De sluiting van een grote truckparking bij Venlo en het gebrek aan goede alternatieven |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de problemen rondom en sluiting van De Keulse Barrière, een grote parking voor vrachtwagens nabij Venlo?1 Zo ja, hoe beoordeelt u de sluiting van een dergelijke grote parkeervoorziening voor vrachtwagenchauffeurs uit binnen- en buitenland zonder dat er op dit moment een gedegen alternatief is voor chauffeurs die ook dienen te voldoen aan de rij- en rusttijden?
Ja. Met betrekking tot deze locatie verwijs ik ook naar de antwoorden van 12 februari 2016 op de vraag van het lid Ulenbelt (SP) over de voorgenomen sluiting van de Keulse Barrière (ah-tk-2015/2016–1529). Hierin is aangegeven dat Rijkswaterstaat samen met diverse gemeenten (waaronder Venlo), provincie, sector en politie in het kader van een in 2015 gesloten Convenant werkt aan het oplossen van de parkeerproblematiek voor vrachtwagens in Limburg, op zowel het hoofdwegennet als het onderliggend wegennet. In dit kader is op 13 november jl. een betaalde particuliere truckparking aan de James Cookweg in Venlo geopend met 220 plekken. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van een truckparking in de gemeente Venray.
Overigens dient op grond van de uitspraak van de rechtbank Limburg in kort geding dd. 13 november jl. (zaaknr. C/03/242042 / KG ZA 17–558) het parkeerterrein De Keulse Barrière gedeeltelijk gedurende de week geopend te blijven.
Bent u bekend met het feit dat er volgens chauffeurs een groot tekort is aan gedegen en gratis- of betaalbare parkeerplaatsen, mede gelet op het feit dat veel Oost-Europese chauffeurs geen geld hebben voor betaalde mogelijkheden? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie, ook gezien het feit dat het ontbreken van degelijke alternatieven ook bijdraagt aan het niet kunnen of willen voldoen aan de verplichte rij- en rusttijden voor chauffeurs?
Ik ben bekend met het feit dat veel vrachtwagenchauffeurs ervoor kiezen voor de weekendrust gebruik te maken van gratis parkeervoorzieningen langs de snelwegen; de zogenaamde verzorgingsplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn primair bedoeld voor een korte rust voor de automobilist en vrachtwagenchauffeur. Het gevolg van dit oneigenlijk gebruik van verzorgingsplaatsen is dat deze gedurende de avonden en weekenden in bepaalde regio’s overbezet zijn. Op de betaalde particuliere truckparkeerplaatsen langs het onderliggend wegennet is, afhankelijk van het tijdstip, soms nog wel ruimte om te parkeren. Zoals reeds is aangegeven in de brief aan uw Kamer van 7 juli jl. (kst-34550-A-63) hebben de belangrijkste corridorpartijen aangegeven dat er een programma-aanpak zal komen, gericht op de versterking van de goederencorridors Oost en Zuid-Oost. Binnen die aanpak zal gekeken worden waar nog aanvullende parkeercapaciteit wenselijk en mogelijk is. Of en in welke mate Oost-Europese chauffeurs een vergoeding krijgen om gebruik te maken van betaalde voorzieningen is bij mij niet bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat het ontbreken van goede alternatieven in deze grensregio voor problemen op andere parkings maar ook op willekeurige locaties zorgt, waarbij het ook eenvoudiger is voor buitenlandse chauffeurs om eventuele controle op rusttijden te ontwijken?
Ik ben mij ervan bewust dat het gebrek aan parkeercapaciteit tot problemen leidt en ben positief over initiatieven die in regionaal verband worden genomen om betaalbare private truckparkings met marktpartijen op te zetten. Voorbeelden van recent geopende beveiligde particuliere truckparkings zijn de parkings Hazeldonk, Maasvlakte Plaza, James Cookweg in Venlo en de binnenkort te openen truckparking in Duiven. De ILT kan de rij- en rusttijden tot 28 dagen terug uitlezen uit de tachograaf. Het parkeren op willekeurige locaties maakt het niet moeilijker om te handhaven. Voor meer details over de handhaving van de ILT verwijs ik u naar het meerjarenplan van de ILT (Bijlage bij Kamerstuk 34 775 XII, nr. 4 van 21 september 2017) en het rapport met de resultaten van de risicoanalyse (IBRA 1.0), dat is aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 80 van 6 juli 2017).
Bent u ook van mening dat deze lokale problematiek ook de aandacht van uw ministerie verdient, gelet op het grote aantal vrachtwagenchauffeurs dat nabij Venlo het land binnenkomt en dat wel aan dezelfde regels en veiligheidsvoorschriften dient te voldoen als Nederlandse collega’s, waarbij ook geschikte en passende parkeervoorzieningen horen?
De parkeerproblematiek langs de goederencorridors heeft mijn aandacht, onder andere op basis van de in het antwoord op vraag 2 genoemde programma-aanpak ter versterking van de goederencorridors Oost en Zuid.
Bent u bereid om vanuit uw verantwoordelijkheid voor het transport en de veiligheid op onze rijkswegen in gesprek te treden met de gemeente Venlo over de noodzaak om in deze regio voor gedegen alternatieven en voorzieningen te zorgen, problemen met het parkeren van vrachtwagens en het voldoen aan de noodzakelijke rusttijden te voorkomen? Zo ja, op welke termijn en met welke inzet wijze bent u voornemens dit gesprek aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat voert in het kader van het in 2015 gesloten Convenant over truckparkeren in de provincie Limburg overleg met de gemeente Venlo over deze problematiek. In het kader van dit Convenant heeft IenW een financiële bijdrage gegeven aan het initiatief van de gemeente Venlo om te komen tot een truckparking aan de James Cookweg. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van een truckparking in de gemeente Venray.
Het niet verspreiden van meldingen ten aanzien van ontucht met een minderjarige scholier |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Leraar betaalde meisjes voor vervullen seksfantasieën»?1
Ja.
Begrijpt u het onbegrip in de samenleving bij berichtgeving als deze, inhoudende dat er wel mededeling van vermoede ontucht door een docent bekend zou zijn bij de Inspectie van het Onderwijs, maar verder geen actie zou zijn ondernomen door het bevoegd gezag of de vertrouwensinspecteur, waardoor een potentiële zedendelinquent op een andere school voor de klas zou hebben kunnen blijven staan? Zo ja, wat kunt u doen om een dergelijke onwenselijke situatie te voorkomen?
Op deze casus kan ik niet ingaan, omdat deze op dit moment onder de rechter is. Ik begrijp evenwel de zorgen waar u op doelt. Een school moet een veilige omgeving zijn waar de leerlingen de medewerkers volledig kunnen vertrouwen.
De vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (hierna de vertrouwensinspecteur) onderneemt bij een signaal over ontucht daarom altijd actie. Samen met het bevoegd gezag beoordeelt hij of er voldoende grond is om tot aangifte over te gaan. Als dat het geval is, zal het bevoegd gezag onverwijld aangifte doen. De vertrouwensinspecteur ziet erop toe dat dit daadwerkelijk gebeurt.
Daarnaast kan het bevoegd gezag arbeidsrechtelijke maatregelen treffen tegen de desbetreffende persoon. De vertrouwensinspecteur heeft geen opsporingstaak, maar kan eventueel meldingen koppelen en hierover overleggen met de zedenpolitie. Indien dit alles tot een veroordeling leidt, zal een medewerker van een school bij een volgende aanstelling geen Verklaring Omtrent Gedrag meer kunnen verkrijgen, wat een eventuele aanstelling bij een andere school in de weg staat
Klopt het dat artikel 3 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) de procedure omtrent behandelingen van mogelijke zedenmisdrijven op scholen van toepassing is? Hoe moet de mededeling uit dit artikel worden toegepast en wat is hiervan het doel? Wie bepaalt uiteindelijk of sprake is van een redelijk vermoeden en neemt een beslissing om al dan niet over te gaan tot aangifte? Welke rol speelt de vertrouwensinspecteur bij deze beslissing?
Ja, die bepaling is van toepassing op elke school in het voortgezet onderwijs. Artikel 3 van de WVO gaat over de verplichting van het bevoegd gezag van een school tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven. Bij een vermoeden dat een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden, dient het bevoegd gezag hierover in overleg te treden met de vertrouwensinspecteur. Doel hiervan is dat bevoegd gezag en schoolleiding worden begeleid bij het bepalen of er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en bij het doen van aangifte. Zoals aangegeven in antwoord 2, dient het bevoegd gezag onverwijld aangifte te doen bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit op het gebied van de zeden. Als er in de ogen van de vertrouwensinspecteur sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, bewaakt hij dan ook dat het bevoegd gezag daadwerkelijk aangifte doet.
Is het correct dat in de betreffende casus conform dit artikel mededeling is gedaan van mogelijke ontucht bij de onderwijsinspectie, toen de verdachte actief was op het Comenius College in Capelle aan den IJssel? Zo ja, wat was in de betreffende casus de conclusie van het overleg met de vertrouwensinspecteur dat volgt uit het tweede lid van artikel 3 WVO? Is er aangifte gedaan door het bevoegd gezag? Is de procedure in de casus op het Comenius College goed gevolgd? Kunt u hierbij afzonderlijk ingaan op de rol van de onderwijsinspectie en het bevoegd gezag?
Uit de aard van de functie van de vertrouwensinspecteur vloeit voort dat geen mededelingen worden gedaan over individuele casuïstiek aan derden. Dit is ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en volgt uit artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht. Bovendien is deze zaak onder de rechter. Ik doe daarom geen uitspraken over de casus.
Het Comenius College is net als andere scholen verplicht in overleg te treden met de inspectie wanneer er sprake is van het vermoeden van een zedenmisdrijf. Zie ook het antwoord op vraag 3. De rol van de inspectie in deze zaken is begeleidend. Het bevoegd gezag en de schoolleiding bepalen uiteindelijk of zij aangifte doen.
Deelt u de mening dat wanneer mededeling van vermoede ontucht bij de onderwijsinspectie bekend is, dit door de vertrouwensinspecteur meegenomen moet worden in het gesprek met het bevoegd gezag tijdens het overleg, zoals beschreven in het tweede lid van artikel 3 WVO, waar al dan niet besloten wordt tot aangifte? Bent u bereid het beleid hier zo nodig op aan te passen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De vertrouwensinspecteur kan nooit aan melders mededelingen doen over eerdere meldingen. Dat kan dus ook niet in het overleg met het bevoegd gezag over een (nieuwe) melding. Vooropstaat dat leerlingen in een veilige omgeving onderwijs moeten kunnen volgen en dat de vertrouwensinspecteur met medeneming van alle beschikbare informatie toeziet op de maatregelen die het bevoegd gezag neemt. Dat is goed mogelijk binnen de huidige regels en werkwijze. Ik zie dan ook geen aanleiding het beleid aan te passen.
Uitstel van verbreding van de ‘dodenweg’ N50 bij Kampen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Verbreding N50 niet eerder dan in 2023»?1
Ik ben bekend met het bericht.
Klopt het bericht dat de verbreding van de N50 bij Kampen niet voor 2021 kan worden gerealiseerd, maar mogelijk wordt uitgesteld tot 2023? Zo ja, waarom wordt de belangrijke aanpak van de N50 vertraagd?
De verbreding van het wegvak N50 Kampen–Kampen Zuid kent twee doelstellingen: het verbeteren van de verkeersveiligheid en doorstroming. De verkeersveiligheid wordt verbeterd door het plaatsen van een filewaarschuwingssysteem in november 2017.
Om de doorstroming te verbeteren heb ik voor de verbreding van de N50 Kampen–Kampen Zuid, conform de motie Visser2 vijf miljoen gereserveerd uit de verlenging van het Infrastructuurfonds en dit naar voren gehaald om de planstudie in 2020 op te kunnen starten. De N50 Kampen–Kampen Zuid komt niet als knelpunt naar voren in de NMCA (Nationale Markt en Capaciteitsanalyse) daarom geef ik er de voorkeur aan de beschikbare personele capaciteit niet in te zetten voor een verdere versnelling ten koste van het reeds lopende MIRT-programma.3
Is één van de redenen voor uitstel het gebrek aan realisatiekracht bij Rijkswaterstaat, zoals in het bericht wordt gemeld? Zo ja, hoe verklaart u het gebrek aan capaciteit bij Rijkswaterstaat om op korte termijn te starten met dit project?
Zie antwoord 2.
Op welke manier wordt de motie-Visser c.s.2 uitgevoerd, waarin de regering wordt verzocht de aanpak van de N50 zo spoedig mogelijk te realiseren? Is de eerder aangekondigde startbeslissing, die na afgelopen zomer zou worden genomen, al genomen?3 Zo nee, waarom niet? Wanneer ontvangt de Kamer deze startbeslissing over de planning van het project?
De motie-Visser6 verzoekt de regering vijf miljoen euro beschikbaar te stellen voor de aanpak van de N50 Kampen–Kampen Zuid en de aanpak hiervan zo spoedig mogelijk te realiseren. Met de Kamerbrief van 6 februari 2017 (IENM/BSK-2017/24716) is aangegeven dat er vijf miljoen euro gereserveerd in het Infrastructuurfonds voor dit project. Momenteel leg ik de laatste hand aan de startbeslissing en ik verwacht deze binnenkort te ondertekenen.
Deelt u de mening dat de verbreding van de N50 zo snel mogelijk moet plaatsvinden, gezien de verkeersonveiligheid en de filedruk op dit traject? Zo ja, kunt u toezeggen dat op korte termijn gestart kan worden met de realisatie van de aanpak van de N50 en dat hierbij medeoverheden worden betrokken?
Zie antwoord 2.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het notaoverleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) d.d. 20 november 2017 te beantwoorden?
Ja.
Regionale samenwerking tussen publieke en private mediabedrijven |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de provincie Friesland om het voornemen om te komen tot een Fries Mediacentrum te beëindigen?1
Ja.
Klopt het dat soortgelijke samenwerkingen tussen regionale omroepen en regionale kranten in Limburg, Brabant en Twente eerder ook al zijn stukgelopen?
Ja.
Deelt u de conclusie van de provincie Friesland dat de Mediawet te veel beperkingen kent waardoor het niet mogelijk is om in een combinatie van mediabedrijven met verschillende wijzen van financiering een vorm van samenwerking te vinden die leidt tot een nieuwe geldstroom? Zo nee, waarom niet?2
Samenwerking tussen publiek gefinancierde media-instellingen en commerciële mediabedrijven is gebonden aan regelgeving op Europees niveau. Het gaat hierbij om de Europese staatssteunregels en de Omroepmededeling. Het uitgangspunt is dat publiek geld dat bedoeld is voor het uitvoeren van een publieke taakopdracht, niet mag weglekken naar commerciële bedrijven. In Nederland is die regelgeving uitgewerkt in art. 2.141 van de Mediawet, in het dienstbaarheidsverbod. Het is een belangrijk uitgangspunt van ons rechtssysteem dat publiek geld rechtmatig besteed wordt, en het dienstbaarheidsverbod vormt daarvoor een belangrijke waarborg.
De afgelopen jaren verkeert de geschreven (regionale) pers in financieel zwaar weer door teruglopende reclame-inkomsten en oplagecijfers. Het is logisch dat er in tijden van druk behoefte is aan bundeling van krachten door samen te werken in de journalistiek en nieuwsvoorziening. In de praktijk is die samenwerking echter vaak lastig. Dat is ook te zien in deze casus. Publieke media-instellingen mogen in principe geen winst maken, terwijl commerciële mediabedrijven niet kunnen overleven zonder die winst. Dat is een inherent verschil in belang, waar samenwerkingen (overigens ook buiten de mediasector) vaak op stuklopen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Ik ben hier in de beantwoording van de schriftelijke vragen over het onderzoek naar de journalistiek ook uitgebreid op ingegaan.3
Klopt het dat samenwerking tussen Omrop Fryslân en de NDC Mediagroep onherroepelijk zou leiden tot ingrijpen van het Commissariaat voor de Media? Zo nee, op welke wijze kunnen een privaat en een publiek mediabedrijf wel samenwerken?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Het Commissariaat heeft onlangs een nieuwe brochure uitgebracht waarin helder wordt uitgelegd in welke gevallen samenwerking is toegestaan, en onder welke voorwaarden. In deze brochure staat onder andere een handig stroomschema waarin partijen kunnen bekijken of hun beoogde samenwerking mag volgens de Mediawet.4 Als partijen willen samenwerken, maar er onduidelijkheid is over de mogelijkheden, kunnen zij hierover met het Commissariaat in gesprek gaan. Naar aanleiding van de brochure organiseert het Commissariaat bovendien voorlichtingsbijeenkomsten voor lokale, regionale en landelijke publieke omroepen om uit te leggen welke manieren van samenwerking mogelijk zijn.
Als een organisatie de Mediawet schendt, is het Commissariaat bevoegd om in te grijpen. Dit is overigens in de praktijk nog nooit nodig geweest bij dit type samenwerkingen, laat het Commissariaat mij weten.
Is er contact geweest tussen het Commissariaat voor de Media en de provincie Friesland over de mogelijkheden die de Mediawet biedt voor samenwerking tussen private en publieke samenwerking? Zo ja, wat is daarbij besproken?
Ik heb hierover navraag gedaan bij zowel het Commissariaat als bij de provincie Friesland. Beide partijen laten mij weten dat er geen contact is geweest over het Fries Regionaal Mediacentrum.
Op welke wijze gaat u – mede in het licht van de genoemde problemen die in Friesland, Limburg, Brabant en Twente – werk maken van de afspraak uit het regeerakkoord dat samenwerking (publiek en privaat) op lokaal en regionaal niveau wordt bevorderd?3
In een eerdere brief aan uw Kamer heeft mijn voorganger al uiteengezet wat de knelpunten zijn bij het opzetten van samenwerkingen tussen publieke media-instellingen en private mediabedrijven. Hierin werd al geschetst dat het vanwege de hierboven genoemde Europese regelgeving niet mogelijk zal zijn om samenwerking tussen publieke en private bedrijven winstgevend te maken voor de private partijen. Simpelweg de Nederlandse wetgeving aanpassen is dus geen directe oplossing voor het door u geconstateerde probleem.6
Het bericht ‘Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel» en «Wat gebeurde er in deze kazerne»?1
Ja.
Heeft u eveneens kennisgenomen van de oproep van de militaire vakbond VBM die wil dat inwijdingsrituelen in de krijgsmacht worden afgeschaft?2
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn er allemaal genomen in reactie op de beschreven ontgroeningsrituelen op de kazerne Schaarsbergen?
Direct na de melding van misstanden aan de compagniescommandant heeft deze contact opgenomen met de Officier van Justitie (OvJ) omdat er een vermoeden van een strafbaar feit was. Hierop heeft het Openbaar Ministerie (OM) toestemming gegeven voor een huishoudelijk onderzoek. Dat in een dergelijk geval toestemming moet worden gevraagd is bepaald in het protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989) en is bedoeld om te voorkomen dat een huishoudelijk onderzoek een eventueel te starten strafrechtelijk onderzoek negatief zou beïnvloeden.
Defensie kent een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989). Dit protocol is ook bij het betreffende onderzoek gevolgd. De commandant is hierbij geadviseerd door de jurist van de Luchtmobiele Brigade en door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID). Beide organisaties waren ook vertegenwoordigd in de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO).
Op 7 juni 2013 is de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO) ingesteld. Na voltooiing van het onderzoek heeft de compagniescommandant rechtspositionele maatregelen getroffen tegen de betrokken militairen.
De commandant van de eenheid stelt een dergelijk intern onderzoek in om duidelijkheid te verkrijgen over de feitelijke toedracht of achtergrond van een bepaald voorval of situatie. Interne onderzoeken zijn niet bedoeld voor de opsporing van strafbare feiten. De onderzoeker(s) informeren de commandant onmiddellijk als het vermoeden bestaat van een strafbaar feit. In een dergelijk geval schorst de commandant het onderzoek en doet aangifte bij een opsporingsambtenaar, in het algemeen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Een geschorst onderzoek kan worden hervat als de commandant daarvoor van het OM – al dan niet door tussenkomst van de KMar -toestemming heeft gekregen.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) in de periode van oktober tot en met december 2014 op verzoek van de brigadecommandant een risicoanalyse integriteit uitgevoerd. Deze risicoanalyse heeft geleid tot maatregelen op het gebied van organisatie, toezicht op de legering, ontwikkelen van leiderschap, aanspreken op gedrag, integriteitsbewustzijn en aandacht voor een veilige werkomgeving.
Na ontvangst van de brief van de moeder van een van de slachtoffers is direct door een case coördinator van het CLAS contact opgenomen met zowel de moeder van het slachtoffer als met de twee andere slachtoffers om hun zorgbehoefte te inventariseren.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de militaire leiding is omgegaan met de meldingen van militairen over de misstanden op de kazerne?
Het instellen van een CvHO en de aangifte bij de KMar waren juist. Uit het artikel in de Volkskrant blijkt dat er mogelijk meer speelde dan de CvHO in 2013 heeft kunnen achterhalen. Het is begrijpelijk dat op basis van die nieuwe informatie de genomen rechtspositionele maatregelen van de commissie vragen oproept.
De wijze waarop met meldingen en melders wordt omgegaan maakt deel uit van het onafhankelijk externe onderzoek. Ik verwijs u hiervoor naar de reactie op de brief van de VCD (Kamerstuk 34 775 X, nr. 30) die ook vandaag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Zijn er naast de meldingen over de ontgroeningsrituelen op de kazerne in Schaarsbergen ook andere meldingen, bij deze of andere kazernes, over ontgroeningsrituelen bekend? Zo ja, hoe vaak was er de afgelopen vijf jaar sprake van dergelijke meldingen en wat is daar mee gedaan?
Zie het antwoord op vraag 5 van het lid Bruins Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Bij welke instanties kunnen militairen, die slachtoffer zijn of waren van ontgroeningsrituelen, zich melden?
Militairen die slachtoffer zijn van ongewenst gedrag kunnen zich altijd melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar.
Heeft u contact opgenomen met het Openbaar Ministerie over hoe om te gaan met toekomstige onderzoeken?
Iedereen die kennis draagt van strafbare feiten, kan daarvan aangifte doen. Voor sommige feiten, zoals verkrachting, geldt een aangifteplicht overeenkomstig artikel 160 Wetboek van Strafvordering (WvSv). Op grond van artikel 78 Wetboek Militair Tuchtrecht (WMT) is de commandant in beginsel verplicht aangifte te doen van een hem ter kennis gekomen gedraging die naar zijn oordeel een strafbaar feit betreft. Voor beide aangifteplichten geldt dat deze ook van toepassing is op mogelijke strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens een inwijdingsritueel. Indien sprake is van een verdenking van een strafbaar feit kan het OM ambtshalve of op grond van de aangifte besluiten een strafrechtelijk onderzoek te starten. Voor het maken van afspraken over toekomstige onderzoeken bestaat derhalve geen aanleiding. Daarnaast kent Defensie een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989).
Hoe onderhoudt Defensie contact met de betrokken militairen en op welke wijze worden zij ondersteund bij de verwerking van de gebeurtenissen?
Het contact met de betrokken militairen verloopt via de zorgcoördinator van Defensie. Zij kunnen zich voor alle zorgaanspraken wenden tot de zorgcoördinator. Afhankelijk van de specifieke hulpvraag zal deze contact leggen met de militaire (geestelijke) gezondheidszorg, bedrijfsmaatschappelijk werk en/of geestelijke verzorging.
Deelt u de mening van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) dat ontgroeningsrituelen moeten worden verboden. Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Bruins Slot Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk meldpunt moet komen waar defensiepersoneel misstanden kan melden?
Bij Defensie kunnen medewerkers zich te allen tijde melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar. De COID heeft een onafhankelijke positie binnen Defensie. Alle meldingen die het meldpunt ontvangt, worden in behandeling genomen. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan. Het functioneren van het meldingssysteem zal deel uitmaken van het onafhankelijke externe onderzoek. Hierbij zal de mogelijkheid van een onafhankelijk meldpunt worden betrokken.
Hoe beoordeelt u de berichten dat door militairen, ook op de kazernes en tijdens oefeningen, veelvuldig drugs wordt gebruikt?
Laat ik voorop stellen dat het drugsbeleid van Defensie duidelijk is: Het beroep van militair gaat niet samen met het gebruik of het in bezit hebben van drugs. De aanwijzing die voorschrijft hoe Defensie in voorkomend geval handelt, is al even duidelijk.
De berichten over veelvuldig drugsgebruik op kazernes en tijdens oefeningen baren mij grote zorgen. Ik zal met de SG, CDS en de hoofden van de defensieonderdelen spreken over de strikte handhaving van het zero tolerance drugsbeleid en de maatregelen die daarbij passen.
Welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik van militairen op kazernes en tijdens oefeningen tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat in het geval van een sterke groepsdruk of gesloten groepscultuur, zoals bij de politie, defensie of studentenverenigingen, bij melding van seksueel misbruik of andere strafbare feiten er eerder sprake zou moeten zijn van een ambtshalve strafrechtelijk onderzoek dan wel vervolging? Zo ja, waarom en moet het beleid van het Openbaar Ministerie daar op worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Het OM is altijd bevoegd om eigener beweging een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren, met uitzondering van de zogenaamde wettelijke klachtdelicten. Dat geldt ook voor feiten die gepleegd worden in een gesloten groepscultuur. De beslissing om in een concrete situatie een onderzoek in te stellen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de vraag of er sprake is van een strafbaar feit. Bij zedenzaken wordt altijd met de aangevers gesproken over de gevolgen van het doen van aangifte en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Daarbij wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van hulpverlening, slachtofferrechten en juridische bijstand.
Op grond van de resultaten van het onderzoek, waaronder de ernst van het feit, kan het OM besluiten een verdachte te vervolgen. De geslotenheid van de groepscultuur speelt in die afweging geen rol. Zo besloot het OM eerder dit jaar tot vervolging van een 24-jarige man die ervan verdacht werd een lid van een studentenvereniging te hebben mishandeld tijdens de ontgroeningsperiode. Ik zie geen aanleiding het beleid van het OM ter discussie te stellen.
Twijfels over veiligheid gasmeters |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tienduizenden slimme gasmeters vervangen na twijfels over veiligheid»?1
Ja.
Klopt het dat 40.000 gasmeters vervangen dienen te worden? Wat is hiervan de oorzaak?
In verschillende uitzendingen van het tv-programma Kassa werd de veiligheid van de slimme gasmeters van Landis + Gyr G4/G6 (DSMR 4.2 generatie) in twijfel getrokken. Het betrof bijna 44.000 geïnstalleerde meters met een productiefout. Het schroefdraad bleek korter dan de productspecificaties van de netbeheerder aan de meterfabrikant voorschrijven. Hierdoor is niet zeker dat de betreffende meters de normale levensduur van minimaal 20 jaar mee kunnen en worden ze vervangen.2
Daarnaast kwam in de uitzending van 18 november jl. naar voren dat ook ruim 17.000 gerepareerde Landis + Gyr G4/G6 meters (DSMR 4.2 generatie) zijn geïnstalleerd. Hierbij zijn de meters met een productiefout gerepareerd door ze te voorzien van een adapter. Uit onderzoek van het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) blijkt dat er bij een kleine 1.500 van deze 17.000 gerepareerde meters door de fabrikant een verkeerde lijm is gebruikt. SodM stelt dat zowel de netbeheerders als de fabrikant niet hebben aangetoond dat deze reparatie aan alle veiligheidseisen voldoet. Daarop heeft SodM de betrokken netbeheerders gesommeerd de meters met de verkeerde lijm per direct te vervangen. De vervanging voor de overige 15.500 gerepareerde meters wordt voor 1 april 2018 gepland, evenals de nog ongeveer 26.000 originele meters met een te kort schroefdraad.
Welke onderzoeken zijn er gedaan naar deze gasmeters en welke veiligheidsrisico’s zijn er?
Allereerst hebben de netbeheerders zelf onderzoek gedaan en laten doen naar de gasdichtheid van gasmeters met een kortere schroefdraad en de gerepareerde meters, onder andere door certificeringsorganisatie KIWA en Holland Innovative. De netbeheerders constateren op basis van de onderzoeken dat de gasmeters geen onmiddellijk veiligheidsrisico opleveren. Ook wordt een risico op de lange termijn niet aangetoond.
SodM heeft inmiddels onderzoek gedaan naar het handelen van de netbeheerders. Daaruit blijkt dat de netbeheerders direct zijn gestopt met het plaatsen van meters na de eerste signalen uit de praktijk over de productiefout. SodM constateert dat de KIWA-rapporten over de te korte schroefdraad niet geschikt zijn om iets te kunnen zeggen over de langetermijnveiligheid van de meters. Daarom stelt SodM dat de netbeheerders de vervanging van alle meters met een te kort schroefdraad (inclusief de gerepareerde meters) voor 1 april 2018 moeten inplannen. De netbeheerders hebben toegezegd dit te zullen doen.
Het televisieprogramma Kassa liet eveneens onderzoek uitvoeren naar de veiligheid van de desbetreffende meters. In dit onderzoek van C+B advies en expertise staat dat er ernstige veiligheidsrisico’s aan de gasmeters zitten en dat deze zo snel mogelijk vervangen moeten worden.
Momenteel doet SodM nader onderzoek naar de wijze waarop de netbeheerders hun veiligheidsmanagementsysteem inrichten en toepassen bij de gasmeters. Hieruit moet blijken of de netbeheerders de veiligheid van slimme gasmeters hebben geborgd. Het gaat hierbij ten eerste om de verificatie van de veilige installatie van alle circa vier miljoen geïnstalleerde gasmeters. Daarnaast gaat het om het waarborgen van de toekomstige veilige installatie van slimme gasmeters.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel van deze gasmeters er nog hangen bij mensen thuis?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke termijn worden deze gasmeters vervangen?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
Bent u ook van mening dat deze meters zo snel mogelijk moeten worden vervangen?
Ja. Ik volg de lijn van SodM.
Kunt u aangeven wie opdraait voor de kosten van het vervangen van deze gasmeters?
Wie verantwoordelijk is voor de kosten van het vervangen van de meters wordt nog onderzocht. Wat mij betreft staat voorop dat de consument niet voor de kosten hoeft op te draaien.
Hoe wordt het ophangen van ondeugdelijke meters voorkomen?
De netbeheerders zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van de gasmeters. Zij hanteren hiervoor een veiligheidsmanagementsysteem en gebruiken procedures die de veiligheid van de gasmeters moeten borgen. Voordat gasmeters worden opgehangen, test een onderzoeksinstituut of de gasmeter voldoende stevig is, duurzaam is en de juiste meterstanden aangeeft. Een tweede veiligheidscontrole wordt uitgevoerd door de monteur van de gasmeter. Onderdeel van deze veiligheidscontrole is een functioneringstest, een druk- en lekkagetest en een test van de veiligheid van de huisinstallatie van de consument.
Leidt deze vervangingsoperatie tot vertraging van de uitrol van de slimme meter?
De netbeheerders hebben laten weten dat, door de vervanging van de gasmeters efficiënt in te plannen, dit naar verwachting niet zal leiden tot vertraging van de grootschalige aanbieding van de slimme meter.
Het bericht dat militairen mishandeld zijn bij ontgroeningsritueel |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u het bericht in de Volkskrant gelezen dat militairen mishandeld zijn bij een ontgroeningsritueel?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat Defensie in 2014 heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik merk hierbij wel op dat het voorval en het huishoudelijk onderzoek dateren van 2013.
Klopt het dat de betrokken militairen van Defensie over deze vreselijke zaak niet met derden mochten spreken? Klopt het dat ze daarom geen aangifte bij het Openbaar Ministerie hebben gedaan en daarom ook geen verklaring wilden afleggen? Zo nee, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat het op geen enkele manier de bedoeling is medewerkers te beletten melding te maken of aangifte te doen van laakbaar gedrag of strafbare feiten.
De uitspraak van betrokken militairen dat zij niet met derden mochten spreken berust naar alle waarschijnlijkheid op de standaardformulering van het hoorverslag: «De onderzoekers hebben uitgelegd dat ik in het belang van de zuiverheid van het onderzoek en ter voorkoming van beïnvloeding en onrust geen enkele mededeling mag doen aan, of op enige wijze contact op mag/mogen nemen met derden en/of medewerkers van Defensie betreffende het onderzoek.» Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat de melders, de onderzochten en getuigen elkaar tijdens een onderzoek over en weer benaderen en beïnvloeden. Tijdens de hoorzitting heeft de onderzoekscommissie betrokkenen een toelichting gegeven op de gang van zaken rondom het onderzoek. Gelet op de onduidelijkheid die kan ontstaan zullen de regels worden aangepast.
Klopt het dat sommige misdragingen behoorden tot ontgroeningsrituelen voor nieuwkomers? Om welke misdragingen gaat het? In hoeverre is dat al langer een bron van zorg? Welke maatregelen heeft de defensieorganisatie inmiddels al organisatiebreed genomen?
Ik heb gezegd dat de beschreven gebeurtenissen defensie-onwaardig en onacceptabel zijn. Dit geldt niet alleen in dit specifieke geval maar onder alle omstandigheden. Voor de maatregelen die worden genomen verwijs ik u naar de reactie op de brief van de VCD (Kamerstuk 34 775 X, nr. 30) die ook vandaag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Hoeveel meldingen zijn er sinds 2014 van dergelijke misdragingen binnengekomen? Welke onderzoeken zijn er nog verder naar dergelijke misdragingen sinds 2014 gedaan?
Er zijn in de periode 2014 tot heden tot dusverre vier gevallen bekend die te maken hebben met inwijdingsrituelen, waarvan er drie in het MVV zijn geregistreerd. Op dit moment wordt geïnventariseerd hoeveel gevallen er verder bekend zijn.
Hoeveel meldingen zijn er sinds 2014 over seksueel misbruik binnen de krijgsmacht binnengekomen? Hoeveel aangiftes zijn er gedaan? Bij hoeveel van de meldingen is er verder onderzoek gedaan?
Uit de registratie in het systeem MVV blijkt dat sinds 2014 bij de leidinggevende of bij de COID achttien keer ongewenste aanrakingen of ernstiger tussen defensiemedewerkers onderling op de werkplek is gemeld (vijf in 2014, twee in 2015, drie in 2016 en acht tot 1 juli 2017).
Uit de registratie van aangiften bij de KMar blijkt dat er sinds begin 2014 in totaal 43 keer melding is gemaakt van (mogelijk) seksueel misbruik (acht keer in 2014, vier keer in 2015, dertien keer in 2016 en achttien keer tot nu toe in 2017). Het gaat hierbij om meldingen van uiteenlopende aard. De verschillen worden onder meer verklaard doordat ook zaken die zich in de privésituatie van defensiemedewerkers hebben voorgedaan, worden onderzocht door de KMar.
Het bericht dat de belastingaanslag van Unilever steeds kleiner wordt |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Unilever: a multinational tax dodger classic»?1
Ja.
Bent u er trots op dat Nederland vaak wordt genoemd in artikelen over multinationals die belasting ontwijken?
Nee. Ik ben ook van mening dat dit – historisch mogelijk verklaarbare – beeld niet past bij het beleid dat Nederland tegenwoordig voert in de strijd tegen internationale belastingontwijking. Het vorige kabinet voerde een duidelijke agenda gericht op de bestrijding van internationale belastingontwijking. De vorige kabinetsperiode zijn belangrijke stappen op dat terrein gezet. Zoals uit het regeerakkoord blijkt, is het huidige kabinet voornemens de strijd tegen belastingontwijking onverminderd voort te zetten en een aantal belangrijke maatregelen op dit terrein te treffen, bijvoorbeeld de implementatie van de Europese richtlijnen tegen belastingontwijking (ATAD1 en ATAD2) en de invoering van bronheffingen op rente, royalty’s en dividend op uitgaande financiële stromen naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties. Ik ben voornemens deze plannen komende periode nader uit te werken en uw Kamer daarover begin volgend jaar nader te informeren.
Erkent u dat het doel zo min mogelijk belasting over de winst te betalen via vele legale manieren kan worden bereikt, maar dat op het gebied van leningen binnen één moederbedrijf geldt dat hiervoor normen gelden teneinde te voorkomen dat de winst op het oog kleiner is dan hij werkelijk is? Zo ja, hoe verklaart u dat de transfer pricing regels in Nederland niet voorkomen dat een Australisch dochterbedrijf van Unilever via een hele dure lening winst verschuift naar Nederland teneinde over die winst minder belasting te hoeven betalen?
Ik interpreteer de vragen zo dat gevraagd wordt welke transfer pricing-regels van belang zijn bij het verstrekken van leningen tussen twee vennootschappen die tot hetzelfde concern behoren. Bij transfer pricing is het arm’s length-beginsel leidend. Dit beginsel is ook van toepassing bij leningen tussen twee concernvennootschappen. Het arm’s length-beginsel is internationaal geaccepteerd en ligt vast in OESO-richtlijnen (Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax administrations) en ligt ten grondslag aan artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Nederland heeft zich derhalve gecommitteerd aan deze richtlijnen en in het zogenoemde Verrekenprijsbesluit2 worden nadere regels en uitleg gegeven. Daarin wordt ook ingegaan op financieringstransacties binnen concernverband.
De mogelijkheid om via verrekenprijzen winsten binnen concernverband te verschuiven is een belangrijk aandachtspunt geweest in het BEPS-project van de OESO. Naar aanleiding van dit project zijn de genoemde OESO-richtlijnen aangepast.
Australië is ook lid van de OESO en heeft zich daarmee gecommitteerd aan bovengenoemde richtlijnen. Bovendien is in het belastingverdrag dat is gesloten tussen Nederland en Australië de toepassing van het arm’s length-beginsel expliciet vastgelegd, waarbij de eerder genoemde Guidelines van belang zijn voor de uitleg van het beginsel.
De belastingdienst van Australië is verantwoordelijk voor de toepassing van de Australische belastingwet en zal haar eigen oordeel vormen over de toepassing van het arm’s length-beginsel. Indien vanuit Australië bijvoorbeeld een te hoge (onzakelijke) vergoeding zou worden betaald aan een buitenlandse vennootschap en op die wijze winst wordt verschoven, dan kan de Australische fiscus dit corrigeren.
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen verdere mededelingen doen.
Bent u van mening dat afspraken om winstverschuivingen, bijvoorbeeld via het verstrekken van leningen, tegen te gaan, waaronder het BEPS-project (base erosion and profit shifting) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese uitvoering hiervan, goed werken? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, wat gaat u ondernemen teneinde deze afspraken te verbeteren?
De afspraken uit het BEPS-project die in EU-verband bindende vorm hebben gekregen door middel van de richtlijnen ATAD1 en ATAD2 zijn een grote stap in het voorkomen van grondslaguitholling en winstverschuivingen. Het kabinet heeft er het volste vertrouwen in dat hiermee een belangrijke en effectieve stap wordt gezet in de strijd tegen internationale belastingontwijking.
Bent u bereid aanvullende maatregelen te nemen die voorkomen dat via interne leningen winsten richting Nederland verschuiven die elders thuishoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de steeds kleiner wordende belastingaanslag in Australië – in vier jaar tijd is deze gedaald van 16,3 miljoen naar 4,8 miljoen dollar – te maken heeft met interne leningen vanuit Nederland? Komt een steeds groter deel van de winsten die zijn gegenereerd in Australië terecht in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Australië een verplichting voor multinationals om informatie over activiteiten en belastingdruk in de landen waarin die multinational actief is, openbaar te maken? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe de informatie over de belastingaanslag en de hoogte van de leningen naar buiten is gekomen? Deelt u de mening dat dergelijke informatie van cruciaal belang is voor het publiek om erachter te komen of bedrijven aan agressieve belastingontwijking doen?
Ik weet niet of Australië een verplichting heeft voor multinationals om informatie over activiteiten en belastingdruk in de landen waarin die multinational actief is, openbaar te maken. Ik weet ook niet welke bronnen allemaal geraadpleegd zijn voorafgaand aan de publicatie van het genoemde artikel. Het is niet aan het kabinet om na te gaan welke bronnen journalisten gebruiken voor hun artikelen.
Kunt u uitsluiten dat Australië wordt benadeeld door een ruling, die aan Unilever is afgegeven en waar de Australische fiscus niet over is geïnformeerd, hetgeen in tegenspraak is met de kritische veronderstelling die in rulings is opgenomen over het informeren van de fiscus in het andere land? Zo nee, waarom niet?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen mededelingen doen. In zijn algemeenheid geldt dat een ruling met de Nederlandse Belastingdienst zekerheid vooraf geeft over de uitwerking van de Nederlandse wet, het beleid en de regelgeving in een specifiek aan de Belastingdienst voorgelegd feitencomplex. Er wordt dus zekerheid vooraf gegeven over de toepassing van de Nederlandse wet. Indien het een ruling betreft met een internationaal karakter wordt informatie over deze ruling uitgewisseld met de buitenlandse belastingdienst in OESO- of in EU-verband. Ook de Nederlandse Belastingdienst ontvangt informatie over eventuele rulings die buitenlandse belastingdiensten hebben afgegeven. Hierdoor verbetert de informatiepositie van de Nederlandse en buitenlandse belastingdiensten en zijn landen beter in staat om te heffen waar zij op basis van hun nationale wet- en regelgeving recht op hebben.
Heeft Unilever – in het kader van de verplichte «country by country-reporting» – een landenrapport opgesteld en dit aan de Nederlandse Belastingdienst gestuurd? Zo ja, heeft de Belastingdienst dit gedeeld met andere jurisdicties waaronder Australië?2 Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geldt dat ik niet in kan gaan op de situatie van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid geldt dat op basis van de aanvullende documentatieverplichtingen over verrekenprijzen een multinational met € 750 miljoen of meer geconsolideerde groepsomzet een landenrapport dient te verstrekken. In dit landenrapport wordt informatie opgenomen over de activiteiten van deze multinational in de diverse landen waar hij actief is en kwantitatieve data over onder andere de omzet, winst, werknemers, materiële activa en betaalde belasting op geaggregeerd niveau per land. Indien het landenrapport wordt ingediend bij de Nederlandse Belastingdienst zal de Nederlandse Belastingdienst dat vervolgens delen met de landen waar de multinational activiteiten door middel van een groepsvennootschap of vaste inrichting uitoefent, ook met Australië. De Australische belastingdienst kan deze informatie gebruiken bij de toepassing van de eigen nationale belastingwet.
Wat is uw oordeel over het volgende citaat in het financial statement van KPMG: «The financial statements do not comply with International Financial Reporting Standards (IFRS) adopted by the International Accounting Standards Board (IASB) as in the opinion of directors the company is not a reporting entity as there are no users dependent on general purpose financial reports»? Kunt u aangeven waarom niet wordt voldaan aan de IFRS-standaarden?
Een onderneming die zijn uitgegeven effecten, zoals aandelen of obligaties, heeft genoteerd op een in de EU gereglementeerde markt is op grond van de IAS Verordening verplicht om IFRS toe te passen op zijn geconsolideerde jaarrekening. Het gaat hier echter om een dochteronderneming van Unilever die is gevestigd in Australië. Deze onderneming heeft geen effecten genoteerd op Europese beurzen en is op grond van de IAS Verordening daarom niet verplicht om IFRS toe te passen. Australië kent eigen wetgeving wanneer de toepassing van IFRS verplicht is. Uit het citaat is af te leiden dat deze onderneming naar haar eigen oordeel op grond van de wetgeving in Australië eveneens niet verplicht wordt om IFRS toe te passen.
Wat vindt u van de rol die KPMG speelt bij het belastingontwijkend gedrag van Unilever? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de bedrijfsvoering van belastingadvieskantoren zolang zij handelen in overeenstemming met bestaande wet- en regelgeving en jurisprudentie. Dat is primair een zaak tussen belastingadvieskantoor en cliënt. Wel ben ik over de gehele linie aanspreekbaar op het Nederlandse fiscale beleid.
Meer in het algemeen kan ik met betrekking tot de rol van belastingadviseurs zeggen dat in EU-verband het richtlijnvoorstel voor mandatory disclosure voor financiële tussenpersonen wordt besproken4. Dit voorstel houdt in dat de tussenpersoon of belastingplichtige (als terugvaloptie) ter zake van grensoverschrijdende, mogelijk agressieve, belastingstructuren verplicht worden om tot informatieverstrekking aan de belastingdienst over te gaan. De financiële tussenpersoon (bijv. belastingadviseurs, advocaten, notarissen en trustkantoren) verstrekt de informatie aan de belastingdienst van het land waarin de belastingplichtige is gevestigd. De belastingdienst verstuurt vervolgens de informatie naar een door de Europese Commissie beheerde centrale database waar de belastingdiensten van alle lidstaten toegang tot hebben. Nederland steunt het doel van mandatory disclosure waarbij relevante informatie op een kostenefficiënte wijze vergaard en uitgewisseld wordt.
Valt het u ook op dat KPMG erg vaak betrokken is bij belastingadvies dat leidt tot winstverschuiving of -versmalling en daarmee tot belastingontwijking? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
De douane |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het gebruik van zwaailicht en sirene door de douane?1
Eerder is met uw Kamer gesproken over de mogelijkheid van ontheffingen voor de Douane, waardoor het douaniers in bepaalde situaties toegestaan zou worden om gebruik te maken van zwaailicht en sirene en om harder te rijden dan de maximumsnelheid.2 Zoals is toegezegd is dit voorjaar bij de toenmalig Minister van Infrastructuur en Milieu een aanvraag ingediend door de Douane om aangewezen te worden als hulpverleningsdienst die optische en geluidsignalen (OGS) mag gebruiken.3 Op basis van toetsing aan de criteria die hiervoor worden gehanteerd is deze aanvraag echter afgewezen.
Voordat de aanvraag werd ingediend, heeft de Staatssecretaris van Financiën in het Algemeen Overleg Douane, d.d. 21 december 2016, gezegd dat geprobeerd zou worden bij de werkvloer aan te sluiten.4 Aan de door de Douane geuite behoefte is tegemoet gekomen door een vrijstelling te verlenen op het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) met betrekking tot de maximumsnelheid. De RVV-vrijstelling is inmiddels door Rijkswaterstaat namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verleend. Daarnaast werken de politie en de Douane samen, bijvoorbeeld in geval van incidenten in de haven van Rotterdam. Als de Douane met een verdachte situatie wordt geconfronteerd, hebben zij een directe lijn met de Zeehavenpolitie en schakelen de mobilofoonkanalen aan elkaar.5
Klopt het dat de douane niet wordt aangewezen als hulpverleningsdienst in het kader van het voeren van optische- en geluidssignalen? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met eerdere toezeggingen om de douane uit te rusten met optische- en geluidssignalen en hoe valt het te rijmen met de toezegging dat er wordt aangesloten bij de werkvloer?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de overwegingen geweest bij de keuze om de douane niet toe te staan met sirene en zwaailicht te laten rijden?
Voor de toewijzing van OGS aan een nieuwe dienst moet sprake zijn van een duidelijke noodzaak, afgewogen tegen het verkeerveiligheidsbelang. In nader overleg met de Douane is gebleken dat de mate van inzet te beperkt is om tot een aanwijzing over te gaan. Als gevolg van het incidenteel verwachte gebruik van OGS door de Douane kan niet voldoende worden gewaarborgd dat de betrokken bestuurders blijvend veilig kunnen rijden met OGS, wat als voorwaarde geldt voor toekenning. Daarnaast is het van belang dat het aantal diensten met OGS beperkt blijft met het oog op de herkenbaarheid van OGS-voertuigen bij het publiek. Bovendien zijn andere middelen toereikend om in de door de Douane geschetste problematiek te voorzien, zoals een RVV-vrijstelling van de maximumsnelheid en samenwerkingsafspraken met de politie.
Op basis van bovenstaande afweging zal de Minister van I&W de Douane niet als hulpverleningsdienst met OGS aanwijzen en zal de Douane derhalve niet over kunnen gaan tot het voeren van OGS.
Bent u bereid alsnog de douane toe te staan met zwaailicht en sirene te laten rijden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraken van de President-directeur van ProRail over ‘spoorlopers’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken en de berichtgeving rondom de uitspraken van de president-directeur van ProRail over zogenaamde spoorlopers en zijn wens dat machinisten minder snel op de rem zouden moeten trappen om de dienstregeling niet in de war te gooien? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken?1
Ja. Bij het antwoord op vraag 2 ga ik inhoudelijk in op de uitspraak van de president-directeur van ProRail.
Deelt u de mening dat de uitspraak om minder snel af te remmen bij een waargenomen spoorloper onverantwoord is en de veiligheid van zowel de spoorloper als de machinist als de treinreizigers in gevaar brengt? Zo ja, hoe beziet u de instructies aan machinisten om hier vooral veiligheid boven punctualiteit te stellen, zeker in het licht van de bizarre en onverantwoordelijke uitspraak van de president-directeur?
Veiligheid op en rond het spoor staat voor mij altijd voorop. Ook bij ProRail is daar geen discussie over. ProRail geeft aan tevens een verantwoordelijkheid te voelen voor het tegengaan van onnodige vertragingen die kunnen worden veroorzaakt door spoorlopers. De instructies aan machinisten zijn een verantwoordelijkheid van vervoerders. Daarom vindt het zoeken naar oplossingen in overleg met machinisten, vervoerders en reizigersorganisaties plaats. De praktijkervaring van rijdend personeel is voor mij van wezenlijk belang in het blijven verbeteren van de veiligheid op en rond het spoor.
Bijna 30% van alle treinvertragingen wordt veroorzaakt door mensen die onbevoegd op en langs het spoor lopen (in 2016 waren dit 3105 vertragingen; eerste half jaar 2017 waren dit er 1724). ProRail kijkt daarom naar oplossingen die veilig zijn en kunnen bijdragen aan minder vertragingen.
Bent u bereid om de bestuurder van ProRail die dergelijke uitspraken doet ten koste van veiligheid te vragen om deze uitspraak terug te nemen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit duidelijk maken aan de president-directeur?
De president-directeur van ProRail gaat zelf over het al dan niet terugnemen van zijn uitspraken. In het antwoord op vraag 2 ben ik inhoudelijk ingegaan op deze uitspraken.
Met welke maatregelen denkt u dat het aantal spoorlopers wel kan worden teruggebracht, zodat de grote onveiligheid die spoorlopers met zich meebrengen wordt voorkomen? Wat betekent dit concreet voor uw beleidsagenda in de komende periode?
Spoorlopers brengen hun eigen veiligheid, maar ook de spoorveiligheid in het algemeen in gevaar. De impact op machinisten kan daarbij groot zijn, omdat zij enorm kunnen schrikken. ProRail heeft de wettelijke taak en de plicht vanuit de beheerconcessie om de spoorveiligheid te handhaven. Zij geeft daar invulling aan door het in dienst hebben van Bijzondere Opsporingsambtenaren (BOA’s) die bevoegd zijn om spoorlopers te beboeten. Er vinden dagelijks surveillance en controles plaats bij overwegen en langs het spoor. Daarnaast zijn er campagnes om spoorlopen tegen te gaan, worden er hekken geplaatst en wordt er ingezet op big data om spoorlopers beter op te kunnen sporen. ProRail is primair verantwoordelijk voor het tegengaan en opsporen van spoorlopers en geeft door middel van bovengenoemde maatregelen daar voldoende invulling aan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over spoorveiligheid op 29 november 2017?
Ja.
Het bericht 'Politie begint tóch met stopformulieren' |
|
Ockje Tellegen (VVD), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Politie begint tóch met stopformulieren»?1
Ja
Is het waar dat de politie Den Haag nu ook meedoet aan de landelijke pilot, waarbij politieagenten moeten registreren waarom ze iemand staande houden?
De politie Den Haag neemt deel aan een landelijke pilot met de app Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS). In het kader van meer informatie gestuurd politiewerk, waarover u eerder bent geïnformeerd, is aan deze app de mogelijkheid toegevoegd om staandehoudingen en de afhandeling ervan te registreren.2 Dit is een andere werkwijze dan het gebruik van zgn. stopformulieren.
Het doel van de pilot is om de proactieve controle – controles van personen en/ of voertuigen zonder dat sprake is van een strafrechtelijke verdenking – verder te professionaliseren. Dit gebeurt enerzijds door toepassing van een handelingskader voor proactief controleren en anderzijds door het verbeteren van de informatiepositie van de agent rond de uitvoering van dergelijke controles.
In het kader van de pilot worden alle bevragingen en/of fysieke controles van personen en voertuigen (met eventuele relevante bevindingen) in het politiesysteem geregistreerd. Op deze wijze ontstaat inzicht in de controlehistorie van een persoon of voertuig. Zo wordt de agent op straat ondersteund bij zijn afweging om al dan niet proactief te controleren.
De politie is momenteel bezig met de voorbereiding van de pilots, die in overeenstemming zijn met de landelijke wet- en regelgeving. Het streven is om de pilots uit te voeren in de periode december 2017 t/m mei 2018. Voor de pilot zijn in het land 9 teams benaderd, met een verschillende context (landelijk gebied, stedelijk, grensoverschrijdende teams) uit de eenheden Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Midden-Nederland, Oost-Brabant, Oost-Nederland en de Landelijke Eenheid.
Kunt u aangeven hoe deze registratie in de praktijk precies in zijn werk gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens aangeven tot wanneer deze pilot loopt en welke andere politie-eenheden hieraan meedoen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u nog steeds de tot nog toe gevolgde beleidslijn dat er bij de Nederlandse politie geen stopformulieren ingevoerd zullen worden? Zo nee, kunt u de wijziging van de beleidslijn beargumenteren?
Ja, dat onderschrijf ik nog steeds.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de effectiviteit van deze pilot en kan hierbij ook aangegeven worden in welke mate deze pilot leidt tot extra administratieve lasten voor de individuele politieambtenaar?
Ik zal uw Kamer voor het najaar van 2018 informeren over de uitkomsten van de pilots. Over de wijze waarop de politie etnisch profileren tegen gaat zal ik u informeren in de brief die de vaste commissie van Justitie en Veiligheid heeft gevraagd tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 15 november jl.
Het bericht "Waar blijven die extra uni-docenten?” |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waar blijven die extra uni-docenten»?1
Ja.
Klopt het dat de universiteiten weliswaar bijna 900 docenten hebben aangenomen van de beloofde 1400, maar dat dit nog steeds onvoldoende is om de groei aan studenten op de universiteiten bij te benen?
De bron van het genoemde aantal is de Wetenschappelijke Onderwijs Personeelsinformatie (WOPI) van de VSNU. Uit de WOPI-gegevens maak ik ook op dat bijna 900 docenten zijn aangenomen. Bij de aanbieding van de rapportage «De financiële staat van het onderwijs 2016» kom ik terug op de groei van het wetenschappelijk personeel.
Wat betreft de beloofde 1400 docenten wil ik op het volgende wijzen. In «De waarde(n) van weten: Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025» heeft mijn voorganger gezegd dat instellingen de studievoorschotmiddelen kunnen aanwenden om extra docenten aan te nemen. Daarbij is aangegeven dat als universiteiten ervoor kiezen (structureel) 60% van deze middelen in te zetten voor extra docenten, ze in de periode 2015 tot en met 2025 circa 1400 docenten meer kunnen aannemen dan in 2012.2
De instellingen hebben echter ruimte voor een eigen aanpak, passend bij hun context. Zij kunnen in dialoog met docenten en studenten (opleidingscommissies en medezeggenschap) eigen afwegingen maken. Er is breed draagvlak voor kleinschalig en intensief onderwijs. Dit blijkt uit de Gemeenschappelijke Agenda3 van LSVb, ISO, VH en de VSNU uit december 2016, waarin «intensiever onderwijs» en meer en betere begeleiding van studenten» als belangrijkste prioriteiten werden genoemd, in het licht van de besteding van de middelen die vrijkomen uit het studievoorschot. Hoewel de instellingen dus ruimte hebben voor een eigen aanpak, ga ik ervan uit dat het aanstellen van extra docenten prioriteit heeft in de besteding van de studievoorschotmiddelen.
Daarnaast faciliteert de overheid de groei van het aantal docenten door het onderwijsdeel van de rijksbijdrage mee te laten groeien met het aantal studenten. Het is echter aan de instellingen om te bepalen hoe ze omgaan met de groei van het aantal studenten.
Kunt u bevestigen dat er in de praktijk bij de universiteiten juist iets minder docenten werken dan in 2012, ondanks de 900 extra docenten en dat daardoor het aantal studenten per docent is toegenomen van 25,4 in 2012 naar 25,7 nu?
Nee, ik kan niet bevestigen dat er in de praktijk juist iets minder docenten werken dan in 2012. Zie immers mijn antwoord op vraag 2. De genoemde student-stafratio’s kloppen wel. Van belang hierbij is dat vanaf 2018 de studievoorschotmiddelen beschikbaar komen. In het regeerakkoord is afgesproken dat over de besteding van de middelen van het studievoorschot kwaliteitsafspraken worden gemaakt met universiteiten en hogescholen. Instellingen krijgen de ruimte om daartoe samen met partners doelstellingen en indicatoren op te stellen, passend binnen de doelen van de strategische agenda. De komende periode zal ik in gesprek met universiteiten en hogescholen verkennen hoe we deze kwaliteitsafspraken precies vorm zullen geven.
Waarom blijft het aannemen van universitaire docenten achter bij het aannemen van hogeschooldocenten?
Universiteiten en hogescholen hebben aangegeven intensiever onderwijs en meer en betere begeleiding van studenten belangrijke prioriteiten te vinden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, maken instellingen daarbij hun eigen afwegingen, die passen bij hun eigen context. Ik heb dan ook geen oordeel over de hoeveelheid aangenomen universitaire docenten in verhouding tot de hoeveelheid aangenomen hogeschooldocenten. In 2018 komen de studievoorschotmiddelen beschikbaar. Ik ga ervan uit dat het aanstellen van extra docenten prioriteit heeft in de besteding van de studievoorschotmiddelen en dat dat in de nog te maken kwaliteitsafspraken terugkomt.
Hoe verhoudt zich dit tot de belofte van Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2014 dat met de extra opbrengsten – vanwege het afschaffen van de basisbeurs – er in totaal 4.000 nieuwe docenten bij zouden komen bij hogescholen en universiteiten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om het aantrekken van meer docenten te kunnen stimuleren? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de universiteiten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat hebben de universiteiten gedaan met de extra middelen – vanwege het afschaffen van de basisbeurs – die zijn aangewend voor het aannemen van nieuwe docenten?
De universiteiten hebben nog geen studievoorschotmiddelen ontvangen. Dat gebeurt pas vanaf 2018. De universiteiten hebben wel voorinvesteringen gedaan vanwege de invoering van het studievoorschot. Ze investeren in onderwijskwaliteit, moderne infrastructuur en onderwijsgebonden onderzoek. Op de website van de VSNU illustreren ze dat.
Het bericht “CFT: Opschorten terugbetalingen Saba” |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CFT: Opschorten terugbetalingen Saba?»1
Ja.
In hoeverre is het de taak van het College Financieel Toezicht om politiek advies te geven?
Het Cft adviseert de openbare lichamen en de Minister van BZK in het kader van het toezicht op de toepassing van de bij wet vastgestelde normen ter zake van de voorbereiding, de uitvoering en de verantwoording van de begroting door het openbaar lichaam.
In dat verband is recent het Cft-advies aan het bestuurscollege van Saba op de ontwerpbegroting 2018 gepubliceerd. Saba dient een sluitende begroting op te stellen op basis van het baten-lastenstelsel. Een sluitende begroting op basis van het baten-lastenstelsel hoeft niet automatisch te betekenen dat de begroting ook op basis van het kasstelsel sluitend is. Om te voorkomen dat Saba te veel inteert op haar liquiditeiten heeft het Cft het bestuurscollege van Saba geadviseerd om de Minister van BZK te verzoeken om de aflossing van de renteloze leningen in 2018 op te schorten. Hiermee is, gezamenlijk met een aantal kleinere maatregelen, de begroting 2018 sluitend.
Deze bevoegdheid heeft de Minister van BZK (i.a.m. de Minister van Financiën) gelet op artikel 89 lid 4 van de FinBES. Mocht daar invulling aan gegeven worden, zal dat niet leiden tot het vervallen van de verplichting tot terugbetalen maar tot opschorting van de aflossing. De begroting van Saba inclusief het aan mij gerichte advies heb ik nog niet ontvangen. De FinBES schrijft voor dat ik een begroting, door tussenkomst van het Cft, uiterlijk 15 november dien te ontvangen. Zodra de begroting ontvangen is, neem ik een besluit deze al dan niet goed te keuren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties?
Ja.
De numerus fixus in (tand)artsenopleidingen |
|
Zihni Özdil (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dankzij Skype spreekt uw tandarts Nederlands»?1
Ja.
Klopt het dat het tekort aan tandartsen in Nederland sinds 2006 toeneemt?
Klopt het dat het tekort aan tandartsen in Nederland het gevolg is van de numerus fixus (slechts 260 studenten per jaar)?
Deelt u de analyse dat de numerus fixus bijdraagt aan het zeer hoge salaris van (tand)artsen en andere medisch specialisten, en daarmee onze collectieve zorgkosten?2 Zo nee, waarom niet?
Op 22 juni 2017 is de Tweede Kamer per brief (Kamerstuk 29 282, nr. 274) geïnformeerd over het aantal opleidingsplaatsen dat er voor 2018 beschikbaar worden gesteld voor de (medische) vervolgopleidingen waarvan de bekostiging onder de verantwoordelijkheid valt van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Net als de afgelopen jaren is het uitgangspunt een maximale inzet op opleiden van professionals, waarbij het maximumadvies van het Capaciteitsorgaan wordt gevolgd. In een aantal gevallen worden meer plaatsen beschikbaar gesteld dan het maximumadvies. Het beleid van de afgelopen jaren heeft voor relatief veel nieuwe artsen in opleiding gezorgd waardoor het aantal specialisten de komende jaren nog toeneemt. Ik ben daarmee van mening dat de numerus fixus voldoende ruim wordt vastgesteld.
Zorg van goede kwaliteit in combinatie met beperking van de zorgkosten is een breed thema. De Commissie Meurs heeft hierover opgemerkt dat de oplossing van dit vraagstuk niet alleen kan worden gevonden bij ingrepen in de bezoldigingen van medisch specialisten of hun arbeidsverhouding. De Commissie adviseerde dat de belangen van de medisch specialist, de zorginstellingen en de samenleving als geheel het beste gelijkgeschakeld kunnen worden door de invoering van integrale tarieven. Per 2015 zijn integrale tarieven voor de bekostiging van medisch-specialistische zorg ingevoerd.
Deelt u de mening dat een daadwerkelijke oplossing voor het (tand)artsentekort in Nederland in het significant uitbreiden van de opleidingsplaatsen ligt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel extra opleidingsplaatsen voor (tand)artsen er nodig zijn om op lange termijn die investering te laten dekken door de daarmee bereikte lagere zorgkosten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek over het Living Planet Report |
|
Jaco Geurts (CDA), Eppo Bruins (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «30 Procent minder dieren in Noordzee» van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over het Living Planet Report?1
Ja.
Klopt het dat het CBS voor het Living Planet Report data van Wageningen Marine Research heeft gebruikt?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het CBS in haar bericht concludeert: «De boomkorvisserij, een visserijmethode waarbij sleepnetten met wekkerkettingen over de zeebodem worden getrokken, is één van de belangrijkste oorzaken voor de afname van bodemdieren in de Noordzee»?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Wageningen Marine Research op haar website heeft gemeld dat op basis van de data deze conclusie niet getrokken kan worden? Klopt het dat de data voor andere doeleinden zijn verzameld? Klopt het dat CBS conclusies trekt terwijl ze zelf geen onderzoek heeft gedaan?
Ja, ik ben op de hoogte van de reactie van Wageningen Marine Research op het oorspronkelijke bericht. Het CBS heeft de Living Planet Indexes (LPI’s) berekend en met toelichting gepubliceerd op basis van de data die zijn verkregen uit verschillende bronnen. Het gaat met name om de gegevens uit twee grote, langjarige programma’s, te weten:
In het algemeen gebruikt het CBS voor zijn statistieken zoveel mogelijk reeds verzamelde gegevens (vooral registraties van de overheid); dat bespaart kosten en voorkomt onnodige lastendruk. Dat is ook hier het geval geweest.
In hoeverre staat het CBS achter deze gepubliceerde conclusie?
Het CBS is tot de conclusie gekomen dat het oorspronkelijke bericht van 30 oktober jl. op enkele punten aanpassing behoefde en heeft op 3 november jl. een aangepaste versie gepubliceerd.2 Ik betreur dat aanpassing nodig was, maar vind het goed dat het CBS deze publicatie heeft gerectificeerd. De in vraag 3 geciteerde tekst is als volgt aangepast: «Onderzoek van de Universiteit Wageningen concludeert dat de boomkorvisserij, dit is een visserijmethode waarbij sleepnetten met wekkerkettingen over de zeebodem worden getrokken, leidt tot sterke verschuivingen in de samenstelling van de bodemgemeenschap.»
Deelt u de mening dat de conclusie ten onrechte de indruk wekt betrouwbaar te zijn door het feit dat het CBS haar naam hieraan verbindt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak per jaar verricht het CBS dienstverlening voor belangenorganisaties?
In aanvulling op het reguliere programma, dat wordt bekostigd uit de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, voert het CBS ook betaalde opdrachten uit, vooral voor overheidsorganisaties. In deze categorie valt ook het onderzoek naar de LPI’s. Daarnaast voert het CBS ook incidenteel betaalde opdrachten voor derden uit. In 2017 heeft het CBS ruim 600 betaalde opdrachten uitgevoerd, daarvan waren er ca. 20 in opdracht van belangengroeperingen (vooral brancheverenigingen). Voor deze betaalde opdrachten brengt het CBS de integrale kostprijs in rekening.
Het algemene publicatiebeleid van het CBS3 is ook voor betaalde opdrachten van toepassing. Daarin is onder meer voorzien dat in alle gevallen het CBS zelf bepaalt wat, wanneer en hoe wordt gepubliceerd, zoals ook in de Wet op het CBS is opgenomen. Onderzoeksresultaten worden gratis beschikbaar gesteld via de website van het CBS. Wanneer een opdrachtgever de door het CBS samengestelde onderzoeksresultaten gebruikt in een eigen publicatie dient het CBS als bron te worden vermeld. Daarnaast hanteert het CBS onder meer de volgende algemene voorwaarden bij betaalde opdrachten:4 het CBS voert het onderzoek zorgvuldig, vakbekwaam en onafhankelijk uit en bepaalt de methode die gebruikt wordt voor het onderzoek en de uitkomsten. Ik acht deze voorwaarden passend en adequaat. Het is van belang dat het CBS zorgvuldig en onafhankelijk kan voorzien in de maatschappelijke behoefte aan statistische informatie, zodat een geïnformeerde maatschappelijke discussie kan plaatsvinden.
Ontvangt het CBS inkomsten voor deze dienstverlening?
Zie antwoord vraag 7.
Welke afspraken maakt het CBS met belangenorganisaties over publicatie, vermelding van het CBS en de formulering van conclusies?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat dergelijke samenwerking en de bijbehorende afspraken passend en adequaat zijn en bent u van mening dat additionele afspraken nodig zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de boomkorvisserij ten onrechte imagoschade heeft opgelopen door het feit dat het CBS haar goede naam en faam hecht aan de onjuiste conclusie?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Bent u bereid het CBS te vragen een rectificatie te publiceren en excuses aan te bieden aan de vissers en de visserijorganisaties?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
De achterstanden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant |
|
Michiel van Nispen (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Behandeling hoger beroep vaak te laat vanwege drukte rechtbank Breda»?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat vanwege achterstanden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant vertragingen bij de behandeling van hoger beroepen in grote strafzaken ontstaan? Hoe vaak komt het voor dat in relatief eenvoudige hoger beroepzaken sprake is van gebrekkige dossiers?
De Raad voor de rechtspraak (Rvdr) heeft aangegeven dat dergelijke gegevens niet uit de systemen kunnen worden afgeleid. Begin 2017 hebben de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het hof ‘s-Hertogenbosch vastgesteld dat in een onwenselijk aantal zaken de rechtbank de strafdossiers niet tijdig en/of niet volledig aanleverde bij het hof. De appèlakte ontbrak bijvoorbeeld, waardoor het hof niet kon beoordelen of er hoger beroep was ingesteld en zo ja, of dat tijdig was gebeurd. Er was geen aparte registratie van ingestelde appèllen.
De rechtbank heeft hiervoor inmiddels maatregelen getroffen, zoals het aanstellen van een appèllencoördinator, het houden van een «exitcontrole» van zaken, uitbreiding van de personeelscapaciteit en frequent overleg met het hof.
Er wordt beoogd om binnen een jaar alle appèldossiers compleet en tijdig in te dienen bij het hof.
De hoofdregel is dat alle zaken worden uitgewerkt. Om zaken in eerste aanleg sneller te laten doorstromen naar hoger beroep heeft het hof in overleg met de rechtbank tijdelijk andere afspraken gemaakt. Deze komen er kort gezegd op neer dat in bepaalde categorieën zaken, met name politierechter- en kantonzaken, wordt gewerkt met dossiers waarin het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank ontbreekt. Het hof beschikt wel altijd over de zogeheten Aantekening Mondeling Vonnis (AMV) met daarin de kerngegevens van de beslissing van de politierechter. Als tijdens de behandeling van een zaak in hoger beroep blijkt dat het proces-verbaal nodig is voor een goede behandeling, dan wordt de rechtbank gevraagd dit proces-verbaal alsnog uit te werken. Voor de rechtbank en het hof is de kwaliteit van de behandeling in hoger beroep bepalend.
Schrikt u ook als u leest dat in 80 procent iets aan het appeldossier schort? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Rvdr heeft mij laten weten dat dit percentage betrekking heeft op de situatie van ongeveer een half jaar geleden. Toen was er nog geen sprake van een structurele aparte zaaksregistratie. Ook had op dat moment de rechtbank nog niet de in het antwoord op vraag 2 genoemde maatregelen genomen en de afspraken met het hof gemaakt. Ik zie dat percentage dan ook als een momentopname. Inmiddels zijn maatregelen genomen en afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat de appèldossiers op orde komen.
Deelt u de mening dat vertragingen en gebrekkige dossiers de belangen van slachtoffers en eventuele nabestaanden schaden omdat die langer in onzekerheid moeten blijven over de afloop van een strafzaak? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk als een strafzaak door vermijdbare vertragingen langer duurt dan nodig is. Uit de genomen maatregelen leid ik af dat alle betrokken instanties de schadelijke effecten onderkennen en zich inspannen om te voorkomen dat een strafzaak langer duurt dan nodig is.
Hoe vaak wordt vanwege de genoemde gebreken het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht geschonden?
Het hof houdt geen aparte registratie bij van de overschrijdingen van de redelijke termijn en welke gevolgen het hof daaraan heeft verbonden. Exacte gegevens hierover kunnen pas na zeer tijdrovend onderzoek worden verkregen: daarvoor moeten alle zaken bij het hof die zijn afgedaan en die afkomstig zijn van de rechtbank Zeeland-West Brabant afzonderlijk worden bekeken.
Overigens hoeft een te late inzending van een appèl niet te leiden tot een overschrijding van de redelijke termijn. Bij het antwoord op de vraag of de redelijk termijn is geschonden, is de doorlooptijd van een zaak in hoger beroep slechts een onderdeel.
Hoe vaak leidt de overschrijding van termijnen tot toepassen van strafkorting? Deelt u de mening dat strafkortingen om die reden onwenselijk zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de rechtbank dat de problemen ontstaan zijn vanwege het toenemend aantal grote, complexe strafzaken dat mede voortvloeit uit de opgevoerde strijd in de regio tegen de ondermijnende (drugs)criminaliteit? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat die problemen opgelost worden? Zo nee, waarom niet?
Mij is bekend dat in het arrondissement Zeeland-West-Brabant al enige jaren een toenemend aantal grote, complexe strafzaken wordt behandeld. Deze complexe strafzaken kosten de rechtbank veel extra capaciteit. De rechtbank heeft op meerdere terreinen acties ondernomen om dit zaaksaanbod op te vangen. Zo wordt onder meer een speciale grote zaken- of ondermijningskamer ingericht die op 1 januari 2018 zal starten, is het aantal strafrechters uitgebreid, zijn extra rechters in opleiding aangenomen en is er een project gestart om de achterstanden in appèllen weg te werken.
Wilt u in overleg met de Raad voor de rechtspraak treden om er voor te zorgen dat er voldoende capaciteit bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is om aan de genoemde problemen een einde te maken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het hof ’s-Hertogenbosch hebben genomen geven mij voldoende vertrouwen dat op termijn de problemen kunnen worden opgelost. Om die reden acht ik het op dit moment niet noodzakelijk om daarover in overleg te gaan met de Rvdr.
Zijn de problemen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant symptomatisch voor de problemen bij andere rechtbanken? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat gaat u doen om aan die problemen een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
De Rvdr heeft mij laten weten geen informatie te hebben dat zich bij andere rechtbanken dergelijke problemen ook voordoen. Ik zie dan ook geen reden om maatregelen te nemen.
Een lastercampagne van pro-Israël activisten tegen de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oud-CIDI medewerker achter lastercampagne tegen Minister Kaag» over kwalijke pogingen van Likoed Nederland, het Centrum Documentatie en Informatie Israël (CIDI) en Holland Support Israel om de integriteit en geschiktheid van mevrouw Kaag als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in diskrediet te brengen?1
Ja.
Veroordeelt u persoonlijke aanvallen op bewindspersonen, waarbij in het geval van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zelfs haar kinderen en echtgenoot zijn betrokken?
Het kabinet neemt hier volledig afstand van.
Klopt het dat Cnaan Liphshiz, auteur van het tendentieuze artikel «Holland’s new deputy foreign Minister accused Netanyahu of racism», de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenswerking onjuist heeft geciteerd, in die zin dat zij in 1996, anders dan Cnaan Liphshiz doet voorkomen, niet heeft gezegd dat zij premier Netanyahu racistisch en demagogisch vindt?2 Zo ja, betreurt u dat dit nepnieuws door Israëlische media en Nederlandse pro-Israël organisaties en activisten breed is verspreid?
Het genoemde citaat is onjuist. Minister Kaag wees in de uitzending van Buitenhof van 1996 op de mening van deelnemers aan demonstraties voor vrede over Premier Netanyahu. Het kabinet betreurt dat hierdoor verkeerde beeldvorming is ontstaan.
Klopt het dat Liphshiz in zijn diensttijd als onderzoeker voor de militaire inlichtingendienst van het Israëlische leger heeft gewerkt?3
Het kabinet beschikt niet over de informatie om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Hoe beoordeelt u dat Israël die inlichtingendienst inzet om activisten in Europa te bespioneren die opkomen voor de Palestijnen?4
Over kennis van en onderzoek naar activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Covertly, Israel prepares to fight boycott activists online»?5
Ja.
Beschikt u over informatie dat Nederlandse burgers die opkomen voor de Palestijnen, door Israëlische inlichtingendiensten of bedrijven worden gemonitord en/of gehinderd? Zo ja, wat voor maatregelen neemt u om deze burgers te beschermen? Zo nee, kunt u uitsluiten dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 5.
Faciliteert of steunt Nederland op enigerlei wijze spionage en/of sabotage door Israël van Nederlandse burgers die activisme ontplooien dat wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, op welke manier gebeurt dit? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten voeren hun activiteiten uit op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002). Bij het opstellen van deze wet is nadrukkelijk rekening gehouden met de vereisten die uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens voortvloeien.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag voor de plenaire behandeling van de begrotingen van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Het kabinet heeft alle vragen beantwoord.
De Tussentijdse rapportage Schakelteam voor personen met verward gedrag |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rapport: zorg verwarde personen deugt niet»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Onno Hoes dat de urgentie nog nooit zo hoog is geweest en dat nog lang niet alle gemeenten hun aanpak op orde hebben? Zo ja, welke stappen gaat u op korte termijn nemen om deze gemeentelijke aanpak te bevorderen? Zo nee, waarom deelt u deze conclusie niet?
Ik deel de conclusie van het Schakelteam dat er de afgelopen twee jaar veel is gebeurd in de aanpak van de problemen van mensen met verward gedrag, maar dat we er desondanks nog niet zijn. In de beleidsreactie op de tussenrapportage van het Schakelteam, die ik op 24 november jongstleden aan uw Kamer heb toegestuurd, ga ik in op de aanbevelingen van het Schakelteam en de acties die ik met anderen zal ondernemen om de goed werkende aanpak te ondersteunen.
Deelt u de opvatting van het Schakelteam dat vervoer een onmisbaar element is in een goede aanpak van de problematiek van personen met verward gedrag?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er pas in enkele regio’s afspraken zijn over vervoer, terwijl dit per 1 januari 2018 geregeld zou moeten zijn?
Uit de tussenrapportage van het Schakelteam blijkt dat de inspanningen in de regio op passend vervoer voor personen met verward gedrag achterblijven op de verwachtingen. De politie heeft aangegeven zich hier zorgen om te maken. In een overleg met bestuurders van politie, AZN en GGZ Nederland is aan het Schakelteam gevraagd om hier actie op te ondernemen. Om de partijen in de regio te ondersteunen bij het antwoord op de vraag hoe voor de korte én voor de langere termijn passend vervoer goed kan worden ingevuld vindt tot en met december 2017 op initiatief van het Schakelteam een aantal regionale bijeenkomsten vervoer plaats. Daarbij is de regio indeling van de politie eenheden een belangrijk uitgangspunt. Op deze wijze wordt goed zichtbaar welke afspraken er tussen betrokkenen nodig zijn om de rol van de politie over te nemen. In de bijeenkomsten wordt gekeken naar drie elementen, te weten de eigen activiteiten in de regio en de voortgang hiervan, de regionale belemmeringen en de landelijke belemmeringen. Het Schakelteam zal waar nodig een ondersteunende en signalerende rol vervullen om de belemmeringen aan te pakken. Eventueel worden de regionale belemmeringen gericht opgepakt in vervolgsessies, ondersteund door een zogenaamde brigadier vervoer, die vanuit het Schakelteam is aangesteld. Signalen over belemmeringen op landelijk niveau zullen door het Schakelteam worden neergelegd bij de daarvoor verantwoordelijke partijen. Na afloop van de regionale bijeenkomsten zal ik de Tweede Kamer over de resultaten informeren.
Bent u bereid om bij het tekort schieten van vervoer voor deze kwetsbare doelgroep in te grijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is volgens u de minimale aanrijtijd, en in hoeverre is de minimale aanrijtijd ook vanaf 2018 gegarandeerd? Is er in alle regio’s sprake van 24-uurs dekking van vervoer? Zo nee, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om de minimale aanrijtijd en de 24-uurs dekking te realiseren?
Op pagina 26 van het Voorlopig model vervoer (bijlage bij TK 25 424, nr. 346) staan de maximale aanrijtijden. Afhankelijk van de urgentiegraad varieert die van 15 minuten tot 2 uur. In de gevallen waarin de politie nu rijdt, is veelal sprake van een maximale aanrijtijd van een half uur. De politie rijdt veelal naar de beoordelingslocatie en in urgente gevallen moet de persoon binnen een uur beoordeeld worden. Volgens het Voorlopig model vervoer geldt in die gevallen een aanrijtijd van een half uur.
In alle regio’s is 24 uur per dag ambulancezorg beschikbaar. De ambulance is wellicht niet altijd binnen een half uur aanwezig en is niet altijd het meest passende vervoer. Om te zorgen dat er 24 uur per dag aan de eisen voor passend vervoer en de maximale aanrijtijden van het Voorlopig model kan worden voldaan, vinden momenteel regionale bijeenkomsten plaats. Ik ga ervan uit dat de lopende pilots met vervoer van personen met verward gedrag bij ZonMw meer zicht geven op de gerealiseerde aanrijtijden.
Hoe zou dit vervoer volgens u structureel gefinancierd moeten worden?
Vervoer door een regionale ambulancevoorziening of een onderaannemer van een regionale ambulancevoorziening van personen die op grond van een somatische en/of psychische aandoening ambulancezorg nodig hebben is reeds structureel gefinancierd.
Vervoer met psychiatrische hulpverlening door andere aanbieders kan momenteel gefinancierd worden op basis van een pilot die is toegewezen door ZonMw. Blijkt na beoordeling dat er niet direct zorg noodzakelijk is, dan is de bekostiging van het vervoer aan de gemeente. Over de wenselijkheid en noodzaak van een specifieke regeling voor vervoer met psychiatrische hulpverlening en de structurele bekostiging ervan zal ik u begin 2018 informeren. Voor een afgewogen oordeel en besluitvorming is het van belang meer informatie te verkrijgen, onder andere uit de lopende pilots vervoer en uit de regiobijeenkomsten vervoer die de komende maanden plaatsvinden.
Deelt u de opvatting van het Schakelteam dat de huidige praktijk dat mensen met verward gedrag in een politiecel belanden onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat mensen die zorg nodig hebben en niet verdacht worden van een strafbaar feit, gepaste zorg krijgen en niet bij de politie terecht komen. Als de openbare orde in het geding is, bij strafbare feiten, gevaar of dreiging wordt de politie betrokken, ook als het personen met verward gedrag betreft. Waar het om gaat is dat we met alle partijen landelijk en lokaal samenwerken en mensen structureel een veilig thuis kunnen bieden. Soms is dat even de zorg, andere keren weer een dak boven hun hoofd of begeleiding vanuit het gemeentelijk domein. Het gaat erom dat alle partijen elkaar weten te vinden en er goede afspraken zijn dan wel komen over wie wat doet in welke situatie. Het Schakelteam en de opdrachtgevers faciliteren partijen hierbij.
Bent u het met het Schakelteam eens dat passende crisisopvang onmisbaar is voor opvang van mensen met verward gedrag? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat mensen met verward gedrag, de hulp of ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Wat dat precies is, hangt af van de mate van (de ernst van) het verwarde gedrag en de omstandigheden van het geval. In sommige gevallen, bijvoorbeeld wanneer iemand op straat wordt aangetroffen, kan het nodig zijn de persoon naar een specifieke beoordelingslocatie te brengen om het verwarde gedrag te beoordelen en de persoon ter plekke te stabiliseren, in een ander geval kan iemand in de eigen omgeving worden beoordeeld en kan na deze beoordeling geconcludeerd worden door de hulpverlener dat verdere ondersteuning niet nodig is. In weer andere gevallen kan het nodig zijn dat mensen met verward gedrag tijdelijk even ergens opgevangen worden, zonder dat daadwerkelijk behandeling nodig is.
Op dit moment staan crisisdiensten 24 uur per dag klaar om mensen met verward gedrag te beoordelen om te bezien of sprake is van een acute psychiatrische crisis. Deze beoordeling kan zowel plaatsvinden in de eigen omgeving van de persoon die het betreft maar ook op een beoordelingslocatie/crisisdienst zelf. Indien sprake is van een acuut psychiatrische crisis, zet de crisisdienst zich in om de patiënt te stabiliseren en zo nodig te behandelen. Dit betreft zorg die geleverd wordt op basis van de Zorgverzekeringswet. Het is een taak van gemeenten om mensen die in een crisissituatie verkeren zonder dat sprake is van een acute psychische aandoening, op te vangen. Er is geen landelijk beeld beschikbaar van het aantal plekken dat gemeenten hiervoor beschikbaar hebben.
Bent u van mening dat er 24 uur per dag crisisopvang beschikbaar moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is er nu sprake van voldoende crisisopvang in de gemeenten? Zo nee, wat wilt u hier aan doen? Kunt u een overzicht geven van de vraag en het aanbod van crisisopvang per gemeente?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u ook dat time-out-plekken in voldoende mate aanwezig zouden moeten zijn, zodat echte crisis voorkomen kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er op sturen dat er meer van deze plekken komen?
Conform het regeerakkoord zal ik binnen de bestaande kaders de beschikbaarheid stimuleren van plaatsen voor een tijdelijke opname op eigen verzoek. Met aanbieders, gemeenten en zorgverzekeraars bespreek ik wat hiervoor nodig is.
Het vervolgonderzoek naar Alliade |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken van het vervolgonderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit naar de handelwijze van bestuurders van Alliade die eerder met zorggeld sjoemelden?1
In de Kamerbrief met stand van zaken moties en toezeggingen zomer 2017, van 6 juli jl., heeft de voormalig Staatssecretaris uw Kamer geïnformeerd dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg, thans Inspectie gezondheidszorg en jeugd in oprichting (hierna de inspectie), ernaar streeft om het aanvullende onderzoek naar Alliade na de zomer op te leveren. Echter, omdat het betreffende onderzoek nog niet kan worden afgerond zal, zo is nu de verwachting, het onderzoeksrapport rond de jaarwisseling beschikbaar komen. Omdat het onderzoek nog loopt kan ik u daarover alleen laten weten dat het aanvullende onderzoek langer duurt dan verwacht omdat het een diepgaand en zorgvuldig onderzoek betreft waarbij, lopende het onderzoek, nieuwe informatie wordt verkregen die geanalyseerd en geverifieerd wordt.
Waarom duurt het onderzoek zo lang? Is het waar dat het opleveren van het onderzoek al twee keer is uitgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is er sprake van dat op een of andere wijze Alliade het onderzoek tegenwerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de inspectie heeft mij laten weten dat zij in het onderzoek van de kant van Alliade tot nu toe geen tegenwerking ervaart.
Wanneer worden het vervolgonderzoek afgerond en naar de Kamer gestuurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Leijten, waarin om een onderzoek wordt verzocht naar het aantal zorginstellingen dat hun vastgoed in een aparte bv heeft geplaatst? Wanneer wordt dit onderzoek naar de Kamer gestuurd?2 3
In de gewijzigde motie Leijten van 8 november 2016 (zie voetnoot4, vraagt uw Kamer mij om een verkenning naar de redenen voor zorginstellingen om met dochterondernemingen te werken, hoe het zit met het risico op belangenverstrengeling bij die zorginstellingen en de mate waarin de toezichthouders voldoende in staat zijn toezicht te houden op dergelijke constructies. Ter uitvoering van deze motie heeft mijn ministerie het afgelopen jaar gesprekken gevoerd met zorgbestuurders, interne toezichthouders en relevante experts zoals accountants en juridisch adviseurs. De uitkomsten worden meegenomen in de beleidsreactie op het aanvullende onderzoek naar Zorggroep Alliade. Zie daarvoor mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Het bericht ‘Keuzevrijheid is in het geding’ |
|
Arno Rutte (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het commentaar «Keuzevrijheid is in het geding»?1
Ja.
Deelt u de mening dat meer concurrentie en meer nieuwe toetreders van belang zijn voor de keuzevrijheid, prijs en kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja. De keuzevrijheid, prijs en kwaliteit zijn vooral gebaat bij effectieve concurrentie onder zorgverzekeraars. De kans dat dit wordt versterkt is groter als het aantal verzekeraars toeneemt.
Welke plannen zijn er de laatste jaren geweest voor het opstarten van een nieuwe zorgverzekeraar in Nederland? Kan in zijn algemeenheid iets worden gezegd waarom die initiatieven uiteindelijk niet zijn doorgegaan? Indien dit niet het geval is, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in kader van het rapport «Toetredings- en groeidrempels op de zorgverzekeringsmarkt» van 24 januari 20172 onderzoek gedaan naar de belangrijkste toetredingsbarrières voor nieuwe zorgverzekeraars. Ook de oprichters van aspirant zorgverzekeraars Anno 12 en Zorgeloos zijn voor dit onderzoek geïnterviewd. De ACM noemt in haar rapport als barrières onder meer het moeten voldoen aan de Europese kapitaalseisen in combinatie met de acceptatieplicht, het verkrijgen van een Europees verplichte vergunning van de Nederlandsche Bank (DNB) en reguleringsonzekerheid in de zorg. Aspirant zorgverzekeraar Anno 12 heeft een vergunning bij DNB aangevraagd en ook gekregen, maar later toch besloten om niet verder te gaan. Aspirant zorgverzekeraar Zorgeloos heeft nog geen vergunning bij DNB aangevraagd. Verder spelen volgens de door de ACM geïinterviewde marktpartijen de hoge kosten die met toetreding gepaard gaan en die niet kunnen worden terugverdiend, alsook de lage verwachte winstmarge op de zorgverzekeringsmarkt nog een rol. De aspirant toetreder zal waarschijnlijk al deze omstandigheden meewegen bij de beantwoording van de vraag of toetreding voor hem economisch opportuun is.
Ook zal daarbij een rol spelen het gemak waarmee de aspirant toetreder aan eigen vermogen kan komen om de toetreding te financieren. In dit kader ben ik evenals de ACM, DNB en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van mening dat beperking van de mogelijkheid om kapitaal aan te trekken door de mogelijke invoering van het wetsvoorstel Verbod op winstuitkering zorgverzekeraars, de toetreding een stuk lastiger maakt.
In hoeverre zijn de regelgeving en het toezicht met betrekking tot de zorgverzekeraars proportioneel, bijvoorbeeld om makkelijk van start te kunnen gaan? Hoe zijn de regelgeving en het toezicht in Nederland in vergelijking met andere landen? Waar zitten de verschillen?
Ik heb geen aanleiding om te twijfelen aan de proportionaliteit van de regelgeving voor en het toezicht op (toetredende) zorgverzekeraars. Hierbij voel ik mij gesteund door het feit dat er volgend jaar een nieuwe zorgverzekeraar – IptiQ – op de markt actief wordt. Een groot gedeelte van het toezichtskader wordt Europees bepaald en is dus in alle Europese landen gelijk. Daarbij merk ik op dat er aan zorgverzekeraars in Nederland specifieke eisen worden gesteld. Zoals het door de overheid vastgestelde basispakket, de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie. Deze eisen zijn van groot belang om de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg te borgen.
Waar zitten volgens u de knelpunten en barrières voor nieuwe toetreders op de markt voor zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg dat de mogelijkheden voor nieuwe toetreders tot de zorgverzekeringsmarkt, om voldoende kapitaal aan te trekken, beperkt zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een eventueel winstverbod voor zorgverzekeraars de mogelijkheden om kapitaal aan te trekken en tot de zorgverzekeringsmarkt toe te treden nog verder zal beperken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te verzoeken een onderzoek te laten doen naar de toetredingsbarrières en de concurrentie in de markt voor zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
De ACM heeft op 24 januari 2017 reeds het onderzoek «Toetredings- en groeidrempels op de zorgverzekeringsmarkt»3 gepubliceerd, waarin zij ingaat op de belangrijkste toetredingsbarrières voor nieuwe zorgverzekeraars. Aanvullend onderzoek heeft daarom op dit moment geen meerwaarde.