Het artikel 'Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan' |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom, blijkens het artikel, grote defensiebedrijven wel meerjarige contracten krijgen, maar mkb-bedrijven niet? Ligt hier voorkeursbeleid aan ten grondslag?
Defensie werkt samen met EZ hard aan de opschaling van de defensie-industrie, en investeert daarom doelgericht, bijvoorbeeld in de 5 NLD gebieden. Dit doen we conform de uitgewerkte strategie die wij op 4 april 2025 met uw Kamer deelden2. In algemene zin geldt ook dat de sector fors aantrekt, mede door de sterk toegenomen investeringen die wij doen in de krijgsmacht. De noodzakelijke private financiering – van bijvoorbeeld banken en fondsen – veert tevens op na actieve communicatie vanuit Defensie.
Bij deze opschaling is geen sprake van een voorkeursbeleid. Defensie koopt eindproducten of -diensten en maakt geen onderscheid naar bedrijfsgrootte. Een verklaring schuilt in de manier waarop Defensie producten doorgaans verwerft. Ruwweg bestaan de verworven eindproducten uit twee categorieën. 1) minder complexe artikelen, die in grote hoeveelheden benodigd zijn 2) complexe (wapen)systemen.
Voor de eerste categorie worden vaak meerjarige raamcontracten gesloten, die in beginsel worden aanbesteed. Grote bedrijven komen in een dergelijke aanbesteding relatief vaak als beste uit de aanbesteding, bijvoorbeeld doordat een betere leveringszekerheid en service kunnen garanderen dan kleinere ondernemingen.
Voor de tweede categorie geldt dat grote bedrijven relatief vaak beschikken over de benodigde kennis en ervaring voor de ontwikkeling en productie van dergelijke complexe (wapen)systemen. Defensie komt daarom vaker uit bij de grotere defensie-industrieën die als hoofdaannemer optreden, die mkb-bedrijven in hun toeleveringsketen hebben. Zo profiteren mkb-bedrijven ook mee in toename in het aantal opdrachten. Defensie zet meer in op strategische autonomie en weegt bij de aanschaf van defensie materieel mee waar iets wordt geproduceerd, waarbij een Nederlandse of Europese toeleveringsketen de prioriteit heeft. Daarnaast maken Defensie en EZ zich via Industriële Participatie hard voor de betrokkenheid van Nederlandse Defensiebedrijven en kennisinstituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van Defensiematerieel, waarbij in het bijzonder aandacht is voor aansluiting van het MKB.
Mkb-bedrijven zijn doorgaans wendbaarder en sterker in innovaties, maar vragen een ander type zekerheden dan grote bedrijven. Daarom stimuleert Defensie de samenwerking met innovatieve mkb-ers en scale-ups. Dit doen wij op twee manieren. Ten eerste door de vorming van ecosystemen rond prioritaire technologiegebieden te stimuleren. Hier binnen kunnen grote en kleinere bedrijven gezamenlijk werken aan sterke proposities voor Defensie en voor toepassing op de civiele markt; de zogenaamde «dual-use» producten of diensten. Ten tweede zet Defensie in op vernieuwende manieren van aanbesteden die het voor een bredere groep bedrijven aantrekkelijker maakt om met Defensie meerjarig samen te gaan werken. Met wie bedrijven dat binnen het ecosysteem gaan doen, blijft echter de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Uiteindelijk kan het toetreden van nieuwe partijen, zoals MKB-bedrijven, de defensie-industrie juist versterken en meer competitief maken, bijvoorbeeld op het gebied van snellere levering en lagere prijzen.
Onderschrijft u het categoriseren van leveranciers in zogenaamde «tiers»? Zo ja, waarom en welk afwegingskader ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, hoe gaat u hiermee om?
De indeling van bedrijven in «tiers» is een algemene bedrijfseconomische groepering. In het kort zegt het iets over de plek van bedrijven in de toeleveringsketens, waarbij «tier 1»-bedrijven de Original Equipment Manufacturer (OEM) of systeemintegrator van een (sub-)systeem zijn en «tier 2»-bedrijven hun toeleveranciers zijn. Uit onderzoek van Berenschot (2024) blijkt dat we in Nederland relatief weinig «tier 1»-bedrijven hebben en relatief veel «tier 2»-bedrijven.3
De indeling in tiers vloeit voort uit de productiestrategie en sourcingstrategie van de fabrikant. Zoals bij vraag 2 al aangegeven is het niet aan Defensie om de leverancier voor te schrijven hoe die zijn supply chain moet inrichten. Wel onderkent de rijksoverheid dat het voor toeleveranciers lastig kan zijn om toegang te krijgen tot de toeleveringsketens van grote defensiebedrijven. We proberen die toegang op verschillende manieren te verbeteren. Vandaar dat we tier-1 bedrijven aanspreken op hun ketenverantwoordelijkheid, met als doel dat ze zelf goede afspraken maken met hun leveranciers over tijdige levering en kwaliteitseisen, zonder hierbij de eigen bedrijfsrisico’s en verantwoordelijkheden grotendeels op hen af te wentelen. Zo werkt het Ministerie van Economische Zaken nauw samen met Defensie om via het Industrieel Participatiebeleid Nederlandse bedrijven een positie te geven in de toeleveringsketens van internationale defensiebedrijven. Er zijn ook financieringsinstrumenten, zoals het SecFund, die specifiek gericht zijn op het (voor-)financieren van mkb voor het ontwikkelen van «dual-use» toepassingen.
Deelt u de zorgen dat mkb-defensiebedrijven door het stringente aanbetalingsbeleid gedwongen worden om dure externe geldschieters te vinden en dat dit de kosten van defensiematerieel onnodig omhoogstuwt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening delen wij slechts gedeeltelijk. Per contract vindt onderhandeling plaats over het betaal- en leverschema, waarbij de leveringsbehoefte van Defensie wordt afgewogen tegen de liquiditeitsbehoefte van de leverancier om deze planning te kunnen realiseren. Afhankelijk daarvan wordt de hoogte van een aanbetaling en de vervolgbetalingen vastgesteld. Er is daarbij op voorhand geen beperking in de hoogte van een aanbetaling. Wel loopt Defensie een risico bij zo’n voorschotbetaling, vandaar dat financiële regelgeving stelt dat boven 0,5 miljoen euro een bankgarantie verplicht is.
Zo’n bankgarantie wordt door bedrijven vaak als beperkend ervaren. Daarom onderzoekt Defensie in overleg met het Ministerie van Financiën hoe alternatieven op de voorgeschreven bankgarantie-eis bij voorschotbetalingen kunnen worden toegepast en hoe het proces en de voorwaarden daarvoor kunnen worden versneld en geformaliseerd. Deze inzet heeft er al toe geleid dat de afgelopen tijd voor verschillende casussen een alternatief op de bankgarantie-eis bij voorfinanciering is toegekend, waarmee knelpunten in deze specifieke casussen werden weggenomen. Defensie houdt geen gegevens bij over het aanbetalingsbeleid van andere Europese landen. Zoals beschreven kiest Defensie voor een maatwerkbenadering, waarbij in de onderhandelingsfase een afweging mogelijk is voor aanbetaling.
Verder blijkt uit onderzoek wel dat zelfs met het voorfinancieren van de hoofdaannemer, er alsnog knelpunten in de toeleveringsketens van deze aannemer kunnen ontstaan. Dat komt doordat de hoofdaannemer in dergelijke gevallen pas tot betaling aan de toeleveranciers overgaat wanneer een «milestone» is behaald en de daaraan gekoppelde betaling bij de hoofdaannemer binnen is gekomen. In de praktijk kan dat tot de situatie leiden dat juist de kleinere toeleveranciers langer moeten wachten op financiering. Een oplossing hiervoor is niet eenvoudig, maar Defensie benadrukt bij de grote bedrijven dat ook zij hier een verantwoordelijkheid in hebben om binnen hun eigen toeleveringsketen dergelijke drempels bij toeleveranciers weg te nemen.
Waarom is de aanbetaling vastgesteld op 10 procent en hoe verhoudt dit zich tot andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 4.
Is geïnventariseerd wat de impact is van het huidige aanbestedingsbeleid en wat de impact zou zijn van een eventuele verhoging van het aanbestedingspercentage op de productiecapaciteit in Nederland?
Uw Kamer is onlangs met een verzamelbrief4 door de Minister van Economische Zaken geïnformeerd over diverse onderzoeken, waaronder kansen voor het mkb en kansen voor de Nederlandse industrie. Tenderned publiceert ook regelmatig over deze onderwerpen, gebaseerd op de beschikbare aanbestedingsdata. De verzamelbrief vermeldt dat het stellen van kwalitatieve eisen binnen een aanbesteding een geschikt middel is om de Nederlandse industrie beter te positioneren. Dat is wat Defensie al doet door tijdige beschikbaarheid en herkomst van producten -bij voorkeur Nederlands of Europees- mee te wegen in de gunning. Het meest recente rapport Nederlandse defensie- en veiligheid gerelateerde technologische industriële basis5 laat groeiverwachtingen in de sector zien, over de diverse domeinen en de diverse «tiers» heen.
Vindt er overleg tussen de overheid en de defensie-veiligheidssector plaats over mogelijke wijzigingen in het beleid om knelpunten weg te nemen? Zo ja, wat is hier tot nu toe uitgekomen en neemt het Ministerie van Financiën deel aan deze overleggen? Zo nee, op welke manieren wordt de sector dan wel betrokken bij het opstellen en evalueren van beleid?
Ja dat overleg vindt plaats. Gezien de rol van de overheid, nemen het Ministerie van Economische Zaken en Defensie het voortouw aan de financieringstafel van het nieuwe publiek-privaat platform Defport. Aan deze tafel nemen verschillende publieke en private financiers en brancheverenigingen zoals VNO-NCW en NVB deel. Eind maart 2025 is de financieringstafel van start gegaan, en werkt nu gezamenlijk aan identificatie en mitigatie van knelpunten van financiering. Deze tafel moet resulteren in concrete oplossingsvoorstellen voor de gesignaleerde knelpunten; zowel aan overheids- als aan private zijde. Het Ministerie van Financiën heeft besloten in deze fase nog niet aan te sluiten, maar zal door Defensie en EZ worden geconsulteerd nadat de financieringstafel met oplossingen voor financieringsknelpunten naar voren komt.
Deelt u de analyse dat geld an sich niet de primaire belemmering is voor onze gereedstelling, maar de wijze waarop het geld wordt ingezet wel? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, kunt u dat motiveren?
Defensie beseft zich dat de wijze waarop het geld wordt ingezet bepalend is voor de effectiviteit van de krijgsmacht. Daarom kiezen we per dossier voor de meest effectieve oplossing, zowel bij de wijze van aanbesteding, de selectie van de uitvoerende partij als de financiële afspraken die met deze partij worden gemaakt.
In de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie schrijft u dat de defensie-industrie geen gewone markt is. Heeft dit volgens u consequenties voor hoe de overheid zich tot de defensiesector zou moeten verhouden? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Ja, de overheid heeft samen met de private sector een duidelijke rol voor de opschaling van de defensie-industrie. De huidige situatie maakt het nodig om op een andere manier met elkaar als overheid en industrie samen te werken. Met een andere mindset aan beide kanten, gericht op het gezamenlijk versnellen van het innovatie- en productievermogen, in plaats van een louter formele opdrachtgever-leverancierrelatie. Daarom zet defensie samen met kennisinstellingen en de industrie partnerschappen op, bijvoorbeeld via het publiek-private platform Defport. In deze partnerschappen wordt samen gewerkt, samen geïnvesteerd, geïnnoveerd en worden de risico’s gezamenlijk gedragen. Transparantie, onderling vertrouwen en wederkerigheid is daarbij het devies. Aan de ene kant vereist dit dat de overheid ervoor zorgt dat we bepaalde randvoorwaarden verbeteren, zoals ruimte om te testen of toegang tot financiering. Het vraagt ook om het geven van voldoende perspectief voor onze industrie die producten ontwikkelt. Daarvoor moeten we nauw contact hebben en houden met potentiële (toe)leveranciers. Aan de andere kant vraagt het ook van de industrie dat ze de samenwerking met elkaar opzoeken op onderwerpen die voor Defensie belangrijk zijn en daarmee met ons in gesprek blijven. De gebieden die genoemd zijn in de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie bieden daarvoor het vertrekpunt.
Welke rol ziet u voor de overheid weggelegd om te voorkomen dat bedrijven omvallen waardoor broodnodige productiecapaciteit verdwijnt en afhankelijkheid van vreemde niet-Europese mogendheden toeneemt?
De verantwoordelijkheid voor een gezonde bedrijfsvoering is vooral een zaak van bedrijven zelf. In een groeisector als de defensie- en veiligheidsindustrie bestaan er goede kansen voor bestaande en nieuwe toetreders met een aantrekkelijk en innovatief aanbod. Met de hogere budgetten, doelgerichte investeringen en het nieuwe aanschafbeleid van Defensie – zoals aangekondigd in de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) – is de kans dat Nederlandse bedrijven in aanmerking komen voor contracten met Defensie toegenomen. Dit draagt bij aan een betere marktdynamiek binnen de defensie- en veiligheidssector van Nederland en Europa. Bovendien beschikt EZ over een aantrekkelijk aanbod van regelingen die bedrijven door uitdagende situaties kunnen helpen. Ondanks dat kan het voorkomen dat bedrijven die voor Defensie een rol van betekenis spelen door een samenloop van omstandigheden in zwaar weer komen te zitten. In een groeimarkt zit ook altijd een zelfreinigend vermogen. Niet alle bedrijven kunnen mee of zijn in staat om bedrijfsvoering aan te passen. Zeker zodra innovatie een grotere rol gaat spelen zullen er winners en verliezers zijn, zoals dat in elke groeimarkt voorkomt.
In uitzonderingssituaties kan de overheid overwegen om bedrijven of sectoren te ondersteunen. Algemene uitspraken over het wel of niet ingrijpen zijn moeilijk te doen, maar in het proces worden verschillende factoren evenwichtig bekeken. Of de overheid ingrijpt ter behoud van industriële productiecapaciteit in Nederland of niet, is sterk afhankelijk van de eventuele veiligheidsrisico’s, de mate van strategische afhankelijk van de activiteit in de toeleveranciersketen van de defensie- en veiligheidssector, de bereidheid van derden om bij te dragen aan een oplossing, de levensvatbaarheid en het innovatieve vermogen van het bedrijf in relatie tot prioritaire technologie-gebieden van Defensie. Ook wordt gekeken of een logisch Europees alternatief bestaat wanneer productie uit Nederland zou verdwijnen en of dat een acceptabel alternatief is gezien concurrentievermogen en strategische afhankelijkheid. Het Kabinet verbindt altijd voorwaarden aan dergelijke ondersteuning, afhankelijk van de specifieke casus.
Wanneer vast staat dat er met het wegvallen van de productiecapaciteit een ongewenste strategische afhankelijkheid of veiligheidsrisico ontstaat voor Nederland, en de private (financiële) sector niet bereid is om in te stappen, dan is Defensie – mits dit in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving – samen met o.a. EZ bereid om oplossingsrichtingen te onderzoeken en waar noodzakelijk in te grijpen om de leveringszekerheid van partnerlanden te garanderen. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het (Europeesrechtelijke) juridisch kader voor staatssteun. Dit alles in nauw overleg met het Ministerie van Financiën.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de hogere defensie-investeringen op een effectieve wijze ingezet worden om de gereedstelling van de krijgsmacht ook daadwerkelijk te verhogen?
Dit doen wij op verschillende manieren, Namelijk door invulling te geven aan onze plannen, de industrie te stimuleren, belemmeringen te verwijderen, knelpunten op te lossen en door resoluut te innoveren. Daarbij nemen we gecalculeerd risico, werken we meer met partnerschappen en gaan we groot leren met de meeste impact. Daarbij bestaat het risico dat ook dingen fout gaan, investeringen niet optimaal blijken te zijn, en behoeften later of duurder worden ingevuld. In dergelijke gevallen zullen we daarvan leren en hierover transparant zijn richting toezichthouders, maatschappij en Kamer.
Bent u voornemens om noodlijdende defensiebedrijven te steunen? Zo ja, worden hier voorwaarden aan verbonden zoals publieke inspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u alle vragen afzonderlijk en een week voor het commissiedebat Defensie-industrie van 11 juni 2025 beantwoorden?
Ja. Wegens de samenhang tussen vragen 4 en 5 en de vragen 10 en 12 zijn deze gezamenlijk beantwoord.
De investeringsplannen van staatsdeelneming Schiphol en het besluit om geen dividend uit te keren aan de Staat over het jaar 2024 |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het juist dat Schiphol volgens haar statuten verplicht is om voor investeringen die groter zijn dan 25% van het eigen vermogen, goedkeuring te verkrijgen van de aandeelhouders tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders?
Dat is niet juist. De drempels voor investeringsbesluiten die goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) behoeven zijn opgenomen in artikel 14 lid 3 van de statuten van Royal Schiphol Group N.V. Voor investeringen in Nederland geldt een drempel van € 200 mln.
Klopt het dat de investeringsdrempel voor Schiphol voor goedkeuring circa 1 miljard euro per jaar is?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat Schiphol voornemens is om tot en met 2030 jaarlijks circa 1,2 miljard euro te investeren en dat hiervoor reeds goedkeuring is verleend door de aandeelhouders?
Schiphol heeft inderdaad aangekondigd tot en met 2030 jaarlijks circa € 1,2 miljard te willen investeren. Hoewel de staat als aandeelhouder nut en noodzaak van de investeringsagenda op hoofdlijnen onderschrijft, zullen individuele investeringen die de statutaire drempelwaardes overschrijden nog moeten worden voorgelegd en is hiervoor ook niet reeds door de aandeelhoudersvergadering goedkeuring verleend. Bovendien is niet voor alle investeringsplannen aandeelhoudersgoedkeuring vereist, omdat sommige investeringen onder de drempel van € 200 mln. vallen.
Wanneer heeft Schiphol aandeelhoudersgoedkeuring gekregen voor de investeringsplannen zoals gepresenteerd op 30 augustus 2024, en waarom is de Kamer vooraf niet geïnformeerd of op de hoogte gesteld van dit voorgenomen besluit?
Er is nog geen sprake van goedkeuring door de aandeelhouders, zie ook het antwoord op vraag 3. In algemene zin geldt dat de Tweede Kamer niet vóóraf geïnformeerd wordt over individuele goed te keuren investeringsbesluiten van de staatsdeelnemingen. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent investeringen vastgelegd en toegelicht. De Kamer wordt daarnaast achteraf geïnformeerd over de goedgekeurde investeringen middels het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Deze informatie is tevens te vinden via het Dashboard Staatsdeelnemingen.1
Kan de Minister de investeringsplannen van Schiphol met de Kamer delen?
De concrete investeringsplannen van Schiphol worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en kunnen daarom niet worden gedeeld met uw Kamer.
Afgelopen jaren is een aantal investeringen gedaan waar aandeelhoudersgoedkeuring voor is gegeven. Voorbeelden van deze investeringen zijn de A-Pier, infrastructurele uitbreidingen zoals de Dual Taxi Way (luchthavenveiligheidsproject) en herontwikkeling van Lounge 1 (Schiphols oudste lounge). Het investeringsprogramma voor de komende jaren betreft met name infrastructurele verbeteringen zoals het onderhoud en vernieuwing van infrastructuur en banenstelsel, vernieuwing van verouderde terminal delen (zoals C-Pier) en verbeteringen op het gebied van verduurzaming van de luchthavenoperatie en kwaliteit van werk zoals de elektrificatie van afhandelingsmaterieel.
Kan de Minister toelichten waarom hij in oktober 2024 nog niet vooruit wilde lopen op het dividendbesluit over boekjaar 2024, het jaar dat er 50% meer winst is gemaakt dan in het recordjaar 2017?
Het dividendbesluit wordt genomen in de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering die doorgaans in april van het daaropvolgende boekjaar plaats vindt. In oktober 2024 was boekjaar 2024 nog niet afgelopen en kon dus ook nog geen besluit genomen worden.
Kan de Minister toelichten waarom hij de Kamer niet vooraf heeft geïnformeerd over het voornemen om geen dividend uit te keren over het boekjaar 2024?
Het besluit om geen dividend uit te keren over boekjaar 2024 is conform het geldende dividendbeleid van Schiphol genomen. De financiële positie van Schiphol voldeed namelijk nog niet aan de afgesproken ratio’s in het dividendbeleid. Over besluiten tot het al dan niet uitkeren van dividend conform het dividendbeleid van deelnemingen informeer ik de Kamer nooit vooraf. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent de financiële positie van de staatsdeelnemingen vastgelegd en toegelicht. Zie hiervoor ook het handboek financiële positie waarin in paragraaf 3.7 wordt stilgestaan bij het vaststellen van een dividendbeleid.2
Kan de Minister het gespreksverslag of de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders delen, waarin de gesprekken tussen Schiphol en haar aandeelhouders over het aanpassen van het dividendbeleid zijn vastgelegd?
Graag licht ik het doorlopen proces en de inhoudelijke afweging voor aanpassing van het dividendbeleid toe. Het voornemen om het dividendbeleid van Schiphol aan te passen is vanaf de zomer van 2024 in een reeks informele gesprekken tussen Schiphol en de aandeelhouders besproken. Schiphol heeft de noodzaak tot aanpassing uitvoerig, en naar tevredenheid van de aandeelhouders, onderbouwd.
In het kort is het voorstel om de komende vijf jaar het winstuitkeringspercentage van 60% naar 30% te verlagen. Aan het eind van die periode zal het uitkeringspercentage in beginsel teruggaan naar 60%. Het voorstel voor verlaging volgt uit de noodzaak tot het vinden van een balans tussen een solide financiële positie voor Royal Schiphol Group, het kunnen uitvoeren van de noodzakelijke investeringen en het uitkeren van een voorspelbaar dividend aan de aandeelhouders.
De investeringsagenda betreft alleen wat noodzakelijk en haalbaar is (zowel qua uitvoering als financieel). De opgave is niet gericht op groei van het aantal vliegbewegingen, maar wordt hoofdzakelijk gedreven door de volgende factoren:
De verwachte winst van Schiphol stijgt weliswaar als gevolg van hogere haventarieven, maar de geplande investeringen leiden de komende jaren tot grote negatieve kasstromen, die bij een ongewijzigd beleid de gewenste financiële positie in gevaar kunnen brengen. Voornoemde balans is wat de aandeelhouders betreft voor de komende jaren gevonden bij 30% winstuitkering. Door de hogere winst zal dit percentage leiden tot dividenduitkeringen die grofweg op hetzelfde niveau als de jaarlijkse uitkeringen van voor 2019 liggen.
Het daadwerkelijke aandeelhoudersbesluit tot aanpassing zal pas formeel worden genomen na afronding van de Voorjaarsbesluitvorming, waarin de financiële gevolgen voor de Rijksbegroting zijn meegenomen.
In aanvulling op bovenstaande toelichting geef ik nog in algemene zin een toelichting op uw vraag om de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders met de Kamer te delen. De notulen van de aandeelhoudersvergadering en andere voor dit besluit relevante stukken worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en worden daarom in beginsel niet gedeeld met uw Kamer. Doel van een besloten aandeelhoudersvergadering is om in een vertrouwelijke setting standpunten vrijelijk over en weer te kunnen delen. Als er een risico is dat de notulen op een later moment openbaar worden, kan dit invloed hebben op de insteek en wat uitgewisseld wordt tijdens de aandeelhoudersvergadering, omdat dan bijvoorbeeld bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie niet gedeeld kan worden. Om deze reden ben ik niet voornemens de notulen van de aandeelhoudersvergadering naar uw Kamer te zenden. Overigens is in die vergadering niet uitgebreid stilgestaan bij de inhoudelijke overwegingen achter het voornemen het dividendbeleid aan te passen.
Kan de Minister aangeven of zijn standpunt om over 2024 geen dividend uit te keren, wordt gedeeld door de andere aandeelhouders van Schiphol, namelijk de gemeenten Amsterdam en Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Ja, hierover is unaniem besloten tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders.
Kan de Minister toelichten hoe de begroting van de dividendinkomsten uit staatsdeelnemingen voor de periode 2026–2030 is opgebouwd, en welk deel daarvan afkomstig is van Schiphol?
Ik geef geen overzicht van de meerjarige dividendraming, omdat de meerjarige winstramingen bedrijfsvertrouwelijk zijn. Dividendramingen van staatsdeelnemingen worden gebaseerd op de verwachte financiële resultaten en het vastgestelde dividendbeleid per deelneming. Het dividendbeleid vormt een integraal onderdeel van financiële afspraken die worden gemaakt met de staatsdeelneming conform het Handboek financiële positie.3 De dividenduitkeringen die de staat in 2025 ontvangt over boekjaar 2024 staan vermeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Dit wordt naar verwachting begin juli met uw Kamer gedeeld.
Kan de Minister aangeven in welke situatie Schiphol wel dividend zou moeten uitkeren?
Conform de Nota Deelnemingenbeleid 2022 keren staatsdeelnemingen een deel van de winst uit indien de financiële buffers voldoende zijn. Dit geldt ook voor Schiphol. Schiphol keert dividend uit als het winst maakt en aan de vastgestelde financiële ratio’s voldoet. Dat wordt bepaald aan de hand van een aantal financiële indicatoren die de gewenste credit rating ondersteunen, zoals de solvabiliteit van de onderneming. Het is de verwachting dat Schiphol de komende jaren wel dividend zal uitkeren.
Kan de Minister per jaar (2024 tot en met 2030) aangeven in hoeverre het uitblijven van dividenduitkeringen door Schiphol leidt tot financiële tegenvallers voor de Rijksbegroting?
In de raming van 2024 was al rekening gehouden met het niet-uitkeren van dividend. Over de daaropvolgende jaren worden wel dividenduitkeringen verwacht, op basis van de huidige financiële vooruitzichten van Schiphol. Ten opzichte van eerdere ramingen is geen sprake van financiële tegenvallers, omdat de impact van de verwachte hogere winstgevendheid van Schiphol groter is dan de impact van de verlaging van het uitkeringspercentage.
Kan de Minister per begrotingsjaar (2026 tot en met 2030) aangeven welk deel van de verwachte tegenvallers op de post «Dividenden financiële staatsdeelnemingen» (232 miljoen euro in 2026 tot 222 miljoen euro in 2030) is toe te schrijven aan het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol?
Schiphol valt niet onder de post «Dividenden financiële deelnemingen». Onder die post vallen de (indirecte) deelnemingen in ABN AMRO en de Volksbank. Zoals toegelicht bij antwoord 12 is er naar verwachting geen sprake van het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol.
Kan de Minister aangeven op welke wijze de tegenvallers als gevolg van lagere dividendinkomsten uit financiële staatsdeelnemingen, in de periode 2026–2030, worden opgevangen of gedekt binnen de Rijksbegroting?
Dividendontvangsten uit financiële deelnemingen (ABN AMRO en de Volksbank) zijn niet relevant voor het uitgavenkader. Conform de begrotingsregels kunnen meevallers (meer dividend) niet gebruikt worden voor additionele uitgaven binnen het kader en hoeven tegenvallers (minder dividend) niet gedekt te worden binnen het uitgavenkader. De dividendontvangsten uit financiële deelnemingen zijn wel relevant voor het EMU-saldo.
Op het gebied van dividenden van niet-financiële deelnemingen worden juist hogere autonome ontvangsten verwacht, als gevolg van ontwikkelingen bij meerdere deelnemingen, waaronder Schiphol. Zoals in antwoord 12 is toegelicht levert Schiphol hier een positieve bijdrage aan vanwege de hoger dan verwachte winstgevendheid – de impact daarvan is groter dan de impact van de voorgenomen verlaging van het winstuitkeringspercentage.
Een ongekend kritisch rapport van de Europese Rekenkamer over het coronaherstelfonds |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF» van de Europese Rekenkamer?1
Ja, ik ben bekend met de op 6 mei jl. verschenen publicatie van de Europese Rekenkamer (ERK) «Prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF». Deze publicatie betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de Herstel en veerkrachtfaciliteit (HVF) samen.
Wat vindt u van het rapport? En welke lessen trekt u hieruit voor het toekomstig beleid en de Nederlandse standpuntbepaling in de Europese Unie met betrekking tot dit soort instrumenten?
Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. De ERK signaleert punten die van belang zijn voor eventuele toekomstige instrumenten die gericht zijn op prestatie gebonden financiering.
De kritiek van de ERK heeft betrekking op diverse punten, waaronder onduidelijkheid over kosten en resultaten, en het ontbreken van effectieve controlemechanismen. Onderstaand worden deze punten samengevat en voorzien van een duiding en appreciatie.
De ERK is van mening dat de efficiëntie van de inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Bij de HVF vindt uitbetaling plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) wel ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de werkelijk gemaakte kosten spelen geen rol bij de uitbetaling. De Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Deze systematiek bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiefondsen. Het kabinet voorziet hier ook een risico van een dubbele verantwoordingslast.
Daarnaast vindt de ERK dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK in veel gevallen gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer2 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact-indicatoren af, gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet vindt het wenselijk om resultaten te meten, maar erkent daarbij dat het om verschillende redenen, zoals aangehaald door de Commissie, lastig is om (op korte termijn) resultaten te beoordelen. Het kabinet kan zich daarom vinden in het advies van de Commissie.
Hiernaast is de ERK van mening dat het nalevingskader van de HVF en de regels voor de bescherming van de financiële belangen van de EU niet robuust genoeg zijn. De controlesystemen bevatten volgens de ERK tekortkomingen. Daarnaast ziet de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet «ernstig» zijn.
Om de financiële belangen van de EU te beschermen, dat wil zeggen fraude, corruptie, dubbele financiering en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren zijn er binnen de HVF diverse bepalingen van kracht, die zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Daarbij staan lidstaten primair aan de lat om de financiële belangen van EU te beschermen. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen. Om aanspraak te maken op middelen uit de HVF moeten lidstaten, als onderdeel van hun herstelplan, een robuust nationaal controlesysteem opzetten. Bij de beoordeling van de herstelplannen heeft de Commissie getoetst of de controlesystemen voldeden aan de eisen van de HVF-verordening. Daarnaast voert de Commissie in alle lidstaten zogenoemde systeemaudits uit om te controleren of de controlesystemen voldoen aan de vereisten. Zonder een goed werkend controlesysteem hebben lidstaten geen recht op uitbetaling. Lidstaten moeten verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terugvorderen. Daarnaast is vastgelegd dat lidstaten ten behoeve van audit en controle, gegevens moeten verzamelen over o.a. eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Verder moet een lidstaat met ieder betaalverzoek een beheersverklaring meesturen die o.a. bevestigt dat de controlesystemen de nodige garanties bieden dat de middelen zijn beheerd volgens alle toepasselijke regels, in het bijzonder inzake het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie, en dubbele financiering. Ook moet een lidstaat bij ieder betaalverzoek een samenvatting meesturen van de door de nationale auditautoriteit uitgevoerde audits, met inbegrip van vastgestelde zwakke punten en eventuele genomen corrigerende maatregelen. Doordat de Commissie eisen stelt aan de controlesystemen, systeemaudits en audits op maatregelniveau uitvoert, en de lidstaten verplicht zijn om gegevens van eindontvangers te verzamelen en controleren, is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen. Daarnaast heeft de Commissie tijdens de looptijd van de HVF aanvullende richtsnoeren publiceert om lidstaten te ondersteunen bij het tegengaan van bijvoorbeeld dubbele financiering3.
Dat gezegd hebbende, hecht het kabinet er groot belang aan dat de financiële belangen van de EU worden beschermd Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend MFK dan is het van belang dat de observaties van de ERK waar relevant worden benut. Dat betekent concreet dat tekortkomingen in de controlesystemen zo vroeg mogelijk moeten worden opgespoord en gecorrigeerd, en dat de Commissie ook correcties moet kunnen aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet ernstig zijn. Hierbij geeft het kabinet wel graag mee dat de administratieve lasten nu al erg hoog zijn, en dat ervoor gewaakt moet worden dat verantwoordingslasten proportioneel blijven.
Ook vindt de ERK dat de methode die de Commissie heeft vastgesteld om de financiële bijdragen van de HVF aan een lidstaat te verlagen in geval van niet-naleving van mijlpalen en streefdoelen, tot verschillende interpretaties kan leiden. Deze methode rust gedeeltelijk op een kwalitatieve interpretatie van het belang van een niet-behaalde mijlpaal of streefdoel. Het kabinet acht het derhalve van belang dat de Commissie transparant is over haar beoordeling en kaders zoveel mogelijk vooraf worden vastgesteld.
Tot slot wijst de ERK erop dat de huidige regels geen bepaling bevatten op grond waarvan de Commissie het terugdraaien van eerdere verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen na 2026 kan aanpakken. In het geval dat mijlpalen of doelstellingen die reeds zijn behaald, door een lidstaat worden teruggedraaid, kan de Commissie corrigerende maatregelen nemen. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, zoals het geval zal zijn na 2026, kunnen alleen middelen worden teruggevorderd door de Commissie als sprake is van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of leningsovereenkomst, of als een lidstaat geen corrigerende maatregelen heeft genomen in het geval van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Het kabinet merkt op dat de Commissie tot op zekere hoogte dus wel mogelijkheden heeft om corrigerende maatregelen te nemen.
Hoe kan het dat de Europese Rekenkamer constateert dat eind 2024 42% van de gelden is uitbetaald, terwijl slechts 28% van de mijlpalen en streefdoelen is bereikt?
Conform de HVF-verordening konden lidstaten aanspraak maken op voorfinanciering uit de HVF, ter waarde van maximaal 13% van de toegewezen giften en leningen. De verdere uitbetalingen vinden plaats op basis van het behalen van mijlpalen en doestellingen. Daarbij zijn de verschillende betalingstermijnen gekoppeld aan sets van mijlpalen en doelstellingen. Dit is vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie (de Raad) ter vaststelling van het HVP en de door de lidstaat en de Commissie overeengekomen operationele regelingen. Het totale bedrag waar een lidstaat aanspraak op maakt is niet evenredig verdeeld over deze betalingstermijnen, noch over het aantal mijlpalen en doelstellingen. Het betalingsprofiel verschilt per lidstaat, waarbij rekening is gehouden met het relatieve belang van deze mijlpalen en doelstellingen. Betaalverzoeken waarin grotere mijlpalen of doelstellingen zijn opgenomen, zoals het voltooien van een belangrijke maatregel, staan gelijk aan een relatief grotere uitbetaling uit de faciliteit. Deze werkwijze, en de verstrekte voorfinanciering, zorgen ervoor dat het percentage dat is uitbetaald aan een lidstaat niet noodzakelijkerwijs overeen hoeft te komen met het percentage behaalde mijlpalen en doelstellingen.
Wat kan er nog gedaan worden om voor het restant van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility; RRF) niet weer zo’n rapport te krijgen? Hoe gaat u dat aanpakken en aankaarten in de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad?
De analyse van de ERK betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de HVF samen. De analyse richt zich op het ontwerp en de uitvoering van de HVF en de HVPs in brede zin. Het is in eerste instantie aan de Commissie om zich hiervan rekenschap te geven, aangezien zij is belast met het toezicht op de implementatie van de HVF, en het recht van initiatief heeft voor het doen van voorstellen voor toekomstige instrumenten. De Commissie verwijst in reacties op de reeds gepubliceerde rapporten van de ERK op de afspraken over de werkwijze van de HVF, zoals die door de medewetgevers (de Raad en Europees Parlement) zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Het kabinet heeft begrip voor deze reactie. Het kabinet verwelkomt daarnaast het gehoor dat de Commissie heeft gegeven aan een deel van de aanbevelingen van de ERK die volgden uit eerdere rapporten.
Een wijziging van de werkwijze van de huidige HVF ligt gegeven de beperkte resterende looptijd van de HVF (tot eind 2026) niet voor de hand. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Het kabinet acht het van belang dat bij het opstellen van eventuele voorstellen voor toekomstige instrumenten gebaseerd op prestatiegerichte systematiek, de bevindingen en aanbevelingen van de ERK op relevante punten ter harte worden genomen.
Deelt u de constatering van de Europese Rekenkamer dat er slechts beperkt zicht is op de resultaten die worden geboekt bij het behalen van de mijlpalen van het Herstel- en Veerkrachtplan? Zo nee, waarom niet?
De ERK is van mening dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer4 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact indicatoren, zoals de ERK deze graag had gezien, af gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet kan zich vinden in dit advies.
Daarnaast is het bijzonder lastig om op korte termijn resultaten te beoordelen. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026, en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Het zou daarom prematuur zijn om nu een volledig beeld te schetsen van de concrete resultaten van de HVF.
Conform de HVF-verordening zal de Commissie uiterlijk 31 december 2028 een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag voorleggen aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie (de Raad), het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Dit verslag zal bestaan uit een algemene evaluatie van de faciliteit en zal informatie bevatten over het effect ervan op de lange termijn.
Welke lessen trekt u daaruit, mede met het oog op de plannen van de Europese Commissie om in het Meerjarig Financieel Kader meer conditionaliteit in te bouwen?
Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK), dan is het van belang dat de observaties van de ERK waar relevant ter harte worden genomen. Deze lessen en de appreciatie ervan zijn toegelicht in het antwoord op vraag 2. De kabinetsinzet ten aanzien van prestatiegerichte financiering in het volgende MFK is opgenomen in de Kamerbrief van 28 maart jl5.
Deelt u de constatering van de Europese Rekenkamer dat het Herstel- en Veerkrachtplan het risico van overlapping met andere fondsen van de Europese Unie vertoont? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt dat in de toekomst voorkomen?
De ERK heeft kritiek op het feit dat de HVF doelstellingen een groot aantal beleidsterreinen bestrijken, waardoor het risico op overlap met andere EU-instrumenten toeneemt. In dit kader adviseert de Commissie voor de inrichting van mogelijke toekomstige prestatiegerichte instrumenten dat het toepassingsgebied en de doelstellingen van de instrumenten duidelijk zijn omschreven.
De HVF is gericht op het vergroten van de veerkracht van de lidstaten, door middel van steun voor maatregelen die betrekkingen hebben op beleidsterreinen die gestructureerd zijn in zes pijlers, namelijk: de groene transitie; digitale transformatie; slimme duurzame en inclusieve groei; sociale en territoriale cohesie; gezondheid en economische; en sociale en institutionele veerkracht. Er bestaan verschillende EU-instrumenten, waaronder de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, die ook een aantal van deze terreinen bestrijken. Het kabinet acht het wenselijk dat onder het volgende MFK overlap tussen verschillende instrumenten zoveel mogelijk wordt beperkt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de Europese Commissie in veel gevallen geen geld terug kan vorderen als een lidstaat zich niet aan de regels houdt, omdat het geld al is overgemaakt? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
De kritiek van de ERK op de beperkte mogelijkheid van de Commissie om middelen terug te vorderen heeft betrekking op twee zaken. In de eerste plaats noemt de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen, oftewel middelen terugvorderen, in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten (in het geval deze niet «ernstig» zijn). Het kabinet kan de kritiek van de ERK op dit punt volgen. Het kabinet zet onderstaand uiteen welke verschillende gronden bestaan op basis waarvan terugvordering wel kan plaatsvinden.
Conform artikel 22 lid 5 van de HVF-verordening voorziet de financiële overeenkomst, en in voorkomend geval leningsovereenkomst, die wordt afgesloten tussen een lidstaat en de Commissie, de Commissie van het recht om in een aantal gevallen middelen die zijn uitbetaald uit de HVF terug te vorderen. In reactie op een eerdere aanbeveling van de ERK6 heeft de Commissie richtsnoeren7 opgesteld die een kader bieden voor de toepassing van deze bepaling. Er bestaan drie situaties op grond waarvan de Commissie verminderingen en terugvordering van HVF-middelen kan uitvoeren. Allereerst in het geval dat fraude, corruptie en belangenverstrengelingen die de financiële belangen van de EU schaden niet zijn gecorrigeerd door een lidstaat. Ten tweede, in het geval van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of de leningsovereenkomst tussen de lidstaat en de Commissie. Dit vereist een schending door de lidstaat van specifieke verplichtingen van de overeenkomsten die op een wezenlijke wijze afbreuk doet aan de rechten van de Commissie of de goede besteding van middelen van de EU. Ten derde, in het geval dat informatie en rechtvaardiging die ten grondslag liggen aan een betaalverzoek onjuist blijken te zijn.
In het geval dat de situatie zich voordoet dat de Commissie middelen gaat terugvorderen, wordt dit in eerste instantie gedaan door middel van een vermindering van de eerstvolgende uitbetaling uit de faciliteit. Indien er geen openstaande betaalverzoeken meer zijn of de lidstaat geen betaalverzoeken meer indient, zal de Commissie een nota aan de lidstaat uitschrijven om de te betalen middelen, terug te vorderen.
In de tweede plaats noemt de ERK de beperkte mogelijkheid van de Commissie om middelen terug te vorderen in het geval dat mijlpalen en doelstellingen worden teruggedraaid. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, kunnen er geen middelen worden teruggevorderd door de Commissie anders dan op de hierboven genoemde gronden.
Deelt u de mening dat de constatering van de Europese Rekenkamer dat het «onduidelijk is of EU-burgers echt waar voor hun geld krijgen» uiterst pijnlijk is, aangezien er immer zorgvuldig moet worden omgegaan met belastinggeld? Deelt u eveneens de mening dat dit een zeer slechte zaak is voor draagvlak voor de Europese Unie in zijn algemeenheid?
Het kabinet hecht aan een effectieve besteding van EU-middelen. Het is van belang dat burgers erop kunnen vertrouwen dat EU middelen correct en effectief worden besteed, ook met oog op het draagvlak.
De ERK is van mening dat de efficiënte inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 vindt uitbetaling plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van rechtmatigheid van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten wel bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de gemaakte kosten spelen geen rol bij de uitbetaling. De lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Dit bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiemiddelen. Het kabinet voorziet hier ook een risico van dubbele verantwoordingslast.
Deelt u, net als de Europese Rekenkamer, de constatering dat er risico is dat de terugbetalingen van het Herstel- en Veerkrachtplan door de gestegen rentes toekomstige begrotingen van de Europese Unie flink onder druk kunnen zetten? Zo nee, waarom niet? Wat betekent dit voor de Nederlandse afdrachten in het volgende Meerjarig Financieel Kader?
In het eigenmiddelenbesluit8 is overeengekomen dat de middelen die zijn geleend ten behoeve van het giftendeel van de HVF via de EU-begroting worden terugbetaald. Die terugbetaling moet uiterlijk in 2058 zijn afgerond, gestaag en voorspelbaar gebeuren en jaarlijks niet groter zijn dan 7,5% van de geleende middelen. Het aandeel dat de lidstaten moeten bijdragen aan de terugbetaling hangt af van de BNI-sleutel. In een brief van 27 augustus 20249 heeft het kabinet uiteengezet dat de terugbetaling voor Nederland naar schatting neerkomt op 38 miljard euro tot en met 2058. Dit betreft zowel de nominale terugbetaling van het subsidiedeel als de rentelasten. Een hogere rente leidt tot een hogere terugbetaling voor de EU en daarmee ofwel tot herprioritering in de EU-begroting ofwel tot hogere afdrachten van lidstaten, waaronder Nederland.
Er moeten nog afspraken worden gemaakt over de precieze terugbetaling van NGEU. Deze afspraken worden gemaakt in het kader van de onderhandelingen over het volgend MFK. In de tweede helft van 2025 publiceert de Commissie naar verwachting een voorstel voor het volgende MFK.
Wat is de onderbouwing van de Europese Commissie om te stellen dat het Herstel- en Veerkrachtplan wél een prestatiegericht instrument is, in het bijzonder gezien de constatering van de Europese Rekenkamer dat eind 2024 42% van de gelden is uitbetaald, terwijl slechts 28% van de mijlpalen en streefdoelen is bereikt? Welke gevolgen moet dit hebben voor de resterende uitbetaling van de middelen (58%)?
De ERK hanteert een andere definitie van een prestatiegericht instrument dan de Commissie. Volgens de definitie van de ERK zijn prestaties een maatstaf die aangeeft in hoeverre de doelstellingen van door de EU gefinancierde acties, projecten of programma’s zijn verwezenlijkt en of dit op een kosteneffectieve wijze is gedaan. De ERK vindt dat de HVF conform deze definitie geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK gericht op output in plaats van resultaten.
De Commissie hanteert in het kader van de HVF een andere definitie van prestaties, waarbij met de term prestaties wordt gedoeld op het behalen van mijlpalen en doelstellingen. Uitbetaling vindt plaats op basis van het bereiken van deze mijlpalen en doelstellingen. De Commissie heeft in een richtsnoer10 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact indicatoren, zoals de ERK deze graag had gezien, af gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 bestaat er een aantal verklaringen voor het feit dat het percentage uitbetaalde middelen hoger ligt dan het percentage bereikte mijlpalen en doelstellingen.
Hoe neemt u de lessen van dit kritische rapport mee bij uw inzet voor de aanstaande vaststelling van het Meerjarig Financieel Kader, in het bijzonder omdat de voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Von der Leyen, het Herstel- en Veerkrachtplan als uitgangspunt voor deze toekomstige begroting van de Europese Unie wil hanteren?
Op dit moment ligt er nog geen concreet Commissievoorstel voor het aanstaande Meerjarig Financieel Kader. Het is daarom te vroeg om al een nader oordeel te hebben over de toepassing van de systematiek van het Herstel- en Veerkrachtfaciliteit in het volgende MFK. Het kabinet deelt naar verwachting na het zomerreces de appreciatie van het MFK-voorstel met uw Kamer.
Het rapport biedt echter wel aanknopingspunten voor het kabinet. Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten een vervolg krijgen onder het volgend MFK, dan is het van belang dat de relevante aanbevelingen van de ERK op dit punt ter harte worden genomen. De lessen die worden meegenomen en een uitgebreidere appreciatie van de kernpunten van het synergierapport zijn opgenomen in de beantwoording op vragen 2 en 6.
Hoe schat u het krachtenveld in de Europese Unie om de aanbevelingen en kritiekpunten van dit rapport ter harte te nemen voor toekomstige financieringsinstrumenten van de Europese Unie in?
Het is in dit stadium onduidelijk hoe het krachtenveld eruit ziet met betrekking tot de kritiekpunten uit het syntheserapport. In algemene zin verwelkomen de lidstaten de rapporten van de ERK over de HVF, maar wordt er ook begrip getoond voor kritische tegenreacties van de Commissie. Lidstaten hebben in het verleden hun zorgen uitgesproken over de correcte besteding van middelen. Daarnaast zijn ook zorgen geuit over de hoge administratieve lasten die de uitvoering van de HVF met zich mee heeft gebracht.
Het Europese coronaherstelfonds |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Europese coronaherstelfonds, waar de Europese Rekenkamer forse kritiek op heeft?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over de op 6 mei jl. gepubliceerde analyse van de Europese Rekenkamer (ERK) «Prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF»2. Deze analyse betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de Herstel en veerkrachtfaciliteit (HVF) samen.
Deelt u de mening van de Europese Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. Het rapport van de ERK kan mogelijk van belang zijn bij eventuele toekomstige instrumenten die gericht zijn op prestatiegebonden financiering.
De ERK-rapportage heeft betrekking op diverse punten, waaronder over kosten en resultaten en effectieve controlemechanismen. Onderstaand worden deze punten samengevat en voorzien van een duiding en appreciatie.
De ERK is van mening dat de efficiëntie van de inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Bij de HVF vindt uitbetaling echter plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) wel ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de werkelijk gemaakte kosten spelen zoals dus zoals vooraf overeengekomen geen rol bij de uitbetaling. De Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Deze systematiek bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiefondsen. Het kabinet heeft begrip voor de wens van de ERK om meer grip te hebben op de kosten, maar voorziet hier ook een risico van een dubbele verantwoordingslast.
Daarnaast vindt de ERK dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK in veel gevallen gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer3 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact-indicatoren af, gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet vindt het wenselijk om resultaten te meten, maar meent daarbij dat het om verschillende redenen, zoals aangehaald door de Commissie, lastig is om (op korte termijn) resultaten te beoordelen. Het kabinet kan zich daarom vinden in het advies van de Commissie.
Hiernaast is de ERK van mening dat het nalevingskader van de HVF en de regels voor de bescherming van de financiële belangen van de EU niet robuust genoeg zijn. De controlesystemen bevatten volgens de ERK tekortkomingen. Daarnaast ziet de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet «ernstig» zijn.
Om de financiële belangen van de EU te beschermen, dat wil zeggen fraude, corruptie, dubbele financiering en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren zijn er binnen de HVF diverse bepalingen van kracht, die zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Daarbij staan lidstaten primair aan de lat om de financiële belangen van EU te beschermen. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen. Om aanspraak te maken op middelen uit de HVF moeten lidstaten, als onderdeel van hun herstelplan, een robuust nationaal controlesysteem opzetten. Bij de beoordeling van de herstelplannen heeft de Commissie getoetst of de controlesystemen voldeden aan de eisen van de HVF-verordening. Daarnaast voert de Commissie in alle lidstaten zogenoemde systeemaudits uit om te controleren of de controlesystemen voldoen aan de vereisten. Zonder een goed werkend controlesysteem hebben lidstaten geen recht op uitbetaling. Lidstaten moeten verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terugvorderen. Daarnaast is vastgelegd dat lidstaten ten behoeve van audit en controle, gegevens moeten verzamelen over o.a. eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Verder moet een lidstaat met ieder betaalverzoek een beheersverklaring meesturen die o.a. bevestigt dat de controlesystemen de nodige garanties bieden dat de middelen zijn beheerd volgens alle toepasselijke regels, in het bijzonder inzake het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie, en dubbele financiering. Ook moet een lidstaat bij ieder betaalverzoek een samenvatting meesturen van de door de nationale auditautoriteit uitgevoerde audits, met inbegrip van vastgestelde zwakke punten en eventuele genomen corrigerende maatregelen. Doordat de Commissie eisen stelt aan de controlesystemen, systeemaudits en audits op maatregelniveau uitvoert, en de lidstaten verplicht zijn om gegevens van eindontvangers te verzamelen en controleren, is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen. Daarnaast heeft de Commissie tijdens de looptijd van de HVF aanvullende richtsnoeren publiceert om lidstaten te ondersteunen bij het tegengaan van bijvoorbeeld dubbele financiering4.
Dat gezegd hebbende, hecht het kabinet er groot belang aan dat de financiële belangen van de EU worden beschermd. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend MFK dan zijn de observaties van de ERK van belang. Dat betekent concreet dat tekortkomingen in de controlesystemen zo vroeg mogelijk moeten worden opgespoord en gecorrigeerd, en dat de Commissie ook correcties moet kunnen aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet ernstig zijn. Hierbij geeft het kabinet wel graag mee dat de administratieve lasten nu al erg hoog zijn, en dat ervoor gewaakt moet worden dat verantwoordingslasten proportioneel blijven.
Ook vindt de ERK dat de methode die de Commissie heeft vastgesteld om de financiële bijdragen van de HVF aan een lidstaat te verlagen in geval van niet-naleving van mijlpalen en streefdoelen, tot verschillende interpretaties kan leiden. Deze methode rust gedeeltelijk op een kwalitatieve interpretatie van het belang van een niet-behaalde mijlpaal of streefdoel. Het kabinet acht het derhalve van belang dat de Commissie transparant is over haar beoordeling en kaders zoveel mogelijk vooraf worden vastgesteld.
Tot slot wijst de ERK erop dat de huidige regels geen bepaling bevatten op grond waarvan de Commissie het terugdraaien van eerdere verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen na 2026 kan aanpakken. In het geval dat mijlpalen of doelstellingen die reeds zijn behaald, door een lidstaat worden teruggedraaid, kan de Commissie corrigerende maatregelen nemen. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, zoals het geval zal zijn na 2026, kunnen alleen middelen worden teruggevorderd door de Commissie als sprake is van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of leningsovereenkomst, of als een lidstaat geen corrigerende maatregelen heeft genomen in het geval van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Het kabinet merkt op dat de Commissie tot op zekere hoogte dus wel mogelijkheden heeft om corrigerende maatregelen te nemen.
Door welke instanties wordt de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de uitgaven uit het coronaherstelfonds gecontroleerd, afgezien van de Europese Rekenkamer?
Op grond van de HVF-verordening zijn lidstaten primair verantwoordelijk voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen, zoals hiervoor weergegeven in het antwoord op vraag 2.
Naast de controlesystemen van lidstaten zelf voert de Commissie haar eigen controlestrategie uit. Deze controles hebben tot doel de Commissie de zekerheid te bieden dat de controlesystemen van de lidstaten fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering kunnen voorkomen, opsporen en corrigeren. Daarnaast is ook van belang dat lidstaten op grond van de HVF-verordening verplicht zijn om de Europese Commissie, Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de ERK en het Europees Openbaar Ministerie toestemming te verlenen voor de uitoefening van hun rechten, en vergelijkbare verplichtingen op te leggen aan alle eindontvangers van middelen. OLAF heeft de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie, belangenconflicten of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het EOM is bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. OLAF en EOM maken in de praktijk ook gebruik van deze bevoegdheid.
Deze controlesystemen zijn erop gericht om fraude zoveel mogelijk te voorkomen en te detecteren en corrigeren als deze heeft plaatsgevonden. Daarmee hebben deze controlesystemen en verschillende instanties de taak om de rechtmatigheid van de uitgaven uit de HVF te controleren.
Klopt het dat het niet duidelijk is waar het geld aan uitgegeven wordt?
Nee, de lidstaten hebben HVPs opgesteld om aanspraak te maken op middelen uit de HVF, met daarin mijlpalen en doelstellingen. Uitbetaling vindt vervolgens plaats op basis van het bereiken van deze mijlpalen en doelstellingen. Wanneer de mijlpalen en doelstellingen die zijn gekoppeld aan een betalingstermijn zijn behaald, dient een lidstaten een betaalverzoek in. Dat bestaat uit drie onderdelen: bewijslast per behaalde mijlpaal en doelstelling, een beheersverklaring waarin de verantwoordelijke Minister(s) verklaren dat de mijlpalen en doelstellingen succesvol zijn behaald en dat de financiële belangen van de Unie daarbij geborgd zijn, en een samenvatting van de audits die de nationale auditautoriteit heeft uitgevoerd. Dit betekent dat met ieder betaalverzoek moet worden bewezen dat de mijlpalen en doelstellingen die in dat betaalverzoek zijn opgenomen, ook daadwerkelijk zijn behaald. In de HVF-verordening is daarnaast vastgelegd dat lidstaten gegevens moeten verzamelen over eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Lidstaten moeten dus bijhouden waar de middelen terechtkomen, en controles uitvoeren op basis van die gegevens. Per lidstaat wordt een lijst met de honderd grootste eindontvangers, gemeten in ontvangen middelen uit de HVF, bijgehouden op de website van de Europese Commissie5. Hierdoor is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen.
Klopt het dat het niet duidelijk is wat de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) (580 miljard euro) en de overige initiatieven (170 miljard euro) van NextGenerationEU (NGEU) aan concrete resultaten hebben opgeleverd?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 wordt er bij de HVF in veel gevallen bewust gebruikgemaakt van input- of output-indicatoren, en dus niet impact-indicatoren, bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. Het is daarnaast lastig om op korte termijn resultaten te beoordelen. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026 en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Het zou daarom prematuur zijn om nu een volledig beeld te schetsen van de resultaten van de HVF.
Conform de HVF-verordening zal de Commissie uiterlijk 31 december 2028 een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag voorleggen aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie (de Raad), het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Dit verslag zal bestaan uit een algemene evaluatie van de faciliteit en zal informatie bevatten over het effect ervan op de lange termijn. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 heeft de ECB ramingen gemaakt van de potentiële positieve impact die het HVF kan hebben op de Europese economieën. Daarnaast beschrijft een recent Discussion Papervan de Europese Commissie6 verschillende positieve effecten van het HVF, waaronder positieve spillover effecten.
Wat betreft de overige initiatieven van de NextGenerationEU middelen is € 83,1 miljard toegewezen aan verschillende bestaande EU programma’s, waaronder het Just Transition Fund, Horizon Europe, InvestEU, RescEU en ReactEU. De resultaten daarvan worden beoordeeld in de evaluaties van deze initiatieven.
Kunt u een tabel opmaken van de additionele economische groei per lidstaat dankzij NextGenerationEU? Of is deze additionele economische groei er eigenlijk niet?
Zoals in vraag 5 beantwoord is het prematuur om nu een volledig beeld te schetsen van de resultaten van de HVF. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026 en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Een overzicht van additionele groei per lidstaat is daarom op dit moment niet mogelijk.
De ECB heeft eind 2024 een evaluatie gepubliceerd over de economische impact van de HVF7. Hiermee schat de ECB dat de HVF heeft bijgedragen aan een additionele 0,1–0,2% BBP-groei in de eurozone tussen 2021–2023. Daarnaast richt de evaluatie van de ECB zich op het effect van NGEU na deze periode. De additionele BBP groei wordt door de ECB geschat op tussen de 0,4% en 0,9% in 2026, en zou kunnen oplopen tot 0,8%–1,2% in 2031. Deze potentiële additionele groei wordt volgens de ECB verklaard door de begrotingsstimulans die de HVF vormt en de groeiverhogende effecten van structurele hervormingen. Daarbij onderkent de ECB de onzekerheden met betrekking tot deze schatting, met name wat betreft het potentiële effect van de structurele hervormingen.
Klopt het dat de Europese economieën zich na de coronacrisis juist uit zichzelf heel snel begonnen te herstellen, zonder dat er nog maar 1 cent uit het coronaherstelfonds was uitgekeerd?
Het economisch herstel in Europa zette in 2021 in, mede door het (gedeeltelijk) opheffen van maatregelen die werden getroffen in reactie op de coronapandemie. Begin augustus 2021 werden de eerste middelen (voorfinanciering) uitbetaald uit de HVF. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 heeft de ECB een inschatting gemaakt van het effect van de HVF op economische groei over de periode 2021–2023.
Klopt het dat de Nederlandse economie in 2021 en 2022 in totaal met ca. 8% groeide, zonder enige steun van het Europese fonds?
Als open economie was het voor de Nederlandse economie van belang dat de Europese economie als geheel herstelde. De Nederlandse economie groeide in 2021 met 6,3%, en in 2022 met 5,0%8. Nederland ontving op 24 september 2024 de eerste middelen uit de HVF.
Klopt het dat Nederland uit dit fonds maximaal 5,4 miljard euro kan verwachten? Klopt het dat Nederland daarvoor in totaal ca. 38 miljard euro moet inleggen? En daarvoor ook nog aan 130 eisen (mijlpalen) moet voldoen?
Nederland kan inderdaad aanspraak kan maken op € 5,4 miljard aan middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF).
Nederland moet, om aanspraak te maken op de volledige € 5,4 miljard voldoen aan 131 mijlpalen en doelstellingen. Twee betaalverzoeken (€ 2,5 mld.) zijn reeds uitbetaald. Dat betekent dat 51 mijlpalen en doelstellingen reeds zijn behaald. Om de resterende € 2,9 miljard binnen te halen dienen dus nog 80 mijlpalen en doelstellingen worden behaald.
In het eigenmiddelenbesluit9 is overeengekomen dat de middelen die zijn geleend ten behoeve van het giftendeel van de HVF via de EU-begroting worden terugbetaald. Die terugbetaling moet uiterlijk in 2058 zijn afgerond, gestaag en voorspelbaar gebeuren en jaarlijks niet groter zijn dan 7,5% van de geleende middelen. Het aandeel dat de lidstaten moeten bijdragen aan de terugbetaling hangt af van de BNI-sleutel. In een brief van 27 augustus 202410 heeft het kabinet uiteengezet dat de terugbetaling voor Nederland naar schatting neerkomt op 38 miljard euro tot en met 2058. Dit betreft zowel de nominale terugbetaling van het subsidiedeel als de rentelasten.
Er moeten nog afspraken worden gemaakt over de precieze terugbetaling van NGEU. Deze afspraken worden gemaakt in het kader van de onderhandelingen over het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK). In de tweede helft van 2025 publiceert de Commissie naar verwachting een voorstel voor het volgende MFK.
Deelt u de mening dat daarmee een Europese suprastaat dichterbij is gekomen?
De HVF werd opgericht in reactie op de sociale- en economische gevolgen van de COVID-19 pandemie, binnen de kaders van de EU-verdragen.
Deelt u de mening dat de Europese Commissie door middel van dit fonds inhoudelijk invloed uitoefent op het binnenlandse beleid van de lidstaten, door te beslissen over het wel of niet uitkeren van deze middelen? Zo nee, waarom niet?
De HVF-werkwijze is vastgelegd in de HVF-verordening, die is aangenomen door de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement. Daarbij is afgesproken om uitbetalingen plaats te laten vinden op basis van op basis van behaalde mijlpalen en doelstellingen, die betrekking hebben op zowel investeringen als hervormingen. Conform de HVF-verordening moeten de hervormingen en investeringen in deze plannen de landspecifieke uitdagingen en prioriteiten adresseren die zijn vastgesteld in het kader van het Europees Semester. Om aanspraak te maken op de middelen, hebben de lidstaten zelf plannen opgesteld en daarbij eigen beleidskeuzes gemaakt binnen de randvoorwaarden die de HVF-verordening stelt. Op grond van de HVF-verordening heeft de Commissie een rol om toe te zien op het voldoende behalen van mijlpalen en doelstellingen die de lidstaten zelf in hun plan opgenomen hebben, alvorens wordt overgegaan tot betaling.
Deelt u de mening dat NextGeneration EU een «bad deal» is voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. NGEU is opgericht om de Europese economieën te ondersteunen in het herstel van de COVID-19 crisis. Het doel van de HVF is het bevorderen van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Europese Unie door het verbeteren van de weerbaarheid en het aanpassingsvermogen van lidstaten, het aanpakken van de sociale en economische impact van de crisis, en het steunen van de groene en digitale transities. Dit doel steunt de Europese economie en daarmee ook Nederland.
Deelt u de mening dat dit soort Europese megalomane fondsen, evenals Nederlandse megalomane fondsen zoals het ondoorzichtige Klimaatfonds en het Stikstoftransitiefonds, om uiteenlopende redenen onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Verschillende programma’s en fondsen hebben uiteenlopende doelstellingen. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Nederland heeft in 2021 in de Raad ingestemd met het oprichten van het HVF. Het is goed om lessen te trekken uit de uitvoering van het HVF en, onder andere, rapporten van de ERK en studies van bijvoorbeeld de ECB naar de werking van het fonds. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd.11 Verder vindt het kabinet dat Europese financiering zoveel mogelijk via de reguliere Europese meerjarenbegroting (het MFK) hoort te lopen. Het kabinet is daarnaast niet van mening dat Nederlandse fondsen per definitie onwenselijk zijn.
Deelt u kortom de mening dat dergelijke megalomane Europese fondsen niet voor herhaling vatbaar zijn, en niet meer moeten worden opgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Het nieuwsbericht 'Brussels approves Poland's use of post-COVID funds for defence' |
|
Isa Kahraman (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie Polen toestemming heeft gegeven om bijna € 6 miljard uit het coronaherstelfonds (Herstel- en Veerkrachtfaciliteit – HVF) te herbestemmen voor defensiegerelateerde projecten, zoals de aanleg van dual-use infrastructuur?1
Hoe verhoudt deze goedkeuring zich tot de oorspronkelijke doelstellingen van het HVF dat primair gericht was op het bevorderen van de groene en digitale transitie (twin transition)?
Welke voorwaarden heeft de Europese Commissie aan Polen gesteld voor deze herbestemming van middelen, gelet op artikel 41, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin is bepaald dat uitgaven met militaire of defensiegerelateerde implicaties in beginsel niet via de EU-begroting mogen worden gefinancierd? En geldt deze bepaling ook voor het coronaherstelfonds?
Welk deel van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) is momenteel nog beschikbaar of nog niet onherroepelijk vastgelegd, en is het realistisch om reeds ingediende plannen aan te passen ten behoeve van (dual-use) militaire doeleinden?
Overweegt het kabinet, mede gelet op de toenemende behoefte aan defensie-uitgaven, om de Europese Commissie te verzoeken om (een deel van) de HVP-middelen te herbestemmen naar defensiegerelateerde projecten?
Heeft het kabinet reeds contact gehad met de Europese Commissie over de mogelijkheid om HVF-middelen in te zetten voor defensiegerelateerde doelen?
Zo ja, wat waren de inhoud en uitkomst van dat overleg?
Zijn er andere EU-lidstaten die een dergelijke herbestemming ten faveure van defensiegerelateerde projecten hebben aangevraagd bij de Europese Commissie?
Hoe beoordeelt het kabinet de risico’s op het mislopen van de resterende € 2,9 miljard aan HVP-subsidies, zoals gesignaleerd door de Algemene Rekenkamer?
Welke concrete stappen worden genomen om deze risico’s te beperken?
Hoe ziet het kabinet de toekomstige rol van de Europese Commissie bij het (indirect) faciliteren van defensiegerelateerde investeringen vanuit het Coronaherstelfonds?
Is het kabinet voornemens om actief bij te dragen aan de ontwikkeling van dat beleid?
De investeringsplannen van staatsdeelneming Schiphol en het besluit om geen dividend uit te keren aan de Staat over het jaar 2024 |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het juist dat Schiphol volgens haar statuten verplicht is om voor investeringen die groter zijn dan 25% van het eigen vermogen, goedkeuring te verkrijgen van de aandeelhouders tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders?
Dat is niet juist. De drempels voor investeringsbesluiten die goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) behoeven zijn opgenomen in artikel 14 lid 3 van de statuten van Royal Schiphol Group N.V. Voor investeringen in Nederland geldt een drempel van € 200 mln.
Klopt het dat de investeringsdrempel voor Schiphol voor goedkeuring circa 1 miljard euro per jaar is?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat Schiphol voornemens is om tot en met 2030 jaarlijks circa 1,2 miljard euro te investeren en dat hiervoor reeds goedkeuring is verleend door de aandeelhouders?
Schiphol heeft inderdaad aangekondigd tot en met 2030 jaarlijks circa € 1,2 miljard te willen investeren. Hoewel de staat als aandeelhouder nut en noodzaak van de investeringsagenda op hoofdlijnen onderschrijft, zullen individuele investeringen die de statutaire drempelwaardes overschrijden nog moeten worden voorgelegd en is hiervoor ook niet reeds door de aandeelhoudersvergadering goedkeuring verleend. Bovendien is niet voor alle investeringsplannen aandeelhoudersgoedkeuring vereist, omdat sommige investeringen onder de drempel van € 200 mln. vallen.
Wanneer heeft Schiphol aandeelhoudersgoedkeuring gekregen voor de investeringsplannen zoals gepresenteerd op 30 augustus 2024, en waarom is de Kamer vooraf niet geïnformeerd of op de hoogte gesteld van dit voorgenomen besluit?
Er is nog geen sprake van goedkeuring door de aandeelhouders, zie ook het antwoord op vraag 3. In algemene zin geldt dat de Tweede Kamer niet vóóraf geïnformeerd wordt over individuele goed te keuren investeringsbesluiten van de staatsdeelnemingen. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent investeringen vastgelegd en toegelicht. De Kamer wordt daarnaast achteraf geïnformeerd over de goedgekeurde investeringen middels het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Deze informatie is tevens te vinden via het Dashboard Staatsdeelnemingen.1
Kan de Minister de investeringsplannen van Schiphol met de Kamer delen?
De concrete investeringsplannen van Schiphol worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en kunnen daarom niet worden gedeeld met uw Kamer.
Afgelopen jaren is een aantal investeringen gedaan waar aandeelhoudersgoedkeuring voor is gegeven. Voorbeelden van deze investeringen zijn de A-Pier, infrastructurele uitbreidingen zoals de Dual Taxi Way (luchthavenveiligheidsproject) en herontwikkeling van Lounge 1 (Schiphols oudste lounge). Het investeringsprogramma voor de komende jaren betreft met name infrastructurele verbeteringen zoals het onderhoud en vernieuwing van infrastructuur en banenstelsel, vernieuwing van verouderde terminal delen (zoals C-Pier) en verbeteringen op het gebied van verduurzaming van de luchthavenoperatie en kwaliteit van werk zoals de elektrificatie van afhandelingsmaterieel.
Kan de Minister toelichten waarom hij in oktober 2024 nog niet vooruit wilde lopen op het dividendbesluit over boekjaar 2024, het jaar dat er 50% meer winst is gemaakt dan in het recordjaar 2017?
Het dividendbesluit wordt genomen in de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering die doorgaans in april van het daaropvolgende boekjaar plaats vindt. In oktober 2024 was boekjaar 2024 nog niet afgelopen en kon dus ook nog geen besluit genomen worden.
Kan de Minister toelichten waarom hij de Kamer niet vooraf heeft geïnformeerd over het voornemen om geen dividend uit te keren over het boekjaar 2024?
Het besluit om geen dividend uit te keren over boekjaar 2024 is conform het geldende dividendbeleid van Schiphol genomen. De financiële positie van Schiphol voldeed namelijk nog niet aan de afgesproken ratio’s in het dividendbeleid. Over besluiten tot het al dan niet uitkeren van dividend conform het dividendbeleid van deelnemingen informeer ik de Kamer nooit vooraf. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent de financiële positie van de staatsdeelnemingen vastgelegd en toegelicht. Zie hiervoor ook het handboek financiële positie waarin in paragraaf 3.7 wordt stilgestaan bij het vaststellen van een dividendbeleid.2
Kan de Minister het gespreksverslag of de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders delen, waarin de gesprekken tussen Schiphol en haar aandeelhouders over het aanpassen van het dividendbeleid zijn vastgelegd?
Graag licht ik het doorlopen proces en de inhoudelijke afweging voor aanpassing van het dividendbeleid toe. Het voornemen om het dividendbeleid van Schiphol aan te passen is vanaf de zomer van 2024 in een reeks informele gesprekken tussen Schiphol en de aandeelhouders besproken. Schiphol heeft de noodzaak tot aanpassing uitvoerig, en naar tevredenheid van de aandeelhouders, onderbouwd.
In het kort is het voorstel om de komende vijf jaar het winstuitkeringspercentage van 60% naar 30% te verlagen. Aan het eind van die periode zal het uitkeringspercentage in beginsel teruggaan naar 60%. Het voorstel voor verlaging volgt uit de noodzaak tot het vinden van een balans tussen een solide financiële positie voor Royal Schiphol Group, het kunnen uitvoeren van de noodzakelijke investeringen en het uitkeren van een voorspelbaar dividend aan de aandeelhouders.
De investeringsagenda betreft alleen wat noodzakelijk en haalbaar is (zowel qua uitvoering als financieel). De opgave is niet gericht op groei van het aantal vliegbewegingen, maar wordt hoofdzakelijk gedreven door de volgende factoren:
De verwachte winst van Schiphol stijgt weliswaar als gevolg van hogere haventarieven, maar de geplande investeringen leiden de komende jaren tot grote negatieve kasstromen, die bij een ongewijzigd beleid de gewenste financiële positie in gevaar kunnen brengen. Voornoemde balans is wat de aandeelhouders betreft voor de komende jaren gevonden bij 30% winstuitkering. Door de hogere winst zal dit percentage leiden tot dividenduitkeringen die grofweg op hetzelfde niveau als de jaarlijkse uitkeringen van voor 2019 liggen.
Het daadwerkelijke aandeelhoudersbesluit tot aanpassing zal pas formeel worden genomen na afronding van de Voorjaarsbesluitvorming, waarin de financiële gevolgen voor de Rijksbegroting zijn meegenomen.
In aanvulling op bovenstaande toelichting geef ik nog in algemene zin een toelichting op uw vraag om de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders met de Kamer te delen. De notulen van de aandeelhoudersvergadering en andere voor dit besluit relevante stukken worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en worden daarom in beginsel niet gedeeld met uw Kamer. Doel van een besloten aandeelhoudersvergadering is om in een vertrouwelijke setting standpunten vrijelijk over en weer te kunnen delen. Als er een risico is dat de notulen op een later moment openbaar worden, kan dit invloed hebben op de insteek en wat uitgewisseld wordt tijdens de aandeelhoudersvergadering, omdat dan bijvoorbeeld bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie niet gedeeld kan worden. Om deze reden ben ik niet voornemens de notulen van de aandeelhoudersvergadering naar uw Kamer te zenden. Overigens is in die vergadering niet uitgebreid stilgestaan bij de inhoudelijke overwegingen achter het voornemen het dividendbeleid aan te passen.
Kan de Minister aangeven of zijn standpunt om over 2024 geen dividend uit te keren, wordt gedeeld door de andere aandeelhouders van Schiphol, namelijk de gemeenten Amsterdam en Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Ja, hierover is unaniem besloten tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders.
Kan de Minister toelichten hoe de begroting van de dividendinkomsten uit staatsdeelnemingen voor de periode 2026–2030 is opgebouwd, en welk deel daarvan afkomstig is van Schiphol?
Ik geef geen overzicht van de meerjarige dividendraming, omdat de meerjarige winstramingen bedrijfsvertrouwelijk zijn. Dividendramingen van staatsdeelnemingen worden gebaseerd op de verwachte financiële resultaten en het vastgestelde dividendbeleid per deelneming. Het dividendbeleid vormt een integraal onderdeel van financiële afspraken die worden gemaakt met de staatsdeelneming conform het Handboek financiële positie.3 De dividenduitkeringen die de staat in 2025 ontvangt over boekjaar 2024 staan vermeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Dit wordt naar verwachting begin juli met uw Kamer gedeeld.
Kan de Minister aangeven in welke situatie Schiphol wel dividend zou moeten uitkeren?
Conform de Nota Deelnemingenbeleid 2022 keren staatsdeelnemingen een deel van de winst uit indien de financiële buffers voldoende zijn. Dit geldt ook voor Schiphol. Schiphol keert dividend uit als het winst maakt en aan de vastgestelde financiële ratio’s voldoet. Dat wordt bepaald aan de hand van een aantal financiële indicatoren die de gewenste credit rating ondersteunen, zoals de solvabiliteit van de onderneming. Het is de verwachting dat Schiphol de komende jaren wel dividend zal uitkeren.
Kan de Minister per jaar (2024 tot en met 2030) aangeven in hoeverre het uitblijven van dividenduitkeringen door Schiphol leidt tot financiële tegenvallers voor de Rijksbegroting?
In de raming van 2024 was al rekening gehouden met het niet-uitkeren van dividend. Over de daaropvolgende jaren worden wel dividenduitkeringen verwacht, op basis van de huidige financiële vooruitzichten van Schiphol. Ten opzichte van eerdere ramingen is geen sprake van financiële tegenvallers, omdat de impact van de verwachte hogere winstgevendheid van Schiphol groter is dan de impact van de verlaging van het uitkeringspercentage.
Kan de Minister per begrotingsjaar (2026 tot en met 2030) aangeven welk deel van de verwachte tegenvallers op de post «Dividenden financiële staatsdeelnemingen» (232 miljoen euro in 2026 tot 222 miljoen euro in 2030) is toe te schrijven aan het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol?
Schiphol valt niet onder de post «Dividenden financiële deelnemingen». Onder die post vallen de (indirecte) deelnemingen in ABN AMRO en de Volksbank. Zoals toegelicht bij antwoord 12 is er naar verwachting geen sprake van het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol.
Kan de Minister aangeven op welke wijze de tegenvallers als gevolg van lagere dividendinkomsten uit financiële staatsdeelnemingen, in de periode 2026–2030, worden opgevangen of gedekt binnen de Rijksbegroting?
Dividendontvangsten uit financiële deelnemingen (ABN AMRO en de Volksbank) zijn niet relevant voor het uitgavenkader. Conform de begrotingsregels kunnen meevallers (meer dividend) niet gebruikt worden voor additionele uitgaven binnen het kader en hoeven tegenvallers (minder dividend) niet gedekt te worden binnen het uitgavenkader. De dividendontvangsten uit financiële deelnemingen zijn wel relevant voor het EMU-saldo.
Op het gebied van dividenden van niet-financiële deelnemingen worden juist hogere autonome ontvangsten verwacht, als gevolg van ontwikkelingen bij meerdere deelnemingen, waaronder Schiphol. Zoals in antwoord 12 is toegelicht levert Schiphol hier een positieve bijdrage aan vanwege de hoger dan verwachte winstgevendheid – de impact daarvan is groter dan de impact van de voorgenomen verlaging van het winstuitkeringspercentage.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»1? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat DNB, die BNR met vijftien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen2, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s worden gemitigeerd?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. [Kamerstuk 26 643-1315] die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. [Kamerstuk 6643-1320] die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag wordt genomen?
Kunt u de AFM, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» [Kamerstuk 36 574] van 2 juni 2025?
Het bericht ‘SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»1 en «Kortsluiting in het internationaal recht»2?
Vindt u het moreel verwerpelijk dat deze zakenmannen via hun in India gevestigde bedrijf «SASMOS» elektronische componenten aan onder andere de Israëlische wapenfabrikanten Elbit; Rafael; en Israel Aerospace Industries leveren?
Klopt het dat de strafrechtelijke vervolging van deze zakenmannen binnen de rechtsmacht van Nederland valt zoals is gebleken uit eerdere, vergelijkbare gevallen? Kunt u uiteenzetten op basis van wat voor jurisdictie, welke wetten en regels dat nu weer zou kunnen gebeuren?
Weet u of het Openbaar Ministerie al een onderzoek heeft lopen naar deze zakenmannen?
Wat is uw oordeel over de Israëlische wapenbedrijven waarmee deze mannen op grote schaal handel drijven? Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Elbit en Rafael beelden van aanvallen op illegaal bezette Palestijnse gebieden gebruiken in hun promotievideo’s? Wat vindt u ervan dat journalisten hebben aangetoond dat bij sommige van die aanvallen kinderen zijn omgekomen? Wat vindt u ervan dat deze bedrijven vervolgens met schaars geklede vrouwen proberen de moord op Palestijnse kinderen met hun wapensystemen «sexy» te maken? Wat is uw standpunt over het seksueel en commercieel uitbuiten van oorlogsmisdrijven door deze bedrijven?
Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Israel Aerospace Industries ook «battle tested» drones (getest op Palestijnen in de illegaal bezette gebieden) hebben verkocht aan Vladimir Poetin, zelfs na de illegale annexatie van de Krim en de MH17-ramp waarbij 196 Nederlanders werden vermoord? Hoe staat u tegenover het feit dat deze drones een sleutelrol speelden in Poetin’s operaties in Syrië, waarmee het brute regime van Assad overeind werd gehouden? Wat vindt u ervan dat Israël Russische piloten opleidde om deze drones in te zetten, wat tot onnoembaar veel oorlogsmisdrijven heeft geleid?
Vindt u ook dat handel met wapenbedrijven zoals Elbit, Rafael en Israel Aerospace Industries tegen alle ethische standaarden indruist? Zo ja, wat doet u ertegen dat Nederlanders niet meer voor honderden miljoenen handelen met deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat de wapens van deze fabrikanten sinds oktober 2023 op grote schaal worden ingezet door het Israëlische leger in Gaza, met name in het licht van de consensus onder genocideonderzoekers dat Israël genocide pleegt in Gaza?
Zouden de elektrische bedradingsoplossingen van SASMOS voor drones, straaljagers en tanks, die SASMOS zelf met de «bloedsomloop en het centrale zenuwstelsel van het menselijk lichaam» vergelijkt door de recent aangescherpte exportcontroles van Nederland voor export naar Israël komen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u ervan dat deze elektrische onderdelen op grote schaal naar Israël worden uitgevoerd door SASMOS?
Wat vindt u ervan dat de export van SASMOS naar Israël flink is gestegen sinds oktober 2023? Vindt u het ook zorgelijk dat het er alles van weg heeft dat SASMOS enorm profiteert bij iedere oplaaiing van het geweld in Gaza? Wat vindt u er bijvoorbeeld van dat alleen al in maart 2025, de maand waarin Israël het staakt-het-vuren beëindigde, SASMOS op 20 verschillende dagen producten naar Israël heeft verscheept?
Bent u voorts bereid om de relaties van SASMOS met andere Nederlandse bedrijven onder de loep te nemen, zoals GKN Aerospace en de in Brabant gevestigde Lumipol Group? Bent u het namelijk eens dat het Nederlandse businessnetwerk met de Israëlische wapenindustrie doorgelicht moet worden om in kaart te brengen of er sprake is van medeplichtigheid aan Israëlische oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide? Kunnen de belastingdienst, douane en FIOD hier een rol bij spelen?
Heeft u überhaupt ooit een waarschuwing aan dit soort bedrijven gegeven dat er een groot risico is dat hun producten bijdragen aan grove schendingen van het internationaal recht vanwege gebruik door het Israëlische leger? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat het evident is dat de zakenmannen uit het artikel zich bewust waren van de mogelijkheid dat hun materiële hulp gebruikt zou worden voor het plegen van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of genocide en dat ze dat risico aanvaardden?
Bent u het ook eens dat uit jurisprudentie (denk aan de zaak Frans van Anraat in 2009, en Guus van Kouwenhoven in 2018) bleek dat het voldoende was dat de veroordeelde personen wisten wat de daders van plan waren en niet noodzakelijkerwijs hun intentie hoefden te delen om strafrechtelijk veroordeeld te worden? Bent u het met andere woorden eens dat de Nederlandse rechtbanken dedolus eventualis hebben gehanteerd omdat deze steunt op «de aanname van risico» in plaats van «kennis» van het feit dat wapens werkelijk worden ingezet voor het begaan van internationale misdrijven? Hoe beschouwt u dat in relatie tot de onderhavige casus?
Bent u het tot slot eens dat er een nationale aanpak moet komen tegen private handelingen die bijdragen aan schendingen van het internationaal recht door Israël in Gaza en de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, welke instanties zouden hierbij betrokken moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘IMF maakt in analyse gehakt van Nederland koopkrachtfetisjisme’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met de conclusie van het IMF dat het Haagse beleid een draai moet maken van koopkracht naar investeringen, zoals beschreven in het FD?1
Ziet u ook de dreiging van structureel lagere economische groei zonder zo’n draai? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar de conclusie dat de Nederlandse economie op volle capaciteit draait, waardoor bottlenecks zoals de krappe arbeidsmarkt, het stikstofdossier en achterblijvende stroomvoorzieningen beginnen te knellen?
Ziet u daarom ook de noodzaak tot hogere investeringen in onderwijs, infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling, die de economie op termijn meer lucht geven en dus reële groei mogelijk maken?
Ziet u eveneens de noodzaak van investeringen in economische groei om op lange termijn de overheidsfinanciën te versterken?
Kunt u een opsomming geven van wat het kabinet op dit vlak momenteel aan langetermijnbeleid voert of voorbereidt, en daarbij een concrete planning meesturen?
Bent u bereid meer langetermijnbeleid te gaan ontwikkelen, dat aansluit op de scherpe economische analyses die u in de Miljoenennota 2025 (tevens startnota van het kabinet) heeft opgenomen?
Is volgens u als econoom, een koopkrachtgericht begrotingsbeleid nog steeds nodig, en hoe beziet u vanuit een economisch langetermijnperspectief de kortetermijnmaatregelen, zoals huurbevriezing, besparingen op R&D en verlenging van de lagere brandstofaccijns, die hieraan volgens het IMF tegengesteld zijn?
Erkent u ook de door het IMF geschetste context van ondermijning van het investeringsklimaat door dalend ondernemersvertrouwen en de door de VS ontketende handelsoorlog, en bent u het met het IMF eens dat deze tijd vraagt om consistente overheidsmaatregelen die het vertrouwen versterken?
Wanneer komt u met de uitwerking van de motie van het lid Inge van Dijk c.s. over in kaart brengen welke investeringen het grootste hefboomeffect kunnen hebben op de Nederlandse economische groei en productiviteit?2
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de Voorjaarsnota?
Het artikel 'Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan' |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom, blijkens het artikel, grote defensiebedrijven wel meerjarige contracten krijgen, maar mkb-bedrijven niet? Ligt hier voorkeursbeleid aan ten grondslag?
Defensie werkt samen met EZ hard aan de opschaling van de defensie-industrie, en investeert daarom doelgericht, bijvoorbeeld in de 5 NLD gebieden. Dit doen we conform de uitgewerkte strategie die wij op 4 april 2025 met uw Kamer deelden2. In algemene zin geldt ook dat de sector fors aantrekt, mede door de sterk toegenomen investeringen die wij doen in de krijgsmacht. De noodzakelijke private financiering – van bijvoorbeeld banken en fondsen – veert tevens op na actieve communicatie vanuit Defensie.
Bij deze opschaling is geen sprake van een voorkeursbeleid. Defensie koopt eindproducten of -diensten en maakt geen onderscheid naar bedrijfsgrootte. Een verklaring schuilt in de manier waarop Defensie producten doorgaans verwerft. Ruwweg bestaan de verworven eindproducten uit twee categorieën. 1) minder complexe artikelen, die in grote hoeveelheden benodigd zijn 2) complexe (wapen)systemen.
Voor de eerste categorie worden vaak meerjarige raamcontracten gesloten, die in beginsel worden aanbesteed. Grote bedrijven komen in een dergelijke aanbesteding relatief vaak als beste uit de aanbesteding, bijvoorbeeld doordat een betere leveringszekerheid en service kunnen garanderen dan kleinere ondernemingen.
Voor de tweede categorie geldt dat grote bedrijven relatief vaak beschikken over de benodigde kennis en ervaring voor de ontwikkeling en productie van dergelijke complexe (wapen)systemen. Defensie komt daarom vaker uit bij de grotere defensie-industrieën die als hoofdaannemer optreden, die mkb-bedrijven in hun toeleveringsketen hebben. Zo profiteren mkb-bedrijven ook mee in toename in het aantal opdrachten. Defensie zet meer in op strategische autonomie en weegt bij de aanschaf van defensie materieel mee waar iets wordt geproduceerd, waarbij een Nederlandse of Europese toeleveringsketen de prioriteit heeft. Daarnaast maken Defensie en EZ zich via Industriële Participatie hard voor de betrokkenheid van Nederlandse Defensiebedrijven en kennisinstituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van Defensiematerieel, waarbij in het bijzonder aandacht is voor aansluiting van het MKB.
Mkb-bedrijven zijn doorgaans wendbaarder en sterker in innovaties, maar vragen een ander type zekerheden dan grote bedrijven. Daarom stimuleert Defensie de samenwerking met innovatieve mkb-ers en scale-ups. Dit doen wij op twee manieren. Ten eerste door de vorming van ecosystemen rond prioritaire technologiegebieden te stimuleren. Hier binnen kunnen grote en kleinere bedrijven gezamenlijk werken aan sterke proposities voor Defensie en voor toepassing op de civiele markt; de zogenaamde «dual-use» producten of diensten. Ten tweede zet Defensie in op vernieuwende manieren van aanbesteden die het voor een bredere groep bedrijven aantrekkelijker maakt om met Defensie meerjarig samen te gaan werken. Met wie bedrijven dat binnen het ecosysteem gaan doen, blijft echter de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Uiteindelijk kan het toetreden van nieuwe partijen, zoals MKB-bedrijven, de defensie-industrie juist versterken en meer competitief maken, bijvoorbeeld op het gebied van snellere levering en lagere prijzen.
Onderschrijft u het categoriseren van leveranciers in zogenaamde «tiers»? Zo ja, waarom en welk afwegingskader ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, hoe gaat u hiermee om?
De indeling van bedrijven in «tiers» is een algemene bedrijfseconomische groepering. In het kort zegt het iets over de plek van bedrijven in de toeleveringsketens, waarbij «tier 1»-bedrijven de Original Equipment Manufacturer (OEM) of systeemintegrator van een (sub-)systeem zijn en «tier 2»-bedrijven hun toeleveranciers zijn. Uit onderzoek van Berenschot (2024) blijkt dat we in Nederland relatief weinig «tier 1»-bedrijven hebben en relatief veel «tier 2»-bedrijven.3
De indeling in tiers vloeit voort uit de productiestrategie en sourcingstrategie van de fabrikant. Zoals bij vraag 2 al aangegeven is het niet aan Defensie om de leverancier voor te schrijven hoe die zijn supply chain moet inrichten. Wel onderkent de rijksoverheid dat het voor toeleveranciers lastig kan zijn om toegang te krijgen tot de toeleveringsketens van grote defensiebedrijven. We proberen die toegang op verschillende manieren te verbeteren. Vandaar dat we tier-1 bedrijven aanspreken op hun ketenverantwoordelijkheid, met als doel dat ze zelf goede afspraken maken met hun leveranciers over tijdige levering en kwaliteitseisen, zonder hierbij de eigen bedrijfsrisico’s en verantwoordelijkheden grotendeels op hen af te wentelen. Zo werkt het Ministerie van Economische Zaken nauw samen met Defensie om via het Industrieel Participatiebeleid Nederlandse bedrijven een positie te geven in de toeleveringsketens van internationale defensiebedrijven. Er zijn ook financieringsinstrumenten, zoals het SecFund, die specifiek gericht zijn op het (voor-)financieren van mkb voor het ontwikkelen van «dual-use» toepassingen.
Deelt u de zorgen dat mkb-defensiebedrijven door het stringente aanbetalingsbeleid gedwongen worden om dure externe geldschieters te vinden en dat dit de kosten van defensiematerieel onnodig omhoogstuwt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening delen wij slechts gedeeltelijk. Per contract vindt onderhandeling plaats over het betaal- en leverschema, waarbij de leveringsbehoefte van Defensie wordt afgewogen tegen de liquiditeitsbehoefte van de leverancier om deze planning te kunnen realiseren. Afhankelijk daarvan wordt de hoogte van een aanbetaling en de vervolgbetalingen vastgesteld. Er is daarbij op voorhand geen beperking in de hoogte van een aanbetaling. Wel loopt Defensie een risico bij zo’n voorschotbetaling, vandaar dat financiële regelgeving stelt dat boven 0,5 miljoen euro een bankgarantie verplicht is.
Zo’n bankgarantie wordt door bedrijven vaak als beperkend ervaren. Daarom onderzoekt Defensie in overleg met het Ministerie van Financiën hoe alternatieven op de voorgeschreven bankgarantie-eis bij voorschotbetalingen kunnen worden toegepast en hoe het proces en de voorwaarden daarvoor kunnen worden versneld en geformaliseerd. Deze inzet heeft er al toe geleid dat de afgelopen tijd voor verschillende casussen een alternatief op de bankgarantie-eis bij voorfinanciering is toegekend, waarmee knelpunten in deze specifieke casussen werden weggenomen. Defensie houdt geen gegevens bij over het aanbetalingsbeleid van andere Europese landen. Zoals beschreven kiest Defensie voor een maatwerkbenadering, waarbij in de onderhandelingsfase een afweging mogelijk is voor aanbetaling.
Verder blijkt uit onderzoek wel dat zelfs met het voorfinancieren van de hoofdaannemer, er alsnog knelpunten in de toeleveringsketens van deze aannemer kunnen ontstaan. Dat komt doordat de hoofdaannemer in dergelijke gevallen pas tot betaling aan de toeleveranciers overgaat wanneer een «milestone» is behaald en de daaraan gekoppelde betaling bij de hoofdaannemer binnen is gekomen. In de praktijk kan dat tot de situatie leiden dat juist de kleinere toeleveranciers langer moeten wachten op financiering. Een oplossing hiervoor is niet eenvoudig, maar Defensie benadrukt bij de grote bedrijven dat ook zij hier een verantwoordelijkheid in hebben om binnen hun eigen toeleveringsketen dergelijke drempels bij toeleveranciers weg te nemen.
Waarom is de aanbetaling vastgesteld op 10 procent en hoe verhoudt dit zich tot andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 4.
Is geïnventariseerd wat de impact is van het huidige aanbestedingsbeleid en wat de impact zou zijn van een eventuele verhoging van het aanbestedingspercentage op de productiecapaciteit in Nederland?
Uw Kamer is onlangs met een verzamelbrief4 door de Minister van Economische Zaken geïnformeerd over diverse onderzoeken, waaronder kansen voor het mkb en kansen voor de Nederlandse industrie. Tenderned publiceert ook regelmatig over deze onderwerpen, gebaseerd op de beschikbare aanbestedingsdata. De verzamelbrief vermeldt dat het stellen van kwalitatieve eisen binnen een aanbesteding een geschikt middel is om de Nederlandse industrie beter te positioneren. Dat is wat Defensie al doet door tijdige beschikbaarheid en herkomst van producten -bij voorkeur Nederlands of Europees- mee te wegen in de gunning. Het meest recente rapport Nederlandse defensie- en veiligheid gerelateerde technologische industriële basis5 laat groeiverwachtingen in de sector zien, over de diverse domeinen en de diverse «tiers» heen.
Vindt er overleg tussen de overheid en de defensie-veiligheidssector plaats over mogelijke wijzigingen in het beleid om knelpunten weg te nemen? Zo ja, wat is hier tot nu toe uitgekomen en neemt het Ministerie van Financiën deel aan deze overleggen? Zo nee, op welke manieren wordt de sector dan wel betrokken bij het opstellen en evalueren van beleid?
Ja dat overleg vindt plaats. Gezien de rol van de overheid, nemen het Ministerie van Economische Zaken en Defensie het voortouw aan de financieringstafel van het nieuwe publiek-privaat platform Defport. Aan deze tafel nemen verschillende publieke en private financiers en brancheverenigingen zoals VNO-NCW en NVB deel. Eind maart 2025 is de financieringstafel van start gegaan, en werkt nu gezamenlijk aan identificatie en mitigatie van knelpunten van financiering. Deze tafel moet resulteren in concrete oplossingsvoorstellen voor de gesignaleerde knelpunten; zowel aan overheids- als aan private zijde. Het Ministerie van Financiën heeft besloten in deze fase nog niet aan te sluiten, maar zal door Defensie en EZ worden geconsulteerd nadat de financieringstafel met oplossingen voor financieringsknelpunten naar voren komt.
Deelt u de analyse dat geld an sich niet de primaire belemmering is voor onze gereedstelling, maar de wijze waarop het geld wordt ingezet wel? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, kunt u dat motiveren?
Defensie beseft zich dat de wijze waarop het geld wordt ingezet bepalend is voor de effectiviteit van de krijgsmacht. Daarom kiezen we per dossier voor de meest effectieve oplossing, zowel bij de wijze van aanbesteding, de selectie van de uitvoerende partij als de financiële afspraken die met deze partij worden gemaakt.
In de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie schrijft u dat de defensie-industrie geen gewone markt is. Heeft dit volgens u consequenties voor hoe de overheid zich tot de defensiesector zou moeten verhouden? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Ja, de overheid heeft samen met de private sector een duidelijke rol voor de opschaling van de defensie-industrie. De huidige situatie maakt het nodig om op een andere manier met elkaar als overheid en industrie samen te werken. Met een andere mindset aan beide kanten, gericht op het gezamenlijk versnellen van het innovatie- en productievermogen, in plaats van een louter formele opdrachtgever-leverancierrelatie. Daarom zet defensie samen met kennisinstellingen en de industrie partnerschappen op, bijvoorbeeld via het publiek-private platform Defport. In deze partnerschappen wordt samen gewerkt, samen geïnvesteerd, geïnnoveerd en worden de risico’s gezamenlijk gedragen. Transparantie, onderling vertrouwen en wederkerigheid is daarbij het devies. Aan de ene kant vereist dit dat de overheid ervoor zorgt dat we bepaalde randvoorwaarden verbeteren, zoals ruimte om te testen of toegang tot financiering. Het vraagt ook om het geven van voldoende perspectief voor onze industrie die producten ontwikkelt. Daarvoor moeten we nauw contact hebben en houden met potentiële (toe)leveranciers. Aan de andere kant vraagt het ook van de industrie dat ze de samenwerking met elkaar opzoeken op onderwerpen die voor Defensie belangrijk zijn en daarmee met ons in gesprek blijven. De gebieden die genoemd zijn in de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie bieden daarvoor het vertrekpunt.
Welke rol ziet u voor de overheid weggelegd om te voorkomen dat bedrijven omvallen waardoor broodnodige productiecapaciteit verdwijnt en afhankelijkheid van vreemde niet-Europese mogendheden toeneemt?
De verantwoordelijkheid voor een gezonde bedrijfsvoering is vooral een zaak van bedrijven zelf. In een groeisector als de defensie- en veiligheidsindustrie bestaan er goede kansen voor bestaande en nieuwe toetreders met een aantrekkelijk en innovatief aanbod. Met de hogere budgetten, doelgerichte investeringen en het nieuwe aanschafbeleid van Defensie – zoals aangekondigd in de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) – is de kans dat Nederlandse bedrijven in aanmerking komen voor contracten met Defensie toegenomen. Dit draagt bij aan een betere marktdynamiek binnen de defensie- en veiligheidssector van Nederland en Europa. Bovendien beschikt EZ over een aantrekkelijk aanbod van regelingen die bedrijven door uitdagende situaties kunnen helpen. Ondanks dat kan het voorkomen dat bedrijven die voor Defensie een rol van betekenis spelen door een samenloop van omstandigheden in zwaar weer komen te zitten. In een groeimarkt zit ook altijd een zelfreinigend vermogen. Niet alle bedrijven kunnen mee of zijn in staat om bedrijfsvoering aan te passen. Zeker zodra innovatie een grotere rol gaat spelen zullen er winners en verliezers zijn, zoals dat in elke groeimarkt voorkomt.
In uitzonderingssituaties kan de overheid overwegen om bedrijven of sectoren te ondersteunen. Algemene uitspraken over het wel of niet ingrijpen zijn moeilijk te doen, maar in het proces worden verschillende factoren evenwichtig bekeken. Of de overheid ingrijpt ter behoud van industriële productiecapaciteit in Nederland of niet, is sterk afhankelijk van de eventuele veiligheidsrisico’s, de mate van strategische afhankelijk van de activiteit in de toeleveranciersketen van de defensie- en veiligheidssector, de bereidheid van derden om bij te dragen aan een oplossing, de levensvatbaarheid en het innovatieve vermogen van het bedrijf in relatie tot prioritaire technologie-gebieden van Defensie. Ook wordt gekeken of een logisch Europees alternatief bestaat wanneer productie uit Nederland zou verdwijnen en of dat een acceptabel alternatief is gezien concurrentievermogen en strategische afhankelijkheid. Het Kabinet verbindt altijd voorwaarden aan dergelijke ondersteuning, afhankelijk van de specifieke casus.
Wanneer vast staat dat er met het wegvallen van de productiecapaciteit een ongewenste strategische afhankelijkheid of veiligheidsrisico ontstaat voor Nederland, en de private (financiële) sector niet bereid is om in te stappen, dan is Defensie – mits dit in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving – samen met o.a. EZ bereid om oplossingsrichtingen te onderzoeken en waar noodzakelijk in te grijpen om de leveringszekerheid van partnerlanden te garanderen. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het (Europeesrechtelijke) juridisch kader voor staatssteun. Dit alles in nauw overleg met het Ministerie van Financiën.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de hogere defensie-investeringen op een effectieve wijze ingezet worden om de gereedstelling van de krijgsmacht ook daadwerkelijk te verhogen?
Dit doen wij op verschillende manieren, Namelijk door invulling te geven aan onze plannen, de industrie te stimuleren, belemmeringen te verwijderen, knelpunten op te lossen en door resoluut te innoveren. Daarbij nemen we gecalculeerd risico, werken we meer met partnerschappen en gaan we groot leren met de meeste impact. Daarbij bestaat het risico dat ook dingen fout gaan, investeringen niet optimaal blijken te zijn, en behoeften later of duurder worden ingevuld. In dergelijke gevallen zullen we daarvan leren en hierover transparant zijn richting toezichthouders, maatschappij en Kamer.
Bent u voornemens om noodlijdende defensiebedrijven te steunen? Zo ja, worden hier voorwaarden aan verbonden zoals publieke inspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u alle vragen afzonderlijk en een week voor het commissiedebat Defensie-industrie van 11 juni 2025 beantwoorden?
Ja. Wegens de samenhang tussen vragen 4 en 5 en de vragen 10 en 12 zijn deze gezamenlijk beantwoord.
Een ongekend kritisch rapport van de Europese Rekenkamer over het coronaherstelfonds |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF» van de Europese Rekenkamer?1
Ja, ik ben bekend met de op 6 mei jl. verschenen publicatie van de Europese Rekenkamer (ERK) «Prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF». Deze publicatie betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de Herstel en veerkrachtfaciliteit (HVF) samen.
Wat vindt u van het rapport? En welke lessen trekt u hieruit voor het toekomstig beleid en de Nederlandse standpuntbepaling in de Europese Unie met betrekking tot dit soort instrumenten?
Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. De ERK signaleert punten die van belang zijn voor eventuele toekomstige instrumenten die gericht zijn op prestatie gebonden financiering.
De kritiek van de ERK heeft betrekking op diverse punten, waaronder onduidelijkheid over kosten en resultaten, en het ontbreken van effectieve controlemechanismen. Onderstaand worden deze punten samengevat en voorzien van een duiding en appreciatie.
De ERK is van mening dat de efficiëntie van de inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Bij de HVF vindt uitbetaling plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) wel ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de werkelijk gemaakte kosten spelen geen rol bij de uitbetaling. De Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Deze systematiek bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiefondsen. Het kabinet voorziet hier ook een risico van een dubbele verantwoordingslast.
Daarnaast vindt de ERK dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK in veel gevallen gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer2 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact-indicatoren af, gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet vindt het wenselijk om resultaten te meten, maar erkent daarbij dat het om verschillende redenen, zoals aangehaald door de Commissie, lastig is om (op korte termijn) resultaten te beoordelen. Het kabinet kan zich daarom vinden in het advies van de Commissie.
Hiernaast is de ERK van mening dat het nalevingskader van de HVF en de regels voor de bescherming van de financiële belangen van de EU niet robuust genoeg zijn. De controlesystemen bevatten volgens de ERK tekortkomingen. Daarnaast ziet de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet «ernstig» zijn.
Om de financiële belangen van de EU te beschermen, dat wil zeggen fraude, corruptie, dubbele financiering en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren zijn er binnen de HVF diverse bepalingen van kracht, die zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Daarbij staan lidstaten primair aan de lat om de financiële belangen van EU te beschermen. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen. Om aanspraak te maken op middelen uit de HVF moeten lidstaten, als onderdeel van hun herstelplan, een robuust nationaal controlesysteem opzetten. Bij de beoordeling van de herstelplannen heeft de Commissie getoetst of de controlesystemen voldeden aan de eisen van de HVF-verordening. Daarnaast voert de Commissie in alle lidstaten zogenoemde systeemaudits uit om te controleren of de controlesystemen voldoen aan de vereisten. Zonder een goed werkend controlesysteem hebben lidstaten geen recht op uitbetaling. Lidstaten moeten verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terugvorderen. Daarnaast is vastgelegd dat lidstaten ten behoeve van audit en controle, gegevens moeten verzamelen over o.a. eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Verder moet een lidstaat met ieder betaalverzoek een beheersverklaring meesturen die o.a. bevestigt dat de controlesystemen de nodige garanties bieden dat de middelen zijn beheerd volgens alle toepasselijke regels, in het bijzonder inzake het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie, en dubbele financiering. Ook moet een lidstaat bij ieder betaalverzoek een samenvatting meesturen van de door de nationale auditautoriteit uitgevoerde audits, met inbegrip van vastgestelde zwakke punten en eventuele genomen corrigerende maatregelen. Doordat de Commissie eisen stelt aan de controlesystemen, systeemaudits en audits op maatregelniveau uitvoert, en de lidstaten verplicht zijn om gegevens van eindontvangers te verzamelen en controleren, is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen. Daarnaast heeft de Commissie tijdens de looptijd van de HVF aanvullende richtsnoeren publiceert om lidstaten te ondersteunen bij het tegengaan van bijvoorbeeld dubbele financiering3.
Dat gezegd hebbende, hecht het kabinet er groot belang aan dat de financiële belangen van de EU worden beschermd Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend MFK dan is het van belang dat de observaties van de ERK waar relevant worden benut. Dat betekent concreet dat tekortkomingen in de controlesystemen zo vroeg mogelijk moeten worden opgespoord en gecorrigeerd, en dat de Commissie ook correcties moet kunnen aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet ernstig zijn. Hierbij geeft het kabinet wel graag mee dat de administratieve lasten nu al erg hoog zijn, en dat ervoor gewaakt moet worden dat verantwoordingslasten proportioneel blijven.
Ook vindt de ERK dat de methode die de Commissie heeft vastgesteld om de financiële bijdragen van de HVF aan een lidstaat te verlagen in geval van niet-naleving van mijlpalen en streefdoelen, tot verschillende interpretaties kan leiden. Deze methode rust gedeeltelijk op een kwalitatieve interpretatie van het belang van een niet-behaalde mijlpaal of streefdoel. Het kabinet acht het derhalve van belang dat de Commissie transparant is over haar beoordeling en kaders zoveel mogelijk vooraf worden vastgesteld.
Tot slot wijst de ERK erop dat de huidige regels geen bepaling bevatten op grond waarvan de Commissie het terugdraaien van eerdere verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen na 2026 kan aanpakken. In het geval dat mijlpalen of doelstellingen die reeds zijn behaald, door een lidstaat worden teruggedraaid, kan de Commissie corrigerende maatregelen nemen. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, zoals het geval zal zijn na 2026, kunnen alleen middelen worden teruggevorderd door de Commissie als sprake is van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of leningsovereenkomst, of als een lidstaat geen corrigerende maatregelen heeft genomen in het geval van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Het kabinet merkt op dat de Commissie tot op zekere hoogte dus wel mogelijkheden heeft om corrigerende maatregelen te nemen.
Hoe kan het dat de Europese Rekenkamer constateert dat eind 2024 42% van de gelden is uitbetaald, terwijl slechts 28% van de mijlpalen en streefdoelen is bereikt?
Conform de HVF-verordening konden lidstaten aanspraak maken op voorfinanciering uit de HVF, ter waarde van maximaal 13% van de toegewezen giften en leningen. De verdere uitbetalingen vinden plaats op basis van het behalen van mijlpalen en doestellingen. Daarbij zijn de verschillende betalingstermijnen gekoppeld aan sets van mijlpalen en doelstellingen. Dit is vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie (de Raad) ter vaststelling van het HVP en de door de lidstaat en de Commissie overeengekomen operationele regelingen. Het totale bedrag waar een lidstaat aanspraak op maakt is niet evenredig verdeeld over deze betalingstermijnen, noch over het aantal mijlpalen en doelstellingen. Het betalingsprofiel verschilt per lidstaat, waarbij rekening is gehouden met het relatieve belang van deze mijlpalen en doelstellingen. Betaalverzoeken waarin grotere mijlpalen of doelstellingen zijn opgenomen, zoals het voltooien van een belangrijke maatregel, staan gelijk aan een relatief grotere uitbetaling uit de faciliteit. Deze werkwijze, en de verstrekte voorfinanciering, zorgen ervoor dat het percentage dat is uitbetaald aan een lidstaat niet noodzakelijkerwijs overeen hoeft te komen met het percentage behaalde mijlpalen en doelstellingen.
Wat kan er nog gedaan worden om voor het restant van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility; RRF) niet weer zo’n rapport te krijgen? Hoe gaat u dat aanpakken en aankaarten in de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad?
De analyse van de ERK betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de HVF samen. De analyse richt zich op het ontwerp en de uitvoering van de HVF en de HVPs in brede zin. Het is in eerste instantie aan de Commissie om zich hiervan rekenschap te geven, aangezien zij is belast met het toezicht op de implementatie van de HVF, en het recht van initiatief heeft voor het doen van voorstellen voor toekomstige instrumenten. De Commissie verwijst in reacties op de reeds gepubliceerde rapporten van de ERK op de afspraken over de werkwijze van de HVF, zoals die door de medewetgevers (de Raad en Europees Parlement) zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Het kabinet heeft begrip voor deze reactie. Het kabinet verwelkomt daarnaast het gehoor dat de Commissie heeft gegeven aan een deel van de aanbevelingen van de ERK die volgden uit eerdere rapporten.
Een wijziging van de werkwijze van de huidige HVF ligt gegeven de beperkte resterende looptijd van de HVF (tot eind 2026) niet voor de hand. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Het kabinet acht het van belang dat bij het opstellen van eventuele voorstellen voor toekomstige instrumenten gebaseerd op prestatiegerichte systematiek, de bevindingen en aanbevelingen van de ERK op relevante punten ter harte worden genomen.
Deelt u de constatering van de Europese Rekenkamer dat er slechts beperkt zicht is op de resultaten die worden geboekt bij het behalen van de mijlpalen van het Herstel- en Veerkrachtplan? Zo nee, waarom niet?
De ERK is van mening dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer4 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact indicatoren, zoals de ERK deze graag had gezien, af gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet kan zich vinden in dit advies.
Daarnaast is het bijzonder lastig om op korte termijn resultaten te beoordelen. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026, en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Het zou daarom prematuur zijn om nu een volledig beeld te schetsen van de concrete resultaten van de HVF.
Conform de HVF-verordening zal de Commissie uiterlijk 31 december 2028 een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag voorleggen aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie (de Raad), het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Dit verslag zal bestaan uit een algemene evaluatie van de faciliteit en zal informatie bevatten over het effect ervan op de lange termijn.
Welke lessen trekt u daaruit, mede met het oog op de plannen van de Europese Commissie om in het Meerjarig Financieel Kader meer conditionaliteit in te bouwen?
Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK), dan is het van belang dat de observaties van de ERK waar relevant ter harte worden genomen. Deze lessen en de appreciatie ervan zijn toegelicht in het antwoord op vraag 2. De kabinetsinzet ten aanzien van prestatiegerichte financiering in het volgende MFK is opgenomen in de Kamerbrief van 28 maart jl5.
Deelt u de constatering van de Europese Rekenkamer dat het Herstel- en Veerkrachtplan het risico van overlapping met andere fondsen van de Europese Unie vertoont? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt dat in de toekomst voorkomen?
De ERK heeft kritiek op het feit dat de HVF doelstellingen een groot aantal beleidsterreinen bestrijken, waardoor het risico op overlap met andere EU-instrumenten toeneemt. In dit kader adviseert de Commissie voor de inrichting van mogelijke toekomstige prestatiegerichte instrumenten dat het toepassingsgebied en de doelstellingen van de instrumenten duidelijk zijn omschreven.
De HVF is gericht op het vergroten van de veerkracht van de lidstaten, door middel van steun voor maatregelen die betrekkingen hebben op beleidsterreinen die gestructureerd zijn in zes pijlers, namelijk: de groene transitie; digitale transformatie; slimme duurzame en inclusieve groei; sociale en territoriale cohesie; gezondheid en economische; en sociale en institutionele veerkracht. Er bestaan verschillende EU-instrumenten, waaronder de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, die ook een aantal van deze terreinen bestrijken. Het kabinet acht het wenselijk dat onder het volgende MFK overlap tussen verschillende instrumenten zoveel mogelijk wordt beperkt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de Europese Commissie in veel gevallen geen geld terug kan vorderen als een lidstaat zich niet aan de regels houdt, omdat het geld al is overgemaakt? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
De kritiek van de ERK op de beperkte mogelijkheid van de Commissie om middelen terug te vorderen heeft betrekking op twee zaken. In de eerste plaats noemt de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen, oftewel middelen terugvorderen, in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten (in het geval deze niet «ernstig» zijn). Het kabinet kan de kritiek van de ERK op dit punt volgen. Het kabinet zet onderstaand uiteen welke verschillende gronden bestaan op basis waarvan terugvordering wel kan plaatsvinden.
Conform artikel 22 lid 5 van de HVF-verordening voorziet de financiële overeenkomst, en in voorkomend geval leningsovereenkomst, die wordt afgesloten tussen een lidstaat en de Commissie, de Commissie van het recht om in een aantal gevallen middelen die zijn uitbetaald uit de HVF terug te vorderen. In reactie op een eerdere aanbeveling van de ERK6 heeft de Commissie richtsnoeren7 opgesteld die een kader bieden voor de toepassing van deze bepaling. Er bestaan drie situaties op grond waarvan de Commissie verminderingen en terugvordering van HVF-middelen kan uitvoeren. Allereerst in het geval dat fraude, corruptie en belangenverstrengelingen die de financiële belangen van de EU schaden niet zijn gecorrigeerd door een lidstaat. Ten tweede, in het geval van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of de leningsovereenkomst tussen de lidstaat en de Commissie. Dit vereist een schending door de lidstaat van specifieke verplichtingen van de overeenkomsten die op een wezenlijke wijze afbreuk doet aan de rechten van de Commissie of de goede besteding van middelen van de EU. Ten derde, in het geval dat informatie en rechtvaardiging die ten grondslag liggen aan een betaalverzoek onjuist blijken te zijn.
In het geval dat de situatie zich voordoet dat de Commissie middelen gaat terugvorderen, wordt dit in eerste instantie gedaan door middel van een vermindering van de eerstvolgende uitbetaling uit de faciliteit. Indien er geen openstaande betaalverzoeken meer zijn of de lidstaat geen betaalverzoeken meer indient, zal de Commissie een nota aan de lidstaat uitschrijven om de te betalen middelen, terug te vorderen.
In de tweede plaats noemt de ERK de beperkte mogelijkheid van de Commissie om middelen terug te vorderen in het geval dat mijlpalen en doelstellingen worden teruggedraaid. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, kunnen er geen middelen worden teruggevorderd door de Commissie anders dan op de hierboven genoemde gronden.
Deelt u de mening dat de constatering van de Europese Rekenkamer dat het «onduidelijk is of EU-burgers echt waar voor hun geld krijgen» uiterst pijnlijk is, aangezien er immer zorgvuldig moet worden omgegaan met belastinggeld? Deelt u eveneens de mening dat dit een zeer slechte zaak is voor draagvlak voor de Europese Unie in zijn algemeenheid?
Het kabinet hecht aan een effectieve besteding van EU-middelen. Het is van belang dat burgers erop kunnen vertrouwen dat EU middelen correct en effectief worden besteed, ook met oog op het draagvlak.
De ERK is van mening dat de efficiënte inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 vindt uitbetaling plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van rechtmatigheid van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten wel bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de gemaakte kosten spelen geen rol bij de uitbetaling. De lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Dit bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiemiddelen. Het kabinet voorziet hier ook een risico van dubbele verantwoordingslast.
Deelt u, net als de Europese Rekenkamer, de constatering dat er risico is dat de terugbetalingen van het Herstel- en Veerkrachtplan door de gestegen rentes toekomstige begrotingen van de Europese Unie flink onder druk kunnen zetten? Zo nee, waarom niet? Wat betekent dit voor de Nederlandse afdrachten in het volgende Meerjarig Financieel Kader?
In het eigenmiddelenbesluit8 is overeengekomen dat de middelen die zijn geleend ten behoeve van het giftendeel van de HVF via de EU-begroting worden terugbetaald. Die terugbetaling moet uiterlijk in 2058 zijn afgerond, gestaag en voorspelbaar gebeuren en jaarlijks niet groter zijn dan 7,5% van de geleende middelen. Het aandeel dat de lidstaten moeten bijdragen aan de terugbetaling hangt af van de BNI-sleutel. In een brief van 27 augustus 20249 heeft het kabinet uiteengezet dat de terugbetaling voor Nederland naar schatting neerkomt op 38 miljard euro tot en met 2058. Dit betreft zowel de nominale terugbetaling van het subsidiedeel als de rentelasten. Een hogere rente leidt tot een hogere terugbetaling voor de EU en daarmee ofwel tot herprioritering in de EU-begroting ofwel tot hogere afdrachten van lidstaten, waaronder Nederland.
Er moeten nog afspraken worden gemaakt over de precieze terugbetaling van NGEU. Deze afspraken worden gemaakt in het kader van de onderhandelingen over het volgend MFK. In de tweede helft van 2025 publiceert de Commissie naar verwachting een voorstel voor het volgende MFK.
Wat is de onderbouwing van de Europese Commissie om te stellen dat het Herstel- en Veerkrachtplan wél een prestatiegericht instrument is, in het bijzonder gezien de constatering van de Europese Rekenkamer dat eind 2024 42% van de gelden is uitbetaald, terwijl slechts 28% van de mijlpalen en streefdoelen is bereikt? Welke gevolgen moet dit hebben voor de resterende uitbetaling van de middelen (58%)?
De ERK hanteert een andere definitie van een prestatiegericht instrument dan de Commissie. Volgens de definitie van de ERK zijn prestaties een maatstaf die aangeeft in hoeverre de doelstellingen van door de EU gefinancierde acties, projecten of programma’s zijn verwezenlijkt en of dit op een kosteneffectieve wijze is gedaan. De ERK vindt dat de HVF conform deze definitie geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK gericht op output in plaats van resultaten.
De Commissie hanteert in het kader van de HVF een andere definitie van prestaties, waarbij met de term prestaties wordt gedoeld op het behalen van mijlpalen en doelstellingen. Uitbetaling vindt plaats op basis van het bereiken van deze mijlpalen en doelstellingen. De Commissie heeft in een richtsnoer10 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact indicatoren, zoals de ERK deze graag had gezien, af gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 bestaat er een aantal verklaringen voor het feit dat het percentage uitbetaalde middelen hoger ligt dan het percentage bereikte mijlpalen en doelstellingen.
Hoe neemt u de lessen van dit kritische rapport mee bij uw inzet voor de aanstaande vaststelling van het Meerjarig Financieel Kader, in het bijzonder omdat de voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Von der Leyen, het Herstel- en Veerkrachtplan als uitgangspunt voor deze toekomstige begroting van de Europese Unie wil hanteren?
Op dit moment ligt er nog geen concreet Commissievoorstel voor het aanstaande Meerjarig Financieel Kader. Het is daarom te vroeg om al een nader oordeel te hebben over de toepassing van de systematiek van het Herstel- en Veerkrachtfaciliteit in het volgende MFK. Het kabinet deelt naar verwachting na het zomerreces de appreciatie van het MFK-voorstel met uw Kamer.
Het rapport biedt echter wel aanknopingspunten voor het kabinet. Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten een vervolg krijgen onder het volgend MFK, dan is het van belang dat de relevante aanbevelingen van de ERK op dit punt ter harte worden genomen. De lessen die worden meegenomen en een uitgebreidere appreciatie van de kernpunten van het synergierapport zijn opgenomen in de beantwoording op vragen 2 en 6.
Hoe schat u het krachtenveld in de Europese Unie om de aanbevelingen en kritiekpunten van dit rapport ter harte te nemen voor toekomstige financieringsinstrumenten van de Europese Unie in?
Het is in dit stadium onduidelijk hoe het krachtenveld eruit ziet met betrekking tot de kritiekpunten uit het syntheserapport. In algemene zin verwelkomen de lidstaten de rapporten van de ERK over de HVF, maar wordt er ook begrip getoond voor kritische tegenreacties van de Commissie. Lidstaten hebben in het verleden hun zorgen uitgesproken over de correcte besteding van middelen. Daarnaast zijn ook zorgen geuit over de hoge administratieve lasten die de uitvoering van de HVF met zich mee heeft gebracht.
Het Europese coronaherstelfonds |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Europese coronaherstelfonds, waar de Europese Rekenkamer forse kritiek op heeft?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over de op 6 mei jl. gepubliceerde analyse van de Europese Rekenkamer (ERK) «Prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF»2. Deze analyse betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de Herstel en veerkrachtfaciliteit (HVF) samen.
Deelt u de mening van de Europese Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. Het rapport van de ERK kan mogelijk van belang zijn bij eventuele toekomstige instrumenten die gericht zijn op prestatiegebonden financiering.
De ERK-rapportage heeft betrekking op diverse punten, waaronder over kosten en resultaten en effectieve controlemechanismen. Onderstaand worden deze punten samengevat en voorzien van een duiding en appreciatie.
De ERK is van mening dat de efficiëntie van de inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Bij de HVF vindt uitbetaling echter plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) wel ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de werkelijk gemaakte kosten spelen zoals dus zoals vooraf overeengekomen geen rol bij de uitbetaling. De Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Deze systematiek bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiefondsen. Het kabinet heeft begrip voor de wens van de ERK om meer grip te hebben op de kosten, maar voorziet hier ook een risico van een dubbele verantwoordingslast.
Daarnaast vindt de ERK dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK in veel gevallen gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer3 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact-indicatoren af, gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet vindt het wenselijk om resultaten te meten, maar meent daarbij dat het om verschillende redenen, zoals aangehaald door de Commissie, lastig is om (op korte termijn) resultaten te beoordelen. Het kabinet kan zich daarom vinden in het advies van de Commissie.
Hiernaast is de ERK van mening dat het nalevingskader van de HVF en de regels voor de bescherming van de financiële belangen van de EU niet robuust genoeg zijn. De controlesystemen bevatten volgens de ERK tekortkomingen. Daarnaast ziet de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet «ernstig» zijn.
Om de financiële belangen van de EU te beschermen, dat wil zeggen fraude, corruptie, dubbele financiering en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren zijn er binnen de HVF diverse bepalingen van kracht, die zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Daarbij staan lidstaten primair aan de lat om de financiële belangen van EU te beschermen. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen. Om aanspraak te maken op middelen uit de HVF moeten lidstaten, als onderdeel van hun herstelplan, een robuust nationaal controlesysteem opzetten. Bij de beoordeling van de herstelplannen heeft de Commissie getoetst of de controlesystemen voldeden aan de eisen van de HVF-verordening. Daarnaast voert de Commissie in alle lidstaten zogenoemde systeemaudits uit om te controleren of de controlesystemen voldoen aan de vereisten. Zonder een goed werkend controlesysteem hebben lidstaten geen recht op uitbetaling. Lidstaten moeten verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terugvorderen. Daarnaast is vastgelegd dat lidstaten ten behoeve van audit en controle, gegevens moeten verzamelen over o.a. eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Verder moet een lidstaat met ieder betaalverzoek een beheersverklaring meesturen die o.a. bevestigt dat de controlesystemen de nodige garanties bieden dat de middelen zijn beheerd volgens alle toepasselijke regels, in het bijzonder inzake het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie, en dubbele financiering. Ook moet een lidstaat bij ieder betaalverzoek een samenvatting meesturen van de door de nationale auditautoriteit uitgevoerde audits, met inbegrip van vastgestelde zwakke punten en eventuele genomen corrigerende maatregelen. Doordat de Commissie eisen stelt aan de controlesystemen, systeemaudits en audits op maatregelniveau uitvoert, en de lidstaten verplicht zijn om gegevens van eindontvangers te verzamelen en controleren, is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen. Daarnaast heeft de Commissie tijdens de looptijd van de HVF aanvullende richtsnoeren publiceert om lidstaten te ondersteunen bij het tegengaan van bijvoorbeeld dubbele financiering4.
Dat gezegd hebbende, hecht het kabinet er groot belang aan dat de financiële belangen van de EU worden beschermd. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend MFK dan zijn de observaties van de ERK van belang. Dat betekent concreet dat tekortkomingen in de controlesystemen zo vroeg mogelijk moeten worden opgespoord en gecorrigeerd, en dat de Commissie ook correcties moet kunnen aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet ernstig zijn. Hierbij geeft het kabinet wel graag mee dat de administratieve lasten nu al erg hoog zijn, en dat ervoor gewaakt moet worden dat verantwoordingslasten proportioneel blijven.
Ook vindt de ERK dat de methode die de Commissie heeft vastgesteld om de financiële bijdragen van de HVF aan een lidstaat te verlagen in geval van niet-naleving van mijlpalen en streefdoelen, tot verschillende interpretaties kan leiden. Deze methode rust gedeeltelijk op een kwalitatieve interpretatie van het belang van een niet-behaalde mijlpaal of streefdoel. Het kabinet acht het derhalve van belang dat de Commissie transparant is over haar beoordeling en kaders zoveel mogelijk vooraf worden vastgesteld.
Tot slot wijst de ERK erop dat de huidige regels geen bepaling bevatten op grond waarvan de Commissie het terugdraaien van eerdere verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen na 2026 kan aanpakken. In het geval dat mijlpalen of doelstellingen die reeds zijn behaald, door een lidstaat worden teruggedraaid, kan de Commissie corrigerende maatregelen nemen. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, zoals het geval zal zijn na 2026, kunnen alleen middelen worden teruggevorderd door de Commissie als sprake is van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of leningsovereenkomst, of als een lidstaat geen corrigerende maatregelen heeft genomen in het geval van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Het kabinet merkt op dat de Commissie tot op zekere hoogte dus wel mogelijkheden heeft om corrigerende maatregelen te nemen.
Door welke instanties wordt de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de uitgaven uit het coronaherstelfonds gecontroleerd, afgezien van de Europese Rekenkamer?
Op grond van de HVF-verordening zijn lidstaten primair verantwoordelijk voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen, zoals hiervoor weergegeven in het antwoord op vraag 2.
Naast de controlesystemen van lidstaten zelf voert de Commissie haar eigen controlestrategie uit. Deze controles hebben tot doel de Commissie de zekerheid te bieden dat de controlesystemen van de lidstaten fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering kunnen voorkomen, opsporen en corrigeren. Daarnaast is ook van belang dat lidstaten op grond van de HVF-verordening verplicht zijn om de Europese Commissie, Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de ERK en het Europees Openbaar Ministerie toestemming te verlenen voor de uitoefening van hun rechten, en vergelijkbare verplichtingen op te leggen aan alle eindontvangers van middelen. OLAF heeft de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie, belangenconflicten of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het EOM is bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. OLAF en EOM maken in de praktijk ook gebruik van deze bevoegdheid.
Deze controlesystemen zijn erop gericht om fraude zoveel mogelijk te voorkomen en te detecteren en corrigeren als deze heeft plaatsgevonden. Daarmee hebben deze controlesystemen en verschillende instanties de taak om de rechtmatigheid van de uitgaven uit de HVF te controleren.
Klopt het dat het niet duidelijk is waar het geld aan uitgegeven wordt?
Nee, de lidstaten hebben HVPs opgesteld om aanspraak te maken op middelen uit de HVF, met daarin mijlpalen en doelstellingen. Uitbetaling vindt vervolgens plaats op basis van het bereiken van deze mijlpalen en doelstellingen. Wanneer de mijlpalen en doelstellingen die zijn gekoppeld aan een betalingstermijn zijn behaald, dient een lidstaten een betaalverzoek in. Dat bestaat uit drie onderdelen: bewijslast per behaalde mijlpaal en doelstelling, een beheersverklaring waarin de verantwoordelijke Minister(s) verklaren dat de mijlpalen en doelstellingen succesvol zijn behaald en dat de financiële belangen van de Unie daarbij geborgd zijn, en een samenvatting van de audits die de nationale auditautoriteit heeft uitgevoerd. Dit betekent dat met ieder betaalverzoek moet worden bewezen dat de mijlpalen en doelstellingen die in dat betaalverzoek zijn opgenomen, ook daadwerkelijk zijn behaald. In de HVF-verordening is daarnaast vastgelegd dat lidstaten gegevens moeten verzamelen over eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Lidstaten moeten dus bijhouden waar de middelen terechtkomen, en controles uitvoeren op basis van die gegevens. Per lidstaat wordt een lijst met de honderd grootste eindontvangers, gemeten in ontvangen middelen uit de HVF, bijgehouden op de website van de Europese Commissie5. Hierdoor is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen.
Klopt het dat het niet duidelijk is wat de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) (580 miljard euro) en de overige initiatieven (170 miljard euro) van NextGenerationEU (NGEU) aan concrete resultaten hebben opgeleverd?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 wordt er bij de HVF in veel gevallen bewust gebruikgemaakt van input- of output-indicatoren, en dus niet impact-indicatoren, bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. Het is daarnaast lastig om op korte termijn resultaten te beoordelen. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026 en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Het zou daarom prematuur zijn om nu een volledig beeld te schetsen van de resultaten van de HVF.
Conform de HVF-verordening zal de Commissie uiterlijk 31 december 2028 een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag voorleggen aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie (de Raad), het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Dit verslag zal bestaan uit een algemene evaluatie van de faciliteit en zal informatie bevatten over het effect ervan op de lange termijn. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 heeft de ECB ramingen gemaakt van de potentiële positieve impact die het HVF kan hebben op de Europese economieën. Daarnaast beschrijft een recent Discussion Papervan de Europese Commissie6 verschillende positieve effecten van het HVF, waaronder positieve spillover effecten.
Wat betreft de overige initiatieven van de NextGenerationEU middelen is € 83,1 miljard toegewezen aan verschillende bestaande EU programma’s, waaronder het Just Transition Fund, Horizon Europe, InvestEU, RescEU en ReactEU. De resultaten daarvan worden beoordeeld in de evaluaties van deze initiatieven.
Kunt u een tabel opmaken van de additionele economische groei per lidstaat dankzij NextGenerationEU? Of is deze additionele economische groei er eigenlijk niet?
Zoals in vraag 5 beantwoord is het prematuur om nu een volledig beeld te schetsen van de resultaten van de HVF. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026 en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Een overzicht van additionele groei per lidstaat is daarom op dit moment niet mogelijk.
De ECB heeft eind 2024 een evaluatie gepubliceerd over de economische impact van de HVF7. Hiermee schat de ECB dat de HVF heeft bijgedragen aan een additionele 0,1–0,2% BBP-groei in de eurozone tussen 2021–2023. Daarnaast richt de evaluatie van de ECB zich op het effect van NGEU na deze periode. De additionele BBP groei wordt door de ECB geschat op tussen de 0,4% en 0,9% in 2026, en zou kunnen oplopen tot 0,8%–1,2% in 2031. Deze potentiële additionele groei wordt volgens de ECB verklaard door de begrotingsstimulans die de HVF vormt en de groeiverhogende effecten van structurele hervormingen. Daarbij onderkent de ECB de onzekerheden met betrekking tot deze schatting, met name wat betreft het potentiële effect van de structurele hervormingen.
Klopt het dat de Europese economieën zich na de coronacrisis juist uit zichzelf heel snel begonnen te herstellen, zonder dat er nog maar 1 cent uit het coronaherstelfonds was uitgekeerd?
Het economisch herstel in Europa zette in 2021 in, mede door het (gedeeltelijk) opheffen van maatregelen die werden getroffen in reactie op de coronapandemie. Begin augustus 2021 werden de eerste middelen (voorfinanciering) uitbetaald uit de HVF. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 heeft de ECB een inschatting gemaakt van het effect van de HVF op economische groei over de periode 2021–2023.
Klopt het dat de Nederlandse economie in 2021 en 2022 in totaal met ca. 8% groeide, zonder enige steun van het Europese fonds?
Als open economie was het voor de Nederlandse economie van belang dat de Europese economie als geheel herstelde. De Nederlandse economie groeide in 2021 met 6,3%, en in 2022 met 5,0%8. Nederland ontving op 24 september 2024 de eerste middelen uit de HVF.
Klopt het dat Nederland uit dit fonds maximaal 5,4 miljard euro kan verwachten? Klopt het dat Nederland daarvoor in totaal ca. 38 miljard euro moet inleggen? En daarvoor ook nog aan 130 eisen (mijlpalen) moet voldoen?
Nederland kan inderdaad aanspraak kan maken op € 5,4 miljard aan middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF).
Nederland moet, om aanspraak te maken op de volledige € 5,4 miljard voldoen aan 131 mijlpalen en doelstellingen. Twee betaalverzoeken (€ 2,5 mld.) zijn reeds uitbetaald. Dat betekent dat 51 mijlpalen en doelstellingen reeds zijn behaald. Om de resterende € 2,9 miljard binnen te halen dienen dus nog 80 mijlpalen en doelstellingen worden behaald.
In het eigenmiddelenbesluit9 is overeengekomen dat de middelen die zijn geleend ten behoeve van het giftendeel van de HVF via de EU-begroting worden terugbetaald. Die terugbetaling moet uiterlijk in 2058 zijn afgerond, gestaag en voorspelbaar gebeuren en jaarlijks niet groter zijn dan 7,5% van de geleende middelen. Het aandeel dat de lidstaten moeten bijdragen aan de terugbetaling hangt af van de BNI-sleutel. In een brief van 27 augustus 202410 heeft het kabinet uiteengezet dat de terugbetaling voor Nederland naar schatting neerkomt op 38 miljard euro tot en met 2058. Dit betreft zowel de nominale terugbetaling van het subsidiedeel als de rentelasten.
Er moeten nog afspraken worden gemaakt over de precieze terugbetaling van NGEU. Deze afspraken worden gemaakt in het kader van de onderhandelingen over het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK). In de tweede helft van 2025 publiceert de Commissie naar verwachting een voorstel voor het volgende MFK.
Deelt u de mening dat daarmee een Europese suprastaat dichterbij is gekomen?
De HVF werd opgericht in reactie op de sociale- en economische gevolgen van de COVID-19 pandemie, binnen de kaders van de EU-verdragen.
Deelt u de mening dat de Europese Commissie door middel van dit fonds inhoudelijk invloed uitoefent op het binnenlandse beleid van de lidstaten, door te beslissen over het wel of niet uitkeren van deze middelen? Zo nee, waarom niet?
De HVF-werkwijze is vastgelegd in de HVF-verordening, die is aangenomen door de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement. Daarbij is afgesproken om uitbetalingen plaats te laten vinden op basis van op basis van behaalde mijlpalen en doelstellingen, die betrekking hebben op zowel investeringen als hervormingen. Conform de HVF-verordening moeten de hervormingen en investeringen in deze plannen de landspecifieke uitdagingen en prioriteiten adresseren die zijn vastgesteld in het kader van het Europees Semester. Om aanspraak te maken op de middelen, hebben de lidstaten zelf plannen opgesteld en daarbij eigen beleidskeuzes gemaakt binnen de randvoorwaarden die de HVF-verordening stelt. Op grond van de HVF-verordening heeft de Commissie een rol om toe te zien op het voldoende behalen van mijlpalen en doelstellingen die de lidstaten zelf in hun plan opgenomen hebben, alvorens wordt overgegaan tot betaling.
Deelt u de mening dat NextGeneration EU een «bad deal» is voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. NGEU is opgericht om de Europese economieën te ondersteunen in het herstel van de COVID-19 crisis. Het doel van de HVF is het bevorderen van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Europese Unie door het verbeteren van de weerbaarheid en het aanpassingsvermogen van lidstaten, het aanpakken van de sociale en economische impact van de crisis, en het steunen van de groene en digitale transities. Dit doel steunt de Europese economie en daarmee ook Nederland.
Deelt u de mening dat dit soort Europese megalomane fondsen, evenals Nederlandse megalomane fondsen zoals het ondoorzichtige Klimaatfonds en het Stikstoftransitiefonds, om uiteenlopende redenen onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Verschillende programma’s en fondsen hebben uiteenlopende doelstellingen. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Nederland heeft in 2021 in de Raad ingestemd met het oprichten van het HVF. Het is goed om lessen te trekken uit de uitvoering van het HVF en, onder andere, rapporten van de ERK en studies van bijvoorbeeld de ECB naar de werking van het fonds. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd.11 Verder vindt het kabinet dat Europese financiering zoveel mogelijk via de reguliere Europese meerjarenbegroting (het MFK) hoort te lopen. Het kabinet is daarnaast niet van mening dat Nederlandse fondsen per definitie onwenselijk zijn.
Deelt u kortom de mening dat dergelijke megalomane Europese fondsen niet voor herhaling vatbaar zijn, en niet meer moeten worden opgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
De uitspraak van de rechter dat achterafbetaaldienst Klarna verdient aan incassokosten |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Struycken , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de achterafbetaaldienst Klarna verdient aan incassokosten?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het oordeel van de rechter dat de buy now pay later-constructie die Klarna hanteert, gezien moet worden als een consumentenkrediet, waarvoor speciale regels gelden en dat hierop moet worden toegezien en gecontroleerd?
De twee uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland gaan over zaken waarbij een consument een online aankoop had gedaan en daarbij gebruik had gemaakt van de mogelijkheid tot uitgestelde betaling (Buy Now, Pay Later, BNPL), aangeboden door Klarna. Ondanks de ontvangen aanmaning, had de betreffende consument de koopprijs niet betaald. De (vermeende) vordering van Klarna op de consument heeft Klarna aan Alektum Capital II AG (hierna: Alektum) verkocht, die betaling van het openstaande bedrag vervolgens bij de rechtbank heeft gevorderd.
In de uitspraken heeft de rechtbank bepaald dat Alektum niet heeft aangetoond dat de bedongen rente, aanmanings- en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel.2 Dat deze kosten geen deel uitmaken van het verdienmodel, is noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden voor de uitzondering van de kredietregels, namelijk dat bij kredietovereenkomsten die binnen drie maanden moeten worden terugbetaald er geen rente en «slechts onbetekenende kosten» mogen worden gerekend (zie artikel 7:58 lid 2 sub 2 van het Burgerlijk Wetboek). Omdat Alektum in dit geval niet had aangetoond dat de incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel, heeft de rechtbank aangenomen dat dit wel zo is, en dat er dus sprake was van meer dan slechts onbetekenende kosten. Als gevolg hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat Klarna in dit geval een consumentenkredietovereenkomst heeft verstrekt waarop de kredietregels van toepassing (hadden moeten) zijn. De rechtbank heeft dus niet geoordeeld dat Klarna in alle gevallen consumentenkredietovereenkomsten verstrekt, maar dat Alektum in deze gevallen het tegendeel niet heeft aangetoond.
Wij het vinden het een zorgelijk signaal dat, zoals de rechter in deze procedure heeft geoordeeld, door Alektum niet is aangetoond dat de bedongen rente, aanmanings- en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel van Klarna. Tegelijkertijd hebben de uitspraken in een civiele procedure tegen Alektum niet tot gevolg dat dat de BNPL-overeenkomsten van Klarna vanaf heden allemaal onder publiekrechtelijk toezicht van de toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) vallen. Het is aan de AFM om te beoordelen of deze uitspraak gevolgen heeft voor het toezicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
BNPL-aanbieders horen geen verdienmodel te maken van aanmanings- en incassokosten. In twee andere recente uitspraken in procedures tegen andere BNPL-aanbieders heeft de rechtbank geconcludeerd dat de aanbieders in kwestie wél hebben kunnen aantonen dat de aanmanings- en incassokosten geen onderdeel uitmaken van hun verdienmodel.3 4
Wij verwachten dat deze uitspraken aanleiding zijn voor alle BNPL-aanbieders om hun verdienmodel kritisch tegen het licht te houden en deze te herzien als zij concluderen dat de aanmanings- en incassokosten die zij consumenten rekenen meer dan alleen kostendekkend zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Klarna zich aan de regels voor consumentenkrediet houdt?
Aanbieders van BNPL-betaaldiensten komen uiterlijk november 2026 te vallen onder de herziene Europese Richtlijn consumentenkrediet (CCDII).5 Vanaf dan moeten de aanbieders van BNPL-betaaldiensten aan dezelfde, strenge regels voldoen als de aanbieders van consumptief krediet. Ook komen deze aanbieders vanaf dat moment onder toezicht van de AFM.
De BNPL-gedragscode is kortgeleden aangepast met betrekking tot het verdienmodel; aangesloten partijen mogen niet verdienen aan incasso- en overige kosten. Ook Klarna is bij deze gedragscode aangesloten. Wij zullen met Klarna in gesprek gaan over deze uitspraak, of zij hun verdienmodel hebben aangepast op grond van de gedragscode en/of gerechtelijke uitspraak en of de incasso- en overige kosten die Klarna rekent meer dan kostendekkend zijn.
Deelt u de mening dat achterafbetaaldiensten, zoals Klarna, ongewenst zijn in Nederland, omdat zij met name jongeren aanzetten tot het aangaan van schulden?
Wij constateren dat het gebruik van BNPL risico’s met zich meebrengt voor mensen in een kwetsbare situatie, zoals jongeren. Hier maken wij ons zorgen over. Daarom treden wij al enige tijd, gezamenlijk met de Staatssecretaris voor Participatie en Integratie, op om deze risico’s te beperken.
Zoals gezegd, komen aanbieders van BNPL-betaaldiensten uiterlijk november 2026 te vallen onder CCDII. Vanaf dan moeten ook de aanbieders van BNPL-betaaldiensten aan dezelfde, strenge regels voldoen als de aanbieders van consumptief krediet. In de praktijk betekent dit dat de aanbieders onder andere een krediettoets moeten gaan uitvoeren (waaronder een BKR-toets) en moeten voldoen aan regels ten aanzien van informatieverstrekking en reclame-uitingen. De richtlijn creëert, samengevat, de randvoorwaarden waarmee consumenten op verantwoorde wijze gebruik kunnen maken van BNPL. Een krediettoets is bijvoorbeeld een goed instrument om te voorkomen dat consumenten door de uitgestelde betaling in de problemen komen (overkreditering).
Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, in afwachting van de reeds voorgenomen en toegezegde wetgeving, om deze praktijken op korte termijn tegen te gaan?
Door vier aanbieders van BNPL-betaaldiensten (Klarna, Riverty, in3 en Billink) is een gedragscode opgesteld die op 30 oktober 2023 in werking is getreden. De betrokken ministeries zijn doorlopend met de BNPL-aanbieders in gesprek om deze gedragscode aan te blijven scherpen naar een beschermingsniveau dat verder in lijn komt met de regelgeving uit de CCDII.
Inzet op de preventie van schulden is daarnaast van belang, door ervoor te zorgen dat we mensen met beginnende geldzorgen en/of dreigende schuldenproblematiek zo vroeg mogelijk bereiken en door inzet op financiële educatie voor kinderen en jongeren. Het platform Wijzer in Geldzaken, waarin het Ministerie van Financiën samenwerkt met publieke en private partners uit de financiële sector, werkt op verschillende manieren aan het vergroten van het financiële bewustzijn en de financiële competenties waaronder kennis en vaardigheden. Zo dient de jaarlijkse Week van het Geld als belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren in de klas. Tijdens deze week is er veel aandacht voor onderwerpen zoals financiële verleidingen (waaronder BNPL) en financieel zelfstandig worden. Wijzer in Geldzaken moedigt scholen aan om ook in de rest van het jaar aandacht te besteden aan leren omgaan met geld. In samenwerking met het Ministerie van Financiën ontwikkelde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarnaast de voorlichtings- en bewustwordingscampagne «Je Geld de Baas» over de risico’s en gevolgen van financiële verleidingen, waaronder BNPL. De subsidieregeling «Financiële Educatie voor onderwijsinstellingen» van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is tot slot een maatregel die als doel heeft het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht voor financiële educatie op middelbare scholen en op mbo-scholen.6 De subsidie biedt scholen onder meer de mogelijkheid om voor een periode van maximaal drie jaar docenten te trainen en medewerkers vrij te tellen om financiële educatie een structurele plek te geven in het onderwijsprogramma.7
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Armoede en schulden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat is gepland op 22 mei 2025?
Ja.
Het bericht 'Uitbreiding stroomnet trekt door TenneT spoor van vernieling bij boeren: je moet instemmen anders kun je worden onteigend' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het beeld en de conclusies die in het artikel worden geschetst?1
Het realiseren van grote elektriciteitsprojecten heeft impact op de gronden van boeren en andere eigenaren. Ik herken het beeld dat de uitvoering van deze projecten soms tot lastige discussies kan leiden of mogelijk zelfs tot onvrede als het niet volgens afspraak verloopt. Ik heb TenneT gevraagd zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van grondeigenaren bij de uitvoering van de werkzaamheden. TenneT geeft aan hiervoor een toezichthouder in te zetten die verantwoordelijk is voor het voorkomen en minimaliseren van schade aan gewassen en andere aspecten gerelateerd aan de inrichting en kwaliteit van gronden. Ook dient de toezichthouder snel bij te sturen zodra er problemen worden vastgesteld en indien er sprake is van schade, toerekenbare schade te vergoeden.
Heeft u al eerder signalen ontvangen die de bevindingen van het artikel ondersteunen?
Ik heb eerder signalen ontvangen dat eigenaren soms ontevreden zijn over het gebruik van hun gronden voor het realiseren van grote elektriciteitsprojecten. Mede naar aanleiding van deze signalen heeft de Minister van Klimaat en Groene Groei onlangs de Kamer geïnformeerd over een maatregelenpakket voor het sneller uitbreiden van het elektriciteitsnet waarin ook aandacht is voor de gedoogplicht.
Bent u van mening dat TenneT, als staatsdeelneming, een voorbeeldfunctie heeft met betrekking tot de inachtneming van afspraken met grondbezitters?
Ja, van alle staatsdeelnemingen verwacht ik een voorbeeldfunctie in de uitvoering van hun publieke taak.
Het artikel schetst een uitvoeringssituatie waarbij onderaannemers zich niet houden aan de afspraken met grondbezitters over het beperken van schade aan de grond. Herkent u dit beeld?
Ik heb TenneT hiernaar gevraagd en TenneT geeft aan dat er alles aan wordt gedaan om schade zo veel mogelijk te beperken maar dat er bij de grote uitbreiding van het elektriciteitsnet soms ook zaken niet goed gaan. Ik heb TenneT verzocht de komende jaren aandacht te blijven houden voor het zorgvuldig handelen van (onder)aannemers en om afspraken over de uitvoering van de werkzaamheden na te komen.
Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om dit probleem op te lossen?
In mijn gesprekken met TenneT blijf ik als aandeelhouder aandacht vragen voor het zorgvuldig handelen in de grote opgave. TenneT geeft aan projecten te evalueren met betrokken partijen om daaruit te leren.
Kunt u nader uitleggen hoe TenneT op dit moment waarborgt dat onderaannemers zich houden aan de afspraken met boeren/grondbezitters?
Ik vind het belangrijk dat er zorgvuldig wordt gehandeld bij de uitvoering van projecten en dat de afspraken met rechthebbenden worden nageleefd door alle partijen. TenneT heeft contractuele afspraken met aannemers over het behoud van de gebruikswaarde van de gronden. Om de naleving van deze afspraken te borgen en te controleren heeft TenneT toezichthouders in dienst.
Met hoeveel landeigenaren heeft TenneT de afgelopen tien jaar contracten willen afsluiten voor het gebruik van de grond en in hoeveel gevallen was daarbij mediation nodig, in hoeveel gevallen was een gang naar de rechter noodzakelijk, omdat TenneT er niet uitkwam met de landeigenaar?
Ik vind het belangrijk dat er na goed overleg en in overeenstemming met grondeigenaren afspraken worden gemaakt over het gebruik van de gronden. In het overgrote deel van de gevallen bereikt TenneT in minnelijk overleg overeenstemming met grondeigenaren en grondgebruikers. In een klein aantal gevallen is de inzet van een gedoogbeschikking nodig geweest. Dit is een beschikking waarmee grondeigenaren de toegang en het gebruik van de gronden moeten gedogen. Dit instrument voorkomt de inzet van het zeer zware instrument onteigenen. In enkele uiterste gevallen is volgens TenneT sprake van mediation en juridische procedures.
Hoe verhoudt dit zich met dezelfde cijfers van andere, vergelijkbare bedrijven, zoals Ocap en Gasunie?
Exacte cijfers zijn niet bekend vanuit Ocap. De ervaringscijfers van Gasunie zijn beperkt relevant, omdat Gasunie de afgelopen jaren geen grootschalige leidingprojecten heeft uitgevoerd. Dat zal veranderen, omdat binnenkort een aantal grote nieuwbouwprojecten (waterstof en CO2) in uitvoering gaan. Periodiek vindt er overleg plaats tussen TenneT en Gasunie over het uitvoeren van de werkzaamheden op een verantwoorde wijze. Tijdens deze overleggen worden ervaringen uitgewisseld en wordt de uitvoeringswijze geoptimaliseerd.
Hebben boeren/grondbezitters individuele invloed op de aard van de overeenkomst en de hoogte van de (aanleg)vergoedingen?
Ik deel dat grondeigenaren gecompenseerd moeten worden als ze hun grond tijdelijk en deels beschikbaar stellen voor het algemeen belang. TenneT werkt met een standaardovereenkomst, waarbij wordt gerekend met een uniforme vierkante meter prijs. Dit staat los van de schadevergoeding die per geval zal worden beoordeeld en in het geval van schade wordt berekend.
Worden deze in overleg met de grondeigenaar flexibel vastgesteld, of is er sprake van een gestandaardiseerde aanpak?
Hoewel TenneT werkt met standaardovereenkomsten is er wel ruimte om aanvullende werkafspraken te maken en indien mogelijk rekening te houden met de wensen van de grondeigenaar en/of grondgebruiker.
Het artikel schetst dat er geen werkzame aanpak zou zijn voor een grondbezitter om gewasschade aan te tonen na een periode van twee jaar. Schade concreet in beeld brengen en actief monitoren zou praktisch onmogelijk zijn. Deelt u die mening?
Ik deel dat de impact van de uitvoeringswerkzaamheden zoveel mogelijk beperkt moet worden en dat het belangrijk is dat eventuele schade als gevolg van de werkzaamheden vergoed wordt, ook als dit in de toekomst is. Daarom heb ik TenneT gevraagd hun werkwijze te beschrijven. TenneT werkt met de gewasschadetarieven die Netbeheer Nederland in samenspraak met LTO jaarlijks vaststelt. Als dit niet toereikend is, wordt vergelijkend onderzoek gedaan om eventuele schade vast te stellen. Dit is niet gelimiteerd tot twee jaar. Voor schade die na een langere periode minder goed vast te stellen is, voert TenneT een vergelijkend onderzoek uit door het meten of wegen van gewassen binnen en buiten de voormalige werkstrook.
Zo ja, hoe kan dit proces verbeterd worden?
Ik ondersteun de aanpak van TenneT zoals hierboven beschreven. Ik heb TenneT wel gevraagd dit proces te blijven evalueren en bij te sturen waar nodig.
Zo nee, hoe is het proces rond schadecompensatie nu vormgegeven, en waarom is dat volgens u voldoende?
Zie de antwoorden zoals aangegeven onder vraag 11 en 12.
Hoe wordt gezorgd dat landeigenaren ook goed op de hoogte zijn van beperkingen in het gebruik van hun land na plaatsing van de hoogspanningsmasten, zoals het niet langer mogen vliegen met een drone, ook als dat voor bepaalde teelten beter zou zijn?
TenneT bespreekt met de grondeigenaren de toegang tot de gronden, de gebruiksmogelijkheden en eventuele verplichtingen. Afspraken hierover zijn onderdeel van de overeenkomst die de partijen sluiten en waar de vergoeding in is geregeld. Bovendien hebben TenneT en LTO verschillende informatiebronnen (brochures en webpagina’s) over de exploitatiemogelijkheden van de betreffende grond.
Het bericht ‘Cryptomijnen in een land onder hoogspanning’. |
|
Diederik van Dijk (SGP), Chris Stoffer (SGP), André Flach (SGP) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Cryptomijnen in een land onder hoogspanning»?1
Ja
Welke Nederlandse of Europese wet- en regelgeving, dan wel IMVO-normen, zijn van toepassing op Nederlandse ondernemers en bedrijven die actief zijn in het cryptomijnen in derde landen?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. De Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt met het Omnibus I voorstel vereenvoudigd en zal gefaseerd toegepast worden vanaf juli 2028.
Wat is precies de toegevoegde waarde van het cryptomijnen in Ethiopië aan de lokale economie en samenleving?
Ethiopië heeft een groot tekort aan buitenlandse deviezen en werkt, met steun van het Internationaal Monetair Fonds, aan het vergroten van deze deviezenvoorraad. De bedrijven die zich in Ethiopië bezig houden met cryptomijnen, betalen een hoger tarief voor het gebruik van elektriciteit dan de Ethiopische bevolking. Omdat zij hun inkomsten genereren in buitenlandse deviezen en die om moeten zetten in lokale valuta om hun rekeningen te betalen, dragen zij bij aan de voorraad buitenlandse deviezen van Ethiopië.
In hoeverre profiteert de lokale bevolking van Ethiopië van de praktijken die in het artikel genoemd worden?
Voor zover bekend is er, behalve middels afdrachten aan de Ethiopische staatskas, geen significant direct economisch voordeel voor de Ethiopische bevolking bij de activiteiten van buitenlandse crypto miners.
Kan het kabinet toelichten wat volgens haar de wenselijkheid is van het cryptomijnen in Ethiopië door Nederlandse ondernemers en bedrijven?
Het kabinet moedigt Nederlandse crypto miners niet aan om actief te worden in Ethiopië. Tegelijkertijd staat het deze ondernemers vrij om activiteiten te ontplooien in Ethiopië, mits deze in lijn zijn met relevante internationale standaarden en lokale wet- en regelgeving.
Hoe ziet de inzet van het kabinet eruit om de beperkte elektriciteit die voorradig is in Ethiopië ten goede te laten komen aan de bevolking zelf?
Er is in Ethiopië geen gebrek aan opgewekte elektriciteit. Er is dus ook geen sprake van verdringing van de lokale bevolking door crypto-investeerders. Wel is er nog altijd sprake van beperkte distributiecapaciteit van het elektriciteitsnet, met name in rurale gebieden. Daar heeft de bevolking last van. De Ethiopische overheid investeert in uitbreiding van het distributienetwerk, maar vooralsnog is dat onvoldoende om alle lagen van de bevolking te bereiken, onder meer door financieringstekorten. Om de benodigde economische groei te bewerkstelligen, voorziet de Ethiopische overheid een belangrijke rol voor de private sector en maakt zich hard voor het aantrekken van buitenlandse investeerders. De komst van cryptobedrijven past in deze strategie.
Acht het kabinet het noodzakelijk om met extra regelgeving te komen om de negatieve gevolgen van cryptomijnen in derde landen te verminderen, en zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet acht aanvullende wetgeving niet noodzakelijk. Het kabinet verwacht van alle bedrijven dat zij zakendoen in lijn met de OESO richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Wat is het morele oordeel van het kabinet over het artikel, met name met het oog op de schrijnende armoede en grote maatschappelijke problemen die een land als Ethiopië teisteren?
In het algemeen steunt Nederland de Ethiopische economische hervormingsagenda, de Homegrown Economic Reform Agenda. Hierbij ligt een sterke nadruk op ontwikkeling van de private sector. Dit biedt meer kansen voor ondernemers, in een van oudsher sterk gesloten economisch systeem. Nederland draagt hieraan bij door programma’s op het gebied van private
sectorontwikkeling. Ongelijkheid en armoede blijven echter zeer grote uitdagingen in Ethiopië en het artikel illustreert dit. Nederland zet zich daarom tevens in voor armoedebestrijding en het leveren van diensten op het gebied van bijvoorbeeld water, voedselzekerheid en gezondheid. Dit biedt mensen perspectief, en legt een basis voor lokale economische ontwikkeling in een markt van ruim 130 miljoen inwoners. Ook draagt het bij aan stabiliteit.
Hoe verhoudt de ontwikkeling die in het artikel genoemd wordt zich tot de Nederlandse hulp aan Ethiopië? Werken deze elkaar niet tegen?
Het kabinet zet zich in voor inclusieve economische groei in Ethiopië die ten goede komt aan de bevolking en kansen biedt aan Nederlandse ondernemersDaarbij werkt Nederland, waar mogelijk, samen met de Ethiopische overheid om dit te bewerkstelligen. De Ethiopische inzet op het aantrekken van cryptobedrijven versterkt niet de Nederlandse hulp maar werkt deze ook niet tegen. Er is geen samenwerking op het terrein van crypto en er bestaan geen plannen in die richting.
Een integrale audit van ideologisch gedreven overheidsuitgaven en mogelijke systeemfraude in de overheidsadministratie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Mona Keijzer (minister ) (BBB), David van Weel (minister ) , Dirk Beljaarts (minister ) , Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Judith Uitermark (minister ) (NSC), Barry Madlener (minister ) (PVV), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Marjolein Faber (minister ) (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een volledig overzicht geven van alle organisaties die sinds 2010 overheidsfinanciering hebben ontvangen (subsidies, bijdragen, fondsen, opdrachten of garanties) en die de Staat der Nederlanden (mede) voor de rechter hebben gedaagd en/of publiekelijk of juridisch hebben aangedrongen op beleidsverandering via protest, campagnes of rechtszaken?
Hoeveel belastinggeld is sinds 2010 verstrekt aan organisaties die zich (mede) richten op abortuszorg en -bevordering, inclusief internationale partnerschappen; transgenderzorg, genderbevestigende medische interventies of «genderinclusief» onderwijs; LHBTIQ+-voorlichting of «empowerment»; «klimaatgerechtigheid»; «intersectionaliteit»; «dekolonisatie» en andere aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen gerelateerde doelen?
Hoe wordt voorkomen dat deze subsidies of bijdragen direct of indirect worden gebruikt voor anti-democratische doeleinden, waaronder: a. rechtszaken tegen de Nederlandse Staat (zoals door Urgenda of Milieudefensie) en b. beïnvloeding van verkiezingen, beleidsvorming of publieke opinie via door de overheid betaalde campagnes?
Worden bij subsidieaanvragen en -verantwoording identiteiten, jaarrekeningen en bestuursstructuren van aanvragers gecontroleerd op dubbele registraties, schijnconstructies of verbonden partijen?
Kunt u uitsluiten dat er in Nederland net als in de Verenigde Staten (waar het Department of Governmenet Efficiency (DOGE) recent gevallen aan het licht bracht van overheidsmedewerkers op de payroll met leeftijden boven de 100 jaar) sprake is van zogeheten «ghost employees» of fictieve ambtenaren in loondienst? Zo nee, wat is de oudste actieve ambtenaar in dienst bij de Rijksoverheid, en hoeveel medewerkers staan ingeschreven met leeftijden van 90 jaar of ouder?
Worden burgerservicenummers in de HR-administratie periodiek geverifieerd op vitaliteit, overlijden of dubbele inschrijving? En kunt u een overzicht geven van het aantal actieve ambtenaren naar leeftijdscategorie en dienstonderdeel?
Zijn er ambtenaren of externe consultants met toegang tot begrotingssystemen of subsidieverstrekkingsplatforms die gelijktijdig werkzaam zijn bij door de overheid gesubsidieerde instellingen? Zo ja, hoeveel?
Hoeveel subsidieaanvragen zijn sinds 2020 goedgekeurd waarin de volgende trefwoorden of gelijksoortige termen voorkwamen: «diversiteit, «inclusie», «dekolonisatie», «intersectionaliteit», «gender», «klimaatrechtvaardigheid», «safe space», «systemisch racisme», «lhbti+», «queer», «trans rights», «migratierechtvaardigheid»?
Kunt u aangeven hoeveel verschillende organisaties in Nederland op meerdere plaatsen onder andere namen geregistreerd staan als subsidieontvanger? Hoeveel stichtingen of verenigingen zijn actief met een registratie bij de Kamer van Koophandel, maar zonder actieve fysieke of digitale aanwezigheid?
Bent u bereid een onafhankelijke taskforce (vergelijkbaar met het Amerikaanse DOGE-team) samen te stellen bestaande uit externen met bewezen expertise in kunstmatige intelligentie (AI), data-analyse en overheidsaccountability, met als opdracht een systeemscan te doen op mogelijke inefficiënte, onrechtmatige of ideologisch gemotiveerde uitgaven en hen daarbij toegang te verschaffen tot interne subsidieportalen, IT-systemen en payroll-gegevens voor een integrale risicoanalyse?
Indien u hier niet toe bereid bent, wilt u dan toelichten waarom niet, en op welke wijze u dan wél de integriteit, transparantie en democratische controle van overheidsuitgaven garandeert?
Kunt u een overzicht geven van alle creditcards, betaalpassen en betaalaccounts die in beheer zijn van de Rijksoverheid en onderliggende instanties (inclusief zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s), agentschappen en zelfstandige uitvoeringsorganisaties), met daarbij per kaart of account:
Wordt er actief gecontroleerd op misbruik, dubbele uitgifte of ongeoorloofd gebruik van de onder de vorige vraag bedoelde betaalmiddelen? Zo ja, hoeveel gevallen van fraude of onrechtmatig gebruik zijn de afgelopen vijf jaar vastgesteld? Wat was de financiële schade in die gevallen?
Bent u bereid het gebruik van deze betaalmiddelen – in navolging van het Amerikaanse voorbeeld – te onderwerpen aan een forensische audit gericht op verspilling, fraude en structurele lekken? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren er momenteel op de loonlijst staan van het Rijk, uitgesplitst per ministerie, agentschap, ZBO en uitvoeringsorganisatie? En kunt u daarbij tevens aangeven hoeveel van deze medewerkers in de afgelopen 30, 60 en 90 dagen géén van de volgende activiteiten hebben verricht: Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze accounts zich kenmerken door inactiviteit op ál deze punten tegelijk, en dus sinds minimaal 30 dagen geen enkele digitale of fysieke activiteit vertonen?
Acht u het wenselijk dat dergelijke inactiviteit voortaan automatisch gesignaleerd en onderzocht wordt, teneinde misstanden zoals niet-bestaande ambtenaren op de loonlijst, ghost payroll-fraude of administratieve fouten uit te sluiten?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het bericht dat loyale klanten meer betalen voor een verzekering |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten getiteld «Een eerlijke premie voor loyale klanten» waaruit blijkt dat bij bijna de helft van de verzekeraars loyale klanten meer premie betalen?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de bevindingen van het onderzoek? Welke regels worden hierdoor overtreden?
In haar rapport concludeert de AFM dat bijna de helft van de onderzochte verzekeraars bij minimaal één van hun producten hogere premies rekent voor loyale klanten zonder dat dit verklaarbaar is op basis van de risicoprofielen van die klanten. Zij stelt tevens vast dat dit mogelijk in strijd is met de eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten. Als dit het geval is, dan is dit een onwenselijke praktijk. Ik waardeer het dat de AFM haar rol als toezichthouder hier vervult en dit heeft onderzocht, en waar nodig hiertegen optreedt.
De AFM benoemt in de publicatie de regels die hiermee mogelijk worden overtreden, namelijk de normen voor productontwikkeling en de algemene zorgplicht van verzekeraars. Het rapport stelt: «Volgens artikel 32 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) moet een financiële onderneming beschikken over adequate procedures en maatregelen die waarborgen dat bij de ontwikkeling van het financieel product op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument en dat het financieel product aantoonbaar het resultaat is van deze belangenafweging. Onderdeel hiervan is dat de producten kostenefficiënt zijn voor de klant. Artikel 25 IDD (Toezicht op producten en governancevereisten) bevat een vergelijkbare norm. Op grond van artikel 4:24a Wft, die tevens een verwerking is van artikel 17, lid 1, IDD, dienen financiële dienstverleners verder op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen.»2
Deelt u de mening dat het niet eerlijk is dat loyale klanten bij bijna de helft van de verzekeringsmaatschappijen meer premie betalen dan nieuwe klanten, zonder dat die verschillen verklaard kunnen worden, bijvoorbeeld door een ander risicoprofiel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn standpunt over de bevindingen van de AFM verwijs ik naar antwoord 2. De AFM heeft in haar rapport gesteld dat zij de betreffende verzekeraars heeft aangesproken en dat zij de komende periode met hen in gesprek zal treden over naleving van de productontwikkelingsnorm. Tevens zal de AFM bekijken of er inderdaad sprake is van overtreding van de productontwikkelingsnorm. Het is aan de toezichthouder om indien nodig op te treden.
Welke verklaring heeft u dat dit fenomeen voorkomt bij de helft van de verzekeringsmaatschappijen, maar ook een verklaring waarom het niet voorkomt bij de andere helft van de verzekeraars?
Verzekeraars stellen zelf de hoogte van premies voor hun producten vast. De wijze waarop zij komen tot hun premiestelling is bedrijfsvertrouwelijk. Ik heb daar geen inzicht in en kan daarom geen uitspraak doen over de redenen waarom dit fenomeen bij sommige verzekeraars wel en bij andere verzekeraars niet voorkomt. Het rapport van de AFM gaat hier niet op in.
Welke mogelijkheden heeft de toezichthouder om op te treden tegen verzekeraars die hiermee Nederlandse- en Europese regels overtreden van eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten, zonder goede verklaring voor de verschillen? En is dit voldoende om het probleem aan te pakken?
Als er sprake is van een overtreding van wettelijke regels dan heeft de AFM een breed scala aan formele en informele handhavingsbevoegdheden. Zij kan bijvoorbeeld overgaan tot een toezicht- of waarschuwingsbrief, het doen van een aanwijzing of het opleggen van een last onder dwangsom of boete. Ik acht de AFM met de bestaande bevoegdheden voldoende in staat om op te treden tegen eventuele overtredingen van wettelijke normen. Daarnaast heb ik ook geen signalen ontvangen van de AFM dat haar bevoegdheden op dit vlak tekortschieten.
Welke rol ziet u voor het Ministerie van Financiën om dit probleem aan te pakken?
Zoals in antwoord 3 is toegelicht, gaat de AFM nu met verzekeraars in gesprek en zal zij bekijken of er sprake is van overtreding van de wettelijke regels. Mocht dit nodig zijn dan heeft de AFM voldoende mogelijkheden om hiertegen handhavend op te treden, zie ook antwoord 5. Op dit moment zie ik daarom geen aanvullende rol weggelegd voor het Ministerie van Financiën.
Hoe kijkt u naar de bevinding van het onderzoek dat loyale klanten ook minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwe klanten, terwijl zij wel een vergelijkbare premie betalen? Deelt u hierbij de mening van de AFM dat loyale klanten hiermee worden benadeeld?
In het rapport wordt geconcludeerd dat er soms een hogere winstmarge is bij loyale klanten ten opzichte van nieuwere klanten. Die winstmarges worden door de AFM berekend door het vergelijken van de premie die de klant op jaarbasis betaalt af te zetten tegen het bedrag dat de verzekeraar verwacht nodig te hebben om de kosten van een individuele polis op jaarbasis te kunnen dekken. De AFM stelt vervolgens dat er twee verklaringen kunnen zijn voor een hogere winstmarge tussen klanten: een hogere premie bij gelijke polisvoorwaarden of een gelijke premie bij slechtere polisvoorwaarden. Er is door AFM echter niet vastgesteld welke van deze twee verklaringen ten grondslag ligt aan het geconstateerde verschil in winstmarges tussen loyale en nieuwere klanten. Er is niet geconcludeerd dat loyale klanten daadwerkelijk minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwere klanten. Hierdoor kan ik er ook geen uitspraken over doen.
Heeft u zicht op hoeveel klanten nadeel ondervinden van deze praktijk van verzekeringsmaatschappijen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het onderzoek van de AFM kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel individuele klanten geraakt worden door dit fenomeen omdat is gekeken naar gemiddelde resultaten per klantgroep. Dit is niet terug te leiden naar exacte aantallen klanten. Daarnaast betrof het onderzoek achttien verzekeraars en niet de gehele in Nederlandse verzekeringssector, dus ook vanuit dat opzicht is er geen volledig beeld te geven van het aantal klanten dat mogelijk wordt geraakt in Nederland. Ik heb geen andere gegevens beschikbaar dan het onderzoek van de AFM en kan hier dus geen overzicht van geven.
Het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten ziet toe op drie vormen van autoverzekeringen (WA, WA+ en Allrisk), inboedelverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen, maar heeft u aanleiding dat deze hogere premie voorkomt bij meer verzekeringsvormen? Zo ja, welke indicaties heeft u om dit te geloven, welke verzekeringsvormen betreft dit? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Naast het recente onderzoek van de AFM heb ik geen gegevens beschikbaar over de hoogte van premies die loyale en nieuwere klanten betalen bij andere verzekeringsvormen. Hierdoor kan ik geen uitspraak doen over kans dat er bij meer verzekeringsvormen sprake is van dergelijke premieverschillen. Het is aan de AFM als toezichthouder om te bezien of (meer) actie nodig.
In haar publicatie roept de AFM verzekeraars die niet in scope waren van dit onderzoek op om in kaart te brengen of er (niet-actuariële) premieverschillen zijn tussen loyalere klanten en degenen die voor het eerst verlengen. Daarnaast stelt de AFM de ontwikkelingen rondom margepersonalisatie en de naleving van de zorgplicht en de productontwikkelingsnormen in de verzekeringssector te blijven monitoren. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de AFM de benodigde stappen zal zetten om op te treden tegen (potentiële) overtredingen van de wettelijke regels.
Wat zijn de resultaten van een recente maatregel die is genomen in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van een soortgelijke conclusie uit onderzoek, namelijk de maatregel dat het is verboden om nieuwe klanten een lagere premie aan te bieden?
Hoewel de Financial Conduct Authority bij de introductie van de maatregel in 2022 vermeldde dat een evaluatie zou plaatsvinden in 2024, heeft zij op dit moment nog geen resultaten van een dergelijke evaluatie gepubliceerd. Er is daarom nu geen uitspraak te doen over de resultaten van de maatregel.
In hoeverre hebben Ierland en/of Zweden maatregelen genomen tegen het fenomeen van hogere premies voor loyale klanten nadat deze praktijk ook in deze landen is geconstateerd? Zo ja, welke maatregen betrof dit en welke resultaten zijn er daar te zien?
In Ierland zijn per januari 2022 verschillende maatregelen genomen tegen de praktijk dat een klant hogere premies betaalde voor huis- en autoverzekeringen naarmate hij langer klant is, om geen andere reden dan de duur van de termijn dat hij al klant is. Het werd verboden om bij een tweede of daaropvolgende vernieuwing van een verzekeringsovereenkomst de prijs meer te verhogen dan zou plaatsvinden bij de eerste verlening van het contract. Daarnaast moeten verzekeraars jaarlijks hun beleid en proces van premiestelling evalueren en zijn er extra informatieverplichtingen richting klanten geïntroduceerd bij schadeverzekeringen die automatisch verlengen. In december 2023 heeft de centrale bank van Ierland een evaluatie van deze maatregelen gepubliceerd.3 Er is onder meer geconcludeerd dat klanten die al twee of drie keer hun contract verlengd hebben geen hogere premies meer betalen dan klanten die hun contract een keer verlengd hebben.
De Finansinspektionen, de Zweedse financiële toezichthouder, heeft in juli 2022 een onderzoek gepubliceerd over premiedifferentiatie tussen nieuwere en loyale klanten.4 In het rapport zegt de toezichthouder in gesprek te zullen treden met de verzekeringssector. Er zijn daarna geen verdere formele maatregelen bekend gemaakt.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Kanjer Wens weigert openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting?1 Kunt u zich voorstellen dat veel mensen willen weten wat er met hun donaties is gebeurd?
Klopt het dat een stichting na het intrekken van de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) door de Belastingdienst geen openheid hoeft te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en de vereffening van het aanwezige vermogen, waaronder giften van derden? Kortom, mag dit zomaar wat deze stichting hier doet?
Wat is uw reactie op de opmerkingen van verschillende hoogleraren en deskundigen dat inzicht in de financiële afwikkeling en vereffening lastig is af te dwingen doordat wetgeving hieromtrent te beperkt is?
Deelt u de opvatting dat het wenselijk zou zijn om ook voor stichtingen die geliquideerd worden en/of waarvan de ANBI-status is ingetrokken, een verplichting tot financiële transparantie vast te leggen, ook omdat het voor het vertrouwen in goede doelen van belang is dat die transparantie er ook is na vereffening en om eventuele misstanden te voorkomen?
Bent u bereid te bezien of en zo ja welke wetten en regels aangepast zouden moeten worden, zodanig dat deze verplichting er wel is en donateurs inzicht krijgen in wat er is gebeurd met hun donaties?
Het bericht 'Beroepsorganisatie NBA staakt jacht op frauderende accountants' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) haar pogingen staakt om ernstige gevallen van examenfraude onder accountants via het tuchtrecht aan te pakken, vanwege een gebrek aan medewerking van grote accountantskantoren?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat het tuchtrecht in dit soort gevallen een essentieel instrument is om de integriteit en het vertrouwen in de accountancysector te waarborgen?
Het wettelijk tuchtrecht is een belangrijk instrument om vermeend gebrek aan integriteit bij accountants te kunnen laten sanctioneren. Niet-integer handelende accountants die zich niet hoeven te verantwoorden voor de tuchtrechter doen af aan het vertrouwen in de accountancysector.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de beroepsorganisatie onvoldoende mogelijkheden heeft om tuchtrechtelijke maatregelen te nemen tegen frauderende accountants?
Het is onwenselijk als de beroepsorganisatie geen bevoegdheid heeft om de nodige inlichtingen in te winnen om te achterhalen of er accountants zijn jegens wie zij een klacht aanhangig wil maken bij de Accountantskamer. Dit bemoeilijkt het dat de beroepsorganisatie haar wettelijke taak uitoefent om zorg te dragen voor de eer van de stand van de beroepsgroep. Zie voor mijn beeld van de situatie het antwoord op de volgende vraag.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit mede komt door de beperkte medewerking van de betrokken grote accountantskantoren?
Accountantsorganisaties zijn niet bereid noodzakelijke gegevens aan de NBA te verstrekken. Zij gaven aan dat zij door privacyregelgeving en arbeidsrechtelijke bepalingen worden belemmerd om namen door te geven aan de NBA van ernstige gevallen van examenfraude. Daarnaast hebben accountantsorganisaties aangegeven dat de NBA jegens hen geen grondslag heeft om een zogeheten incidentenonderzoek te beginnen.2 Op basis van deze twee posities van accountantsorganisaties stel ik vast dat de beroepsorganisatie niet in staat is om de nodige inlichtingen in te winnen om te achterhalen of er accountants zijn jegens wie zij een klacht aanhangig wil maken bij de Accountantskamer.
Heeft u zelf inzicht in hoeveel gevallen van examenfraude er zijn en hoeveel accountants er rondlopen met onrechtmatig verkregen titels?
Het meest concrete inzicht dat ik heb is gebaseerd op een openbare publicatie. Uit het rapport van 10 april 2024 van de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) over KPMG Nederland maak ik op dat het daar om «honderden» gevallen van gepleegde ongeoorloofde deling van antwoorden gaat.3 Er zou sprake zijn van wijdverbreide examenfraude, aldus de PCAOB. Er is geen direct verband tussen het plegen van examenfraude en de rechtmatigheid van de titel van de accountant.
Zelf vind ik het als systeemverantwoordelijke vooral belangrijk dat de beroepsorganisatie het door haar gewenste inzicht kan krijgen. Daartoe bereid ik momenteel een onderzoek voor van het stelsel van beroepsreglementering. Dit stelsel heeft als doel om de kwaliteit van een goede beroepsuitoefening te borgen, als voorwaarde voor kwalitatief goede accountantscontrole. In dat stelsel is de beroepsorganisatie een belangrijke schakel. Dit jaar zal ik laten onderzoeken of haar huidige taken, in relatie tot haar huidige bevoegdheden, nog steeds toereikend zijn om de kwaliteit van een goede beroepsuitoefening te borgen in het licht van het publiek belang van het werk van de accountant.
Wat doet dit met de status en de betrouwbaarheid van het beroep van accountant in Nederland?
De examenfraude, in de vorm van het ongeoorloofd delen van antwoorden op examenvragen, toont een gebrek aan integriteit aan van de betreffende accountants. Dit ondermijnt het vertrouwen in accountants, waarvan ook de goedwillende meerderheid van de accountants die deze fraude niet heeft gepleegd helaas last ondervindt.
Welke stappen onderneemt u om grote accountantskantoren tot de orde te roepen?
Ik zie het gebrek aan mogelijkheden voor de NBA om tuchtrechtelijke opvolging te geven aan de geconstateerde examenfraude als een signaal van een mogelijk gebrek in het stelsel van beroepsreglementering. Op dit moment bereid ik een onderzoek voor naar het stelsel van beroepsreglementering. Dit stelsel heeft als doel om de kwaliteit van een goede beroepsuitoefening te bevorderen, als voorwaarde voor kwalitatief goede accountantscontrole. In dat stelsel is de beroepsorganisatie een belangrijke schakel. Dit jaar zal ik daarom laten onderzoeken of NBA's huidige taken, in relatie tot haar huidige bevoegdheden, nog steeds toereikend zijn om de kwaliteit van een goede beroepsuitoefening te borgen. Mocht een aanpassing van de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de beroepsorganisatie nodig blijken omdat zij onvoldoende middelen heeft om op te kunnen treden tegen accountants, dan zal ik maatregelen nemen.
Welke verantwoordelijkheid is daarbij weggelegd voor de AFM en de NBA?
De AFM heeft – net als de PCAOB die in dit geval sancties heeft opgelegd – de taak het wettelijk toezicht uit te oefenen op de naleving van de regels door accountantsorganisaties in het kader van de wettelijke controle, waaronder de eisen inzake beheerste en integere bedrijfsvoering. Deze moeten leiden tot processen en maatregelen binnen accountantsorganisaties die niet-integer gedrag voorkomen. De AFM heeft eind 2022 bij alle zes accountantsorganisaties die organisaties van openbaar belang mogen controleren aangedrongen op diepgravende onderzoeken. Daarnaast heeft de AFM in een brief van 2 december 2024 aan reguliere vergunninghouders de verwachting uitgesproken dat zij signalen van examenfraude onderzoeken, en maatregelen nemen ter voorkoming van oorzaken van examenfraude. Het betreft hier echter door individuele accountants gepleegde examenfraude. De NBA is de wettelijke beroepsorganisatie van accountants en heeft de taak om toe te zien op de eer van de stand en de kwaliteit te bevorderen van de beroepsuitoefening.
Hoe wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen de collectieve verantwoordelijkheid van een accountantskantoor ten opzichte van de individuele verantwoordelijkheid van een accountant om niet mee te gaan in dergelijke, mogelijk door het kantoor gedoogde, fraude?
Een accountantsorganisatie, dat wil zeggen degenen die (mede)verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beleid (het bestuur) en de interne toezichthouders, heeft de verantwoordelijkheid om integer gedrag te organiseren en te bevorderen. In opzet, bestaan en werking moeten alle interne processen en maatregelen ervoor zorgen dat accountants zich integer gedragen. De individuele accountant heeft de verantwoordelijkheid om zich te allen tijde te gedragen naar de letter en de geest van de Verordening Gedrag- en Beroepsregels Accountants (VGBA) van de NBA, zoals de accountant heeft bevestigd in de beroepseed. In deze verordening staan de fundamentele beginselen en gedragsregels waaraan accountants zich dienen te houden.
Acht u het wenselijk dat er een lacune bestaat in de huidige wetgeving waardoor de NBA en/of de AFM niet in staat zijn om voldoende effectief op te treden tegen dergelijke misstanden binnen de accountancysector?
Ik vind het onwenselijk als een beroepsorganisatie, die tot taak heeft de naleving van de VGBA te bevorderen, niet (voldoende) is toegerust om op te treden tegen die accountants, die zich niet hebben gedragen zoals de VGBA voorschrijft. Dit toont des te meer het belang aan om dit jaar te onderzoeken hoe de verantwoordelijkheden en taken doeltreffend kunnen worden belegd en met passende bevoegdheden. Tegelijkertijd is er wel opgetreden tegen de betrokken accountantsorganisaties; de PCAOB heeft boetes uitgedeeld en de AFM houdt intensief toezicht.
Bent u voornemens om in het lopende wetgevingstraject Accountancy maatregelen te treffen die de NBA meer bevoegdheden geeft om tuchtrechtelijke stappen te ondernemen in gevallen van examenfraude? Zo ja, hoe zien deze maatregelen eruit, zo nee, waarom niet?
Het lopende wetgevingstraject Wijzigingswet accountancysector heeft tot doel om de kwaliteit te verhogen van de wettelijke controle. Dat wetgevingstraject ziet daartoe op accountantsorganisaties. Dit doel is een ander doel dan dat van de beroepsorganisatie, die de taak heeft zorg te dragen voor goede beroepsuitoefening door accountants. Of de beroepsorganisatie daartoe passende taken en bevoegdheden heeft vergt onderzoek. Dit onderzoek laat ik dit jaar uitvoeren. Mocht een aanpassing van de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de beroepsorganisatie nodig blijken omdat zij onvoldoende middelen heeft om op te kunnen treden tegen accountants, dan zal ik maatregelen nemen.
Bent u bereid om te inventariseren welke wetswijzigingen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de NBA en/of AFM over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om effectief op te treden tegen fraude en andere ernstige misstanden binnen de accountancysector?
Ik begin met het onderzoek naar de mate waarin het stelsel van beroepsreglementering zijn doel treft van een kwalitatief goede beroepsuitoefening. Indien het blijkt dat het stelsel van beroepsreglementering niet of in onvoldoende mate bijdraagt aan een kwalitatief goede beroepsuitoefening zal ik verdere maatregelen nemen.
Wanneer kunt u de resultaten van deze inventarisatie met de Kamer delen?
Ik zal met uw Kamer de resultaten delen van het onderzoek van de doeltreffendheid van het stelsel van beroepsreglementering. Ik zal uw Kamer dit jaar informeren over de voortgang van dit onderzoek.
Nieuwe onnodige regels voor ondernemers. |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe rijmt u het Wijzigingsbesluit financiële markten 20261, waarin wordt gesteld dat financiële dienstverleners in een register moeten noteren als zij een deel van hun werkzaamheden uitbesteden en hiervoor een schriftelijke overeenkomst verplicht stelt, met de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om te komen tot minder regels voor ondernemers?
De afspraak uit het hoofdlijnenakkoord is inderdaad om te komen tot minder regels voor ondernemers. Er kunnen desondanks valide redenen zijn om toch regels te stellen, bijvoorbeeld om te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de dienstverlening aan klanten wordt gewaarborgd. Het voorschrift dat een financiële dienstverlener dient bij te houden welke werkzaamheden aan wie zijn uitbesteed en dat de uitbestedingsovereenkomst met deze derde schriftelijk dient te worden vastgelegd draagt hier aan bij. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) schreef in haar wetgevingsbrief van 4 mei 2023 dat, naar aanleiding van signalen en incidenten, de uitbesteding door financiële dienstverleners niet goed functioneert. Daarnaast geeft de AFM aan dat zij vanwege de beperkte uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners onvoldoende effectief toezicht kan houden. Bovendien heeft de AFM in een verkenning naar uitbestedingsrisico’s bij financiële dienstverleners2 geconstateerd dat in elf procent van de gevallen de financiële dienstverlener geen getekende overeenkomst heeft met de derde waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed. Indien geen duidelijke afspraken zijn gemaakt tussen de financiële dienstverlener en de derde over de dienstverlening bestaat een verhoogd risico dat de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende is en de regels van de Wet op het financieel toezicht worden overtreden. Gelet hierop is voorgesteld om de uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners uit te breiden.
De consultatie van de voorgestelde regels is een goede manier om input vanuit de sector op te halen over onder meer de uitvoerbaarheid van de voorgestelde regels. Naar aanleiding van de consultatiereacties zal ik bezien of de regels uitvoerbaar zijn, en zo niet, of er alternatieve mogelijkheden zijn om te bewerkstelligen dat de financiële dienstverlener op een verantwoorde wijze werkzaamheden uitbesteedt.
Hoe past het voornemen van deze uitbestedingsregels bij de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om geen nationale regels bovenop Europese regels in te voeren, aangezien er nu regels gaan gelden voor kleine financiële dienstverleners die juist buiten de Digital Operational Resilience Act (DORA) van de Europese Unie zijn gehouden?
De Digital Operational Resilience Act ziet op het uitbesteden van ICT-diensten. De uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners hebben betrekking op alle werkzaamheden die onderdeel uitmaken van de bedrijfsprocessen ter uitoefening van het bedrijf van financiële dienstverlener (en dus niet alleen op ICT-diensten). Het moet wel gaan om wezenlijke bedrijfsprocessen die worden uitbesteed. Aangesloten is bij de uitbestedingsregels die reeds in de Wet op het financieel toezicht gelden voor bepaalde financiële ondernemingen. De voorgestelde elementen in de uitbestedingsovereenkomst zijn beperkter dan de elementen die op grond van DORA dienen te worden opgenomen in de uitbestedingsovereenkomst.
Bent u van mening dat het wijzigingsbesluit daadwerkelijk over «kleinere wijzigingen» gaat, zoals beschreven in de Nota van Toelichting, mede gelet op de zeer kritische bevindingen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk en belangenorganisaties?
In de nota van toelichting wordt gesproken over «kleinere wijzigingen» om toe te lichten dat zij zijn opgenomen in een verzamelbesluit en niet in een zelfstandig besluit per onderwerp. Kleiner refereert daar dus met name aan de wetstechnische omvang. In het Wijzigingsbesluit financiële markten 2026 zijn slechts twee artikelen opgenomen die betrekking hebben op uitbesteding waardoor een apart besluit niet voor de hand ligt. Daarom is ervoor gekozen deze regels op te nemen in het Wijzigingsbesluit financiële markten. Voor bepaalde financiële dienstverleners zijn de aanvullende uitbestedingsregels niet een beperkte wijziging.
Welke alternatieven voor de uitbestedingsregels heeft u overwogen en waarom heeft u niet voor deze alternatieven gekozen?
Toezichthouder AFM concludeert naar aanleiding van signalen en incidenten dat de uitbesteding door financiële dienstverleners niet goed functioneert en dat zij onvoldoende effectief toezicht kan houden. Gelet hierop is voorgesteld om de uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners uit te breiden. Het consulteren van de voorgestelde uitbestedingsregels is een manier om input op te halen bij de financiële dienstverleners over onder andere de uitvoerbaarheid van de voorgestelde regels. De consultatie is inmiddels gesloten. Naar aanleiding van de consultatiereacties en de bevindingen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) zal ik bezien of er alternatieven nodig en mogelijk zijn om te waarborgen dat de financiële dienstverlener op een verantwoorde wijze werkzaamheden uitbesteedt en dat de regels voor financiële dienstverleners uitvoerbaar zijn.
Wat is uw reactie op onderstaande kritiekpunten van het Adviescollege Toetsing Regeldruk? Kan de Minister op basis van elk van de onderstaande punten een korte reflectie geven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, heeft de AFM in haar verkenning naar uitbestedingsrisico’s geconstateerd dat naar aanleiding van signalen en incidenten de uitbesteding door financiële dienstverleners niet goed functioneert. Daarnaast geeft de AFM aan dat zij vanwege de beperkte uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners onvoldoende effectief toezicht kan houden. Ook bleek uit de verkenning dat elf procent van de financiële dienstverleners geen getekende uitbestedingsovereenkomst heeft met de derde. Dit kan effect hebben op de kwaliteit van de dienstverlening aan consumenten. Er is mijns inziens dus sprake van onderbouwde nut en noodzaak.
Net als in het advies van de ATR, is ook in consultatiereacties naar voren gekomen dat kleine dienstverleners niet in staat zouden zijn om contracten met grote IT-dienstverleners in lijn te brengen met nieuwe verplichtingen. Dit punt zal ik meenemen bij het verwerken van de consultatiereacties en bij het nader bezien van de voorgestelde regels.
In de nota van toelichting bij het Wijzigingsbesluit is aangegeven dat de kosten voor het bijhouden van het uitbestedingsregister minimaal zullen zijn. De financiële dienstverlener hoeft uitsluitend bij te houden welke werkzaamheden aan wie zijn uitbesteed. Dit is verder vormvrij.
Deelt u de mening van het Adviescollege Toetsing Regeldruk dat de regeldrukkosten als gevolg van de uitbestedingsregels «niet verwaarloosbaar» zijn? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de regeldrukkosten voor het afsluiten van een schriftelijke overeenkomst met een derde partij aan wie werkzaamheden worden uitbesteed niet verwaarloosbaar zijn. Het sluiten van de schriftelijke overeenkomst met de derde is ingeschat op ongeveer 10 uur per uitbesteding. Indien een interne hoogopgeleide kennismedewerker de schriftelijke overeenkomst opstelt op basis van een uurtarief van € 54 dan bedragen de regeldrukkosten per uitbestedingsovereenkomst € 540 (€ 54 * 10). Het uurtarief van € 54 is gebaseerd op het Handboek Meting Regeldrukkosten van de rijksoverheid. Ongeveer 780 financiële dienstverleners (elf procent van 6.990 bemiddelaars) hebben volgens de AFM geen schriftelijke overeenkomst gesloten dus dit betekent dat naar verwachting de totale regeldrukkosten voor het aangaan van een overeenkomst € 421.000 (€ 540 * 780) zullen bedragen. Dat is niet verwaarloosbaar, maar voor het doel van goede financiële dienstverlening en goed toezicht mijns inziens wel te overzien.
Welke aanleiding heeft u om te geloven dat er momenteel te hoge hypotheken worden verschaft, gelet op de onderbouwing van het voorstel om de waarde van een hypotheek voortaan niet meer te berekenen op basis van de WOZ-waarde, maar op basis van een «modelmatige waardebepaling»?
Sinds medio 2021 richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit in werking zijn getreden, is het voor bancaire aanbieders van hypothecair krediet niet meer mogelijk om bij het verstrekken van hypothecair krediet enkel gebruik te maken van een modelmatige waardering, waaronder een waardebepaling op basis van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ).3 De richtsnoeren laten wel ruimte voor een zogenaamde hybride waardering. Dit betreft een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt beoordeeld en goedgekeurd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet, kan deze controle op afstand worden uitgevoerd. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat ook voor de meeste niet-bancaire aanbieders van hypothecair krediet geldt dat zij de hybride waardering als minimale taxatievorm hanteren bij het verstrekken van hypothecair krediet en een WOZ-waarde in die situaties dus niet accepteren.
Mijn beeld is dus niet dat op dit moment te hoge hypotheken worden verstrekt op basis van de WOZ-waarde van een woning omdat in de praktijk nauwelijks hypotheken worden verstrekt op basis van de WOZ-waarde. Het primaire doel van de voorgestelde aanpassing is het vastleggen van minimale betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidsmaatstaven voor geavanceerde statistische modellen, zodat consumenten in bepaalde situaties op verantwoorde wijze van de goedkopere hybride waardering gebruik kunnen maken en niet altijd gebonden zijn aan een volledige, duurdere taxatie op basis van een inspectie van de woning.
Heeft u in kaart gebracht wat de effecten zijn van het gebruik van de «modelmatige waardebepaling» op het verstrekken van hypotheken aan starters en middengroepen?
Het gebruik van hybride waarderingen bij hypotheekverstrekking is sinds enkele jaren standaardmarktpraktijk. De voorgestelde minimale betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidsnormen voor geavanceerde statistische modellen zijn thans opgenomen in het Reglement Hybride waardering 2024 van het Nederlands Register voor Vastgoedtaxateurs (NRVT), de toezichthouder op register-taxateurs.4 Met de voorgestelde normen komt meer ruimte voor het gebruik van de hybride waardering voor huishoudens zoals starters en middengroepen ten opzichte van de oorspronkelijke normen zoals die in 2021 door het NRVT zijn bepaald. Zo zijn huishoudens dus minder vaak afhankelijk van een volledige taxatie. Omdat de voorgestelde wijzigingen geen negatieve impact hebben op het verstrekken van hypotheken aan starters, middengroepen en andere groepen, heb ik vooraf geen analyse uitgevoerd naar de effecten van de voorgestelde wijzigingen.
Klopt het dat mensen die een woning kopen door dit systeem gedwongen worden een taxatierapport te laten maken? Zo ja, wat zijn de financiële gevolgen voor deze woningzoekenden?
Voor het afsluiten van hypothecair krediet is het sinds jaar en dag verplicht om een taxatierapport op te laten maken. Dat betekent echter niet dat consumenten dus altijd moeten kiezen voor een volledige taxatie op basis van een inspectie van de woning. In veel situaties kunnen consumenten kiezen voor een hybride waardering: een betrouwbare taxatie tegen lage(re) kosten en een korte doorlooptijd.
Goede en betrouwbare taxaties zijn essentieel voor het goed kunnen functioneren van de woningmarkt. Een goede en objectieve taxatie geeft kopers enerzijds inzicht in de waarde van hun bezit of beoogde aankoop en behoedt hen ervoor om meer te lenen dan verantwoord is. Anderzijds draagt een taxatie bij aan het kunnen maken van een juiste inschatting van kredietrisico’s door financiële instellingen (c.q. het voorkomen van overwaarderingen), wat belangrijk is voor de financiële stabiliteit en het vertrouwen in de financiële sector.
Waarom bent u in het bijzonder van mening dat de huidige verlening van hypotheken op basis van de WOZ-waarde leidt tot te hoge hypotheken die worden verschaft, zeker gelet op de leennorm van maximaal 90% van de gebruikte WOZ-waarde en de stijgende huizenprijzen?
In het antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht dat mijn beeld niet is dat op dit moment te hoge hypotheken worden verstrekt op basis van de WOZ-waarde van een woning, omdat de meeste kredietaanbieders sinds enkele jaren voor het afsluiten van een hypothecair krediet geen WOZ-waarde van de woning accepteren.
Bent u van mening dat een modelmatige waardebepaling grotendeels zal plaatsvinden aan de hand van de criteria die nu ook gelden voor waardebepaling op basis van WOZ-waarde? Zo ja, levert een modelmatige waardebepaling dan niet ongeveer hetzelfde bedrag aan hypotheek voor de consument op waardoor te hoge hypotheken nog steeds niet worden voorkomen? Zo nee, op basis van welke criteria denkt u dat modelmatige waardebepaling vormgegeven gaan worden?
Zoals eerder toegelicht heeft de voorgestelde wijziging niet te maken met overwegingen rondom de hoogte van een hypotheek.
Het klopt dat een modelmatige waardebepaling en een waardebepaling op basis van de WOZ-waarde deels tot stand komen op basis van dezelfde criteria. In de kern wordt de waarde van een woning bij beide taxatievormen berekend door de te taxeren woning te vergelijken met vergelijkbare woningen in de buurt die ongeveer tegelijk zijn verkocht. In zekere zin is een WOZ-waarde dus ook een modelmatig bepaalde waarde van een woning. Een belangrijk verschil tussen een hybride waardering, waar een modelmatige waardebepaling aan ten grondslag ligt, en een waardebepaling op basis van de WOZ is dat een modelwaarde op elk gewenst moment kan worden afgegeven terwijl de WOZ-waarde altijd wordt gepeild op 1 januari van het voorgaande jaar. Hierdoor is een WOZ-waarde minimaal één en maximaal twee jaar oud waardoor de WOZ-waarde meestal minder accuraat en betrouwbaar is dan een hybride waardering.
Bent u bekend met het bericht «Minister van Hijum (NSC) kraakt plan pensioenreferendum van zijn eigen partij: kritisch advies in concept-brief»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat deze berichtgeving klopt, en kunt u onderliggend advies zo snel mogelijk openbaar maken?
Er zijn de afgelopen tijd verschillende ambtelijke concepten van de kabinetsreactie geweest. Aan de hand van die concepten vorm ik mijn bestuurlijke oordeel als Minister. Dat oordeel zal ik met de Kamer delen.
Zodra ik de kabinetsreactie op het amendement naar uw Kamer stuur, zullen, conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's2, ook de onderliggende nota’s openbaar worden gemaakt die zijn gebruikt bij de besluitvorming.
Kunt u de tijdlijn van dit advies schetsen, waaruit in ieder geval duidelijk wordt wanneer het advies op uw bureau lag?
De tijdlijn van de nota’s volgt uit de stukken die bij de kabinetsreactie openbaar zullen worden gemaakt.
Herinnert u zich dat de indieners van deze Kamervragen u eerder verzocht hebben alle stukken die raken aan dit dossier, inclusief toekomstige stukken, zo snel mogelijk openbaar te maken?2 Kunt u toelichten waarom dit niet gebeurd is?
Conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s worden de onderliggende nota’s openbaar zodra een definitief kamerstuk, door mij geaccordeerd en ondertekend, naar uw Kamer wordt gezonden. Het is voor een goed bestuur maar ook voor transparantie en verantwoording van belang dat alle relevante afwegingen inzichtelijk en navolgbaar zijn. Tegelijkertijd is van belang dat ambtenaren open kunnen adviseren en vrijelijk met bewindspersonen van gedachten te kunnen wisselen, zonder dat dit direct in de openbaarheid gebeurt. Dit komt een zorgvuldig besluitvormingsproces ten goede. Daarom worden de adviezen niet eerder openbaar dan nadat een bestuurlijke keuze over de inhoud van de brief is gemaakt.
Zou u alle achterliggende stukken en adviezen (van alle betrokken ministeries) die gerelateerd zijn aan dit advies alsnog openbaar willen maken?
Op 17 maart jl. heb ik u de door mij ontvangen zienswijzen en adviezen over het amendement toegestuurd.4 Alle onderliggende departementale nota’s van SZW en van Financiën die zijn gebruikt bij de besluitvorming, zullen tegelijk met de kabinetsreactie openbaar worden gemaakt.
Zou u alle overige nieuwe stukken en adviezen die er bestaan over het amendement Joseph c.s., dus inclusief alle stukken die gaan over de risico’s voor het pensioenstelsel, evenals de stukken over de risico’s wat betreft de financiële gevolgen en het EMU-saldo van het amendement, ook openbaar willen maken?
Alle relevante stukken die aan de kabinetsreactie op het amendement ten grondslag liggen, zullen gelijktijdig openbaar worden gemaakt.
Zou u alle toekomstige stukken en adviezen die raken aan bovenstaande verzoeken ook zo snel mogelijk daadwerkelijk openbaar willen maken?
Zou u, op basis van artikel 68 uit de Grondwet, de bovengenoemde stukken uiterlijk aanstaande dinsdag openbaar willen maken?
Ik zal de kabinetsreactie, met daarbij alle relevante stukken die daaraan ten grondslag liggen, naar uw Kamer te sturen vóór de plenaire behandeling van de Wijziging van de Pensioenwet in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel (36.578).
De gevolgen van het halveren van het eigen risico op de hoogte van de zorgpremies |
|
Hans Vijlbrief (D66) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met, en kunt u een reactie geven op, het nieuwsbericht «Zorgpremie stijgt met bijna 200 euro per jaar door halvering eigen risico» van het AD?1
Ja.
Deelt u de analyse dat er een forse premieverhoging komt als gevolg van het halveren van het eigen risico?
De zorgpremie en het verplicht eigen risico zijn communicerende vaten. Door de verlaging en tranchering van het verplicht eigen risico stijgt de zorgpremie als gevolg van de financieringswijze zoals vastgelegd in de Zorgverzekeringswet. Het kabinet heeft hiervoor van het begin af aan oog gehad en heeft daarom ook compenserende afspraken gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord. Burgers en bedrijven worden voor de stijging van de zorgpremie per saldo volledig gecompenseerd via een verhoging van de zorgtoeslag, een verlaging van de inkomstenbelasting en voor bedrijven via een verlaging van de AOF-premie. Het kabinet trekt hiervoor € 4,0 miljard uit in 2027, oplopend tot € 4,5 miljard in 2029.
Deelt u, en kunt u een reactie geven op, de analyse dat de halvering van het eigen risico niet alleen leidt tot een forse premieverhoging voor alle Nederlanders, maar ook leidt tot langere wachtlijsten?
Er zijn verschillende redenen waarom mensen af kunnen zien van zorg. Ook financiële redenen kunnen een rol spelen. Dat geldt met name voor mensen met een slechtere financiële situatie, een slechtere gezondheid en lagere gezondheidsvaardigheden. Door het verlagen van het verplicht eigen risico zullen logischerwijs minder mensen (en met name deze meer kwetsbare mensen) afzien van zorg en zal de zorgvraag dus toenemen. Ik vind ten principale dat niet zozeer de portemonnee, maar juist de medische urgentie leidend moet zijn bij een zorgvraag en dat de portemonnee minder leidend moet zijn.
Ik vind te lange wachttijden onwenselijk en werk daarom aan concrete afspraken met de veldpartijen in het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA), waarbij ik onder andere wil inzetten op actieve wachtlijstbemiddeling. Ik wil zorgen voor meer transparantie en beter inzicht in wachtlijsten. Dit zorgt ervoor dat patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars de beschikbare capaciteit optimaal kunnen benutten. Een belangrijke oorzaak van wachtlijsten is ook de schaarste op de arbeidsmarkt. Ik zet mij daarom ook in om de arbeidsmarkt in de zorg te verbeteren.
Kunt u inzichtelijk maken welk deel van de premiestijging het gevolg is van de toenemende vraag naar zorg (aanzuigende werking) die ontstaat door het verlagen van het eigen risico?
De verlaging in combinatie met tranchering van het eigen risico heeft naar verwachting twee effecten. Ten eerste gaan mensen minder eigen risico betalen. De nominale premie en het verplicht eigen risico zijn communicerende vaten in de financiering. De nominale premie moet daardoor op jaarbasis naar verwachting met € 135 stijgen. Daarnaast wordt er in de ramingen rekening mee gehouden dat door de toenemende zorgvraag de zorguitgaven toenemen. Dit leidt naar verwachting tot een nominale premiestijging van € 64 op jaarbasis. Deze effecten tezamen leiden tot de totale verwachte premiestijging van € 199 in 2027. De gerealiseerde effecten kunnen afwijken van de raming. Uiteindelijk gaan zorgverzekeraars zelf over het vaststellen van hun nominale premie.
Kunt u aangeven hoe de premiestijging verder verloopt als gevolg van de toename in de zorgvraag naar aanleiding van de halvering van het eigen risico?
In de onderstaande tabel is de geraamde premiestijging als gevolg van het verlagen en trancheren van het eigen risico opgesplitst naar het effect als gevolg van de lagere eigen risico opbrengsten (financieringseffect) en de geraamde hogere zorguitgaven (afname remgeldeffect).
Geraamde premiestijging door lagere eigen risico opbrengsten
€ 135
€ 144
€ 152
Geraamde premiestijging door geraamde hogere zorguitgaven
€ 64
€ 66
€ 69
Geraamde premiestijging
€ 199
€ 210
€ 221
Kunt u een inschatting maken van welk deel van deze extra zorg echt noodzakelijk is?
Ik kan u geen inschatting geven van welk deel van deze extra zorg echt noodzakelijk is.
De wetenschappelijke literatuur laat zien dat het invoeren of het verhogen van eigen betalingen leidt tot een lagere zorgvraag. Dit is zowel binnen Nederland als internationaal onderzocht. Het onderzoek naar de mate van noodzakelijkheid van deze zorgvraag is beperkt. Dat komt waarschijnlijk doordat het in een onderzoek lastig te bepalen is wat nu precies noodzakelijke en minder noodzakelijke zorg is. Mede omdat daarvoor de gezondheidseffecten op langere termijn moeten worden onderzocht.
Verdiepend onderzoek2 door het Nivel laat zien dat kwetsbare groepen mensen, zoals mensen met een laag inkomen, lage gezondheidsvaardigheden en/of een slechtere gezondheid, vaker om financiële redenen afzien van zorg. Ik vind ten principale dat de portemonnee minder leidend moet zijn in de overweging om (noodzakelijke) zorg te gebruiken. De beantwoording van de vraag of zorg noodzakelijk is, hoort altijd plaats te vinden in het gesprek tussen zorgverlener en de patiënt, waarbij de zorgverlener kan beoordelen of er sprake is van noodzakelijke zorg. Andere instrumenten dan het eigen risico zijn dus beter om te bepalen wat voor een patiënt nodige zorg is en of deze gezien de schaarste van het zorgaanbod gegeven kan worden. Daarom investeert het kabinet in het verbeteren en verbreden van de toets op het basispakket, in betere triage, actieve wachtlijstbemiddeling, maar bijvoorbeeld ook in een effectievere inzet van het bestaande zorgaanbod.
Hoe verhoudt deze uitkomst zich tot de belofte van het kabinet om de zorg betaalbaar en toegankelijk te maken?
Met de verlaging en tranchering van het eigen risico, de compenserende lastenverlichting en maatregelen om de zorgvraag op te vangen, vervult dit kabinet de belofte om de zorg betaalbaarder en toegankelijker te maken. Het pakket met maatregelen leidt tot een gelijkwaardigere toegang tot de zorg, omdat het eigen risico er toe leidt dat kwetsbare groepen relatief vaker afzien van zorg of dit uitstellen.
Kunt u aangeven welk effect de verhoging van de zorgpremie heeft op de koopkracht? Kunt u dit inzichtelijk maken voor verschillende groepen qua huishoudsamenstelling en inkomensniveau?
De stijging van de nominale premie als gevolg van het verlagen en trancheren van het eigen risico en het lagere bedrag dat verzekerden hoeven te betalen aan eigen risico zijn niet afhankelijk van het inkomen. Tegenover de hogere nominale premie staat een hogere zorgtoeslag. In 2025 ontvangen eenpersoonshuishoudens tot een inkomen van € 39.719 zorgtoeslag en meerpersoonshuishoudens tot een inkomen van € 50.206. Daarnaast zijn middelen ingezet om de gevolgen van de hogere nominale premie te compenseren. Om lastenverlichting voor burgers te bereiken heeft het kabinet per 2025 een pakket met aanpassingen van het tarief in de inkomstenbelastingen. Deze maatregelen zijn verwerkt in de koopkrachtbesluitvorming van augustus 2024 en zitten in de actuele raming van het CPB (het Centraal Economisch Plan 2025). Over de gehele kabinetsperiode is sprake van een toename van de koopkracht, waarbij de mediane koopkrachtverschillen tussen inkomensgroepen beperkt zijn, hoewel dit met onzekerheid omgeven is.
Kunt u aangeven wat het effect van de verhoging van de zorgpremie is op de armoedecijfers?
Naar verwachting is het effect van de hogere zorgpremie op de armoedecijfers beperkt. Tegenover de stijging van de nominale premie als gevolg van de verlaging en tranchering van het eigen risico staat een hogere zorgtoeslag en een lagere gemiddelde betaling aan eigen risico. De nominale premie stijgt per 2027 naar verwachting met € 199 op jaarbasis, daartegenover staat dat de zorgtoeslag voor lagere inkomens met € 64 toeneemt en het betaalde eigen risico gemiddeld genomen over alle verzekerden met € 135 afneemt. Hoe het lagere eigen risico
per persoon uitwerkt is afhankelijk van de vraag of mensen hun eigen risico volmaken.
Deelt u de mening dat in het belang van een transparant politiek proces, de Kamer eerst geïnformeerd dient te worden over de gevolgen van het voorgenomen beleid?
In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat dit kabinet het verplicht eigen risico in 2027 wil verlagen tot € 165 «om zo een mogelijke financiële drempel voor zorg te verlagen voor mensen die zorg nodig hebben, zoals langdurig en chronisch zieken». Ook is aangegeven dat dit kabinet het verplicht eigen risico per 2027 wil trancheren op een bedrag van maximaal € 50 per behandelprestatie in de medisch-specialistische zorg. Ten slotte is in het Hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota aangegeven dat het kabinet burgers compenseert voor de stijging van de zorgpremie, die als gevolg van de maatregelen vanaf 2027 zal stijgen, via een verlaging van de inkomstenbelasting en voor bedrijven via de premie van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (AOF).»3
Om deze afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord te realiseren is gewerkt aan een wetsvoorstel dat eind vorig jaar in internetconsultatie is gegaan, nu voor advies voorligt bij de Raad van State en naar verwachting voor de zomer aan uw Kamer wordt aangeboden. In de concept-memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel zijn de budgettaire gevolgen alsmede de financiële gevolgen voor burgers opgenomen. De automatische gevolgen van een verlaging van het eigen risico voor de hoogte van de zorgpremie volgen uit de financieringswijze zoals die is vastgelegd in de Zorgverzekeringswet.
De informatie in het nieuwsbericht waar u naar verwijst is vermoedelijk gebaseerd op de concept-memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verlaging eigen risico dat eind vorig jaar in internetconsultatie is geweest. Deze versie van de memorie van toelichting bevatte reeds de financiële effecten, zoals het in het artikel genoemde effect op de zorgpremie. Het is gebruikelijk dat een wetsvoorstel éérst in internetconsultatie gaat en daarna via de ministerraad aan de Raad van State wordt aangeboden voor advies, voordat het bij de Kamer wordt aangeboden. Daarmee heb ik de juiste en ordentelijke stappen genomen in dit proces.
Kunt u aangeven hoe het zo heeft kunnen komen dat dit nieuwsbericht is gepubliceerd en dat Kamer nog geen volledige informatie heeft ontvangen?
De informatie in het nieuwsbericht waar u naar verwijst is vermoedelijk gebaseerd op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verlaging eigen risico dat eind vorig jaar in internetconsultatie is geweest. Het is gebruikelijk dat een wetsvoorstel éérst in internetconsultatie gaat en daarna via de ministerraad aan de Raad van State wordt aangeboden voor advies, voordat het bij de Kamer wordt aangeboden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg over de Zorgverzekeringswet op maandag 14 april 2025?
Ik span mij altijd in om vragen van de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De gevolgen van Trump's handelsoorlog voor Nederland |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Marleen Haage (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Dirk Beljaarts (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de kelderende beurzen de afgelopen dagen? Welke financiële risico's ziet het kabinet voor Nederland? Welke financiële verwevenheden maken ons kwetsbaar? Op welke manier gaat het kabinet deze risico's mitigeren? Is er verscherpt toezicht op de financiële markten?1
Vrijhandel is de afgelopen eeuw een katalysator geweest van economische groei. Consumenten profiteren van lagere prijzen als gevolg van vrijhandel. De opgelegde invoerheffingen zijn economisch schadelijk. Allereerst voor de Amerikaanse economie, maar ook voor de economische groei wereldwijd en in Nederland. Ook beleggers zijn teleurgesteld door de tarieven en verwachten dat dit slecht voor bedrijven is. Dit uit zich ook in volatiliteit op beurzen. De dalende beurskoersen zijn op dit moment echter geen aanleiding voor zorgen over de financiële stabiliteit of de weerbaarheid van financiële instellingen. Nederlandse en Europese financiële instellingen staan er goed voor, met een goede uitgangspositie qua buffers en winstgevendheid.
Het kabinet monitort de ontwikkelingen op de financiële markten nauw en staat onder andere ook in contact met De Nederlandsche Bank en de financiële sector. Daarbij houden we onder meer scherp in de gaten of de toegenomen volatiliteit er niet toe leidt dat financiële markten niet goed meer functioneren. Zo heeft het kabinet nu in het bijzonder ook aandacht voor de ontwikkelingen ten aanzien van Amerikaanse treasuries en de dollar. Het kabinet blijft de ontwikkelingen en potentiële risico’s nauwlettend monitoren en in kaart brengen.
Is het kabinet erop voorbereid dat hogere Amerikaanse tarieven op China kunnen zorgen voor handelsverschuivingen richting Europa, met andere woorden: meer Chinese producten op de Europese markt? Hoe zorgt het kabinet in Europees verband dat onze markt niet nog meer overspoeld wordt met goedkope producten die geproduceerd zijn onder standaarden die we in Europa niet tolereren? Hoeveel worden de huidige acties versneld om dit bewezen effect te stoppen zodat Nederlandse bedrijven niet kapotgaan? Hoe worden deze acties uitgebreid?
Het kabinet is zich bewust van het risico van mogelijke omlegging van handelsstromen door verhoogde importtarieven van de VS op Chinese producten. Dit kan leiden tot lagere prijzen voor consumenten, maar ook druk leggen op de Europese markt. Hierover is ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. gesproken.2 Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat een groter aanbod van producten tegen lagere prijzen gunstig kan zijn voor de Nederlandse economie en Nederlandse consumenten, uiteraard op voorwaarde dat deze producten niet op ongeoorloofde wijze op de interne markt worden aangeboden. Het brede handelsinstrumentarium om het gelijke speelveld met derde landen te beschermen is eerder toegelicht in antwoord op vragen van de leden Kamminga en Martens-America.3 Dit handelspolitieke en handelsdefensieve instrumentarium wordt benut, getuige ook de lopende onderzoeken en al bestaande maatregelen onder de verschillende instrumenten.4
De wijze van productie ziet op de geldende wet- en regelgeving in het land waar het product wordt gemaakt. Deze standaarden vallen in beginsel onder het recht te reguleren waarbij ieder land de eigen wet- en regelgeving vaststelt – die dan ook in elk land anders is. Tegelijkertijd wordt door het kabinet, zowel bilateraal als in EU-verband, wel ingezet op de naleving van multilaterale standaarden en op het tegengaan van misstanden. Dat geldt bijvoorbeeld voor gedwongen arbeid, via de recent in werking getreden antidwangarbeidverordening5 waarmee producten vervaardigd met dwangarbeid van de EU markt geweerd worden.6 Op 14 december 2027 gaan deze verplichtingen gelden voor bedrijven zowel binnen als buiten de EU.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft tijdens voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. ook expliciet aandacht gevraagd voor de effectieve aanpak van problematiek rondom de grote instroom van goedkope, laagwaardige producten op de Europese markt conform motie De Korte.7 De Commissie is zich ook terdege bewust van deze zorgen en heeft in dit kader op 5 februari jl. een mededeling gepubliceerd over veilige en duurzame e-commerce. De kabinetsappreciatie over deze mededeling ontving uw Kamer middels een BNC-fiche op 14 maart jl.8 Daarnaast is onlangs door de Commissie een «Import Surveillance Task Force» opgericht, die de indirecte effecten van verlegging van handelsverkeer zal monitoren.
Voorts wordt op zeer korte termijn in de gehele Unie breed ingezet op gecoördineerde toezichtacties waarbij de focus ligt op e-commerce zendingen met hoge veiligheidsrisico’s. De Europese Commissie coördineert dit in samenwerking met de nationale Douanediensten en Markttoezichthouders. Ook Nederland doet hier aan mee. De uitkomsten van deze acties kunnen gebruikt worden als bewijs in onderzoeken onder de Digital Services Act 9 en om risicoanalyses effectiever te maken. Ook zet het kabinet zich op dit moment in voor een effectieve handhaving van de Digital Services Acten de General Product Safety Regulation, die onder meer verantwoordelijkheden bevatten voor online marktplaatsen. Aanvullend worden consumenten en ondernemers voorgelicht over productveiligheidsrisico’s, zoals via de Productenmeldwijzer.10
Kunt u aangeven wat de mogelijke economische gevolgen zijn voor Nederland als de handelstarieven ongewijzigd blijven? Wat betekent dit voor onze economische groei?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat met de Vaste Kamercommissie van BHO voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken Handel11 en verzocht in motie De Korte-Ceder,12 is het kabinet in gesprek met het Centraal Planbureau (CPB) om de eerder uitgevoerde studie naar de effecten van het handelspolitieke beleid van de regering-Trump te actualiseren op basis van het huidig gepubliceerde VS-beleid.13 Daarbij is aan uw Kamer toegezegd dat deze studie aan uw Kamer zal worden gezonden zodra deze afgerond is. Voorts heeft het kabinet de Europese Commissie verzocht om een impact assessment van de rebalancerende maatregelen uit te voeren, conform de motie Ceder-Boswijk.14 Het IMF publiceert op 22 april nieuwe ramingen voor de mondiale economie, waaronder voor de Nederlandse economie.
Kan het kabinet aangeven welke sectoren geraakt worden en welke gevolgen dit zal hebben voor de banen van mensen en wat de potentiële gevolgen zijn voor de werkgelegenheid in Nederland?
De Amerikaanse regering heeft een additionele landenspecifieke importheffing aangekondigd van minimaal 10%. Voor veel handelspartners van de VS is gekozen voor een beduidend hogere landenspecifieke heffing. Voor de EU gaat het in beginsel om 20% bovenop het bestaande VS buitentarief. De landenspecifieke heffing, zover hoger dan 10%, is op 9 april jl. met 90 dagen geschorst, waarmee voor de EU het additionele tarief van 10% gaat gelden. Een aantal goederen is van de landenspecifieke heffingen uitgezonderd, zoals halfgeleiders. Voorts zijn voor alle derde landen additionele heffingen van kracht van 25% voor alle import van staal, aluminium en auto’s, naast een heffing van 25% op staal en aluminium als onderdeel van een geïmporteerd product. Deze productspecifieke importheffingen zijn additioneel aan het al bestaande VS buitentarief maar niet cumulatief met de landenspecifieke heffingen. Nadere toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de handelspolitiek van de VS is uw Kamer toegekomen via het verslag van voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl.
Door al deze maatregelen worden nagenoeg alle sectoren van de Nederlandse economie die naar de VS exporteren direct geraakt en kunnen overige sectoren indirect worden geraakt, bijvoorbeeld omdat zij als toeleverancier optreden voor de direct geraakte sectoren. Tevens kunnen sectoren direct en indirect worden geraakt door maatregelen die derde landen in reactie op de VS-maatregelen nemen of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Op basis van eerdere studies is duidelijk dat deze maatregelen een negatief effect zullen hebben op de Nederlandse economie. Niettemin is de directe afhankelijkheid van de Nederlandse economie van de VS beperkt. Verschillende onderzoeksinstellingen wijzen vooralsnog dan ook nog steeds op gematigde groei in Nederland of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Voor een precieze duiding van de mogelijke economische gevolgen verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 hierboven.
Is het kabinet bereid of van plan om de getroffen sectoren te hulp te schieten, zoals ook gebeurt in Spanje? Zo ja, is het kabinet bereid om voorwaarden te verbinden aan die hulp zodat vooral die bedrijven worden bijgestaan die een plek hebben in de toekomstige economie van Nederland met een hoog verdienvermogen, een klimaatplan, passend (eventueel op termijn) binnen de beschikbare milieuruimte en strategische functies?
Van financiële steun aan Nederlandse bedrijven is op dit moment geen sprake. Handelsmaatregelen van derde landen vallen in eerste instantie onder het bedrijfsrisico dat internationaal actieve ondernemers nemen. Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich ervoor inzet dat de effecten van de tarieven zo beperkt mogelijk worden gehouden voor onze bedrijven. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Tegelijkertijd richt het kabinet zich op een toekomstbestendige Nederlandse economie. Versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat behoren tot de prioriteiten voor het kabinet, zoals uitgewerkt in onder meer de kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen.15Dit vereist onder meer het wegnemen van barrières op de interne markt en het ontwikkelen van de kapitaalmarktunie. In de kabinetsvisie is tevens aangegeven dat het kabinet zich inzet voor een toekomstgerichte industrie, onder andere via gerichte programma’s voor strategische markten. In dat kader verwelkomt het kabinet dan ook de inspanningen van de Europese Commissie voor bijvoorbeeld de automotive sector en staal- en metaalsector, waarover uw Kamer via een BNC-fiche nader zal worden geïnformeerd. Ook zet het kabinet zich in voor meer gerichte samenwerkingen tussen EU-Lidstaten ten behoeve van de versterking van de strategische autonomie en weerbaarheid. In dat kader is recent de Semicon Coalition16 gelanceerd.
Kan het kabinet een duidelijk beeld schetsen van de gevolgen voor de handelsstroom tussen de VS en Nederland, mocht president Trump zijn tarieven hoger opvoeren na tegenmaatregelen vanuit de EU? Wat zijn de plannen van het kabinet als het gaat om het ondersteunen van specifieke sectoren en het beschermen van de werkgelegenheid mocht dit scenario uitkomen? . Hoe gaat het kabinet zich inzetten om betere banden te smeden met andere bondgenoten die op handelsgebied ook onder vuur liggen van de VS, zoals Canada en Mexico?
Het kabinet gaat niet vooruitlopen op – of speculeren over – mogelijke maatregelen en eventuele gevolgen daarvan. In algemene zin kan worden opgemerkt dat het verder verhogen van importheffingen kan leiden tot prijsverhogingen voor importeurs van producten uit derde landen en daarmee een drukkende werking kan hebben op de vraag naar deze producten. De mate waarin de vraag naar afzonderlijke producten afneemt, is onder andere afhankelijk van de prijselasticiteit van deze producten. Ook geldt voor het handelsvolume dat het effect van verdere prijsstijgingen steeds kleiner wordt, omdat substitutie het makkelijkst is wanneer prijzen licht stijgen. In de antwoorden op vragen 3 en 5 is reeds ingegaan op de effecten op de Nederlandse economie en Nederlandse bedrijven.
Klopt het dat Europese multinationals overwegen om fabrieken in de VS te openen om tarieven te omzeilen, en wat zou dit betekenen voor de Europese en de Nederlandse werkgelegenheid?2
Zoals aangegeven in het regeerprogramma18 is de handelsinzet van dit kabinet onderdeel van het bredere buitenlandbeleid gericht op een sterk, welvarend en weerbaar Nederland. Uw Kamer ontvangt dit voorjaar de beleidsbrief handel van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, waarin verdere invulling gegeven wordt aan de inzet van dit kabinet op het versterken van de handelsrelaties met derde landen.
Het kabinet deelt het belang van internationale samenwerking en het aanhalen van de relaties met handelspartners. Dat is nu nog belangrijker dan voorheen. Het kabinet blijft inzetten op een constructieve en positieve economische relatie met de VS en kijkt tegelijkertijd – ook binnen EU-verband – naar verdere diversificatie van de handelsrelaties, gericht op samenwerking binnen en buiten de Europese Unie met gelijkgestemde landen.19 Met Canada heeft de EU reeds een handelsakkoord gesloten (CETA). Daarnaast heeft recent een economisch werkbezoek naar Canada plaatsgevonden op het gebied van kritieke grondstoffen onder leiding van de Minister voor BHO. Voor Mexico werkt de EU aan de modernisering van het bestaande handelsakkoord.
Het kabinet hecht eraan om de gemaakte afspraken effectief te implementeren en de mogelijkheden die de akkoorden bieden optimaal te benutten, zo ook op kritieke grondstoffen. Dit is ook in het belang van het Nederlands bedrijfsleven. Het kabinet zal zich blijven inzetten, in lijn met motie Kamminga-Boswijk20, op Europees niveau voor de verdieping van de handelsrelaties met Canada en Mexico, zoals tijdens de recente Raad Buitenlandse Zaken Handel.21
Welke maatregelen staan er klaar om werknemers te helpen bij het verlies van banen? Is de sociale zekerheid opgewassen tegen een hogere instroom? Zo nee, gaat het kabinet vaart maken met het crisisbestendig maken van de sociale zekerheid?
Zoals aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Kamminga22 kan de door importheffingen gecreëerde economische onzekerheid invloed hebben op investeringsbeslissingen van ondernemingen. Dergelijke effecten kunnen beide kanten op treden, zoals eerder is gebleken bij de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Het effect op de werkgelegenheid is daarom moeilijk in te schatten. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten voor een aantrekkelijk en voorspelbaar investeringsklimaat in Nederland, waaronder door verdieping van de EU interne markt. Zie tevens de beantwoording van vraag 5 ten aanzien van de versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat.
Op dit moment is er nog een arbeidstekort in Nederland, dus deelt het kabinet de mening dat een werkgarantiefonds, waarmee mensen met behoud van inkomen van een oude baan naar een nieuwe baan kunnen gaan, kan helpen om snel weer aan het werk te helpen en dat een dergelijk fonds onrust in Nederland kan voorkomen?
In de eerste plaats zijn de sociale partners verantwoordelijk voor van-werk-naar-werk-dienstverlening. In een deel van de cao’s zijn hierover ook afspraken gemaakt, en worden er voorzieningen aangeboden. Bij (grootschalige) reorganisaties worden bovendien sociale plannen opgesteld. In deze plannen worden de gezamenlijke regelingen en voorzieningen voor het achterblijvende en vertrekkende personeel vastgelegd. Uit een sociaal plan kan ook VWNW-dienstverlening volgen. Werkgevers kunnen er tevens voor kiezen om zelf VWNW-dienstverlening aan te bieden zonder dat hierover expliciete afspraken zijn gemaakt.
De krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt is op dit moment nog altijd hoog. De grote vraag naar arbeid vergemakkelijkt de zoektocht naar een nieuwe baan. Dat neemt niet weg dat baanverlies een ingrijpende gebeurtenis is.
Wie werkloos wordt, kan via UWV gebruikmaken van inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel en van ondersteuning bij het vinden van een nieuwe baan. Dat gaat door middel van preventieve dienstverlening (veelal digitaal zoals een competentietest en vacaturebank), via basis dienstverlening (zoals de werkmap, netwerkbijeenkomst en gesprek met een werkcoach) en via persoonlijke dienstverlening (voor wie risico loopt op langdurige werkloosheid). Indien er geen WW-rechten zijn opgebouwd, kan iemand voor ondersteuning terecht bij de gemeente. Om de publieke en private dienstverlening voor werk en scholing aan werkzoekenden, werkenden en werkgevers te verbeteren, werken we bovendien aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur.
UWV en gemeenten zijn niet onbekend met fluctuaties in het cliëntenbestand. In het verleden hebben we gezien dat het beroep op de WW en de bijstand toeneemt als het economisch minder gaat. Er zijn geen signalen dat UWV en gemeenten een toename van de instroom niet zouden kunnen dragen. De uitgaven die hiermee gemoeid zijn, vallen bovendien buiten het uitgavenplafond Sociale Zekerheid.
Heeft het kabinet een overzicht van goederen die relatief simpel te substitueren zijn voor de Nederlandse consument? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inzetten om deze producten op de tarievenlijst van de EU te krijgen en zo de schade voor de Nederlandse consument te beperken?
Het kabinet ziet geen aanleiding een werkgarantiefonds in te stellen. Door de arbeidsmarktkrapte is het perspectief op het snel vinden van een nieuwe baan relatief goed. Een werkgarantiefonds zou ook in de verantwoordelijkheid treden die sociale partners hebben op van-werk-naar-werk dienstverlening. Voor niet-werkenden geldt een publieke taak en biedt de overheid begeleiding van-werkloosheid-naar-werk en inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel. Met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur23 wordt arbeidsmarktdienstverlening structureel ingericht, voortbouwend op de tijdelijke structuur (Regionale Mobiliteitsteams) uit de coronacrisis. Een door sociale partners ingericht dekkend privaat gefinancierd van-werk-naar-werk stelsel dat volgt uit het SER middellange termijn advies is hier onderdeel van. Het kabinet is voornemens een tijdelijke financiële impuls te geven aan deze ambitie van sociale partners. De sociale partners werken deze plannen momenteel uit.
Wat verwacht het kabinet wat betreft de gevolgen voor de koopkracht van Nederlanders? Kan het kabinet een analyse maken van de koopkrachteffecten voor verschillende inkomensgroepen?
Zoals aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Eerdmans24 is voor het kabinet belangrijk dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid van het betreffende product. Wanneer er sprake is van voldoende alternatieven is er geen reden om te vrezen voor verminderde beschikbaarheid en kan ook het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven. Hiernaast geldt ook dat rebalancerende maatregelen beogen om druk te zetten op de VS om op basis van gelijkwaardigheid te onderhandelen over het wederzijds reduceren van tarieven. Het kabinet blijft het belang benadrukken van een positieve handelsagenda met de Verenigde Staten, maar geeft daarbij aan dat de EU de eigen belangen dient te verdedigen. Het kabinet brengt het Nederlands belang ook actief onder de aandacht in de EU.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat werkende Nederlanders, en in het bijzonder diegenen met een laag inkomen, de dupe worden van het economische beleid van de Amerikaanse regering?
In het Centraal Economisch Plan uit februari jl. waarschuwde het CPB voor de gevolgen van de toenemende onzekerheid op het terrein van handel en internationale samenwerking voor de wereldeconomie. Het CPB heeft in de raming in beperkte mate rekening gehouden met het effect van de toegenomen onzekerheid. Het kabinet kan nog niks zeggen over de precieze gevolgen van de hogere tarieven op de inflatie, hiervoor verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie. Het effect op de koopkrachtontwikkeling van huishoudens en de verschillende inkomensgroepen is nog onzeker. In augustus publiceert het CPB de volgende raming van de koopkrachtontwikkeling. Op dat moment beziet het kabinet ook het bredere koopkrachtbeeld.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de pensioenen van mensen op korte en lange termijn?
Het is nog onzeker wat het precieze effect is van het Amerikaanse beleid op de inflatie en de koopkrachtontwikkeling van Nederlanders. Bij een handelsoorlog bestaat het risico dat iedereen daar financiële nadelen van ondervindt, in dat geval kan het kabinet niet voor iedereen de gevolgen ongedaan maken. Het kabinet heeft tijdens de augustusbesluitvorming de mogelijkheid om bij te sturen om huishoudens te ondersteunen en te kijken naar een evenwichtige inkomensverdeling.
Voor wat betreft de EU tegenmaatregelen zet het kabinet zich in, zoals aangegeven in antwoord op vraag 11, dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, waarbij naast de directe financiële impact voor bedrijven ook gekeken wordt naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid. Bij voldoende alternatieven kan het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven.
Is het kabinet in overleg met sociale partners over de economische gevolgen van de handelstarieven en mogelijke mitigerende maatregelen? Overlegt het kabinet naast bedrijven en werkgevers ook met de vakbonden? Op welke momenten vond tot nu toe overleg plaats en wanneer is toekomstig overleg nog voorzien?
Op de korte termijn hebben de huidige koersschommelingen geen invloed op de lopende pensioenuitkeringen. Pensioenfondsen beleggen voor de lange termijn en houden rekening met tijdelijke tegenvallende resultaten op de beurs. Fondsen staan er goed voor en kunnen gebruik maken van hun buffer.
Daarnaast wordt in de regel het pensioen alleen op vast moment in het jaar gewijzigd. Voor verreweg de meeste fondsen geldt dat pas aan het einde van dit jaar wordt vastgesteld wat de uitkeringen van 2026 zullen zijn. Dat geldt ook voor de fondsen die al naar het nieuwe pensioenstel zijn overgestapt. Pensioenfondsen hebben in het nieuwe pensioenstelsel mogelijkheden om economische schokken voor lopende uitkeringen te dempen, door de inzet van de solidariteitsreserve en schokken te spreiden. Ook in het oude pensioenstelsel kunnen de gevolgen voor de lopende uitkeringen worden beperkt.
Op de lange termijn hoeven de dalende beurzen geen gevolgen te hebben voor de pensioenen als het om een tijdelijke daling gaat. Een pensioenfonds houdt bij het vaststellen van haar beleggingsbereid rekening met diverse scenario’s, waaronder slechtweer scenario’s.
Wel kunnen negatieve beleggingsresultaten ten koste gaan van het pensioenvermogen van actieve deelnemers. Zij zullen dit zien in hun pensioenoverzichten. Deze deelnemers hebben nog een lange horizon om dergelijke kortingen goed te maken. Het is aan de fondsen om daarover duidelijk en tijdig aan deelnemers te communiceren.
Welke voorbereidingen heeft u getroffen voor het scenario dat de regering-Trump Amerikaanse digitale diensten gebruikt om druk te zetten op Europese regeringen?3 Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse publieke sector en onze economie als deze digitale diensten fors duurder worden als gevolg van een handelsoorlog?
Het kabinet heeft regelmatig overleg met sociale partners over de sociaaleconomische situatie in algemene zin. Deze ontwikkelingen zijn nog geen onderwerp van gesprek geweest, tegelijkertijd is het goed voorstelbaar dat dit in de toekomst wel aan de orde komt.
Zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in het Commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. heeft aangegeven op vragen van het lid Hirsch is het kabinet regulier in gesprek met ondernemingen en het bredere bedrijfsleven naast de betrokken werkgeversorganisaties over de handelspolitieke maatregelen van de VS en het voornemen van het nemen van rebalancerende maatregelen van de EU. Er is tot op heden nog geen verzoek gekomen van de vakbonden voor een gesprek over de Amerikaanse tarieven. Wel wordt er regulier overleg gevoerd met het maatschappelijk middenveld via het Breed Handelsberaad (BHB), waarin zowel maatschappelijke organisaties, vakbonden als werkgevers zitting hebben. Voorafgaand aan de aankomende RBZ Handel zal er weer een fysieke bijeenkomst van het BHB plaatsvinden, waar de mogelijkheid bestaat om van gedachten te wisselen over de handelspolitieke inzet, zo ook over de handelsbetrekkingen met de VS.
Heeft u een plan om de Nederlandse afhankelijkheid van Amerikaanse digitale diensten te verminderen?
Amerikaanse technologiebedrijven leveren belangrijke producten en diensten waar onze digitale economie en samenleving op draaien. Het is belangrijk dat we hier de vruchten van blijven plukken. We zijn ons bewust van de afhankelijkheid van grote Amerikaanse technologiebedrijven. Maar er zijn ook grote economische belangen voor deze bedrijven om de Europese economie te blijven bedienen. Tegelijkertijd zijn we niet naïef en zetten we als kabinet in op het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden, ook op digitale diensten. Hier wordt nader op ingegaan in het antwoord op vraag 17.
Als Amerikaanse digitale diensten duurder zouden worden als gevolg van de huidige handelsspanningen, zal dit in eerste instantie leiden tot stijgende kosten voor alle Europese en dus Nederlandse publieke en private organisaties die er gebruik maken. Tegelijkertijd kan dit leiden tot verhoogde belastinginkomsten en het verbeteren van de relatieve concurrentiepositie van Europese alternatieven.
Wat is uw voorstel voor het treffen van maatregelen die gericht politieke druk zetten op de miljardairs in de regering-Trump, specifiek gericht op Amerikaanse digitale diensten? Wat is uw reactie op het Franse voorstel hieromtrent?4
De agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA)27 beschrijft het kabinetsbeleid met betrekking tot het verminderen van afhankelijkheden in het digitale domein. Hierin staan ook de tien digitale technologieën omschreven die vanuit het geopolitiek en geo-economisch perspectief cruciaal zijn voor Nederland. Met betrekking tot diensten gaat dit om kunstmatige intelligentie (AI), cloud, netwerktechnologie waaronder 6G, cybersecurity en kantoorsoftware. Er lopen verschillende maatregelen om afhankelijkheden af te bouwen. Dit gaat met name om stimulerende maatregelen zoals de uitvoering van projecten uit het Nationaal Groeifonds (zoals het Future Network Services-programma voor de ontwikkeling van 6G-technologie en het Ained programma gericht op het creëren van een AI-ecosysteem gericht op de ontwikkeling en toepassing van AI-technologie) en de IPCEI CIS (Cloud Infrastructuur en Services) over clouddiensten, evenals algemene economische maatregelen zoals het verdiepen van de interne markt om opschaling van veelbelovende Nederlandse techbedrijven in de EU te faciliteren. Voorts zet het kabinet met gelijkgezinde lidstaten in op een Europese investeringsagenda voor digitale technologie en infrastructuur, zoals bepleit in de Amsterdam Verklaring van de D9+ bijeenkomst van 27 maart 2025.28
Ook zet het kabinet in op het versterken van de digitale autonomie van de overheid door in te zetten op het ontwikkelen van een soevereine overheidscloud, het herijken van het Rijkscloudbeleid en het beperken van ongewenste afhankelijkheden van enkele technologiebedrijven. Dit gebeurt tevens als onderdeel van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS),29 waarin deze thema’s tot de prioriteiten behoren. Specifiek met betrekking tot clouddiensten staat de kabinetsinzet beschreven in de Kamerbrief Initiatiefnota Wolken aan de horizon.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Handel zich haar uitspraak dat zij «eerst graag wil praten met de Amerikanen»?5 Waarop baseert de Minister de verwachting dat er onderhandelingsruimte is bij de Verenigde Staten, gegeven de uitspraken van president Trump op zondagavond dat hij niet van plan is om van koers te wijzigen?
In gesprekken over de huidige stand van zaken en de mogelijke reactie van de Europese Unie wordt gesproken over het gehele pakket aan mogelijke maatregelen, waaronder ook voorstellen van individuele lidstaten. Uitgangspunt is dat het uiteindelijke pakket is gericht op het de-escaleren van het handelsconflict. Het kabinet steunt de Europese Commissie in deze aanpak, en benadrukt het belang van EU-eenheid in het optreden richting de VS. De importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd kennen alleen maar verliezers. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Deelt het kabinet het inzicht dat niemand baat heeft bij een handelsoorlog, maar dat nu de Verenigde Staten besloten heeft een handelsoorlog te ontketenen, het zaak is dat Europa stevig van zich afbijt?
Deze uitspraken zijn bekend. Het is het beleid van dit kabinet om uit te gaan van een positieve agenda en engagement met de VS, waarbij de eigen belangen dienen te worden beschermd. Deze lijn wordt door uw Kamer gedeeld, getuige de aangenomen moties van het lid Ceder31 en van de leden Eerdmans en Wilders.32 Inmiddels heeft president Trump aangekondigd (op 9 april jl.) de landenspecifieke heffingen deels op te schorten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 hierboven.
Deelt u de mening dat het voor Nederland van groot belang is om een stevige positie in Europa te hebben omdat het van belang is om hierin gezamenlijk op te trekken? Veranderen deze omstandigheden uw beleid ten aanzien van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa? Zo ja, op welke manier?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 18 kennen de importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd alleen maar verliezers, daarom betreurt het kabinet deze ook. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen. Dit doet het kabinet onder meer in gesprekken met Amerikaanse collega’s. Het kabinet zet zich ervoor in dat, als dat nodig is, de EU robuust, proportioneel en de-escalerend zal reageren.
Heeft u in beeld welke ongewenste strategische afhankelijkheden we in Nederland hebben ten aanzien van de VS? Zo ja, welke afhankelijkheden zijn dit? Gaat u deze ongewenste strategische afhankelijkheden afbouwen? Hoe gaat u dit doen? Wat is hiervoor uw inzet op Europees niveau?
Het kabinet benadrukt de noodzaak voor EU-eenheid in de handelspolitieke inzet ten aanzien van de Verenigde Staten. Ten aanzien van gemeenschappelijke handelspolitiek is de Europese Unie exclusief bevoegd. Het kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa. Hierbij gelden de afspraken en inzet zoals opgenomen in hoofdstuk 9b van het regeerprogramma33 als uitgangspunt.
Zou u deze vragen separaat en zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor 15 april, willen beantwoorden?
De handelsrelatie tussen Nederland en de VS is en blijft voor Nederland van groot belang. We zijn ons bewust van de strategische afhankelijkheden ten opzichte van de VS. Een voorbeeld hiervan is het veelvuldig gebruik van Amerikaanse clouddiensten. Ook zien we de afgelopen jaren een toename van de import van LNG uit de VS. Dat betekent echter niet dat deze afhankelijkheden per definitie risicovol zijn.
Het kabinet brengt via de interdepartementale Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) risicovolle strategische afhankelijkheden in diverse waardeketens in kaart. Voor de geïdentificeerde risicovolle strategische afhankelijkheden worden handelingsopties ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn het diversifiëren van leveranciers of het stimuleren van Nederlandse en/of Europese productiecapaciteit. Gezien de verwevenheid van de Europese lidstaten binnen de interne markt is de Europese Unie het belangrijkste handelingsniveau.
Daarbij geldt dat zorgvuldig omgegaan moet worden met het openlijk communiceren over de kwetsbaarheden van de Nederlandse en Europese economie. Gelet op het feit dat de identificatie van risicovolle strategische afhankelijkheden vertrouwelijk is, kan ik hier niet inhoudelijk ingaan op de uitgevoerde analyses en de handelingsopties.
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 31 maart jl. over het onderwerp «Senioren geweigerd voor tijdelijke lening ondanks overwaarde»?1 Kunt u reageren op de inhoud van deze uitzending?
Ja, ik ben bekend met de uitzending van Radar. Ik vind het onwenselijk dat senioren op grond van hun leeftijd geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen wanneer dit voor hen financieel wel verantwoord zou zijn. In mijn antwoorden op de vragen hieronder zal ik hier verder op reflecteren en zal ik toelichten welke vervolgstappen ik ga zetten. Van een overbruggingshypotheek kan gebruik worden gemaakt als men vanuit een koopwoning verhuist naar een nieuwe koopwoning. Er bestaan geen wettelijke voorschriften met betrekking tot leeftijd. Wel is belangrijk dat de consument de rente van een dergelijke overbruggingshypotheek kan betalen op grond van zijn financiële positie.
Deelt u de zorgen over de onmogelijkheden voor senioren om een overbruggingshypotheek af te sluiten?
Ik vind het ongewenst dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen indien zij willen verhuizen van een koopwoning naar een andere koopwoning, maar dat wel verantwoord zou zijn. Daarom wil ik in gesprek met stakeholders achterhalen waarom senioren moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat senioren met een overwaarde in hun huidige huis geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen?
Voorwaarde voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek is dat senioren in bezit zijn van een woning waar de hypotheek op gevestigd kan worden. Verder dient er sprake te zijn van overwaarde op de huidige woning en de consument dient de lasten van een dergelijke hypotheek te kunnen betalen. Indien dat het geval is, zou het mogelijk moeten zijn om een overbruggingshypotheek af te sluiten.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat ouderen, door de huidige belemmeringen op het verkrijgen van een overbruggingshypotheek, de verhuizing vaak uitstellen of annuleren?
Het is belangrijk dat ouderen kunnen wonen in een woning die bij hen past. Het is dan ook onwenselijk dat ouderen de verhuizing naar een nieuwe woning uitstellen of annuleren vanwege belemmeringen bij het verkrijgen van een overbruggingshypotheek. Er zijn aanbieders die een overbruggingshypotheek aanbieden maar vaak in combinatie met een reguliere hypotheek. Het aantal aanbieders van een afzonderlijke overbruggingshypotheek is zeer laag. Ter bevordering van het woongenot van ouderen, en in het geheel van de krappe woningmarkt waarin doorstroming door ouderen kan bijdragen aan het beter benutten van de woningvoorraad, wil ik bevorderen dat een overbruggingshypotheek goed toegankelijk is voor ouderen.
Deelt u de opvatting dat het gegeven dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen een remmend effect heeft op de doorstroom op de reeds verhitte woningmarkt? Zo nee, waarom niet? Op welke manier belemmert dit effect de aanpak van het woningtekort?
Wanneer ouderen verhuizen naar een woning die bijvoorbeeld meer woongenot oplevert of die beter past bij hun levensfase, ontstaat een verhuisketen met als positief effect dat doorstroming op de woningmarkt op gang komt. Indien senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen en dit leidt tot uitstel of afstel van een verhuizing, kan dit de doorstroom op de woningmarkt belemmeren.
Deelt u de opvatting dat ook kredietverstrekkers een rol en daarmee verantwoordelijkheid hebben om de woningnood tegen te gaan en bij te dragen aan het vinden van een passend thuis?
Ja, dat deel ik. Kredietverstrekkers dienen te beoordelen of een hypotheek verantwoord is gelet op de financiële positie van de consument. Een overbruggingskrediet kan zelfstandig of in combinatie met een vaste hypotheek, worden aangeboden. Indien consumenten willen verhuizen van een koopwoning naar een andere woning (en met name indien sprake is van een verhuizing naar een nieuwbouwwoning), is het wenselijk dat consumenten een overbruggingskrediet kunnen afsluiten totdat de oude woning is verkocht en de consument de nieuwe woning kan betrekken. Kredietverstrekkers bepalen zelf tegen welke voorwaarden zij deze producten aanbieden.
Diverse kredietverstrekkers hebben het convenant «Ouderen & Toekomstbestendig Wonen»2 ondertekend. Hierbij is afgesproken dat de ondertekenaars van het convenant de mogelijkheden van (hypotheek)financiering voor ouderen naar een hoger niveau willen tillen, onder andere door in kaart te brengen aan welke aanvullende financieringsmogelijkheden bij ouderen behoefte is gezien hun woonwensen. Ik verwacht van de partijen die het convenant hebben ondertekend dat zij zich hiervoor inspannen; het aanbieden van een overbruggingskrediet kan hier een onderdeel van zijn. Hierover zal ik bij de volgende monitoring van de voortgang van het convenant met partijen in gesprek gaan.
Op welke manier gaat u zich inspannen om (overbruggings)hypotheekaanvragen voor senioren te vereenvoudigen, de slagingskans te verhogen en de bekendheid van deze vereenvoudiging bij het brede publiek te vergroten indachtig de rol en positie van hypotheekverstrekkers en uw eigen verantwoordelijkheid op het gebied van de volkshuisvesting?
Zoals aangegeven bij vraag 6, zal ik bij de volgende monitoring van het convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen, in gesprek gaan met partijen om de mogelijkheden voor ouderen te verbeteren. Ik zal voor dit onderwerp ook de ouderenorganisaties uitnodigen om te achterhalen waar ouderen precies tegen aan lopen bij de financiering van een nieuwe koopwoning. Ook Vereniging Eigen Huis kan hiervoor waardevolle inzichten bieden. Kredietverstrekkers geven aan dat voor het afsluiten van een hypothecaire lening geen maximale leeftijd wordt gehanteerd. Wel wordt naar andere factoren gekeken. Zo dient de consument gedurende de korte looptijd van de financiering de rente te kunnen betalen. Daarbij is het goed om op te merken dat de overbruggingshypotheek een ander product is dan de reguliere langlopende hypothecaire lening, waardoor de rente en voorwaarden kunnen afwijken. Indien duidelijk is waardoor ouderen moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen, zal ik met de relevante partijen in gesprek gaan over mogelijke oplossingen.
Bent u bereid om met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en de toezichthouders in gesprek te gaan over verbetering van de financieringsmogelijkheden voor senioren voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek?
Ja, ik ben bereid om een overleg te plannen met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en toezichthouders om te bezien hoe het afsluiten van een overbruggingshypotheek voor senioren kan worden verbeterd. Dat zal ik doen bij de monitoring van het Convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen. Hierbij zal ik ook de relevante partijen uitnodigen om te spreken over financiering voor ouderen die van een koop- naar huurwoning willen doorstromen en daarvoor een (tijdelijke) financieringsbehoefte hebben.