Het behoud en de verduurzaming van de Nederlandse industrie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de oproep vanuit de Nederlandse industrie1 en het beroep dat vanuit de Clean Industrial Deal2 op lidstaten wordt gedaan om vergaande maatregelen te nemen om de industrie te redden en versneld te verduurzamen?
Op 19 februari jl. heeft de Nederlandse industrietop met diverse brancheverenigingen, vakbonden, bedrijven en decentrale bestuurders plaatsgevonden. Daar is een rapport van PwC Strategy& aan het kabinet aangeboden, waarin wordt onderbouwd hoe groot het belang van de industrie is voor onze economie. Deelnemers gaven aan dat de concurrentiekracht van met name de basisindustrie de afgelopen jaren is verslechterd. Men riep op om snel maatregelen te nemen die de neergaande trend kunnen keren, die de investeringszekerheid vergroten en de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie versterken.
Het rapport bevestigt dat de industrie van groot belang is voor onze welvaart, werkgelegenheid en innovatievermogen en een centrale rol speelt in de transitie naar een duurzaam energiesysteem en een circulaire economie. Het kabinet voelt ook dat de concurrentiepositie van de industrie onder druk staat en de weg naar klimaatneutraliteit hobbelig is. Onder meer de opgelopen rente voor investeringen, hoge energieprijzen in Europa – in Nederland in het bijzonder – en onzekerheid over energie-infrastructuur, zorgen ervoor dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. De Nederlandse industrie staat voor een verduurzamingsslag, maar dit kunnen we niet los zien van het concurrentievermogen. Het verbeteren van het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie staat niet voor niks in het Regeerprogramma, bijvoorbeeld op het gebied van energiekosten. Belangrijk is daarbij dat het kabinet heeft afgesproken door te gaan met de klimaatafspraken, daar wordt nu aan gewerkt. We leggen mogelijke maatregelen langs de meetlat van haalbaarheid, betaalbaarheid en uitvoerbaarheid. Het vergroten van de investeringszekerheid is een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet wil dat bedrijven in Nederland verduurzamen, dat is de kern van groene groei.
Nederland is al langere tijd actief betrokken bij Europese discussies m.b.t. de uitdagingen van de industrie en de invloed daarvan op de NL/EU concurrentiepositie en de verdere verduurzaming. Het kabinet verwelkomt dan ook de expliciete prioriteit die de Commissie hieraan geeft met de presentatie van de Clean Industrial Deal en steun de oproep om concurrentiekracht en klimaatdoelstellingen in nauwe samenhang te adresseren. Op dit moment wordt bezien hoe de kansen die de Deal biedt zo goed mogelijk kunnen worden benut in Nederlandse context, daarvoor onderhouden we o.a. contact met de Europese Commissie. De inhoudelijke kabinetsappreciatie van de aangekondigde Clean Industrial Deal zal met de Kamer worden gedeeld via de standaard BNC-procedure.
Wat is uw reactie op het feit dat er zowel vanuit de Nederlandse industrie als vanuit Europa op wordt aangedrongen op het verlagen van (energie)belastingen voor de industrie? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
In het kader van het Affordable Energy Action Plan, onderdeel van de Clean Industrial Deal, zal de Europese Commissie aanbevelingen aan lidstaten doen om de energiebelasting op elektriciteit te verlagen. Over het algemeen heeft de Nederlandse industrie hier positief op gereageerd. De inzet van de Europese Commissie sluit aan bij haar voorstel uit 2021 voor een herziening van de energiebelasting richtlijn (Energy Tax Directive), met als doel de belasting op energieproducten in lijn te brengen met EU-beleid inzake energie en klimaat om schone technologieën om stimuleren. Het kabinet sluit zich aan bij deze inzet. In dit verband is ook het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur gepubliceerd, waarvan de uitkomsten zullen worden meegenomen in de Voorjaarsbesluitvorming3.
Hoe kijkt u in dit licht naar het feit dat vanaf dit jaar voor het eerst opbrengsten worden verwacht als gevolg van de Nederlandse CO2-heffing voor de industrie? Klopt het dat CO2-heffing industrie destijds is ingesteld met als doel het borgen van de CO2-reductiedoelstelling en het stimuleren van verduurzaming van de industrie, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst?
Het doel van de heffing is inderdaad om verduurzaming binnen de industrie te stimuleren, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst. De vormgeving van de heffing sluit aan bij dit doel: bedrijven ontvangen gratis uitstootrechten (dispensatierechten) waardoor een deel van de uitstoot van bedrijven wordt vrijgesteld. Enkel de emissies die gereduceerd moeten worden om het heffingsdoel te halen worden beprijsd. Met andere woorden: als een bedrijf voldoende snel emissiereductie behaalt, hoeft de heffing niet te worden betaald. Een spreekwoordelijke stok achter de deur.
Het feit dat de Nederlandse industrie dit jaar voor het eerst serieuze kosten van de heffing ondervindt laat zien dat de verduurzaming langzamer gaat dan beoogd. Hier is voor een deel rekening mee gehouden bij het vormgeven van de heffing. Bedrijven hebben namelijk de mogelijkheid om betaalde heffing op een later moment terug te vorderen op het moment dat zij via verduurzaming een overschot hebben aan dispensatierechten (en de heffing dan «voor» blijven). De vertraging door ontbrekende randvoorwaarden was echter niet voorzien.
Het kabinet houdt de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie nauwlettend in de gaten. Daartoe laat het kabinet jaarlijks een speelveldtoets uitvoeren, deze wordt tegelijkertijd met de voorjaarsnota naar de Kamer verzonden. Uit eerdere speelveldtoetsen blijkt inderdaad dat de CO2-heffing het risico op weglekeffecten verhoogt. Een stapeling met andere maatregelen (zoals het afschaffen van bepaalde vrijstellingen in de energiebelasting) kan een groter weglekeffect hebben. Hierbij is het tevens belangrijk om de CO2₂-heffing als onderdeel te zien van de bredere beleidsmix voor de energie- en klimaattransitie die wij in Nederland hebben. Er zijn immers ook significante hoeveelheden subsidie beschikbaar (zoals de SDE++) voor verduurzamingsprojecten waarmee de industrie de emissies kan verlagen en zo de additionele kosten van de heffing kan ontlopen, mits de randvoorwaarden op orde zijn.
Ook is het goed om op te merken dat de raming van € 291 mln. aan het begin van de kabinetsperiode is gemaakt. Deze raming is inherent onzeker. Als de industrie sneller verduurzaamt dan aangenomen, bijvoorbeeld doordat benodigde infrastructuur sneller wordt gerealiseerd, zullen de daadwerkelijke kosten voor de industrie lager zijn. Aan de andere kant leidt het ontbreken van de randvoorwaarden tot een vertraging van de verduurzaming en als die vertraging groter is dan ingeschat ten tijde van de raming leidt dit tot hogere inkomsten voor de staat. Het kabinet zet daarom in op het versnellen van de realisatie van de randvoorwaarden.
Kunt u weergeven welke opbrengsten het kabinet de komende jaren uit belastingen en heffingen vanuit de industrie verwacht, zoals de energiebelasting, CO2-heffing, EU Emissions Trading System (EU ETS) inkomsten en andere milieubelastingen?
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verwachte opbrengst van milieugerelateerde belastingen in de industrie. De opbrengst van de energiebelasting is moeilijk af te bakenen naar alleen ETS1 industrie, de tabel laat daarom de opbrengst voor de hele industrie zien (inclusief bijvoorbeeld kleinere industriële bedrijven die onder ETS2 gaan vallen). Ten aanzien van de CO2-heffing industrie is afgesproken dat de verwachte opbrengst wordt terugsluist naar het Klimaatfonds. Via het Klimaatfonds komen deze middelen daarom weer ten goede aan de verduurzaming van de industrie.
Tevens zijn hieronder de geraamde EU-ETS inkomsten voor de komende jaren weergegeven. De inkomsten uit het EU ETS komen uit het veilen van emissierechten. De veilingen worden overkoepelend voor het gehele EU ETS gehouden en niet per sector individueel. Daarom is niet direct af te leiden welk deel van de inkomsten uit de industrie komt. Om hier toch een beeld van te geven, kan worden geschat welk deel van de veiling van emissierechten ten behoeve van de industrie gebeurt. Het grootste deel van de industrie valt onder het ETS1, waar een significant deel van de uitstootrechten gratis wordt verstrekt en dus geen veilinginkomsten genereert. Het overige deel van de industrie zal vanaf 2027 onder het ETS2 gaan vallen, waar geen gratis rechten zijn voorzien. Naast de industrie vallen ook andere sectoren onder het EU ETS, waaronder de elektriciteitssector en lucht- en scheepvaart in ETS1 en de gebouwde omgeving en mobiliteit in ETS2. Rekening houdend met het aandeel gratis rechten en verhouding tot overige sectoren in zowel ETS1 als ETS2 kan, op basis van 2022 worden geschat dat ca. 13% en ca. 10% van de ETS1 en ETS2 veilinginkomsten, respectievelijk, uit de industrie komt. Voor het ETS1 is hierin de CO2 -efficiëntie van de Nederlandse industrie ten opzichte van de Europese benchmarks bepalend. Indien de Nederlandse industrie minder snel verduurzaamt dan de Europese benchmarks zal het percentage stijgen, en vice versa. De Europese benchmarks worden in 2026 en elke 5 jaar daarna opnieuw vastgesteld op het niveau van de 10% meest CO2-efficiënte bedrijven in de EU. De 13% is daarmee een redelijke inschatting tot en met 2025. Voor de periode na 2025 kan op dit moment geen goede inschatting worden gemaakt, maar vanwege de aanscherping van de benchmarks op korte termijn leiden tot een stijging van de bijdrage en kan deze later afnemen als bedrijven succesvol verduurzamen.
Kunt u, in het licht van de vorige vraag, weergeven hoeveel ondersteuning de industrie de komende jaren naar verwachting krijgt om te verduurzamen en innoveren?
Een overzicht van de verduurzamings- en innovatiesubsidies die aan de industrie ter beschikking staan is vorig jaar weergegeven als onderdeel van de factsheet «Verhoging tarief CO2-heffing industrie»4. Tabel 3 geeft een overzicht van de beschikbare subsidies. Het gaat om zowel subsidies voor CO2-reductie die specifiek voor de industrie zijn bedoeld (zoals de NIKI en VEKI) als om generieke CO2-reducerende subsidieregelingen waar de industrie ook gebruik van kan maken, zoals de EIA en SDE++. Naast subsidies voor CO2-reductie zijn er ook innovatiesubsidies zoals de DEI+-regeling. Hierbij is innovatie en verdere techniekontwikkeling het doel. Daarnaast zijn er middelen opgenomen die randvoorwaardelijk zijn voor verduurzaming, maar niet direct ten goede komen aan de industrie, zoals voor waterstofinfrastructuur.
Het betreft veelal onder voorwaarden gereserveerde bedragen in het Klimaatfonds, de bedragen die daadwerkelijk beschikbaar komen kunnen lager zijn. Deze mogelijkheid bestaat in ieder geval voor de DEI+, Maatwerk, de NIKI en de VEKI. Voor specifiek de SDE++ geldt, als aangegeven in de Kamerbrief openstelling SDE++ 2025 van 21 februari jl.5, dat de door het PBL geraamde energie- en CO2-prijzen fors lager zijn dan in 2024, waardoor de SDE(+)(+)-uitgaven toenemen. Op basis van de meest recente raming zijn voldoende middelen beschikbaar voor een openstellingsbudget in 2025 van € 8 miljard. Op basis van deze ramingen is met de resterende financiële middelen onvoldoende ruimte voor een openstelling in 2026. Voor de zomer informeert het kabinet de Kamer over de mogelijkheden voor een openstelling in 2026.
Bent u niet bezorgd dat de CO2-heffing Nederlandse bedrijven nog verder op achterstand zet ten opzichte van concurrenten elders in Europa en de wereld? Betekent een verwachte opbrengst van de CO2-heffing van 441 miljoen euro tot en met 2028 niet simpelweg dat de productie van de industrie verder zal dalen en bedrijven hun activiteiten gaan staken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u berekend wat de belastingderving zal zijn als de industrie in Nederland de komende jaren fors krimpt? Heeft deze derving een plek in de overwegingen van dit kabinet ten aanzien van de steun voor de industrie?
Nee dat zou nader onderzoek vergen. Het kabinet zet juist in op het verduurzamen van de industrie in Nederland, want met verplaatsing over de grens is het klimaatbeleid niet gebaat. Naast de CO2-heffing bestaat de instrumentenmix daarom uit een breed scala aan subsidies, zoals in vraag 5 nader toegelicht.
Is de CO2-heffing volgens u op dit moment nog een doelmatig middel om het doel van CO2-reductie te realiseren of wordt dit doel straks vooral bereikt doordat de industrie krimpt of uit Nederland verdwijnt?
Om groene groei in Nederland te realiseren, moet het aantrekkelijk blijven voor zowel bestaande als nieuwe bedrijven om in ons land te investeren in verduurzaming. Het doel van de CO2-heffing is dan ook tweeledig: het stimuleren van emissiereductie binnen de industrie met behoud van duurzame bedrijvigheid. Het is onwenselijk als de reductiedoelen worden behaald door krimp van de industrie in Nederland, omdat dit zal leiden tot een toename van productie elders in de wereld. Dit draagt niet bij aan het oplossen van het klimaatprobleem.
Dit jaar wordt de CO2-heffing industrie geëvalueerd. In deze evaluatie wordt onder andere de doelmatigheid van het instrument onderzocht. Naar verwachting wordt het onderzoek in het laatste kwartaal van dit jaar met de Kamer gedeeld.
Hoe interpreteert u de volgende oproep vanuit de Europese Commissie: «To provide short-term relief to industry, in particular energyintensive industry investing in decarbonization, Member States should also lower taxation levels on electricity and eliminate levies that finance policies unrelated to energy. The Energy Taxation Directive allows to decrease electricity taxation down to zero for energy intensive industries. In that regard, the Commission will issue a recommendation on how to effectively lower taxation levels in a cost-effective way»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het kritisch bekijken van belastingen voor de industrie zoals de Nederlandse CO2-heffing en de voorgenomen plastic-heffing wat u betreft ook onderdeel van de Nederlandse uitwerking van dit deel van de Clean Industrial Deal? Zo nee, waarom niet?
Een van de doelen van de CID is het gelijke speelveld in de gehele EU voor industrie te verbeteren zonder daarbij de klimaatdoelen uit het oog te verliezen. Belastingen zijn van invloed op het vestigingsklimaat van een land en belastingen, zoals de CO2-heffing, dragen mogelijk ook bij aan het stimuleren van duurzaam gedrag en daarmee aan de mogelijke uitwerking van (klimaat)doelen en de CID. Het verschaffen van een gelijk speelveld voor de industrie heeft de volle aandacht van het kabinet in de verdere uitwerking van de CID.
Kunt u deze vragen voor het debat over de Klimaat- en Energieverkenning op 11 maart beantwoorden?
De antwoorden worden naar de Kamer verzonden voor het debat over de verduurzaming van de industrie op 20 maart.
De stijgende kosten voor huiseigenaren en bedrijven als gevolg van het ravijnjaar voor gemeenten |
|
Pieter Grinwis (CU), Joost Sneller (D66) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huiseigenaren betalen fors meer ozb door gemeentelijke tekorten»?1
Wat vindt u ervan dat de kosten voor veel inwoners en bedrijven in gemeenten fors oplopen doordat gemeenten zich door onvoldoende financiering vanuit het rijk genoodzaakt voelen om de onroerendezaakbelasting (ozb) te verhogen?
Kunt u een overzicht geven van actuele en aangekondigde ozb-tarieven? Kunt u daarbij ook de relatieve prijsstijging inzichtelijk maken ten opzichte van 2024?
Heeft u al met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gesproken over de stijgende ozb-tarieven? Zo ja, hoe liepen deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel wethouders en colleges hebben zich al bij u gemeld over dit onderwerp?
Met hoeveel van hen bent u in gesprek gegaan? Hoe liepen deze gesprekken? Als u niet met hen in gesprek bent gegaan, waarom niet? Hoe verliep en verloopt het overleg met de VNG over de ontwikkeling van de gemeentefinanciën?
Met welke aannames qua lokale lastenverzwaringen is gerekend in de koopkrachtcijfers van de Miljoenennota? Klopt het dat de stijgende ozb daar niet in verwerkt zit?
Bent u het ermee eens dat dit een vertekend beeld geeft van de lasten en koopkracht waar mensen mee te maken hebben?
Kunt u een inschatting geven wat de effecten zijn van de stijgende ozb op de koopkracht van verschillende groepen? Bent u bereid om bijvoorbeeld het Centraal Planbureau (CPB) te vragen om de effecten door te rekenen zodat het eerlijke en volledige beeld qua koopkracht inzichtelijk wordt?
Kunt u een inschatting geven van de impact van de oplopende ozb op de kosten en winstgevendheid van bedrijven?
Met welke aannames qua lokale lastenverzwaringen is gerekend ten aanzien van de inflatieraming? Zaten daar de aangekondigde stijgingen al in, of niet?
Zo nee, wat is de mogelijke impact van de stijgende ozb op de inflatie?
Met welke aannames qua lokale lastenverzwaringen is gerekend ten aanzien van de armoedecijfers? Zaten daar de aangekondigde stijgingen al in, of niet?
Zo nee, wat is de mogelijke impact van de stijgende ozb op de armoedecijfers?
Bent u van plan de stijging van de ozb te voorkomen door gemeenten van meer financiering te voorzien?
Het uitblijven van duurzame investeringen door bedrijven en beleggers. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Welke signalen krijgt u over het feit dat (mogelijk vele miljarden aan) duurzame investeringen uitblijven omdat er onduidelijkheid bestaat over het klimaatbeleid en de klimaatdoelen? Deelt u de mening dat, indien dit klopt, dit zeer onwenselijk is?
Het kabinet heeft zich in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma gecommitteerd aan de bestaande afspraken voor de klimaatdoelen van 2030 en 2050 zoals geformuleerd in de Klimaatwet. Het kabinet herkent de signalen dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld of uitblijven zowel bij het grootbedrijf als het mkb. Financiële instellingen geven aan dat onzekerheid over politieke besluiten zorgt voor onzekerheid in de markt, waardoor de industrie grootschalige investeringen in de energietransitie uitstelt.
Uit gesprekken met bedrijven blijkt niet dat dit komt door onduidelijkheid over de klimaatdoelen. De voornaamste redenen die genoemd worden, zijn het ontbreken van de randvoorwaarden voor investeringsprojecten, zoals energie-infrastructuur (netcongestie), CCS-opslagcapaciteit en de relatief hoge elektriciteitsprijzen. Daarnaast geldt voor bedrijven in het mkb dat toegang tot kennis en expertise over verduurzaming en belemmeringen in het verkrijgen van financiering het nemen van investeringsbeslissingen beperkt.
Het kabinet herkent dat het klimaat- en energiebeleid van groot belang is voor investeringsbeslissingen. Daarom geeft het kabinet hier onder ander met het Klimaatplan 2025–2035 dat 14 maart jl. is gepubliceerd op een integrale manier meer duidelijkheid over1. Verder heeft het kabinet in de Klimaatnota 2024 aangegeven in het voorjaar met alternatief beleid te komen om de klimaat- en energiedoelen weer binnen bereik te brengen. Dit gebeurt op drie manieren: door de randvoorwaarden voor ons energiesysteem op orde te brengen, door de uitvoering van bestaande afspraken te realiseren en, waar nodig, alternatieve beleidsmaatregelen te treffen. Het kabinet pakt knelpunten in de uitvoering met voorrang aan en werkt aan het op orde brengen van de randvoorwaarden, zodat de maatregelen die we al hebben afgesproken daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. Hierover wordt de Kamer geïnformeerd gelijktijdig met de Voorjaarsnota.
Hoeveel investeringsbeslissingen stellen de financiële sector en het bedrijfsleven op dit moment uit doordat niet duidelijk is welk klimaatbeleid in Nederland gevoerd gaat worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er dit voorjaar definitief duidelijkheid moet komen over de klimaataanpak, en er dus geen beleid vooruitgeschoven kan worden, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn?
Het is van groot belang dat er zoveel mogelijk duidelijkheid wordt geboden over het klimaat- en energiebeleid, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn. Het kabinet probeert hier dan ook zoveel mogelijk duidelijkheid over te geven, bijvoorbeeld met het Klimaatplan 2025–2035 en bij de Voorjaarsnota. Zie ook vraag 2.
Deelt u de mening dat duidelijkheid vanuit de overheid over duurzaamheidsbeleid zal leiden tot meer duurzame investeringen? Hoe beoordeelt u de oproep van de Maatschappelijke Alliantie die vraagt om stabiel klimaatbeleid?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het pleidooi van de Maatschappelijke Alliantie erkent het kabinet het belang van continuïteit in het beleid en de uitvoering van het klimaatbeleid voor burgers en ondernemers in Nederland. Ten behoeve van de uitvoering kijkt het kabinet ook naar extra inspanningen om bestaande belemmeringen weg te nemen, randvoorwaarden te versterken en het gelijke speelveld (waaronder ten aanzien van energiekosten) te verbeteren. U wordt hier nader over geïnformeerd bij de Voorjaarsnota.
Kunt u inschatten wat de prijs van te laat of niet handelen op het gebied van het klimaat, gegeven het feit dat later handelen duurder zal zijn dan tijdig handelen? Wat zijn bijvoorbeeld, naar schatting, de kosten van 1 / 5 / 10 jaar later handelen?
Verschillende studies hebben aangetoond dat uitblijvend klimaatbeleid voor grote economische schade kan zorgen naarmate de aarde verder opwarmt. Een studie van de Universiteit Utrecht heeft uitgerekend dat de schade van opwarming van 2 graden 2 procent van het mondiale bbp kost.2 Enerzijds kan economische schade worden veroorzaakt door de toename in extreem weer. Anderzijds kunnen de kosten worden veroorzaakt door onzekerheid rondom investeringsbeslissingen. Wanneer partijen tijdig op de hoogte zijn van hetgeen van hen verwacht wordt, kunnen partijen daar op anticiperen en in hun investeringsbeslissingen rekening mee houden. Ook CE Delft heeft onlangs ten behoeve van het Klimaatplan een inschatting gegeven van de kosten van niets doen voor West-Europese landen door het niet aanpakken van klimaatverandering, op basis van modelresultaten van een Europese impactanalyse van de Europese Commissie. Het niets doen zou leiden tot een wereldwijde temperatuurstijging van circa 3,6°C rond 2090, waarvan de kosten worden geschat op ongeveer 6,2% van het BBP in 2100. Het behalen van de klimaatdoelen kan deze schade voor Nederland op lange termijn (rond 2100) jaarlijks met circa € 60 miljard (prijspeil 2022) doen verminderen.
Daarnaast kan het uitstellen van klimaatbeleid er ook toe leiden dat er op een later moment kostbaardere maatregelen moeten worden genomen om de klimaatdoelen alsnog te halen. Voor een transitie met de laagste economische kosten is het dus van belang om tijdig te handelen.
Deelt u de mening dat er dit voorjaar een klimaatpakket moet liggen waarmee de wettelijke klimaatdoelen met voldoende zekerheid worden gehaald zodat investeerders weten waar ze aan toe zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Is het voor u een mogelijkheid dat dat keuzes uitgesteld kunnen worden, bijvoorbeeld als de dekking van de maatregelen die nodig zijn om de klimaatdoelen te halen, lastig te vinden is?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4. Zoals in het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma is aangegeven heeft het kabinet zich gecommitteerd aan de klimaatdoelen. In het voorjaar wordt altijd een integrale afweging gemaakt tussen de doelen op verschillende beleidsterreinen en budgettaire gevolgen.
Hoe beoordeelt u uw bredere beleid op gebied van publieke investeringen in innovatie en transitie naar de groene economie? Ziet u ook in dat publieke investeringen zullen leiden tot private investeringen?
Ja, het kabinet ziet dat subsidies een hefboomeffect kunnen hebben op private investeringen. Er is een breed publiek investeringsinstrumentarium beschikbaar dat zich richt op het stimuleren van verduurzaming en innovatieve technologieën. In bredere zin ziet het kabinet dat om te zorgen dat private investeringen in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie verder toenemen, het van belang is dat investeringen in de hiervoor benodigde projecten en innovaties rendabel worden. Het kabinet beoogt met het klimaatbeleid de onrendabele top weg te nemen en de investeringscondities op orde te brengen door een afgewogen beleidsmix van subsidies, publieke investeringen in bijvoorbeeld energie-infrastructuur en beprijzende en normerende maatregelen. De doeltreffendheid en doelmatigheid van dit beleid is recentelijk geëvalueerd en het kabinet heeft deze evaluatie aan de Kamer aangeboden en hierop gereageerd middels een Kamerbrief van 14 juni 20243.
Naast de rol van de overheid, heeft de financiële sector ook een rol om de klimaat- en energietransitie verder te brengen, door het vergroenen van private kapitaalstromen. Het kabinet stimuleert dit onder meer via betrokkenheid bij het Klimaatcommitment van de financiële sector. Invest-NL organiseert financieringstafels, samen met de overheid en de financiële sector, op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Het doel hiervan is om knelpunten voor meer private financiering te achterhalen en deze op te lossen.
Bent u bekend met het voorbeeld van Duitsland, waar ze met een «klimaatschuld» in beeld brengen hoeveel geld er nodig is om de klimaatdoelen te halen? Bent u bereid dit door CPB/PBL te laten ramen?
Het kabinet is niet bekend met het genoemde voorbeeld van Duitsland, maar wel met een rapport over klimaatschuld van een Frans onderzoeksinstituut4. Dit rapport pleit voor het gebruik van het begrip klimaatschuld als maatstaf voor de investeringsbehoefte om de klimaatdoelen te bereiken. Er zijn diverse studies verricht die inschattingen geven van de benodigde investeringen om de klimaatdoelen te halen. Onlangs nog heeft CE Delft ten behoeve van het Klimaatplan hiervan een inschatting gegeven. Specifiek voor het energiesysteem heeft Invest-NL in 2024 het initiatief genomen voor het project «Financieel Inzicht in de Energietransitie», waarin de systeemkosten en investeringsopgave van de transitie geraamd worden aan de hand van de scenario’s uit de Integrale Infrastructuurverkenning ’30-’50 van Netbeheer Nederland.
Daarnaast organiseert Invest-NL financieringstafels, samen met de overheid en de financiële sector, op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Deze tafels richten zich op het wegnemen van knelpunten voor financiering van de transitie. Een financieringstafel start met een financieringsanalyse, waarbij per specifiek onderwerp in kaart wordt gebracht wat de investeringsopgave is en in welke mate de benodigde investeringen rendabel zijn.
In het recent uitgebrachte interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) «Schakelen naar de toekomst – over bekostiging elektriciteitsinfrastructuur» wordt geadviseerd om de publieke kennisinstellingen, inclusief PBL en CPB, gezamenlijk meer onderzoek te laten doen naar de kosten en baten van het toekomstige energiesysteem. Het kabinet is momenteel in gesprek met deze instellingen om te bezien welke mogelijkheden hier zijn. Het kabinet zal bij de Voorjaarsnota nader reageren op de adviezen uit het IBO.
Hoe beoordeelt u de eigen bezuinigingen op de groene economie, wetende dat deze bezuinigingen Nederland op termijn een veelvoud aan welvaart kosten?
In het Hoofdlijnenakkoord is een bezuiniging aangekondigd van € 1,2 miljard op de ontwikkeling van groene waterstof en batterijen en € 9,5 miljard aan het Klimaatfonds toegevoegd voor investeringen in kernenergie. Het kabinet beoogt de ontwikkeling van de waterstofmarkt te stimuleren met een kleinere inzet van subsidies en vermindert het budget voor waterstof met in totaal € 1.157 miljoen De resterende € 43 miljoen van de bezuiniging is in mindering gebracht op de maatregel «invoering batterijverplichting voor zonneparken». Gegeven de omvang van de al gealloceerde middelen uit het Klimaatfonds om huishoudens en bedrijven te stimuleren om te verduurzamen, verwacht het kabinet dat deze relatief kleine bezuiniging op het fonds niet zal leiden tot een veelvoud aan welvaartsverlies.
Het bericht ‘Toezichthouders vragen versoepeling Europese bankenregels’ |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouders vragen versoepeling Europese bankenregels» in het Financieele Dagblad van 19 februari 2025? Wat vindt u van dit bericht en welke knelpunten ziet u met betrekking tot de bankenregels?1
Ik ben bekend met dit bericht. Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit in de regulering van banken. Ik verwelkom initiatieven om deze regeldruk in kaart te brengen en om te kijken waar we regels eenvoudiger kunnen maken. In de discussies hierover vind ik het belangrijk ook oog te houden voor het belang van een financiële sector die stabiel en robuust is. Samen met proportionele regels zijn dat de randvoorwaarden voor duurzame concurrentie.
Vanuit de sector horen we dat onnodige complexiteit met name zit in de technische standaarden en richtsnoeren. De Nederlandse Vereniging van Banken is de onnodige regeldruk en complexiteit in deze technische standaarden en richtsnoeren nader aan het concretiseren. Ik verwelkom hun input bij deze discussie.
Hoe kijkt u aan tegen deze oproep van de toezichthouders in Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië?
Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit die mogelijk concurrentiebelemmerend kunnen werken. Ik verwelkom objectieve analyses die de knelpunten nader concretiseren.
Bent u bereid om u aan te sluiten bij Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië om te kijken naar waar het Europese raamwerk onnodig complex is en waar het concurrentieverstoringen op internationaal niveau kan veroorzaken, zonder significante voordelen voor de financiële stabiliteit? Zo nee, waarom niet?
De brief aan de Europese Commissie betreft een oproep van onafhankelijke centrale banken en niet van lidstaten en vraagt om een analyse door de Europese Commissie. Het verminderen van onnodige regeldruk en het bevorderen van het concurrentievermogen van de financiële sector is voor mij een belangrijke prioriteit. Mijn ministerie is nauw betrokken bij de verdere totstandkoming van de opdracht voor de expertgroep die een onderzoek naar de complexiteit van regelgeving moet gaan uitvoeren.
In de ambtelijke studie «Beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector»2 van een jaar geleden is ook gewezen op complexiteit van regelgeving, inclusief de vele technische standaarden, en is stilgestaan bij mogelijkheden voor versimpeling zonder dat dit ten koste gaat van financiële stabiliteit.
Ziet u mogelijkheden om een vereenvoudiging van de Europese bankenregels te combineren met afspraken over een hogere spaarrente en meer ruimte voor bankfinanciering voor het MKB door afspraken met de Nederlandse banken?
Het primaire doel van het toezichtsraamwerk voor banken is om de stabiliteit en robuustheid van het financiële stelsel te waarborgen en consumenten te beschermen. Eventuele aanpassingen in het raamwerk dienen dus ook vanuit dat perspectief te worden gewogen – versimpeling van bankenregelgeving moet prudentieel verantwoord zijn.
Ik zie echter geen rechtstreekse koppeling tussen het aanpassen van regelgeving en bijvoorbeeld de hoogte van de spaarrentes. Dat laat onverlet dat, mochten bepaalde standaarden of (rapportage)eisen disproportioneel blijken en een belemmering vormen voor de betrokken publieke belangen, zoals het verstrekken van bankfinanciering aan het MKB, dan kan versimpeling op dat gebied deze financiering wel vergemakkelijken. Daarnaast blijf ik mij ook op andere vlakken – samen met de Minister van Economische Zaken en de sector – inzetten voor betere toegang tot bancaire én non-bancaire financiering voor ondernemers. Voor wat betreft de spaarrente heb ik in mijn reactie op het ACM-rapport over concurrentie op de spaarmarkt reeds eens combinatie van maatregelen aangekondigd om de concurrentiedruk te verhogen en daarmee een verhoging van de spaarrentes te stimuleren. Ik ben momenteel aan de slag met deze maatregelen en houd de Kamer – zoals toegezegd – op de hoogte over de voortgang.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de Nederlandse toezichthouders over hun visie ten aanzien van vereenvoudiging van de Europese bankenregels en de Tweede Kamer daarover voor het zomerreces te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om hierover met de toezichthouders in gesprek te gaan en mijn opgedane inzichten naar aanleiding van deze gesprekken met uw Kamer te delen. Ook DNB geeft aan open te staan voor initiatieven om versimpeling van regulering te onderzoeken.
Hoe kijkt u naar het concurrentievermogen van de Europese banken ten opzichte van de Amerikaanse banken?
De Europese bankensector kenmerkt zich door het feit dat deze gefragmenteerd is en veelal langs nationale grenzen georganiseerd is. Zo werd in het Draghi-rapport geconcludeerd dat Europese banken ten opzichte van Amerikaanse concurrenten minder winstgevend zijn, hogere kosten hebben en een lagere waardering hebben. Ik onderschrijf deze analyse, net als vaststelling dat de incomplete bankenunie bijdraagt aan deze fragmentatie. Overigens wordt in dit rapport het beeld geschetst dat Europese banken aanzienlijk kleiner zijn dan Amerikaanse banken. Dit klopt als wordt gekeken naar de lage marktwaardering, maar is in mindere mate het geval wanneer wordt gekeken naar de balansomvang.
Desalniettemin moeten Europese banken internationaal concurrerender worden ten opzichte van grote concurrenten in de VS en Azië. Ik ben van mening dat Europese consolidatie hierbij een rol kan spelen, net als verdieping van de Europese kapitaalmarktunie. Daarnaast kan vervolmaking van de bankenunie bijdragen aan consolidatie en meer grensoverschrijdende, schaalvergrotende activiteiten. Ik ben er voorstander van om stappen te zetten op dit gebied, bijvoorbeeld voor een Europees depositogarantiestelsel (EDIS). Dat moet hand in hand gaan met verdere risicoreductie in de bankensector, zoals een goede risicoweging van staatsobligaties op bankbalansen.
Welke plannen heeft Trump voor versoepeling dan wel vereenvoudiging van de Amerikaanse banken? Hoe past dit in de internationale Basel-afspraken?
Nog voor het aantreden van president Trump werd de voorgestelde regelgeving voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden geconsulteerd door de federale toezichthouders.3 Daaruit kwamen kritische geluiden van de bankensector en het Congres. Een nieuw voorstel is nog niet gedaan, maar het ligt in de lijn der verwachting dat dit voorstel een lichter prudentieel regime zal bevatten dan in de vorige consultatie.
In de VS maken de federale agentschappen die verantwoordelijk zijn voor toezicht vaak ook de regels. Het Congres kan deze regels achteraf herzien. Sinds het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering zijn de hoofden van deze agentschappen vervangen. Ook wordt de regelgevende bevoegdheid verder ingeperkt door het Witte Huis en het Congres. Vanuit het Congres is aandacht voor het terugdraaien van sommige regels. Wij volgen deze ontwikkelingen, ook met het oog op stabiliteit en integriteit van het financieel systeem.
Ik zet mij in voor een getrouwe wereldwijde implementatie van de Bazel-standaarden. Dat is belangrijk voor een internationaal gelijk speelveld en de internationale stabiliteit. Hoe een toekomstig voorstel voor bankregelgeving in de VS zich zal verhouden tot de Bazel-standaarden kan ik pas beoordelen wanneer dit voorstel gepubliceerd is.
Hoe verschillen de bankenregels in Europa van die in Amerika? In hoeverre is er sprake van een ongelijk speelveld? En wat zijn daarvan de gevolgen?
De regelgeving van banken in de VS en in Europa is deels vergelijkbaar, maar er zijn ook verschillen. Zo hebben de VS op diverse onderdelen strengere regels dan de Bazel-standaarden voorschrijven, bijvoorbeeld ten aanzien van de hefboomratio (leverage ratio, ongewogen kapitaaleisen). Uit analyses van de ECB – waarin de implementatie van de finale Bazel III-standaarden nog niet is meegenomen – blijkt dat met name Europese grootbanken méér kapitaal zouden moeten aanhouden als zij onder Amerikaanse bankregelgeving zouden vallen.4 Voor kleinere en middelgrote banken zou dit anders zijn, omdat in Europa voor kleine en middelgrote banken strengere eisen van toepassing zijn dan in de VS. De VS past eigen standaarden toe op zulke banken in plaats van de Bazelstandaarden.
In bepaalde gevallen kunnen specifieke verschillen in regelgeving leiden tot een ongelijk speelveld. De invoering van het marktrisicoraamwerk (Fundamental Review of the Trading Book, FRTB) is een voorbeeld van regelgeving waarbij een gelijk speelveld van groot belang is voor een aantal internationale banken die direct met elkaar kunnen concurreren. Dit raamwerk bevat regels om risico’s te adresseren die voortkomen uit handelsactiviteiten van banken, een zeer geglobaliseerd onderdeel van de bancaire sector. Omdat verschillen in regelgeving tussen jurisdicties tot een ongelijk speelveld kunnen leiden, zijn er Bazel-standaarden afgesproken voor de invoering van de FRTB. De implementatie van de FRTB heeft in verschillende jurisdicties al plaatsgevonden, maar in onder meer de VS en het VK nog niet. Dit heeft de Europese Commissie er dan ook toe bewogen de implementatie van FRTB vooralsnog met één jaar uit te stellen, tot 1 januari 2026. Overigens brengt uitstel ook operationele kosten met zich mee voor banken. Momenteel overweegt de Commissie vervolgstappen.
Hoe wijken de Europese bankenregels af van de internationale Basel-afspraken?
Bij de implementatie van de Bazelstandaarden in Europa zijn enkele afzwakkingen of afwijkingen voorgesteld en ingevoerd, die maken dat de Europese bankenregels niet op alle vlakken gelijk zijn aan de internationale Bazelstandaarden. Zo worden in Europese regelgeving lagere risicogewichten toegekend voor blootstellingen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) en aan investeringen in infrastructuur. Als gevolg hiervan hoeven banken voor deze blootstellingen minder kapitaal aan te houden dan passend zou zijn op basis van de Bazelstandaarden, wat banken moet stimuleren om aan het MKB en infrastructurele projecten geld uit te lenen. Ook rond de infasering en berekening van de kapitaalvloer – het belangrijkste onderdeel van de finale Bazel III-standaarden – zijn in Europese regelgeving (tijdelijke) transitiemaatregelen opgenomen die niet in lijn zijn met de standaarden. Daarentegen kent EU-regelgeving voor bepaalde risico’s ook eigenheden of concretiseringen die niet rechtstreeks voortvloeien uit de Bazelstandaarden. Ook heeft de EU soms nationale opties en discreties die het gevolg zijn van onderhandelingen tussen lidstaten en worden bepaalde elementen uit regelgeving nader gespecificeerd in technische standaarden of richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit (EBA).
De Bazelstandaarden worden in de EU – met enige mate van proportionaliteit – toegepast op alle banken, niet alleen op de internationaal actieve banken. Hoewel Europese banken zonder internationale activiteiten niet noodzakelijk onderdeel zijn van de doelgroep van de Bazelstandaarden, moet er ook voor deze kleinere banken adequate en accurate prudentiële regelgeving zijn. De bankenonrust in maart 2023 kwam onder meer voort uit versoepeling van het toezichtsregime voor niet-systemische regionale banken in de VS, wat laat zien dat ook op nationaal en regionaal niveau de bankregulering en het bijbehorende toezicht adequaat moeten functioneren.
In het ambtelijke rapport «beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector» wordt de mogelijkheid genoemd om te verkennen om voor kleinere banken «simpele maar robuuste standaarden» te ontwikkelen, in aanvulling op de al geboden proportionaliteit voor kleine en niet-complexe instellingen. Dit in navolging van de «strong and simple»-benadering in het Verenigd Koninkrijk.5 Ik ga bekijken of het de moeite waard is om deze benadering verder te verkennen, waarbij dan moet worden gezocht naar standaarden voor banken die niet voor lagere kapitaaleisen zorgen, maar wel simpeler en voorspelbaarder zijn.
Het rapport-Draghi geeft in het kader van het concurrentievermogen aan dat EU-banken te maken hebben met enkele specifieke regelgevende obstakels die hun vermogen om leningen te verstrekken bepreken, in het bijzonder regelgeving rondom securitisatie (ook het rapport-Letta pleit op dit punt voor versoepeling), en dat de kapitaaleisen voor bepaalde eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde categorieën waarvoor de eisen de werkelijke risico’s niet weerspiegelen moeten worden verlaagd; wat vindt u daarvan? Hoe denkt u een versoepeling van de regelgeving rondom securitisatie zorgvuldig te kunnen vormgeven?
Ik herken dat securitisatie kan bijdragen aan het creëren van meer (bancaire) financieringsruimte en daarmee het vermogen van banken om leningen te verstrekken. De Europese Commissie onderzoekt momenteel hoe het functioneren van de EU-securitisatiemarkt kan worden verbeterd en zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2025 met een voorstel komen voor herziening van het securitisatieraamwerk. Ik steun deze verkenning en vind het daarbij belangrijk dat de risico’s en lessen van de financiële crisis niet uit het oog worden verloren. Ik zet in op herziening van het raamwerk voor securitisaties om de barrières te verlagen, zeker voor een bredere doelgroep van institutionele beleggers, met name door meer proportionele due diligence regelgeving. Na publicatie van het commissievoorstel zal ik een BNC-fiche opstellen en delen met uw Kamer, waarin ik mijn appreciatie uiteenzet.
Hoe kan de vereenvoudiging van de bankenregels worden geagendeerd voor de Bazel-akkoorden waarin internationaal afspraken worden gemaakt over de bankenregels ten behoeve van de financiële stabiliteit?
Het Bazels comité heeft op dit moment met name aandacht voor de implementatie van de finale Bazel-III standaarden. Nieuwe herzieningen van de standaarden voor bankenregulering staan op dit moment niet op de agenda. Het Bazels comité gaat over de eigen agenda, die wordt bepaald op basis van relevante ontwikkelingen in financiële markten, adviezen van nationale toezichthouders en aanbevelingen van internationale financiële instellingen en gremia, zoals de Financial Stability Board.
Het bericht dat een prijsplafond voor gas wordt overwogen. |
|
Jimmy Dijk |
|
Beljaarts , Eelco Heinen (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen van de Europese Commissie (EC) om een prijsplafond voor gas in te voeren1 Wat vindt u van dit initiatief en welke rol bent u bereid hierin te spelen?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de mogelijke plannen van de Europese Commissie voor het invoeren van een prijsplafond op de groothandelsmarkt voor gas. De Commissie heeft in reactie op deze berichtgeving aangegeven geen plannen hiervoor te hebben.2 In het actieplan betaalbare energieprijzen, dat de Commissie op 26 februari jl. gepresenteerd heeft, is een dergelijke maatregel ook niet opgenomen.3 Voor zover bekend heeft de Commissie ook geen ander concreet voorstel hiertoe gepresenteerd. Daarom kan het kabinet hierover geen oordeel vellen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de genoemde berichtgeving werd gerefereerd aan een mogelijke maatregel die de gasprijs op de groothandelsmarkt zou begrenzen. Dat is iets anders dan het prijsplafond voor consumenten dat in Nederland eenmalig als maatregel is getroffen in 2023. In algemene zin heeft kabinet aangeven een zeer kritische grondhouding ten aanzien van de maatregelen die de prijs op de groothandelsmarkt kunstmatig begrenzen. Tijdens de energiecrisis werd een tijdelijk «marktcorrectiemechanisme» (MCM) ingevoerd. Dit was een dynamisch prijsplafond op de termijnmarkt voor gas dat per 31 januari jl. is afgelopen. Nederland heeft zich bij de onderhandelingen over dit MCM kritisch opgesteld ten opzichte van dergelijke marktinterventies. Deze maatregelen adresseren namelijk niet de oorzaak van eventuele hoge prijzen: een disbalans tussen vraag en aanbod. In plaats daarvan kunnen ze het probleem erger maken: als er geen prijsvorming kan plaatsvinden heeft dat namelijk grote risico’s voor het functioneren van de energiemarkten, de liquiditeit (d.w.z. de omvang van volumes die worden verhandeld) en de leveringszekerheid van gas, onder meer omdat de aanvoer van gas naar Europa kan worden beïnvloed. Eventuele toekomstige voorstellen voor dergelijke maatregelen zal het kabinet daarom zorgvuldig op hun merites beoordelen.
Deelt u de mening dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft in het garanderen van de leveringszekerheid en de betaalbaarheid van gas?
Gasleveringszekerheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de aardgasbedrijven en de overheid.4 Momenteel is de Nederlandse en Europese gasmarkt zo ingericht dat vraag en aanbod efficiënt samenkomen tegen de laagste kosten. De gasmarkt kan voor een groot deel ook de leveringszekerheid zelf waarborgen. Dit is ook een van de conclusies uit het Strategy-rapport5 naar aanleiding van de motie-Segers-Marijnissen6.
In de praktijk is er in Nederland daarnaast ook nu al sprake van een stevige inmenging van de overheid via verschillende instrumenten om de publieke belangen zo goed mogelijk te dienen. Een voorbeeld hiervan is de verantwoordelijkheid om te voorzien in levering aan kleinverbruikers. Sinds 2004 is gekozen voor een systeem dat berust op twee pijlers:
In dit kader is ook voorzien in een vergunningsplicht voor leveranciers aan kleinverbruikers8. Een ander voorbeeld van overheidsingrijpen is de taak die EBN sinds 2022 heeft om gas op te slaan voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen.
Tegelijkertijd heeft de gascrisis van 2022 laten zien dat bij extreme marktomstandigheden aanvullend flankerend overheidshandelen noodzakelijk kan zijn. Het gaat daarbij om maatregelen die de weerbaarheid van het gassysteem vergroten en een gascrisis te bestrijden. Om deze weerbaarheid structureel te borgen werkt het kabinet aan een voorstel voor de Wet bestrijden energieleveringscrisis. Dit wetsvoorstel is op 26 februari in internetconsultatie gegaan.
Het kabinet heeft in het Regeerprogramma de ambitie uitgesproken om te werken aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie, ook voor huishoudens met een kleine portemonnee en middeninkomens. Hierbij is specifieke aandacht voor huishoudens die moeite hebben om de energierekening te betalen of en/of in energiearmoede leven. In gezamenlijk verband (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, en Klimaat en Groene Groei) werkt het kabinet hieraan. Zo zet het kabinet in op maatregelen die structureel bijdragen aan energiebesparing in woningen op de lange termijn, bijvoorbeeld door het stimuleren van het nemen van isolerende maatregelen. Daarnaast ziet het kabinet, na diverse gesprekken met de sector, voldoende basis om in 2025 het Energiefonds op te gaan starten, zoals op 14 februari jl. met de Kamer is gedeeld.9 Met het energiefonds worden huishoudens in energiearmoede ondersteund bij het betalen van de energierekening. Er wordt met de hoogste urgentie gewerkt aan de uitwerking van het fonds. Ook staat vanaf 2026 het Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en microbedrijven.
Welk effect hebben de btw en andere belastingen op gas op de prijs die consumenten betalen en hoeveel draagt dit bij aan de inflatie? Welk budgettaire belang is hiermee gemoeid per maatregel en zijn er juridische beperkingen die voorkomen dat hiervan de tarieven worden verlaagd?
De totale energierekening voor huishoudens loopt in de periode 2020–2030 op. De belangrijkste oorzaken zijn de stijgende netbeheerkosten en leveringskosten. Het onderdeel energiebelasting op de totale energierekening voor huishoudens nam af tot 2025, zowel in relatieve als absolute zin. Dit komt doordat de belastingvermindering in de energiebelasting is verhoogd, en daarnaast de energiebelastingtarieven op elektriciteit zijn gedaald en de energiebelastingtarieven op aardgas gestegen terwijl het gasverbruik fors is afgenomen. Dit maakt dat de totale betaalde energiebelasting voor een gemiddeld huishouden de afgelopen jaren is gedaald. Voor 2025 is eerder al in wetgeving een verlaging van de energiebelasting op elektriciteit vastgelegd. Daarnaast heeft het kabinet de energiebelasting op aardgas voor 2025 verlaagd.
De totale energiebelasting maakte in 2025 ongeveer 9% uit van de energierekening (excl. btw) bij een gemiddeld verbruik van 900 m3 aardgas en 1.920 kWh elektriciteit.10 In de periode 2025–2030 blijft het aandeel van de energiebelasting rond de 10%.
Consumenten betalen energiebelasting per m3 aardgas. In 2025 bedraagt het tarief circa 58 cent per m3 voor het verbruik tot 170.000 m3. Een gemiddeld huishouden verbruikt circa 900 m3 per jaar. Dit tarief is relatief hoog vergeleken met de tarieven in andere EU-lidstaten. Het effectieve energiebelastingtarief dat de Nederlandse consument uiteindelijk per m3 aardgas betaalt, ligt evenwel aanmerkelijk lager dan 58 cent per m3. Dat komt door de belastingvermindering die als vast bedrag in mindering wordt gebracht op de energierekening. Andere EU-lidstaten kennen die vermindering niet. De vermindering bedraagt in 2025 € 524,95 (excl. btw). Als 50% van de belastingvermindering wordt toegepast op het aardgasdeel van de energierekening, bedraagt het effectieve energiebelastingtarief voor aardgas circa 28 cent per m3 bij een gemiddeld huishouden.
De energiebelastingtarieven zijn onderdeel van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan (HVP). In het HVP is vastgelegd dat het tarief van de eerste schijf voor gas wordt verhoogd en het tarief van de eerste schijf voor elektriciteit wordt verlaagd. Binnen de afspraken van het HVP is het niet mogelijk om de energiebelasting op aardgas (tot 170.000 m3) verder te verlagen ten opzichte van de wijziging die met het Belastingplan 2025 al is doorgevoerd zonder financiële consequenties. Afwijken van de in het HVP vastgelegde afspraken kan leiden tot een korting die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal.
Op de energierekening is het algemene btw tarief van 21% van toepassing. Dat geldt dus ook voor het deel van de energierekening dat door aardgas wordt bepaald: de vaste leveringskosten, de netbeheertarieven, de variabele leveringskosten en de energiebelasting. Het is op basis van Europese regelgeving juridisch mogelijk om in plaats van het algemene btw-tarief (nu 21%) tijdelijk een verlaagd btw-tarief (nu 9%) op de levering van aardgas toe te passen.11 Een verlaging op aardgas is alleen tijdelijk mogelijk omdat de btw-richtlijn daarop geen verlaagd btw-tarief meer toestaat vanaf 1 januari 2030. Een eventuele tijdelijke verlaging zou gepaard gaan met een stijging van de administratieve – en uitvoeringslasten, onder meer door het treffen van overgangsmaatregelen in verband met na – en vooruitbetalingen rondom het tijdstip van wijziging.
De totale inkomsten uit de energiebelasting op aardgas waren in 2024 € 6 miljard. De inkomsten uit de energiebelasting op elektriciteit bedroegen € 4,1 miljard. De belastingvermindering van in totaal € 4,6 miljard moet in mindering worden gebracht op die inkomsten. Daarmee komen de netto-inkomsten in 2024 op € 5,5 miljard. De totale btw-inkomsten uit energie waren in 2024 naar schatting € 3,4 miljard. De inkomsten uit btw specifiek op aardgas zijn niet in beeld.
In algemene zin geldt dat het verhogen van productgebonden belastingen als energiebelasting en btw zorgt voor een hogere inflatie. Bijvoorbeeld, een verhoging van de btw wordt voor een deel doorberekend in de prijs die consumenten betalen. Dit betekent dat bij een verhoging van de btw de consumentenprijzen stijgen en er dus inflatie optreedt. Hetzelfde geldt voor een verhoging van productgebonden belastingen als energiebelasting. Uit cijfers van het CBS12 blijkt dat productgebonden belastingen en subsidies 0,9 procentpunt hebben bijgedragen aan inflatie. Hiervan was een zeer klein deel van 0,03 procentpunt het gevolg van aanpassingen in de energiebelasting.
Hoe oordeelt u over het functioneren van het noodfonds energie? Hoeveel mensen zijn hiermee geholpen en wat was hiervan het budgettaire belang? Vindt u ook, gezien deze relevantie voor het publieke belang, dat het redelijkerwijs verlangd kan worden van private partijen dat zij hun medewerking voorzetten?
Het Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) heeft in 2023 en in 2024 steun geboden aan huishoudens in energiearmoede. Huishoudens met een laag inkomen (tot 200% van het sociaal minimum) en een hoge energierekening kwamen in aanmerking voor steun. In 2024 zijn 110.937 aanvragen goedgekeurd met een gemiddeld steunbedrag van € 97 per maand voor 6 maanden. Het aantal aanvragen en goedgekeurde aanvragen is ruim verdubbeld ten opzichte van de eerste editie van het Noodfonds in 2023.
Een deel van de huishoudens in Nederland heeft op dit moment nog steeds moeite met het betalen van de energierekening en het krijgen van grip op de hoogte hiervan. De prijzen op de energiemarkt zijn de afgelopen tijd gestabiliseerd, maar tegelijkertijd liggen de prijzen structureel hoger dan voor de Russische invasie in Oekraïne. Daarom werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie om problemen voor veel huishoudens te verminderen. Het is cruciaal dat de energietransitie niet ten koste gaat van mensen met een kleine beurs.
Het Noodfonds heeft in 2023 en 2024 aangetoond dat zij de doelgroep die steun op de energierekening nodig heeft, goed kan bereiken. Daarom zijn de energiesector en het kabinet opnieuw met elkaar om de tafel gegaan. Naast een financiële bijdrage van een aantal energieleveranciers ten behoeve van de uitvoeringskosten hebben de netbeheerders een welwillende grondhouding getoond om ook financieel bij te dragen aan deze uitvoeringskosten tot een maximum van € 4,35 miljoen. De totale uitvoeringskosten bedragen € 10,70 miljoen. Daarmee worden de uitvoeringskosten volledig gedekt door de energiesector. Een officieel besluit van de netbeheerders moet nog worden genomen conform de geëigende procedures van de betrokken bedrijven en zal in de komende weken volgen.
Ziet u nu in navolging van de EC dat bedrijven in de gassector doelbewust de prijzen hoog houden om meer winst te maken? Wat doet dit met uw eerdere analyses over het fenomeen van winstgedreven inflatie?
Het kabinet ziet geen bewuste tactiek van de gassector om de prijzen hoog te houden om zodoende meer winst te behalen. Gasprijzen komen in een complexe dynamiek van vraag en aanbod tot stand. De stijging van de gasprijzen op de groothandelsmarkt zoals deze zijn waargenomen begin februari 2025 hadden hun oorzaak in het koude weer en concurrentie met Azië om de beschikbare LNG-volumes. Ondertussen is een daling van de gasprijs zichtbaar, mede naar aanleiding van de warmere weerverwachtingen in Europa. De verwachting is dat per 2026 meer LNG op de wereldmarkt komt, waarmee de prijzen voor gas verder zullen dalen. Dit is ook zichtbaar op de prijsverwachting op de termijnmarkten, waar de prijzen voor levering in 2026 een stuk lager liggen dan levering voor komende maand.
In het kader van de retailmarkt is het tot slot goed te benoemen dat de ACM eerder onderzoek heeft gedaan bij zes grote energieleveranciers naar de gevoerde consumentenprijzen. De ACM heeft geconcludeerd13 14 dat deze leveranciers geen onredelijke prijzen hebben gevoerd in de periode dat inkoopprijzen (extreem) hoog waren.
Kunt u de winstgedreven inflatie van de gasprijzen in Nederland in kaart brengen? Kunt u daarbij ook opties meenemen om dit aan te pakken met bijbehorende financiële consequenties?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de gasreserves te vullen zonder dat gasbedrijven zich hiermee verrijken over de rug van de belastingbetaler of mensen die in de kou zitten door de hoge gasprijzen?
Gasopslagen zijn een belangrijk middel in het Nederlandse en Europese gassysteem. Daarom hecht het kabinet eraan dat er voldoende goed functionerende gasopslagen zijn in Nederland om te voorzien in seizoensopslag, pieklevering en het balanceren van het net en dat deze voldoende gevuld worden15. Gasopslagen worden door marktpartijen gebruikt voor diverse doeleinden, onder andere om te voorzien in hun leveringsverplichtingen in de winter (als de gasvraag hoger is dan in de zomer). Het zijn dan ook primair marktpartijen die gasopslagen vullen. Het blijft voor de gasleveringszekerheid belangrijk dat marktpartijen zeker stellen dat ze aan hun leveringsverplichting kunnen voldoen. In de Energiewet worden regels gesteld voor leveranciers met een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers, waaronder dat zij moeten voorzien in een betrouwbare levering. ACM houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In de gascrisis hebben we gezien dat aanvullend overheidsingrijpen nodig kan zijn. Daarom heeft het kabinet ook voor dit jaar opnieuw een vulambitie geformuleerd en EBN de taak gegeven om gas op te slaan (tot 20 TWh) voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen16. In de Kamerbrief stand van zaken gasmarkt en vulgraden van 14 februari 202517 heeft het kabinet uiteengezet waarom het terughoudend is om extra maatregelen te nemen, aanvullend op wat marktpartijen dienen te doen. Bij deze realiteit past een zorgvuldige afweging voordat aanvullende maatregelen worden getroffen.