De achterblijvende resultaten van het Deltaplan Dementie n.a.v. het artikel op Zorgvisie d.d. 21 september 2017 |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen over het Deltaplan Dementie dat nog weinig concrete resultaten heeft voortgebracht?1 2
Ja.
Bent u regelmatig geïnformeerd over de voortgang van het nationaal actieplan tegen dementie, het Deltaplan Dementie?
Ja, ik heb regelmatig contact met het bestuur van het Deltaplan Dementie. Uw Kamer is ook op verschillende momenten over de totstandkoming en de voortgang van het Deltaplan geïnformeerd, zowel schriftelijk als mondeling.3
Wat vindt u ervan dat het deltaplan tot nu toe nog weinig concrete resultaten heeft opgeleverd voor mensen met dementie en hun mantelzorgers? Denkt u dat het deltaplan concrete resultaten zal gaan opleveren en zo ja, wat is een realistisch tijdspad?
Het deltaplan levert op verschillende niveaus resultaten op, die inderdaad niet altijd direct merkbaar zijn voor mensen met dementie en hun mantelzorgers. Het plan ziet niet alleen op betere zorg en ondersteuning ten behoeve van de burger van nu, maar ook op die van de toekomst.
In 2013 is het onderzoeksprogramma Memorabel door ZonMw gestart. Na beoordeling van de ingediende projecten, zijn de uiteindelijk gehonoreerde onderzoeksprojecten medio 2014 daadwerkelijk gestart. Met een gemiddelde looptijd van 4 jaar, mogen op dit moment nog geen concrete – direct toepasbare – resultaten verwacht worden. Onderzoek naar dementie vergt een lange adem. Dat geldt niet alleen voor het onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd, maar ook voor het vele – noodzakelijke – onderzoek in het buitenland (waar overigens veel samenwerking en afstemming plaatsvindt).
Het zorgverbeterprogramma Dementiezorg voor elkaar, uitgevoerd door een consortium onder leiding van Vilans, is in maart 2017 gestart. Dit programma richt zich op verbetering van de dementiezorg in de thuissituatie. Cliënten van deelnemende zorgaanbieders kunnen hier binnen een jaar resultaten van merken.
Medio 2016 startte het programma Samen Dementievriendelijk, uitgevoerd onder leiding van Alzheimer Nederland. Mensen met dementie en hun mantelzorgers kunnen hiervan direct resultaten merken. Bijvoorbeeld doordat het personeel in de supermarkt, baliemedewerkers bij banken en gemeenten en taxichauffeurs zijn getraind om goed om te gaan met dementie. Ook mensen in de directe omgeving van iemand met dementie kunnen laten merken dat zij de online training gevolgd hebben. Het werven van dementievrienden loopt voorspoedig. Inmiddels hebben ruim 65.000 mensen getekend voor een dementievriendelijk Nederland.
Kunt u stimuleren dat het deltaplan op korte termijn ook concrete resultaten oplevert voor mensen met dementie en hun mantelzorgers? Zo ja, hoe zien die mogelijkheden eruit?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe het vervolg van het deltaplan loopt nu de ambities als het nationaal register dementie en het zorgportaal niet gerealiseerd zijn en er over de verdeling van de gelden over wetenschappelijk onderzoek grote verdeeldheid is? Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd?
Na de start van het deltaplan bleken het dementieregister en het zorgportaal in de oorspronkelijke opzet niet direct realiseerbaar. Dit hing onder meer samen met de vormgeving van de financiering ervan en (met name) de administratieve lasten verbonden aan een apart register. Dit betekent echter niet dat deze plannen zijn losgelaten. De oorspronkelijke pijlers zijn aangepast. Enerzijds is een pijler gerealiseerd met niet uitsluitend de ontwikkeling van een dementieregister, maar uitbreiding naar zorgverbetering via het programma Dementiezorg voor elkaar. Ontwikkeling van een dementieregister is een onderdeel hiervan, in een andere opzet, waardoor geen extra administratieve lasten ontstaan. Voor het dementieregister zullen gegevens uit bestaande registraties verzameld worden. Binnen het programma Dementiezorg voor elkaar is ook de ontwikkeling van een kennisnetwerk/zorgportaal voor professionals voorzien. Anderzijds is de pijler met het programma Samen Dementievriendelijk opgesteld. Binnen deze pijler wordt ook, door Alzheimer Nederland, gewerkt aan een zorgportaal voor mantelzorgers (www.dementie.nl). In plaats van een algemeen zorgportaal worden nu dus twee specifieke dementiezorgportalen ontwikkeld voor twee verschillende doelgroepen.
Het onderzoeksprogramma Memorabel richt zich zowel op de patiënt van morgen als de patiënt van vandaag. De onderzoeksonderwerpen zijn verdeeld over vier thema’s: «oorzaken en mechanismen van de ziekten», «diagnostiek», «behandeling en preventie» en «doelmatige zorg en ondersteuning». Met ZonMw heb ik bij de start van het programma afgesproken dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de onderzoeksgelden over deze vier thema’s.
Over de opzet van Memorabel zijn zowel bij de start als voor de start van de tweede fase uitgebreide stakeholdersconsultaties gehouden. De programmacommissie is eveneens breed samengesteld uit de diverse geledingen van onderzoekers. Ook drie mantelzorgers van personen met dementie zijn lid van de programmacommissie. Bij elke subsidieronde geven mensen met dementie en hun mantelzorgers een oordeel over de ingediende onderzoeksvoorstellen.
Wegens relatieve ondervertegenwoordiging op het thema «doelmatige zorg en ondersteuning» bij de eerste subsidieronde is hiervoor een extra subsidieronde uitgeschreven. Ook de subsidierondes rond «kennisvragen uit de praktijk» richten zich vooral op onderwerpen uit het thema «doelmatige zorg en ondersteuning».
Ik vind het jammer dat, blijkens het artikel in het NTvG, onderzoekers van mening zijn dat het door hen uitgevoerde type onderzoek onvoldoende gehonoreerd wordt binnen Memorabel. Uit de voortgangsrapportages die ik van ZonMw ontvang, blijkt dat bij de honorering van ingediende onderzoeksvoorstellen rekening wordt gehouden met de voorwaarde van evenwichtige verdeling over de onderzoeksthema’s binnen Memorabel. Wel is het zo dat, net als bij subsidierondes voor ander wetenschappelijk onderzoek, het aantal aanvragen de beschikbare middelen ver overtreft. Hierdoor moeten veel aanvragen afgewezen worden.
Het bericht ‘Het nieuwe product van kinderbeschermers is intimidatie’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het nieuwe product van kinderbeschermers is intimidatie»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Vindt u het wenselijk dat er drangmaatregelen als een product gebruikt worden?
Allereerst wil ik ervoor waken te spreken van drangmaatregelen. Een maatregel refereert aan een door de rechter opgelegde maatregel, het zogenaamde gedwongen kader. Daarvan is nu juist geen sprake bij de hier bedoelde drang.
In de memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt drang als volgt beschreven:
«Ook wil het wetsvoorstel de ruimte vergroten om een gezinsvoogdijmedewerker, werkzaam bij een gecertificeerde instelling, nog voordat een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken in te zetten, met als doel ouders te bewegen – al dan niet met zachte drang – tot vrijwillige medewerking. Dit bevordert de continuïteit van hulpverlening.»
In de Jeugdwet is aldus ruimte gelaten voor de inzet van de Gecertificeerde Instelling (GI) voordat een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken. Het betreft inzet in vrijwillig kader met het doel waar mogelijk een gedwongen maatregel te voorkomen. In opdracht van de gemeente kan een jeugdbeschermer in structureel complexe gezinssituaties ingezet worden om de casusregie te voeren, om zo te komen tot een stabiele situatie waarin het kind weer veilig kan opgroeien.
Het gaat hierbij om de inzet van een specifiek soort expertise op het gebied van veiligheid van kinderen in een gezin en het motiveren van ouders om (alsnog) hulp in het vrijwillig kader te accepteren. Ik zie drang als een professionele houding, een attitude, die soms kan helpen om alsnog een doorbraak te bereiken in vrijwillig kader. Het kan en mag nooit zo zijn dat de inzet wordt gebruikt als pressiemiddel.
De term product wordt hierbij voornamelijk gebruikt als financiële term, omdat de inzet van de gezinsvoogdijwerker ook in preventief kader nu eenmaal gefinancierd moet worden.
Klopt het dat drang als een soort tussenvorm is ontstaan onder de nieuwe Jeugdwet, zodat het lijkt alsof het aantal gedwongen maatregelen daalt? Past de drangmaatregel beter in het inkoopbeleid van gemeenten?
Hetgeen nu drang wordt genoemd, is in de aanloop naar de Jeugdwet 2015 al tot ontwikkeling gekomen. Er is de laatste jaren veel geïnvesteerd in de methodische vernieuwing van jeugdbescherming, onder andere in de Vliegwielprojecten en de SWING-projecten. In veel regio’s zijn de inspanningen gericht op het terugdringen van de instroom naar de jeugdbescherming, door betere samenwerking met gezinnen en kinderen en met wijkteams. Als de voor de veiligheid van het kind benodigde hulp vanuit vrijwilligheid op gang komt, heeft dat de voorkeur. Is dat niet het geval, dan staat alsnog de route van gedwongen inzet open.
Gemeenten zijn volgens de Jeugdwet (art. 2.2) verplicht periodiek een plan vast te stellen dat richting geeft aan de door de gemeenteraad en het college te nemen beslissingen betreffende preventie en jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Hierin leggen zij de hoofdlijnen van het (inkoop)beleid vast, met als belangrijk doel het voorkomen van de inzet van zware jeugdhulp en gedwongen maatregelen.
Is het een gevolg van de drangmaatregel dat het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen daalde met 2% over de gehele linie en het aantal ondertoezichtstellingen zelfs met 5%? Zo nee, waarom niet?
In de rapportage «Jeugdbescherming en jeugdreclassering 2016» van het CBS is te lezen dat het totaal aantal jeugdbeschermingsmaatregelen in 2016 is gedaald. Op 31 december 2016 waren er bijna 2 procent minder maatregelen actief dan op 1 januari van dat jaar en het aantal ondertoezichtstellingen daalde in 2016 met ruim 5%.
De vraag of het aantal gedwongen kinderbeschermingsmaatregelen is gedaald door de inzet van drang kunnen we niet met zekerheid beantwoorden. De tijdige inzet van passende jeugdhulp is ook een factor van belang in het voorkomen van een gedwongen maatregel. Wel lieten de eerdergenoemde Vliegwielprojecten in de jaren 2012 en 2013 een afname zien van het aantal ondertoezichtstellingen, de duur van de ondertoezichtstelling en de afname van uithuisplaatsingen2.
Hoe vaak is in 2015, 2016 en in de eerste helft van 2017 de drangmaatregel toegepast?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar.
Deelt u de mening dat het verschrikkelijk is dat organisaties in drang een nieuwe manier van geld verdienen zien over de rug van ouders en kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat onschuldige ouders en kinderen hiervan de dupe worden?
Ik deel niet de mening dat organisaties in drang een nieuwe manier van geld verdienen zien over de rug van ouders en kinderen.
In de ene gemeente wordt bijvoorbeeld verwacht dat het wijkteam deze rol op zich kan nemen, in de andere wordt gekozen voor de inzet van medewerkers van de GI om dit te doen. Welke professional het ook is, essentieel is en blijft het gesprek met de ouders en het kind, de uitleg van de stappen en de mogelijke consequenties. Dit alles laat onverlet dat het voor ouders duidelijk moet zijn dat de inzet zonder uitspraak van de rechter3 vrijwillig is en dat ze daar dus niet mee hoeven in te stemmen. Ook moet voor ouders duidelijk zijn dat de weg van bezwaar, klacht en tuchtprocedures open staan, eventueel met ondersteuning door het AKJ.
Deelt u de mening dat alleen een rechter mag bepalen of een kind uit huis geplaatst wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik en dit is wettelijk ook zo geregeld. Een kinderrechter beslist over een gedwongen uithuisplaatsing.
Bent u bereid om tot op de bodem uit te zoeken of hier sprake is van organisaties die een gat in de markt gevonden hebben in het onnodig toepassen van de drangmaatregel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Op dit moment vindt een tussenevaluatie van de Jeugdwet plaats. De verwachting is dat in deze evaluatie ook in wordt gegaan op de toepassing en het effect van drang. Ik laat het aan mijn ambtsopvolger om op basis van de uitkomsten van de tussenevaluatie te besluiten of en zo ja op welke manier nader onderzoek nodig is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg jeugd van 4 december 2017?
Ja.
De APA-/ATR-praktijk |
|
Lammert van Raan (PvdD), Tom van der Lee (GL), Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat in informeel kapitaal-rulings de volgende kritische veronderstelling wordt opgenomen: «Aan Partij B is en wordt een juist en volledig beeld gegeven van de activiteiten van Partij A. Aan de buitenlandse belastingautoriteiten is en wordt een juist en volledig beeld gegeven van de activiteiten van Partij A en van de fiscale behandeling daarvan in Nederland.»?1
Een APA is een civielrechtelijke overeenkomst waarvan de uitleg is voorbehouden aan partijen. In een APA, dus ook in een informeel kapitaal ruling, wordt altijd als kritische veronderstelling opgenomen dat door de belastingplichtige aan de buitenlandse belastingautoriteiten een juist en volledig beeld is en wordt gegeven van de activiteiten van de belastingplichtige en de fiscale behandeling van die activiteiten in Nederland.
De informatie uit de APA of ATR die relevant is voor de belastingheffing in het buitenland moet op een juiste wijze in de aangifte worden verwerkt. Indien de buitenlandse autoriteiten daar om vragen dient bovendien de fiscale behandeling in Nederland te worden uitgelegd.
Er wordt niet voldaan aan de kritische veronderstelling als de belastingplichtige op verzoek van de buitenlandse belastingdienst geen, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt. In dat geval eindigt de APA of ATR.
Klopt het dat in de kritische veronderstelling het woord «desgevraagd» niet voorkomt? Waarom zegt u dan in uw antwoorden op vragen dat in een APA een kritische veronderstelling wordt opgenomen dat belastingplichtige desgevraagd een juist en volledig beeld moet geven aan de buitenlandse belastingdienst van de activiteiten en de fiscale behandeling daarvan in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan aan de kritische veronderstelling, dat aan de buitenlandse belastingautoriteiten een volledig beeld is gegeven, worden voldaan als de belastingplichtige niet uit eigen beweging de buitenlandse belastingautoriteiten informeert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waaruit blijkt dat bedrijven niet verplicht zijn uit eigen beweging de buitenlandse belastingdienst te informeren, maar alleen als ze erom gevraagd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt uw antwoord op eerdere Kamervragen dat een kritische veronderstelling niet inhoudt dat een belastingplichtige uit eigen beweging, in alle gevallen, de buitenlandse belastingautoriteiten moet informeren of had moeten informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe controleert de Belastingdienst of de kritische veronderstelling wordt nagekomen?
De controle aanpak van de Belastingdienst is beschreven in de notitie Controleaanpak Belastingdienst.3 De afgifte van APA’s en ATR’s en het toezicht op lopende APA’s en ATR’s is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bevoegde lokale inspecteurs en het APA/ATR-team. De Belastingdienst hanteert hierbij een risicogerichte benadering. Bij het toezicht op verrekenprijsproblematiek (APA’s) speelt bovendien de coördinatiegroep verrekenprijzen (CGVP) een coördinerende rol. Om het toezicht op dienstverleningslichamen en de daaraan gestelde substance eisen te intensiveren heeft het kabinet in 2013 besloten extra capaciteit ter beschikking te stellen. Daarnaast is in 2015 besloten om extra specialisten in te zetten om te toetsen of de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de zekerheid vooraf zich nog steeds voordoen.4 Indien niet voldaan wordt aan de substance-eisen wordt hierover informatie uitgewisseld met het buitenland en indien er sprake is van een relevante wijziging in de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de zekerheid vooraf, vervalt de zekerheid vooraf of wordt deze aangepast.
In 2016 zijn 19 lopende ATR’s en 40 lopende APA’s gecontroleerd. Ten aanzien van de APA’s hebben in één geval gewijzigde omstandigheden aanleiding gegeven tot nader overleg. Het onderzoek van de lopende ATR’s heeft in drie gevallen geleid tot het niet langer van kracht zijn van de vaststellingsovereenkomst ATR. In één geval bleek de belastingplichtige rechtspersoon geliquideerd te zijn. In een tweede geval bleek de investering waarvoor een ATR was afgegeven niet door te zijn gegaan. In een derde geval bleek de ATR te zijn vervallen omdat geconstateerd is dat de aan de overeenkomst ten grondslag liggende feiten en omstandigheden anders waren dan verondersteld bij de afgifte van de ATR.
Klopt het dat het niet voldoen aan de kritische veronderstellingen die in rulings worden opgenomen, leidt tot de beëindiging van de ruling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft het niet naleven van kritische veronderstellingen in de ruling geleid tot beëindiging van de ruling?
Zie antwoord vraag 6.
Is Nederland wel eens door een buitenlandse belastingdienst verzocht om een ruling te beëindigen, omdat de multinational – bijvoorbeeld via het gebruik van informeel kapitaal – evident te weinig belasting betaalde over de gemaakte winst?
Bij de Belastingdienst zijn geen gevallen aangetroffen waarin een buitenlandse belastingdienst heeft verzocht om de beëindiging van een APA of een ATR. APA’s en ATR’s worden afgegeven met inachtneming van wet, beleid, en jurisprudentie. In een APA met een informeel kapitaal element wordt op basis van het arm’s length beginsel en de jurisprudentie van de Nederlandse Hoge Raad een zakelijke beloning vastgesteld voor de in Nederland uitgeoefende activiteiten, gelopen risico’s en gebruikte activa. Informeel kapitaal rulings leiden dan ook niet tot te weinig belastingheffing in Nederland. Andere landen stellen de belastbare winst en de aldaar verschuldigde belasting zelfstandig vast op basis van de aldaar geldende wet- en regelgeving. Inmiddels worden alle grensoverschrijdende rulings met het buitenland uitgewisseld. Hierdoor beschikken buitenlandse autoriteiten over voldoende informatie om hun eigen nationale belastingwetten toe te passen.
Zijn de afgegeven rulings geldig als er niet voldaan wordt aan de voorwaarden, zelfs als de Belastingdienst niet ingrijpt op de overtreding?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke argumenten heeft de Europese Commissie de Belgische praktijk van informeel kapitaal als staatssteun bestempeld?
De Europese Commissie is, zo blijkt uit haar besluit van 11 januari 2016 van mening dat de Belgische «rulingregeling overwinstbelasting» verboden staatssteun inhoudt.5 De Belgische staat en een aantal bedrijven heeft tegen dit oordeel van de Europese Commissie beroep ingesteld. De beroepsprocedure loopt momenteel nog en er is derhalve nog geen uitsluitsel over het al of niet aanwezig zijn van staatssteun. Lopende deze beroepzaak ga ik niet in op de wezenlijke verschillen tussen de Nederlandse en de Belgische wet- en regelgeving op dit punt.
Kunt u per argument van de Europese Commissie aangeven hoe deze al dan niet relevant is voor de Nederlandse praktijk met informeel kapitaal?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u alsnog de vraag beantwoorden waarom het afgeven van rulings waarin informeel kapitaal toegepast werd eind jaren tachtig is geschorst en waarom die schorsing in 1995 is opgeheven?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 augustus 2017 zijn de door de Hoge Raad gewezen arresten van 8 juli 1986 (BNB 1986/293 t/m 297) aanleiding geweest om de afgifte van informeel kapitaal rulings te schorsen. Op basis van die arresten rees namelijk de vraag of het voor een informeel kapitaal ruling waarbij een buitenlandse vennootschap betrokken is, noodzakelijk is dat het voordeel aldaar daadwerkelijk tot de winst wordt gerekend. Een analyse van deze arresten heeft geleid tot de conclusie dat dit niet het geval is. Op basis hiervan is de schorsing opgeheven en is de afgifte van informeel kapitaalrulings hervat in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1978 (BNB1978/252). Ik heb de analyse niet terug kunnen vinden in de bestanden. De uitkomst van de analyse is destijds met uw Kamer gedeeld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004 (BNB 2005/169) kan overigens worden afgeleid dat de uitkomst van de destijds uitgevoerde analyse juist is.
Waarom antwoordt u dat u niet in staat bent een totaaloverzicht te geven van alle situaties waarin een hybride entiteit een rol speelt? Kunt u een overzicht geven van situaties die bij u bekend zij waarin hybride entiteiten een rol spelen?
Hybride entiteiten kunnen voorkomen in zeer veel verschillende grensoverschrijdende situaties, omdat sprake is van twee verschillende rechtsstelsels die een entiteit of samenwerkingsverband elk op basis van de daar geldende wet- en regelgeving kwalificeren. In het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519 is een niet limitatieve lijst opgenomen van een groot aantal (grofweg 200 typen) buitenlandse lichamen en samenwerkingsverbanden waarvoor een indicatie is gegeven van de Nederlandse fiscale kwalificatie. Dit is echter nadrukkelijk indicatief van aard, omdat altijd dient te worden getoetst op basis van de specifieke factoren van het geval. De omvang van de indicatieve lijst laat zien dat bij een groot aantal verschillende rechtsvormen eventueel sprake zou kunnen zijn van een hybride entiteit. De Belastingdienst houdt niet apart bij in welke situaties een hybride entiteit een rol speelt. Ik ben dan ook niet in staat om het gevraagde totaaloverzicht te geven.
Wordt in een ruling waarbij sprake is van een informeel kapitaal per transactie een «arm’s length» prijs vastgesteld? Wordt per transactie de omvang van de storting van informeel kapitaal bepaald?
Er kunnen zich verschillende situaties van informeel kapitaal voordoen. In sommige situaties kan de prijs en het informeel kapitaal per transactie worden vastgesteld. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij het verstrekken van een renteloze lening of het overdragen van een activum tegen een onzakelijk lage prijs. In andere situaties is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat sprake is van een groot aantal vergelijkbare transacties en dient het vaststellen van informeel kapitaal op een geaggregeerde wijze of indirecte wijze te geschieden.6
Kunt u uitleggen hoe wordt vastgesteld aan welke landen informatie over de ruling moet worden uitgewisseld en welke informatie moet worden uitgewisseld, bij de afgifte van een ruling waarin sprake is van de toepassing van informeel kapitaal en de winst volgens de «transactional net margin method» is vastgesteld?
In OESO-verband moet informatie over informeel kapitaal situaties, met of zonder zekerheid vooraf, al dan niet volgens de «transactional net margin method», worden uitgewisseld met belastingdiensten van alle landen waar zich verbonden lichamen bevinden waarmee de belastingplichtige onzakelijk handelt. Daarnaast wordt informatie over deze APA’s uitgewisseld met het land waarin de directe aandeelhouder en de uiteindelijke moedermaatschappij van het concern zich bevinden. In EU-verband wordt informatie over alle uit te wisselen rulings opgeslagen in een centrale database welke toegankelijk is voor alle Europese lidstaten.
Hoe verloopt de informatie-uitwisseling in een situatie waarin sprake is van informeel kapitaal zonder ruling en de prijs volgens de «transactional net margin method» is bepaald?
In OESO verband is afgesproken om toepassing van informeel kapitaal ook uit te wisselen als er geen ruling is afgegeven. Om in deze situaties te kunnen constateren dat er sprake is van informeel kapitaal, en om de voor uitwisseling benodigde gegevens te verkrijgen, zijn de vragen hieromtrent in de aangifte vennootschapsbelasting aangepast en uitgebreid. De verdere uitwisseling gaat identiek aan de gevallen met ruling. Dit geldt voor alle informeel kapitaal situaties, dus inclusief de situaties waarin de zakelijke beloning voor de in Nederland verrichte activiteiten is gebaseerd op basis van de «transactional net margin method».
Hoeveel andere OESO-landen kennen een praktijk waarbij winsten eenzijdig naar beneden worden bijgesteld? Hoeveel OESO-landen geven hierover rulings af?
Alle lidstaten van de OESO onderschrijven de via consensus tot stand gekomen Transfer Pricing Guidelines. Hierin wordt het beginsel uitgewerkt dat transacties tussen verbonden vennootschappen geacht worden plaats te vinden tegen prijzen en onder voorwaarden die derde partijen in dezelfde omstandigheden ook overeen zouden komen. Dat kan tot prijs- en winstaanpassingen naar boven of naar beneden leiden. Hoeveel landen een neerwaartse aanpassing in aanmerking nemen is mij niet bekend.
In het kader van het OESO Forum on Harmful Tax Practices zijn dergelijke zogenoemde «downward adjustments» aan de orde geweest. Uit het BEPS Rapport over actie 5 blijkt dat het Nederlandse informeel kapitaal leerstuk in lijn is met beginselen van internationale belastingheffing.7 Wel wordt opgemerkt dat transparantie hierbij belangrijk is. Daarom is afgesproken dat informatie over rulings hierover uitgewisseld zullen worden. Welke landen dergelijke rulings afgeven is mij niet bekend.
Kunt u een inschatting maken van de totale waarde die is gemoeid met de informeel kapitaal-rulingpraktijk en dat grafisch weergeven voor de periode 1995 tot heden?
Sinds de invoering van de APA-/ATR-praktijk is bij het registeren van aangevraagde en toegewezen APA’s het aantal rulings met een informeel kapitaalelement niet systematisch bijgehouden. Ik ben om deze reden dan ook niet in staat inzicht te geven in aantallen afgegeven informeel kapitaal rulings en de totale waarde die daarmee gemoeid is. In mijn brief van 14 april heb ik aangegeven dat uit ervaring van het APA-/ATR-team blijkt dat een beperkt percentage van de afgegeven APA’s een informeel kapitaalelement bevat.8
Uitputting van landbouwgrond |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving en de rapporten die concluderen dat landbouwgrond op grote schaal uitgeput raakt?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport The Global Land Outlook van de United Nations Convention to Combat Desertification (UNCCD) en deel de zorg dat wereldwijd een derde van alle landbouwbodems in een matige tot ernstige vorm van degradatie verkeert wat een bedreiging is voor de voedselzekerheid.
Deelt u de uitkomst van het onderzoek van adviesbureau Carpey dat de (landbouw)grond steeds meer uitgeput raakt? Zo nee, wat is uw mening over dit onderzoek? Zo ja, gelden de uitkomsten van dit onderzoek ook voor de rest van Nederland?
De bodem is een complex geheel van verschillende processen (chemisch, fysisch en biologisch) die bepalend zijn voor de productie van gewassen, de nutriëntenregulering, waterregulering (kwaliteit en watervasthoudend vermogen), biodiversiteit en mogelijkheden voor klimaatregulering door afgifte van broeikasgassen en opslag van koolstof.
Het is belangrijk meer kennis te ontwikkelen over de processen in de bodem en de onderlinge beïnvloeding en deze kennis breed beschikbaar te stellen. Daarom is ingezet op onderzoek van fundamenteel tot in de praktijk, waarbij het topsectoronderzoek in Publiek Private Samenwerking (PPS) Duurzame Bodem een centrale rol speelt. De PPS is gericht op het ontwikkelen van kennis, met handelingsperspectief voor boeren, voor het bevorderen van de bodemkwaliteit op korte en lange termijn.
Wat betreft de toepassing van steenmeel geeft Wageningen University & Research (WUR) aan dat er nog onvoldoende bewezen effecten zijn uit proeven. Het rapport van adviesbureau Carpay kan ik op dit punt dus niet onderschrijven omdat de wetenschappelijke onderbouwing als onvoldoende wordt beschouwd.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat «niets doen [...] ronduit schadelijk (is) voor de landbouw»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u vervolgens doen om verdere verschraling van de landbouwgrond te voorkomen?2
Het in stand houden en verbeteren van de bodemkwaliteit is van groot belang om ook in de toekomst de landbouwproductie in Nederland op een hoog niveau te houden.
Het is in de eerste plaats in het belang van de ondernemer zelf om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden. Daartoe heeft hij verschillende mogelijkheden met onder meer het teeltplan, de bewerking en de bemesting.
In diverse onderzoeken wordt kennis ontwikkeld samen met het bedrijfsleven ten behoeve van beter bodembeheer en ondersteunt de overheid initiatieven op dat vlak.
Is deze ontwikkeling te stuiten? Op welk termijn moeten maatregelen worden ingezet om deze ontwikkeling te stuiten?
Zie antwoord op vraag 3
In zijn brief (TK 31 532, nr. 156) over de Voedselagenda heeft Staatssecretaris
Van Dam het belang benadrukt van een duurzame bodem als basis voor een duurzaam voedselsysteem en aangegeven in dialoog met stakeholders te bezien hoe een duurzaam bodembeheer verder gestimuleerd kan worden en wat er nodig is om kansen in de komende periode te verzilveren. Hierover lopen gesprekken met stakeholders.
Het is aan het nieuwe kabinet om verdere invulling te geven aan de ontwikkeling van een bodemstrategie.
Bent u bereid een uitgebreide reactie op dit onderzoek naar de Kamer te sturen en daarbij de bevindingen ten aanzien van de uitputting van landbouwgrond van de Verenigde Naties te betrekken?
In het kader van de nog te ontwikkelen bodemstrategie zal ik het nieuwe kabinet aanbevelen om de uitkomsten van de Global Land Outlook mee te nemen.
Het bericht ‘Rouvoet voorzitter platform Divorce Challenge’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «André Rouvoet voorzitter Platform Divorce Challenge»?1
Ja.
Waarom is ervoor gekozen om iemand speciaal aan te stellen voor de uitkomsten van de Divorce Challenge? Wat is uw rol hierin? Was dit eerder voorzien? Waarom heeft u zelf als bewindspersoon niet de regie hierover?
In de brief die ik uw Kamer op 14 september jl. heb gestuurd en die vergezeld is gegaan van het persbericht waarnaar u verwijst, heb ik het vervolgproces van de Divorce Challenge beschreven.2
Ruim een jaar geleden is de Divorce Challenge gestart. Het expertpanel heeft op 14 december 2016 de vijf koplopers bekendgemaakt. Het Ministerie van VWS en mijn ministerie hebben deze koplopers geholpen bij het verder brengen van hun plannen.
Bij het voorstel van één van de koplopers, The Hague Institute for Innovation of Law (HiiL), heeft het expertpanel aanbevolen om een verkenningscommissie in te stellen met als taak om te onderzoeken welke elementen uit het voorstel nadere uitwerking verdienen. Conform de aanbeveling heb ik een verkenningsproces ingericht. Dit proces is in januari gestart met een reeks gesprekken met HiiL en met verschillende andere actoren uit het veld. De rechtspraak heeft, los van de Divorce Challenge, een visiedocument (echt) scheiding ouders met kinderen gepresenteerd. Naast het plan HiiL en de andere inzendingen van de Divorce Challenge is ook dit document betrokken bij de diverse gesprekken. Uit deze gesprekken kwam een gezamenlijke ambitie naar voren: scheiden zonder schade. Vervolgens hebben Staatssecretaris Van Rijn en ik voor de zomer besloten tot de inrichting van een Platform van betrokken partijen, onder leiding van de heer André Rouvoet.
Rouvoet heeft het Platform ingericht. Het bestaat uit alle instellingen die te maken hebben met een scheiding, zoals rechters, de advocatuur, hulpverlening, de Kinderombudsman en de gemeenten, maar ook maatschappelijke organisaties, wetenschappers en ervaringsdeskundigen. Het Platform gaat zich de komende drie maanden beraden op oplossingsrichtingen om de schade bij kinderen als gevolg van een scheiding te beperken. Begin 2018 zal Rouvoet de resultaten van zijn Platform presenteren. Die zullen vervolgens richting kunnen geven aan het beleid van het nieuwe Kabinet.
Er is voor deze aanpak gekozen, omdat het gaat om een complex maatschappelijk probleem dat de overheid niet alleen kan oplossen. Daarom moet ruimte worden gegeven aan de betrokken partijen. Centrale gedachte hierachter is dat het mobiliseren van de maatschappelijke krachten meer variëteit oplevert en rijkere inzichten, en dus een beter resultaat. Bovendien leren de betrokken partijen van elkaar, ontstaan nieuwe inzichten, raken ze meer genegen om elkaars standpunten te waarderen en aan te vullen en om samen te werken wanneer het aankomt op de uitvoering. Dit past geheel in de nieuwe manier van werken van mijn departement.
Kunt u toelichten waarom er een jaar gewacht is van de van de start van de divorce challenge tot nu? Wat is er in de tussenliggende periode gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke concrete doelen worden nagestreefd door het platform en hoe het vervolgproces er uit ziet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid geen rol zou moeten hebben in een beslissing tot scheiden, maar wel in een betere afdoening van complexe conflictscheidingen, in het belang van het kind?
Ja.
Bent u bekend met het visiedocument Rechtspraak over scheidingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit visie document?2 Welke acties gaat u ondernemen?
Het visiedocument van de Rechtspraak levert belangrijke bouwstenen op voor een betere omgang met conflictscheidingen. In Noord-Nederland zijn goede ervaringen opgedaan met het uniforme hulpaanbod.
Ook de Divorce Challenge heeft verschillende voorstellen opgeleverd, waaronder het voorstel van HiiL, rechtszorg bij scheiding. Gemeenten oriënteren zich daarnaast op het aandeel dat zij kunnen leveren. Daarom is het zo mooi dat al deze actoren in het Platform zitten en gezamenlijk kunnen optrekken bij het uitwerken en invoeren van oplossingen.
Hoe beoordeelt u het uniforme hulpaanbod, dat in het visiedocument wordt beschreven en waarmee in Noord-Nederland al succesvolle pilots zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te kijken hoe dit uniforme hulpaanbod kan worden uitgerold over heel Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de rol van de bijzonder curatoren die in het stuk genoemd worden?
De rechter kan een bijzondere curator benoemen bij een belangenconflict tussen het kind en zijn ouders of voogd, zie artikel 250 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Een bijzondere curator komt dan op voor de belangen van het kind. Zoals gezegd in mijn brief van 21 februari jl. juich ik de ontwikkelingen toe die bijdragen aan verdere professionalisering, uniformering en toepassing van de bijzondere curator. Naar mijn mening kan een bijzondere curator in een complexe scheidingszaak in bepaalde gevallen meerwaarde hebben. Het is in de praktijk de rechter die per geval beoordeelt of benoeming van een bijzondere curator het meest effectieve instrument is.
In het visiedocument van de Rechtspraak wordt verwezen naar de pilot bij de rechtbank Zeeland en West-Brabant, zittingsplaats Breda, waarin een gedragsdeskundige de kinderen heeft bijgestaan. Rechters, ouders en kinderen zijn over het algemeen positief over de inzet van de gedragskundige als bijzondere curator. Een gedragsdeskundige heeft volgens de rechters beter oog voor wat van essentieel belang is voor de kinderen, met inachtneming van de ontwikkelfasen. Uit de pilot werd als knelpunt gesignaleerd dat de vergoeding niet in verhouding staat tot het aantal uren dat daaraan door de bijzondere curator besteed wordt. Ik ben niet bekend met het feit dat de huidige vergoeding ervoor zorgt dat de interesse vermindert en het aantal bijzondere curatoren afneemt. Wat betreft de vergoeding wacht ik de uitkomsten van Commissie Van der Meer af. Deze Commissie doet onderzoek naar het vergoedingenstelsel gefinancierde rechtsbijstand, waaronder de vergoedingen van de bijzondere curator vallen.
De rol van de bijzondere curator en meer in den brede de positie en de belangen van het kind in het scheidingsproces, zijn onderwerp van bespreking van het Platform. Ik zie dan ook uit naar de uitkomsten van het Platform.
Deelt u de mening dat het meerwaarde heeft dat een bijzonder curator de belangen van het kind behartigt?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat de matige vergoeding voor de bijzonder curator ervoor zorgt dat er niet voldoende interesse is voor deze functie en dat de uitstroom hoog is?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de rol van de bijzonder curator nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat Rijkswaterstaat via een omweg de noodzakelijke toetsen omtrent luchtvervuiling en natuurwaarden probeert te omzeilen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Rijkswaterstaat via een omweg de noodzakelijke toetsen omtrent luchtvervuiling en natuurwaarden probeert te omzeilen?1 Is dit bericht juist?
Ik ben bekend met het bericht «Via omweg snelle aanleg van Blankenburgtunnel».
Van het omzeilen van noodzakelijke toetsen is geen sprake. Na zorgvuldig onderzoek is de conclusie getrokken dat aanleg van de Blankenburgverbinding mogelijk is.
Is het juist dat Rijkswaterstaat met extra berekeningen en eventuele aanvullende compensatievoorstellen nieuwe informatie aan het Tracébesluit, dat nu onder de rechter is, zou toevoegen? Zo ja, is dit juridisch houdbaar?
De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om de effecten voor Natura 2000-gebieden project specifiek te beoordelen. Omdat ik er grote waarde aan hecht dat de MIRT mijlpaal openstelling (2022–2024) van de Blankenburgverbinding niet vertraagt, heb ik een project specifieke beoordeling opgesteld. Op deze manier hoeft niet te worden gewacht op de beantwoording van de prejudiciële vragen inzake het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Met de project specifieke beoordeling wordt aan de doelen van de wet voldaan, alleen op een andere manier dan via het PAS.
RWS heeft berekeningen uitgevoerd en de conclusie is dat de aanleg van de Blankenburgverbinding mogelijk is wanneer compenserende maatregelen worden uitgevoerd. Om deze compenserende maatregelen zeker te stellen heb ik besloten deze maatregelen toe te voegen aan het Tracébesluit.
Hiermee is voor een juridisch houdbare route gekozen.
Bent u van mening dat het omzeilen van een dergelijke toetsing voldoende waarborg biedt voor het voorkomen normoverschrijdingen en schade aan de omringende natuurgebieden? Bent u van mening dat het omzeilen van de procedures bijdraagt aan het draagvlak voor het besluit onder omwonenden?
Van het omzeilen van noodzakelijke toetsen is geen sprake.
Heeft u bezwaar gemaakt tegen deze aanhoudingsbeslissing in de beroepsprocedure tegen de Blankenburgtunnel in afwachting van de prejudiciële vragen aan het Europees Hof?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft mij in de gelegenheid gesteld te reageren op de aanhoudingsbeslissing. Dat heb ik gedaan.
Zijn de maatregelen die in het artikel in het AD2 worden genoemd om sneller tot aanleg te komen bedoeld om de Blankenburgtunnel uit de projectenlijst van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) te halen? Zo ja, waarom is de Blankenburgtunnel dan eerder wel opgenomen in de PAS-bijlage? Zo nee, waarom kunnen deze maatregelen de aanleg versnellen zo lang er geen duidelijk is over de juridische houdbaarheid van de PAS?
Met het gewijzigd Tracébesluit wordt het project Blankenburgverbinding niet uit de projectenlijst van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gehaald. Om vertraging te voorkomen heb ik gekozen voor een gewijzigd Tracébesluit. Uit het onderzoek waarnaar in het artikel uit het AD wordt verwezen is gebleken dat stikstofdepositie van de Blankenburgtunnel kan worden gecompenseerd conform de Wet natuurbescherming (zie vraag 2).
Hoe verhoudt de zaak van Milieudefensie, waarin is geoordeeld dat de regering niets mag ondernemen dat bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, zich tot de plannen voor de Blankenburgtunnel? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het omzeilen van toetsingsprocedures en de daarbij behorende compenserende maatregelen?
Voor de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan het vonnis van de rechtbank Den Haag in het kortgeding dat Milieudefensie tegen de Staat heeft aangespannen, verwijs ik naar de kamerbrief van 22 september 2017 (Kamerstuk 30 175, nr. 256).
Zie voor wat betreft het wijzigingstracébesluit voor de Blankenburgverbinding het antwoord op vraag 1 en 2. De uitspraak van de Rechtbank Den Haag over luchtkwaliteit raakt niet aan dit wijzigingsbesluit, omdat dit besluit slechts betrekking heeft op de natuurcompensatie.
Is het mogelijk dat door de uitspraak van de rechter in de zaak van Milieudefensie, de Blankenburgtunnel als die wordt aangelegd toch niet in gebruik mag worden genomen?
De uitspraak van de Rechtbank Den Haag bevat een verbod voor de Staat om maatregelen te nemen die, in de visie van het RIVM, leiden tot de statistische verwachting van voortgaande of hernieuwde overschrijding van grenswaarden. Op basis van de nu ter beschikbare staande gegevens is er geen aanleiding om aan te nemen dat dit bij de Blankenburgverbinding aan de orde is.
Wordt er bij de Blankenburgtunnel en bij andere locaties met veel luchtvervuiling ook een risicomarge gehanteerd? Op hoeveel locaties dreigt de EU norm voor fijnstof en NOx te worden overschreden en wat zijn de statistische kansen op (nieuwe) knelpunten en overschrijdingen in Nederland?
Voor de locaties waar een overschrijding van de normen voor stikstofdioxide en fijnstof langs wegen voor de jaren 2016 en 2020 is berekend, verwijs ik naar de bijlage van de kamerbrief van 22 september (Kamerstuk 30 175, nr. 256), waar locaties van de overschrijdingen zijn opgenomen. De Blankenburgverbinding maakt hier geen deel van uit.
Om te voldoen aan het eerder genoemde vonnis worden alle projecten met negatieve gevolgen voor luchtkwaliteit voor openstelling beoordeeld op statistische overschrijdingskansen op basis van een met het RIVM afgestemde werkwijze, in de beantwoording op de Kamervragen van het lid Van Raan wordt dit nader toegelicht.
Het bericht dat de overtocht naar één van de Waddeneilanden 21% duurder wordt |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wadden-pont: 21% duurder»?1 Zo ja, wat is uw reactie?
Het bericht waaraan gerefereerd wordt is bekend. Het bericht is echter feitelijk onjuist. In het Belastingplan 2018 is geen maatregel opgenomen die een btw-heffing van 21% introduceert voor tickets naar en van de Waddeneilanden.
Het Belastingplan bevat wel een maatregel waardoor bijvoorbeeld de levering, de verbouwing, de reparatie, enzovoort, van de schepen die worden ingezet voor het vervoer over de Waddenzee niet langer onder het nultarief van de btw vallen, maar onder het tarief van 21%. Dat geldt ook voor de levering van brandstof die wordt verbruikt bij dit vervoer.2
Het voorstel in het Belastingplan voorziet erin dat het nultarief van de btw voortaan alleen nog van toepassing is op de levering en bevoorrading van schepen die worden gebruikt op de volle zee (dat is buiten de 12 mijlszone) en de diensten die aan deze schepen worden verricht.
Deze aanscherping van de voorwaarden voor de toepassing van het nultarief vindt zijn oorsprong in de bestaande strijdigheid van de Nederlandse wet met de BTW-richtlijn 2006.3 Nederland is aangesproken door de Europese Commissie op de te ruime redactie van de bepaling in de Wet op de omzetbelasting 1968.
Zoals ook is aangegeven in de memorie van toelichting bij het Belastingplan is zonder de voorgestelde aanpassing een inbreukprocedure onvermijdelijk. Het standpunt van de Commissie is bevestigd door jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2013.
De veerdiensten berekenen momenteel geen btw over de tickets. Dat behoeven ze ook niet te doen in de toekomst. Dat betekent echter wel dat ze de btw van 21% die hen straks in rekening wordt gebracht niet in aftrek kunnen brengen. Zij zullen deze extra kosten zelf op moeten vangen.
De veerdiensten kunnen er ook voor kiezen wel btw te berekenen over de vervoertickets. In dat geval kunnen ze de hen in rekening gebrachte btw wel in aftrek brengen op hun periodieke btw-aangifte. Het btw-tarief over het binnenlandse personenvervoer per schip is 6%.
Klopt het dat de btw-vrijstelling in uw visie voor zeeschepen geldt en dat de veerponten naar de Waddeneilanden in uw visie ook zeeschepen zijn? Zo ja, waar baseert u die visie op en wanneer heeft u die visie getoetst bij de Europese Commissie en wat was het resultaat van dat overleg?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u de overwegingen van de Europese Commissie waarbij zij aangeeft dat de btw-vrijstelling alleen voor zeeschepen geldt, die daadwerkelijk op volle zee worden gebruikt? Wilt u die overwegingen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich het advies van 27 maart 2014 dat de Advocaat-Generaal van het Europees Hof van Justitie gaf in het beroep dat rederij Eigen Veerdienst Terschelling (EVT) tegen de concessie van rederij Doeksen had aangetekend? Deelt u de visie dat in bedoeld advies de Waddenzee als «open zee» wordt aangemerkt en als zodanig niet onder de werking van concessies valt? Zo ja, bent u bereid dit als argument bij de Europese Commissie in te brengen?
Ja, ik herinner mij genoemde conclusie van de Advocaat-Generaal. Dit betrof de toepasselijkheid van de Cabotageverordening, waarbij relevant was of de Waddenzee een binnenwater of een zee is. De aard van de zee kwam hierbij niet aan de orde. In het onderhavige geval gaat het om het opheffen van de vrijstelling van btw als het gaat om de levering van schepen die worden gebruikt voor de vaart op volle zee. Met het begrip «volle zee» wordt, zoals in de memorie van toelichting bij het Belastingplan in de toelichting op artikel VII, onderdeel C, is aangegeven, in het kader van post a.3 (nieuw) van tabel II van de Wet op de omzetbelasting 1968 gedoeld op alle zeegebieden buiten de 12-mijlszone van een land. Ik deel de visie van de vragenstellers omtrent het advies van de Advocaat-Generaal van het Europees Hof van Justitie niet, omdat de definities die relevant zijn in het kader van de concessieverlening andere zijn dan die van toepassing zijn in het Belastingplan die gebaseerd zijn op de BTW-richtlijn 2006. Omdat ik tussen deze twee onderwerpen geen verband zie zal ik dit niet inbrengen bij de Europese Commissie.
Waarop is de conclusie gebaseerd dat sprake is van het btw-tarief van 21% (en niet van 6%)?
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Kunt u aangeven wat de financiële en economische gevolgen van de prijsverhoging zullen zijn voor de eilanders, het toerisme en de economie?
Ik kan niet vooruit lopen op de mogelijke gevolgen van de verhoging van het btw-tarief omdat de rederijen verschillende mogelijkheden hebben om met de consequenties om te gaan (zie ook het antwoord op vraag 1, 2 en 3). De rederijen hebben daar nog geen uitsluitsel over gegeven. Bovendien wil ik benadrukken dat het een voorgestelde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 betreft, die nog door het parlement moet worden goedgekeurd.
Komt de bereikbaarheid van de Waddeneilanden bij dit tarief in het geding? Zo nee, bij welk tarief zou dat wel het geval zijn?
Zie antwoord 6.
Kunt u aangeven welke prijsverhogingen zijn ingevoerd sinds de marktwerking eruit is gehaald en de concessie standaard aan één firma wordt gegeven?
Tussen 2014 – het jaar waarin de concessies onherroepelijk zijn geworden – en 2017 zijn de tarieven bij de Terschellinger Stoomboot Maatschappij B.V met in totaal 0,97% en bij Wagenborg Passagiersdiensten met in totaal 2,41% gestegen.
Is er een relatie tussen de € 12 miljoen die u betaalde om een marktpartij uit te kopen en de prijsverhogingen die sindsdien zijn doorgevoerd?
Nee.
Deelt u de gedachte dat deze concessieverlening wellicht in betere handen is bij de provincies aangezien zij de veerboten dan kunnen combineren met het landzijdige busvervoer?
Zowel uw Kamer als de Provincie Fryslân (in het coalitie akkoord) roepen op te onderzoeken of en hoe de concessieverlening van de veerdiensten naar de Waddeneilanden overgedragen kan worden aan de Provincie4. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft eind vorig jaar een eerste gesprek gevoerd met de verantwoordelijk gedeputeerde. De gedeputeerde heeft een positieve intentie uitgesproken inzake deze overdracht. Hierbij vinden zij het beiden van belang dat daarbij de visie op het vaargeulbeheer helder is.
Het open planproces Ameland heeft inmiddels voor de korte termijn duidelijkheid gegeven voor het vaargeulbeheer van/naar Ameland. Wanneer de lange termijn oplossingen meer vorm krijgen, is de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voornemens om samen met de Provincie Friesland in 2018 een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de consequenties van de overdracht van het concessiebeheer en -verlening ter voorbereiding van politieke besluitvorming. Daarbij zal uiteraard ook overleg plaatsvinden met de huidige concessiehouders.
Het bericht dat honderden rijken uit Rusland en Oekraïne een Cypriotisch paspoort hebben kunnen kopen |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Bert Koenders (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht in The Guardian dat honderden Russische en Oekraïense rijken een Cypriotisch paspoort hebben kunnen kopen?1
Ja.
Klopt het dat de Cypriotische overheid sinds 2013 meer dan vier miljard euro zou hebben verdiend aan het «gouden visum»-programma? Zo ja, hoe is dit bedrag opgebouwd en wat is er met dit geld gebeurd?
Er is geen informatie beschikbaar omtrent alle investeringen die zijn gedaan door investeerders die de Cypriotische nationaliteit hebben verkregen via het investeerdersprogramma dat uitzicht biedt op naturalisatie.
Welke eisen worden er gesteld aan het type investeringen dat investeerders moeten doen om een Cypriotisch paspoort te kunnen krijgen?
Cypriotische nationaliteit kan verleend worden aan investeerders volgens de regeling «Scheme for Naturalization of Investors in Cyprus by exception». De voorwaarden voor het verkrijgen van de Cypriotische nationaliteit via deze regeling zijn openbaar en te vinden op de website van het Cypriotische Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Klopt het dat Cyprus de achtergrond van deze individuen niet of nauwelijks heeft nagetrokken? Zo ja, welke consequenties zijn daaraan verbonden?
Over de daadwerkelijk gevolgde individuele naturalisatieprocedures kan geen inzicht worden verkregen.
Is het waar dat van corruptie en andere wanpraktijken verdachte personen – via deze route – een Europees paspoort kunnen kopen? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Volgens de Cypriotische wetgeving moet iedereen die de nationaliteit van Cyprus wenst te krijgen aantonen geen strafblad te hebben. Tevens mag de persoon niet voorkomen op de lijst van personen wier bezittingen binnen de EU vanwege sancties zijn bevroren.
Zijn er paspoorten verstrekt aan mensen die op de bekende sanctielijsten staan? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Er is geen informatie bekend over of paspoorten zijn verstrekt aan personen die op Europese sanctielijsten staan. Iedere Staat bepaalt ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn, gegeven de beperkingen van het internationaal recht.
Overigens geldt dat de nationaliteit van een persoon niet van belang is voor de tenuitvoerlegging van sanctiemaatregelen tegen personen die op een sanctielijst zijn geplaatst. Deze sanctiemaatregelen moeten te allen tijde worden toegepast op personen die op een sanctielijst staan. Als op de persoon op een sanctielijst een inreisverbod van toepassing is kan deze persoon geen toegang verleend worden tot de EU op basis van een visum. Daarnaast moeten financiële middelen van personen waartegen een tegoedenbevriezing van kracht is, bevroren worden wanneer deze de EU binnenkomen. Dat maakt het minder aannemelijk dat personen die op sanctielijsten staan investeringen kunnen doen op Cyprus.
Erkent u dat het gevaar bestaat dat er op deze manier veel geld witgewassen wordt binnen de Europese Unie, onder meer vanwege het feit dat er in Cyprus veel brievenbusfirma’s geregistreerd zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u dit probleem aankaarten bij uw Cypriotische collega, bilateraal dan wel via de Raad? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere Staat bepaalt ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn, gegeven de beperkingen van het internationaal recht. Alleen als er sprake is van strijdigheid van de toepassing van de nationale wetgeving met toepasselijk internationaal recht ontstaat er een reden om tot actie over te gaan. Op basis van de thans beschikbare gegevens is vooralsnog geen sprake van strijdigheid met internationaal recht.
In welke andere Europese landen zijn dergelijke programma’s beschikbaar? Bestaat of bestond er ook een vergelijkbare constructie voor mensen die een Nederlands paspoort willen verwerven? Zo ja, hoe ziet die regeling eruit?
EU-lidstaten waarvan bekend is dat zij investeerdersprogramma’s hebben welke uitzicht bieden op enige vorm van langdurig verblijf zijn Malta, Spanje, Portugal, Bulgarije, Oostenrijk, Estland en Nederland. Echter, deze landen geven eerst recht op een verblijfsvergunning en na een aantal jaren op naturalisatie. Bovendien hebben de meeste EU-lidstaten wel een artikelbepaling in hun nationaliteitswetgeving op grond waarvan (deels) voorbijgegaan kan worden aan de voorwaarden voor naturalisatie.
In Nederland kunnen personen die € 1,25 miljoen investeren in innovatieve bedrijven of bedrijven die daardoor meer werkgelegenheid scheppen in aanmerking komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moet over de investeerder informatie inwinnen bij de Financial Intelligence Unit (FIU) in Nederland en de FIU in het land van herkomst.
Na vijf jaar legaal verblijf kan de investeerder in aanmerking komen voor een permanente verblijfsvergunning of voor de Nederlandse nationaliteit wanneer zij aan de voorwaarden daarvoor (o.a. het halen van een inburgeringsexamen) voldoen.2
Deelt u de mening dat nationale en Europese parlementariërs het recht zouden moeten hebben om in te zien welke individuen op de bovenstaande wijze Europees staatsburgerschap gekocht hebben? Zo ja, welke oplossing heeft u voor ogen? Zo nee, kunt u uw antwoord beargumenteren?
Het is aan afzonderlijke lidstaten zelf om te bepalen of openheid wordt betracht omtrent persoonlijke informatie van investeerders die via specifieke programma’s onderdaan van de betreffende Staat zijn geworden. Lidstaten zullen hierbij een afweging moeten maken tussen transparantie en de privacy van hun onderdanen.
Het bericht ‘Gesprekken over schadeprotocol aardbevingsgebied vastgelopen’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesprekken over schadeprotocol aardbevingsgebied vastgelopen»?1
Ja.
Wat zijn de belangrijkste moeilijkheden bij de gesprekken rondom het nieuwe schadeprotocol en hoe wilt u die oplossen?
In mijn brief van 19 september jongstleden (Kamerstuk 33 529, nr. 383) heb ik aangegeven dat tot mijn spijt de gesprekken om te komen tot een nieuw schadeprotocol nog niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. Het proces om te komen tot een nieuw schadeprotocol is complex, mede door het benodigde draagvlak en de grote zorgvuldigheid waarmee het opgesteld en vastgesteld dient te worden.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) nog steeds een grote rol heeft bij het vaststellen van de schade en het bepalen in welke gebieden mogelijk schade is opgelopen na een beving? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit niet gewenst is en hoe gaat u dit oplossen?
Het proces om te komen tot een nieuw schadeprotocol wordt ingevuld door gesprekken met alle betrokken partijen. Dit proces loopt nog. Alle partijen, inclusief NAM, zijn het eens over het uitgangspunt dat NAM niet langer een rol dient te spelen in het proces van beoordeling van schadeoorzaken en beslissingen over de hoogte van vergoedingen, waarbij NAM wel haar aansprakelijkheid behoudt.
Wordt de NAM in de laatste conceptversie van het schadeprotocol daadwerkelijk compleet buiten het systeem van beoordeling en afhandeling gehouden? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er geen overeenstemming is tussen de NAM en het Groninger Gasberaad over het bewijsvermoeden? Zal er in het uiteindelijke schadeprotocol staan dat de NAM moet bewijzen dat schade aan huizen niét is veroorzaakt door bevingen zodat gedupeerden niet meer hoeven te bewijzen dat de schade is veroorzaakt door de mijnbouw? Zo nee, waarom niet?
Het bewijsvermoeden is wettelijk vastgelegd (Burgerlijk Wetboek Artikel 6:177a) en zal dus een plaats krijgen in het nieuwe schadeprotocol. Dit betekent inderdaad dat het bij een redelijk vermoeden van fysieke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningen wordt aangenomen dat dit de schadeoorzaak is.
Gelden de nieuwe afspraken ook voor mijnbouwschade in de provincies Drenthe en Friesland?
Voorop staat dat een mijnbouwer wettelijk aansprakelijk is voor alle schade die hij veroorzaakt met zijn activiteiten. Schade wordt dus vergoed, waar die zich ook in Nederland voordoet, dus ook in Drenthe en Friesland. Het nieuwe schadeprotocol waar deze vragen over gaan, zal alleen betrekking hebben op schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. Ik heb daarnaast de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) gevraagd om de technische aspecten die aan de orde komen bij de beoordeling van schade door mijnbouw in het gehele land tegen het licht te houden met de vraag of dit moet leiden tot aanpassing van de nu gebruikte protocollen voor schadeafhandeling. Ik verwacht dat het advies van de Tcbb zal bijdragen aan een betere afhandeling van schade door alle soorten van mijnbouw in heel Nederland.
Hoe wordt de achterstand van de afwikkeling van de schademeldingen ingelopen, aangezien de schadeafwikkeling rondom mijnbouwschade al sinds 31 maart 2017 vrijwel stil ligt? Hoe zorgt u ervoor dat dit tijdig en zorgvuldig gebeurt?
Het Centrum Veilig Wonen (CVW) is op 24 juli jl., onder regie van de Nationaal Coördinator Groningen, weer gestart met de opname van schades die sinds 31 maart 2017 zijn gemeld en die in de tussentijd niet werden opgenomen. Het gaat vooralsnog om het vastleggen van alle in de woning aanwezige schades en beantwoording van een aantal feitelijke vragen door de bewoner/eigenaar. Er wordt nog geen oordeel gevormd over de oorzaak van de schade. Dit komt aan de orde zodra een nieuw schadeprotocol in werking treedt. Zodra het schadeprotocol in werking treedt, zullen de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van schade alles in het werk stellen om de achterstand in te halen.
Blijft de Commissie Bijzondere Gevallen actief? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is de Commissie Bijzondere Situaties in het leven geroepen omdat met de bestaande compensatieregelingen een aantal mensen «tussen wal en schip» dreigde te raken. De commissie heeft de beschikking over een budget om mensen in urgente bijzondere situaties snel te kunnen helpen. In het kader van de gesprekken over het schadeprotocol wordt het geheel bezien.
Op welke termijn verwacht u dat het schadeprotocol wordt vastgesteld?
Gezien de complexiteit van het vraagstuk en het grote belang van draagvlak en zorgvuldigheid verwacht ik dat een nieuw schadeprotocol zal worden vastgesteld na het aantreden van een volgend kabinet.
De Wet Normering Topinkomens 3 |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bereid de Kamer voor donderdag 28 september 2017 de documenten te sturen van de in voorbereiding zijnde Wet normering topinkomens 3?1
In het regeerakkoord «Bruggen slaan» is het voornemen kenbaar gemaakt om de Wet normering topinkomens (WNT) van toepassing te laten zijn op alle functionarissen in de publieke en de semipublieke sector. Om hieraan invulling te geven heb ik op 6 juli 2015 de verkenning uitbreiding personele reikwijdte WNT naar uw Kamer gestuurd2. Op 12 april 2016 is het ontwerpwetsvoorstel inclusief de memorie van toelichting openbaar gemaakt ten behoeve van de internetconsultatie. In de periode tot 17 mei 2016 is er de gelegenheid geweest zienswijzen in te dienen. Op basis hiervan is het wetsvoorstel aangepast en na besluitvorming in de ministerraad voorgelegd aan de afdeling advisering van de Raad van State. De afdeling heeft voor de zomer advies uitgebracht. Artikel 26 van de Wet op de Raad van State schrijft voor dat het wetsvoorstel, het advies van de Raad van State en het nader rapport gezamenlijk openbaar worden gemaakt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel, advies en nader rapport worden tevens openbaar gemaakt na een besluit een wetsvoorstel niet verder in procedure te brengen. Zoals ik de Kamer bij diverse gelegenheden heb gemeld3 laat ik het besluit om het wetsvoorstel uitbreiding personele reikwijdte WNT in te dienen over aan het volgende kabinet. Op dat moment zal het kabinet conform de voorgeschreven procedure het advies van de Raad van State, het nader rapport en het wetsvoorstel openbaar maken.
Misstanden in Sri Lanka inzake adoptie |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van 20 september 2017 over misstanden in Sri Lanka in de jaren ’80 inzake adoptie door Nederlandse ouders?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben de betrokken kinderen en ouders om opheldering te krijgen en welke hulp kunt u daarbij bieden?
De uitzending van Zembla laat zien dat er bij afstandsprocedures onwenselijke praktijken hebben plaatsgevonden in het geval van adopties die in de jaren tachtig vanuit Sri Lanka hebben plaatsgevonden. Hierdoor ervaren geadopteerden problemen bij het achterhalen van hun afstammingsinformatie. Ik vind dit uitermate treurig en ben daarom blij dat de Sri Lankaanse autoriteiten – die als zendend land verantwoordelijk zijn voor een zorgvuldige afstandsprocedure – hebben toegezegd een onderzoek in te stellen en een DNA-databank op te richten. Ik heb contact gelegd met de Sri Lankaanse autoriteiten om te bezien welke samenwerking hierin mogelijk is.
Momenteel laat ik inventariseren hoe destijds de rollen en verantwoordelijkheden in Nederland waren verdeeld. Mede op basis daarvan ik zal bezien of er een rol voor de Nederlandse overheid is weggelegd voor wat betreft de adoptieprocedures waar Zembla over heeft bericht.
Daarnaast vindt er afstemming plaats tussen de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Ca) van mijn ministerie, de vergunninghouders, de Raad voor de Kinderbescherming, de Stichting Adoptievoorzieningen en FIOM (die hulpverlening biedt bij zoekacties) over de wijze waarop de adoptieprocedures in het verleden hebben plaatsgevonden in verschillende landen van herkomst. Tevens worden ervaringen gewisseld over hoe adequaat kan worden omgegaan met afkomstvraagstukken.
Tot slot is het onderwerp begin oktober besproken met een aantal andere Europese landen die destijds uit Sri Lanka hebben geadopteerd. Er wordt bezien of het aangewezen is om gezamenlijk met deze landen op te trekken.
Wat dit uiteindelijk betekent voor de getroffen geadopteerden zal ik naar verwachting binnen enkele weken in beeld hebben. Ik zal uw Kamer daarover later dit jaar informeren.
Is er aanleiding om aan te nemen dat het genoemde adoptiebureau «Flash» en eventueel andere toentertijd in Sri Lanka opererende adoptiebureaus bewust heeft/hebben gefraudeerd met documenten die noodzakelijk zijn voor adoptie? Is hier al onderzoek naar gedaan of kunt u dit laten doen?
Het komt mij als Minister van Veiligheid en Justitie niet toe een oordeel te geven over de vraag of er mogelijk sprake is (geweest) van fraude met documenten. Dat oordeel is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Over individuele zaken doe ik geen mededelingen.
Deelt u de zorgen van Nederlandse adoptiekinderen en adoptieouders over mogelijk vergelijkbare misstanden in andere landen en andere periodes? Welke mogelijkheden ziet u voor hen om hierover meer duidelijkheid te krijgen? Welke hulp kunt u daarbij bieden?
Ik kan me heel goed voorstellen dat de berichtgeving van Zembla geadopteerden en adoptieouders raakt, ook wanneer de adoptie uit een ander land en in een andere periode heeft plaatsgevonden. In de loop der jaren zijn de adoptieprocedures aangescherpt. Ook in de brief van 31 januari 2017 aan uw Kamer is een aantal maatregelen aangekondigd. Ondanks de maatregelen die getroffen zijn om misstanden zo veel als mogelijk uit te sluiten, kan niet uitgesloten worden dat zich onregelmatigheden voordoen. De onder antwoord twee genoemde activiteiten zullen in brede context worden bezien en ook betrekking hebben op geadopteerden die uit een ander land dan Sri Lanka of uit een andere periode zijn geadopteerd.
Het verstrekken van Europese paspoorten na een investering in de Cypriotische economie |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Cypriotische autoriteiten zogenaamde «Golden Visa» verlenen aan miljardairs na een investering in het land?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Europese Commissie waar het artikel naar verwijst? Zo ja, kunt u de resultaten van dit onderzoek delen? Zo nee, kunt u uitzoeken hoe dit onderzoek verloopt en daarover de Kamer informeren?
Nee. Uit navraag bij de Europese Commissie blijkt dat van een dergelijk onderzoek geen sprake is. Er hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de Europese Commissie en de Cypriotische autoriteiten over het onderwerp.
Wat is uw reactie op acties van Europese lidstaten die voor een bepaald bedrag paspoorten «verkopen»?
Op grond van internationaal recht, en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, bepaalt elke Staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan de nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan en om te voorkomen dat daardoor mogelijkerwijs criminelen worden gefaciliteerd.
Zijn er nog meer lidstaten die dit soort praktijken er op nahouden?
Europese lidstaten waarvan bekend is dat zij investeerdersprogramma’s hebben welke uitzicht bieden op enige vorm van langdurig verblijf zijn Malta, Spanje, Portugal, Bulgarije, Oostenrijk, Estland en Nederland. Echter, deze landen geven eerst recht op een verblijfsvergunning en na een aantal jaren op naturalisatie. Bovendien hebben de meeste EU-lidstaten wel een bepaling in hun nationaliteitswetgeving op grond waarvan (deels) voorbijgegaan kan worden aan de voorwaarden voor naturalisatie.
Kunt u bevestigen dat dit soort praktijken niet door Nederland gedaan worden?
In Nederland kunnen personen die EUR 1,25 miljoen investeren in innovatieve bedrijven of bedrijven die daardoor meer werkgelegenheid scheppen in aanmerking komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moet over de investeerder informatie inwinnen bij de Financial Intelligence Unit (FIU) in Nederland en de FIU in het land van herkomst. Na vijf jaar legaal verblijf kan de investeerder in aanmerking komen voor een permanente verblijfsvergunning of voor de Nederlandse nationaliteit wanneer hij of zij aan de voorwaarden daarvoor (o.a. het halen van een inburgeringsexamen) voldoet.2
Bent u bereid om, in Europees verband, de Cypriotische autoriteiten en eventueel andere lidstaten hierop aan te spreken?
Alleen strijdigheid van de toepassing van de nationale wetgeving met toepasselijk internationaal recht zal aanleiding geven voor verdere actie. Op basis van de thans beschikbare gegevens is vooralsnog geen sprake van strijdigheid met internationaal recht.
Hoe beoordeelt u het verstrekken van paspoorten in het licht van de strijd tegen witwassen en corruptie?
Zie antwoord op vraag 3.
Het bericht “Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: 'Dieptepunt in zorg'” |
|
Kees van der Staaij (SGP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: «Dieptepunt in zorg»»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ik betreur het dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Krijgt u ook signalen binnen dat patiënten moeten worden opgenomen in of niet ontslagen kunnen worden uit ziekenhuizen of hospices, omdat ze thuis niet de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat wanneer mensen niet meer thuis kunnen sterven wegens een tekort aan verpleegkundigen dit een dieptepunt is? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te voorkomen?
Bij het praktijkteam palliatieve zorg zijn het afgelopen jaar in totaal 17 meldingen binnengekomen waaruit bleek dat palliatieve terminale zorg thuis niet geregeld kon worden. Zeven van deze meldingen heb ik deze zomer ontvangen. Een tekort aan personeel of het bereiken van het budgetplafond zijn vaak de oorzaak.
Dat budgetplafonds of ontoereikende afspraken in de inkoop de oorzaak zijn van de knelpunten, vind ik onacceptabel. Voor palliatieve terminale zorg thuis zijn de randvoorwaarden voor een adequate zorginkoop namelijk goed geregeld. Zo bleek uit het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de NZa2 dat er geen bekostigingsknelpunten zijn voor de wijkverpleging waarvoor regelgeving moest worden aangepast. Wel kwamen er uit het rapport enkele knelpunten naar voren die ondervangen konden worden door informatievoorziening. Ik heb daarin voorzien via de Informatiekaart Palliatieve Zorg3 waarin aan zorgprofessionals duidelijkheid wordt geboden over de financiering van palliatieve terminale zorg.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Mocht het budget toch tot problemen leiden, dan kan dat gemeld worden bij het meldpunt van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving contact opnemen met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om het signaal verder te onderzoeken. Op basis daarvan zal de NZa besluiten of en zo ja welke acties nodig zijn.
Als tweede oorzaak komt uit de 17 signalen die het praktijkteam heeft ontvangen, het tekort aan personeel naar voren. Het is bekend dat de vraag naar wijkverpleegkundigen groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Wat is op dit uw moment rol in de gesprekken tussen de diverse partijen, zoals beschreven in het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en hoe verlopen deze gesprekken?
Naar aanleiding van het rapport «Palliatieve zorg op maat» organiseert de NZa in het kader van de toekomst van de bekostiging van palliatieve terminale zorg begin 2018 ronde tafelgesprekken met experts en direct betrokkenen. In deze gesprekken staat het doen van suggesties ten aanzien van verandering van de bekostiging centraal. Ik vind het goed dat de NZa deze rol op zich neemt.
Daarnaast is uit het rapport naar voren gekomen dat er soms knelpunten in de regio zijn, waarvoor gesprekken met partijen op regionaal niveau worden gevoerd. Het gaat hierbij om gesprekken met transferverpleegkundigen in het ziekenhuis, lokale hospices of thuiszorgorganisaties. Het praktijkteam palliatieve zorg is bij deze gesprekken betrokken. Hierbij roept het praktijkteam op tot lokale samenwerking.
Kunt u toelichten of de kwaliteit van de palliatieve zorg voor patiënten onder druk staat, gezien het feit dat de NZa concludeert dat onnodige, onwenselijke en vertraagde overplaatsingen niet in het belang van de patiënt zijn? Bent u voorts bereid om verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg om deze kwaliteit te waarborgen? Zo ja, wanneer worden wij over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Onnodige en onwenselijke overplaatsingen zijn inderdaad niet in het belang van de cliënt. Op zich betekent dat nog niet dat de kwaliteit van de palliatieve zorg onder druk staat; de NZa geeft immers aan dat deze internationaal gezien op een hoog niveau staat en dat mensen over het algemeen heel tevreden zijn over de zorg die zij aan het einde van hun leven ontvangen. In dit geval gaat het dus om kwalitatief goede zorg die niet op de plek van voorkeur kan worden gegeven.
Ik ben bereid om langs drie sporen verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg, namelijk:
Is het mogelijk dat deze signalen wijzen op onvoldoende inkoop van palliatieve zorg door de zorgverzekeraars? Bent u bereid onderzoek te doen naar dit mogelijke verzuim van de zorgplicht? Zo ja, wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Palliatieve terminale zorg valt onder de aanspraak wijkverpleging. Ik heb geen reden om aan te nemen dat palliatieve terminale zorg niet voldoende wordt ingekocht. Uit de NZa monitor wijkverpleging over 2016 kwam bovendien kwam naar voren dat de inkoop voldoende geborgd is.
Wanneer gedurende het jaar blijkt dat het budget in de regio onvoldoende is, is het aan de zorgaanbieder hier tijdig over in gesprek te gaan met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar heeft vervolgens in het kader van de zorgplicht de verantwoordelijkheid bij te contracteren waar dat nodig is.
Om dit te vergemakkelijken zie ik dit jaar ook goede voorbeelden bij verzekeraars die bijvoorbeeld specifiek voor palliatieve terminale zorg geen budgetplafond of een groeipercentage meenemen in de inkoop. Dit vind ik positieve ontwikkelingen.
Ook het aankomende jaar zal de NZa monitoren hoe de inkoop over 2017 is verlopen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2018.
Deelt u de mening dat mensen er altijd voor moeten kunnen kiezen thuis te sterven onder de juiste begeleiding? Hoe gaat u daar op toezien?
Ik vind het van belang dat het levenseinde met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg wordt omgeven. De behoefte van mensen die hiermee te maken hebben, is hierbij leidend. Daarbij zou iedere persoon in de laatste levensfase de keuze moeten krijgen om thuis te sterven als hij of zij dat wil. Uiteraard moet dit wel verantwoord zijn. De betrokken zorgprofessional is in staat om te beoordelen of dit het geval is.
Ik houd de vinger aan de pols door zolang dit nodig is het praktijkteam palliatieve zorg in stand te houden. Van daaruit kunnen problemen in de regio actief en direct worden opgelost. Daarnaast kunnen mensen – wanneer het niet lukt om de palliatieve terminale zorg te regelen en de zorgverzekeraar ook geen actie onderneemt – een melding doen bij het meldpunt van de NZa. De NZa zal indien nodig partijen actief aanspreken.
De bezuinigingen die bestuurders van ZGT Hengelo en Almelo willen doordrukken |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de uitspraken van bestuurders van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) die mogelijk patiëntenstops willen invoeren, vanwege de financiële situatie?1 2 3 4
Inmiddels heeft ZGT bekend gemaakt welke maatregelen het zal nemen om te komen tot een financieel gezond ziekenhuis. In het ziekenhuis zal een reductie van 150 FTE aan arbeidsplaatsen plaatsvinden in de periode 2017 tot en met 2019; grotendeels via natuurlijk verloop maar gedwongen ontslagen worden niet uitgesloten.
Het ziekenhuis heeft nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op beide locaties van het ziekenhuis. ZGT geeft aan hierover nog met de zorgverzekeraars in gesprek te zijn. Hiervoor wordt nog een apart traject doorlopen waarbij kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid voorop staan, aldus ZGT.
In vraag 1 refereert u aan een bericht van RTV Oost, waarin staat dat de bestuursvoorzitter van ZGT heeft aangegeven dat hoe dan ook bezuinigd zou gaan worden op het aanbieden van de ziekenhuiszorg, «desnoods via een patiëntenstop». ZGT heeft mij laten weten dat dit geen correcte weergave is van de uitlatingen van de bestuursvoorzitter van ZGT. ZGT heeft aangegeven dat patiëntenstops niet worden nagestreefd. Daarnaast heeft ZGT aangegeven dat het ziekenhuis van de zorgverzekeraars eerlijke prijzen wil krijgen voor de zorg die het levert, en dat het de zorg die het levert, ook vergoed wil krijgen.
Ik waardeer het dat de Raad van Bestuur van ZGT ervoor heeft gekozen om in een vroeg stadium zo transparant mogelijk te zijn over de situatie. Het gebeurt te vaak dat dergelijke besluitvormingsprocessen zich jarenlang volledig achter de gesloten deuren van de zorgaanbieder afspelen, wat tot veel meer onrust onder de partijen en burgers in de regio leidt. Ik vind, evenals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft bericht, echter wel dat discussies over de contractering niet via de media moeten worden uitgevochten. De contractering is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars en eventuele onderlinge discussies hierover dienen aan andere tafels plaats te vinden, ook om onrust onder patiënten te voorkomen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 860).
Vindt u het wenselijk dat de bestuurders van ZGT de Hengelose gemeenteraad wél hebben geïnformeerd, maar dat ze de Hengelose bevolking, waarvan duizenden mensen hun handtekening hebben gezet voor het behoud van een volwaardig ziekenhuis in Hengelo, niet hebben geinformeerd?
Zoals mijn ambtsvoorganger u in antwoord op uw eerdere vragen over ZGT heeft laten weten, is het van belang dat bij beslissingen die invloed hebben op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog. Daarbij zouden alle relevante regionale partijen, waaronder ook de inwoners uit de omgeving, al dan niet via de betrokken gemeenten, betrokken moeten zijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528).
Ik vind de communicatie van ZGT over de stand van zaken richting betrokken partijen, waaronder ook de cliëntenraad en de gemeenten Almelo en Hengelo, positief. Ik hoop dat de zorgaanbieder de inwoners bij een dergelijk proces betrekt. Ik zie daarin voor mijzelf op dit moment geen rol. Eerder dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger ZGT al gesproken over het betrekken van onder meer de inwoners bij dit proces, en daarbij onder meer het advies gegeven hiertoe ook (één of meerdere) bewonersavonden te organiseren. Het ziekenhuis heeft daarop laten weten op andere manieren met de inwoners uit de omgeving in gesprek te zijn: het ziekenhuis heeft informatiebijeenkomsten gepland met onder meer de gemeenteraden van Almelo en Hengelo, en is in gesprek met de Cliëntenraad.
Bent u bereid deze bestuurders hierop aan te spreken en te zorgen dat besluitvorming aangaande de bezuinigingsplannen voor iedereen tegelijkertijd openbaar wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van wethouder Bron van de gemeente Hengelo, huisartsen en zorgverzekeraar Menzis die vinden dat acute zorg en spoedeisende hulp een basisvoorziening is in dit ziekenhuis en dit niet mag worden onthouden aan de Hengelose bevolking?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft het ziekenhuis nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op de locaties van ZGT in Hengelo en Almelo. Ik meng mij hier echter niet in. Mijn beleid is erop gericht dat de voor de «45-minutennorm» «gevoelige» afdelingen voor Spoedeisende Hulp (SEH’s) niet verdwijnen. Aangezien de SEH op locatie Hengelo niet «gevoelig» is voor de 45 minuten norm is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. Ik vind wel, zoals ik heb aangegeven, dat het ziekenhuis hierover goed met iedereen moet communiceren.
Deelt u de mening dat huisartsen, de gemeente Hengelo en zelfs zorgverzekeraar Menzis die vinden dat het ZGT ziekenhuis in Hengelo volwaardig behouden moet blijven, de bestuurders een pas op de plaats moeten maken en de plannen moeten wijzigen, zodat het ziekenhuis niet uitgekleed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft de gemeente Hengelo om te voorkomen dat de spoedeisende hulppost komt te sluiten en/of dat er patiëntenstops worden ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat voor het vaststellen van de locatieprofielen voor de beide ziekenhuislocaties van ZGT nog een apart traject wordt doorlopen. Ik ga ervan uit dat de gesprekken hierover met alle betrokken partijen worden voortgezet. De gemeenteraad kan in deze gesprekken zijn mening aan het ziekenhuis geven. Ik neem aan dat het ziekenhuis ook deze mening meeweegt om tot een gedegen besluit te kunnen komen over de uiteindelijke locatieprofielen.
Wilt u de Kamer per direct informeren als de bezuinigingsplannen van de bestuurders van het ZGT bekend worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar antwoord op uw vragen van 30 juni jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528, antwoord op vraag5 heeft aangegeven, is dit niet de verantwoordelijkheid van de Minister. In mijn antwoord op vraag 1 vindt u desalniettemin wel de informatie waarover ik op dit moment beschik.
Deelt u de mening dat als er zoveel zorgen, onzekerheid en woede is onder de Hengelose bevolking over het uitkleden van hun ziekenhuis, er gekeken moet worden naar alternatieven om te zorgen dat het ziekenhuis behouden blijft in plaats van dat de beslissing ligt bij bestuurders die duidelijk voorstander zijn van het uitkleden van het Hengelose ziekenhuis? Welke rol ziet u hierin als systeemverantwoordelijke Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Mededelingen in de Troonrede en media over de voor 2018 verwachte koopkrachtontwikkeling |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken in de Troonrede: «De regering heeft ervoor gezorgd dat alle groepen, ook sociale minima en ouderen, in 2018 in ieder geval hun koopkracht behouden» en: «Toch merkt niet iedereen de economische groei voldoende in het dagelijks leven»?
Ja. Waarbij de opmerking past dat genoemde zinnen in omgekeerde volgorde in de Troonrede voorkwamen.
Vindt u deze omschrijvingen van de verwachte koopkrachtontwikkeling, en in relatie tot de koopkrachtontwikkeling juist, duidelijk, volledig en voldoende genuanceerd, gegeven het feit dat in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) 2018 te lezen valt dat 13% van de werkenden de «nul» houdt of er op achteruitgaat in koopkracht, en dat dit het geval is voor zelfs 23% van de uitkeringsontvangers, en 24% van de gepensioneerden? Kunt u uw antwoord uitvoerig motiveren?
In de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) valt te lezen dat dankzij het koopkrachtpakket de groepen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in 2018 in doorsnee op vooruit gaan. Dit is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de raming van het CPB ten tijde van het CEP2017, toen het CPB raamde dat deze groepen er juist op achteruit zouden gaan. De uitspraken in de Troonrede geven weer wat in algemene zin het effect is geweest van de inspanningen van het kabinet op de koopkracht.
Wanneer het CPB raamt dat gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden er in doorsnee (mediaan) op vooruit gaan, kan dit niet worden geïnterpreteerd als een koopkrachtgarantie voor individuele huishoudens. Daarvoor zijn deze groepen te divers. Het is inherent aan algemene indicatoren zoals de mediane koopkracht dat ze bedoeld zijn om iets zeggen over de algemene ontwikkeling, maar een deel van de onderliggende informatie verloren gaat. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de economische groei. Wanneer het CPB raamt dat de economie volgend jaar met 2,5% groeit, kan een individuele sector toch te maken krijgen met krimp. Om meer inzicht in de koopkracht te bieden, geven zowel het CPB als het Ministerie van SZW gedetailleerde informatie. In deze informatie, waar het lid Krol naar verwijst, is te zien dat ondanks dat uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in doorsnee op vooruit gaan, er ook huishoudens zijn die er op achteruit gaan.
Is het waar dat mogelijke effecten van gemeentelijk beleid op de koopkrachtontwikkeling in de cijfers in de begroting SZW 2018 niet zijn meegenomen, en deelt u de mening dat dit gegeven óók reden zou moeten zijn algemene uitspraken over de koopkrachtontwikkeling meer te nuanceren?
Gemeentelijke regelingen zoals bijzondere bijstand en kwijtschelding van lokale lasten worden meegenomen in de cijfers over de armoedeval. Bij de berekening van de andere koopkrachtcijfers wordt alleen gerekend met landelijke regelingen. Omdat er ook aanzienlijke verschillen zijn in het beleid van individuele gemeenten, is het niet mogelijk dit mee te nemen in de koopkrachtramingen.
Overigens moet het effect van gemeentelijke regelingen ook niet worden overschat. De inkomsten aan gemeentelijke belastingen bedroegen in 2016 € 5,7 mld (bron: CBS Statline) tegenover € 258,8 mld inkomsten voor het rijk aan belastingen en premies. Dit geeft aan dat het mogelijk is om algemene uitspraken te doen over de koopkrachtontwikkeling op basis van alleen de landelijke regelingen. In individuele gevallen blijft het zo dat gemeentelijke ontwikkelingen kunnen afwijken van landelijke ontwikkelingen en daardoor de koopkracht van individuele huishoudens kan afwijken per gemeente.
Deelt u de conclusies van onderzoek naar lokale lasten in opdracht van de gezamenlijke seniorenorganisaties1, dat afhankelijk van de gemeente waar men woont de koopkracht van vergelijkbare huishoudens van senioren tot wel honderden euro’s uiteen kan lopen, en dat juist gemeenten het verschil kunnen maken in koopkracht? Vindt u dat dit gegeven eveneens aanleiding zou moeten zijn het algemene beeld over koopkrachtverwachtingen te nuanceren, en niet alleen desgevraagd in media te erkennen dat het koopkrachtbeeld voor (veel) mensen ook wel eens (veel) slechter kan gaan uitvallen?
Het onderzoek van de gezamenlijke seniorenorganisaties laat zien dat door een daling in de eigen bijdrage WMO de koopkrachtontwikkeling van veel senioren in 2017 positiever is dan het kabinet op basis van landelijke regelingen heeft berekend. Dat is positief nieuws. Daarnaast is het zo dat gemeenten beleidsvrijheid hebben in het vaststellen van de gemeentelijke belastingen. Doordat gemeenten verschillende afwegingen maken, kunnen er verschillen ontstaan tussen gemeenten. Het onderzoek laat ook zien dat hoewel de absolute hoogte van belastingen verschilt, de verschillen in de ontwikkeling van jaar-op-jaar veel minder groot zijn. De ontwikkeling in heffingen ligt in de meeste onderzochte gemeenten in lijn met de inflatie, of daaronder. Dit geeft aan dat zelfs als de gemeentelijke heffingen meegenomen konden worden, het effect op de totale koopkrachtontwikkeling beperkt zou zijn. Dit neemt niet weg dat het goed is om te wijzen op de beperkingen van de koopkrachtplaatjes. In de Miljoenennota is dit jaar extra aandacht gegeven aan de beperkingen van de koopkrachtplaatjes (paragraaf 2.2)
Deelt u de mening, dat ook het voornemen van de regering om Wajongeren met arbeidsvermogen per 1 januari 2018 5% te korten terwijl duidelijk is dat zij onvoldoende kans hebben om duurzaam aan het werk te komen, de stelling volstrekt onhoudbaar maakt dat alle groepen in 2018 «in ieder geval hun koopkracht behouden»? Kunt u uw antwoord motiveren?
De groepen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden gaan er in 2018, dankzij het koopkrachtpakket, in doorsnee op vooruit. Er zijn individuele gevallen waarin dat niet het geval is. Volgend jaar wordt de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen verlaagd. Alle beleidsmaatregelen met een koopkrachteffect in 2018 worden beschreven in de begroting van SZW.
Deelt u de mening dat het voor het grote publiek onvoldoende nuanceren van verwachtingen voor de koopkracht kan leiden tot ondermijning van het vertrouwen in beleidsmakers en politiek? Vindt u de waarschuwing van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) voor een te positieve kijk op de koopkracht terecht?2 Kunt u uw antwoord motiveren?
Het is altijd goed om de koopkrachtcijfers te nuanceren. De koopkracht van individuele huishoudens wijkt per definitie af van de algemene ramingen van het kabinet. Dit kan in positieve zin zijn (mensen die door de aantrekkende economie een baan vinden), maar ook negatief. Het is belangrijk voor het vertrouwen in beleidsmakers en politiek om open te zijn over de effecten van beleid. Het kabinet doet dit ook in de begroting van SZW en dit jaar ook door hier in de Miljoenennota aandacht voor te vragen (paragraaf 2.2). Ook het CPB geeft in de MEV veel aandacht aan de koopkrachtontwikkeling. Naar mijn mening ontstaat hierdoor een genuanceerd beeld. Daarnaast is het ook goed dat organisaties als het Nibud vanuit hun verantwoordelijkheid wijzen op de risico’s.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 1 oktober 2017? Zo nee, waarom niet?
Nee, een zorgvuldige beantwoording van Kamervragen kost tijd.
Zogenaamd ‘Slimme deals van farmaceuten’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slimme deal tussen farmaceut en indianen houdt medicijn duur»?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse farmaceut Allergan via een bizarre constructie met een Indianenreservaat de winsten op medicijnen probeert te vergroten?
Het farmaceutisch bedrijf Allergan heeft onlangs diverse patenten, betrekking hebbend op het product Restasis, verkocht aan de Saint Regis Mohawk indianenstam. De stam heeft vervolgens een licentieovereenkomst gesloten met Allergan voor het alleenrecht op de productie van Restasis voor de duur van de patenten.
In de Verenigde Staten kan een octrooi op een geneesmiddel worden aangevochten bij de «Patent Trial and Appeal Board», een administratieve commissie. Deze doet een bindende uitspraak. Daarnaast is het mogelijk om een octrooi bij een federale rechter aan te vechten. Indianenstammen genieten bijzondere immuniteit in de VS, waardoor een octrooi in handen van een indianenstam niet door de «Patent Trial and Appeal Board» vernietigd zou kunnen worden.
Naar ik begrijp heeft Allergan voor deze patentconstructie gekozen om te voorkomen dat de «Patent Trial and Appeal Board» in een ontstaan conflict over Restasis al een (voor Allergan negatieve) uitspraak doet voorafgaand aan de behandeling door een federale rechter. Deze praktijk zou het voor generieke fabrikanten moeilijker maken om een patent aan te vechten. Op deze manier wordt potentieel een mogelijkheid geblokkeerd om goedkopere medicijnen eerder op de Amerikaanse markt te brengen.
Overigens is deze specifieke casus juridisch nog niet getoetst. Het is dus niet duidelijk of de patenten op het product Restasis daadwerkelijk niet meer aangevochten zullen worden bij de «Patent Trial and Appeal Board».
Op welke manier gaat dit precies in zijn werk? Op welke wijze wordt deze monopolypositie versterkt?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook ongehoord dat na schandalen waarin farmaceuten tot duizenden procenten prijsverhogingen doorvoerden (bijvoorbeeld Dararim van Turing Pharmaceuticals en Slow K van Novartis) nu weer een nieuwe lood aan de stam van onethisch uitwinnen van monopolyposities lijkt te zijn gevonden?
Deze specifieke casus betreft het Amerikaanse patentsysteem. De casus heeft wederom de (internationale) aandacht gevestigd op het gedrag van de farmaceutische industrie en helpt niet bij de ook door de farmaceutische bedrijven geuite wens om gezamenlijk te komen tot oplossingen voor het betaalbaar houden van geneesmiddelen nu en in de toekomst.
Voor zover ik kan overzien heeft deze casus geen gevolgen voor de Europese situatie, waarbij de nietigheid van een octrooi kan worden gevorderd in een beroepsprocedure voor het Europees Octrooibureau of voor de nationale rechter. Indianenstammen genieten daarbij geen immuniteit. De door Allergan in de VS toegepaste constructie is in Nederland dus niet mogelijk. Ik zie dan ook geen noodzaak en gelegenheid om hiertegen op te treden.
Deelt u de mening dat dit onethische praktijken zijn? Zo ja, wat kunt en gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bedreiging van christenen in Rotterdam |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een tot het christelijk geloof bekeerd echtpaar uit Rotterdam door moslims bedreigd wordt, omdat zij evangeliseren onder moslims?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in Nederland niet mag worden geaccepteerd dat christenen worden bedreigd met de dood of dat er geweld tegen hen wordt gepleegd vanwege hun (bekering tot het) christelijk geloof?
Ja. Het plegen van geweld of het dreigen daarmee is strafbaar.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat ieder in Nederland persoonlijk en ten opzichte van anderen in vrijheid zijn geloof kan belijden en ook onder moslims kan evangeliseren?
In artikel 6 van de Grondwet is neergelegd dat een ieder het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, hetzij individueel, hetzij in gemeenschap met anderen. De restrictie die daarbij genoemd wordt, luidt: «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet». In bepaalde gevallen kunnen aan de uitoefening van genoemd recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels worden gesteld als dat nodig is met het oog op de bescherming van gezondheid of in het belang van het verkeer of ter bestrijding van wanordelijkheden. Indien sprake is van een strafbaar feit kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie.
Op welke wijze wordt er door de politie en het openbaar ministerie gereageerd op aangifte van dergelijke bedreigingen? Wordt er tegen opgetreden?
Slachtoffers van misdrijven worden door de politie en het openbaar ministerie gewezen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Indien er een vermoeden bestaat dat strafbare feiten worden gepleegd, kan hiernaar door politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Er is regelmatig contact tussen het genoemde echtpaar en de politie. Dit contact is er met name met de wijkagent. Voor het overige past het mij niet om in Kamervragen in te gaan op individuele casuïstiek.
Wordt er (in samenwerking met de gemeente) actie ondernomen tegen de bedreigingen en het geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er concrete daders bekend en wat is de stand van zaken ten aanzien van de opsporing en vervolging?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er in Rotterdam of andere plaatsen meer gevallen van bedreiging of geweld bekend? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ja, in Nederland komen gevallen van bedreiging en geweld voor. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer aangifte wordt gedaan het mogelijk is dat de politie en het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek starten.
Het feit dat er een groei van 122% is geconstateerd in varianten van ransomware |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport dat beveiligingsbedrijf SecureWorks heeft gepubliceerd over de forse wereldwijde groei in het aantal nieuwe varianten van ransomware?1
Ja.
Verwacht u dat de groei van 122% meer nieuwe varianten van ransomware in 2016 ten opzichte van het jaar daarvoor, zich op vergelijkbare wijze zal doorzetten in dit jaar en de jaren daarna? Of kan er zelfs een nog hardere, exponentiële groei optreden?
In het op 21 juni jongstleden aan uw Kamer aangeboden Cybersecurity Beeld Nederland 2017 (CSBN 2017) komt naar voren dat ransomware een groeiend onderdeel van cybercriminaliteit is2. Ondanks het feit dat de ontwikkelingen op het gebied van ransomware nauwlettend worden gevolgd, is de precieze mate waarin deze trend zich in de komende jaren zal voortzetten moeilijk te voorspellen. De opeenvolgende cybersecuritybeelden laten zien dat ransomware gegroeid is tot het middel bij uitstek voor beroepscriminelen. Hoewel er geen reden is om aan te nemen dat ransomware de komende jaren zal verdwijnen, is niet te voorzien hoeveel varianten van ransomware er in de toekomst zullen zijn. Het is belangrijk om constant passende maatregelen te blijven treffen. Het kabinet heeft daarom bij Prinsjesdag aanvullende middelen voor cybersecurity gereserveerd, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de Nederlandse samenleving en economie nog onvoldoende bestand is tegen deze harde groei in ransomware, met alle schade voor de economie en de privacy van dien?
Zoals d.d. 21 juni reeds aangegeven blijft de digitale weerbaarheid in Nederland achter bij de dreiging, mede door de groei van ransomware. Daarom is het zaak extra te investeren in het versterken van de Nederlandse digitale veiligheid en de bewustwording over cybersecurity te vergroten. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie stimuleert in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken bewustwording over cybersecurity onder meer door middel van de portal veiliginternetten.nl en de op 2 oktober jongstleden gestarte jaarlijkse campagne «alert online», waarin ondernemers en burgers meer bewust worden gemaakt van hun online en digitale veiligheid.
Vanwege de toenemende dreigingen op cybergebied stelt het kabinet vanaf 2018 structureel een extra bedrag van 26 miljoen beschikbaar als eerste aanzet ter verbetering van de digitale veiligheid. Met deze investering wordt de digitale veiligheidsketen (AIVD, MIVD, Politie en OM) versterkt. Met dit bedrag kan de politie onder andere nieuw personeel werven om de aanpak van cybercriminaliteit te versterken en kunnen per jaar meer onderzoeken worden opgestart.
Verder werken het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Veiligheid en Justitie onder gebruikmaking van bovengenoemd extra bedrag nauw samen in het opzetten van een Digital Trust Centre, om ook het niet als vitaal aangemerkte gedeelte van het bedrijfsleven weerbaarder te maken op cybergebied.
Deelt u de mening dat deze harde groei in ransomware ook noopt tot een verdere versterking van de cybersecurity bovenop het staande beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen zijn volgens u het meest urgent dan wel effectief?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ook beschrijven welke stappen nu op Europees niveau worden gezet om bijvoorbeeld op het terrein van producteisen en certificering ervoor te zorgen dat de beveiliging van apparaten die in een netwerk kunnen worden gebruikt naar een hoger plan wordt getild?
Op 13 september jongstleden heeft de Europese Commissie een reeks nieuwe voorstellen gepresenteerd op het gebied van cybersecurity. Een van deze voorstellen behelst een verordening die onder meer strekt tot het oprichten van een Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering voor ICT-producten en -diensten. In de komende periode gaan de Europese lidstaten in samenwerking met de Europese Commissie over deze voorstellen in overleg. Na behandeling van de Commissievoorstellen in de ministerraad zult u geïnformeerd worden over de eerste Nederlandse reactie op deze voorstellen.
De berichtgeving dat de Syrische terrorist Yahyah Farroukh onlangs in Nederland was |
|
Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «NCTV weet van berichten over verdachte Londen»1 en «Familie Syrische bommenlegger woont in zuiden van Nederland»?2
Ja.
Klopt het dat de Syriër Yahyah Farroukh, één van de twee verdachten van de aanslag in de metro van Londen, onlangs zijn familie in Nederland heeft bezocht? Zo ja, hoe is het mogelijk dat hij toegang tot ons land heeft gekregen en kennelijk moeiteloos door iedere screening is gekomen? Hoe vaak is dit gebeurd?
Over individuele zaken doe ik in de regel geen uitspraken. Overigens is de heer Yahyah F. niet langer een verdachte in deze zaak.
Realiseert u zich dat u de Nederlandse bevolking door het veel te soepele vreemdelingenbeleid in groot gevaar brengt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn recente beantwoording van uw schriftelijke vragen over «een in Brunssum opgepakte Syrische terreurverdachte met een verblijfsvergunning»3, waarin een vergelijkbare vraag van deze vraagstellers is beantwoord. De strekking van dat antwoord is dat het kabinet bescherming wil bieden aan mensen die in Nederland asiel vragen en van wie de IND vaststelt dat ze die bescherming ook daadwerkelijk nodig hebben. Veel van de personen die in Nederland bescherming vragen en krijgen zijn juist slachtoffers van IS-barbarisme en zijn daarvoor gevlucht. Dat neemt niet weg dat ik de asielinstroom nauwgezet volg en alert ben op opvallende wijzigingen.
Is het waar dat de betreffende familie via de veilige landen Egypte, Turkije en Griekenland naar Nederland is gekomen? Zo ja, waarom laat u vluchtelingen toe die al lang in veiligheid waren voordat ze hier asiel eisten?
Het kabinet biedt bescherming aan mensen die in Nederland asiel vragen en van wie de IND vaststelt dat ze die bescherming ook daadwerkelijk nodig hebben.
Op individuele zaken ga ik niet in.
Bent u bereid om de asielvergunningen van de betreffende familie en van alle Syriërs in te trekken, dan wel hun asielaanvraag af te wijzen, nu hun land van herkomst veilig is en honderdduizenden Syriërs al terug naar huis zijn gegaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de (mensenrechten)situatie in Syrië nauwlettend. Op dit moment vormen die ontwikkelingen geen aanleiding voor de conclusie dat delen van Syrië voldoende veilig zijn voor terugkeer. Ik ben niet bereid om de asielvergunningen van alle Syriërs in te trekken, dan wel hun asielaanvraag af te wijzen, omdat dit strijdig is met de (internationale en Europese) verdragen, wet- en regelgeving waar ons stelsel op is gebaseerd.
De luchtkwaliteit en onderzoekscijfers voor emissies van TNO |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport genaamd «Cars and ground-level ozone: how do fuels compare?» van Eric Johnson?1
Ja. In dit onderzoek, dat op 7 september 2017 openbaar is gemaakt, wordt een vergelijking gemaakt van brandstoffen op basis van hun potentie om op grondniveau ozon te vormen (zomersmog). Conclusie van dit onderzoek is dat LPG op dit punt beter scoort dan benzine en diesel. Overigens is dit beperkt relevant voor Nederland, omdat er hooguit enkele dagen per jaar sprake is van zomersmog.
Klopt het dat TNO in opdracht van uw ministerie bezig is met de periodieke update van het factsheet betreffende brandstoffen? Wanneer valt deze update te verwachten?
Dit klopt. De planning is dat de nieuwe update van de factsheets brandstoffen vóór de zomer van 2018 beschikbaar is.
Klopt het dat TNO daarbij niet mag putten uit onderzoeken die uitgevoerd zijn in opdracht van belanghebbenden of derden? Klopt het dat voor de emissiecijfers TNO zich nu baseert op een eigen inschatting en/of op basis van verouderde cijfers?
Dit klopt niet. TNO mag voor het actualiseren van de factsheets uit alle beschikbare bronnen putten. Ik heb het genoemde onderzoek onder de aandacht van TNO gebracht. Wel beoordeelt TNO onderzoeken van anderen op de wijze waarop de metingen zijn uitgevoerd en op de rij- en weersomstandigheden waaronder is getest. De huidige basis voor de LPG-uitstootcijfers is een TNO-rapport gebaseerd op metingen van praktijkemissies uit 20102.
Deelt u de mening dat actuele data en recente emissiecijfers voor wat betreft onderzoek de voorkeur zouden moeten genieten? Deelt u de mening dat verouderde informatie niet bijdraagt aan een realistisch beeld van actuele uitstootgegevens en een onderlinge vergelijking van milieuprestaties? Zouden hierdoor mogelijk de verkeerde conclusies getrokken kunnen worden als het gaat om stimulering van bepaalde brandstoffen of een bepaalde technologie, zoals elektrisch rijden?
Milieuprestaties van voertuigen moeten op een eerlijke manier met elkaar worden vergeleken. Bij deze vergelijking spelen diverse aspecten een rol: uitstoot van stikstofoxiden, fijnstof en broeikasgassen en de potentie voor doorontwikkeling naar klimaatneutrale uitstoot. Voor het maken van een goede vergelijking is het van belang dat de emissiegegevens van brandstoffen gebaseerd zijn op representatieve praktijkemissies en actueel en vergelijkbaar zijn. De factsheets brandstoffen worden daarom met enige regelmaat geactualiseerd. Omdat elektrische voertuigen geen uitlaatgassen uitstoten, is elektrisch rijden per definitie schoner dan rijden in voertuigen met een verbrandingsmotor.
Kan TNO gebruik maken van bestaande onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het Duitse onderzoek,2 om beter vergelijkingsmateriaal en adequate cijfers over uitstoot te hebben? Bent u bereid TNO zelf een World Harmonised Light Vehicle Testing Procedure (WLTP) en/of Real Driving Emissions (RDE) -test te laten uitvoeren zodat relevante data en onderzoeksresultaten in het factsheet komen?
TNO kan voor het in beeld brengen van de emissieprestaties van brandstoffen gebruik maken van alle bestaande onderzoeken, dus ook van het genoemde Duitse onderzoek. Ik heb dit onderzoek inmiddels doorgeleid naar TNO. De meetprogramma’s voor de emissies van personenauto’s en vrachtauto’s, die TNO in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu doet, bieden de mogelijkheid om nieuwe metingen uit te voeren, zowel in het laboratorium op de rollenbank (WLTP-test) als op de weg (RDE-test). Jaarlijks wordt een programma van metingen uitgevoerd, waarover aan uw Kamer wordt gerapporteerd.
Bent u op de hoogte van de recente Routekaart voor LPG en BioLPG van de Vereniging Vloeibaar Gas (VVG)? Hoe schat u de ontwikkeling, kansen en groeimogelijkheden van LPG en BioLPG in? Klopt de bewering van de VVG dat de overheid zich nog teveel baseert op oudere data als het gaat om LPG-uitstootcijfers?
Ja, ik ben op de hoogte van deze recente Routekaart, die op 6 september jl. door de LPG-branche werd gepresenteerd. De kansen en groeimogelijkheden van LPG als duurzame brandstof voor mobiliteit zijn met name afhankelijk van het innoverend vermogen van de LPG-branche om bioLPG op de markt te brengen. Kritische succesfactoren hiervoor zijn een ruime beschikbaarheid van duurzame biomassa voor de productie van bioLPG en lage productiekosten. Op basis van typekeuringscijfers is door TNO in 20144 bepaald hoe nieuwere voertuigen met een door de fabrikant gemonteerde LPG-installatie gemiddeld presteren ten opzichte van benzinevoertuigen. Deze voertuigen laten een vergelijkbaar beeld zien.
Deelt u de mening dat vanwege luchtkwaliteit schonere (bio) brandstoffen met minder uitstoot van fijnstof en stikstofdioxide ten opzichte van reguliere benzine en diesel milieutechnisch de voorkeur zouden moeten genieten? In hoeverre streeft het kabinet naar een gelijk(er) speelveld tussen brandstoffen, bijvoorbeeld qua fiscale behandeling, rekening houdend met diverse toepassingen en markten en emissies?
Uiteindelijk is relevant wat er uit de uitlaat komt. De gebruikte brandstof is belangrijk, maar daarnaast is bepalend of in het voertuig technische voorzieningen als katalysatoren en roetfilters worden toegepast. Hierdoor zijn fabrikanten in staat om voertuigen schoner te maken, niet alleen voor benzine en LPG, maar ook voor diesel. Voor het beleid is niet alleen het effect op de luchtkwaliteit van belang, maar ook de potentie om door te kunnen groeien naar een CO2-arme uitstoot. Het gaat er dan om dat brandstoffen van hernieuwbare en niet van fossiele herkomst zijn. Alles bij elkaar biedt elektrisch rijden op hernieuwbare stroom de beste perspectieven. In het kader van de transitie naar emissievrij rijden worden elektrische voertuigen daarom tot en met 2020 fiscaal gunstig behandeld. Voor wat betreft de fiscale behandeling van motorbrandstoffen is het budgettair belang leidend. Voor de inzet van biobrandstoffen wordt door de overheid overigens niet het fiscale instrumentarium ingezet, maar geldt een verplichting voor het op de markt brengen van biobrandstoffen als benzine of diesel voor wegverkeer op de markt worden gebracht (jaarverplichting hernieuwbare energie in vervoer). Deze verplichting geldt niet voor LPG. Voor de inzet van bioLPG kan men wel een vergoeding in de vorm van een hernieuwbare brandstof eenheid ontvangen.