Het bericht ‘Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er bij de politieacademie zowel in 2020 als in 2021 geen opleidingen zullen starten voor nieuwe executieve politievrijwilligers?
In het academisch jaar 2020–2021 starten totaal 168 nieuwe politievrijwilligers aan een nieuwe deeltijdopleiding, een deeltijdvariant van de opleidingen voor politiespecialisten.
Wat de doorstroomopleidingen betreft, volgen momenteel nog 45 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van surveillant (niveau 2) naar agent (niveau 3). In 2021 voltooien deze politievrijwilligers hun opleiding. De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 zal daarna niet meer worden gegeven, omdat de Politieacademie een nieuwe doorstroomopleiding zal ontwikkelen van niveau 2 naar niveau 4, het niveau van de vernieuwde basispolitieopleiding voor de allround agent.
De Politieacademie vernieuwt momenteel de basispolitieopleiding op niveau 4 voor aspiranten2. Deze gaat in 2021 van start. Vervolgens zal de Politieacademie ervoor zorgen dat de opleiding voor nieuwe volledig inzetbare politievrijwilligers hierop aansluit, zodat de vrijwilligers tot eenzelfde niveau worden opgeleid als de beroepskrachten. Het aantal op te leiden vrijwilligers zal afhangen van de behoefte van de eenheden. De opleiding voor nieuwe politievrijwilligers zal in 2022 van start gaan. De doorstroomopleiding voor vrijwilligers naar niveau 4 zal ook gaan aansluiten bij de nieuwe basisopleiding. Deze opleiding zal vanaf het eerste kwartaal van 2022 van start gaan.
Klopt het bericht dat er tevens geen opleidingen komen voor politievrijwilligers die willen doorstromen van surveillant naar agent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat dit in verhouding met uw beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen over het bericht «Vrijwillig werken bij politie is ook al niet de oplossing (2020Z03837), waarbij u stelt dat het opleiden van politievrijwilligers deel uit maakt van de gehele behoeftestelling van de politie aan de politieacademie, waarvoor de politie mensen en middelen beschikbaar stelt en dat in het regeerakkoord daarnaast € 0,5 miljoen extra per jaar vrijgemaakt is voor het doorstroomonderwijs van politievrijwilligers in de periode 2018–2021? Hoe is en wordt dit geld besteed?
Het onderwijs van politievrijwilligers maakt deel uit van de totale behoeftestelling van de politie aan de Politieacademie. Het aantal plekken voor politievrijwilligers is derhalve afhankelijk van de (totale) behoefte van de eenheden en de beschikbare opleidingscapaciteit. Er wordt momenteel veel gevraagd van de beschikbare opleidingscapaciteit bij de Politieacademie en de politie. In het licht van de vervangings- en uitbreiding opgave waar de politie voor staat, leidt de Politieacademie leidt op dit moment grote aantallen aspiranten op. Tegelijkertijd ontwikkelt de Politieacademie de nieuwe, verkorte basispolitieopleiding. De politie en de Politieacademie zien het in goede banen leiden van de (vernieuwde) opleiding van aspiranten als absolute prioriteit, omdat dit noodzakelijk is de inzetbare politiecapaciteit zo spoedig mogelijk te versterken en de operationele bezetting en formatie in balans te krijgen. Ik bespreek de behoeftestelling aan onderwijs van de politie, de prioritering hierbinnen en de uitvoering daarvan regelmatig met politie en Politieacademie in het tripartite overleg.
De € 0,5 miljoen per jaar extra uit het Regeerakkoord is en wordt zoals afgesproken in de periode 2018–2021 specifiek ingezet voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers, te weten de opleidingen voor de doorstroom van de beperkte naar de volledige niveau 2-kwalificatie en de doorstroom van de niveau 2 naar niveau 3-kwalificatie. Deze opleidingen lopen ook nog in 2021.
Klopt het dat de opleidingen aan de politieacademie opnieuw ontwikkeld worden? Zo ja, hoe ziet deze ontwikkeling er exact uit en welke rol hebben specifiek de politievrijwilligers hierin? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de impact van de coronacrisis op het politieonderwijs, zowel in algemene zin als specifiek betreffende de politievrijwilligers?
Vanwege de coronacrisis is er in het voorjaar een achterstand in het gehele politieonderwijs ontstaan. De achterstanden in het basispolitieonderwijs en de bijbehorende examens zijn inmiddels ingelopen. Voor de vakspecialistische opleidingen en trainingen zijn de achterstanden in beeld gebracht, inclusief de manieren waarop die in de tweede helft nog kunnen worden ingelopen. Specifiek voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers geldt dat er enige vertraging is ontstaan in de stageperiodes bij de eenheden.
De Politieacademie heeft een protocol voor het 1,5 meter politieonderwijs opgesteld.
Zoals ik heb toegelicht in het eerste halfjaarbericht politie 20203, is besloten om het instroommoment voor aspiranten in week 41 van 2020 te laten vervallen om de Politieacademie in staat te stellen om de onderwijsachterstanden zoveel mogelijk weg te werken en tegelijkertijd de nieuwe basisopleiding te ontwikkelen.
Deelt u het beeld van de Landelijke Organisaties van Politievrijwilligers (LOPV) dat al jaren afspraken worden gemaakt ten behoeve van het creëren van wezenlijke opleidingscapaciteit voor vrijwiligers, maar dat deze afspraken niet nagekomen worden? Zo ja, wat is uw verklaring en aanpak hiervoor? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u de constatering van de LOPV?
De Politieacademie heeft doorstroomopleidingen en een opleiding voor politievrijwilligers met specialistische kennis ontwikkeld. Helaas zijn er in totaal wel minder opleidingsplaatsen voor politievrijwilligers beschikbaar gesteld dan eerder voorzien. Dit is het gevolg van noodzakelijke keuzes ten aanzien van de verdeling van de schaarse onderwijs- en begeleidingscapaciteit in het basispolitieonderwijs, waar de opleidingen van politievrijwilligers deel van uitmaken.
De Politieacademie geeft invulling aan de behoeftestelling aan onderwijs van de politie. De politie stelt hiertoe de mensen en middelen beschikbaar aan de Politieacademie. De politie en de Politieacademie hebben gezamenlijk besloten om momenteel absolute prioriteit te geven aan het opleiding van aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding. Gelet op de grote vervangings- en uitbreidingsopgave waarde politie momenteel voor staat, is deze prioriteitsstelling noodzakelijk om de inzetbare politiecapaciteit op peil te houden en de komende jaren uit te breiden. Er is geen sprake van een gebrek van inzet bij de Politieacademie. De Politieacademie heeft binnen haar mogelijkheden en in de context van een sterk toegenomen onderwijsvraag gewerkt aan de doorontwikkeling en de uitvoering van het onderwijsaanbod voor politievrijwilligers.
Deelt u de conbstatering van het bestuur van de LOPV dat achter dit patroon een fundamenteel probleem bij de Nederlandse politieacademie schuil gaat, er zou geen inzet voor het geven van perspectief aan politievrijwilligers zijn? Zo ja, wat is hier aan de hand en wat gaat u er aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat politievrijwilligers cruciaal zijn voor een gezonde politieorganisatie en dat deze mensen, die hart voor het vak hebben en willen instromen of door willen groeien, de ruimte moeten krijgen dat kunnen te doen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding en ik zijn van mening dat politievrijwilligers van grote waarde zijn voor de politieorganisatie. Politievrijwilligers zijn en blijven volwaardig deel van de politie; beroepspersoneel en politievrijwilligers doen de taakuitvoering met én naast elkaar. Het zou dan ook onwenselijk zijn als bij de (specialistische) politievrijwilligers het idee ontstaat dat zij niet belangrijk zijn voor de politieorganisatie. Zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 2, 3 en 5, werkt de Politieacademie momenteel hard aan de ontwikkeling van het vernieuwde basispolitieonderwijs, alsmede een vernieuwde doorstroomopleiding en initiële opleiding voor politievrijwilligers. De opleiding voor specialistische politievrijwilligers wordt aangeboden en er is geen wachtlijst. Mijn departement zal deze ontwikkelingen nauw blijven monitoren in het tripartite overleg met de politie en de Politieacademie.
Recent heeft de plaatsvervangend korpschef, mevr. Huyzer, gesproken met de LOPV over de ontstane situatie. In dit gesprek heeft zij de perspectieven op het gebied van opleidingen en de huidige prioriteitstelling in het licht van de vervangings- en uitbreidingsopgave toegelicht. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat er weer vertrouwen is bij de LOPV over de inzet van en onderwijs voor vrijwilligers bij de politie in de komende jaren.
Ben u ervan op de hoogte dat de LOPV heeft aangegeven te overwegen specialistische politievrijwilligers die worden ingenomen voor de uitvoering actief te gaan adviseren voor een andere organisatie te kiezen? Deelt u de mening dat dit een enorme gemiste kans voor de politieorganisatie zal zijn en dat voorkomen moet worden dat een dergelijke breuk plaatsvindt? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet en waarom denkt u dat de LOPV zich genoodzaakt voelt dit te stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de ontstane situatie zeer onwenselijk is en bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen, zodat politievrijwilligers weer het vertrouwen krijgen dat zij inderdaad een onmisbare schakel vormen binnen de politieorganisatie en het veilig houden van ons allen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Doneeractie voor Manie die leven redt, maar zelf opdraait voor de kosten’. |
|
Michiel van Nispen , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Doneeractie voor Manie die leven redt, maar zelf opdraait voor de kosten: «Het is een bitterzoet gevoel»«?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat een burger een heldendaad verricht door in een acute situatie levensreddend op te treden?
In Nederland zijn er 260.000 burgerhulpverleners en 20.700 actieve AED’s. In 2019 zijn deze burgerhulpverleners 10.145 keer opgeroepen voor een reanimatie. In 67% van alle reanimaties in Nederland buiten het ziekenhuis wordt de reanimatie gestart door burgerhulpverleners. In 14% van alle reanimaties wordt er gestart door een ooggetuige (dit kan ook een burgerhulpverlener zijn). In 60% van alle reanimaties wordt een AED aangesloten door een burgerhulpverlener waarbij de AED in 40% van deze reanimaties defibrilleert (een hartschok geeft). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan verbetering van het oproepsysteem voor burgerhulpverleners HartslagNU. Regionale resultaten laten zien dat hiermee de overleving is gestegen naar 37%.
Wat was de gemiddelde tijdsduur dat politie en/of andere hulpverleners vervolgens ter plekke waren? Kunt u dit per regio aangeven? Zo nee, waarom niet?
Er wordt niet bijgehouden wat de gemiddelde tijdsduur is dat de politie en/of een andere hulverlener (brandweer of ambulancedienst) ter plaatse is, in het specifieke geval dat ook reeds een burgerhulpverlener is opgeroepen voor een reanimatie. Wel wordt door de politie, brandweer en ambulancediensten bijgehouden wat de gemiddelde tijdsduur is dat zij ter plaatse zijn bij een brand, prio-1 of A1 melding. In deze categorie spoedmeldingen vallen onder andere de reanimaties.
De tijdsduur dat de politie bij een zogenaamde prio-1-melding ter plekke is, vanaf het moment dat een melding wordt uitgezet vanuit de meldkamer, betreft in 85 procent van de gevallen 15 minuten. Er kunnen hierbij regionale verschillen aanwezig zijn. Deze informatie is ook te raadplegen op www.data.politie.nl.
De gemiddelde tijdsduur dat de ambulance bij een A1-melding ter plaatse was, vanaf het moment dat de melding door de verpleegkundig centralist op de meldkamer in behandeling werd genomen, betrof in 2018 9:44 minuten. In 2018 was 92,4% van de A1 inzetten in de ambulancezorg in Nederland binnen 15 minuten bij de patiënt2. In geval van een circulatiestilstand worden door de meldkamer ambulancezorg burgerhulpverleners gealarmeerd die met behulp van een AED kunnen starten met de reanimatie.
Bij de brandweer worden opkomsttijden bijgehouden inzake meldingen die gaan over branden. Daarnaast worden voor hulpverleningsincidenten aantallen geregistreerd. Deze informatie is openbaar te raadplegen op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (www.CBS.nl).
Wat is de huidige stand van zaken met het C2000 netwerk, waar de hulpverleners gebruik van maken en sterk afhankelijk van zijn, maar waar nog steeds grote problemen mee zijn?
In mijn brief van 2 juli jl.3 heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de stand van zaken rond het C2000-spraaknetwerk. Waar nog aan gewerkt wordt is restproblematiek met betrekking tot de verbindingen, en het programma IVC blijft erop gefocust deze resterende problemen zo snel mogelijk op te lossen. In september informeer ik uw Kamer uitgebreid over de voortgang.
Deelt u de mening dat het heel zuur is dat een burger die een leven redt door bijvoorbeeld mond-op-mondbeademing te geven en tijdens de reddingsactie zelf ook (im)materiële schade lijdt, zelf opdraait voor de kosten en er geen ruimte lijkt te bestaan mensen tegemoet te komen via bijvoorbeeld Slachtofferhulp? Deelt u de mening dat hier een oplossing voor gevonden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Bij een reanimatie moet de (burger)hulpverlener zijn eigen veiligheid altijd vooropstellen. Desondanks begrijp ik dat het onrechtvaardig aanvoelt wanneer iemand zijn medemens te hulp schiet – of zelfs: het leven redt – en vervolgens zelf blijft zitten met (materiële) schade die daardoor is ontstaan. Een eventuele oplossing daarvoor ligt echter niet in een tegemoetkoming door Slachtofferhulp Nederland. Een slachtoffer van een misdrijf, verkeersongeval of andere calamiteit kan bij Slachtofferhulp Nederland terecht voor emotionele steun, voor ondersteuning in het strafproces en voor hulp om geleden schade vergoed te krijgen.
Kunt u aangeven of het klopt dat er voor dit soort gevallen niets geregeld is indien persoonlijke spullen tijdens een reddingsactie vernield of ontvreemd worden en dat verzekeringsmaatschappijen niet thuis geven? Zo ja, bent u bereid om met verzekeringsmaatschappijen hierover in gesprek te gaan en de Kamer te informeren? Zo nee, welke acties bent u dan wel van plan te ondernemen?
Burgers die elkaar te hulp schieten vallen altijd te prijzen. Navraag bij de gemeente Utrecht leert dat dat in dit geval ook gebeurd is: op 30 juni heeft de betreffende burgerhulpverlener een persoonlijk bericht en grote bos bloemen van de toenmalige burgemeester van Utrecht ontvangen om hem te danken voor zijn goede handelen. Het is jammer te constateren dat in dit geval de persoon door zijn hulpactie te maken krijgt met een hoge rekening. Deze casus is dan ook zeer uitzonderlijk en is daarom onder de aandacht van de gemeente Utrecht. In opdracht van de burgemeester wordt er in overleg met de heer Chawoshey gekeken naar een oplossing om hem te compenseren in de gemaakte kosten.
Deelt u de mening dat burgers die in een acute situatie anderen te hulp schieten geroemd moeten worden, in plaats van opgezadeld met een hoge rekening? Zo ja, welke acties gaat u daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een agent vervolging wil afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een agent procedure aanspant op basis van artikel 12 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering om vervolging af te dwingen van een man die hem bedreigde met fysiek geweld?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedere vorm van agressie en geweld tegen politiemedewerkers volstrekt onacceptabel is?
Ja, iedere vorm van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak is onacceptabel.
Kunt u bij het Openbaar Ministerie (OM) verifiëren waarom deze zaak is geseponeerd en niet zoals gebruikelijk de zaak is voorgelegd bij de rechter?
Het OM heeft mij laten weten dat het bedreigingen tegen personen met een publieke functie hoog opneemt. De aangifte van de politieambtenaar is dan ook met de hoogst mogelijke zorgvuldigheid door het OM bekeken en op strafbaarheid beoordeeld. De omstandigheid dat verdachte door aangever werd aangemerkt als vuurwapengevaarlijk is hierbij eveneens betrokken. Het OM heeft geconcludeerd dat een bedreiging met een kopstoot niet kan worden gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling (artikel 285 Sr). Het Openbaar Ministerie heeft de beoordeling gedaan mede op basis van de geldende jurisprudentie2 waaruit blijkt dat het geven van een kopstoot, waarmee in dit geval werd gedreigd, niet zonder meer voldoende is om (een poging tot) zware mishandeling aan te nemen. Het (mogelijke) vuurwapengebruik van verdachte in het verleden, maakt dit niet anders. Er is nog gekeken of de bedreiging van verdachte kan worden gekwalificeerd als een ander strafbaar feit dan het hiervoor genoemde bedreiging met geweldpleging, maar dat bleek niet het geval.
Heeft u contact gehad met de politievakbonden over deze zaak? Zo ja, wat heeft u besproken en kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de gesprekken die u voert met de politievakbonden over het geweld tegen politiemedewerkers?
Ik heb regelmatig contact met de politievakbonden over verschillende onderwerpen die op dat moment actueel zijn. Op deze individuele casus, die thans aan de rechter is voorgelegd, kan ik verder niet ingaan. Ik vind agressie en geweld tegen politieambtenaren onacceptabel en werk met de politie samen om dit terug te dringen.
Deelt u de zorgen van de politievakbonden en de politiemedewerkers dat het seponeren van deze zaak een slecht signaal is richting politiemedewerkers, juist omdat veel agenten het gevoel hebben dat melding doen van een incident weinig zin heeft?
Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor de betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend. Melding doen van incidenten als deze is naar mijn oordeel overigens zeker altijd zinvol, zoals ik in antwoord op vraag 6 nader toelicht.
Klopt het dat agenten worden aangemoedigd om melding te maken van bedreigende situaties en geweldsincidenten en dat dit binnen de politie met prioriteit wordt opgepakt? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit beleid in de praktijk wordt vormgegeven?
Ja, agenten worden aangemoedigd melding te maken van bedreigende situaties en geweldsincidenten en zo mogelijk aangifte te doen. Hiervoor wordt door leidinggevenden doorlopend aandacht gevraagd. Er zijn verschillende mogelijkheden bij het doen van aangifte, waaronder het kiezen voor aangifte onder domicilie (bijvoorbeeld de werkplek als domicilie). Hierdoor kan de verdachte geen kennis nemen van het privé adres van de aangever. Ook is er de mogelijkheid dat de leidinggevende, vanuit zijn verantwoordelijkheid als werkgever, aangifte doet. De politie behandelt dit soort meldingen en aangiftes met prioriteit. Dat geldt zowel voor de opsporing en vervolging als voor de nazorg voor de medewerker die met agressie en geweld te maken heeft gehad (bijv. de leidinggevende en het Team Collegiale Ondersteuning voor de eerste ondersteuning). Meldingen en aangiftes van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder politieambtenaren, krijgen een speciale code zodat ze bij de behandeling van de zaak als zodanig herkenbaar zijn en ze worden behandeld overeenkomstig de Eenduidige Landelijke Afspraken. De casemanager heeft een belangrijke rol in de begeleiding na een incident. De casemanager ontlast de medewerker zoveel mogelijk in de administratieve zaken en ziet toe op de zaak.
Herinnert u zich dat u in februari 2020 de Kamer heeft toegezegd dat de Wet uitbreiding taakstrafverbod in maart/april zou worden gestuurd naar de afdeling Advisering van de Raad van State en dat u «alles op alles» zet om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?2 Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle stappen die zijn gezet sinds uw toezegging om dit te bewerkstelligen?
Na verwerking van de adviezen die in de consultatie zijn ingewonnen, is het wetsvoorstel conform de toezegging aan uw Kamer op 9 april aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het advies van de afdeling is op 14 juni ontvangen. Het nader rapport dateert van 6 juli en het wetsvoorstel werd op 14 juli ingediend bij uw Kamer (Kamerstuk 35 528, nr. 1).
Kunt u het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod tegen hulpverleners in september bij de Tweede Kamer indienen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Hoe een PGP-hack narcostaat Nederland feilloos blootlegt’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe een PGP-hack narcostaat Nederland feilloos blootlegt?1
Ja.
Hoeveel contant crimineel geld is er in 2020 tot nu onderschept door de politie? Welk deel van dit bedrag hiervan was het gevolg van de recente hack van de Encroservers?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat tot en met juni 2020 door de politie en overige opsporingsdiensten voor een waarde van 132 miljoen euro aan geld en goederen in beslag is genomen. Zoals u weet, kan ik mij over individuele zaken niet uitlaten. Dat geldt ook voor eventuele inbeslagnames die voortkomen uit de recente hack van de Encroservers.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk en tevens onwenselijk is dat Nederland voor criminelen de ultieme drugseconomie is met haar grondstoffen, laboratoria en logistiek? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om het verdienmodel van deze drugscriminelen onderuit te halen? Zo nee, waarom niet?
De omvang van de drugscriminaliteit in Nederland baart ook mij zorgen. In mijn brief van 18 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke wijze het kabinet in de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert.2 Verder heb ik uw Kamer eerder toegezegd na te gaan op welke wijze kan worden onderzocht welke overwegingen voor drugscriminelen bepalend zijn voor de keuze hun waar in Nederland te produceren, zodat maatregelen kunnen worden voorgesteld die de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen verminderen. Uw Kamer wordt hierover in het najaar nader geïnformeerd.3
Hoeveel cyberrechercheurs telt de politie op dit moment? Hoeveel agenten en specifiek cyberrechercheurs zijn de afgelopen jaren belast geweest met de hack van PGP-netwerken en het verwerken van PGP-berichten?
De politie kent op dit moment 120 fte die werkzaam zijn voor diverse Teams High Tech Crime. Daarnaast heeft iedere regionale eenheid ongeveer 10 fte tactische cybercrime capaciteit. Dat is echter geen volledig beeld; ook buiten die teams zijn rechercheurs werkzaam die een expertise op het gebied van cyber hebben.
Het verwerken van PGP-berichten is een taak die binnen de recherche breed is belegd. Het is niet mogelijk vast te stellen hoeveel rechercheurs zich daar mee bezig houden of hebben gehouden.
Is er voldoende capaciteit bij de politie en het openbaar ministerie (OM) voor het verwerken van de miljoenen ontsleutelde berichten? Is er vervolgens voldoende capaciteit om de toename van het aantal verdachten als gevolg van de PGP-hack te vervolgen? Zo nee, bent u bereid er alles aan te doen om de capaciteit toereikend te maken zodat deze verdachten berecht kunnen worden?
De vele ontsleutelde berichten bevatten informatie die niet direct gekoppeld is aan specifieke personen. Ontsleuteling is een belangrijke en cruciale stap, maar vervolgens is nader onderzoek en analyse nodig om deze informatie te koppelen aan verdachten en bruikbaar te maken voor Nederlandse onderzoeken. Daarvoor is niet alleen politiële en justitiële informatie van belang.
De capaciteit van politie is per definitie schaars. Dat betekent dat door het gezag keuzes dienen te worden gemaakt in lijn met de Veiligheidsagenda. Daarin de is de aanpak van ondermijning als landelijke prioriteit voor politie en openbaar ministerie aangemerkt. Die aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit krijgt niet alleen via de strafrechtelijke weg vorm. Een succesvolle aanpak is immers integraal en van lange adem. Dus ook andere bevoegdheden (zoals de fiscaal- en bestuursrechtelijk) dienen te worden ingezet door de overheid en haar partners ten behoeve van een weerbare samenleving. In het kader het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit is een landelijk multidisciplinair interventieteam (MIT) opgericht ter versterking van de (inter)nationale slagkracht. Dit team bestaat zowel uit toezicht, handhaving als opsporingsteams van politie, FIOD, KMar, OM, douane en belastingdienst. Het MIT werkt data-gedreven en is gericht op het duurzaam verstoren van de georganiseerde, ondermijnende criminele bedrijfsprocessen. Daarbij ligt de focus van het MIT op de aanpak van sleutelfiguren, het blootleggen van criminele processen en afpakken van crimineel vermogen en het (met parners) verstoren van deze criminaliteit door het opwerpen van barrières voor crimineel handelen. Kortom: oprollen, afpakken en voorkomen. De informatie die is verkregen uit de ontsleutelde berichten kan ook door MIT worden gebruikt. De focus zal daarbij liggen op het completeren van het beeld van bedrijfsprocessen verdienmodellen en netwerken. Internationale samenwerking zal daarbij ook voor het MIT een belangrijke rol spelen.
Bent u gelet op de tijdelijke grotere benodigde capaciteit bereid om vaker een beroep te doen op politievrijwilligers en politiemedewerkers die gebruik maken van de Regeling vervroegd uittreden?
Politievrijwilligers vormen een belangrijke aanvulling op het beroepspersoneel, maar zij worden niet ingezet om capaciteitstekorten op te vangen. Wel wil de politie een groter beroep doen op vrijwilligers met specialistische kennis. Nu het Besluit algemene rechtspositie is aangepast, is het mogelijk om specialisten van buiten de politieorganisatie sneller in te zetten in een executieve functie. Tevens verkent de politie de mogelijkheid om politievrijwilligers in de periode 2021–2025 tijdelijk in (beroeps)dienst te nemen voor de uitvoering van de politietaak om tijdelijk meer beroepscapaciteit te realiseren.
Politiemedewerkers die gebruik maken van de Regeling Vervroegd Uittreden kunnen niet terugkeren bij de politie. Deze regeling is immers ingesteld om medewerkers tegemoet te komen die niet konden anticiperen op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd.
Bent u bereid om de internationale samenwerking van de Nederlandse politie in de strijd tegen de georganiseerde misdaad te intensiveren en informatiedeling te vergemakkelijken, gezien de zeer succesvolle en vruchtbare internationale samenwerking van de Nederlandse politie bij de PGP-hack en het Encro onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen?
De Nederlandse politie werkt veel en goed samen met andere landen, ook op het gebied van het tegengaan van georganiseerde misdaad. Het intensiveren van internationale samenwerking is al jaren een van de prioriteiten van politie en andere opsporingsdiensten zoals de KMar en de FIOD. Regimes voor internationale deling van politiegegevens zijn daarbij van groot belang maar voor het overgrote deel geen nationale aangelegenheid meer, integendeel. Dat neemt niet weg dat ik in het kader van het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit (BOTOC) door alle betrokken partners, waaronder specifiek het MIT, laat bezien welke behoefte en wensen zij hebben en welke knelpunten er zijn bij de aanpak van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit in relatie tot informatiedeling.
Het bericht ‘Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post’ |
|
Helma Lodders (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse dealers maandelijks naar schatting 9000 postpakketten met drugs naar het buitenland sturen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal onderschepte postpakketten met drugs dat naar het buitenland wordt verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017? En kunt u overzicht geven hoe en waar deze postpakketten onderschept zijn?
De schatting van 9.000 postpakketten met drugs, betrof een extrapolatie van vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Deze actie komt voort uit een pilot gericht op een intelligentere, innovatievere en informatie gestuurde detectie van drugs. Ten aanzien van deze schatting is daarom voorzichtigheid geboden.
Hieronder is een overzicht gegeven van de door de Nederlandse Douane inbeslaggenomen verdovende middelen in uitgaande postpakketten naar Niet-EU-landen2, uitgesplitst naar de meest voorkomende landen van bestemming en naar meest voorkomende soort drugs. Indien uit de bevindingen in de niet-EU stroom uiterlijke kenmerken naar voren komen die ook onmiddellijk zichtbaar zijn in de EU post, dan worden ook die poststukken nader onderzocht en bij een vermoeden van verdovende middelen in beslag genomen. Dat verklaart dat er ook EU landen zijn vermeld.
In de afgelopen jaren zijn vanaf 2017 tot heden de navolgende aantallen en kilo’s verdovende middelen door de douane in beslaggenomen in de uitgaande postpakketten.
De meest voorkomende bestemmingslanden per soort drugs in de uitgaande pakketten varieert:
Klopt het dat met name cocaïne, xtc, speed en steeds meer crystal meth vanuit Nederland per post worden verstuurd naar andere landen? Zo ja, kan een overzicht worden gegeven van de soorten drugs die vanuit Nederland per post naar het buitenland worden verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een overzicht worden gegeven van de landen die de meeste drugspakketten per post vanuit Nederland ontvangen? Zo ja, in hoeverre kunnen postpakketten bestemd voor risicolanden extra worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland worden geen cijfers bijgehouden van het aantal drugspakketten dat per post vanuit Nederland in andere landen wordt onderschept.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als postpakketten vanuit Nederland op den duur in de ban worden gedaan door andere landen, met name vanwege onze handelspositie? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de controle op postpakketten te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik zeker. Voor de aanpak van misbruik van post- en pakketdiensten verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (2020Z12693).
Welke landen voeren een beleid van 100% controle ten aanzien van postpakketten uit Nederland? Sinds wanneer hebben deze landen dat beleid ingevoerd?
Er zijn landen die intensief controleren, maar onduidelijk is of dit 100% controles zijn.
Klopt het dat de douane en de politie eerst toestemming moeten vragen aan een officier van justitie, die vervolgens groen licht moet krijgen van een rechter-commissaris, om een pakket te controleren? Zo ja, is het een mogelijkheid om het controleren van verzendingen te vereenvoudigen door de bevoegdheid om pakketten te openen neer te leggen bij politie- of douanebeambten zelf? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft de bevoegdheid om zonder toestemming van een rechter-commissaris (pakket)post waarop geen briefgeheim rust, te openen en een controle in te stellen.
In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
Klopt het dat er een toename is van het aantal Nederlandse drugspostzendingen die vanuit Duitsland en België worden verstuurd? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met uw collega’s in deze landen om het aantal drugspostzendingen terug te dringen?
Criminelen blijven vindingrijk en als blijkt dat het moeilijker wordt om drugs vanuit Nederland te versturen, zullen criminelen andere wegen zoeken. Uit opsporingsonderzoeken die het PIT draait op verdachte subjecten blijkt de tendens dat in toenemende mate postpakketten worden verstuurd vanuit deze landen. Exacte cijfers zijn echter niet te geven.
Internationaal staat het misbruik van de post- en pakketteninfrastructuur op de agenda. Zowel bij de Europese Commissie als bij de Wereldpostunie en PostEurop. UPU is een partnerschap aangegaan met de International Narcotics Control Board (INCB) om de postale sector te beschermen tegen crimineel misbruik. PostNL is in Nederland aangewezen als de verlener van de Universele Postdienst (UPD) en is in die hoedanigheid bij deze overlegstructuren betrokken. Binnen de Europese Raad is er een thematische discussie «Secure Post» opgezet over de problematiek van drugs in postzendingen. SecurePost is een project onder de vlag van PostEurop in reactie op de oproep vanuit de Europese Commissie om te komen met voorstellen op het thema «Prevention, detection response and mitigation of combined physical and cyber threats to critical infrastructure in Europe».
Ziet u het invoeren van een legitimatieplicht bij het versturen van pakketten naar het buitenland als oplossing? Zo ja, kan de Kamer op korte termijn nader worden geïnformeerd over deze mogelijke maatregel en hoe dit vormgegeven zou kunnen worden, tevens met aandacht voor de AVG? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 117).
Het bericht ‘Spionnen op de loer: “vooral China aast op vaccinkennis”’. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spionnen op de loer: «vooral China aast op vaccinkennis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze signalen zorgelijk zijn? Zijn er bij u signalen bekend vanuit onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van (Chinese) digitale spionage? Zo ja, wat gebeurt er met deze signalen? Zo nee, bent u bereid hier actief navraag naar te doen? Wordt er voor kennisinstellingen in kaart gebracht hoe en op welke schaal deze spionage plaatsvindt, zodat zij zich hiertegen kunnen beschermen?
Uit het Cybersecuritybeeld Nederland 2020 en de jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) blijkt dat sprake is van een permanente digitale dreiging vanuit statelijke actoren en dat deze dreiging blijft groeien. Digitale spionage wordt door deze statelijke actoren veelvuldig ingezet om onder meer geopolitieke en economische belangen van deze staten te dienen. Mochten er signalen zijn van digitale activiteiten richting kennisinstellingen of onderwijsinstellingen dan worden deze hierover geïnformeerd. In het openbaar worden echter geen concrete uitspraken gedaan over specifieke casuïstiek.
Het kabinet deelt uw zorg en werkt daarom aan maatregelen om ongewenste kennisoverdracht langs de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. Het kabinet spreekt geregeld met onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Binnenkort wordt gestart met een nieuwe gespreksronde over veiligheidsbeleid en risico’s van internationale samenwerking op instellingen (zie ook het antwoord op vraag zes).
Zijn de onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van Chinese digitale spionage actief geïnformeerd door sectorale toezichthouders over deze risico’s? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Zo nee, waarom niet? Wat doet u eraan om de Nederlandse wetenschap te beschermen tegen (digitale) spionage? Herinnert u nog dat u vorig jaar op soortgelijke berichtgeving2 aangaf om te kijken of er onderzoek moet komen om uit te zoeken of er een brede kennisregeling moet komen met betrekking tot risicolanden? Welke stappen heeft u na deze berichtgeving genomen?
Het borgen van de veiligheid inclusief digitale veiligheid is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituten zelf. Afhankelijk van het onderzoeksinstituut kunnen er specifieke aanvullende eisen aan de (cyber-)veiligheid gesteld worden. Bijvoorbeeld voor instituten die zich bezighouden met defensie-gerelateerd onderzoek.
Onderwijsinstellingen nemen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid ook actie om hun (digitale) veiligheid te vergroten en risico’s in te dammen. Daarbij worden ze geholpen door organisaties als SURF, de ICT-coöperatie van onderwijs en onderzoek, waarin hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen samenwerken op het gebied van cybersecurity en het cybersecurity expertisecentrum Z-CERT voor academische ziekenhuizen met onderzoekafdelingen. Als het gaat om onderzoeksinstituten die verbonden zijn aan instellingen uit het hoger onderwijs is er ook het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs. Instellingen volgen actief de ontwikkelingen over kennisveiligheid. Ook hebben ze richtlijnen opgesteld, zoals integriteitscodes en gedragscodes als het gaat om internationale samenwerking. Tevens is de checklist van het The Hague Center for Strategic Studies over het aangaan van academische samenwerking met Chinese partners is onder de aandacht gebracht bij instellingen.3
De internationale oriëntatie van kennisinstellingen is een groot goed. Tegelijkertijd kan het ongewenst overdragen van (wetenschappelijke) kennis naar andere landen risico’s met zich meebrengen voor de nationale veiligheid en de positie van kennisinstellingen. Om de digitale weerbaarheid van onderzoekscentra die zich bezighouden van vaccinonderzoek gedurende de Covid-19-uitbraak te verhogen, heeft het kabinet een spoedwetsvoorstel ingediend waarmee het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid krijgt om bijstand aan deze centra te verlenen. Deze bijstand bestaat uit het informeren en adviseren van deze organisaties, het bijstaan in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, waaronder ook digitale spionage, en het verrichten van analyses en technisch onderzoek hiernaar.
Daarnaast werkt het kabinet aan maatregelen ter voorkoming van ongewenste kennisoverdracht, onder de werknaam brede kennisregeling. De focus ligt daarbij op dit moment onder andere op bewustwordingsverhoging, informatievoorziening en veiligheidsbeleid. Ook onderzoekt het kabinet wat de eventuele mogelijkheden zijn voor het toetsen van studenten en onderzoekers. Instellingen in het hoger onderwijs, onderzoeksinstellingen, sectororganisaties en het Platform Integraal Veilig Hoger onderwijs worden betrokken bij de uitvoering van de maatregelen. In het najaar wordt uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd.
Concreet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) naar aanleiding van de incidenten bij de Universiteit Maastricht en Wetsus in gesprek gegaan met de TO2-federatie om het veiligheidsbewustzijn te vergroten en de samenwerking op het gebied van cyberveiligheid bij de TO2 instellingen te verbeteren. Hierbij is ter ondersteuning ook het Digital Trust Center betrokken.
Valt het onderzoek naar het coronavaccin onder «onderzoeksgebieden waar zeer specifieke technische kennis kan worden opgedaan»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moeten er dan op zeer korte termijn geen kaders worden geschapen voor kennisinstellingen hoe om te gaan met invloeden uit risicolanden? Kunt u dit uitleggen?
Op dit moment wordt i.s.m. experts onderzocht welke kennisgebieden zouden moeten worden aangemerkt als risicovolle kennisgebieden. In het najaar wordt u hierover geïnformeerd.
Wat betreft het onderzoek naar het vaccin tegen de ziekte Covid-19, staat het kabinet een gezamenlijke, internationale aanpak voor. Waarin we uitgangspunten als open science (betreft onder meer open access van publicaties en onderzoeksdata), gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hanteren. Tegelijkertijd weten we dat deze uitgangspunten niet voor alle landen vanzelfsprekend zijn. Daarom is het belangrijk dat onderzoeksinstituten goed nadenken met wie ze samenwerken, de data delen, wederkerige afspraken maken en hoe ze hun onderzoek beschermen. Daarbij geldt het motto «zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig», zoals dat in 2016 onder Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie is afgesproken.
Op de korte termijn zet het kabinet in op het verder vergroten van het bewustzijn van betrokken onderzoeksinstellingen onder meer door nader met hen in gesprek te gaan en het nog meer onder de aandacht brengen van het belang van (digitaal) veiligheidsbeleid.
Deelt u de mening dat juist in deze tijd de veiligheid van ons onderzoek zeker moet worden gesteld? Zijn kennisinstellingen naar uw mening voldoende op de hoogte van de risico’s en handelen zij hier ook voldoende naar? Hebben de kennisinstellingen voldoende vaardigheden en kennis in huis om zich te beschermen tegen digitale spionage? Waar zitten de kwetsbaarheden bij de kennisinstellingen?
Zoals ook vermeld bij het antwoord onder vraag drie is veiligheid van onderzoek altijd van belang. Door het hiervoor genoemde spoedwetsvoorstel dat het kabinet heeft ingediend krijgt het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid om bijstand aan deze centra die zich op dit moment bezighouden met het vaccinonderzoek te verlenen. Op die manier kunnen deze organisaties door het NCSC actief worden geïnformeerd en geadviseerd. Ook kan het NCSC bijstand verlenen in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, o.a. op het gebied van digitale spionage.
Is het Ministerie van Justitie & Veiligheid bereid om met sectorale toezichthouders van dit soort vitale onderzoeksinstituten in gesprek te gaan en daar waar mogelijk te ondersteunen en hun informatiepositie te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze gesprekken?
Het kabinet spreekt geregeld met instellingen in onderwijs en onderzoek. Zoals hierboven aangegeven start het kabinet binnenkort met een nieuwe gespreksronde om het bewustzijn van de risico’s van internationale samenwerking te vergroten en om met instellingen en sectororganisaties te komen tot afspraken in het kader van het borgen van veiligheidsbeleid op de instellingen, inclusief digitale veiligheid. Het grootste gedeelte van de gesprekken komt voor rekening van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Maar ook de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zullen betrokken zijn bij de gesprekken met de voor hen relevante onderzoeksinstellingen. Bij de gesprekken zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteuning bieden. Ook zal het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs, naast de sectororganisaties, betrokken worden.
Op welke manier garandeert u de uitgangspunten van «open science» in de zoektocht naar een vaccin voor het Coronavirus, maar zorgt u er eveneens voor dat deze wetenschappelijke onderzoeksinstituten beschermd worden tegen Chinese digitale spionage? En op welke manier vraagt u hierin aandacht voor binnen de Europese wetenschappelijke samenwerkingsverbanden?
Het kabinet is voorstander van een internationale samenwerking in onderzoek en wetenschap. Voor ons belangrijke uitgangspunten zijn open science en open access. Waarden als gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hebben we hoog in het vaandel staan.
Nederland heeft, ook in Europees verband, nadrukkelijk aangeven dat het belangrijk is dat onderzoek omtrent de Covid-19-uitbraak volgens de principes van open science gedeeld zal worden. Dankzij deze internationale samenwerking staan we sterker in de zoektocht naar een vaccin en behandeling. De crisis toont het belang aan van breed en snel beschikbaar stellen van onderzoeksresultaten.
Niet alle landen hanteren dezelfde waarden over gelijkwaardigheid, wederkerigheid, academische vrijheid en open science. Daarom geldt dat we zo open mogelijk zijn, maar zo gesloten als het moet. Dat betekent dat ook wordt gevraagd aan onderzoekers om zich zo bewust mogelijk te zijn van met wie en op welke manier onderzoeksdata worden gedeeld en met wie men samenwerkt. Ook op grond van dual-use exportcontrole kunnen er beperkingen van toepassing zijn op het delen van technologie gerelateerd aan biologische agentia zoals virussen.
Dit vraagstuk komt ook aan bod op de Europese overlegtafels, waar ook het kabinet bij betrokken is. Als het gaat om de aanpak van de Covid-19-pandemie, maar ook in het algemeen als het gaat over onderzoek, wetenschap en innovatie. Lidstaten onderschrijven het belang van samenwerking om ongewenste overdacht van kennis en technologie tegen te gaan. De Europese Commissie werkt daarom op een aantal vlakken aan het voorkomen van ongewenste kennisoverdracht.
Het bericht ‘Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren’. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren»?1
Ja.
Klopt het dat Hardi N. tijdens zijn werkzaamheden in drie verschillende jeugdinstellingen al was veroordeeld voor een terroristisch misdrijf? Zo ja, waarom kon Hardi N. onder een valse identiteit aan het werk gaan met kwetsbare kinderen in drie verschillende jeugdinstellingen?
Het bericht dat Hardi N. is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf is correct.
In 2018 heeft Hardi N. gedurende twee zomermaanden bij drie instellingen gewerkt. Dat deed hij door gebruik te maken van de identiteit van iemand die wel ingeschreven stond bij het uitzendbureau. Voor een flexibele inzet van personeel werken veel jeugdhulpinstellingen met uitzendkrachten. De jeugdhulpinstelling en/of het uitzendbureau moet toezien op de kwaliteit en integriteit van uitzendkrachten en personeelsleden in tijdelijke of vaste dienst. Artikel 4.1.6 van de Jeugdwet bepaalt dat de jeugdhulpaanbieder in het bezit moet zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of hun ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Het doel van de verplichte VOG-screening is dat kwetsbare jongeren en ouders worden beschermd tegen het herhaald plegen van crimineel of grensoverschrijdend gedrag door begeleiders of hulpverleners. Bij een aanvraag voor een VOG wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van de aanvrager. Daarbij wordt gekeken of er voor de functie relevante justitiële antecedenten staan geregistreerd.
In het reguliere VOG-proces heeft de werkgever of het uitzendbureau altijd een rol; deze moet vooraf aangeven voor welk doel de sollicitant bij Justis een VOG moet aanvragen en achteraf het VOG-document controleren op echtheid en inhoud. Het is aan de werkgever dan wel het uitzendbureau om te controleren of de naam van de aanvrager op de VOG vermeld staat, of de VOG voldoende actueel is en of de VOG is aangevraagd voor de functie waarop de betrokkene solliciteert. Daarnaast heeft het VOG-document een aantal echtheidskenmerken (o.a. een watermerk en een hologram), die het uitzendbureau of de werkgever moet controleren. Deze kenmerken zijn terug te vinden op de website van Justis.
De werkgever en het uitzendbureau dienen de echtheid van het VOG-document te controleren en de identiteit voor de eerste dienst van de nieuwe medewerker of uitzendkracht vast te stellen. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het uitzendbureau of bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Bent u van mening dat binnen jeugdzorginstellingen voldoende zicht is op mogelijk extremisme van zorgverleners, dan wel cliënten? Kunt u uiteenzetten hoeveel keer een extremistische achtergrond bij zorgverleners is geconstateerd? Zo ja, welke stappen zijn naar aanleiding van deze constatering genomen? Zo nee, hoe bent u van plan deze informatie wel te verkrijgen?
De afgelopen jaren heeft het Rijk geïnvesteerd om het sociaal domein (jeugd, onderwijs, zorg en welzijn) als volwaardig partner onderdeel te laten uitmaken van de lokale integrale aanpak gericht op het tegengaan van radicalisering en (gewelddadig) extremisme. De rijksoverheid heeft een landelijk ondersteuningsaanbod beschikbaar gesteld om de handelingsvaardigheid te versterken van ketenpartners en professionals, met een specifieke focus op samenwerking met het jeugd- en onderwijsdomein. Sinds februari 2018 ondersteunt Platform Jeugd preventie Extremisme en Polarisatie (JEP) professionals en vrijwilligers in het jeugddomein. Het JEP organiseert bijeenkomsten over thema’s als wat te doen bij vermoedens van radicalisering, informatie delen, en verbinding maken met jongeren met extreme idealen. Het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) biedt daarnaast professionals informatie en advies voor casussen waar mogelijke radicalisering of extremisme speelt. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt professionals trainingen aan voor het herkennen van signalen van radicalisering, onder andere specifiek gericht op het jeugddomein.
Gegeven de hierboven beschreven acties, die gericht zijn op het equiperen van professionals om signalen van radicalisering en extremistische uitingen te herkennen als die zich voordoen en via de daarvoor bedoelde (lokale) structuren te melden, zien wij geen aanleiding voor aanvullende acties. Het aantal (lokale) meldingen van signalen van radicalisering en extremistische uitingen die specifiek raken aan zorgverleners wordt niet bijgehouden. De (lokale) persoonsgerichte aanpak kan worden ingezet wanneer er sprake is van radicalisering en extremistische uitingen. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging.
Deelt u de mening dat de valse Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van Hardi N. na het bekend worden van zijn extremistische overtuigingen direct ingetrokken moest worden? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom het mogelijk was voor Hardi N. om bij verschillende jeugdinstellingen aan het werk te gaan terwijl zijn extremistische overtuigingen bij andere jeugdinstellingen al bekend waren? Zo nee, waarom niet?
Hardi N. beschikte niet over een VOG. Hij kon aan het werk gaan door gebruik te maken van de identiteit van iemand die wel ingeschreven stond bij het uitzendbureau.
Waarom wordt informatie over de extremistische achtergrond van zorgverleners niet gedeeld met de politie en tussen de verschillende jeugdinstellingen en uitzendbureaus? Bent u bereid om op zeer korte termijn dergelijke informatie-uitwisselingen mogelijk en verplicht te maken? Zo nee, waarom niet?
Als daar aanleiding toe is kunnen partijen die betrokken zijn bij de lokale persoonsgerichte aanpak op basis van een convenant informatie delen over personen waarvan signalen van radicalisering bekend zijn. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In multidisciplinaire casusoverleggen maken de overlegdeelnemers een inschatting van de risico’s. Daar worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Vanuit het lokale casusoverleg kunnen jeugdinstellingen en uitzendbureaus geïnformeerd worden. Professionals in de jeugdzorg zijn getraind in herkennen van signalen van radicalisering en kunnen dit bijvoorbeeld via politie of gemeente melden.
In hoeverre hebben de kwetsbare kinderen en jongeren extra begeleiding gekregen om te voorkomen dat zij radicaliseren?
De betrokken instellingen hebben mij laten weten dat Hardi N. geen diensten heeft gedraaid waarin hij alleen met jongeren was. Hierdoor is er geen ruimte geweest om, mocht betrokkene dat van plan zijn geweest, jongeren te radicaliseren. Er is daarom voor de instellingen geen aanleiding geweest om de jongeren extra begeleiding te geven.
Kunt u uiteenzetten waarom onduidelijkheid kan bestaan over de verantwoordelijkheid voor het controleren van de identiteit van een zorgverlener? Deelt u de mening dat bij uitzendkrachten voorafgaand aan hun werkzaamheden in jeugdinstellingen hun identiteit gecontroleerd dient te worden? Zo ja, waarom is de identiteit van Hardi N. bij drie jeugdinstellingen niet gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor het controleren van de identiteit van een zorgverlener. Het voorleggen van een actuele VOG is verplicht voor professionals die in de jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering werken. Werkgevers moeten de echtheid, geldigheid, het doel waarvoor de VOG werd aangevraagd en afgiftedatum van de VOG controleren. Werkgevers hebben daarnaast de plicht om te controleren dat werknemers inderdaad zijn wie ze zijn. Dat betekent dat zij toekomstige werknemers moeten vragen om een paspoort of ID-kaart en ook die moeten checken op echtheid en handtekening. Op deze wijze kunnen werkgevers achterhalen of iemand wel is wie hij zegt dat hij is. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het uitzendbureau of bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Hoeveel zorgverleners hebben gewerkt of werken binnen jeugdinstellingen zonder een VOG of onder een valse identiteit? In hoeverre is u bekend of dit gaat om zorgverleners met een extremistische, zeden of geweldsachtergrond? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op dergelijke data? Bent u bereid deze data op orde te krijgen en de Kamer hierover te informeren?
In hun reguliere toezicht op de jeugdhulp vraagt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) regelmatig hoe de bestuurder zich ervan vergewist dat de VOG origineel is. Dat toezicht heeft de IGJ vorig jaar geïntensiveerd toen bleek dat er valse VOG’s in omloop waren. De IGJ treft aan dat werkgevers soms beschikken over originelen en soms over kopieën. Dat laatste is altijd het geval bij uitzendkrachten. Het origineel ligt dan bij het uitzendbureau. Dat laat onverlet dat de bestuurder verantwoordelijk is voor de verificatie en niet blindelings mag vertrouwen op het uitzendbureau. Zoals eerder gezegd is het de taak van de werkgever om die op echtheid te controleren aan de hand van de verschillende echtheidskenmerken. De IGJ heeft tijdens toezichtbezoeken tot dusver geen onrechtmatigheden aangetroffen.
Vanwege de vorig jaar gebleken problemen met valse VOG’s in de jeugdhulp loopt op dit moment een groot strafrechtelijk onderzoek naar valse VOG’s, het onder valse voorwendselen in de zorg werken en de rol van uitzendbureaus. Deelnemende partijen zijn OM, FIOD, ISZW en IGJ. Deze casus is toegevoegd aan het onderzoek. De resultaten uit het onderzoek, gezamenlijk met de resultaten uit het onderzoek van het WODC naar de beleidsregels van de VOG,3 zullen handvatten bieden voor het vormgeven van toekomstig screeningsbeleid in de jeugdhulp.
Deelt u de mening dat het afgeven of eisen van een VOG niet voldoende is om personen met kwade bedoelingen te weren uit jeugdinstellingen? Zo ja, heeft u naar aanleiding van dit bericht contact opgenomen met de verschillende jeugdinstellingen om te voorkomen dat zorgverleners zonder VOG of een valse VOG werkzaamheden uitvoeren bij jeugdinstellingen? Zo nee, bent u bereid om het huidige screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdinstellingen uit te breiden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover spoedig informeren? Zo nee, waarom niet?
De VOG is het sluitstuk van een breder integriteitsbeleid in de jeugdhulpverlening. Zoals in het antwoord op vraag 8 staat vindt momenteel een groot strafrechtelijk onderzoek plaats. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek gaan wij bezien of het huidige screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdhulpinstellingen verbetering behoeft en zo ja, op welke wijze dat kan.
Het bericht ‘Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS»?1
Ja.
In het rapport van onderzoeksbureau NTA wordt gesteld dat de Hazimi-beweging als extremer geldt dan IS en dat de beweging naar schatting bijna honderd aanhangers telt in Nederland, herkent u dit beeld? Zo ja, wat is de actuele situatie rondom deze beweging en welke dreiging gaat ervan uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hieraan doen?
Zoals reeds beschreven in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 45 gaan de volgelingen van de Saoedische geleerde Ahmed Umar al-Hazimi sneller over tot verkettering van andere moslims dan andere jihadisten.2 In die zin zijn zij extremer dan jihadisten die georiënteerd zijn op ISIS. Dat wil echter niet zeggen dat er ten opzichte van ISIS-aanhangers een hogere geweldsdreiging van Hazimi-aanhangers uitgaat. In DTN 45 is gesteld dat het aantal volgelingen van sheikh al-Hazimi in Nederland wordt geschat op enkele tientallen personen. Voor zover mij bekend is dat aantal sindsdien redelijk stabiel gebleven.
Is bij u bekend hoeveel Nederlandse oud-IS aanhangers zich hebben aangesloten bij de Hazimi-beweging? Zo ja, hoe verhoudt de Hazimi-beweging zich qua aantallen tot huidige de IS-beweging in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Het is niet nauwkeurig aan te geven hoeveel voormalige ISIS-aanhangers nu gerekend moeten worden tot Hazimi-aanhangers. Zoals gesteld kunnen waarschijnlijk enkele tientallen jihadisten in Nederland gerekend worden tot volgelingen van sheikh al-Hazimi. Het totale aantal jihadisten in Nederland is, zoals vermeld in DTN 52, ruim vijfhonderd.3
Nuance door training en advies (NTA) stelt ook dat veel Hazimi-aanhangers over het hoofd worden gezien door lokale overheden, herkent u dit beeld? Wordt er op dit moment door lokale overheden beleid gevoerd ten aanzien van de Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat wordt er momenteel concreet gedaan om dit op orde te krijgen?
De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In casusoverleggen wordt een inschatting gemaakt van de risico’s en worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Er is daarbij ook aandacht voor de specifieke ideologie die iemand aanhangt. Dit is ook het geval indien een persoon de Hazimi-ideologie aanhangt.
Onderzoeker Torre Hamming stelde in 2018 al dat de Nederlander Abu Asim al-Magribby een centrale rol speelt binnen de Hazimi beweging, herkent u dit beeld?2 Zo ja, welke rol speelt Abu Asim al-Magribby momenteel binnen de Hazimi beweging en in hoeverre spelen andere Nederlanders een rol in de internationale Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele personen. In algemene zin kan ik u melden dat personen en bewegingen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid nauwlettend in de gaten worden gehouden. Het OM, politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert. Op de werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ik niet ingaan.
Het NTA stelt in hun onderzoek dat de Hazimi beweging online actief is op kanalen zoals Facebook en Telegram, herkent u dit beeld? Zo ja, hoe zien de online-activiteiten van de Hazimi-beweging eruit en bent u bereid maatregelen te nemen tegen (online) verspreiding van deze beweging? Zo nee, waarom niet?
Aanhangers van de Hazimi-beweging voeren dogmatische en ideologische discussies op jihadistische webfora. Op landelijk niveau zet de overheid zich in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. Zo wordt er ingezet op een integrale multidisciplinaire aanpak van extremistisch en terroristisch gebruik van het internet. De Internet Referral Unit (IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken tot verwijderen van jihadistische content.
Kan bij het eerstvolgende Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) specifiek worden ingegaan op de laatste ontwikkelingen rondom de dreiging van de Hazimi beweging? Zo nee, waarom niet?
Het DTN is een onafhankelijk product van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het DTN vormt voor de NCTV en partners een leidraad voor het anticiperen op dreigingen en als communicatie-instrument voor het Nederlandse contraterrorismebeleid. Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal in het DTN worden in gegaan op de Hazimi-beweging.
De persverklaring van Hizb ut Tharir dat vervolging voor de aanbeveling tot vrouwenbesnijdenis een poging zou zijn om moslims te criminaliseren |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Persverklaring 704, vrouwenbesnijdenis de zoveelste poging om moslims te criminaliseren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat deze politieke organisatie openlijk in een proactieve persverklaring verklaart niet tegen vrouwenbesnijdenis te zijn en ook niet tot het aanbevelen daartoe, zich niet verhoudt tot de vrije waarden van de Nederlandse samenleving en bovendien stigmatiserend kan werken voor moslims die deze vrije waarden wel onderschrijven?
Iedereen in deze samenleving dient de vrijheid te hebben om eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het recht op zelfbeschikking is verankerd in de Nederlandse democratische rechtsstaat en cultuur en dit dient te allen tijde gewaarborgd te worden.
Vrouwenbesnijdenis is in Nederland strafbaar als vorm van (zware) mishandeling. Indien sprake is van het aanzetten tot geweld dan wel (een poging tot) het plegen van geweld, kunnen de politie en het OM hier tegen optreden. Iedereen die vrouwelijke genitale verminking (VGV) uitvoert of meewerkt aan de besnijdenis van een meisje is strafbaar en kan worden vervolgd.
Het uitbrengen van een dergelijke persverklaring waarin geen afstand wordt genomen van dergelijke strafbare feiten heeft een negatieve weerslag op de beeldvorming over de islamitische gemeenschappen als geheel en is daarmee onacceptabel.
De casus, waar de organisatie Hizb ut Tahrir in haar persverklaring aan refereert, is door het OM op 5 juni jl. geoordeeld dat sprake is van opruiing en het aanzetten tot mishandeling, en daarmee tot geweld. Dit heeft geresulteerd in een eis van 120 uur werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Het betreft een rechtszaak eerste aanleg.2
Hoe zou u de organisatie Hizb ut Tharir omschrijven en wat is uw oordeel over haar positie in de Nederlandse samenleving?
Hizb ut Tahrir (HuT) is te typeren als een radicale pan-islamistische beweging. HuT is anti-zionistisch. De beweging heeft een afkeer van seculiere regeringen en ideologieën en schrijft een confronterende en sterk polariserende boodschap voor. Kenmerkend voor de HuT is zijn volharding in politiek en de focus op herstel van het kalifaat. De HuT roept niet op tot geweld, maar kan wel aanzetten tot radicalisering en sociaal-isolationisme. Tot op heden lijkt het bereik van en de ontvankelijkheid voor het gedachtegoed van de HuT in Nederland beperkt gebleven.
Op welke wijze houdt de Nederlandse overheid momenteel toezicht op deze organisatie?
Bevoegde instanties houden doorlopend nieuwe ontwikkelingen in de gaten met betrekking tot organisaties die (mogelijk) een dreiging vormen voor de democratische rechtsorde. Gemeenten worden hierin gekend om daar waar nodig te kunnen inzetten op het vergroten van de weerbaarheid en/of handhaving. Als het gaat om problematisch gedrag wordt gebruik gemaakt van de driesporen aanpak (interactie en dialoog, confronteren en handhaven of verstoren). Indien sprake is van mogelijke radicalisering kan de persoonsgerichte aanpak door gemeenten worden ingezet. Dat kan ook bij een vermoeden van radicalisering bij personen die de ideologie van HuT aanhangen. Ik zie momenteel geen aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie. Het OM, de politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert en dat is ook gerechtvaardigd
Is u bekend dat de organisatie in veel islamitische landen verboden is en ook in sommige andere EU-landen zoals Duitsland, onder andere vanwege antisemitische uitingen? Is een verbod ook in Nederland overwogen en zo ja, waarom is hier niet toe overgegaan?
Het is mij bekend dat in 2003 een «Betätigungsverbot», een verbod op de activiteiten van HuT op Duits grondgebied, is ingesteld. In Nederland kan een verzoek tot verbodenverklaring op grond van artikel 2:20 BW worden gedaan door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank. Het is aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om een dergelijk verzoek te doen.
Het regeerakkoord stelt dat de verbodsbepalingen voor radicale organisaties die tot doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen moeten worden uitgebreid door aanpassing van artikel 2:20 BW. De regering heeft op 18 december 2019 een daartoe strekkend wetsvoorstel ingediend (Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen).3 Het wetsvoorstel is in behandeling bij uw Kamer.
Ziet u aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie naar aanleiding van de recente persverklaring? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u mogelijkheden op basis van de uit het regeerakkoord voortvloeiende wijziging van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek op te treden tegen deze organisatie en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering naar de organisatie te laten kijken en mogelijke maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce PG & OBF) heeft tot doel de informatiepositie van Rijk en gemeenten te versterken, ontwikkelingen te duiden, het handelingsperspectief van gemeenten en Rijk te vergroten en ongewenste buitenlandse financiering aan te pakken.
De bevoegde instanties volgen de ontwikkelingen en tegelijkertijd zet de regering in op het vergroten van de weerbaarheid van de islamitische gemeenschap en van vrouwen in het bijzonder. Dat is voor nu het meest passend.
Het bericht ‘Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel crystalmethlabs er dit jaar zijn opgerold? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal opgerolde crystalmethlabs, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Over de periode 1 januari tot en met 8 juni 2020 zijn op dit moment acht opgerolde productielocaties geregistreerd waarin vermoedelijk productie van methamfetamine (crystal meth) plaatsvond. Het aantal productielocaties voor methamfetamine dat sinds 2017 is opgerold is in onderstaande tabel weergegeven.
Jaar
2017
2018
2019
2020
Opgerold
5
7
9
81
Kunt u aangeven waar de tot nu toe opgerolde crystalmethlabs zich in Nederland bevinden? Zo ja, in hoeverre is er sprake van geografische concentratie van dergelijke labs? Zo nee, waarom niet?
De politie geeft aan dat het inzichtelijk maken van de locaties waar productieplaatsen zijn opgerold het opsporingsbelang kan schaden. Ik kan daarom over de vindplaatsen geen uitspraak doen.
Kunt u aangeven hoe het aandeel inbeslaggenomen crystal meth zich verhoudt tot het totaal aantal in beslag genomen drugs? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Een volledige registratie van de totale hoeveelheid in Nederland in beslag genomen drugs, onderverdeeld naar type drugs, is over de periode 2017 tot en met 2019 niet beschikbaar. In de van de politie ontvangen informatie zijn niet alle inbeslagnames van alle eenheden opgenomen. Over 2018 zijn alleen gegevens bekend van het Hit and Run Cargo Team (HARC) in de Rotterdamse haven en de Douane. Omdat deze gegevens op onderdelen een aanzienlijke onderschatting vormen van de totale hoeveelheid drugs die dat jaar in beslag zijn genomen, kan ten aanzien van de inbeslagnames in dat jaar geen voldoende representatief beeld worden geschetst. In onderstaande tabel zijn de drugssoorten vermeld die in de van de politie ontvangen gegevens over zowel 2017 als 2019 voorkomen en voldoende eenduidig zijn gedefinieerd om te kunnen worden vergeleken. De gegevens over deze jaren zijn inclusief de inbeslagnames door de Douane en de Koninklijke Marechaussee.
Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel methamfetamine binnen de totale hoeveelheid inbeslagnemingen sinds 2017 is toegenomen. Cocaïne blijft verreweg het grootste deel vormen. Hierbij moet worden aangetekend dat voorzichtigheid geboden is bij het duiden van trends op grond van deze beperkte beschikbare data.
2017
2019
In beslag genomen
kg
kg
Amfetamine (speed)
122
475
Heroïne
1.110
1.326
Cocaïne
14.628
43.836
Methamfetamine / crystal meth
23
837
Ecstasy
1.249
599
Ketamine
1
19
Designerdrugs/NPS
5
Bronnen: «Drugs inbeslagnemingen uit het jaar 2017«, politie, Landelijke Eenheid, en «Informatierapport inbeslagname drugs 2019», politie, DLIO, mei 2020
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederland vanwege de goede infrastructuur, productiefaciliteiten en het milde strafklimaat als aantrekkelijke productiebasis voor crystal meth wordt gezien? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u en bent u bereid nog meer te nemen om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor drugscriminelen? Zo nee, waarom niet?
De toename van het aantal aangetroffen productielocaties voor methamfetamine baart ook mij zorgen, en toont eens te meer de noodzaak om de georganiseerde ondermijnende criminaliteit krachtig te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 18 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke wijze het kabinet in de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert.2 Van de daarin genoemde investeringen zal in het bijzonder de introductie van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) de risico’s voor drugscriminelen vergroten, en het daarmee voor hen Nederland onaantrekkelijker maken in Nederland actief te zijn. Ook zijn momenteel enkele wetswijzigingen in voorbereiding waarmee de handel in niet-geregistreerde precursoren (grondstoffen voor drugs) en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen kan worden aangepakt.
Over de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen kan in het algemeen het volgende worden opgemerkt. Aannemelijk is dat de factoren die Nederland aantrekkelijk maken voor bona fide ondernemers, zoals infrastructuur en financiële dienstverlening, ook door criminelen worden gewaardeerd. Ten aanzien van het strafklimaat heb ik uw Kamer in mijn brief van 3 februari jl. bericht dat Nederland in vergelijking tot andere landen in Noordwest-Europa geen bijzonder lage maximumstraffen kent.3 Over de overwegingen die voor drugscriminelen bepalend zijn voor de keuze hun waar in Nederland te produceren is vooralsnog weinig bekend. Om maatregelen te kunnen voorstellen die de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen verminderen is meer inzicht in deze overwegingen gewenst. In het kader van de kennisagenda van het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarover ik uw Kamer in de hiervoor genoemde brief heb geïnformeerd, ga ik na op welke wijze hier onderzoek naar kan worden gedaan. Ik zal uw Kamer daarover in het najaar nader informeren.
Is bij u meer bekend over de achtergrond van de opdrachtgevers van de crystalmethlabs? Zo ja, bestaat er enig verband tussen crystal meth opdrachtgevers en xtc opdrachtgevers? Zo nee, waarom is niet meer bekend over de achtergrond en lopen er überhaupt onderzoeken naar deze crystal meth opdrachtgevers?
Ik kan geen uitspraken doen over lopende onderzoeken. Wel kan worden gezegd dat bij enkele zaken is geconstateerd dat er naast de vermoedelijke productie van methamfetamine sprake was van handel in andere soorten illegale drugs. Daarnaast zijn er signalen op basis waarvan wordt vermoed dat bestaande synthetische drugsproducenten en handelaren (deels) overstappen naar de productie van methamfetamine.
De politie geeft aan aanwijzingen te hebben dat Nederlandse drugshandelaren met behulp van Mexicaanse drugskartels xtc-labs ombouwen tot labs waar crystal meth wordt gemaakt, herkent u dit beeld? Zo ja, welke concrete acties, zowel nationaal als internationaal, heeft u genomen en bent u van plan om te nemen om te voorkomen dat dat Mexicaanse drugskartels hun werkgebied in Nederland kunnen uitbreiden?
Zoals gemeld in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer over methamfetamine werkt de politie nauw samen met buitenlandse opsporingsdiensten, zowel in Europees verband als daarbuiten.4 Buiten Europa onderhoudt de politie intensief contact met de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA), de Australian Federal Police (AFP) en Mexicaanse opsporingsdiensten. De politie geeft aan op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels hun werkterrein uitbreiden naar Nederland. Evenals ten tijde van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen. In het contact met de Mexicaanse opsporingsdiensten worden de ontwikkelingen op dat vlak gevolgd en signalen uitgewisseld.
Kan worden toegelicht welk deel van de productie van crystal meth is bestemd voor de Nederlandse afzetmarkt en welk deel is bestemd voor de buitenlandse markt? Zo nee, waarom niet?
Uit het in maart jl. door het Trimbos-Instituut gepubliceerde Jaarbericht Nationale Drug Monitor 2019 (NDM 2019) blijkt dat het gebruik van methamfetamine in Nederland sporadisch is, en zich beperkt tot enkele groepen zoals mannen die seks hebben met mannen.5 Op basis daarvan kan worden aangenomen dat de in Nederland geproduceerde methamfetamine vrijwel volledig wordt geproduceerd voor de buitenlandse markt.
Zijn er signalen vanuit het buitenland over uit Nederland afkomstige crystal meth? Zo nee, bent u bereid om contact op te nemen met uw Europese collega’s om de Europese productielijnen en afzet van crystal meth meer in kaart te brengen en de Kamer hier op korte termijn nader over te informeren?
In enkele gevallen zijn vanuit het buitenland, zowel binnen Europa als overzees, signalen ontvangen over aangetroffen methamfetamine die uit Nederland afkomstig zou zijn. Omdat het lopende onderzoeken betreft kan de politie hierover geen specifieke informatie verstrekken. Vanwege het onderzoeksbelang kan ook geen gedetailleerde informatie over de productie- en afzetlijnen worden gegeven. Zoals ik uw Kamer heb medegedeeld in mijn brief over crystal meth van 10 september 2019 bevinden de gebruikers van methamfetamine zich vooral in Noord-Amerika, en in toenemende mate in Zuid- en Oost-Azië en Australië.6 De landen in deze regio’s vormen daarom een belangrijke eindbestemming voor in Nederland geproduceerde methamfetamine.
Indien uit het buitenland het signaal wordt ontvangen dat vermoedelijk in Nederland geproduceerde methamfetamine is aangetroffen, zet de politie waar mogelijk met het desbetreffende land in op joint targeting. Hieronder wordt verstaan: het maken van afspraken met de internationale partners over de (structurele) opbouw van een informatiepositie, die leidt tot een aanpak van de sleutelfiguren, vanuit een gedeeld belang en kijkend naar gezamenlijke (interventie-) mogelijkheden. Joint targeting leidt tot focus, samen met andere landen, op High Priority targets, met het doel hen in hun criminele handelen te frustreren en uit te schakelen en verkregen vermogen af te nemen.
Welke maatregelen zijn er reeds genomen tegen eigenaren die, in ruil voor geld, hun leegstaande schuren beschikbaar stellen voor crystalmethlabs? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze eigenaren weerbaarder te maken tegen deze drugscriminelen?
Eigenaren die worden verdacht van een strafbaar feit met betrekking tot de productie of opslag van illegale drugs in hun schuur worden strafrechtelijk vervolgd. Daarnaast is de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd een pand te sluiten als dit wordt gebruikt voor de productie of opslag van illegale drugs. Deze bevoegdheid ziet ook op schuren en loodsen, en wordt in de praktijk ook toegepast. Behalve het aanpakken van eigenaren die zich inlaten met drugscriminelen wordt ook in preventie geïnvesteerd. Om te voorkomen dat drugscriminelen ongestoord hun gang kunnen gaan in leegstaande schuren en loodsen zijn meerdere initiatieven ontwikkeld. In Brabant heeft de Taskforce – RIEC Brabant-Zeeland het Project Agrarisch Buitengebied geïnitieerd, dat als doel heeft de maatschappelijke weerbaarheid in het agrarisch buitengebied te vergroten en barrières op te werpen tegen ondermijning. Naast controles van stallen en loodsen, wordt door het geven van voorlichting en het bieden van handelingsperspectief bijgedragen aan het vergroten van de weerbaarheid van agrariërs. Verder is in het kader van de Regiodeal Achterhoek het programma Vitaal Buitengebied ontwikkeld. Naast het vergroten van de weerbaarheid van eigenaren van leegstaande panden wordt in dit programma ook ingezet op de transformatie en sloop van leegstaande gebouwen en het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen voor boeren om hun erf vitaal te kunnen houden en goed te kunnen blijven leven in het buitengebied. Tot slot heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer in zijn brief over de wijkaanpak van 31 maart jl. geïnformeerd over het onderzoek dat door de ministeries van JenV en BZK is uitgevoerd naar de huur van panden voor criminele doeleinden («Panden met een luchtje»).7 In de voortgangsbrief ondermijning van komend najaar wordt uw Kamer nader over dit onderzoek geïnformeerd.
Hoe staat het met het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt om een groep van nieuwe psychoactieve stoffen (NPS), ook wel designerdrugs genoemd, te verbieden? Hoe verhouden de actieve stoffen van crystal meth zich tot de groep NPS behorende tot dit wetsvoorstel?
Het wetsvoorstel waarmee groepen nieuwe psychoactieve stoffen kunnen worden verboden is dit voorjaar door Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport via internet geconsulteerd. Partijen die belast zullen zijn met de uitvoering en handhaving van de voorgenomen wetswijziging zijn verzocht een uitvoeringstoets uit te brengen. De verwachting is dat alle reacties de komende weken ontvangen zullen zijn en verwerkt kunnen worden. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in procedure te brengen.
De verhouding van methamfetamine tot het wetsvoorstel kan als volgt worden toegelicht. De stofgroepen die voor een verbod worden beoogd zijn afgeleid van de chemische structuur van middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Een van die stofgroepen (fenethylamines) omvat ook de chemische structuur van amfetamine. Dat betekent dat alle nieuwe aan amfetamine verwante stoffen verboden zullen zijn. Methamfetamine is een stof die tot de amfetamines behoort, wat betekent dat ook alle mogelijke varianten van methamfetamine automatisch verboden zullen zijn.
Het bericht ‘Ruit ingeslagen bij restaurant HaCarmel: ‘Het begint bijna gewoon te worden’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Restaurant HaCarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?1
Ja.
Hoe vaak heeft dit restaurant nu te maken gehad met belaging, vernieling, verdachte pakketjes, besmeuring of een andere manier van vandalisme en intimidatie met antisemitisch motief? Wanneer was er hier volgens de politie sprake van een antisemitisch motief? Kunt u een overzicht hiervan geven?
Een overzicht van incidenten die bij de politie geregistreerd zijn rondom het restaurant HaCarmel treft u hieronder aan. Overigens verwijst de politie hierbij naar de term discriminatie, wat in dit verband de strafrechtelijk relevante term is.
Op 7 december 2017 zijn de ruiten van het restaurant vernield en is de Israëlische vlag die in het restaurant hing gestolen. De verdachte is aangehouden, vervolgd en veroordeeld ter zake vernieling en diefstal. De officier van justitie heeft de aanwezigheid van een discriminatoir motief meegewogen in het bepalen van de strafeis.
Tussen 28 en 31 december 2017 is het restaurant besmeurd met eieren en patat. Vanwege het ontbreken van opsporingsindicaties kon geen motief worden vastgesteld en kon geen verdachte worden aangehouden.
Op 29 december 2017 is informatie binnengekomen dat de verdachte van het incident van 7 december 2017 wederom de ramen wilde vernielen. Hierop heeft intensieve politiesurveillance plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft er geen vernieling plaatsgevonden en is de verdachte niet aangetroffen in de omgeving van het restaurant.
Op 20 januari 2018 is door een surveillance-eenheid van de politie opgemerkt dat het raam van het restaurant is besmeurd. Gebleken is dat de ruit schoongemaakt kon worden en dat de eigenaar daarin aanleiding heeft gezien om geen aangifte te doen.
Op 2 maart 2018 is een tegel door de ruit van het restaurant gegooid. Er is geen verdachte aangetroffen of aangehouden. De politie heeft een onderzoek ingesteld. Beschikbare camerabeelden hebben niet tot identificatie van een verdachte geleid. Gelet op de eerdere vernieling is de uitzonderlijke stap gezet om een op de stoeptegel aangetroffen DNA-mengprofiel te onderzoeken. Helaas leverde dit geen match op. Nu een verdachte niet is achterhaald, kon ook geen motief worden vastgesteld.
19 maart 2018: een op het oog verward persoon staat te schreeuwen voor het restaurant. Het is onduidelijk wat hij roept en de politie is snel ter plaatse. Er was geen sprake van een strafbaar feit en derhalve is ook geen motief vastgesteld.
Op 15 januari 2020 wordt melding gemaakt van een verdacht pakketje voor het restaurant, te weten een doos waaruit elektriciteitsdraden steken. Uit onderzoek door de EOD bleek dat het om een ongevaarlijk pakketje ging. In deze zaak is op 14 mei 2020 een verdachte aangehouden (niet zijnde de verdachte van de vernieling op 8 mei 2020). Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 wordt melding gemaakt van vernieling. De ruit van het restaurant is vernield en door het gat in de ruit is de Israëlische vlag naar buiten getrokken en gepoogd in de brand te steken. Kort daarop is een verdachte aangehouden. Het betreft dezelfde persoon die is veroordeeld voor de vernieling op 7 december 2017. Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 en op 15 mei 2020 is er met stift «Find Jews» op de gevel geschreven. De politie doet nog onderzoek.
Klopt het dat de aangehouden persoon voor deze recente belaging dezelfde persoon is die de ruiten van HaCarmel eind 2017 ook insloeg? Hoe vaak is de betrokkene, Saleh A., inmiddels veroordeeld en waarvoor?
Ja, het klopt dat het om dezelfde persoon gaat. Deze persoon is op 11 juli 2018 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor de vernieling van de ruiten van het restaurant en diefstal van de in het restaurant hangende Israëlische vlag. Deze persoon is bovendien in oktober 2019 veroordeeld voor mishandeling.
Hoe wordt het recidivegevaar beoordeeld bij de betrokkene en op welke wijze wordt hierop gehandeld?
Zoals in alle zaken is ook in de zaak van deze verdachte voor de beoordeling van het recidivegevaar gekeken naar een veelheid van factoren: het strafblad van de betrokkene, rapportages van reclasseringsinstanties, psycholoog en psychiater uit eerdere en/of andere zaken, het verhoor van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en bijvoorbeeld informatie van de politie (wijkagent).
Het rechtbankvonnis van 11 juli 2018 geeft inzicht in de beoordeling van het recidivegevaar. Blijkens het Pro Justitiarapport, dat in het vonnis wordt aangehaald, schat de psychiater de kans dat de verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen, hoog in. Uit hetzelfde vonnis blijkt dat de psycholoog heeft geconcludeerd dat de psychische problematiek een risico vormt voor de kans op recidive van de ten laste gelegde feiten. Zowel de psychiater, de psycholoog als Reclassering Nederland hebben, zo blijkt uit het openbare rechtbankvonnis, de rechtbank in dit verband onder meer geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte een ambulante behandeling bij de forensische GGZ moet ondergaan.
Conform dit advies heeft de officier van justitie gevorderd:
«De officier van justitie heeft ook gevorderd dat naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante begeleiding), een verplichting tot begeleid wonen en een verplichting mee te werken aan de aanpak gemeente Amsterdam en begeleiding en ondersteuning door de niet-gecontracteerde zorginstantie Sensa-Zorg. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel zal worden opgelegd, te weten een locatieverbod, en dat deze dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.»
De rechtbank heeft vervolgens overwogen:
«De rechtbank maakt zich – gelet op de problematiek van verdachte – zorgen of verdachte niet opnieuw dergelijke strafbare feiten zal plegen, bijvoorbeeld als verdachte zich weer boos maakt over de Palestijnse zaak. (...) Om ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat, legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken op, met een proeftijd van 2 jaar.»2
De rechtbank legde hierbij de algemene voorwaarde op dat verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar niet schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit. Verder legde de rechtbank conform de eis van de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden op:
Verdachte moet zich melden bij de reclassering, zolang en zo vaak als de reclassering dat nodig acht.
Verdachte wordt verplicht om zich ambulant te laten behandelen bij ambulante forensische zorg, om mee te werken aan begeleid wonen en om zich de bemoeizorg vanuit de gemeente Amsterdam en de zorginstantie Sensa-Zorg te laten welgevallen.
Ook is aan de verdachte door de rechtbank een locatieverbod opgelegd, dat onder meer inhoudt dat de verdachte zich niet zal ophouden binnen een straal van honderd meter rondom het restaurant.
Klopt het dat Saleh A. een gebiedsverbod heeft van 100 meter rondom restaurant HaCarmel? Zo ja, hoe heeft de politie hierop gehandhaafd?
Ja, zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld, heeft de rechtbank bij het vonnis van 11 juli 2018 de maatregel opgelegd dat verdachte zich gedurende twee jaren niet zal ophouden in een straal van honderd meter rond restaurant HaCarmel, zoals ook was gevorderd door het Openbaar Ministerie. De politie heeft vervolgens op de momenten dat daarvoor aanleiding bestond intensief gesurveilleerd rondom het restaurant. Verder zijn er in de omgeving van het restaurant gemeentelijke camera’s geplaatst, die er nog steeds hangen.
Is u bekend dat een aantal weken geleden de woorden «find Jew» met zwarte marker op de deurpost van restaurant HaCarmel zijn geschreven? Is hier opvolging aan gegeven door de politie of het openbaar ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals hiervoor vermeld in antwoord 2, doet de politie onderzoek met behulp van camerabeelden.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van een antisemitisch motief? Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is voor het veiligheidsgevoel van Amsterdammers, en daarbij de Joodse gemeenschap in het bijzonder, om het kwaad te benoemen voor wat het is en daarop vervolgens adequaat te handelen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar het incident op 8 mei 2020 nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en bestreden moet worden. Ik acht het met u van het grootste belang dat burgers zich veilig voelen in hun eigen stad. Juist dit was mijn motivering om op 5 juni jl. bij een aantal Joodse ondernemers langs te gaan. Adequaat optreden van politie en OM is daar dienstig aan en ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren. In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen4 heb ik in het antwoord op vraag 5 aangegeven dat ik van mening ben dat het belangrijk is om antisemitische incidenten te herkennen en correct op te volgen. Voor de politie betekent dit dat kennis en inzichten ten aanzien van verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving goed geborgd blijven in haar organisatie via de «Netwerken Divers Vakmanschap» in de eenheden. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals het Joodse Netwerk, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving.
Naar aanleiding van het WODC-onderzoek naar strafverzwaringsgronden bij discriminatie dat recent aan uw Kamer is toegestuurd, ben ik met de politie en het OM in gesprek over eenduidige werkdefinities die handvaten kunnen zijn bij de beoordeling van gedragingen en uitingen.
Daarnaast is het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM recentelijk structureel uitgebreid met 2,5 fte. Tegelijkertijd blijft er aandacht voor het steviger positioneren van de Regionale Discriminatie Overleggen (RDO’s), zodat een betere afstemming met politie en ADV’s kan plaatsvinden over de vraag welke aanpak het beste effect sorteert.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de belofte gedaan in de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, waarbij er maatregelen zouden worden genomen om op een juiste manier opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?2
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van deze eerder gestelde schriftelijke vragen heeft aangegeven dat de afhandeling van antisemitische incidenten op de agenda staat van uw overleggen met het OM en de politie? Op welke manier heeft u hier sinds de beantwoording van deze schriftelijke vragen aandacht aan besteed? Bent u van mening dat de huidige aanpak van antisemitische incidenten afdoende is? Zo nee, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
De aanpak van discriminatie – waaronder discriminatie met een antisemitisch motief – is regelmatig onderwerp van gesprek met OM, politie en de regioburgemeesters in de reguliere bestuurlijke overleggen. In deze overleggen is bevestigd dat discriminatie een hardnekkig probleem is dat blijvend onze aandacht verdiend. In het door mij geïnitieerde WODC-onderzoek naar de toepassing van strafverzwaringsgronden bij discriminatie wordt geconcludeerd dat politie en OM hun aanpak hebben versterkt, maar dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk zijn. Hierover ben ik met genoemde organisaties in gesprek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de constante antisemitische vernielingen en bedreiging bijna «gewoon» beginnen te worden voor de familie van restaurant HaCarmel? Deelt u de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en dat we als samenleving en overheid de verantwoordelijkheid hebben om hier hard tegen op te treden? Zo ja, op welke concrete manier gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Ga naar Holland’ is trending als homofobe sneer in Turkije’ |
|
Bente Becker (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Ga naar Holland» is trending als homofobe sneer in Turkije»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Ali Erbas, de directeur van het Turkse overheidsinstituut voor Religieuze Zaken (Diyanet), dat homoseksualiteit leidt tot verval van de bevolking?
Ja, die mening deel ik.
De uitspraken die de heer Erbas in Turkije deed, staan haaks op het gedachtegoed van het kabinet en hebben een stigmatiserende en discriminerende werking. Het uitgangspunt van dit kabinet is dat in Nederland iedereen, altijd en overal, zichtbaar zichzelf mag zijn.
Het kabinet neemt te allen tijde afstand van uitspraken die bijdragen aan een homofoob klimaat. De Nederlandse ambassade in Turkije heeft de dag na de betreffende uitspraken daarom ook een bericht op sociale media gedeeld waarin onderstreept is dat iedereen altijd en overal zichzelf mag zijn.
Op dit punt lijkt in Nederland en in Europa soms sprake van polarisatie en botsing van waarden. De opkomst van orthodoxe en conservatieve opvattingen in Europa en in eigen land zijn zowel voor vrouwen als LHBTI’ers een mogelijke belemmering voor verdere emancipatie.
In onze Grondwet worden godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting beschermd. Daarnaast staat in artikel 1 van de Nederlandse Grondwet dat iedereen die zich in Nederland bevindt in gelijke gevallen gelijk moet worden behandeld. Het kabinet doet er alles aan om de democratische rechtsorde en rechten voor alle burgers te beschermen. Discriminatie of onderscheid op basis van homoseksuele gerichtheid is verboden. Verder is:
Deelt u de mening dat preken waarin toehoorders worden opgezweept tegen lhbti’ers, niet alleen ongehoord en verwerpelijk zijn, maar ook op onacceptabele wijze tot haat aanzetten jegens leden van de (internationale) lhbti-gemeenschappen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat na de uitspraken van Ali Erbas, onder de hashtag #YallahHollandaya (Ga naar Holland) doodsbedreigingen zijn gedaan en zijn uitspraken een gevaar vormen voor de Nederlandse lhbti-gemeenschap? Welke veiligheidsanalyse is naar aanleiding van deze berichtgeving gemaakt en welke actie is ondernomen?
Voor zover is na te gaan in de politiesystemen is hiervan geen aangifte gedaan. In algemene zin wordt in risico- en dreigingsanalyses met betrekking tot de (nationale) veiligheid altijd rekening gehouden met de impact van internationale ontwikkelingen en uitspaken op (minderheids)groepen in Nederland.
Kan worden toegelicht in welke mate de hashtag #YallahHollandaya de afgelopen dagen is gebruikt in Nederlandse tweets? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken in welke mate de hashtag gebruikt is onder Nederlandse Twittergebruikers?
De hashtag #YallahHollandaya is op Nederlandstalige sociale media gedeeld. Hierbij zijn zowel uitingen zichtbaar die uitgelegd kunnen worden als steunbetuiging als uitingen die uitgelegd kunnen worden als een persiflage of kritiek op deze uitspraak.
Eenieder die zich door een online uiting gediscrimineerd voelt, kan daarvan melding maken bij het betreffende internetplatform. Volgens de afspraken die in EU-verband zijn gemaakt tussen de Europese Commissie en de platformen, dienen de platformen een dergelijke melding in behandeling te nemen en bij geconstateerde overtreding van de wet of van de eigen gedragsstandaarden over te gaan tot verwijdering van een dergelijke uiting. Ook kan melding worden gemaakt bij het meldpunt internetdiscriminatie (MiND), dat de uiting zal toetsen aan de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast kan een melding onder de aandacht worden gebracht van een anti-discriminatievoorziening (ADV) of bij de politie. Indien sprake is van een strafbaar feit, dan kan uiteraard ook aangifte worden gedaan. Daarnaast worden, in het kader van de aanpak van online hate speech, extremistische uitingen online gemonitord en waar mogelijk aangepakt.2
Heeft u contact opgenomen met organisaties die juist werken aan bestrijding van homofobie en genderongelijkheid bij mensen met een migratieachtergrond die nu hun werk bemoeilijkt zien worden? Zo ja, wat kunt u voor deze organisaties doen? Zo nee, wilt u dat alsnog doen?
Het kabinet ondersteunt langs verschillende lijnen al langer programma’s en projecten om de positie van LHBTI-personen in bi-culturele en religieuze gemeenschappen te bevorderen. Voor een uitgebreidere beschrijving van het Kabinetsbeleid rondom sociale veiligheid van kwetsbare groepen en gender gerelateerd geweld verwijs ik u naar de voortgangsrapportage emancipatie (wordt voor het reces naar de Kamer gestuurd) en naar het Actieplan Veiligheid LHBTI3 van de Minister van Justitie en Veiligheid.
De «Alliantie verandering van Binnenuit» (Movisie en het Consortium Zelfbeschikking, bestaande uit zeven verschillende migranten- en vluchtelingenorganisaties) werkt aan het bevorderen van de acceptatie van LHBTI- en gendergelijkheid en het terugdringen van gender gerelateerd geweld in migranten- en vluchtelingengemeenschappen. Binnen de alliantie richten het IOT, HTIB en Kezban zich op de Turkse gemeenschap.
Deelt u de mening dat er sprake is van een zorgelijk patroon van ongewenste beïnvloeding dat geen verbetering laat zien en dikwijls de integratie tegenwerkt, gezien het feit dat niet voor het eerst vanuit Diyanet, een organisatie met 150 moskeeën in Nederland, verwerpelijke uitspraken worden gedaan, of het nou over de lhbti-gemeenschap of over vrouwen, kindhuwelijken of de jihad gaat?
Zoals gesignaleerd in het DTN 52 en de AIVD jaarverslagen van 2018 en 2019 is Turkije bereid om mensen met een Turkse achtergrond te beïnvloeden en onder druk te zetten.7 Dergelijke vormen van ongewenste buitenlandse inmenging zijn onacceptabel.
Integratie en participatie gaan voor mij niet alleen over meedoen op de arbeidsmarkt of vloeiend Nederlands spreken, maar juist ook over het delen van de basis van onze vrije samenleving en de democratische rechtsstaat. Het kabinet acht het van belang dat alle in Nederland werkzame imams een gedegen kennis hebben van de Nederlandse taal en cultuur, inclusief alle rechten en verworvenheden die bij de Nederlandse samenleving horen en dus de integratie en participatie van Turkse Nederlanders in de Nederlandse samenleving niet belemmeren. Het herinvoeren van de inburgeringsplicht voor de imams uit Turkije zorgt ervoor dat deze kennis op peil is voor vertrek naar Nederland.
Heeft u reeds contact gehad met de Islamitische Stichting Nederland (de Nederlandse tak van Diyanet)? Zo nee, bent u alsnog bereid dat te doen en na te gaan of de preek ook in Nederlandse moskeeën te horen is geweest en de Nederlandse tak van Diyanet te wijzen op het feit dat dergelijke uitlatingen ontoelaatbaar zijn en hen te verzoeken actief onder hun leden uit te dragen dat dit onacceptabel is in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een toelichting geven op dit gesprek?
Mijn departement heeft regelmatig contact met de Islamitische Stichting Nederland (ISN). In het laatste gesprek zijn ook de betreffende uitspraken van de heer Erbas in Turkije aan de orde geweest waarbij de zorgen van uw Kamer over deze uitspraak zijn toegelicht.
ISN gaf daarbij aan dat deze uitlatingen zich hebben voorgedaan in Ankara en naar hun idee weinig weerklank in Nederland vinden. ISN benadrukte dat de stichting en haar achterban in Nederland leeft en daarmee de Nederlandse waarden en normen voor ISN gelden.
In de Nederlandse Diyanet-moskeeën wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) zijn opgesteld voor gebruik in Nederland. Voor zover mij bekend is de betreffende preek van Ali Erbas aan het begin van de ramadan niet overgenomen door ISN. In de door ISN opgestelde preek zijn de omstreden uitspraken van Ali Erbas niet ter sprake gekomen.8
Erkent u dat het in het belang is van de vrijheid van godsdienst dat deze niet misbruikt wordt voor politieke doeleinden en om vrijheden van anderen te onderdrukken? Zo ja, wat doet u hier actief aan? en meer specifiek richting Diyanet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds aangegeven, geldt in Nederland vrijheid van godsdienst. De vrijheid van godsdienst behoort tot de fundamentele principes van de Nederlandse rechtstaat, zolang dit binnen de kaders van de Nederlandse rechtsorde plaatsvindt. In onze Grondwet worden de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting beschermd, maar is ook een verbod op discriminatie opgenomen. Daar waar de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de godsdienstvrijheid in botsing komt met de vrijheid om niet gediscrimineerd te worden, is het uiteindelijk aan de rechter om te bepalen welke weging in een dergelijk geval dient te worden gehanteerd.
Ik vind het belangrijk dat ISN in staat is om zelfstandig invulling te geven aan haar werkzaamheden in Nederland. In gesprekken met ISN blijf ik benadrukken dat het belangrijk is dat ISN een onafhankelijke en op Nederland gerichte stichting is, waarin vermenging van religie en politiek wordt voorkomen. Aan de andere kant wil ik benadrukken dat op grond van de vrijheid van godsdienst de overheid niet gaat over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan.
Hoe staat het met de reeds jaren geleden gedane belofte van Diyanet om haar governancestructuur in Nederland te vernieuwen zodat de politieke agenda en de religieuze agenda niet langer met elkaar verweven zijn? Kunt u de Kamer inzicht geven in alle gesprekken hierover tot nu toe en de uitkomsten daarvan?
Uw Kamer is op 10 juni 2020 schriftelijk geïnformeerd over de aanpak van ongewenste vormen van Turkse diasporapolitiek en de organisatiestructuur van de Islamitische Stichting Nederland (ISN) 9.
Hoe staat het met de uitvoering van in februari 2019 ingediende motie van het lid Becker om te komen tot een contrastrategie van Nederland in de strijd tegen de diaspora politiek vanuit Turkije?2
In de motie Becker heeft uw Kamer mij verzocht om een aanpak te formuleren ten aanzien van mogelijk ongewenste vormen van diasporabeleid van de Turkse overheid. Deze aanpak moet volgens uw Kamer ook de integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond bevorderen. De aanpak is op 10 juni 2020 naar uw Kamer verstuurd.11
Bent u bereid extra instrumenten in te zetten om te voorkomen dat nog langer vanuit Turkije onvrijheid en onverdraagzaamheid gepredikt wordt in Nederlandse moskeeën? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 10 juni geïnformeerd over de aanpak van het kabinet als het gaat om ongewenste vormen van diasporabeleid. Deze aanpak zorgt ervoor dat de overheid kan acteren bij vormen van ongewenste buitenlandse inmenging waarbij sprake is van politieke sturing vanuit Turkije. Een enkele uitspraak van de heer Erbas in Turkije, hoe verwerpelijk dan ook, vormt voor het kabinet geen aanleiding om deze aanpak op dit moment te herzien. In de kabinetsreactie op het rapport van de POCOB wordt u nader geïnformeerd over de visie van het kabinet. Ook ontvangt u komend najaar de contouren van de weerbaarheidsagenda waarbij onder meer aandacht is voor het versterken de weerbaarheid en de gerichtheid op Nederland.
Het bericht ‘Zussen kroongetuige Nabil B. halen uit: ‘Arrestatie Taghi voor ons te laat’’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zussen kroongetuige Nabil B. halen uit: «Arrestatie Taghi voor ons te laat»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door de zussen van kroongetuige Nabil B. wordt geschetst dat er vooraf aan de getuigenis geen veiligheidsplan was opgesteld om de familie van de kroongetuige zo veilig mogelijk te houden? Zo ja, kunt u een toelichting geven van de gang van zaken? Zo nee, wat was de situatie volgens u wel?
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft toegelicht dat rondom de totstandkoming van de deal met de kroongetuige meerdere gesprekken zijn gevoerd met diverse familieleden aangaande hun beveiliging en veiligheid. Conform eerder gemaakte afspraken met de advocaat van de kroongetuige verliepen de contacten met de familieleden via deze advocaat. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn ten aanzien van familieleden die dit wensten, meerdere (verstrekkende) veiligheidsmaatregelen getroffen, dan wel (op eigen verzoek) daartoe middelen verschaft. Niet alle familieleden wilden voor medio maart 2018 in gesprek met het OM, ook niet na aandringen bij de advocaat van de kroongetuige. Nadat medio maart 2018 de processtukken aan de verdediging waren verstrekt, waarin duidelijk werd dat er sprake was van een kroongetuige, heeft op hernieuwd uitdrukkelijk verzoek van het OM alsnog een gesprek plaatsgevonden met enkele van de overige familieleden die daartoe bereid waren en zijn er ook voor hen alsnog veiligheidsmaatregelen getroffen.
Herkent u het beeld dat na de moord op de broer van de kroongetuige geen veiligheidsplan klaar lag om de rest van de familie, met verhoogde urgentie, in veiligheid te brengen? Zo ja, kunt u een toelichting geven van de gang van zaken? Zo nee, wat was de situatie volgens u wel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 waren door het OM ten aanzien van meerdere familieleden reeds verstrekkende veiligheidsmaatregelen getroffen. Na deze tragische gebeurtenis zijn er in de ontstane en ongekende crisissituatie ten aanzien van alle familieleden noodmaatregelen getroffen ter beveiliging van de familie van de kroongetuige. In de periode hierop volgend heeft het OM met alle familieleden meerdere gesprekken gevoerd om vanuit het noodpakket aan maatregelen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen te komen tot een bestendige situatie. Vanwege de complexiteit van de beveiligingsopdracht en de samenhang tussen het relatief grote aantal personen is de uitvoering van een aantal veiligheidsmaatregelen niet altijd probleemloos verlopen. OM en politie betreuren dit en beseffen dat dit het vertrouwen van betrokkenen in de getroffen maatregelen onder druk kan zetten. Met betrekking tot de concrete aard en omvang van de genomen maatregelen, kan in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat een gedegen veiligheidsanalyse gereed moet zijn voordat begonnen wordt aan de inzet van een kroongetuige, waarbij de veiligheid van de kroongetuige zelf, maar ook van de familieleden, advocaten en andere direct betrokkenen, en de beveiligingsmaatregelen die daarvoor genomen moeten worden, centraal staan? Zo ja, is dat hier gebeurd? Zo nee, bent u bereid om met betrokken partijen tot afspraken te komen zodat dit in de toekomst wel altijd gebeurt?
Veiligheidsmaatregelen worden genomen op basis van dreiging en risico. Vanzelfsprekend heeft dit de hoogste aandacht; beveiligingsprofessionals maken continu nieuwe analyses van de dreiging. In een aantal gevallen kunnen (nadere) analyses – vanwege de vertrouwelijkheid – pas worden uitgevoerd nadat de dealovereenkomst met de kroongetuige is gesloten. In nauwe afstemming met de betrokkenen bepaalt het OM op basis van een inschatting wat nodig en in de desbetreffende situatie mogelijk is om de risico’s te beheersen. Over de concrete veiligheidsmaatregelen in een individuele casus kunnen geen uitspraken worden gedaan. Dit zou ten koste gaan van de veiligheid van deze personen en de professionals die met hun beveiliging zijn belast.
Kunt u, los van deze casus, beschrijven welke stappen in het kader van veiligheid genomen worden bij het starten van een kroongetuigendeal? In hoeverre wordt de veiligheidssituatie van familieleden en andere betrokkenen in kaart gebracht en hoe wordt hierop gehandeld?
Het is bij het OM staande praktijk dat, voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten in het kader van getuigenbescherming, per situatie bekeken wordt of bescherming nodig is voor de kroongetuige, familie en andere aan de kroongetuige gelieerde personen en zo ja, voor wie en in welke mate. De veiligheid van alle betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd binnen de kaders die betrokkenen, mede vanwege de impact die veiligheidsmaatregelen op hun privé en/of maatschappelijk leven kunnen hebben, zelf aangeven. Daarbij wordt scherp gekeken naar de voor iedere situatie afzonderlijk meest geschikte beveiligingsconcepten. Zo wordt steeds getracht voor alle betrokken personen de optimale situatie te bereiken. Welke veiligheidsmaatregelen (moeten) worden getroffen is altijd een afweging tussen dreiging en risico (voor de te beveiligen persoon, diens omgeving en derden) en proportionaliteit van de veiligheidsmaatregelen.
Deelt u de mening dat de inzet van kroongetuigen een hele belangrijke factor kan zijn bij het oprollen van criminele netwerken en dat de regeling geprofessionaliseerd moet worden door onder andere vooraf integrale veiligheidsanalyses te maken en ervoor zorg te dragen dat alle benodigde stappen genomen worden om betrokkenen, dus de kroongetuige, maar ook diens familie, advocaten en anderen, zoveel mogelijk veiligheid te bieden? Zo ja, welke stappen zijn hiervoor extra nodig en hoe gaat u deze vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De inzet van kroongetuigen is onmisbaar bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Belangrijke voorwaarde voor de inzet van kroongetuigen is het treffen van adequate veiligheidsmaatregelen voor de getuige en diens omgeving. Met de kroongetuigenregeling en het getuigenbeschermingsprogramma beschikken OM en politie over de instrumenten waarbinnen deze maatregelen kunnen worden getroffen. Voor personen die een bijdrage leveren aan of betrokken zijn bij (de inzet van) kroongetuigen, kunnen daarnaast maatregelen getroffen worden vanuit het stelsel Bewaken en Beveiligen. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over de aanpak van ondermijning van 24 april jl.2 heb geschreven, is het van belang zowel de getuigenbescherming als het stelsel Bewaken & Beveiligen meer toekomstbestendig te maken. Hiertoe doet het kabinet een structurele investering van 55 miljoen euro, waarmee onder andere wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van de informatieanalyse en advisering over maatregelen en in de uitvoering van de maatregelen.
Bent u bereid om de kroongetuigenregeling zo aan te passen dat het verder geprofessionaliseerd wordt, en hierbij de lessen mee te nemen die we van de Italiaanse anti-maffia aanpak kunnen leren, met daarbij in het bijzonder de Italiaanse geprofessionaliseerde kroongetuigen, ooggetuigen en spijtoptangen-regelingen? Zo ja, kunt u de Kamer in het derde kwartaal van dit jaar, of zo mogelijk eerder, over deze analyse en de voorgestelde aanpassingen informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, laatstelijk in de voortgangsbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit d.d. 11 november 20193, heb ik een werkgroep ingesteld die de mogelijkheden verkent tot verruiming van de regeling omtrent toezeggingen aan getuigen. Deze verruiming heeft tot doel het instrument van de kroongetuige effectiever in te kunnen zetten bij de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Bij het vormgeven van deze verruiming wordt onder andere lering getrokken uit de regelingen en ervaringen in het buitenland, waaronder Italië. In verbinding met de verruiming bij de toezeggingen aan kroongetuigen wordt ook gekeken naar de mogelijkheden binnen het getuigenbeschermingsprogramma. Ik ben voornemens uw Kamer uiterlijk na de zomer, dus in het derde kwartaal van dit jaar, over de voorgenomen verruiming te informeren.
Het rapport "Digitalisering aan de grens; Cybersecurity van het grenstoezicht door de Koninklijke Marechaussee op Schiphol" van de Algemene Rekenkamer (20 april 2020). |
|
André Bosman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wanneer u van plan bent de goedkeuringsprocedure conform het defensiebeveiligingsbeleid voor de IT-systemen van de balie en de self-service op orde te hebben? Deelt u de mening dat het belangrijk is dit op korte termijn op orde te hebben en hierbij tenminste een duidelijke streefdatum en planning te hebben om naartoe te werken?
Voor zowel het IT systeem van de balie als de self-serviceportal geldt dat de goedkeuringsprocedure inmiddels loopt. De betrokken partijen hebben (gezamenlijk) de aanvullende beveiligingsmaatregelen geïdentificeerd die noodzakelijk zijn voor een (hernieuwde) goedkeuring en implementeren die momenteel. De aansluiting van het selfservicesysteem op het Security Operations Center (SOC) van Schiphol is onderdeel van de maatregelen die worden getroffen in het kader van de goedkeuringsprocedure en geschiedt bij de beslissing tot overdracht van het self-servicesysteem aan Schiphol (zie ook het antwoord op vraag 8). De volledige implementatie van de maatregelen is voorzien eind 2020, waarna de goedkeuringsprocedure kan worden afgerond.
Bent u het met de Algemene Rekenkamer eens dat alle kritieke systemen van Defensie eigenlijk jaarlijks een beveiligingstest moeten doorlopen, gezien de snelle veranderingen van digitale dreigingen? Indien hiervoor de middelen ontbreken, kunt u dan aangeven welke middelen er nodig zijn om binnen afzienbare tijd wel dergelijke testen jaarlijks uit te voeren?
In het cyberdomein ontstaan voortdurend nieuwe kwetsbaarheden, dreigingen en aanvalsscenario’s. Op basis van de inlichtingencapaciteit treft Defensie gericht beveiligingsmaatregelen. Daarnaast is het patchmanagementproces (het regelmatig doorvoeren van belangrijke softwareupdates) belangrijk voor het beperken van risico's van kwetsbaarheden in systemen. Reguliere beveiligingstesten zijn dus niet het enige middel om de weerbaarheid van de IT-systemen te waarborgen. Zoals ook aangegeven in de reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer beschikt Defensie momenteel niet over de personele capaciteit om de frequentie te verhogen. Het verhogen van de testfrequentie van alle kritieke systemen naar één keer per jaar betekent dat de huidige personele en materiële cybersecurityonderzoekscapaciteit nagenoeg moet worden verdubbeld. Omdat Defensie concurreert met andere partijen op de arbeidsmarkt bij de werving van dit specialistisch personeel is dat niet haalbaar.
Kunt u aangeven per wanneer het self-servicesysteem is aangesloten op de detectiecapaciteit van het Security Operations Center van Schiphol?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ook aangeven per wanneer het baliesysteem en het systeem voor pre-assesment zijn aangesloten op het Security Operations Center van Defensie?
Processen en systemen die essentieel zijn voor het kunnen inzetten van militaire eenheden, worden aangemerkt als kritiek. In verband met veiligheidsoverwegingen kan ik hier ze niet allemaal noemen.
Nog niet alle kritieke systemen zijn aangesloten op het SOC. Bij het aansluiten van systemen op het SOC geeft Defensie voorrang aan de IT-systemen die voor de krijgsmacht de hoogste prioriteit hebben. Na een zorgvuldige risicoanalyse is voorrang gegeven aan de laag gerubriceerde infrastructuur, de defensiebrede P&O-, financiële en logistieke applicaties en de Hoog Gerubriceerde systemen. Het systeem dat wordt gebruikt bij het pre-assessment, wordt volgens planning in 2021 aangesloten.
Het baliesysteem staat niet op de lijst van kritieke systemen en is daarom voorlopig nog niet in de planning opgenomen. Voor zowel het systeem van het pre-assessment als het systeem in de balie geldt dat zij draaien op de laag gerubriceerde infrastructuur waarop reeds wordt gemonitord. Hiermee ondervangt Defensie reeds een groot gedeelte van de risico’s bij deze systemen.
Kunt u aangeven wat de 14 kritieke ICT-systemen van Defensie zijn? Kunt u tevens aangeven of deze allemaal zijn aangesloten op het Security Operations Center?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het overleg met ketenpartners om te oefenen op crisisbeheersing als gevolg van een cyberaanval op Schiphol? Deelt u de mening dat een dergelijke oefening binnen afzienbare tijd gehouden dient te worden en daarna ook periodiek herhaald dient te worden?
Inmiddels vinden gesprekken plaats over hoe een zinvolle oefening kan worden ingevuld. Daarbij wordt ook bekeken in hoeverre aansluiting bij bestaande oefeningen zoals ISIDOOR en gebruikmaking van documenten zoals het Nationaal Crisisplan Digitaal mogelijk is. Uw Kamer wordt hierover dit jaar geïnformeerd. Leerpunten uit oefeningen worden meegenomen in de actualisatie van richtlijnen over de omgang met bepaalde scenario’s. Deze oefeningen dienen inderdaad periodiek herhaald te worden.
Kunt u in samenhang met de oefening ook richtlijnen opstellen over de omgang met voorstelbare scenario’s, zoals de besmetting van systemen met «ransomware»?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u het door de Algemene Rekenkamer geschetste probleem van tegengestelde belangen, waarbij Defensie meer oog heeft voor veiligheid en Schiphol systemen snel wil implementeren om zo de doorstroming van passagiers te versnellen? Welke waarborgen gaat u inbouwen rond de overdracht van het self-service systeem aan Schiphol? Kunt u de Kamer over deze waarborgen informeren voordat overdracht plaatsvindt?
Voor zowel Schiphol als de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid heeft veiligheid bij het grenstoezicht de hoogste prioriteit. Schiphol en de betrokken ministeries werken nauw samen om de veiligheid te verzekeren. Alvorens te besluiten tot overdracht van het eigenaarschap van het selfservicesysteem aan Schiphol wordt bekeken hoe de veiligheid het effectiefst kan worden gewaarborgd. Dit sluit aan op het goedkeuringsproces volgens het Defensieveiligheidsbeleid. Het voltooien van het goedkeuringsproces en het blijvend voldoen aan de functionele en beveiligingseisen vanuit het Ministerie van Defensie zijn voorwaarden voor een overdracht van het systeem aan Schiphol. Het kabinet zal de Kamer nader informeren over het voorgenomen besluit en de voorwaarden waaronder dit gebeurt voordat overdracht plaatsvindt.
Herinnert u zich de beantwoording tijdens het mondelinge vragenuur van dinsdag 18 februari 2020 over het bericht «Antisemitische incidenten in Nederland» en dan specifiek de beantwoording rondom de vragen over antisemitische incidenten in Amsterdam op de Albert Cuypmarkt en in het restaurant HaCarmel?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de gebeurtenis waarin marktkoopman Tarik E. in 2019 twee joodse collega-marktkoopmannen neerstak op de Amsterdamse Albert Cuypmarkt dat deed vanuit antisemitische motieven? Zo ja, waarom oordeelde zowel het openbaar ministerie (OM) als de rechtbank eind vorig jaar dat daar juist geen sprake van was? Zo nee, waarom niet?
Ik deed mijn uitspraak in antwoord op een vraag van het Kamerlid Van Dijk, die vroeg hoe ik ervoor ging zorgen dat elke melding van antisemitisme serieus zou worden opgepakt. Ik benadrukte toen dat we elke aanwijzing dat sprake is van een antisemitisch motief serieus moeten nemen. Om die reden is bijvoorbeeld het Joods politieoverleg (beter bekend als Joods politienetwerk) ingesteld, dat tevens dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitisme onder agenten te vergroten. Tijdens het vragenuur gaf ik daarbij ook aan dat ik contact heb gezocht met het Joods politienetwerk kort na de steekpartij op de Albert Cuypmarkt. Op het moment dat dit feit plaatsvond moest de mogelijkheid worden opengehouden dat er sprake was van antisemitische motieven. Juist omdat die mogelijkheid moest worden opengehouden, heb ik toen contact gezocht met het Joods politienetwerk. Mijn uitspraak tijdens het vragenuur moet daarom worden opgevat als een verwijzing naar het vermoeden dat onmiddellijk na het steekincident was gerezen, dat hier sprake kon zijn van antisemitische motieven. Ik lees in het vonnis dat de rechtbank op basis van het dossier uiteindelijk niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte een discriminatoir motief had. Tegen dit vonnis is beroep ingesteld bij het Hof.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de vernieling van het Joods restaurant HaCarmel in 2017 een aanslag is geweest? Zo ja, waarom sloot de politie destijds een terroristisch motief uit? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van de vorige vraag heb ik toegelicht in welke context ik deze uitspraak deed. Ik noemde de HaCarmel-zaak als illustratie van de functie van het Joods politienetwerk, dat dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitische incidenten te vergroten, zodat elke aanwijzing van antisemitische motieven ook door de politie serieus wordt genomen. In de HaCarmel-zaak leefde bij de slachtoffers het gevoel dat zij slachtoffer waren van antisemitisme. Dat gevoelen moest naar mijn mening serieus worden genomen en was voor mij de reden om contact te zoeken met het Joods politienetwerk. Met de term aanslag heb ik slechts uitdrukking willen geven aan het gevoel dat bij de slachtoffers leefde. Het OM heeft bij de bepaling van de strafeis overigens ook rekening gehouden met een discriminatoir motief. Dat laat onverlet dat de politie, het OM en de rechter op basis van het dossier uiteindelijk niet hebben kunnen vaststellen dat er sprake was van een terroristisch motief.
Kunt u de discrepantie tussen uw kwalificatie van de incidenten en de kwalificaties van de politie en het OM verklaren? En wat betekent deze discrepantie, hoe duidt u dit?
Zie de beantwoording van de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om antisemitische incidenten als zodanig te herkennen en te erkennen, zodat de zaken ook echt worden gezien als wat ze zijn en er sprake kan zijn van correcte opvolging?
Ja, die mening onderschrijf ik ten volle. Daarom investeert het kabinet in Antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), terwijl ook de politie en het OM maatregelen nemen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging oog is voor een eventueel discriminatoir motief. Zo wordt bij de politie bij alle eenheden het al aangehaalde Joods politienetwerk uitgerold. Dit netwerk functioneert als intermediair tussen de Joodse gemeenschap en de politieorganisatie en helpt politiemedewerkers antisemitisme beter te herkennen en aanwijzingen daarvan beter op te volgen, net zoals bijvoorbeeld Roze en Blauw helpt bij de bestrijding van discriminatie van seksuele minderheden. Ook werkt de politie nauw samen met de Anne Frank Stichting om politiemensen te laten zien hoe belangrijk het is om antisemitisme te herkennen. Het OM beschikt over een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) dat bestaat uit twee officieren van justitie en drie medewerkers, die gespecialiseerd zijn in het herkennen van discriminatiezaken en in de wijze waarop deze voor de rechter kunnen worden gebracht. Daarnaast zijn bij alle parketten discriminatieofficieren aangesteld. Het LECD voert met de politie en ADV’s – en soms ook met gemeenten of belangenorganisaties – op lokaal en regionaal niveau overleg over trends, incidenten en de gewenste aanpak.
Deelt u de mening dat het herkennen en erkennen van een antisemitisch karakter van een incident een hele belangrijke stap is richting slachtoffers en dat zij zich nu te vaak ongehoord voelen?
Ja, het is van belang dat bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten aanwijzingen dat sprake is van een discriminatoir motief goed worden opgevolgd. Ik kan mij daarbij overigens goed voorstellen dat individuele slachtoffers zich nu soms nog ongehoord kunnen voelen. Dat betekent overigens niet dat slachtoffers van antisemitische incidenten structureel niet gehoord zouden worden. Juist ADV’s, politie en OM is er veel aan gelegen om de juiste opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes, waaronder die met een antisemitisch karakter. Zoals ik hiervoor al aangaf, worden er ook concrete maatregelen genomen om dit te verbeteren.
Op welke manier gaat u in uw gesprekken met de politie en het OM aandacht besteden in de verschillen in de beoordeling van antisemitisme door de politie, het OM en de rechter? Kunt u de Kamer voor het mei-reces informeren over de voortgang van deze gesprekken, met name over hoe meldingen van antisemitische incidenten beter gestroomlijnd kunnen worden?
De aanpak van discriminatiedelicten en delicten met een discriminatoir motief, zoals antisemitische incidenten, zijn in het verleden verschillende malen in mijn overleggen met het OM en de politie aan de orde gesteld. Ook in de toekomst blijft de afhandeling van dergelijke incidenten daar op de agenda staan. Een gedeelte van de extra ter beschikking gestelde gelden om antisemitisme tegen te gaan, zal ik inzetten om naast reeds bestaande voorzieningen zoals Slachtofferhulp, ook ADV’s beter in staat te stellen om slachtoffers van antisemitisme en andere vormen van discriminatie bij te staan en eventueel te ondersteunen bij het doen van aangifte.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaan.
Het bericht ‘Vrijwillig werken bij politie is ook al niet de oplossing’ |
|
Monica den Boer (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de ingezonden brief «Vrijwillig werken bij politie is ook al niet de oplossing» naar aanleiding van het eerdere bericht dat drie op tien agenten niet inzetbaar zou zijn?1
Ja.
Klopt het dat politievrijwilligers minder ingezet worden om verdringing te voorkomen, terwijl er op sommige plekken sprake is van een tekort van politiemensen? Zo ja, kunt u duidelijkheid verschaffen over hoe deze scheve situatie in de toekomst voorkomen kan worden?
Politievrijwilligers vormen een belangrijke aanvulling op het beroepspersoneel. De relatie tussen de politie en vrijwilligers wordt gekenmerkt door wederkerigheid. De politie biedt vrijwilligers de mogelijkheid een maatschappelijke bijdrage te leveren en zich te ontwikkelen, terwijl vrijwilligers de politie extra handen en ogen bieden en andersoortige kennis en ervaring met zich meebrengen. Politievrijwilligers zijn derhalve van grote toegevoegde waarde voor de organisatie.
Gelet op de waardevolle bijdrage die politievrijwilligers leveren, worden er meer vrijwilligers geworven. De politie is in 2019 een achtjarig groeipad gestart voor de verhoging van het aantal vrijwilligers. Ik juich deze uitbreiding toe. Het is evenwel niet de bedoeling dat vrijwilligers worden ingezet om capaciteitstekorten op te vangen. De politie mag niet afhankelijk zijn van vrijwilligers voor de reguliere werkzaamheden. De Toetsingscommissie Politievrijwilligers ziet erop toe dat er geen sprake is van verdringing van reguliere arbeid.
De politie wil een balans behouden tussen de inspanningen van de politieorganisatie enerzijds en de inspanningen van de vrijwilliger anderzijds. In het inzetkader politievrijwilligers zijn afspraken gemaakt over de minimale en maximale inzeturen van politievrijwilligers. Minimale inzeturen worden wenselijk geacht om de kwaliteit te borgen en maximale inzeturen worden wenselijk geacht om te verzekeren dat politievrijwilligers niet worden overvraagd. Daarbij is rekening gehouden met het parttime karakter van vrijwilligerswerk. De meeste vrijwilligers zijn naast hun normale baan ook actief bij de politie en brengen zo expertise van buiten de organisatie in. De maximale inzet van politievrijwilligers bedraagt 576 uur per jaar.
Deelt u de mening dat politievrijwilligers een passende aanvulling op basisteams kunnen zijn, zonder dat zij de beroepscollega’s verdringen? Zo ja, kunt u een toelichting geven met wat voor soort aanpak en beleid dit wordt gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel politievrijwilligers er momenteel zijn? Kunt u daarbij het onderscheid maken tussen executieve vrijwilligers, die worden aangesteld voor de uitvoering van politietaken zoals handhaving en hulpverlening, en niet-executieve vrijwilligers die administratieve, technische en andere taken verzorgen? Waar, wanneer en voor welke taken zijn deze politievrijwilligers momenteel inzetbaar?
In januari 2020 waren er 2.400 politievrijwilligers, waarvan 1.300 executieve politievrijwilligers en 1.100 niet-executieve vrijwilligers. In het hele land zijn vrijwilligers actief.
De executieve politievrijwilligers zijn belast met de uitvoering van de politietaak. Zij zijn overwegend werkzaam bij de gebiedsgebonden politie. De niet-executieve politievrijwilligers zijn belast met de uitvoering van allerhande ondersteunende taken, zoals administratie.
Klopt het dat er geen centrale documentatie wordt bijgehouden van personeel en vrijwilligers en hun competenties? Klopt de observatie dat teamchefs nu vaak eigen (onvolledige) spreadsheets maken die onderling onverenigbaar zijn? Bent u van plan om tot een centrale, landelijke, eenvormige documentatie te komen die inzichtelijk is voor alle regionale eenheden van de politie? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat momenteel nog geen landelijk overzicht van de deskundigheden en competenties van beroepspersoneel en politievrijwilligers. De eenheden houden overzichten bij van de vrijwilligers die bij hen werkzaam zijn en hun deskundigheden.
De politie werkt aan een landelijk portal (Blue) waarin medewerkers hun specifieke kennis, competenties en deskundigheden kunnen opnemen, bijvoorbeeld op cyber en financieel-economisch gebied. Dit portal moet leidinggevenden in staat stellen om medewerkers te vinden met specifieke kennis voor klussen. Er loopt momenteel een pilot met Blue in de Eenheid Den Haag. Deze pilot verloopt voorspoedig. De politie onderzoekt de mogelijkheden om het portal in het tweede kwartaal van 2020 open te stellen voor alle politiemedewerkers, waaronder politievrijwilligers.
Kunt u aangeven hoeveel politievrijwilligers momenteel worden opgeleid, voor welke functies dat gebeurt en wat de bijbehorende kosten zijn? Kunt u daarbij tevens aangeven hoeveel mensen nu op een wachtlijst staan om politievrijwilliger te worden (zowel executieve als niet- executieve), hoe de verdeling tussen de regionale eenheden is en wat ervoor nodig is om de wachtlijsten weg te werken? Kunt u daarbij inzichtelijk maken waarom is gekozen voor 10% vrijwilligers (van het hele korps) en hoe deze keuze tot stand is gekomen?
In 2012 sprak de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie de ambitie uit om het aantal politievrijwilliger te verhogen naar tien procent van de operationele formatie (ongeveer 5.000 vrijwilligers). In 2015 was dit doel nog niet bereikt, maar werd besloten om de werving van nieuwe vrijwilligers tijdelijk te stoppen, zodat de bestaande groep politievrijwilligers beter kon worden ondersteund en er kon worden gewerkt aan een modern vrijwilligersbeleid. De politie is in 2019 een achtjarig groeipad gestart voor de verhoging van het aantal politievrijwilligers naar 5.000.
De politie, de politievakorganisaties en de Landelijk Organisatie Politievrijwilligers hebben de afgelopen jaren gewerkt aan landelijk beleid voor politievrijwilligers met betrekking tot de rechtspositie, werkzaamheden, werving en opleiding van politievrijwilligers. Er is onder andere een meerjarenprogramma opgesteld voor het opleiden en behouden van de huidige politievrijwilligers. Om de bevoegdheden en de inzetbaarheid van de huidige executieve politievrijwilligers te vergroten, is doorstroomonderwijs ingericht. Vrijwilligers zijn niet verplicht doorstroomonderwijs te volgen.
Momenteel volgen ongeveer 100 politievrijwilligers doorstroomonderwijs. Een deel van deze vrijwilligers volgt de doorstroomopleiding van een smalle niveau 2-kwalificatie naar een volledige 2-kwalificatie (LFNP-functie Assistent GGP B). Na voltooiing van deze opleiding krijgen de betreffende politievrijwilligers de bredere opsporingsbevoegdheid die past bij de generieke aanstelling voor de uitvoering van de politietaak. Het andere deel van de vrijwilligers volgt de doorstroomopleiding van de (volledige) niveau 2-kwalificatie naar de (volledige) niveau 3-kwalificatie (LNFP-functie Medewerker GGP). De vrijwilligers in kwestie hebben al een brede opsporingsbevoegdheid, maar kunnen na voltooiing van deze opleiding een breder werkpakket krijgen. Later dit jaar zullen initiële opleidingen voor nieuwe politievrijwilligers van start gaan. Daarnaast wordt op dit moment een wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie voorbereid. Na inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit, zal het ook mogelijk zijn om specialisten van buiten de politieorganisatie sneller in te zetten in een executieve functie. Voor deze vrijwilligers worden kortere opleidingen ontworpen, die zijn toegespitst op hun specifieke taak en inzet.
Het opleiden van politievrijwilligers maakt deel uit van de gehele behoeftestelling van de politie aan de Politieacademie, waarvoor de politie mensen en middelen beschikbaar stelt. In het Regeerakkoord is daarnaast € 0,5 miljoen extra per jaar vrijgemaakt voor het doorstroomonderwijs van politievrijwilligers in de periode 2018–2021.
Er zijn geen wachtlijsten voor nieuwe politievrijwilligers. Kandidaten kunnen reageren op vacatures, die geregeld worden opengesteld.
Deelt u de mening dat het van belang is dat politievrijwilligers ook verder opgeleid kunnen worden zodat een eventuele verruiming van handhavingsbevoegdheden en politievrijwilligers daarmee breder inzetbaar zijn? Zo ja, wat zijn daar momenteel de mogelijkheden voor?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer en onder welke omstandigheden acht u uitbreiding van bevoegdheden van politievrijwilligers verantwoord?
Zie antwoord vraag 6.
Welke balans tussen politievrijwilligers en beroepscollega’s acht u ideaal om ervoor te zorgen dat basisteams versterkt worden, zonder dat beroepscollega’s vervangen worden door hen en zonder dat er een structurele uitholling van het takenpakket van beroepskrachten ontstaat? Wat is volgens u een reëel streefgetal en hoe staat dit in verhouding tot de huidige situatie?
Zoals hierboven toegelicht, werkt de politie op basis van een achtjarig groeipad toe naar 5.000 politievrijwilligers. Deze vrijwilligers vormen een nuttige aanvulling op het beroepspersoneel en er wordt op toegezien dat zij geen reguliere arbeid verdringen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag drie.
Het bericht ‘Macron gaat buitenlandse imams weren’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Macron gaat buitenlandse imams weren»?1
Ja
Bent u het met de stelling eens dat we ook in Nederland alles moeten doen om de radicale invloeden in onze wijken vanuit religieuze hoek, al dan niet gefinancierd met buitenlandse middelen, met man en macht tegen te gaan?
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van (godsdienstige) beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het Kabinet staat voor de grondwettelijke vrijheid van godsdienst- en levensovertuiging.
Onze vrijheden zijn echter geen vrijbrief voor antidemocratisch, antirechtstatelijk en onverdraagzaam gedrag. Hier trekt het Kabinet een grens. Om de democratische rechtsorde en zijn vrijheden te beschermen en de sociale stabiliteit te behouden is het Kabinet van mening dat het noodzakelijk is op te treden tegen mensen in Nederland die onze vrijheden misbruiken om antidemocratische en onverdraagzame boodschappen te verspreiden en de grondwettelijke rechten en vrijheden van anderen stelselmatig en met (de dreiging van) geweld of dwang beperken. We richten ons daarbij niet op een bepaalde geloofs- of levensovertuiging als zodanig.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 11 februari 2019 heeft het Kabinet de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce) ingericht om drie belangrijke doelstellingen te verwezenlijken. Naast het versterken van weerbaarheid van gemeenschappen en de bredere samenleving en het vergroten van handelingsperspectief van gemeenten en Rijk, is een belangrijke doelstelling om de informatiepositie van Rijk en gemeenten te versterken. Op lokaal niveau wordt ingezet op training en kennisoverdracht om problematisch gedrag vroegtijdig te kunnen signaleren.
Is het waar dat er ook in Nederland wijken zijn met een bovengemiddeld risico op radicale beïnvloeding uit religieuze hoek? Zo ja, welke wijken zijn dit en hoe treedt u hiertegen op? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er kan niet worden verondersteld dat in bepaalde wijken meer sprake is van (structureel) antidemocratisch, antirechtstatelijk en/of onverdraagzaam gedrag. Om te voorkomen dat ongewenste radicale invloed van aanjagers vat krijgt op een wijk, wordt op lokaal niveau ingezet op training en kennisoverdracht om problematisch gedrag vroegtijdig te kunnen signaleren. Daar waar sprake is van noodzakelijk ingrijpen bij instellingen die (structureel) problematisch gedrag vertonen, kunnen gemeenten voor directe ondersteuning terecht bij de Taskforce.
Deze aanpak biedt handvatten om tegen (structureel) antidemocratisch, antirechtstatelijk en/of onverdraagzaam gedrag op te treden. Het voorgestelde wijkgerichte onderzoek naar (bovengemiddeld)risico op zogenoemde radicale beïnvloeding uit religieuze hoek biedt hiervoor geen toegevoegde waarde.
Wat kunt u leren van de wijkgerichte aanpak in Frankrijk waardoor daar 152 cafés, 15 gebedshuizen, 12 centra voor cultuur of sport en vier scholen zijn gesloten? Wat was hiervan de juridische basis en kunnen we in Nederland ook vaker tot sluiting overgaan?
Het verbieden van private rechtspersonen, waaronder cafés en gebedshuizen, vormt een inbreuk op de grondwettelijke vrijheid van vereniging. In sommige gevallen kan antidemocratisch en onverdraagzaam gedrag zo ver gaan dat dit leidt tot strijd met de openbare orde. In het regeerakkoord wordt het voorbeeld genoemd waarin een organisatie tot doel heeft om onze rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen. Om de mogelijkheden om op te kunnen treden te verruimen als doelen of werkzaamheden van een rechtspersoon in strijd zijn met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW heeft de Minister voor Rechtsbescherming op 18 december 2019 een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend.2 Het verbieden van rechtspersonen door de rechter is een maatregel voor uiterste gevallen. Door duidelijker te maken welke doelen en werkzaamheden in ieder geval strijd opleveren met de openbare orde wordt beoogd de slagkracht van artikel 2:20 BW te vergroten.
De regelgeving omtrent het sluiten van scholen is vastgelegd in de onderwijswetgeving. Op dit moment is beëindiging van de bekostiging in het funderend onderwijs alleen mogelijk als een school langdurig onder de opheffingsnorm zakt of als sprake is van langdurig zeer zwak onderwijs. Er zijn echter ook andere situaties waarbij continuering van de school niet langer verantwoord is. Daarom heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media aangekondigd om voor het funderend onderwijs de gronden voor beëindiging van de bekostiging uit te breiden met situaties waarin sprake is van structurele strijd met de burgerschapsopdracht of de sociale veiligheid.3
In het hoger onderwijs schenken instellingen mede aandacht aan bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Bij niet-naleving kunnen rechten aan een opleiding worden ontnomen of kan – bij bekostigde instellingen – een bekostigingssanctie worden opgelegd. De regering is voornemens, door wetswijziging, vergelijkbare eisen voor het mbo te laten gelden.4
Hoeveel imams komen er jaarlijks vanuit het buitenland naar Nederland, zowel voor langer verblijf als voor kortdurende optredens en uit welke landen specifiek?
Op basis van de huidige registraties die worden bijgehouden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (kort verblijf), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (lang verblijf), en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verlenen tewerkstellingsvergunningen voor buitenlandse werknemers die kort danwel lang verblijf beogen) zijn deze aantallen niet te leveren. Er wordt in de betreffende registraties geen onderscheid gemaakt naar religie. Imams worden net als priesters, nonnen, voorgangers en rabbijnen geregistreerd onder de noemer «geestelijke bedienaren».
Wat vindt u van het Franse idee dat de islamitische gemeenschap een certificaat moet gaan toekennen aan imams die zich gedragen «volgens de wetten van het land»? Is dat ook mogelijk in Nederland? Kan een dergelijk systeem al dan niet door de overheid worden gefaciliteerd?
In Nederland dient iedereen zich aan de wet te houden. Voor specifieke taken en functies zoals docent, gastouder of accountant is wettelijk voorgeschreven dat deze in het bezit van een VOG dienen te zijn. Voor geestelijke bedienaren, waaronder imams, is dit niet wettelijk voorgeschreven. Het is in een dergelijk geval een de werkgever om daar regels voor te stellen. Een dergelijke aanpak van de Fransen staat op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel dat wij in Nederland hanteren als algemeen principe.
Verder is voor personen uit derde landen het beleid om hen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen – bijvoorbeeld omdat zij oproepen tot vijandigheid of geweld – geen visum te verlenen of dit te (laten) intrekken. Wanneer is vastgesteld dat de derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, wordt de persoon gesignaleerd in het SIS ten behoeve van toegangsweigering. Voor EU-onderdanen geldt dat toegangsweigering alleen kan plaatsvinden indien er een actuele bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving bestaat. Mensen met de Nederlandse nationaliteit kan de toegang tot Nederland niet worden ontzegd.
Hoe staat het met de eerdere plannen voor een imamopleiding in Nederland onder overheidstoezicht in plaats van de huidige situatie waarin een organisatie als Milli Görüş een imamopleiding financiert en daarnaast imams uit het buitenland worden ingevlogen?
De ontwikkeling van een volwaardige, geaccrediteerde en regulier bekostigde imamopleiding vergt tijd. De opleiding moet binnen bestaande onderwijskaders ingepast worden. Het is daarna nog een enorme inspanning en uitdaging om voldoende aantallen eigen imams op te leiden en niet langer volledig afhankelijk te zijn van imams uit het buitenland.
De VU en CMO hebben in 2016 een verkenning gedaan om te komen tot een breed gedragen imamopleiding in Nederland. Hierna zijn er verschillende bijeenkomsten met de gemeenschappen georganiseerd waarbij ook OCW en SZW vertegenwoordigd waren. Op basis van deze bijeenkomsten is door de VU en CMO een voorstel ontwikkeld. Het voorstel ging enerzijds om bijscholing van zittende imams, anderzijds om het opzetten van een hbo-bachelor imamopleiding binnen het reguliere hoger onderwijs in Nederland. Met de pilot «Professionaliseringstraject voor zittende Imams» zijn ondertussen goede ervaringen opgedaan in de periode 2018–2019. Op dit moment zijn de contouren van de hbo-bacheloropleiding gereed en wordt bezien welke onderwijsinstelling(en) deze opleiding kan (kunnen) verzorgen.
Bent u bereid in overleg te treden met uw Franse collega’s, een analyse uit te voeren naar de Franse aanpak en aan de Kamer voor te leggen welke voorstellen ook voor de Nederlandse situatie gebruikt kunnen worden?
Nederland heeft na bekendmaking van de nieuwe Franse aanpak ambtelijk contact gezocht met Frankrijk en het verzoek neergelegd om nadere informatie te mogen ontvangen. Het ministerie heeft in reactie laten weten momenteel nog te werken aan de uitwerking van de details van de plannen.
In EU verband wordt tussen lidstaten samengewerkt op het terrein van preventie van radicalisering. De Europese Commissie ondersteunt en faciliteert deze samenwerking en de uitwisseling van ervaringen. Lidstaten krijgen hier de mogelijkheid hun aanpak met andere lidstaten te delen. Daarnaast vindt samenwerking tussen lidstaten op projectbasis plaats via zogenaamd project-based collaborations, een nieuwe vorm die het mogelijk maakt om met een beperkt aantal lidstaten op beleidsniveau samen te werken en ervaringen uit te wisselen. Nederland zal Frankrijk verzoeken om via voornoemde samenwerkingsstructuur de kennis en opgedane ervaring met de nieuwe aanpak te delen.
Tevens wil ik u wijzen op de Kamerbrief d.d. 4 november 2019 over een vergelijkend onderzoek naar de aanpak van extremistische sprekers in verschillende Europese lidstaten, waaronder Frankrijk.5
Bent u het met de stelling eens dat ook het toetsen van de inhoud van onderwijsprogramma's in het informele onderwijs waardevol kan zijn om anti-integratieve waarden te weren? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren over de verkenning die het kabinet uitvoert naar onder andere salafistische invloeden in het informeel onderwijs en mogelijk toezicht op informeel onderwijs?
Nederland is een open en vrije samenleving. Het staat alle ouders vrij in onze democratische samenleving om kinderen buiten de formele onderwijstijd, en daarmee buiten de invloedssfeer van de overheid, deel te laten nemen aan informele scholing. Het organiseren van en deelnemen aan informele scholing valt onder de grondwettelijke vrijheid van vereniging, van meningsuiting, en eventueel van godsdienst. In lijn met deze vrijheden is er geen wettelijke basis op grond waarvan informele onderwijsprogramma’s getoetst zouden kunnen worden.
Het kabinet vindt het echter niet wenselijk dat een aantal aanbieders van informele scholing het samenleven in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Ook de grondwettelijke vrijheden zijn niet onbegrensd. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informele scholing zou dat niet in de weg moeten staan. Vanwege signalen van mogelijke antidemocratische of onverdraagzame elementen binnen een aantal organisaties die informele scholing aanbieden, heb ik een brede verkenning aangekondigd. De verkenning naar informele scholing wordt uw Kamer voor de zomer aangeboden.
Kunt u onderzoeken welke maatregelen er in Frankrijk genomen worden om te zorgen dat elke docent gewoon Frans spreekt in het klaslokaal? Op welke wijze zouden wij dit vorm kunnen geven in Nederland zonder bijvoorbeeld het tweetalig onderwijs te beperken? Is het vragen van ontheffing bij het ministerie bijvoorbeeld een route die u kunt verkennen?
Onderwijsbeleid is een nationale verantwoordelijkheid en ieder onderwijsstelsel heeft zijn eigen unieke kenmerken. Een vergelijking maken met de Franse situatie heeft op dit punt weinig meerwaarde. Dat in de klas Nederlands gesproken moet worden volgt reeds uit de wettelijke bepalingen.6 Uitzonderingen daarop zijn voor het primair onderwijs dat daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, deze als voertaal bij het onderwijs kan worden gebruikt. Verder kan voor de opvang in en de aansluiting bij het Nederlandse onderwijs van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond de taal van het land van oorsprong mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt, overeenkomstig een door het bevoegd gezag vastgestelde gedragscode. Tot slot kan maximaal vijftien procent van het onderwijs gegeven worden in het Engels, Duits of Frans. Voor het voortgezet onderwijs geldt dus ook dat het onderwijs gegeven dient te worden in het Nederlands en ook de examens dienen te worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking daarvan kan een andere taal worden gebezigd wanneer het onderwijs betrekking heeft op een specifieke taal, of indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs daartoe noodzaakt.7 Dat is bijvoorbeeld het geval bij tweetalig onderwijs. Ontheffing van het Ministerie van OCW is dan ook niet nodig.
Het bericht ‘Ondernemers durven politie niet in te schakelen en zwijgen over afpersing‘ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers durven politie niet in te schakelen en zwijgen over afpersing»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemers in 2019 te maken hebben gehad met afpersing? Zo nee, waarom niet?
Uit politieregistraties blijkt dat in 2019 1409 keer aangifte is gedaan van afpersing en/of chantage. Het is niet mogelijk om op basis van de registratie onderscheid te maken tussen ondernemers en particulieren.
Klopt het dat de Vertrouwenslijn Afpersing in 2019 slechts 25 keer advies heeft verstrekt? Kunt u aangeven hoe vaak de hulplijn is ingeschakeld door ondernemers in 2019?
De Vertrouwenslijn Afpersing is in 2019 124 telefonisch benaderd. In 17 cases is een dossier opgemaakt en heeft de hulplijn een concreet advies aan ondernemers gegeven. De overige contacten waren signalen van sextortion, financiële/zakelijke conflicten zonder dreiging, waarbij de hulplijn heeft verwezen naar andere organisaties en instanties. Het grootste deel van de meldingen wordt door de front-office telefonisch afgehandeld, van een deel van de meldingen wordt een dossier voor ondernemers samengesteld. Naast ondernemers wordt de meldlijn ook veel benaderd door particulieren.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keer dat de Vertrouwenslijn Afpersing sinds haar oprichting is ingeschakeld door ondernemers, opgesplitst per jaar? En kunt u een overzicht toevoegen van de vervolgacties?
2016: 232 keer telefonisch benaderd, 22 dossiers opgemaakt voor ondernemers
2017: 70 keer telefonisch benaderd, 12 dossiers opgemaakt voor ondernemers
2018: 85 keer telefonisch benaderd, 15 dossiers opgemaakt voor ondernemers
2019: 124 keer telefonisch benaderd, 17 dossiers opgemaakt voor ondernemers
Bij al deze dossiers zijn er concrete maatwerk adviezen gegeven aan ondernemers. Dit zijn adviezen in acties zoals warme overdracht naar afpersingspecialisten binnen de nationale politie eenheden, het doen van aangiftes bij politie, adviezen over veiligheid en (rechts)bijstand.
Herkent u het beeld dat door een woordvoerder van de hulpijn wordt geschetst dat de hulplijn nog niet bekend genoeg is bij ondernemers? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen om meer bekendheid te verwerven voor de hulplijn? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Afpersing behoort tot het soort misdaad dat wordt bestempeld als «verborgen delicten». Angst werkt voor deze groep ondernemers (slachtoffers) verlammend en kan pas worden doorbroken als de ondernemers weten waar zij laagdrempelig hulp/advies kunnen krijgen en het vertrouwen voelen deze hulplijn veilig te kunnen bellen. Daarom heeft het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing in de afgelopen jaren opnieuw aandacht gegeven aan het vergroten van de bekendheid van de meldlijn. Door extra communicatie vanuit NL Confidential, maar ook via de Ondernemer Alert bijeenkomsten die landelijk worden georganiseerd om ondernemers bewust te maken van de risico’s voor ondermijnende criminaliteit. Hierbij worden ook handelingsperspectieven geboden, waarbij de meldlijn wordt genoemd.
Kunt u aangeven binnen welke sectoren afpersing van ondernemers het vaakst voorkomt en wat de aard en omvang is?
Dit is voor de Vertrouwenslijn niet te concluderen. De hulplijn ontvangt signalen van afpersing uit een groot scala van sectoren. Vooralsnog is er geen specifieke sector die in de dossiers bovengemiddeld voorkomt.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om de aangiftebereidheid en de pakkans van de daders te verhogen, gezien het feit dat uit onderzoek blijkt dat ondanks dat één op de tien ondernemers te maken heeft met afpersing, jaarlijks slechts enkele tientallen aangiften binnen komen bij de politie?
De politie is erop gericht dat contact tussen burger/ondernemer en politie zo laagdrempelig mogelijk verloopt. Hierbij wordt geluisterd naar de behoefte van de burger. Wanneer de burger een aangifte of melding wil doen moet dit zo makkelijk mogelijk worden gemaakt. Daarom kan de burger kiezen uit het medium dat het beste bij hem/haar past: op het bureau, via internet, telefonisch, bij een agent op straat, bij het slachtoffer thuis, en in verschillende plaatsen in de wijk zoals wijksteunpunten. De politie werkt voortdurend aan het verbeteren van de kanalen voor burgercontact.
Bent u bereid om verder, in samenwerking met brancheorganisaties, maatregelen te treffen om ondernemers die risico lopen, beter te ondersteunen en daar waar nodig te beschermen? Zo ja, zou u hierover de Kamer willen informeren bij het eerstvolgende algemeen overleg criminaliteitsbestrijding?
Binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing spreek ik regelmatig met branches, politie en openbaar ministerie over actuele ontwikkelingen en de (voortgang van de) integrale aanpak van verschillende vormen van criminaliteit. Bij brief van 23 juli 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 251) heb ik uw kamer het Actieprogramma Veilig Ondernemen toegestuurd. Onderdeel van dit actieprogramma is de publiek private aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarbij maatregelen worden getroffen gericht op het vergroten van de weerbaarheid van ondernemers, specifiek in een aantal kwetsbare branches. Ik ga met partners in overleg over hoe meldingen van ondernemers op een toegankelijke en veilige manier kunnen worden opgepakt. Verder onderzoek ik hoe de Platforms Veilig Ondernemen een brugfunctie kunnen vervullen tussen ondernemer en daartoe aangewezen instanties. Ik zal de Kamer hierover nader informeren.
Het bericht ‘Boeren in Bladel krijgen massaal drugsbrieven: ‘Mijn cliënt zoekt ruimte voor hennepplanten’’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boeren in Bladel krijgen massaal drugsbrieven: «Mijn cliënt zoekt ruimte voor hennepplanten»»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat gemeente en politie nagemaakte drugsbrieven hebben rondgestuurd naar honderden mensen in het buitengebied van Bladel? Zo ja, kunt u aangeven of dit onderdeel uitmaakt van een bredere voorlichtingscampagne en -aanpak en kunt u aangeven hoe deze eruit ziet?
Ja. De gemeente Bladel heeft alle inwoners uit het buitengebied voor een speciale informatieavond met het thema «NEE tegen drugscriminaliteit» uitgenodigd. De uitnodiging lijkt in eerste instantie op een aanbod om voor lucratieve bedragen ruimtes beschikbaar te stellen voor illegale hennepproductie, maar als de uitnodiging wordt opengeklapt blijkt dat het een brief van de gemeente Bladel is om inwoners uit te nodigen voor een informatieavond en hen alert te maken voor drugscriminaliteit. Juist doordat de informatie in de brief levensecht overkomt wordt beoogd het besef bij te brengen dat in de praktijk daadwerkelijk inwoners op deze wijze met geldbedragen worden benaderd ruimtes beschikbaar te stellen voor activiteiten als een hennepkwekerij.
De gemeente Bladel organiseerde deze informatieavond in samenwerking met onder andere de politie en de Taskforce – RIEC van Brabant Zeeland om burgers te informeren over de risico’s en problemen die gepaard gaan met de drugscriminaliteit. De campagne van gemeente Bladel betreft een lokale voorlichtingscampagne en aanpak, maar mij is bekend dat in meerdere gemeenten in zowel Brabant als Limburg dergelijke informatieavonden worden georganiseerd.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat elders in het land echte drugsbrieven van criminelen zouden rondcirculeren waarin zij met lucratieve bedragen inwoners proberen om te kopen? Zo ja, wat wordt momenteel ondernomen tegen dergelijke praktijken?
Ja. Ik deel de mening dat het onwenselijk is dat burgers benaderd worden door criminelen om met hen in zee te gaan.
Er zijn diverse initiatieven om dit soort praktijken tegen te gaan. Zo organiseren de tien regionale Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s) en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) bewustwordingsavonden over ondermijning en georganiseerde criminaliteit. De informatieavonden zijn onderdeel van een proces «Veilig Buitengebied», waarin duidelijk en zichtbaar wordt hoeveel en wat voor soort criminele activiteiten zich in het buitengebied afspelen. Bij deze aanpak zijn zowel publieke partijen als politie, gemeente, brandweer, omgevingsdiensten en natuurbeschermingsorganisaties als private partijen zoals ondernemersverenigingen betrokken. Doelstelling van «Veilig Buitengebied» is criminele activiteiten preventief te verstoren en te frustreren. Tijdens de bijeenkomsten «Ondernemers Alert» en «Buitengebied Alert» worden deelnemers bewust gemaakt van deze en andere manieren waarop criminelen burgers proberen te verleiden om de georganiseerde criminaliteit te faciliteren. Op de bijeenkomsten worden handvatten aangereikt om te voorkomen dat burgers ingaan op het aanbod van criminelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van foldermateriaal en tips van deskundigen in netwerkgesprekken. Het Ministerie van JenV ondersteunt deze initiatieven.
Daarnaast besteedt de politie middels campagnes aandacht aan het melden van verdachte situaties via verschillende kanalen, zoals de wijkagent of via Meld Misdaad Anoniem. Elke melding of aangifte op het vlak van ondermijning, waaronder ook dergelijke drugsbrieven van criminelen, wordt door de politie serieus genomen en bij voldoende indicatie vindt opvolging plaats door de keten.
Is bij u bekend waar precies in Nederland soortgelijke brieven van criminelen rondcirculeren? Zo ja, bent u bereid om met deze regio’s in overleg te treden om verdere maatregelen te treffen en de Kamer hier spoedig over te informeren? Zo nee, bent u bereid hier op korte termijn onderzoek naar te doen?
Een duidelijk en helder beeld over de precieze omvang ontbreekt, maar aangenomen kan worden dat dit soort praktijken in het hele land voorkomen. PVO’s komen overal in het buitengebied soortgelijke brieven van criminelen tegen.
Zoals omschreven in de contourennota «breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit» is een belangrijke plek ingeruimd voor preventie en zijn hiervoor ook middelen beschikbaar gesteld binnen de 110 miljoen die per najaarsnota beschikbaar is gesteld. Via de PVO’s gaan we het «Keurmerk Veilig Ondernemen» inzetten in 30 winkelgebieden, bedrijventerreinen en in de buitengebieden waar de ondermijnende problematiek zich het meest manifesteert. Daarnaast wordt er capaciteit vrijgemaakt voor een pilot gericht op het versterken van de samenwerking tussen de PVO‘s en de RIEC‘s. Zodra er resultaten bekend zijn zal ik uw Kamer hier nader over informeren in een brief over de voortgang van het «breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit».
Kunt u aangeven in welke andere provincies dit soort praktijken plaatsvinden? Kunt u een overzicht geven per provincie?
Zie antwoord vraag 4.
Is bij u bekend of ook in andere risicogemeenten informatieavonden aangekondigd zijn die binnenkort plaatsvinden, zoals in de nagemaakte brief van de gemeente Bladel en de politie? Zo ja, bent u bereid om naderhand in overleg te treden met de desbetreffende gemeenten om deze avonden te evalueren en bij succes uit te rollen naar andere risicogebieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals omschreven bij de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 wordt er veel ondernomen om burgers en agrariërs/ondernemers te informeren over de risico’s met betrekking tot drugscriminaliteit, zowel op nationaal, regionaal en lokaal niveau.
Het CCV en de PVO’s evalueren de door hen georganiseerde initiatieven. Voorts delen gemeenten best practices. Ik juich dat toe. Om dat te stimuleren organiseer ik ook jaarlijks samen met het Landelijk Informatie en Expertise Centrum een mini symposium drugscriminaliteit. Het symposium is «van professionals, voor professionals» voor iedereen die werkzaam is bij de (semi-)overheid. Als er aanleiding toe is ben ik van zelfsprekend bereid om uw Kamer te informeren.
Bent u bereid om verder, al dan niet in samenwerking met risicogemeenten, maatregelen te nemen om mensen die risico lopen, beter voor te lichten en daar waar nodig te beschermen? Zo ja, zou u hierover de Kamer willen informeren bij het eerstvolgende algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of er op dit moment meldpunten zijn voor boeren waar zij zich toe kunnen wenden?
Iedereen in Nederland die benaderd wordt voor dergelijke praktijken kan zich wenden tot de gemeente en politie, bijvoorbeeld bij de wijkagent. Ook kan een melding worden gedaan bij Meld Misdaad Anoniem.
Bent u op de hoogte dat er door beleidsuitvoering en beleidsvoornemens zoals het verbod op pelsdierhouderij en warme sanering varkenshouderij steeds meer bedrijfsgebouwen leeg komen te staan? Wat vindt u ervan dat ondernemers aanlopen tegen regelgeving waardoor er geen andere functie kan worden toegekend aan deze leegstaande gebouwen?
Het beeld dat steeds meer bedrijfsgebouwen leeg komen te staan door beleidsuitvoering en beleidsvoornemens herken ik niet. De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is op 15 januari 2020 gesloten, de subsidie zal door RVO rondom 15 april a.s. worden beschikt. Subsidie wordt verstrekt voor het ingeleverde varkensrecht (marktconform) en voor het waardeverlies van de stallen (forfaitair op basis van leeftijd en omvang) om op deze wijze te garanderen dat de varkenshouderijlocatie definitief en onherroepelijk wordt beëindigd, zoals staatssteunkaders vereisen. Daarbij hoort de opgelegde sloopverplichting van alle gebouwen die voor het houden van varkens in gebruik zijn (geweest). Pas maximaal acht maanden nà beschikking zijn de stallen leeg en de mest afgevoerd en 14 maanden nà beschikking moeten de stallen zijn gesloopt. Volgend op beide termijnen is in alle gevallen controle en toezicht voorzien, uitgevoerd door de NVWA en de omgevingsdiensten.
Een van de onderdelen van het flankerend beleid van de Wet verbod pelsdierhouderij is een subsidieregeling gericht op de sloop en/of ombouw van pelsdierhouderijen. De subsidie beoogt vanuit landschappelijk oogpunt dat ongebruikte of verouderde opstallen verdwijnen in het geval er geen zicht of mogelijkheid is op hergebruik van die opstallen. Daarnaast is het vanuit maatschappelijk oogpunt wenselijk dat percelen waarop de pelsdierhouderijen gevestigd waren, een nuttige bestemming krijgen. Ten derde wordt door deze regeling, vanuit economisch perspectief, bijgedragen aan de wens dat de voormalige nertsenhouder een snelle doorstart kan maken in de uitoefening van nieuwe bedrijfsactiviteiten. Tot slot stimuleert de regeling het verwijderen van asbest uit de te slopen en om te bouwen pelsdierhouderijen.
Voor de pelsdierhouderij geldt dat de gebouwen wel nog, door ombouw, ingezet kunnen worden voor een andere functie.
Bent u bereid om met lokale en provinciale overheden in gesprek te gaan over leegstaande bedrijfsgebouwen en een alternatieve bestemming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer voor de zomer informeren over de uitkomst van deze gesprekken?
In algemene zin is voorkomen van leegstaande vrijkomende bedrijfsgebouwen doorgaans een zaak van maatwerk. Het rijk speelt daar niet altijd een rol bij. Waar het rijk wel een rol speelt is er overleg, bijvoorbeeld via trajecten als het InterBestuurlijk Programma, de RegioDeals, en de omgevingsagenda’s. Het vraagstuk rond de vrijkomende agrarisch bebouwing (VAB) is dan indien nodig onderwerp van gesprek.
Voor de in antwoord 9 genoemde regelingen in het bijzonder geldt dat het verplicht slopen van de stallen onderdeel van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is en bij het flankerend beleid van de Wet verbod pelsdierhouderij slopen dan wel ombouwen.
Het bericht ‘Cartoonist Ruben L. Oppenheimer: “Ik radicaal? Ik hecht aan mijn vrijheid” en het bericht ‘Cartoonisten: “We zijn kanonnenvoer op de eerste rij” |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Cartoonist Ruben L. Oppenheimer: «Ik radicaal? Ik hecht aan mijn vrijheid»1 en het artikel «Cartoonisten: «We zijn kanonnenvoer op de eerste rij»?2
Ja, ik ben met beide artikelen bekend.
Wat is uw mening over de constatering van de geïnterviewde politiek tekenaar dat de vrijheid in Nederland in algemene zin en zijn persoonlijke vrijheid specifiek onder druk staat?
Ophef rond spotprenten mag nooit leiden tot ophitsing of geweld tegen cartoonisten en mag de persoonlijke vrijheid van cartoonisten niet belemmeren. Zonder af te willen doen aan de ernst van de berichten, constateert het kabinet tegelijkertijd dat Nederland een lange traditie kent van persvrijheid en in internationale vergelijkingen hoog scoort.
Bent u het eens dat zowel de vrijheid van pers als de vrijheid van meningsuiting fundamentele waarden voor onze democratische rechtstaat vormen en derhalve te allen tijde beschermd en daar waar nodig verdedigd zouden moeten worden?
Ja, persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn kernwaarden binnen een democratische rechtsstaat zoals de onze. De persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn vastgelegd in de Grondwet en in internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Om de bescherming van de journalisten (hieronder worden ook cartoonisten verstaan) die te maken krijgen met agressie- en geweldsdelicten meer kracht bij te zetten is een samenwerkingsverband opgezet tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Op basis van deze samenwerking is in juli 2018 een Akkoord3 opgesteld. Het Akkoord bevat maatregelen die (in preventieve zin) bijdragen aan de veiligheid van journalisten (o.a. het project PersVeilig4 van de NVJ). Daarnaast is in 2019 het protocol PersVeilig opgesteld door het eerder genoemde samenwerkingsverband dat helder weergeeft welke stappen er worden ondernomen zodra er een aangifte gedaan wordt.
Zo wordt er bijvoorbeeld van iedere strafbare gedraging aangifte opgenomen door de politie en geldt de verhoogde strafeis van het OM conform de OM-Aanwijzing.
De politiek tekenaar geeft aan meerdere malen aangifte te hebben gedaan, dat zijn leven bedreigd wordt, maar dat er opmerkelijk genoeg geen opvolging heeft plaatsgevonden, ondanks dat alle namen en rugnummers bekend zijn, klopt dit? Zo ja, hoe verklaart u dit? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De aangiften van de heer Oppenheimer zijn bekend en bij de politie in onderzoek. Het OM heeft ten behoeve van het onderzoek zijn gegevens opgevraagd bij Facebook en Twitter. De ervaring leert dat dit veel tijd vraagt. De heer Oppenheimer is recent op de hoogte gebracht over de laatste stand van zaken van het onderzoek naar aanleiding van zijn aangiften.
Heeft u contact met de betrokkene (gehad)? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft contact met betrokkene op grond van zijn aangiften.
Bent u het eens dat het hier niet alleen een individuele zaak betreft, maar dat het feit dat een Nederlandse cartoonist bedreigd wordt vanwege spotprenten, onze rechtsstaat in brede zin raakt en derhalve tekst en toelichting, en bovenal aandacht, verdient?
Bedreiging van cartoonisten of journalisten is, met het oog op de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting, een ernstige aangelegenheid. Via het project PersVeilig kan op verschillende manieren hulp en ondersteuning geboden worden voor, tijdens en na een incident. De politie en het OM kunnen in gezamenlijkheid optreden als het incident strafbaar blijkt.
Is het u bekend dat in Turkije ophef is ontstaan over de cartoons van Oppenheimer en deze zelfs op last van de regering van president Erdogan zijn geblokkeerd op Facebook daar? Is u ook bekend dat de Chinese ambassadeur Nederlandse kranten en cartoonisten heeft gewaarschuwd voor het ingrijpen van de overheid in het geval van kwetsende spotprenten? Deelt u de mening dat deze vorm van beïnvloeding zeer onwenselijk is? Zo ja, welke stappen neemt u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Het is het kabinet bekend dat in 2019 een spotprent van Oppenheimer in Turkije geblokkeerd is op Facebook. Volgens de Turkse wetgeving is belediging van de president strafbaar. In Nederland kan op grond van artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting) een ieder zonder voorafgaand verlof een cartoon openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Eveneens is het kabinet bekend met de waarschuwing die de Chinese ambassadeur heeft afgegeven. De spotprenten over het coronavirus zijn reeds ter sprake gekomen tijdens een gesprek op ambtelijk niveau met de Chinese ambassadeur. Van Nederlandse zijde is gesteld dat het kabinet pal staat voor vrijheid van meningsuiting in het algemeen en persvrijheid in het bijzonder. De vrijheid van meningsuiting die in Nederland bestaat strekt zich ook uit tot de Chinese ambassadeur.
Is er een verband tussen de onvrede in Turkije over de cartoons en de dreigingen in Nederland en zo ja, bent u het eens dat daarmee sprake is van ongewenste beïnvloeding vanuit Turkije in de Nederlandse samenleving en dat dit onacceptabel is? Zo ja, welke stappen neemt u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Een direct verband tussen de blokkade in Turkije en eventuele dreigingen in Nederland is de regering niet bekend. In algemene zin hecht de regering zeer aan vrijheid van meningsuiting in Nederland. Wanneer er sprake is van mogelijk strafbare gedragingen, zoals bedreiging, roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd aangifte bij de politie te doen.
Bent u bereid te onderzoeken in welke mate sprake is van bedreiging uit een specifieke hoek en in welke mate ongewenste buitenlandse beïnvloeding hierin een rol speelt? Zo ja, kunt u de Taskforce ongewenste buitenlandse beïnvloeding vragen naar deze casus te kijken? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de politie om onderzoek te doen naar de aangiften van betrokkene.
In algemene zin geldt dat het kabinet buitenlandse inmenging volstrekt onwenselijk vindt, omdat statelijke actoren hiermee kunnen komen aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving: de integriteit van politieke en bestuurlijke besluitvorming, onafhankelijke rechtspraak, vrije en eerlijke verkiezingen en fundamentele vrijheden zoals persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Daarnaast kan ongewenste buitenlandse inmenging leiden tot spanningen binnen en tussen bevolkingsgroepen in Nederland. Nederlandse burgers moeten, ongeacht hun achtergrond, in staat zijn om in vrijheid eigen keuzes te maken als het gaat om de inrichting van hun leven, politieke voorkeur en de band met een land van herkomst of dat van hun ouders of grootouders. Over de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging bent u reeds geïnformeerd.5