Een belofte van vicepremier De Jonge |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wanneer wilt u voldoen aan de belofte van vice-premier De Jonge dat u snel alsnog met concrete voorbeelden komt van de verspreiding door de Russen van nepnieuws in ons land?1
In mijn Kamerbrieven van 13 en 15 november (Kamerstuk 26 643, nrs. 496 en 497) heb ik uw Kamer concrete voorbeelden gegeven van beïnvloeding van de publieke opinie door statelijke actoren.
Ik heb in het debat over de begrotingsbehandeling van mijn ministerie vorige week aangegeven dat ik uw Kamer voor het Kerstreces nader informeer, waaronder over de uitkomsten van de gesprekken met techbedrijven en social mediaplatforms.
Ten overvloede wijs ik erop dat staatsgeheime informatie enkel kan worden gedeeld met de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD).
Bent u bereid het antwoord voor dinsdag 21 november 10:00 uur naar de Tweede Kamer te sturen?
Ja.
Het bericht “Debat over duur medicijn door lobbyist ‘vervuild’“ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Debat over duur medicijn door lobbyist «vervuild»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van fabrikant Vertex waarbij onder meer aan Kamerleden onjuiste informatie is verstrekt over de gemaakte winst van het bedrijf?
Het is niet aan mij om me uit te laten over de juistheid van informatie die door derden aan Kamerleden is verstrekt. Wat betreft de handelwijze van Vertex: deze keur ik ten zeerste af. Het past mijns inziens niet om gedurende een onderhandeling op deze wijze het proces of de besluitvorming te beïnvloeden. Ik hecht eraan op te merken dat ik geen signalen heb ontvangen dat bij de 24 andere onderhandelingen die de afgelopen jaren zijn gevoerd dergelijke situaties zich hebben voorgedaan.
Heeft Vertex, of hebben anderen (zoals lobbyisten) die handelden in dienst van het bedrijf, ook onjuiste informatie verstrekt aan het Ministerie van VWS tijdens de onderhandelingen over het middel Orkambi? Zo ja, wat is de aard van die informatie geweest?
Over informatie die onder vertrouwelijkheid is verstrekt kan ik geen uitspraken doen, juist ook vanwege de vertrouwelijkheidafspraken aangaande de onderhandeling. De informatie die is gebruikt bij de onderhandeling komt van Vertex zelf, van betrokkenen als medische experts (behandelende artsen) en de patiëntenorganisatie en van Het Zorginstituut Nederland. Daarnaast betrekt het ministerie zelf informatie van diverse openbare financiële bronnen zoals jaarverslagen van bedrijven. Een belangrijke werkprincipe is daarbij dat medische, zorg- of financiële informatie die door het bedrijf wordt verstrekt altijd waar mogelijk ook wordt getoetst aan andere bronnen om te zien of er discrepanties zijn.
Bent u bereid de precieze informatie over de onderhandelingen met Vertex over de vergoeding van het middel Orkambi, waaronder het bedrag dat door het Ministerie van VWS uiteindelijk is betaald, met de Kamer te delen? Kunt u daarbij ook ingaan op aard en inhoud van het aantal contacten tussen het departement en Vertex? Zo nee, waarom niet?
Deze informatie kan ik vanwege de gemaakte afspraken over vertrouwelijkheid niet delen. Zoals u weet is vertrouwelijkheid een voorwaarde van leveranciers om dergelijke financiële afspraken te maken.
Indien ik die voorwaarde over vertrouwelijkheid niet zou honoreren heb ik maar twee opties: de hoofdprijs betalen voor het geneesmiddel of het geneesmiddel niet opnemen in het pakket. Net als mijn ambtsvoorganger weegt voor mij het belang van betaalbare toegang voor patiënten in dit geval zwaarder dan transparantie over de uiteindelijke prijs.
Tijdens de onderhandeling vanaf juli (de vervolgonderhandeling nadat er voor de eerste keer sprake was van een negatief vergoedingsbesluit) zijn er diverse schriftelijke onderhandelvoorstellen gewisseld, ten minste vijf uitvoerige face to face meetings geweest op het ministerie en een reeks telefonische contacten geweest tussen Vertex en het onderhandelingsburo van het Ministerie van VWS. Bij de face to face meetings was er een brede internationale vertegenwoordiging van het senior management team van Vertex. Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger Vertex enkele malen persoonlijk ontvangen om haar standpunt inzake de vergoeding van Orkambi toe te lichten.
Bent u bereid met de Kamer te delen welke eventuele overige afspraken er gemaakt zijn over de vergoeding van Orkambi met Vertex? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat farmaceuten artsen en patiëntenverenigingen financieren om te lobbyen voor hun dure medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Er zou nooit sprake mogen zijn van een afhankelijke relatie in dit verband of van twijfel daarover. Voorkomen moet worden dat er twijfel of ruis ontstaat over de inbreng van een patiëntenorganisatie in het publieke debat over maatschappelijke zeer gevoelige kwesties als de vergoeding van dure geneesmiddelen. Niemand zou daar bij gebaat zijn, niet in de laatste plaats de patiënten zelf. Bij financiering door derden zoals een farmaceutisch bedrijf is er overigens niet per definitie sprake van een belangenconflict.
Bent u, gelet op de schimmigheid die speelt rondom een maatschappelijk zeer relevante kwestie als de toelating van dure medicijnen, bereid om voortaan meer transparantie toe te passen over de onderhandelingen zodat farmaceuten niet langer in staat zijn betrokken partijen, waaronder weerloze patiënten, tegen elkaar uit te spelen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal altijd streven naar maximale transparantie. Dat heeft mijn ambtsvoorganger ook gedaan.
De wijze van onderhandelen is in eerdere voortgangsbrieven over de financiële arrangementen toegelicht en in het ontwerpbesluit voor de pakketsluis is dit nogmaals gedaan. Over het proces wil ik altijd transparant zijn. Over de inhoud is dat helaas niet mogelijk. Wel informeer ik u jaarlijks over de totale opbrengsten van de arrangementen. Met het bekendmaken van het laatste bod in de onderhandeling over Orkambi heeft mijn ambtsvoorganger een extra inspanning gedaan in het meer transparant maken van de onderhandelingen. Deze mogelijkheid over het openbaar maken van het laatste bod van de overheid bij een afgebroken onderhandeling en negatief vergoedingsbesluit sluit ik expliciet uit van de vertrouwelijkheidafspraken bij de onderhandelingen met fabrikanten. Dat is dus mijn voorwaarde voordat een onderhandeling van start gaat. Juist om te voorkomen dat er schimmigheid ontstaat en ik niet naar uw kamer en de samenleving kan verantwoorden waarom ik nee moet zeggen tegen een te duur geneesmiddel. Natuurlijk wil ik er het liefst altijd uitkomen. Maar als dat toch niet lukt wil ik kunnen laten zien dat ik er alles aan heb gedaan en wat onze betalingsbereidheid was.
Na een mislukte onderhandeling geef ik u dus graag inzicht in mijn handelen en afwegingen en ben ik natuurlijk bereid om verantwoording af te leggen over mijn besluit. Dit heeft mijn ambtsvoorganger ook gedaan na het negatieve besluit over Orkambi. Gedurende een onderhandeling ben ik, maar ook artsen en patiënten, gebaat bij het voorkomen van publieke discussies over de onderhandeling die als risico met zich meebrengen gevoed te worden door gekleurde en eenzijdige informatie.
Kunt u deze vragen, individueel en volledig, uiterlijk woensdagochtend 22 november aanstaande om 10.00 u beantwoorden zodat deze nog betrokken kunnen worden bij het algemeen overleg geneesmiddelen van 22 november 2017?
Ja.
De omstandigheden van vluchtelingen in Libië |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de CNN-reportage «People for Sale» over vluchtelingen die in Libië worden verkocht als slaven?1
Ja.
Hoe lang bestaan deze slavenmarkten al en wat wordt ondernomen om hier een eind aan te maken?
Het kabinet is getroffen door de recente schrijnende beelden van de facto slavenhandel in Libië. Door gebrekkig internationaal toezicht als gevolg van de beperkte aanwezigheid van de internationale gemeenschap in Libië is niet bekend hoe lang de geconstateerde praktijken al plaatsvinden. Op 15 november heeft de Nederlandse ambassadeur in Tripoli bij de Libische viceminister van Buitenlandse Zaken deze kwestie aangekaart en de Nederlandse zorgen uitgesproken over de omstandigheden waaronder irreguliere migranten in Libië worden gedetineerd en de misstanden die hieruit voortvloeien. De Libische autoriteiten hebben inmiddels een onderzoek ingesteld naar de geconstateerde praktijken en toegezegd slavenhandelaren te zullen vervolgen bij voldoende bewijs. Slavenhandel is ook tijdens de recente AU-EU-top in Abidjan aan de orde geweest. Nederland ondersteunt tevens de veroordeling van de Afrikaanse Unie en de oproep van Frankrijk om de situatie in Libië in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te bespreken. Nederland kijkt op dit moment actief met andere landen naar het instellen van sancties tegen mensenhandelaren en mensensmokkelaars. Sancties kunnen een bijdrage leveren aan het stoppen van mensenrechtenschendingen en het stabiliseren van Libië.
Wat onderneemt de Europese Unie (EU) tegen deze slavenhandel? Zijn er signalen van slavenhandel gerapporteerd? Zo nee, wat gebeurt er om de rapportering te verbeteren?
Naar aanleiding van de zorgwekkende berichtgeving in de media over het verhandelen en de ernstige uitbuiting van migranten in Libië, namen de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de AU-EU Top een gezamenlijke verklaring aan waarin zij het belang van de gezamenlijke strijd tegen mensensmokkel en de noodzaak voor verbetering van de omstandigheden van migranten onderstreepten. Zij benadrukten daarnaast het belang van het faciliteren van vrijwillige terugkeer naar herkomstlanden vanuit Libië en het voorkomen van irreguliere migratie – via informatiecampagnes en aanpak van grondoorzaken. Het kabinet onderschrijft deze verklaring. Alleen met een dergelijke brede gezamenlijke aanpak kan een einde worden gemaakt aan deze mensonterende praktijken.
De EU zet via EU-missie EUCAP in op betere grenscontroles en de bestrijding van mensensmokkel en -handel waarmee de informatiestromen in beeld komen. Ook richt de missie EUNAVFOR MED Sophia zich op het ontwrichten van mensensmokkelnetwerken in de Middellandse Zee voor de kust van Libië. Door deze (grensoverschrijdende) samenwerking verbetert de informatie-uitwisseling maar de situatie in het land, alsmede gebrekkige toegang tot regio’s, maakt dat rapportage en opsporing onder druk blijven staan.
Wat is uw oordeel over het bericht 'VN: terugsturen vluchtelingen naar Libië inhumaan»?2
De Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten van de VN spreekt terecht zijn zorgen uit over de mensonterende situatie waar vele migranten in Libië verkeren. Helaas is al langere tijd sprake van deze situatie. Dat is ook waarom Nederland, en de Europese Unie, samenwerken met UNHCR en IOM om de situatie van migranten in de Libische detentiecentra te verbeteren en hen de mogelijkheid te bieden om vrijwillig terug te keren naar hun landen van herkomst. Het steeds toenemende aantal migranten dat hier gebruik van maakt, toont aan dat deze aanpak helpt. De IOM bereidt samen met de EU en mede gefinancierd uit de Nederlandse bijdrage aan het EU-noodfonds voor Afrika een grootschalig programma voor evacuatie van de detentiecentra voor migranten in Libië voor. Het zou hierbij gaan om de vrijwillige terugkeer van 20.000 migranten over een periode van twee maanden. Afrikaanse landen van herkomst hebben bij de AU / EU-top van 28-30 november hun steun hieraan toegezegd. De modaliteiten voor deze grootschalige vrijwillige terugkeer moeten nog worden uitgewerkt.
Migranten lopen een groot risico om op grove wijze te worden misbruikt in Libië. Zoals ook uit de inwilligingscijfers blijkt, komt het overgrote merendeel van migranten die in Italië vanuit Libië aankomen, niet in aanmerking voor internationale bescherming. Het kabinet meent dan ook dat de oplossing niet ligt in het overbrengen van alle op zee geredde migranten naar de Europese Unie. Dat werkt mensensmokkel en -handel alleen maar in de hand omdat het aangeeft dat het loont van hun diensten gebruik te maken terwijl dat verdienmodel juist moet worden doorbroken.
Nederland en de EU zetten in op een integrale aanpak, gericht op het zo veel mogelijk wegnemen van grondoorzaken, het bestrijden van mensensmokkel/-handel, het bevorderen van vrijwillige terugkeer van irreguliere migranten naar hun herkomstlanden en het informeren van betrokkenen over de risico’s van irreguliere migratie.
Klopt het dat de EU 200 miljoen euro aan Libië heeft betaald met als doel dat de Libische kustwacht schepen op de Middellandse Zee onderschept en terugbrengt naar het vasteland?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, biedt de EU al langere tijd en op verschillende manieren ondersteuning aan de Libische Kustwacht. Zo worden trainingen aangeboden, bijvoorbeeld in het kader van de Europese maritieme missie ENAVFOR MED Sophia, en hebben de EU en enkele lidstaten de aanschaf van goederen gefinancierd zodat de Kustwacht en de door de EU getrainde officieren hun werk kunnen doen. Daarbij ging het expliciet om goederen die niet onder het embargo vallen. Verder heeft de Commissie mede naar aanleiding van haar Actieplan voor de Centraal Middellandse Zee en Italië 46 miljoen euro beschikbaar gesteld voor betere grensbewaking in Libië. Een deel van deze fondsen wordt gebruikt voor verdere training en professionalisering van de Libische Kustwacht.
De Libische kustwacht voert in het kader van zijn wettelijke taak controle uit over de Libische territoriale wateren en coördineert reddingsoperaties in het door Libië ingestelde opsporings- en reddingsgebied dat ook buiten de territoriale wateren ligt. Wanneer de Libische Kustwacht in dit kader migranten onderschept en drenkelingen redt, ligt het in de rede dat zij in Libië aan wal worden gebracht. Van terugsturen van vluchtelingen naar Libië door de EU is geen sprake. De EU investeert in training van de Libische kustwacht als onderdeel van de opbouw van de Libische staat. Bij deze training is er ook aandacht voor mensenrechten.
Er is geen sprake van directe betaling aan de Libische autoriteiten, evenmin is sprake van een «Libië-deal» tussen Libië en de EU. Mogelijk doelt u op een MoU tussen Libië en Italië, waarover eerdere vragen zijn beantwoord.3
Sluit u uit dat de EU medeplichtig is aan het terugsturen van vluchtelingen naar een onveilig land? Zo ja, hoe kunt u dat rijmen met de «Libië-deal» om schepen met vluchtelingen terug te brengen naar het vasteland van Libië?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens met VN-mensenrechtenchef Zeid Ra'ad al-Hussein die zegt dat de EU tot nu toe niets heeft gedaan om misstanden in Libische gevangenissen te verminderen? Zo nee, welke concrete maatregelen treffen Nederland en de EU om de situatie te verbeteren?
Nee, de EU zet zich ook met steun van Nederland al langere tijd in om de situatie in de detentiecentra te verbeteren. Daarvoor wordt intensief samengewerkt met UNHCR en IOM. Dit heeft er mede toe geleid dat het aantal centra dat onder de formele verantwoordelijkheid van de Libische autoriteiten is gekomen, is toegenomen.
Mensensmokkelaars en -handelaren verdienen doordat veel migranten bereid zijn geld neer te leggen voor een reis via Libië naar Europa ondanks de enorme risico’s die dat met zich meebrengt. Eenmaal in Libië verdienen dezelfde mensensmokkelaars en -handelaren opnieuw door migranten die in detentie genomen zijn, dwangarbeid te laten verrichten. Daarom bepleit de EU ook evacuatie van de migranten die zich in deze centra bevinden. EU-gelden worden ingezet om de omstandigheden in de detentiecentra te verbeteren, maar niet om deze praktijken te bestendigen. Een aantal landen van herkomst heeft zich naar aanleiding van deze beelden bereid getoond zich meer in te spannen om eigen onderdanen terug te halen. Nederland verwelkomt dat herkomstlanden nu hun verantwoordelijkheid voor de eigen landgenoten nemen.
Hoe ziet het verdienmodel van vluchtelingenhandelaren in Libië eruit? Sluit u uit dat zij EU-gelden ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Bevinden zich mensenhandelaren onder de Libische kustwacht die door de EU worden getraind? Op welke manier wordt dit gecontroleerd?
De leden van de Libische kustwacht die door de EU worden getraind ondergaan een uitgebreide vetting-procedure, die onder andere wordt uitgevoerd in samenwerking met EuropOL en de inlichtingendiensten van Italië en het Verenigd Koninkrijk. Voorts monitort de EU maritieme operatie EUNAVFOR MED Sophia het optreden van de Libische kustwacht door verzameling van informatie, monitoring op afstand en overleg met de Libische autoriteiten. De monitoring is onder meer gericht op:
Zorgen over mogelijke corruptie en infiltratie van mensensmokkelaars in de Libische kustwacht kaarten Nederland en de EU aan in het kader van de dialoog met de Libische kustwacht, waaronder tijdens de bovengenoemde periodieke overleggen.
Wat wordt ondernomen in de landen van herkomst om te voorkomen dat migranten naar Libië trekken? Wordt er gewaarschuwd voor mensenhandel en slavernij in Libië?
Nederland en EU-partners steunen verschillende informatiecampagnes om (potentiele) migranten (en hun familieleden) te informeren over de risico’s van irreguliere migratie en de gevaarlijke situatie in Libië. Het gaat onder meer om een campagne van IOM, waarbij migranten die vanuit Libië zijn teruggekeerd hun ervaringen delen. Naar aanleiding van de uitzending van CNN, hebben verschillende landen, zoals Burkina Faso hun onderdanen opgeroepen om niet naar Libië te reizen. Ook is bekend dat Marokko een groep onderdanen heeft geëvacueerd. Met Europese partners zal Nederland het gesprek met verschillende landen van herkomst blijven voeren om verder samen te werken bij het voorkomen van irreguliere migratie. Ook zet Nederland als onderdeel van de geïntegreerde aanpak in op het aanpakken van de grondoorzaken van migratie (door programma’s op onderwijs, werkgelegenheid, toekomstperspectieven).
Hoeveel migranten zijn er in 2017 door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit Libische detentiecentra gehaald in het kader van vrijwillige terugkeerprogramma’s? Worden de programma’s in 2018 uitgebreid om vluchtelingen een uitweg uit Libië te bieden?
In 2017 zijn ruim 11.000 migranten met behulp van IOM vrijwillig teruggekeerd via het programma dat door Nederland en de EU wordt gefinancierd.4 Dit programma wordt ook in 2018 voortgezet. Om de verdere inzet van de EU in Libië, o.a. ook op dit terrein, verder te intensiveren, heeft de Europese Commissie lidstaten opgeroepen meer bij te dragen aan het EU Trustfund voor Afrika. Nederland zal in dit kader 10 miljoen euro beschikbaar stellen voor vrijwillige terugkeer vanuit Noord-Afrikaanse landen en herintegratie in het land van herkomst.
Deelt u de mening dat de EU op geen enkele manier mag meewerken aan activiteiten die eraan bijdragen dat vluchtelingen als slaaf verhandeld worden of in detentiecentra worden vastgezet? Zo ja, wat betekent dit voor het beleid ten aanzien van Libië en de samenwerking met de Libische kustwacht?
Het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie verbiedt slavernij. De inspanningen van de EU zijn er juist op gericht om er voor te zorgen dat het verdienmodel van mensensmokkelaars en -handelaren in Libië wordt doorbroken. Nederland blijft deze Europese inzet steunen.
Euthanasie in de Levenseindekliniek bij psychiatrisch patiënten |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag d.d. 11 november jl., waarin zware kritiek wordt geuit op de Levenseindekliniek omdat euthanasie zou worden verleend aan patiënten die nog niet zijn uitbehandeld?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in bepaalde gevallen wordt overgegaan tot het verlenen van euthanasie, terwijl een patiënt nog niet is uitbehandeld of geen sprake is van uitzichtloos lijden?
Vindt u dat in de twee casussen is gehandeld in de geest van het Chabot-arrest, dat stelt dat extra behoedzaamheid is geboden als er sprake is van een psychische ziekte en dat van uitzichtloos lijden geen sprake is als de patiënt in volle vrijheid een reëel alternatief afwijst, zoals het gebruik van antidepressiva?
Wat is uw reactie op de hoogleraar psychiatrie die in de uitzending aangeeft het onbegrijpelijk te vinden dat twee casussen door de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE) als zorgvuldig zijn beoordeeld, terwijl er niet voldaan werd aan het criterium van uitzichtloos lijden?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een doodswens van een psychiatrisch patiënt besproken wordt met de Levenseindekliniek zonder dat in eerste instantie hierover gesproken is met de eigen behandelend arts?
Het beoordelen van een euthanasieverzoek van een patiënt met een psychiatrische aandoening is complex. Daarnaast is ieder verzoek anders en dient ieder verzoek beoordeeld te worden op de specifieke omstandigheden van de desbetreffende patiënt. De Levenseindekliniek verklaart dat het standaardprocedure is contact op te nemen met de behandelend arts om meer over de patiënt te weten te komen en om te onderzoeken of de behandelaar bereid is het verzoek zelf op te pakken. Niet in alle gevallen reageert de behandelaar op het verzoek tot contact.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat mensen met een psychiatrische aandoening worden doorverwezen naar de Levenseindekliniek als ze niet uitbehandeld zijn of als er geen sprake is van uitzichtloos lijden?
Het is niet zo dat patiënten alleen doorverwezen mogen worden indien helemaal duidelijk is dat er sprake is van uitzichtloos lijden. Patiënten die zich bij de Levenseindekliniek melden, komen daar terecht als hun arts het euthanasieverzoek niet (verder) in behandeling kan of wil nemen. Dit kan om uiteenlopende redenen het geval zijn. Een team van de Levenseindekliniek beoordeelt vervolgens of het euthanasieverzoek aan de zorgvuldigheideisen uit de euthanasiewet voldoet, onder andere de vraag of het lijden van de patiënt uitzichtloos is.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Levenseindekliniek en hierbij te wijzen op de extra behoedzaamheid die geboden is in het geval een euthanasieverzoek van een psychiatrisch patiënt wordt behandeld?
Gezien de deskundigheid en werkwijze van de professionals bij de Levenseindekliniek, ook in het geval van de extra behoedzaamheid die geboden is bij euthanasieverzoeken van psychiatrisch patiënten, vind ik het niet nodig aan de hand van onderhavig voorbeeld het gesprek met de Levenseindekliniek aan te gaan.
Wel zullen we in gesprek gaan met de beroepsgroep, naast psychiaters ook huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde, om te bespreken welke zorgen zij hebben omtrent de huidige euthanasiepraktijk. Dit overleg zal plaatsvinden in het kader van het opstellen van een met het veld afgestemde kabinetsreactie op de evaluatie van de euthanasiewet. Hoewel wij geen aanleiding hebben om aan de zorgvuldigheid van de huidige praktijk te twijfelen, vinden we het van belang om de signalen die wij ontvangen serieus te nemen.
Het bericht ‘Studentensteden sturen brandbrief over huisjesmelkers’ |
|
Zihni Özdil (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Studentensteden sturen brandbrief over huisjesmelkers»?1
Ja
Herkent u het beeld dat dat huisjesmelkers misbruik maken van het grote kamertekort?
Ik herken het gegeven dat schaarste op de woningmarkt kan leiden tot oplopende prijzen. Het huurrecht is overeenkomstenrecht, en hierbij geldt in principe contractsvrijheid. Huurders kunnen echter, indien gewenst, een beroep doen op de huurprijsregelgeving, eventueel via de Huurcommissie.
Ik herken tevens het beeld dat studenten zich soms nodeloos neerleggen bij een huur die hoger is dan de maximale huur op grond van het woningwaarderingsstelsel (wws). Dat kan zijn omdat hen onvoldoende duidelijk is hoe zij hiertegen actie kunnen ondernemen, omdat zij dit te lastig vinden of omdat zij repercussies vrezen. Zo is het niet altijd bekend dat een geschil over de hoogte van de huur geen legitieme opzeggingsgrond is voor een verhuurder. Met het oog hierop ben ik, zoals in mijn brief van 6 juli over voorlichting aan huurders en verhuurders over huurrechten en de Huurcommissie aangekondigd (Kamerstuk 27 926, nr. 280), op 24 november gestart met een landelijke campagne «Wegwijs met je huurprijs», speciaal gericht op studenten. Hier wordt studenten een handelingsperspectief geboden en gewezen op het belang van overleg met de verhuurder en het samen optrekken met medehuurders.
Huurders kunnen, wanneer zij vermoeden dat zij een huurprijs betalen die hoger is dan de maximale huurprijs die op grond van het wws voor hun woning of kamer geldt, de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie invullen. Indien hun huurprijs de maximale huur daadwerkelijk lijkt te overschrijden kunnen zij hun verhuurder verzoeken om huurverlaging. Indien deze hiermee niet instemt kunnen huurders de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de hoogte van de huur. De Huurcommissie is een laagdrempelige voorziening voor geschillenbeslechting. De huurder betaalt € 25,– aan leges, maar krijgt die bij gelijk weer terug. Ook kunnen huurders binnen zes maanden na ingang van hun huurovereenkomst de aanvangshuurprijs laten toetsen door de Huurcommissie.
Wat is de actuele stand van zaken van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting? Kunt u dit per studentenstad aangeven?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op Kamervragen
van de leden Van Meenen en Van Eijs (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 146), zijn er geen exacte standen per stad te geven als het gaat om de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Wel zijn er in de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016 gegevens beschikbaar over het verschil tussen het huidig aantal uitwonende studenten en het aantal studenten dat in een stad wenst te wonen. Ondanks dat deze cijfers niet gelijk staan aan de vraag en het aanbod in een stad van studentenhuisvesting, geven ze wel een indicatie in hoeverre er sprake is van krapte op de woningmarkt per stad. Aangezien om cijfers is gevraagd is hier niet een tabel uit de nieuwste Landelijk monitor studentenhuisvesting weergegeven, daarin is namelijk alleen een drukte-indicator opgenomen zonder aantallen. Zie onderstaande tabel uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016.
Tabel 1. Huidig aantal en verschil tussen huidig en gewenst aantal uitwonende voltijdstudenten naar woonstad, collegejaren ’13–’14, ’14–’15 en ’15–’16 (Bron: DUO, CBS en enquête «Wonen als Student 2014, 2015 en 2016»)
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel heb ik gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heb ik u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr. 10) gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Ik beschik niet over de raming van de bouwproductie van studenteneenheden per stad. Wel probeer ik om hier meer inzicht in te krijgen. Zo ben ik samen met OCW reeds in gesprek met verschillende kennisinstellingen, Kences en de VSNU om meer inzicht te krijgen in de specifieke opgave die er ligt voor de huisvesting van internationale studenten en hoe alle partijen hier gezamenlijk iets aan kunnen doen. Daarbij zet ik in op het bevorderen van de afstemming tussen kennisinstellingen, gemeenten en studentenhuisvesters, met als doel dat alle partijen van elkaars ambities op de hoogte zijn en dat partijen deze ambities kunnen vertalen naar wat er in de praktijk nodig is ten aanzien van huisvesting.
Hebt u kennisgenomen van de stelling van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat uit onderzoek blijkt dat studenten gemiddeld € 100 tot € 160 teveel betalen voor een kamer, maar dat studenten hier, mede vanwege het grote tekort aan kamers, weinig tegen kunnen of durven doen? Welke mogelijkheden hebben studenten zelf om hier tegen op te komen? Herkent u het beeld dat studenten vaak uit vrees om helemaal geen kamer te hebben, zich neerleggen bij te hoge huren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten nu om huisjesmelkers aan te pakken?
Diverse gemeenten hebben gemeentelijke huurteams ingesteld waarbij huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten geven ook voorlichting, evenals belangenorganisaties van huurders en studenten.
Wanneer een verhuurder niet alleen een (te) hoge huur vraagt, maar de huurder ook intimideert of bedreigt is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen.
Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente daarnaast bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van Huisvestingswet, bestemmingsplan of Bouwbesluit.
Bent u bereid om op het verzoek van de wethouders van de studentensteden in te gaan en hen meer bevoegdheden te geven om ongewenst gedrag van huisjesmelkers aan te pakken? Zo ja welke mogelijkheden bovenop de bestaande mogelijkheden wilt u hen geven? Zo neen, waarom niet?
Uiteraard ben ik bereid om met de wethouders in overleg te gaan over dit thema. In dit overleg kan bepaald worden of en welke mogelijkheden boven op de bestaande mogelijkheden wenselijk en haalbaar zijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg wonen en ruimtelijke ordening?
Ja
Het boek ‘Dagboek van een getuige’ en ‘Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het boek «Dagboek van een getuige»1 en het bericht «Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning»?2
Ja.
Klopt het dat slachtoffers van zware- en georganiseerde criminaliteit en/of levensdelicten qua bescherming en beveiliging vallen onder de werking van het stelsel Bewaken en Beveiligen? Aan welke voorwaarden moeten deze slachtoffers voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor overheidsbescherming, voortvloeiend uit het stelsel Bewaken en Beveiligen? Kunnen mensen zelfstandig beslissen uit het stelsel Bewaken en Beveiligen te stappen? Vindt dit in de praktijk ook plaats? Welke verplichting blijft er in zo’n situatie bestaan aan de zijde van de overheid? Wordt daar in meegewogen de risico’s die mogelijk optreden voor derden zoals omwonenden)?
Alle personen in Nederland kunnen in geval van bedreiging vallen onder de werking van het Stelsel Bewaken en Beveiligen. Dat geldt dus ook voor slachtoffers van zware en georganiseerde criminaliteit en/of levensdelicten. Indien zij ook getuigen zijn in een strafzaak is het mogelijk dat rondom deze personen maatregelen worden getroffen in het kader van een getuigenbeschermingsprogramma (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
De essentie van persoons- en objectbeveiliging is dat er bepaalde beveiligingsmaatregelen worden genomen omdat sprake is van dreiging en risico. De overheid treft noodzakelijke beveiligingsmaatregelen als deze dreiging dusdanig is dat een burger (of de organisatie waarvoor deze werkzaam is) daar zelf geen weerstand tegen kan bieden. De maatregelen hebben tot doel de burger te beschermen tegen een aantasting van lijf of goed. Zie ook de antwoorden op de schriftelijke Kamervragen die het lid van Nispen kort geleden stelde naar aanleiding van het bericht «Beschermd door justitie, leven kapot». 3 Na aangifte of melding van bedreiging kunnen beveiligingsdeskundigen in een individuele zaak beoordelen welke beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Het maatregelenpakket is uitdrukkelijk geen onderwerp van onderhandeling.
Het komt in de praktijk voor dat mensen niet (volledig) willen meewerken aan hun eigen beveiliging. Dit leidt ertoe dat de overheid minder goed in staat is de aanvullende verantwoordelijkheid te nemen voor de veiligheid van de betreffende persoon en eventuele derden. In een dergelijk geval wordt er met de bedreigde persoon gesproken om hem of haar ervan te overtuigen dat het in het belang van zijn of haar eigen veiligheid is om beveiligingsmaatregelen te accepteren en mee te werken. Mocht de persoon nog steeds niet willen meewerken, dan zal – afhankelijk van de casus en de mate van dreiging en risico (ook voor derden)- blijvend geprobeerd worden om de persoon toch te overtuigen. Uiteindelijk is het niet mogelijk bedreigde personen te dwingen mee te werken aan hun eigen beveiliging. Waar nodig en mogelijk kan de politie, in opdracht van het bevoegd gezag, maatregelen treffen waardoor het risico voor derden zo klein mogelijk wordt gemaakt. Hiervoor is geen toestemming van de bedreigde persoon nodig.
In welke gevallen vallen slachtoffers van zware- en georganiseerde criminaliteit niet onder het stelsel Bewaken en Beveiligen maar onder het landelijk getuigenbeschermingsprogramma? Komt het voor dat mensen niet langer in het getuigenbeschermingsprogramma blijven of kunnen blijven en vervolgens «terugvallen» op het stelsel bewaken en beveiligen? Hoe wordt in die situatie voorzien in adequate maatregelen?
Wanneer een slachtoffer een bijdrage heeft geleverd aan een strafzaak, bijvoorbeeld als getuige, kan een slachtoffer in beginsel in aanmerking komen voor getuigenbescherming wanneer er een ernstige dreiging jegens het slachtoffer is ontstaan als gevolg van het verlenen van medewerking aan het strafproces en daarmee verband houdend overheidsoptreden. Er bestaan wezenlijke verschillen tussen bescherming door het Team Getuigenbescherming en bescherming binnen het Stelsel Bewaken en Beveiligen. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Nispen van 11 augustus 2017 over dit onderwerp.
Het komt voor dat mensen niet langer in het getuigenbeschermingsprogramma kunnen blijven, bijvoorbeeld omdat ze dat zelf niet meer willen of omdat ze zich niet aan de afspraken houden waardoor de veiligheid van de getuige zelf, van andere in een beschermingsprogramma opgenomen getuigen of van medewerkers van het team getuigenbescherming in het geding is. In dat geval wordt bezien welke maatregelen in het kader van het Stelsel van Bewaken en Beveiligen kunnen worden getroffen teneinde de getuige zo goed mogelijk te kunnen beschermen tegen de bestaande dreiging. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval welke maatregelen vervolgens worden getroffen. In ieder geval wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met afschermingsbelangen die kunnen spelen rondom een te beschermen getuige.
In hoeverre speelt bij het nemen van bewakings- en beveiligingsmaatregelen door de overheid een rol dat slachtoffers van zware- en georganiseerde criminaliteit in het (recente) verleden (wellicht) zelf dader van en/of verdachte van dan wel betrokkene bij crimineel handelen zijn geweest? In hoeverre is binnen de politie en het openbaar ministerie voorzien in het scheiden van activiteiten ten aanzien van het opsporen van strafbare feiten enerzijds en het nemen van maatregelen op het vlak van bewaken en beschermen anderzijds?
De dreiging en het risico zijn in principe leidend bij het bepalen of de overheid maatregelen treft. Het gegeven dat een bedreigde persoon in het (recente) verleden zelf dader en/of verdachte van dan wel betrokkene bij crimineel handelen is geweest, kan van belang zijn voor het OM en de politie bij het maken van een risico-inschatting van de mate en waarschijnlijkheid van de dreiging. Van de bedreigde wordt hierbij volledige medewerking verlangd om de dreiging en het risico te kunnen duiden.
De personen die binnen het OM en de politie zijn belast met het nemen van maatregelen op het vlak van bewaken en beveiligen, houden zich niet bezig met het opsporen van strafbare feiten. Andersom houden degenen die zich met de opsporing van strafbare feiten bezig houden zich niet met het treffen van maatregelen ter bewaking en beveiliging bezig. Het zijn gescheiden trajecten.
Klopt het dat de kosten van bewaken en beveiligen van slachtoffers/getuigen van zware- en georganiseerde criminaliteit en/of levensdelicten ten laste van het politiebudget komen? Heeft de politie voldoende budget om deze kosten te dragen? Hoeveel heeft de politie in de jaren 2015 en 2016 besteed aan het bewaken en beveiligen van personen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen? Hoeveel daarvan werd besteed aan het bewaken en beveiligen van slachtoffers van zware- en georganiseerde criminaliteit? Om hoeveel bedreigde personen ging het?
De taak om te bewaken en te beveiligen maakt onderdeel uit van de politietaak. De veiligheid van personen, objecten en diensten is in beginsel decentraal georganiseerd. Het lokaal bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het nemen van aanvullende beveiligingsmaatregelen op basis van (voorstelbare) dreiging en risico. De rijksoverheid heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor een beperkte groep personen, objecten en diensten. De kosten voor maatregelen rondom beschermde getuigen komen hoofdzakelijk ten laste van het politiebudget. Hierbij wordt per afzonderlijke opdracht bepaald welke middelen en welke maatregelen nodig zijn (en voor welke duur) om de veiligheid van de te beveiligen persoon zo goed mogelijk te waarborgen. Vanwege veiligheidsrisico’s worden deze uitgaven niet nader toegerekend, omdat daar informatie over de beveiliging van personen aan zou kunnen worden ontleend.
Mediation in het strafrecht |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Driekwart zaken mediation in strafrecht succesvol»1 en kent u het tweede nummer van Infoblad Mediation in Strafzaken?2
Ja.
Deelt u de mening dat met een slagingspercentage van 81,2% van het aantal mediationzaken er sprake is van een groot succes? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het jaarverslag van de Rechtspraak 2016 blijkt dat 598 strafzaken werden verwezen naar mediation. Het slaagcijfer lag daarbij gemiddeld op 77%. In vergelijking met de resultaten van andere zaken die door de rechter werden verwezen, zijn de resultaten van mediation in strafzaken gunstig te noemen.
Uit het Infoblad Mediation in Strafzaken blijkt dat tot medio september 2017 479 zaken zijn verwezen. Van deze zaken werden 326 zaken daadwerkelijk opgestart. Daarvan zijn 265 zaken geslaagd, hetgeen resulteert in een slagingspercentage van 81,2%.
Vergeleken met de totale instroom aan strafzaken (niet-kanton) bij de rechtbanken, te weten 106.250 zaken, is het aantal verwijzingen zeer beperkt te noemen. Ik heb met instemming kennis genomen van het kleine, maar niet onbelangrijke, aantal zaken waarin mediation in strafrecht een voor slachtoffer en dader zinvolle bijdrage heeft kunnen leveren. Hoewel in die zaken mogelijk sprake is van het voorkomen van recidive, minder beslag op de rechterlijke macht en een voor slachtoffer en dader bevredigender afhandeling van de zaak, kunnen daarover kunnen op basis van de nu beschikbare onderzoeksgegevens geen sluitende uitspraken worden gedaan.
Deelt u de mening dat succesvolle mediation in het strafrecht recidive kan voorkomen, minder beslag op de rechterlijke macht kan leggen en tot een voor slachtoffer en dader bevredigender afhandeling van de zaak kan leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat vanwege het succes van mediation in het strafrecht voortzetting en verdere uitrol daarvan gewenst is? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en financieren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u graag naar de antwoorden op de vragen die voorafgaand aan de behandeling van de begroting door de Kamer zijn gesteld. Daarbij gaat het om de beantwoording van vraag 649 en 650. Hiermee heb ik tevens mijn toezegging over het sturen van informatie over de middelen voor mediation in strafrecht in 2018, gedaan tijdens het VAO Justitiële Jeugd van 8 november jl., gestand gedaan.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid?
Ja.
De evaluatie van het project Schoon Belonen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de resultaten van de «Evaluatie naar de zwerfafvalpilot Schoon Belonen (2016–2017)»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit dit rapport dat Schoon Belonen in de opzet en uitvoering niet voldoet aan de voorwaarden die hier door de Kamer aan werden gesteld, met name door het ontbreken van een wetenschappelijk kader voor monitoring? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze conclusie niet. Uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger gevraagd zorg te dragen voor een onafhankelijke monitoring. Hiervoor is advies gevraagd aan het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV). Het advies van het KIDV is met uw Kamer gedeeld.2 De pilot Schoon Belonen is onafhankelijk door Rijkswaterstaat (RWS) gemonitord. Bij het opstellen van de monitoringsrapportage volgt RWS de door KIDV geadviseerde lijn. De monitoringsrapportage heb ik op 28 november 2017 aan uw Kamer gestuurd.3
Is het waar dat een aantal gemeenten al voortijdig is gestopt met deelname aan dit project? Zo ja, hoeveel gemeenten betrof dit en wat was hiervoor de reden?
De pilot Schoon Belonen is een initiatief van Stichting Natuur & Milieu, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV). Voor vragen over deelnemende organisaties of gemeenten en hun beweegredenen verwijs ik u naar de genoemde organisaties.
Kunt u de beweegredenen uiteenzetten van de 80% van de Nederlandse gemeenten die niet hebben willen deelnemen aan het project Schoon Belonen?
Zie antwoord 3. Gemeenten zijn vrij om al dan niet deel te nemen aan een pilot. Hun beweegredenen zijn mij niet bekend.
Zijn de beweegredenen van deelnemende en niet-deelnemende organisaties in kaart gebracht? Is in kaart gebracht of deelnemende organisaties voornemens zijn om door te gaan met dit project en welke barrières of juist uitbreidingsmogelijkheden er gemeentelijk nog zijn? Is per gemeente in kaart gebracht of er voldoende organisaties zijn, nu en op lange termijn, om de gemeente daadwerkelijk helemaal schoon te krijgen? Welke conclusies trekt u hieruit met betrekking tot de opschaalbaarheid van dit project?
Aangaande de beweegredenen van deelnemende organisaties, verwijs ik u naar antwoord 3. Ik heb uw Kamer op 30 november 2017 een afschrift gestuurd van de brief die ik van de initiatiefnemers ontving.4 Hierin geven zij aan: «De resultaten van de pilot geven aanknopingspunten om elementen van Schoon Belonen onderdeel te maken van de brede landelijke aanpak van zwerfafval.» Inmiddels hebben gemeenten en het verpakkende bedrijfsleven aangegeven een vervolg te willen geven aan de pilot Schoon Belonen.
Deelt u de mening dat het project Schoon Belonen een positieve bijdrage kan leveren aan bewustwording en educatie, maar dat de meetbare effecten met betrekking tot de hoeveelheid zwerfafval beperkt zal blijven tot hooguit een kleine afstand rond scholen en verenigingen (in de huidige opzet zo’n 1% van het gemeentelijk oppervlak)? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel de verwachting dat de pilot Schoon Belonen een positieve bijdrage kan leveren aan bewustwording en educatie. Deze kan zo bijdragen aan de gewenste gedragsverandering waarbij het de gewoonte moet worden om geen zwerfafval achter te laten. Verondersteld mag worden dat dit op grotere schaal merkbaar en meetbaar zal zijn naarmate de gedragsverandering leidt tot het minder achterlaten van zwerfafval.
Ben u het eens met de constatering dat het project Schoon Belonen geen effect heeft gehad op buitengebied/akkerbouwgebieden, snelwegen, provinciale wegen, doorgaande gemeentelijke wegen, natuurgebieden, rivieren, kanalen/rivieren, meren, sluizen en sloten? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Projecten gericht op het schoon maken van een bepaald gebied, zullen in eerste instantie voornamelijk bijdragen aan het verminderen van de hoeveelheid zwerfafval in dat specifieke gebied. Daarnaast dragen dergelijke projecten bij aan gedragsverandering zoals ik heb aangegeven in antwoord 6.
Deelt u de mening dat het verpakkende bedrijfsleven met het project Schoon Belonen alle ruimte heeft gehad om gedurende twee jaar te experimenteren met alternatieve vormen van zwerfafvalreductie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Deze pilot is het initiatief van drie partijen, namelijk Stichting Natuur & Milieu, de VNG en de StAV. De doelstelling van de pilot Schoon Belonen was te experimenteren met verschillende aanpakken en beloningssystemen voor het reduceren van de hoeveelheid zwerfafval, en ten behoeve van meer recycling. Dit hebben de initiatiefnemers in 2016 en 2017 gedaan.
Deelt u de mening dat Schoon Belonen in deze vorm geen landelijk implementeerbaar systeem heeft opgeleverd, waarmee de doelstelling om de hoeveelheid flesjes in het zwerfafval binnen drie jaar met 90% te reduceren gehaald wordt? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het is in eerste instantie aan de initiatiefnemers om te beoordelen in hoeverre Schoon Belonen een landelijk implementeerbaar systeem oplevert. De doelstelling van de pilot heb ik in antwoord 8 genoemd. In de brief «Naar een circulaire verpakkingsketen», die recent aan uw Kamer is verzonden, ben ik ingegaan op mijn inzet voor het bereiken van de 70–90% reductie van kleine plastic flessen in het zwerfafval en mijn inzet om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen. Daarin concludeer ik dat de resultaten van de pilot Schoon Belonen op zichzelf niet voldoende zijn om volledig uitvoering te kunnen geven aan de petitiemotie.
Deelt u de mening dat deze pilot geen landelijk dekkend alternatief heeft opgeleverd voor de door adviesbureau CE Delft in september 2017 beschreven statiegeldsystemen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u, nu alle informatie over prijsprikkels en alternatieven voorhanden is, bereid alsnog te besluiten tot de uitbreiding van het statiegeldsysteem naar flesjes en blikjes? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In de brief «Naar een circulaire verpakkingsketen» ben ik ingegaan op mijn inzet voor statiegeld en mijn inzet om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer de evaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen verwachten?
In de brief «Naar een circulaire verpakkingsketen» ben ik ingegaan op de tussenevaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen en de resultaten daarvan.
De ziekelijke fantasieën van een Nederlandse VN vrouwenvertegenwoordiger |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u als Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse VN vrouwenvertegenwoordigers benoemt?1 2
Nee. De Nederlandse VN-vrouwenvertegenwoordiger wordt geworven en geselecteerd door de (leden van de) Nederlandse Vrouwenraad (NVR). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is hierbij niet betrokken en wordt alleen geïnformeerd. De verwarring is waarschijnlijk ontstaan door een abusievelijke incorrecte weergave van de procedure op de website van de NVR. Deze tekst zal worden aangepast.
Aan welke eisen moet een vrouw die Nederland en alle Nederlandse vrouwen bij de Verenigde Naties vertegenwoordigt precies voldoen?
Ik heb mij door de NVR laten informeren dat sollicitanten worden getoetst op door de NVR opgestelde selectiecriteria. Vereist wordt gedegen kennis en internationale ervaring op het gebied van gender, politiek inzicht, goede diplomatieke, communicatieve en netwerkvaardigheden, creativiteit en zelfstandigheid, en het vermogen om over culturele en sociale grenzen heen te opereren.
Ik heb vernomen dat de selectieprocedure van de NVR voor de aanstelling van de Nederlandse VN-vrouwenvertegenwoordiger bestaat uit verschillende selectierondes (brief, gesprekken en presentaties). Een benoemingsadviescommissie, bestaande uit twee bestuursleden van de NVR (voorzitter en vicevoorzitter) en drie vertegenwoordigers van organisaties die aangesloten zijn bij de NVR, is verantwoordelijk voor de eerste gespreksronde. De finale selectie behelst een presentatie door de kandidaten voor een panel bestaande uit vertegenwoordigers van onder andere de NVR, Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis en WO=MEN, het Dutch Gender Platform.
Deelt u de mening dat iemand die openlijk fantaseert over een moordaanslag met een automatisch wapen op een bevriend staatshoofd, totaal ongeschikt is voor deze functie? Zo nee, waarom niet?3
Ja, die mening deelt het kabinet, als de uitlating inderdaad zo gedaan en bedoeld zou zijn. Betrokkene ontkent echter dat ze heeft opgeroepen tot geweld.
Bent u bereid de benoeming van mevrouw Clarice Gargard tot VN vrouwenvertegenwoordiger 2019 ongedaan te maken, zodat zij Nederland niet verder te schande kan maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mevrouw Gargard is door de NVR aangesteld als VN-vrouwenvertegenwoordiger 2019 en niet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Bovendien verwerpt zij de interpretatie die door de vragensteller aan haar uitlatingen wordt gegeven.
De waarschuwing van AFM voor digitale beursgangen (ICO’s) |
|
Jan Paternotte (D66), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Digitale beursgang? Je kunt ook naar Holland Casino gaan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe beoordeelt u de stelling dat de AFM niet meer kan doen dan waarschuwen?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt in de door u aangehaalde waarschuwing dat de uitgifte van cryptovaluta via zogenaamde Initial Coin Offerings (ICO’s) kwetsbaar is voor misleiding, oplichting en manipulatie.2 De huidige hype rondom cryptovaluta en ICO’s kan volgens de AFM investeerders verblinden voor deze risico’s waardoor zij een sterk verhoogde kans hebben hun inleg te verliezen. Tegen deze achtergrond raadt de AFM consumenten op dit moment af om te investeren in ICO’s. In navolging van de waarschuwing van de AFM heeft De Nederlandsche Bank (DNB) banken en andere financiële ondernemingen gewaarschuwd voor de financieel-economische criminaliteitrisico’s die zich kunnen voordoen wanneer zij betrokken zijn bij ICO’s. Ik vind het verstandig dat de toezichthouders hiervoor waarschuwen.
De uitgifte van cryptovaluta via ICO’s valt slechts in bepaalde gevallen onder de regels van de Wet op het financieel toezicht (Wft) waar onder meer de AFM toezicht op houdt. Hiervan is sprake als het gaat om het uitgeven van een effect zoals gedefinieerd in artikel 1:1 van de Wft of een andere financieel instrument. De toezichthouder geeft aan dat ICO’s vaak bewust zo zijn gestructureerd dat deze buiten de reikwijdte van de financiële toezichtwetgeving vallen. In deze gevallen zijn de waarborgen die deze wetgeving biedt aan investeerders derhalve niet van toepassing en hebben de toezichthouders geen bevoegdheid om op te treden. De waarschuwingen die door de AFM en DNB zijn gepubliceerd, zijn daarom van belang.
Ik sta regelmatig met de AFM en DNB in contact over allerlei zaken op het gebied van technologische ontwikkelingen in de financiële sector, waaronder toepassingen als cryptovaluta en ICO’s. De toezichthouders hebben mij van tevoren geïnformeerd over de publicatie van deze waarschuwingen. In de brief die het lid Paternotte (D66) op 13 december jl. heeft aangevraagd inzake cryptovaluta zal ik verder ingaan op de rol van de toezichthouders.3
Hoe werkt een ICO?
ICO’s zijn een manier om de ontwikkeling van (nieuwe) diensten of producten te financieren door middel van de uitgifte van cryptovaluta. Bij een ICO worden nieuwe cryptovaluta of zogenoemde tokensverkocht, vaak met gebruik van blockchaintechnologie. Vanwege het digitale karakter van cryptovaluta zijn ICO’s inherent grensoverschrijdend en kan iedereen met toegang tot internet en een digitale wallet cryptovaluta of tokens kopen. De nieuwe cryptovaluta of tokens kunnen in sommige gevallen met reguliere valuta als euro’s en dollars worden gekocht, maar worden meestal aangekocht in ruil voor bestaande cryptovaluta als Bitcoin en Ether. Tokens en cryptovaluta verschillen sterk in opzet en functie. Vaak vormen ze een (vooruitbetaald) recht op de te ontwikkelen dienst, soms een beloning of soms zelfs geen enkele intrinsieke waarde. Het is bovendien ook mogelijk dat ze recht geven op een aandeel in een project of een deel van de verwachte rendementen.
De initiële verkoop van cryptovaluta via ICO’s valt alleen in specifieke gevallen onder de regels van de financiële toezichtwetgeving. De AFM beoordeelt per geval of deze regels van toepassing zijn en houdt hier scherp toezicht op. Zo kan een uit te geven cryptovaluta of token aan de hand van de juridische kenmerken kwalificeren als een effect in de zin van artikel 1:1 van de Wft, waarbij de Europese prospectusregels van toepassing zijn en voor ondernemingen die verhandeling van dergelijke effecten mogelijk maken, de Europese regels ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering nageleefd moeten worden.
Indien een token kwalificeert als een effect – het gaat dan om een verhandelbare obligatie of ander schuldinstrument, of een verhandelbaar waardepapier dat in geld wordt afgewikkeld – volgt uit de Prospectusrichtlijn4 dat bij de uitgifte een door de AFM goedgekeurd prospectus verplicht is, of – indien er een uitzondering of vrijstelling geldt – een verplichte melding vooraf. Ook zijn aanbieders verplicht gegevens te verstrekken aan beleggers met gebruik van een informatiedocument. Dit informatiedocument moet gelijktijdig met de melding worden verstrekt aan de AFM. Op grond van de Europese anti-witwasrichtlijn5 en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) zijn ondernemingen die de verhandeling van dergelijke effecten mogelijk maken gehouden tot het doen van cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties.
Indien een token niet kwalificeert als een effect maar als een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, is de Europese richtlijn voor Beheerders van Alternatieve Beleggingsinstellingen (AIFMD)6 van toepassing. In principe mogen beleggingsinstellingen alleen met een vergunning van de AFM deelnemingsrechten aanbieden aan het publiek.
Het gegeven dat de meeste ICO’s niet onder financiële toezichtwetgeving vallen laat onverlet dat het criminele gebruik van ICO’s, zoals voor witwassen en oplichting, niet toegestaan is. Daarnaast is het eveneens verboden een ICO te construeren als een piramidespel. De Nederlandse Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving hiervan op grond van de Wet op de kansspelen.7
Bent u in overleg getreden met de AFM over deze waarschuwing? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid in overleg te treden met de AFM over de rol die de Autoriteit voor zichzelf ziet ten aanzien van ICO’s?
Zie antwoord vraag 2.
Welke regels gelden er voor ICO’s? Hoe is het toezicht geregeld?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe worden (potentiële) beleggers nu gewaarschuwd voor de hoge risico’s van beleggen in ICO’s?
De waarschuwingen van de AFM en DNB, maar ook van andere buitenlandse en Europese toezichthouders als de Europese Effecten en Marktenautoriteit (ESMA)8, de Bündesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (Duitsland)9, de Securities and Exchanges Commission (VS)10, de Financial Conduct Authority (VK)11, de Financial Services Agency (Japan)12, de Securities and Futures Commission (Hong Kong)13 en andere toezichthouders geven een sterk signaal af aan (potentiële) investeerders. In reactie op eerdere Kamervragen is gewezen op de risico’s bij het investeren in cryptovaluta.14 Met het oog op voornoemde waarschuwingen zie ik momenteel geen noodzaak voor nadere maatregelen om investeerders te waarschuwen voor de risico’s van ICO’s. Informatie hierover is inmiddels volop beschikbaar. Het is uiteindelijk aan de investeerder zelf om te bepalen hoe hij met deze informatie om gaat. Zoals bij elke andere investering is de investeerder zelf verantwoordelijk voor het onderzoeken van eventuele risico’s.
Welke mogelijkheden ziet u om (potentiële) beleggers beter te informeren over de risico’s van beleggen in ICO’s?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen ICO’s worden gebruikt voor fraude en misbruik? In hoeverre is hier zicht op?
In hun waarschuwingen geven AFM en DNB aan dat met name de (gedeeltelijke) anonimiteit en het feit dat het moeilijk is om transacties met cryptovaluta te herleiden naar fysieke personen potentieel misbruik in de kaart speelt. Aangezien bij de meeste ICO’s bestaande cryptovaluta zoals bitcoin gebruikt kunnen worden om tokens te kopen, kunnen investeerders bijvoorbeeld cryptovaluta crimineel verkregen geld via ICO’s witwassen. De verkregen tokens kunnen via een handelsplatform omgewisseld worden tegen reguliere valuta als euro’s en dollars. Daarnaast zijn ICO’s door het anonieme en grensoverschrijdende karakter kwetsbaar voor misleiding, oplichting en manipulatie. Aanbieders kunnen bijvoorbeeld bewust verkeerde verwachtingen wekken en onrealistische rendementen beloven. Het is ook mogelijk dat cryptovaluta niet blijken te bestaan of dat bewust valse en onjuiste informatie wordt verspreid over de waarde van een cryptovaluta of token. Volgens de AFM zijn in het buitenland meerdere voorbeelden bekend van frauduleuze ICO’s. Aangezien het fenomeen ICO’s pas zeer recent en in korte tijd zo is opgekomen, beschik ik op dit moment niet over cijfers over misbruik via ICO’s.
Vallen ICO’s onder Europese regels? Welke regels gelden er op het gebied van ICO’s door buitenlandse aanbieders?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt u naar aanleiding van de waarschuwing van de AFM nadere maatregelen om beleggers te waarschuwen voor de risico’s van ICO’s? Zo ja, op welke manier gaat u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 6.
‘coldcaseteams’ |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Coldcaseteams gaan willekeurig te werk»?1
Ja.
Wat is de verhouding van reguliere zaken ten opzichte van coldcases?
Een onopgelost levensdelict (moord of doodslag) of een ander zeer ernstig delict waarop een minimale gevangenisstraf is gesteld van twaalf jaar kan – in afstemming tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de politie – drie jaar na de pleegdatum het kenmerk «cold case» krijgen. Het gaat dan om een afgesloten en uitgerechercheerd dossier. De verhouding tussen het aantal reguliere zaken ten opzichte van het aantal coldcases wordt niet als zodanig geregistreerd.
Kunt u, vanaf 2012, aangeven hoeveel coldcases zich jaarlijks voordoen? Indien hier een stijging in het aantal zichtbaar is, hoe verklaart u dit?
Het OM en de politie hebben laten weten dat er geen landelijke registratie van cold cases plaatsvindt, waardoor het niet mogelijk is om de precieze ontwikkeling ervan weer te geven. Een uitvraag bij de eenheden van de politie heeft opgeleverd dat er op dit moment in Nederland ongeveer 1500 cold case zaken zijn. Per 1 april 2013 is de verjaringstermijn voor een groot aantal misdrijven veranderd, waardoor vervolging voor deze misdrijven langer mogelijk is. Hierdoor is ook het aantal cold cases gestegen.
Klopt het bericht dat het besluit over te gaan tot openen van een coldcase vrij willekeurig verloopt? Hoe duidt u deze opvatting?
Ik deel dit beeld niet als zodanig. De politie heeft sinds 2013 een inventarisatie gemaakt van de zaken die voldoen aan de cold case-criteria. Deze zaken worden vervolgens bekeken op opsporingsindicatie. De rechercheofficier besluit in afstemming met de politieleiding tot instelling van een cold case onderzoek, waarbij de verjaringstermijnen en het maatschappelijk belang als belangrijke criteria gelden.
Het OM en de politie hebben landelijke werkinstructies, richtlijnen en screeningsmodellen ingevoerd voor de afweging om een zaak te heropenen. Het OM en de politie hebben mij laten weten dat deze voldoende houvast bieden bij de beoordeling om een cold case verder te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn selectiecriteria te stellen voor het heropenen van een zaak? Zo ja, bent u bereid deze criteria te ontwerpen? Zo nee, waarom niet? Acht u in dit geval de werkwijze rondom het heropenen van een zaak afdoende?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt het label «coldcase» in de praktijk gebruikt? Klopt het bericht dat het gebruik van het label «coldcase» in de praktijk vaak geen verschil maakt omdat in grote delen van Nederland geen vaste «coldcase teams» zijn en recentere zaken voorrang krijgen?
Sinds de oprichting van de Nationale Politie heeft elke eenheid een coldcaseteam, waardoor met een structurele voorziening aandacht is voor het onderzoek naar cold cases. Aan elk coldcaseteam is een officier van justitie verbonden. Onder de noemer platform Cold Cases Nederland werken de politieteams nauw samen en delen zij onder meer kennis en ervaring.
Met de inrichting van de voorziening voor cold cases hebben de coldcase-specialisten binnen de politie reeds een duidelijke plaats gekregen in de organisatie. In de praktijk worden de teams – waar nodig – bijgestaan door analisten, forensisch en digitaal specialisten en gedragsdeskundigen.
Hoe duidt u de mogelijkheid van het opzetten van elite-teams, die bepaalde expertise hebben en daadwerkelijk iets kunnen toevoegen wanneer het reguliere recherchewerk tot niets heeft geleid in coldcases? Kunt u een inschatting maken van de kosten voor dit soort teams?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat gemeenten zich verzetten tegen het besluit om gehandicapten onder het minimumloon te laten werken |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht over de gevolgen van de bezuiniging van 500 miljoen euro op arbeidsgehandicapten?1
Ik heb met veel aandacht kennisgenomen van de berichtgeving in de NRC van 15 november jongstleden. Uit het bericht komt naar voren dat werkgevers, werknemers en gemeenten vragen hebben en zich zorgen maken over de in het Regeerakkoord genoemde maatregel om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Ik zie ook dat er beelden ontstaan die niet kloppen. Zo bestaat de zorg dat mensen «terug gaan naar de bijstand» en dat er 500 miljoen euro wordt bezuinigd op mensen met een arbeidsbeperking.
Ik betreur dat dit bij betrokkenen zoveel onrust teweegbrengt. Ik hecht er dan ook aan om de inzet van het kabinet helder weer te geven door de kaders te schetsen die het kabinet voor ogen heeft bij de uitwerking van loondispensatie in de Participatiewet. Dit heb ik ook gedaan in mijn brief aan uw Kamer van 14 december jongstleden.
Het Regeerakkoord betekent voor mensen met een arbeidsbeperking vooral een voortzetting van het eerder ingezette beleid dat toewerkt naar een inclusieve arbeidsmarkt. Zo veel mogelijk mensen moeten op die arbeidsmarkt mee kunnen doen.
Met de maatregelen uit het Regeerakkoord beoogt het kabinet meer kansen te bieden op werk voor mensen met arbeidsbeperkingen. Door het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie komt extra geld beschikbaar voor gemeenten voor activering en dienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking. Meer mensen met een arbeidsbeperking kunnen betaald werk verrichten omdat gemeenten meer mogelijkheden krijgen om beschutte werkplekken te organiseren, maatwerk te bieden richting werk of werkgevers te «ontzorgen». Er is geen sprake van een bezuiniging maar van herallocatie van middelen voor mensen met arbeidsbeperkingen.
Om te bereiken dat zoveel mogelijk mensen mee gaan doen op de arbeidsmarkt is het belangrijk dat werkgevers worden gestimuleerd om ook mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Die eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie.
Loondispensatie wordt al jaren onder de Wajong gehanteerd. Het ook beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen, waardoor werkgevers meer duidelijkheid hebben.
Het doel van loonkostensubsidie en loondispensatie is hetzelfde, namelijk werkgevers compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking en hen daarmee stimuleren om deze mensen in dienst te nemen. De werkgever betaalt bij loondispensatie loon conform de productiviteit van de werknemer. Evenals UWV doet bij loondispensatie in het kader van de Wajong, vult de gemeente straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand
met loondispensatie gaat werken aan.
Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen die voldoet aan twee uitgangspunten. Om te beginnen vind ik het belangrijk dat het inkomen van deze mensen hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum. Mensen gaan dus niet werken op bijstandsniveau. Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil ik dat ze er echt op vooruit gaan. Verder vind ik het belangrijk dat hun inkomen gaat naar een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken. Dit alles uiteraard passend binnen de financiële kaders van het Regeerakkoord. De uit te werken regeling geldt voor mensen met een nieuwe arbeidsrelatie, dus niet voor reeds bestaande arbeidsrelaties.
Klopt het dat werkgevers arbeidsgehandicapten alleen nog voor hun productiviteit hoeven te betalen en niet meer voor de premies, waardoor zij geen pensioen meer opbouwen?
Klopt het dat arbeidsgehandicapten onder het minimumloon kunnen gaan verdienen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe en door wie wordt de aanvulling tot het minimumloon gefinancierd?
Deze maatregel gaat gelden voor mensen die gaan werken onder de nieuwe regels. Voor bestaande arbeidsrelaties verandert er niets.
Loondispensatie houdt in dat werkgevers werknemers betalen conform hun productiviteit. De productiviteit wordt objectief vastgesteld met een loonwaardemeting. De werkgevers dragen over het loon ook werkgeverslasten af. Een werknemer met loondispensatie heeft recht op de emolumenten uit de cao conform zijn loon, dus gerelateerd aan zijn loonwaarde.
Hiermee worden werkgevers gecompenseerd voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking. Zo wordt een drempel voor werkgevers weggenomen om deze mensen in dienst te nemen. De gemeente vult straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand met loondispensatie gaat werken aan. Dit wordt gefinancierd uit de gebundelde uitkering van de Participatiewet. Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen dat hun inkomen aanvult tot een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken.
Wat wordt bedoeld met de passage op p. 26 in het Regeerakkoord dat «de gemeente (...) het inkomen aanvult»? Tot welk niveau wordt het inkomen aangevuld, tot de bijstand of tot het minimumloon?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat werknemers door dit plan mogelijk nog maar 60 procent van hun salaris overhouden?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat de motivatie bij arbeidsgehandicapten om te gaan werken wordt weggenomen?
Ik ben niet bereid dit plan uit het Regeerakkoord in te trekken. Ik heb bij het uitwerken van de aanvullingsregeling oog voor de mensen om wie het gaat. Daarbij houd ik rekening met de motivatie van betrokkenen. Van belang is dat het loont om te gaan werken en dat het loont om meer te gaan werken. Daarover mag geen twijfel bestaan.
Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Dat er nu verschillende instrumenten voor een vergelijkbare doelgroep zijn, helpt daarbij niet. Eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie. Het beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium voor werkgevers dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen die onder de banenafspraak vallen.
Er komt nog heel veel kijken bij de uitwerking van de maatregel. Bij die uitwerking hecht ik aan een zorgvuldig proces. Het kabinet wil dit doen in overleg met gemeenten, sociale partners, cliëntenorganisaties en andere betrokkenen, waarbij de uitvoerbaarheid van de regeling een belangrijk aandachtspunt is. Over de uitwerking van de plannen ga ik uiteraard ook graag in gesprek met uw Kamer.
Begrijpt u dat gemeenten hier niet blij mee zijn? Gaat u met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat ondernemers niet blij zijn met dit plan vanwege het effect op de motivatie? Gaat u met ondernemers in gesprek?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat de bedenker van dit plan – de heer Aart van der Gaag – niet blij is met uw uitwerking van zijn plan? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om dit ondoordachte plan in te trekken?
Zie antwoord vraag 6.
Het verdwijnen van pinautomaten |
|
Erik Ronnes (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het NRC Handelsblad met als titel «Eén op de vier pinautomaten zal de komende jaren verdwijnen» van 15 november 2017, waarin wordt aangegeven dat een kwart van de pinautomaten in Nederland dreigt te verdwijnen?
Ja.
Klopt het, dat de Rabobank, ABN AMRO en de ING gaan samenwerken en tezamen hun pinautomaten gaan onderbrengen bij Geldservice Nederland?
Rabobank, ABN AMRO Bank en ING Bank werken sinds 2011 samen bij het verwerken en distribueren van contant geld. Dit doen zij via dochteronderneming Geldservice Nederland (GSN), waarvan zij samen aandeelhouder zijn. Het doel van deze samenwerking is om met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de keten van contant geld te vergroten en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van contant geld in Nederland te garanderen. Vanuit dit bestaande samenwerkings-verband hebben de drie banken besloten om naast de verwerking en distributie van contant geld ook het beheer van alle geldautomaten onder te brengen bij GSN. Hiertoe hebben zij op 31 mei jl. een intentieverklaring ondertekend, die nu is gevolgd door een samenwerkingsovereenkomst. De banken willen met de verdergaande samenwerking het plaatsingsbeleid van geldautomaten in Nederland optimaliseren. Het uitgangspunt is om contant geld veilig, bereikbaar, beschikbaar en betaalbaar te houden, ook in een tijd waarin het gebruik van contant geld elk jaar afneemt en er toenemende veiligheidsrisico’s bij geldautomaten zijn.
Concreet betekent dit dat de betrokken banken vanaf het derde kwartaal van 2018 zullen starten met de migratie naar een nieuw geldautomatennetwerk, waarbij zij niet meer rechtstreeks de eigenaar van de automaten zullen zijn. Voor de klanten van de betrokken banken brengt de verdergaande samenwerking onder meer met zich dat het voortaan niet meer zal uitmaken naar welke geldautomaat van de betrokken banken men gaat. Ook zal voor deze klanten bij alle geldautomaten van GSN dezelfde hogere opnamelimiet gelden, die nu geldt bij een geldautomaat van de bank waar iemand klant is. Tot slot kunnen klanten bij elke geldautomaat die bij het nieuwe netwerk hoort over dezelfde bediening beschikken en inzage krijgen in het banksaldo. Voor winkeliers en ondernemers betekent de harmonisering dat afstortmogelijkheden worden verruimd doordat zij van iedere GSN afstortautomaat gebruik kunnen gaan maken, ongeacht bij welke van de betrokken banken zij klant zijn. Op dit moment kunnen zij uitsluitend bij een stortautomaat van hun eigen bank terecht. De afronding van de migratie staat gepland voor eind 2020.
De banken en GSN hebben aangegeven de zogeheten vijf kilometernorm van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer1 (MOB) te blijven hanteren: de norm dat inwoners van Nederland binnen een straal van vijf kilometer contant geld kunnen opnemen. Uit de Tussenrapportage bereikbaarheid geld- en afstortautomaten 2017 blijkt dat de landelijke dekkingsgraad van geldautomaten nog altijd hoog is. Medio 2017 heeft 99,73% (in 2016: 99,76%) van alle Nederlanders binnen een straal van vijf kilometer toegang tot een geldautomaat. De banken en GSN hebben aangegeven er naar te streven om door samenwerking en optimalisatie van het netwerk van geldautomaten deze dekkingsgraad in de toekomst minimaal gelijk te laten blijven aan het niveau van 2016 en waar mogelijk te verbeteren. GSN heeft aangegeven dat zij daarvoor geldautomaten zal weghalen waar het kan en bijplaatsen waar nodig. In stedelijke gebieden wordt een goede spreiding beoogd, rekening houdend met loopstromen, winkelgebieden en beperking van wachtrijen. Tegelijkertijd dient er in dunbevolkte gebieden, ook bij tijdelijke onbeschikbaarheid van een automaat, altijd een alternatief te zijn. De optimale spreiding van geldautomaten wordt uiteindelijk bepaald per gebied en is volgens GSN maatwerk.
Wat houdt de samenwerking tussen de banken in en wat gaat er nu veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Eerder mochten banken bij de plaatsing van pinautomaten niet samenwerken, omdat dit concurrentieverstorend zou werken, is dit probleem nu opgelost?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is tijdig geïnformeerd over de plannen van de drie banken en GSN. De ACM heeft, op basis van de door deze partijen verstrekte informatie, aangegeven geen mededingingsrechtelijke bewaren te zien in de samenwerking. De samenwerking is door de ACM mede bezien tegen de achtergrond van de afname van het gebruik van contant geld, waardoor efficiënte spreiding van geldautomaten belangrijker wordt. De samenwerking leidt volgens GSN ook tot voordelen voor retailers en consumenten. Retailers krijgen meer afstortmogelijkheden voor contant geld en voor consumenten vervalt de beperking om slechts één keer per dag bij een gastbank te kunnen pinnen. Voor de ACM is relevant dat stakeholders actief betrokken zijn bij de migratie naar een nieuw geldautomatennetwerk via het MOB, zodat gewaarborgd is dat zij een rol hebben in het plaatsingsbeleid van geldautomaten. Daarnaast is relevant dat de toegang van derden tot het samenwerkingsverband mogelijk blijft onder dezelfde financiële voorwaarden die gelden voor de deelnemende banken.
Kunnen gemeenten aan de bel trekken wanneer ze een pinautomaat terug willen in een dorpskern?
Gemeenten kunnen op verschillende manieren aan de bel trekken. De partijen die zijn vertegenwoordigd in het MOB2 hebben met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen (LVKK) in 2007 middels de Werkafspraak Bereikbaarheid afspraken gemaakt over hoe zij gezamenlijk knelpunten (voor zover die er zijn) oplossen op het gebied van bereikbaarheid van het betalingsverkeer, waaronder de toegang tot contant geld.3 Het uitgangspunt hierbij is dat afzonderlijke knelpunten zoveel mogelijk door lokale betrokkenen worden opgelost. Wanneer sprake is van een structureel knelpunt zoeken partijen in MOB-verband naar een voor alle betrokken partijen bevredigende oplossing. De Betaalvereniging Nederland beheert in dat kader het centrale Meldpunt Bereikbaarheid (bereikbaarheid@betaalvereniging.nl), waar ook gemeenten meldingen kunnen doen, en probeert in geval van knelpunten in samenwerking met banken tot passende maatwerkoplossingen te komen.
Meer recent is op initiatief van GSN een Klankbordgroep Geldautomaten opgericht die tot doel heeft om betrokken stakeholders te informeren over en te betrekken bij de transitie van het geldautomatennetwerk.4 In de klankbordgroep zitten partijen die ook zijn vertegenwoordigd in het MOB. Zaken als plaatsingsbeleid, functionaliteiten en veiligheid komen in de klankbordgroep aan bod. Eventuele problemen worden in het MOB besproken.
Wat betekent deze maatregel voor de (afstands)normen voor de beschikbaarheid van pinautomaten?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent dit dat er minder mensen binnen een straal van vijf kilometer komen te wonen van een pinautomaat?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers bekend over hoe lang gemiddeld een pinautomaat buiten winkeluren buiten gebruik is?
Geldautomaten in bankkantoren en winkels zijn in het algemeen alleen tijdens openingsuren in gebruik. Over het aantal uren dat geldautomaten in buitenmuren buiten gebruik zijn vanwege een storing of leegstand zijn geen cijfers bekend. Tegelijk heb ik ook geen signalen ontvangen dat het oplossen van storingen van geldautomaten of het bijvullen van lege geldautomaten niet voortvarend genoeg zou worden opgepakt.
Betekenen minder verschillende pinautomaten ook dat de hoeveelheid geld bij de resterende pinautomaten groter wordt?
Dit is niet per definitie het geval. Geldautomaten worden gevuld wanneer dat nodig is. Als er veel contant geld wordt gebruikt, zullen de geldautomaten snel gevuld worden zodat de beschikbaarheid zo optimaal mogelijk is. Recente gegevens laten overigens zien dat zowel het aantal opnames van contant geld bij geldautomaten als de totale waarde daarvan terugloopt. Dit zal van invloed moeten zijn op de hoeveelheid contant geld die bij de geldautomaten nodig is.5
Wat betekent dit voor de veiligheidsmaatregelen rond de pinautomaten, worden deze uitgebreid?
GSN heeft aangegeven dat de samenvoeging van alle geldautomaten een gecoördineerde aanpak van criminaliteit mogelijk maakt. Dit leidt volgens GSN tot een adequate beveiliging van geldautomaten, ook als criminelen veranderen van aanvalstactiek. Daarnaast blijft regulier overleg plaatsvinden tussen GSN, de banken, de politie en het OM over de ontwikkelingen in criminaliteit rondom geldautomaten en verschillende scenario’s die zich kunnen voordoen. Veiligheidsmaatregelen rond geldautomaten zijn namelijk niet alleen van belang voor de gebruikers van de automaten, maar ook voor omwonenden bij die automaten. In verband met onder meer de recente stijging in het aantal ram- en plofkraken van geldautomaten en het gebruik van explosieven, heeft GSN daarnaast aangegeven dat de veiligheid voor consumenten en omwonenden voorop staat bij het kiezen van locaties voor het (ver)plaatsen van geldautomaten.
Het bericht ‘Honderden IS-terroristen uit Raqqa ontsnapt onder geheime evacuatiedeal’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden IS-terroristen uit Raqqa ontsnapt onder geheime evacuatiedeal»?1
Ja.
Was u op de hoogte van deze deal? Zo nee, wanneer bent u dan op de hoogte gesteld van dit potentieel grote gevaar voor Nederland?
Nee, het kabinet was niet op de hoogte van deze afspraak. De Global Coalition to Counter ISIL (anti ISIS Coalitie) was niet betrokken bij de gesprekken die tot deze afspraak hebben geleid, noch is Nederland hierover vooraf geïnformeerd. De anti ISIS Coalitie heeft in een verklaring2 op 14 oktober jl. laten weten op de hoogte te zijn van de evacuatie van gezinnen en strijders uit Raqqa en de afspraak hierover tussen de lokale raad en tribale leiders. Het voornaamste doel was om de burgers van Raqqa te beschermen, die tot op het laatste moment in de strijd als menselijk schild werden gebruikt door IS. Het kabinet is middels deze verklaring geïnformeerd.
Hoeveel moslimterroristen zijn door deze deal – of eerder in de strijd om Raqqa – op vrije voeten gekomen en waar hangen die nu uit?
Volgens de woordvoerder van de anti ISIS Coalitie, VS-kolonel Dillon, zou het gaan om 300 IS-strijders die uit Raqqa zijn vertrokken nadat er afspraken zijn gemaakt met lokale tribale leiders. Amerikaanse gesprekspartners stellen dat het leeuwendeel van deze strijders, die hoofdzakelijk afkomstig waren uit lokale stammen, na screening door de Syrian Democratic Forces is overgedragen aan de lokale tribale leiders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit uiterst gevaarlijke islamtuig nooit, maar dan ook nooit een voet in Nederland zal zetten?
Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen niet het recht worden ontzegd terug naar Nederland te keren, op basis van Artikel 3, tweede lid, van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Naar bekende Nederlandse uitreizigers loopt een strafrechtelijk onderzoek. Ook staan zij gesignaleerd in internationale en Europese grensbewaking- en informatiesystemen. Per geval wordt de aanpak met betrekking tot terugkeerders bepaald. Deze kan strafrechtelijk, inlichtingenmatig en/of bestuurlijk van aard zijn. In sommige gevallen kan intrekking van het Nederlanderschap een maatregel zijn die in het belang van bescherming van de nationale veiligheid noodzakelijk is (art. 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap). Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken, wordt betrokkene tevens tot ongewenst vreemdeling verklaard. Dit voorkomt dat betrokkene legaal kan terugkeren naar Nederland.
Ziet u de noodzaak en bent u bereid om, in het kader van het in vraag 4 gestelde, de grenzen te sluiten, zodat we zelf kunnen bepalen wie ons land binnenkomt en wie niet, ten behoeve van de veiligheid van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het sluiten van de grenzen geen realistische oplossing, laat staan dat het een structurele oplossing is voor complexe veiligheids- en migratievraagstukken.
Iedereen die via de Schengenbuitengrens Nederland of een andere Schengen lidstaat inreist wordt onderworpen aan een grenscontrole. Indien een persoon geregistreerd staat als een potentieel gevaar voor de Nederlandse veiligheid kan deze persoon, indien het een derdelander is, de toegang worden geweigerd of kan de persoon, indien het een EU-burger betreft, worden aangehouden bij inreis.
Het mogelijke kansspelkarakter van zogenoemde 'lootboxes' in videospellen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de controverse omtrent «lootboxes» (virtuele doosjes die je aankoopt zonder dat je op dat moment weet wat er in de doosjes zit) in de game-industrie?1 Heeft u kennisgenomen van het bericht dat lootboxes in videospellen door de Belgische kansspelcommissie onderzocht gaan worden, omdat zij mogelijk verboden kansspelen zijn?2
Ja.
Bent u ook van mening dat met name kinderen niet in aanraking zouden moeten komen met spellen met een verslavend karakter en dat de praktijk van lootboxes in videospellen hiermee op gespannen voet staat? Zo nee, waarom niet? Welke gevolgen zou dit volgens u moeten hebben voor de vaststelling van de leeftijdsgrenzen voor videospellen door de Europese keuringsdienst (PEGI)?
Het verschijnsel van «lootboxes» kan de overstap van gaming naar gambling vergemakkelijken. Het is voor minderjarigen niet toegestaan om kansspelen te spelen, gelet op onder andere de verslavingsrisico’s. De kansspelautoriteit (ksa) doet momenteel onderzoek naar het vraagstuk van de mogelijke relatie tussen problematisch gokgedrag en videospellen en naar de schadelijke aspecten van videospellen. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek – naar verwachting in het voorjaar – af.
Is de Wet op de kansspelen nog voldoende toegesneden op de huidige (digitale) praktijk om bijvoorbeeld adequaat van toepassing te zijn op de voornoemde lootboxes? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, bent u bereid te bezien of de wet op de kansspelen hierop aangepast moet worden en kunt u daarbij aangeven op welke termijn dat zou moeten gebeuren?
Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand, dat momenteel aanhangig is in de Eerste Kamer, stelt maatregelen voor om verwevenheid tussen gamen en kansspelen en mogelijke misleiding als gevolg daarvan tegen te gaan. De vergunninghouder mag naast kansspelen op afstand slechts andere diensten en goederen aanbieden, voor zover dat aanbod strikt gescheiden is van het aanbod van de vergunde kansspelen.
Uitsluitend videospellen die voldoen aan de definitie van kansspel, worden gereguleerd door de Wet op de kansspelen (Wok). Videospellen die hier niet onder vallen, vallen ook niet onder het algemene verbod om zonder kansspelvergunning kansspelen aan te bieden. De ksa doet onderzoek naar de vraag of er sprake is van een kansspel in de videospellen die «lootboxes» aanbieden. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Is er overleg geweest tussen de Nederlandse en Belgische kansspelautoriteiten over hoe om te gaan met lootboxes in videospellen? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten?
Ja, de ksa is in contact met verschillende buitenlandse kansspelautoriteiten autoriteiten, waaronder de Belgische Kansspelcommissie. Meerdere kansspelautoriteiten buigen zich over het vraagstuk van «lootboxes» in videospellen.
Op welke termijnk kunnen we resultaten verwachten van het onderzoek van de Nederlandse kansspelautoriteit naar de vraag of videospellen met lootboxes kansspelen zijn?3 Bent u bereid, in afwachting van dat onderzoek, al stappen te ondernemen om de gevaren van gokken actief onder de aandacht te brengen bij de kopers van spellen waar lootboxes deel uit maken van de spelervaring?
Begin 2018 verwacht de ksa de resultaten van het onderzoek naar de vraag of videospellen met «lootboxes» kansspelen zijn. De ksa kan handhavend optreden tegen aanbieders van videospellen die tevens zijn aan te merken als kansspelen in de zin van de Wok.
De ksa vraagt aandacht voor verslavingsrisico’s van videospellen door onder meer mediaoptredens (bijvoorbeeld in het tv-programma Kassa op 18 november jl.) en persberichten. Ik zie daarom geen noodzaak om in aanvulling daarop stappen te ondernemen om de gevaren van gokken actief onder de aandacht te brengen bij de kopers van videospellen waar «lootboxes» deel uit maken van de spelervaring.
Het Rapport ‘Naleving aanwijzing dd. 7 november 2016 Stichting Careyn’. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van de conclusie van het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg dat het vertrouwen groeit, maar de naleving van de aanwijzing nog onvoldoende is?1
Ik heb kennis genomen van de bevindingen en afwegingen van de inspectie. Vanuit het perspectief van waar de bewoners en hun naasten van Careyn het best mee zijn gediend, sta ik alles overwegend achter de keuze die is gemaakt. Careyn stond – en staat – voor een complexe en omvangrijke opdracht. De inspectie constateert dat Careyn inmiddels op de goede weg is. Het vertrouwen van de inspectie in Careyn is gegroeid. Gezien het feit dat de goede koers is ingezet en het vernieuwde bestuur van Careyn doordrongen is van de urgentie om de verbetermaatregelen door te voeren heeft de inspectie een tweede bestuursrechtelijke maatregel in de vorm van een aanwijzing gegeven.
Voor de bewoners, hun naasten en medewerkers van Careyn is het van belang dat deze verbetering snel doorzet. De inspectie heeft geen acute risico’s voor goede en veilige zorg aangetroffen. Wanneer dit verandert grijpt de inspectie in. De locaties van Careyn laten een wisselend beeld zien van op welke thema’s verbetering gerealiseerd is en waar verbetering nog nodig is. Organisatiebreed zijn op alle thema’s nog verbeteringen noodzakelijk.
Er ligt een grote verantwoordelijkheid bij Careyn om met kracht de ingezette maatregelen voort te zetten. Careyn heeft aangegeven hier alles aan te doen en onverminderd door te gaan met de uitvoering van het plan van aanpak voor de verbetering van de kwaliteit van zorg.
Graag verwijs ik verder naar mijn brief van vandaag, over de (tweede) aanwijzing Careyn.
Bent u van mening dat vertrouwen in de veiligheid in de instellingen, de kwaliteit van de zorg en de deskundigheid en vakbekwaamheid van het personeel, zeker wanneer het gaat om een, over het algemeen, kwetsbare groep zoals onze ouderen van groot belang is?
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat de conclusies van het rapport concreet betekenen voor de inwoners van instellingen van Stichting Careyn?
Zie antwoord bij 1.
Is de kwaliteit van de zorg en veiligheid voor de inwoners van Careyn voldoende gewaarborgd?
Zie het antwoord bij 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Ja.
De mogelijke Amerikaanse import van jachttrofeeën uit Afrika |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat de Amerikaanse overheid plannen heeft het importverbod voor jachttrofeeën van olifanten uit Zimbabwe en Zambia op te heffen?1
Ja, het kabinet is bekend met het genoemde artikel d.d. 15 november 2017. Sindsdien heeft President Trump op 18 november 2017 per twitterbericht laten weten een dergelijk besluit op te schorten en eerst de feiten in relatie tot natuurbescherming te onderzoeken: https://www.nytimes.com/2017/11/17/us/politics/trump-elephant-trophy-ban.html.
Deelt u de opvatting dat dit een perverse maatregel zou zijn en een stap terug, gelet op de strijd die al jaren wordt gevoerd om wild in deze Afrikaanse landen succesvol te beschermen?
In Nederland geldt een importverbod voor dergelijke jachttrofeeën. Echter, onder specifieke voorwaarden (bijvoorbeeld bepaalde diersoorten uit bepaalde landen, jaarlijkse quotum, monitoring en (her)bepaling van het quotum) wordt de import van jachttrofeeën soms toegestaan, ook door de EU. Uitgangspunt is dat de opbrengsten van trofeejacht/toerisme ten goede komen aan het beheer van natuurgebieden.
Bent u bereid na te gaan of de regering Trump daadwerkelijk voornemens is het importverbod op te schorten? Zo ja, kunt u de Kamer hierover inlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om zich in Europees verband of in samenwerking met natuurbeschermingsorganisaties tegen dit voornemen uit te spreken? Op welke termijn bent u bereid hierin actie te ondernemen?
Nederland heeft in aanvulling op de Europese afspraken een importverbod voor dergelijke jachttrofeeën ingesteld2. In Europees en mondiaal CITES-verband zal Nederland aandacht blijven vragen voor adequate maatregelen om illegale handel in wildlife producten tegen te gaan, met het oog op het voortbestaan van bedreigde soorten in het wild. Ook als het gaat om de import van jachttrofeeën.
Bent u bereid deze zorgen ook bij de autoriteiten in de betrokken Afrikaanse landen onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Een gesprek met Professionalisering L.V.V. Bonaire |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het projectplan Professionalisering L.V.V. Bonaire?
Ja, ik ben bekend met het projectplan Professionalisering L.V.V. Bonaire. Dit is een projectplan waarbij de dienst Landbouw, Veeteelt en Visserij (dienst LVV) wordt geprofessionaliseerd om de landbouwsector op Bonaire verder te kunnen ontwikkelen. De afhankelijkheid van voedselimporten kan hierdoor verminderd worden en dit kan bijdragen aan het verminderen van het armoedeprobleem.
Bent u van mening dat een professionalisering van de landbouw bij kan dragen aan economische ontwikkeling en armoedebestrijding op Bonaire?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zou dit projectplan hier een rol kunnen spelen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke belemmeringen worden opgeworpen door het eilandsbestuur van Bonaire om deze organisatie aan de slag te laten gaan?
Op 2 september 2015 is een Memorandum of Understanding (MoU) getekend door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) met het openbaar lichaam Bonaire (OLB) over de ontwikkeling van landbouw op Bonaire. Er is onder andere overeengekomen dat het OLB en het Ministerie van EZ zich gezamenlijk inzetten om de dienst LVV van het OLB om te vormen tot een expertisecentrum en een proeftuin op het gebied van land- en tuinbouw, zodat deze zijn ondersteunende en aanjagende functie kan vervullen. Hiermee is beoogd dat de organisatie de agro-ondernemers met plannen voor Bonaire ondersteunt en aanmoedigt om te investeren.
Aanvankelijk is op 4 augustus 2017 een plan van aanpak Professionalisering L.V.V. Bonaire door het bestuurscollege goedgekeurd. Daarna is de samenstelling van het bestuurscollege gewisseld, is dit goedgekeurde plan terzijde geschoven en is een ander plan van aanpak goedgekeurd. Dit laatste plan past evenwel naar het oordeel van het Ministerie van LNV niet in de oorspronkelijke intenties van het in 2015 ondertekende MoU. Hierdoor is de verdere uitwerking, besluitvorming en uitvoering in relatie tot het ontwikkelen van het LVV terrein vooralsnog gestagneerd.
Het Ministerie van LNV wil nu eerst, samen met mijn ministerie, in overleg met het openbaar lichaam treden om te bezien op welke wijze het LVV terrein kan worden ontwikkeld in de oorspronkelijke zin van het MoU en welke organisaties hierbij een bijdrage kunnen leveren.
De ontwikkeling van landbouw en veeteelt op Bonaire vind ik van elementair belang. Het realiseren van een eigen voedselvoorziening draagt bij aan de ontwikkeling van en de armoedebestrijding op Bonaire. Het is mij bekend dat er op Bonaire ook andere initiatieven zijn, onder andere waar de Kamer van Koophandel bij betrokken is. Zeker als de verdere ontwikkeling van de dienst LVV en de uitvoering van het MoU blijvend stagneert, bezie ik met mijn collega van LNV hoe die alternatieve initiatieven kunnen worden gestimuleerd.
Welke ondersteuning is er vanuit Nederland beschikbaar voor deze of soortgelijke organisaties?
Zie antwoord vraag 4.
Het verhogen van de CO2 reductiedoelstelling naar 55% |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Met welke lidstaten bent u in gesprek om de CO2-reductiedoelstelling te verhogen naar 55%?1 Wat is hierbij uw concrete insteek?
Zoals aangegeven in het regeerakkoord, wil dit kabinet in de EU het voortouw nemen om het reductiedoel voor 2030 te verhogen van 40% naar 55% t.o.v. 1990. Besluitvorming over een deze verhoging moet plaatsvinden op basis van unanimiteit. Dit betekent dat we uiteindelijk het gesprek met alle lidstaten aangaan. Insteek daarbij is om uiterlijk in 2020 – als onderdeel van de mondiale ambitiecyclus – te komen tot een meer ambitieuze bijdrage vanuit de EU aan de doelen van het Akkoord van Parijs. De komende tijd wil ik gebruiken om met gelijkgezinde lidstaten te verkennen welke stappen we daar gezamenlijk toe kunnen zetten. De faciliterende dialoog – die eind 2018 van start gaat – is het eerste formele moment is om naar de collectieve inzet en die van de EU te kijken.
Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan streeft Nederland ernaar om met gelijkgestemde landen binnen de EU tot ambitieuzere afspraken te komen.
Bij hoeveel en met welke medestanders bent u voornemens het besluit tot de verhoging door te zetten? Hoeveel tijd trekt u uit voor deze gesprekken en het maken van afspraken? Deelt u de mening dat hierbij grote haast geboden is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat uw ambitie om Europese koploper te zijn, betekent dat er flinke extra maatregelen moeten worden getroffen bovenop de maatregelen zoals aangekondigd in het regeerakkoord, gezien de waardering die Nederland heeft gekregen in de gisteren verschenen «Climate Change Performance Index»2, waarin Nederland met een 34e plaats wordt geclassificeerd als «low performer», en ook gezien de laatste cijfers van het CBS3 waaruit blijkt dat de CO2 uitstoot van huishoudens en van de landbouw en industrie in het derde kwartaal zijn gestegen met respectievelijk 5 en 4%? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op de concrete maatregelen uit het regeerakkoord zal, onder meer via het Klimaat- en Energieakkoord, gewerkt worden aan stappen die Nederland voorbereiden op een reductie van 49% in 2030. Zoals aangegeven in het regeerakkoord, hebben technische maatregelen voor de landbouwsector de voorkeur boven volumebeperkende maatregelen. Een volumebeperking in de veehouderij leidt bij gelijkblijvende consumptie immers niet tot CO2-reductie, maar alleen tot een verschuiving van economische activiteit naar het buitenland.
Deelt u de mening dat een aangescherpte doelstelling betekent dat nu eindelijk serieus moet worden gekeken naar de tot nu toe taboe verklaarde maatregelen, zoals het nemen van volumemaatregelen in de veehouderij en het aanzetten tot gedragsverandering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het Franse wetsvoorstel waarin de productie van gas en olie wordt verboden, met uiterlijk in 2040 een stopzetting van de verkoop van olie en gas?4 Bent u bereid dit voorbeeld te volgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met dit Franse wetsvoorstel. Het is duidelijk dat de doelen van Parijs een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie vergen, tot dichtbij nul in het jaar 2050. Op dit moment acht ik een verbod niet wenselijk, onder meer omdat veel duurzame alternatieven nog verder ontwikkeld moeten worden en/of verdere opschaling nodig is om prijzen omlaag te brengen.
Deelt u de mening dat ook het reductiedoel voor 2050 moet worden aangescherpt en tevens wettelijk worden vastgelegd, evenals het doel voor 2030? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord heeft het kabinet aangegeven het als plicht te zien om er alles aan te doen om de doelstelling van het akkoord van Parijs te halen. Daar is de inzet van dit kabinet dan ook op gericht.
De hoofdlijnen van de afspraken uit het regeerakkoord op het terrein van klimaat en energie zullen worden verankerd in een Klimaatwet, en de komende periode zal ik werken aan een voorstel daarvoor. In dit kader zal worden bezien hoe de afspraken van Parijs kunnen worden vertaald in adequate lange termijn doelstellingen.
Daarnaast zal ook een Klimaat- en Energieakkoord worden gesloten, waarbij afspraken worden gemaakt met alle sectoren, zodat ook zij hun bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van de benodigde broeikasgasreductie.
Over het proces en de planning van zowel de Klimaatwet als (de totstandkoming van) het Klimaat- en energieakkoord zal ik uw Tweede Kamer op zeer korte termijn per brief nader informeren.
Wanneer dient u de Klimaatwet en de aangekondigde energie- en klimaatplannen bij de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat België zijn kerncentrales langer zou openhouden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «België moet kerncentrales Tihange en Doel mogelijk langer openhouden»?1
Ja.
Kunt u bij uw Belgische ambtsgenoot informeren of het waar is dat onder andere de kerncentrales van Tihange en Doel mogelijk ook na 2025 nog open moeten blijven en kunt u de Kamer hierover informeren?
In het Belgische regeerakkoord is opgenomen dat de regering de noodzakelijke maatregelen zal treffen om de kernuitstap in 2025 mogelijk te maken. Momenteel onderhandelen de federale en gewestelijke ministers van Energie van België over een nieuw af te sluiten energiepact. Deze onderhandelingen worden naar verwachting deze maand afgerond. Onderdeel van het energiepact is het vaststellen van een langere termijn visie (2030 en 2050) van de Belgische energiemix.
Het is nog onduidelijk of en zo ja in hoeverre daarin wordt vastgehouden aan het huidige federale regeerakkoord over de geplande kernuitstap tegen 2025. Nederland wacht de resultaten van deze onderhandelingen af en gaat vooralsnog uit van de afspraken in het regeerakkoord.
In hoeverre wijkt het openhouden van deze kerncentrales na 2025 af van eerdere voornemens of beloften van de Belgische regering om de centrales te sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze kerncentrales langer open blijven? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om de Belgische regering ertoe aan te zetten om deze centrales wel tijdig te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een veilige exploitatie van kerncentrales is voor Nederland leidend. De veiligheid van de Belgische centrales is op de eerste plaats een Belgische verantwoordelijkheid. Nederland volgt de ontwikkelingen met betrekking tot de veiligheid van de kerncentrale in Tihange op de voet. Ter opvolging van de motie Wassenberg (Kamerstuk 25 422, nr. 189) heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de verantwoordelijke Belgische Minister, Minister Jambon, geïnformeerd over het dringende verzoek van de Tweede Kamer om de kerncentrale in Tihange zo snel mogelijk te sluiten. Daarnaast heeft de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) onlangs zijn samenwerking met de Belgische toezichthouder, het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC),versterkt door het tekenen van een overeenkomst die gericht is op intensivering van samenwerking waar het de grensoverschrijdende veiligheidsgerelateerde aspecten van kerncentrales betreft.
Zoals de Minister van Infrastructuur en Milieu in haar Kamerbrief (Kamerstuk 25 422, nr. 206) van 14 september jl. heeft aangegeven is er op dit moment feitelijk geen aanleiding om te twijfelen aan de veiligheid van de reactor in Tihange.
De exacte invulling van de energiemix is op de eerste plaats een nationale bevoegdheid. In België verzorgen de zeven kernreactoren circa 60% van de Belgische elektriciteitsopwekking. Verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit van België met haar buurlanden vergroot de mogelijkheid dat import van elektriciteit de weggevallen productie (deels) kan vervangen. De Nederlandse en Belgische elektriciteitsmarkt zijn al goed met elkaar verbonden door middel van fysieke interconnecties. Daarnaast is verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit staand beleid.
Hoe verhoudt het langer openhouden van de kerncentrale van Tihange zich tot de wens van de Kamer dat de Nederlandse regering bij de Belgische regering op sluiting van deze kerncentrale aandringt?2 Deelt u de mening dat het mogelijk langer openhouden van deze kerncentrale nog meer dan voorheen het belang benadrukt dat u bij de Belgische regering aandringt op sluiting? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit opnieuw namens de Nederlandse regering duidelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze problematiek in Europees verband te bespreken? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Conform de EU-verordening inzake de governance van de Energie Unie dienen alle EU-lidstaten een integraal nationale energie en klimaatplan (INEK) op te stellen waarin zij aangeven welke bijdrage zij zullen leveren om de Europese 2030 doelstellingen voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en het verminderen van broeikasgasemissies te behalen. Eén van de verplichtingen die lidstaten bij het opstellen van hun INEK hebben is om buurlanden voorafgaand aan indiening te consulteren over de voorgestelde doelen en maatregelen die zij in hun INEK voorstellen. Lidstaten dienen vervolgens in hun INEK aan te geven wat zijn met de inbreng die uit deze consultatie volgt hebben gedaan. Hiernaast hebben de voorgaande Minister van Economische Zaken en de Belgische Minister van Energie Marghem een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend waarin beide landen onder meer hebben vastgelegd om verder te investeren in marktintegratie en verdere uitbreiding van interconnectiecapaciteit. De Nederlandse en Belgische landelijke hoogspanningsnetbeheerders (TenneT en Elia) werken intensief samen aan projecten om de bestaande interconnectie beter te benutten, maar ook aan een uitbreiding van de interconnectiecapaciteit. Nederland zal deze mogelijkheden komend jaar benutten om ook op Europees niveau en bilateraal het nationaal beleid en maatregelen van onze buurlanden te bespreken.