De berichten dat stikstofoverschot de biodiversiteit ernstig bedreigd |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Het Koerhoen is bijna genekt door stikstof»1 en «Aantal vlinders met dertig procent gedaald, te veel stikstof in de lucht»?2
Ja.
Herkent u de bevindingen van de Wageningse hoogleraar Wallis de Vries en onderzoeker Bobbink dat in twintig jaar tijd het aantal vlinders met dertig procent is afgenomen? Klopt het dat de meeste soorten vlinders dalen in aantal, behalve de soorten die goed bestand zijn tegen stikstof? Zo nee, waarom niet en op welke onderzoeken baseert u zich?
De genoemde afname is een samenvatting van de trend die is vastgesteld op basis van landelijke monitoring en is gepubliceerd op de website «Compendium voor de Leefomgeving».3 De trend is vastgesteld tussen 1992 en 2015. In die periode zijn dagvlinders 42% minder talrijk geworden. Vanaf 2004 is de trend stabiel, de afname heeft dus alleen vóór die tijd plaatsgevonden.
Per soort is de trend verschillend. Van de gevolgde soorten (52) nemen er over de periode 1992–2015, 23 soorten af en 16 in populatie-aantal toe. In de laatste 10 jaar gaan er meer soorten in aantal vooruit (20) dan achteruit (11). Het gaat hierbij met name om een aantal zeldzame soorten dat nu weer licht toeneemt.
De oorzaken van voor- en achteruitgang liggen genuanceerd. De toename is te danken aan gericht herstel van leefgebieden en aan warmere zomers. Afname wordt met name veroorzaakt door stikstof en verdroging.
Deelt u de mening van de heer Vogel van Sovon Vogelonderzoek Nederland dat de herintroductie van het korhoen in de Hoge Veluwe niet lukt omdat de kwaliteit van het leefgebied voor deze soort niet in orde is? Klopt het dat de neerslag van stikstof zorgt dat er niet voldoende voedsel is voor de kuikens en zodoende deze kuikens niet overleven? Bent u bereid om in overleg te treden met zowel beheerders van de Hoge Veluwe als de Sallandse Heuvelrug en de verantwoordelijke provincies om te kijken hoe het wilde korhoen in Nederland behouden kan worden?
Ja ik deel deze mening. Ik heb uw Kamer daarover in 2016 geïnformeerd, naar aanleiding van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2605) over dit onderwerp. Overleg over het behoud van het korhoen is al geruime tijd gaande. De terreinbeheerders en de provincies nemen hun verantwoordelijkheid voor het nemen van de afgesproken maatregelen, zowel de op de soort gerichte maatregelen als de maatregelen die in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en het Natura 2000-beheerplan zijn afgesproken. Er is geen aanleiding om die maatregelen nu aan te passen, omdat de genoemde feiten al bekend waren bij het formuleren van het maatregelpakket.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat één van de hoofdoorzaken van deze daling het mestoverschot van de landbouw is? Zo nee, waarom niet?
Eén van de hoofdoorzaken is de stikstofdepositie die afkomstig is van de landbouw en in mindere mate van verkeer en industrie.
Kunt u aangeven welke andere onderzoeken de afgelopen jaren zijn gedaan naar de invloed van stikstof op de biodiversiteit in Nederland? Wat zijn daarvan globaal de conclusies? Sluiten die conclusies aan bij bovenstaande bevindingen? Zo nee, in welk opzicht wijken zij af?
Er zijn vele onderzoeken gedaan naar de invloed van stikstof op de biodiversiteit, zowel nationaal als internationaal. Deze onderzoeken zijn samengevat in het rapport dat ten grondslag ligt aan de PAS: Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats.4 De globale conclusies sluiten aan bij de berichtgeving die in de vragen is aangehaald. Een goed overzicht van het beschikbare onderzoek op de problematiek is recent (augustus 2017) gegeven in het wetenschappelijke tijdschrift Biological conservation 212 part B.5
Kunt u bevestigen dat de stikstofdepositie momenteel, zoals weergegeven in de meest recente rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)3, nog altijd te hoog is om (verdere) schade aan biodiversiteit te stoppen en te komen tot een significant herstel? Zo nee, waarom niet? Is de prognose die het RIVM doet, ca 1800 mol/ha/jaar depositie in het jaar 2030, wel een acceptabel niveau om schade aan biodiversiteit te voorkomen? Hoe kijkt u naar de conclusies van het RIVM dat in specifieke gebieden, waaronder de Veluwe en het grensgebied van Zuid-Oost Brabant en Limburg tot 2020, een gelijkblijvende of zelfs stijgende stikstofdepositie wordt verwacht? Welke gevolgen heeft dit voor de biodiversiteit?
Voor de PAS is een passende beoordeling uitgevoerd, zoals voorgeschreven in de Wet natuurbescherming. Daaruit blijkt dat de daling van de depositie in combinatie met de voorgenomen herstelmaatregelen voldoende is om tot 2030 te waarborgen dat stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet zullen verslechteren en dat een begin wordt gemaakt met herstel waar dat nodig is. Een deel van deze herstelmaatregelen zijn reeds genomen. Of het in 2030 bereikte gemiddelde niveau van stikstofdepositie voldoende is om ook daarna verslechtering te voorkomen, is niet beoordeeld. Die beoordeling zal uiterlijk in het derde tijdvak van de PAS worden uitgevoerd.
Het RIVM concludeert in de bedoelde rapportage niet dat in specifieke gebieden sprake is van stijgende stikstofdepositie. Uit de figuren 5.1 en 5.3 blijkt slechts dat er een verschil is in de prognose voor 2020. Het gaat daarbij lokaal om een minder grote daling dan eerst was berekend, dus geen stijging. Overigens blijkt uit deze figuren dat in de meeste gebieden juist sprake is van een even grote of zelfs grotere daling dan eerst voorzien. De in het kader van de PAS opgestelde gebiedsrapportages geven een duidelijk inzicht van de depositie ontwikkeling per gebied.7
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het dertigledendebat over de effecten van de stikstofuitstoot op de natuur en biodiversiteit in Nederland?
Ja.
Het bericht dat stervende patiënten overgeplaatst worden om het sterftecijfer laag te houden |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dokter Sander is kwaad: Deze stervende vrouw heeft goede zorg nodig»?1
Ik heb kennisgenomen het artikel van Sander de Hosson. Ziekenhuizen zijn sinds 2013 verplicht hun sterftecijfers te publiceren. Het doel daarvan is kwaliteitsverbetering. Ziekenhuizen registreren sterfte van patiënten en berekenen de zogenaamde HSMR2- en SMR3-scores. De HSMR geeft de verhouding weer tussen het werkelijk aantal overleden patiënten in een ziekenhuis ten opzichte van het verwachte aantal te overlijden patiënten in een ziekenhuis. De SMR geeft net als de HSMR aan hoe hoog de sterfte in een ziekenhuis is vergeleken met het landelijk gemiddelde, maar dan voor specifieke groepen patiënten. De HSMR is gebaseerd op een groot aantal diagnosegroepen. HSMR dient genuanceerd te worden bekeken. Het sterftecijfer geeft inzicht in slechts één onderdeel van de totale kwaliteit van een ziekenhuis. Deze analyse van sterfte levert voor het ziekenhuis waardevolle informatie op, waarmee de zorg nog verder verbeterd kan worden. Vergelijken van ziekenhuizen onderling enkel op basis van dit sterftecijfer gaat niet. Als redenen daarvoor (bron: zie4) worden onder meer aangevoerd dat:
Veel ziekenhuizen geven zelf een toelichting op hun sterftecijfers als deze hoger of lager zijn dan verwacht. Deze toelichting staat meestal op de website van het ziekenhuis, bijvoorbeeld in het kwaliteitsvenster.
De IGZ ziet ziekenhuissterfte (HSMR) als een indicator voor mogelijk suboptimale kwaliteit van zorg. Bij een significant hoog sterftecijfer is het van belang dat het ziekenhuis onderzoek doet naar mogelijk structurele redenen voor de hoger dan verwachte sterfte en risico’s voor kwaliteit en veiligheid. Het doel van het monitoren van deze gegevens is juist het verbeteren van de kwaliteit van zorg voor iedere patiënt. Indicatoren dienen ondersteunend te zijn. Artsen en verpleegkundigen moeten keuzes maken die in het belang zijn van de patiënt en angst voor een hoger sterftecijfer mag daar geen rol bij spelen. De IGZ spreekt ziekenhuizen dus niet aan op een hoog sterftecijfer, maar vraagt hen om nader onderzoek te doen. Ook besteedt de IGZ veel energie aan uitleg geven aan zorgaanbieders over het doel van bijvoorbeeld indicatoren.
Juist omdat inmiddels wel bekend is welke nuances er rond de HSMR spelen, heeft dit artikel mij verrast. Ik zie het artikel vooral als een «cri de coeur» van een betrokken behandelaar die zich kritisch uitlaat over de toepassing van de HSMR. De auteur suggereert dat de HSMR door het overplaatsingsbeleid van een ziekenhuis gemanipuleerd wordt om zo de (HSMR)resultaten van een ziekenhuis te verbeteren. Uit het artikel blijkt gelukkig dat ook patiënten in het Wilhelmina ziekenhuis kunnen rekenen op menswaardige zorg en dat zij kunnen sterven waar zij willen. Dit laatste is ook mijn uitgangspunt, namelijk dat goede en menswaardige zorg voor alles komt en dat zorgprofessionals de vrijheid moeten hebben om te doen wat noodzakelijk is om die zorg te verlenen, binnen of buiten het ziekenhuis. Hiertoe zijn bestuurders van ziekenhuizen en artsen zelfs gehouden. Het publiceren van sterftecijfers, of andere cijfers, in het kader van transparantie, mag hierin geen enkele invloed hebben. Als zorgprofessionals of bestuurders concrete aanwijzingen hebben dat goede zorg aan patiënten onthouden wordt, zijn zij gehouden om in te grijpen.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat er door ziekenhuizen met stervende patiënten wordt gezeuld om het sterftecijfer laag te houden?
Concrete aanwijzingen voor tekortschietende zorg bij stervende patiënten zijn aan het artikel niet te ontlenen. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat hiermee weer een mantra van u, dat iedereen mag sterven waar hij of zij wenst, naar het rijk der fabelen is verwezen? Zo nee, waarom regelt u dan niet goed dat stervenden niet tussen de spaken van het systeem vallen als ze nog steeds niet mogen sterven waar ze wensen?
Zie antwoord vraag 2.
Blijkt hieruit niet dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tekort schiet in haar toezicht op palliatieve zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. De auteur spreekt zich niet uit over de kwaliteit van de palliatieve zorg op enige locatie.
Wat gaat u doen om dit soort beschamende situaties te voorkomen?
Concrete aanwijzingen dat ziekenhuizen concreet tekortschieten, zijn aan het artikel niet te ontlenen. Ik zie onder die omstandigheden geen aanleiding voor verdere acties, laat staan speculeren over sanctionering.
Welke sancties kunt u ziekenhuizen opleggen die op deze manier de sterftecijfers proberen te beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak deze praktijken voorkomen en in welke ziekenhuizen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het EUROPOL-rapport 'From suspicion to action - Converting financial intelligence into greater operational impact' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe duidt u de in het EUROPOL-rapport «From suspicion to action – Converting financial intelligence into greater operational impact» genoemde stelling dat de van andere Europese landen afwijkende wijze van rapporteren ertoe leidt dat Nederland 31% van de Suspicious Transaction Reports (STR’s) voor zijn rekening neemt?
Het klopt dat Nederland ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financiering van terrorisme een ander meldsysteem heeft dan de andere Europese landen. Nederland heeft bij de invulling van die verplichting bewust gekozen om die meldingsplicht op te leggen met betrekking tot ongebruikelijke transacties (OT’s) en niet, zoals in andere lidstaten, met betrekking tot verdachte transacties. Het gaat bij OT’s om transacties waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme. Vervolgens analyseert de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) de meldingen van OT’s en komt in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring van deze OT’s die zij alsdan ter beschikking stelt aan opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Van de meldingsplichtige instellingen wordt in deze systematiek niet gevraagd om te beoordelen of een transactie kwalificeert wordt als verdacht (VT) en daarmee potentieel geschikt is voor opsporing en vervolging. Die taak is bewust belegd bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland fungeert als deskundige «buffer» tussen de meldingsplichtige instellingen enerzijds en rechtshandhavende diensten anderzijds. Dat Nederland een ander meldsysteem heeft wordt wel genoemd in het EuropOL-rapport, maar dit is ten onrechte niet doorvertaald in de statistieken en vermelde percentages: STR’s zijn eerder vergelijkbaar met het aantal door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties en niet met de OT’s. Het Nederlandse meldsysteem en de werking van de FIU-Nederland alsook de samenwerking met Europol werden in 2010 in het evaluatieverslag van de Raad van Europese Unie als goede praktijken bestempeld.1 Tot slot wil ik benadrukken dat ik het als een positief gegeven zie dat Nederlandse instellingen in verhouding veel en kwalitatief goede meldingen doen.
Wat is er gebeurd met de 6.500 dossiers die door de Financial Intelligence Unit (FIU) aan de opsporings- en inlichtingendiensten zijn gezonden? In hoeveel zaken is er door de politie of andere opsporingsdiensten een opsporingsonderzoek opgestart? Bent u tevreden over het vervolg dat wordt gegeven aan informatie van de FIU?
Uit het jaarverslag 2016 van de FIU-Nederland blijkt dat er in 2016 6.516 dossiers met daarin 53.533 VT’s ter beschikking gesteld zijn aan de opsporing. De informatie van de FIU-Nederland over VT’s wordt op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, onder meer als informatiebron (intelligence), startinformatie of bewijs. Hierbij is van belang dat in bepaalde gevallen één VT direct de aanleiding kan zijn voor een opsporingsonderzoek, terwijl in andere gevallen een reeks van samenhangende VT’s, vaak ook gecombineerd met andersoortige informatie, gezamenlijk een dossier opleveren dat aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt overgedragen. Daar waar VT’s als sturingsinformatie worden gebruikt voor de inrichting van een strafrechtelijk onderzoek zijn deze niet als zodanig geoormerkt in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken, onder meer omdat een VT nog geen redelijk vermoeden van schuld betekent als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts registreert het OM niet op grond van welke soort informatie een strafzaak is gestart. De oorspronkelijke VT wordt in een dergelijk geval niet als zodanig expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier.
Om het inzicht in het gebruik van VT’s door opsporings- en handhavingspartners te vergroten, onderneemt de FIU-Nederland verschillende activiteiten. Zo hebben de FIU-Nederland en de FIOD afspraken gemaakt over het registreren van onderzoeken die starten op basis van intelligence afkomstig van de FIU-Nederland. Ook maakt de FIU-Nederland deel uit van het Anti Money Laundering Centre (AMLC). Het AMLC beoogt door het samenbrengen van kennis en ervaring van verschillende handhavingspartners de totale landelijke informatiepositie op het gebied van witwassen te versterken en te borgen. Er zijn de laatste jaren door het OM, de FIU-Nederland en de opsporingsdiensten goede initiatieven genomen, zoals de samenwerking in het AMCL en in de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, waardoor er steeds meer gebruik wordt gemaakt van de informatie van de FIU-Nederland.
Acht u de inschatting van EUROPOL dat het aantal meldingen zal toenemen toepasselijk voor Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de Nederlandse FIU deze toename kan verwerken? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gebruikt in het rapport van EuropOL betreffen een periode tot en met 2014. De openbare jaaroverzichten van FIU-Nederland van 2015 en 2016 laten zien dat het aantal meldingen van OT’s in 2015 en 2016 significant is toegenomen, afgezet tegen 2014. Deze toename is te verklaren doordat de FIU-Nederland de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het delen van kennis op trends en fenomenen met meldingsplichtige instellingen, toezichthouders, de opsporing en buitenlandse FIU’s. Daarbij komt dat meer nieuwe melders bij FIU-NL zijn geregistreerd. Met de (kwantitatieve en kwalitatieve) toename van het aantal meldingen van OT’s is logischerwijs tevens het aantal VT’s gestegen. Deze zijn ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het aantal meldingen van OT’s per jaar sterk kan fluctueren, dit ligt grotendeels buiten de invloedsfeer van de FIU-Nederland. Ik heb uw Kamer in de brief d.d. 4 december 20162 geïnformeerd over de ingezette capaciteitsuitbreiding van de FIU-Nederland.
Bent u het eens met de stelling van EUROPOL dat het beter zou zijn een uniform Europees rapportagesysteem te hebben? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
De FIU’s in de EU worden in het voorkomen en bestrijden van witwassen en onderliggende basisdelicten, alsmede het financieren van terrorisme, ondersteund door een gedecentraliseerd computer netwerk (FIU.NET). Decentraal houdt in dat er geen centrale database is waarin alle informatie van de EU FIU’s in opgeslagen is. De informatie die FIU's onderling op geanonimiseerde wijze en met inachtneming van de geldende privacyregelgeving delen via de beveiligde FIU.NET lijnen wordt alleen opgeslagen in de lokale database van de bij de uitwisseling betrokken FIU's. De Europese FIU’s kunnen door middel van FIU.NET snel en efficiënt informatie uitwisselen. FIU.NET is beheersmatig ondergebracht bij Europol. Ik zie gelet op het voorgaande geen reden om over te stappen naar een uniform Europees rapportagesysteem.
Daarnaast bestaat het EU FIU’s Platform (het FIU-platform). Dit platform is een informele groep van vertegenwoordigers van de FIU's die sinds 2006 actief is. Het platform wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van de samenwerking tussen EU FIU's en om van gedachten te wisselen over samenwerking gerelateerde kwesties. Het gaat daarbij onder meer om de doeltreffende samenwerking tussen EU FIU’s alsmede tussen de EU FIU's en de FIU’s van derde landen. Ook de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en trends en factoren die relevant zijn voor de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, op zowel nationaal als supranationaal niveau, worden besproken.
Op internationaal niveau wordt door FIU’s informatie uitgewisseld via het beveiligde Egmont Secure Web. Dat is een applicatie die onderdeel is van de Egmont Groep, een internationaal samenwerkingsverband van FIU’s, met name gericht op het verbeteren van de internationale gegevensuitwisseling tussen de FIU’s. Met toestemming van de bevraagde FIU kan de verzoekende FIU die informatie verstrekken aan de opsporingsautoriteiten van het land van de verzoekende FIU. Verzoeken vanuit de opsporing zijn een reden voor de FIU-Nederland om via dit Egmont Secure Web verzoeken te doen. Door nauwe samenwerking tussen FIU-Nederland en de opsporing zie ik niet direct gemiste kansen.
Met de vierde EU anti-witwasrichtlijn wordt ook een basis gelegd om de samenwerking tussen EU FIU’s verder te brengen. De richtlijn omvat gedetailleerde bepalingen die er bijvoorbeeld toe moeten bijdragen dat een melding van een OT steeds terecht komt bij de FIU van de lidstaat waar het onderzoek naar de melding het best kan plaatsvinden. Informatie-uitwisseling tussen FIU’s voor analysedoeleinden, zonder verdere verwerking of verspreiding, moet op grond van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk zijn, tenzij de uitwisseling in strijd is met fundamentele beginselen van nationaal recht. Dit schrijft de richtlijn voor.
Verder zijn tijdens de JBZ-Raad d.d. 18 mei 2017 EU-prioriteiten voor de aanpak van georganiseerde en ernstige internationale criminaliteit voor de periode 2018–2021 vastgesteld.3 Eén van die prioriteiten is de aanpak van crimineel geld, witwassen en ontnemen. Nederland en Frankrijk zijn gedeeld trekker van deze prioriteit en zullen dit met andere landen verder oppakken en met ondersteuning van Europol gezamenlijke onderzoeken ter bestrijding van het betreffende probleem starten.
De conclusie dat de internationale samenwerking onvoldoende zou zijn, deel ik niet. Wel zijn verbeteringen mogelijk. Die worden onder meer met de voorziene wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk gemaakt. In het voorstel van de Europese Commissie voor wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn bepalingen opgenomen om de samenwerking tussen EU FIU’s nog verder te ontwikkelen. Onder meer is opgenomen een verruiming van de bevoegdheid van EU FIU’s om inlichtingen te vorderen bij de meldingsplichtige instellingen die onder de richtlijn vallen en om informatie te delen met de andere EU FIU’s. Deze voorstellen hebben de steun van Nederland in de nog lopende onderhandelingen.4 Ook het richtlijnvoorstel waarmee de strafbaarstelling van het delict witwassen in de EU wordt geharmoniseerd, beoogt bij te dragen aan de internationale samenwerking bij de bestrijding van witwassen.5
Deelt u de stelling van EUROPOL dat de symmetrische uitwisseling van informatie tussen FIU’s (en dus niet direct tussen FIU’s en buitenlandse opsporingsdiensten) leidt tot gemiste kansen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat nog onvoldoende internationaal wordt samengewerkt om witwassen tegen te gaan, terwijl deze vorm van criminaliteit in steeds grotere mate over de grenzen heen plaatsvindt? Welke obstakels belemmeren het effectief internationaal samenwerken in het tegengaan van witwassen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke dialoog is op Europees niveau momenteel gaande om Europese samenwerking in het tegengaan van witwassen te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat Europol een grotere rol kan spelen wat betreft de Europese samenwerking om witwassen tegen te gaan? Waarom wel of waarom niet? Wat is naar uw mening de rol van Europol in het tegengaan van deze vorm van criminaliteit?
Blijkens het rapport zet de financiële inlichtingendienst van Europol in op drie terreinen om georganiseerde criminaliteit en terrorisme te bestrijden door middel van financiële inlichtingen en onderzoeken: het Analyseproject (AP) Sustrans inzake het witwassen van geld; AP Asset Recovery, gewijd aan het opsporen en herstellen van criminele opbrengsten; en FIU.NET gericht op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen EU FIU's. De activiteiten van EuropOL op het gebied van de aanpak van crimineel geld en witwassen zijn verder neergelegd in het Europol Programming Document 2017–2019.6
Ik waardeer deze inzet en bijdrage van EuropOL bij de bestrijding van witwassen. Zoals omschreven in het antwoord op vragen 4 tot en met 7 wordt er momenteel op vele terreinen gewerkt aan de (verbetering van de) samenwerking tussen FIU’s, zowel op internationaal als op Europees niveau.
Het bericht ‘Arts doet greep naar de macht’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arts doet greep naar de macht»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u het in het artikel geschetste beeld van een machtsstrijd tussen de vrijgevestigde artsen aan de ene kant en de Ondernemingsraad en Cliëntenraad aan de andere kant?
Ik kan daar niet over oordelen. Van Treant heb ik begrepen dat de raad van toezicht, raad van bestuur en ondernemingsraad nog met elkaar in gesprek zijn over het voorgenomen bestuursmodel en de achterliggende (juridische) voorwaarden. Mochten de betrokken partijen er niet uitkomen dan is het uiteindelijk aan de ondernemingskamer om een uitspraak toe doen. Vanzelfsprekend hoop ik dat het niet zo ver zal hoeven komen.
Deelt u de zorg dat de voortdurende onrust over de besturing van de Treant Zorggroep ten koste kan gaan van de kwaliteit van de zorg?
Bestuurlijke instabiliteit kan inderdaad een risico vormen voor de bestuurbaarheid van een zorginstelling en daarmee indirect voor de patiëntenzorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) staat daarom in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van toezicht. De IGZ heeft op dit moment geen signalen dat de ontstane bestuurlijke situatie gevolgen heeft voor de kwaliteit van zorg.
Wat vindt u van een bestuursmodel waarin vrijgevestigde medisch specialisten meebesturen in een ziekenhuis?
Ziekenhuizen zijn private partijen en in dat kader zelf verantwoordelijk voor de besturing van hun organisatie. Ik ga daar niet over. Wel ben ik voorstander van het zoveel mogelijk bevorderen van de gelijkgerichtheid van belangen tussen ziekenhuis en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling. Deelname van medische specialisten in de raad van bestuur van het ziekenhuis kan hieraan bijdragen en voorzien in een meer integrale afweging ten aanzien van de bedrijfsvoering en kwaliteit van zorg. Uiteindelijk moet een ziekenhuis zelf afwegen hoe zij haar governance inricht. Wel acht ik het van belang dat er goede afspraken worden gemaakt over het scheiden van rollen en verantwoordelijkheden. Iedere vorm van belangenverstrengeling binnen een raad van bestuur moet daarbij worden vermeden.
Komt het voorgestelde bestuursmodel van de Treant Zorggroep waarbij vrijgevestigde medisch specialisten zitting nemen in de Raad van Bestuur overeen met het «participatiemodel»? Zo nee, van welke bestuursvariant is hier sprake?
Nee. Van het participatiemodel wordt gesproken als vrijgevestigd medisch specialisten naast zeggenschap ook een financieel belang krijgen in het ziekenhuis en zo (mede) risico lopen. Bij Treant Zorggroep is dit niet aan de orde. Het ziekenhuis heeft het voornemen twee praktiserende medisch specialisten toe te laten treden tot de raad van bestuur. Treant heeft mij overigens laten weten dat dit zowel vrijgevestigde als medisch specialisten in loondienst kunnen zijn, waarbij een bestuurder van het medisch specialistisch bedrijf (msb) of toezichthouder statutair zijn uitgesloten. Met het oog op mogelijke belangenverstrengeling vind ik dat een goede zaak. Deze door Treant beoogde bestuursvariant zou aangeduid kunnen worden als duaal leiderschap.
Komt deze bestuursvariant al op andere plekken in Nederland voor? Zo ja, kunt u een voorbeeld geven?
Ik ga ervan uit dat u doelt op de voorgestelde bestuursvariant binnen Treant Zorggroep. Er zijn zeker ziekenhuizen in Nederland waar praktiserend artsen zitting hebben in de raad van bestuur, als voorbeeld noem ik de Saxenburgh Groep.
Deelt de u de mening dat een dergelijk bestuursmodel een bijdrage kan leveren aan een goede integrale besturing van een ziekenhuis en daarmee aan een goede kwaliteit van zorg?
Ja, die mening deel ik, mits heldere afspraken worden gemaakt over rollen en verantwoordelijkheden en iedere vorm van belangenverstrengeling binnen een raad van bestuur wordt vermeden. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat mensen moeten kunnen rekenen op goede en tijdige zorg ongeacht de wijze waarop het bestuur van het ziekenhuis wordt vormgegeven?
Ja, die mening deel ik. Een zorgaanbieder is op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg. Patiënten moeten daar op kunnen vertrouwen, ongeacht de wijze waarop het bestuur van een ziekenhuis is ingericht. De IGZ ziet daar ook op toe.
Wat is de rol van de toezichthouders, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij het tot stand brengen en toetsen van een nieuwe bestuursstructuur bij ziekenhuizen? Zijn deze toezichthouders op dit moment ook betrokken bij de ontwikkelingen binnen de Treant Zorggroep?
Zorgaanbieders zijn zelf eindverantwoordelijk voor het inrichten van een bestuursstructuur die voldoet aan de wettelijke verplichtingen en transparantie-eisen met betrekking tot een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering, die zijn opgenomen in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit. De IGZ houdt toezicht op de naleving van de WTZi, maar toetst niet vooraf een beoogde bestuursstructuur. Zoals reeds gemeld in de beantwoording van vraag 3, staat IGZ momenteel in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van toezicht.
Het bericht dat zaakwaarnemers ruim 600 miljoen aan zomertransfers hebben verdiend. |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Kent u het bericht dat er in de voetbalwereld voor ruim 5 miljard euro is verhandeld aan spelers deze zomer, waarbij zaakwaarnemers ruim 600 miljoen euro verdienden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Leterme, financieel toezichthouder bij de Union of European Football Associations (UEFA), die de betalingen aan zaakwaarnemers «een uitwas binnen de almaar groeiende voetbaleconomie» noemt, en dat volgens hem de Europese politiek maatregelen moet treffen om percentages bij transfersommen terug te dringen? Deelt u deze mening? Zo ja, bent u bereid op dit gebied initiatieven te nemen en dit samen met uw Europese collega’s aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen zomer zijn voor hoge bedragen spelers verkocht, waarbij ook grote bedragen zijn uitgekeerd aan de zaakwaarnemers. De betalingen die zaakwaarnemers ontvangen vormen onderdeel van de afspraken die partijen maken rondom de transfers van voetballers. Ik zie in het bestrijden van dergelijke uitwassen primair een rol weggelegd voor de betrokken organisaties vanuit de sport. Ik vind het dan ook een goede zaak dat de UEFA hier zicht op houdt en onderzoek doet in gevallen waarbij mogelijk regels omtrent Financial Fair Play worden omzeild.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van De Jong, secretaris-generaal van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), die van mening is dat er meer transparantie moet komen wie bij transfers betrokken is, welke activiteiten zij hebben verricht en welke vergoeding ze daar voor krijgen? Hoe kan dit op Europees niveau en in Nederland uiteindelijk worden bewerkstelligd?
Ik deel de mening van de heer De Jong dat de transparantie over de betrokkenen bij transfers verbeterd moet worden. De KNVB voert al sinds enkele jaren actief beleid om de transparantie rondom zaakwaarnemers te vergroten. Zo kunnen uitsluitend personen die bij de KNVB geregistreerd staan als intermediair als zodanig optreden. Ook zijn de geregistreerde intermediairs gebonden aan het zogeheten «Reglement Intermediairs» van de KNVB.
De KNVB houdt een register bij met intermediairs en publiceert deze jaarlijks.2 Omdat op deze lijst ook de transacties van de intermediairs met Nederlandse clubs zijn opgenomen, is aanvullend inzicht in de Nederlandse situatie wat mij betreft niet nodig.
Het breder afspreken van vergelijkbare regels in Europees verband kan bijdragen aan de transparantie rondom de werkzaamheden en vergoedingen van zaakwaarnemers. De KNVB neemt hierbij een proactieve rol. Zo heeft de KNVB rondom de interland Nederland – Zweden op 10 oktober 2017 een eerste rondetafelgesprek georganiseerd met betrokkenen uit het voetbal, waaronder FIFPro en zaakwaarnemers, om het gesprek te voeren over verdergaande transparantie bij transfers. Op 6 november 2017 hebben FIFPro en FIFA afgesproken om de komende jaren het transfersysteem aan een grondig onderzoeken te onderwerpen en clubs die zich niet aan de regels houden een transferverbod op te leggen. Het treffen van extra maatregelen voorzie ik op dit moment niet.
Nu de enorme bedragen bekend zijn die zaakwaarnemers binnen de UEFA verdienen, is er ook zicht op de Nederlandse situatie? Zo ja, kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te laten zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kunt u treffen, op nationaal en op Europees niveau, om te zorgen voor meer transparantie en het aan banden leggen van de miljoenen die zaakwaarnemers en voetbalspelers opstrijken?
Zie antwoord vraag 3.
De vermindering van het aantal zetels in het Europees Parlement na Brexit |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent U bekend met het artikel «Krijgen we meer Europarlementariërs na Brexit»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogtye dat de Tweede Kamer op 29 april 2017 een motie heeft aangenomen, die de regering verzoekt zich binnen de Europese Raad hard te maken voor een vermindering van het aantal zetels van het Europees parlement, met de 73 Britse zetels, na de Brexit.2 Heeft u dit standpunt al kenbaar gemaakt in Brussel? Zo nee, waarom niet en wanneer bent u voornemens dat te gaan doen? Hebben andere landen hun positie al bekend gemaakt?
Het kabinet is van de motie op de hoogte. Het Nederlandse standpunt is in Raadsverband bij herhaling en op verschillende niveaus uitgedragen. Tijdens de werklunch van de Raad Algemene Zaken op 25 september, waar institutionele aspecten van het Europees Parlement aan de orde kwamen, heeft Nederland bepleit het zetelaantal van het Europees Parlement na Brexit met 73 zetels van het VK te verminderen. Slechts een klein aantal lidstaten deelde de Nederlandse positie ten aanzien van de vermindering van de omvang van het EP als gevolg van de uittreding van het VK. Het principe dat met het vertrek van het VK ook de omvang van de begroting daalt, en dat daardoor ook de omvang van het EP zich dient te beperken, kan daarentegen op brede steun bij lidstaten rekenen. Ten aanzien van de door u gevraagde brief verwijs ik u naar het verslag van de Raad Algemene Zaken van 25 september 2017 (zie Kamerstuk 21501–02, nr. 1776).
Kunt u de op 29 april 2017 gevraagde brief over de uitvoering van deze aangenomen motie vóór de plenaire behandeling van de Europese Top van 19 en 20 oktober 2017 aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van twee Europarlementariërs, zoals genoemd in het artikel, over de zetelverdeling van het Europees parlement na het vertrek van de Britten?
Op 11 september 2017 heeft het Europees Parlement gesproken over een voorstel voor de zetelverdeling van het Europees Parlement. Het betreft echter niet het definitieve voorstel voor de zetelverdeling van het Europees Parlement aan de Raad. Het kabinet wacht het definitieve voorstel voor de zetelverdeling van het Europees Parlement af en zal zijn standpunt daarop te zijner tijd bepalen. De positie van het kabinet en uw Kamer zijn bij de betrokken Europese instellingen bekend.
Deelt u de mening dat er in het voorstel gegoocheld wordt met zetels en dat de twee Europarlementariërs een vergroting van het Europees parlement na Brexit verkopen als een inkrimping?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat uitbreiding van de Europese Unie (EU) volstrekt onwenselijk is en dat er op geen enkele manier vooruit moet worden gelopen op de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU?
Uitbreiding van de EU en de kwestie van de zetelverdeling van het Europees Parlement bij uitbreiding zijn thans niet aan de orde.
Bent u voornemens Brussel duidelijk te maken dat er na Brexit gewoon 73 zetels minder in de plenaire zaal van het Europees parlement moeten staan?
Zie antwoord vraag 2 en 3.
Containercongestie bij de binnenvaart |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zogenoemde containercongestie de binnenvaart lading gaat kosten?1
Ja.
Deelt u conclusies van ondernemingsvereniging Evofenedex dat sprake is van forse vertraging van de aan- en afvoer van containers bij de binnenvaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer zijn die congestieproblemen u bekend?
Zoals ik op 15 augustus 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2474) naar uw Kamer heb aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Jetten (D’66) ben ik op de hoogte van de congestie in de Rotterdamse haven. De wachttijden voor de containerbinnenvaart zijn in de zomerperiode door meerdere oorzaken opgelopen. Sommige oorzaken treden incidenteel op, andere zijn meer structureel van aard en spelen ook in andere zeehavens. Of er sprake is van forse vertraging kan ik niet goed beoordelen. Op piekmomenten zal dat vermoedelijk het geval zijn (zie antwoord vraag 3). De problemen zijn bij mij bekend. De EBU heeft de problematiek bij brief d.d. 10-7-2017 gemeld en eerder hebben de brancheorganisaties dat ook al mondeling gedaan. Daarnaast is in de pers aandacht besteed aan de situatie.
Beschikt u over een analyse van het probleem? Is dat vooral gelegen in havenlogistiek en de ketensamenwerking, of wordt de congestie veroorzaakt door het aanbod van zeerederijen die steeds groter wordt en zelden op tijd aankomt? Waar zit exact het knelpunt in uw visie?
In mijn beeld zijn er meerdere oorzaken, waarbij het ene probleem complexer is dan het andere. Het uitwisselen van logistieke informatie tussen ketenpartners is essentieel maar kan op gevoeligheden stuiten, zoals concurrentieoverwegingen. Mijn indruk is dat hier haperingen in het logistieke systeem door kunnen ontstaan. Daarnaast deelt de binnenvaart veel van de kades en overslagfaciliteiten met de zeevaart. Andere modaliteiten zoals het weg- en spoorvervoer hebben eigen specifieke en toepassingsgerichte faciliteiten. In tegenstelling tot de zeerederijen heeft de binnenvaart voor afhandeling van containers geen directe commerciële relatie met de containerterminals of de havenbeheerder. Verder hebben de nieuwe vaarschema’s van de allianties in de zeescheepvaart ertoe geleid dat de terminals onverwachte uitschieters te verwerken kregen, met daar bovenop moeizame omstandigheden voor de afhandeling van containers door een zomerstorm en de cyber aanval op APM Terminals van eind juni. Een andere oorzaak van congestie is dat containerschepen steeds groter worden en er bij piekmomenten zeer veel containers op de kades worden gezet. In de haven zijn al maatregelen genomen zoals het invoeren van minimum «call sizes» voor de binnenvaart en het gebruik van een extra terminal als overloop. Duidelijk is dat de logistieke druk voor de afvoer van containers naar de eindbestemming op piekmomenten erg hoog is, terwijl de binnenvaartsector uit veel zelfstandige ondernemingen bestaat met wie afzonderlijke contracten worden gesloten. Binnenvaartschepen doen daarbij vaak meerdere terminals in de haven aan en vertragingen krijgen daardoor een versterkend effect. Dat alles maakt afstemming in de multimodale vervoersketen complex, met oplopende wachttijden voor de binnenvaart tot gevolg.
Wat vindt u van de conclusie van Evofenedex dat 70% van de betrokken Rotterdamse bedrijven overweegt hun goederen voortaan weer met een truck te laten vervoeren? Welke economische schade voor Nederland zou dit met zich meebrengen en wat is de schade voor de binnenvaart? Wanneer heeft u hierover contact gehad met het havenbedrijf? En wat is uit dat overleg gekomen?
Het is aan bedrijven zelf om te bepalen hoe zij hun goederen vervoeren, maar ik zou het vanuit maatschappelijk oogpunt teleurstellend vinden als bedrijven overwegen om meer over de weg te gaan vervoeren. We zetten als maatschappij juist in op een belangrijk aandeel van vervoer over water. Enerzijds doen we dat vanuit het perspectief van duurzaamheid, anderzijds om de druk op het gebruik van de weg te ontlasten. En op de vaarwegen is nog voldoende capaciteit naar het achterland aanwezig, dus laten we daar vooral gebruik van maken. Natuurlijk besef ik dat niet elk type goederen hiervoor in aanmerking komt, maar het zou nadelig zijn voor Nederland als het aandeel van de binnenvaart terug zou lopen als gevolg van containercongestie in de Rotterdamse haven. Met het Havenbedrijf Rotterdam (hierna: HbR) ben ik hierover in contact geweest en ook zij hebben vervoer over water hoog in het vaandel staan. Bij de uitgifte van haventerrein op de Maasvlakte 2 heeft het HbR de modal shift prestaties ook contractueel laten vastleggen met de bedrijven die zich daar wilden vestigen. Het Havenbedrijf benadrukt dat de vervoersprestaties over water niet achteruit mogen gaan maar verder gestimuleerd moeten worden. HbR pakt daar samen met alle stakeholders de regierol voor op en heeft toegezegd mij op de hoogte te houden van de vorderingen. HbR gaat ook onderzoek doen naar de containerbinnenvaart keten en met HbR ben ik in overleg over een (kleine) financiële ondersteuning.
Kunt u aangeven wat uw concrete voornemens zijn om de logistieke problemen in de overslag van zee- naar binnenvaart in Rotterdam op te lossen?
De brancheorganisaties CBRB, LINC en ledengroep containeroperators hebben de problematiek aan mij kenbaar gemaakt en oplossingsrichtingen voorgesteld. Bij HbR heb ik om aandacht gevraagd voor de congestie bij de containerterminals die binnenvaartschippers ervaren in de Rotterdamse haven. HbR heeft aangegeven intensief bezig te zijn met alle betrokken partijen om maatregelen te treffen waarmee verbetering kan worden bereikt. Op 8 september 2017 heeft HbR een rondetafel overleg georganiseerd met alle belanghebbenden zoals verladers, binnenvaart en containerterminals, dat onder voorzitterschap van de CEO van HbR heeft plaatsgevonden. HbR heeft in het overleg aangekondigd € 3 miljoen beschikbaar te stellen om plannen uit te werken om vertragingen bij de containeroverslag op binnenvaartschepen tegen te gaan. De komende maanden zullen de betrokken partijen de plannen uitwerken en beoordelen. In november vindt vervolgoverleg plaats. Als partijen er behoefte aan hebben ben ik bereid om mee te denken. De voortgang naar de gewenste resultaten houd ik vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten.
De uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie rechtszaak. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het beschamend is dat de Nederlandse Staat in drie jaar tijd drie maal terecht is gewezen door de rechtbank aangaande de luchtkwaliteit in Nederland, te weten de zaak inzake de maximumsnelheid op de A131, Urgenda vs. de Staat2 en Milieudefensie vs. de Staat3? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Zowel op de onderwerpen luchtkwaliteit als klimaatverandering worden ingrijpende beslissingen genomen door de regering. Partijen die het niet eens zijn met deze beslissingen kunnen dit aanvechten bij de rechter en daarbij kan het voorkomen dat de rechter tot een ander oordeel komt dan de regering. Overigens merk ik op dat de genoemde uitspraken een uitzondering vormen op de jarenlange lijn in de jurisprudentie die het regeringsbeleid op het gebied van luchtkwaliteit ondersteunt.
Welke maatregelen gaat u per wanneer versnellen? Hoe kan de Kamer de effecten van die maatregelen controleren? Kunt u een tijdspad geven met tussendoelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256) heb ik aangegeven dat ik samen met de decentrale overheden de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder zal versnellen en concretiseren. Deze problematiek vraagt om een gezamenlijke aanpak van ministeries, andere overheden, het bedrijfsleven en overige betrokkenen. Momenteel ben ik in overleg met deze partijen om te bezien welke maatregelen een oplossing kunnen bieden voor de knelpunten. Begin november zal ik uw Kamer nader informeren.
Erkent u dat er een handhavingsvacuüm bestaat tussen gemeenten, provincies en centrale overheid? Zo ja, garandeert u dat er te allen tijde handhavend wordt opgetreden, zowel lokaal, provinciaal als nationaal, bij overschrijding van luchtkwaliteitsnormen? Zo nee, waaruit blijkt dat de handhaving op dit moment goed functioneert?
Nee, dat erken ik niet. Wanneer een luchtkwaliteitsnorm wordt overschreden, dient door het bestuursorgaan een luchtkwaliteitsplan te worden opgesteld. Dit is een lokaal luchtkwaliteitsplan op grond van artikel 5.13 van de Wet milieubeheer of een nationaal samenwerkingsprogramma op grond van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer (het NSL). Bestuursorganen zijn verplicht om rekening te houden met deze plannen en programma’s bij de uitoefening van bevoegdheden. Tegen de concretisering van de besluiten die in de plannen en het programma zijn opgenomen staat beroep open, indien die besluiten de burger rechtstreeks raken. In dergelijke procedures kan worden (en wordt ook geregeld) aangevoerd dat het NSL niet zou volstaan of dat het concrete project niet in het NSL past. De bestuursrechter heeft dergelijke beroepen steeds verworpen.
Op welke wijze heeft u naar decentrale overheden gecommuniceerd dat er op dit moment geen enkele maatregel getroffen mag worden die leidt tot verdere grensoverschrijding van de Europese norm?
Het bevoegd gezag houdt bij een project rekening met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Erkent u dat de conclusies van de Gezondheidsraad en de in een artikel in Trouw genoemde longarts4 dat lucht die op of net onder de Europese norm ligt nog altijd zeer ongezond is? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek concludeert u dat?
Ook wanneer de Europese grenswaarden worden gehaald doen zich nog steeds gezondheidsrisico’s voor. Daarom streef ik naar permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij de ambitie is om toe te werken naar de streefwaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit is ook met uw Kamer gewisseld tijdens het AO leefomgeving van 11 februari 2016 en is daarnaast verwoord in mijn brieven van 5 juli 2016 (Kamerstuk 30 175, nr. 242) en 10 oktober 2016 (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 7). Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over hoe gezondheid meer centraal kan worden gesteld in het luchtkwaliteitsbeleid. Dit advies kan als basis dienen om met uw Kamer het ambitieniveau van het luchtkwaliteitsbeleid te bepalen en dit nader te concretiseren. Zoals ook verzocht met motie van Veldhoven c.s. (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 46) zal het kabinet in 2017 en 2018 hiertoe een nieuw luchtkwaliteitsplan opstellen in overleg met onder andere decentrale overheden en belangenorganisaties.
Bent u bereid voor Nederland strengere luchtkwaliteitsnormen in te stellen dan de huidige Europese? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de voorstellen tegemoet zien? Zo nee, welke belangen verzetten zich ertegen om nationale normen te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat het project met de slimme camera’s in de haven van Rotterdam stil ligt. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken van het project met de slimme camera’s in de Rotterdamse haven?1
De stand van zaken is dat de ondertekening van een convenant door de betrokken – publieke en private – partners aanstaande is. Er is dan ook geen aanleiding voor het Kabinet om nu in gesprek te gaan met deze partners. Als de vereiste handtekeningen gezet zijn, zal de – gefaseerde – uitwerking plaatsvinden en kunnen de camera's door de betreffende partners in het kader van hun onderscheidenlijke werkzaamheden uitgelezen gaan worden. Volgens de huidige planning van de partners zal na afronding van de aanbesteding de operationele realisatie van het cameraproject in de periode 2018–2021 plaatsvinden.
Worden de camera’s inmiddels uitgelezen? Zo ja, wie leest deze camera’s uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er een patstelling is tussen de partners die het cameraproject moeten financieren? Zo ja, bent u bereid om met deze partners in gesprek te gaan zodat dit probleem snel kan worden opgelost?
Zie antwoord vraag 1.
Kloppen de schattingen dat slechts eenvijfde deel van de cocaïnesmokkel wordt onderschept?
Het is mij niet bekend waarop de schatting van een vijfde is gebaseerd. Over de totale hoeveelheid cocaïne die Nederland binnenkomt heb ik geen informatie. Wel is mij duidelijk dat de handel in en smokkel van cocaïne als dreiging wordt gekwalificeerd, zoals ook door de politie is gedaan in het Nationaal Dreigingsbeeld 20172. Cijfers over inbeslagnames laten zien dat door het HARC team Rotterdam, een samenwerkingsverband van Zeehavenpolitie, Douane, FIOD en Openbaar Ministerie, met betrekking tot 2016 de inbeslagneming van 13.312 kg cocaïne is geregistreerd.
Bent u het eens met het voornemen van de burgermeester van Rotterdam, om te kijken of de camera’s gekoppeld kunnen worden aan de meldkamer van de politie? Zo ja, heeft dit personele implicaties?
De beelden van de huidige camera’s in de haven van Rotterdam kunnen al worden doorgezet naar de meldkamer van de politie. Dat gebeurt indien daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld bij incidenten of ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. De extra camera’s die in de haven zullen worden geplaatst kunnen op dezelfde wijze worden gekoppeld. De extra camera’s worden – zoals nu ook het geval is – niet «live» uitgekeken en dit heeft dan ook geen verdere personele implicaties.
Functioneert inmiddels de «Haventafel», waarover eerder gesproken is, om de problematiek omtrent de drugsinvoer in de Rotterdamse haven te bespreken?2
De eerste bijeenkomst van de Haventafel heeft plaatsgevonden op 5 september jongstleden. Daarbij zijn goede afspraken gemaakt over de inrichting van dit publiek-private overlegmodel.
Het bericht dat steeds meer woningen worden opgekocht door particuliere beleggers om duur te verhuren ('buy to let') |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
In hoeverre wordt de woningmarkt ontregeld nu meer dan een op de tien verkochte woningen in handen valt van een particuliere belegger met als doel deze woningen met winst te verhuren?1
Circa 9 tot 10% van de woningen wordt gekocht om niet zelf in te wonen. Naast particuliere beleggers die de woning kopen om te verhuren, zijn dit ook mensen die bijvoorbeeld een vakantiewoning kopen of een woning kopen voor hun studerende kinderen. Dit zullen relatief vaak mensen zijn met twee woningen, terwijl particuliere beleggers vaker drie woningen of meer zullen bezitten. Het aandeel eigenaren met twee woningen is redelijk constant over tijd en beslaat circa 3–4% van de totale aankopen. Het aandeel eigenaren met drie of meer woningen neemt toe over tijd: van circa 3–4% in 2006 naar 6% in 2016 van het totaal aantal aankopen.
Deze woningen worden aangekocht door beleggers om ze vervolgens weer te verhuren. Een woning is dan weliswaar niet meer beschikbaar voor mensen die een woning willen kopen, maar komt wel beschikbaar als huurwoning. In de vrije huursector, met name het middensegment, zijn extra woningen nodig om te voorzien in de vraag. Een «buy to let» constructie (kopen om te verhuren) helpt om meer woningen in dit segment te brengen. Bij het verhuren van de woning is ook huurbescherming uit het Burgerlijk Wetboek van kracht: de verhuurder kan niet zomaar de huur opzeggen. Afspraken over de huurprijs en mogelijke prijsstijgingen zijn privaatrechtelijk te maken tussen huurder en verhuurder in het huurcontract.
Verwacht u ook dat deze «buy to let» (kopen om te verhuren)-constructies een prijsopdrijvend effect hebben op de woningmarkt, omdat jonge gezinnen en starters door beleggers worden overboden bij de aankoop van een huis, om vervolgens voor veel hogere maandlasten datzelfde huis te moeten huren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de toename van particulieren die een woning kopen om te verhuren, neemt de huurvoorraad toe ten koste van de koopwoningvoorraad. Dat leidt tot meer concurrentie in de koopsector en kan zo ook leiden tot hogere prijzen in de koopsector. Omdat particuliere beleggers zich vooral richten op relatief kleine en goedkope woningen, heeft dit met name effect voor starters. Het Kadaster heeft gekeken of er sprake is van verdringing van potentiële koopstarters door particuliere beleggers.2 Uit deze analyse komt dat alleen in Amsterdam deze situatie zich lijkt voor te doen. Voor de huurmarkt leidt «buy to let» tot een verruiming van het aanbod.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat woningen worden aangekocht als beleggingsobject, omdat deze daarmee aan de betaalbaarheid worden onttrokken? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze vorm van beleggen te ontmoedigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De woningen worden aangekocht door beleggers om ze vervolgens weer te verhuren. Buy to let zorgt zo voor meer aanbod van huurwoningen. De woning kan in de vrije huursector of in de sociale huursector worden aangeboden. Het is niet bekend voor welke prijs deze woningen vervolgens worden verhuurd. Wat betreft de betaalbaarheid voor lage inkomens, bieden de sociale sector en de huurtoeslag een waarborg dat deze mensen goed en betaalbaar kunnen wonen.
Bent u ermee bekend hoeveel voormalige sociale huurwoningen in de afgelopen tien jaar werden en worden verkocht aan kleine of (grote) institutionele particuliere vastgoedbeleggers die deze woningen niet zelf gaan bewonen? Zo ja, om hoeveel woningen gaat het per regio en wat voor soort beleggers kopen deze op? Zo nee, op welke manier kunt u effectief maatregelen nemen om mogelijk ongewenste effecten voor de betaalbaarheid tegen te gaan?
Onderstaande tabel laat zien hoeveel woningen van corporaties zijn verkocht de afgelopen jaren. Deze cijfers zijn afkomstig uit dVi2010–2015 (de Verantwoordingsinformatie van corporaties). De verkoop van woningen is uitgesplitst naar verkoop aan natuurlijke personen, binnen de corporatiesector en aan beleggers en overige partijen. Het aandeel van Vestia en WIF in de verkopen aan beleggers en overige partijen is groot.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verkoop natuurlijke persoon
15.100
14.300
14.000
14.700
17.000
15.300
Aan zittende huurders
3.500
2.600
2.800
2.900
3.900
3.400
Bij mutatie
11.600
11.700
11.200
11.800
13.100
11.900
Verkoop aan andere partij
4.200
5.100
3.300
9.800
9.600
14.400
Binnen corporatiesector
3.800
1.300
2.400
7.800
3.700
7.100
Aan beleggers en overige partijen
400
3.800
900
2.000
5.900
7.300
In de rapportage evaluatie verkoopregels corporatiewoningen is gekeken naar de verkoop van woningen per provincie.3 Het gaat hier om het totaal aan verkochte corporatiewoningen. In de provincie Noord-Holland is het grootste aandeel corporatiewoningen verkocht, gevolgd door Gelderland en Flevoland. In Zeeland en Groningen zijn er in de afgelopen jaren relatief weinig woningen verkocht.
Wat betreft de mogelijk ongewenste effecten van verkoop van corporatiewoningen, geldt dat zittende huurders in woningen die door een woningcorporatie worden verkocht aan een belegger hun huurcontract behouden. De bescherming die dat contract biedt blijft dus gelden, hetgeen betekent dat huurders met een gereguleerd huurcontract de bescherming behouden van de wettelijk maximaal jaarlijks toegestane huurstijging en van de maximale huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel.
Deelt u de mening dat de verhuurderheffing, die woningcorporaties en particuliere sociale verhuurders mede financieren door de verkoop van hun huizenbezit, deze vorm van beleggen aanmoedigt?
Bij invoering van de verhuurderheffing is aan de orde geweest dat de verhuurderheffing mede gefinancierd kan worden door verkoop van woningen. De financiële kengetallen van corporaties vanaf 2013 zijn echter gunstiger geworden, waardoor er voor corporaties minder noodzaak is om bezit te verkopen. De mening dat de verhuurderheffing deze vorm van beleggen aanmoedigt deel ik dan ook niet.
Sluit u uit dat «buy to let» in steden met veel vraag naar betaalbare woningen – naast mogelijke prijsopdrijving – kan leiden tot extra (dure) verkamering aan studenten, illegale hotels en andere vormen van huisjesmelkerij?
De verantwoordelijkheid om te handhaven op vormen van huisjesmelkerij ligt bij gemeenten. Gemeenten beschikken over diverse instrumenten die hiervoor kunnen worden ingezet, zoals het bestemmingsplan en de Huisvestingswet. Ook hebben gemeenten de mogelijkheid om het aantal verkamerde panden te maximeren per gebied. Dat kan verkoop voor verkamering afremmen.
Ben u bereid onderzoek te doen naar de groei van «buy to let», de oorzaken daarvan, de mogelijke negatieve effecten van het gebruik van woningen als beleggingsobject en mogelijke maatregelen om ongewenste effecten tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment wordt al op verschillende manieren onderzoek gedaan naar «buy to let» en breder naar beleggers op de woningmarkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Kadaster en het CBS (Haalbaarheidsstudie onderscheid particuliere verhuurders van woningen). Ook komen er periodiek vastgoedcijfers over investeringen van beleggers in de Nederlandse woningmarkt beschikbaar via ondermeer MSCI, gegevens van IVBN-leden en Capital Value.
Het bericht dat orkaan Irma is de zwaarste orkaan is die de Bovenwindse Eilanden ooit heeft getroffen |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Irma zwaarste orkaan ooit op Bovenwindse Eilanden»?1
Ja.
Kunt u een (getalsmatige) analyse geven van de (menselijke en materiële) schade die is geleden op de eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius als gevolg van de orkaan?
De schade op Sint-Maarten als gevolg van Orkaan Irma is enorm. Naast de materiële schade zijn er op Sint Maarten, voor zover bekend, vier doden gevallen en in de hele regio, inclusief Saba en Sint-Eustatius, zijn tientallen mensen gewond geraakt. Het is nog niet mogelijk om een getalsmatige analyse te geven van de materiële schade die is geleden op de eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius. Momenteel zijn er teams, zowel nationaal als internationaal, ter plaatse om een assessment te maken van de materiële schade. Duidelijk is dat nagenoeg de gehele bevolking in meer of mindere mate schade aan private eigendommen heeft.
Op welke wijze biedt de Nederlandse regering ondersteuning aan de getroffen gebieden? Kunt u aangeven of de geboden ondersteuning, zowel vanuit uw optiek als vanuit de optiek van de eilandbewoners, voldoet?
Zie voor de beantwoording van deze vraag mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 18 september 2017 (Kamerstuk 34 773, nr. 2).
Op welke wijze gaat de Nederlandse overheid de wederopbouw van de gebouwen en de infrastructuur op de eilanden ondersteunen en hoeveel middelen maakt de regering hiervoor vrij?
Het is nu nog te vroeg om aan te geven op welke wijze de Nederlandse overheid de wederopbouw van de gebouwen en de infrastructuur op de eilanden gaat ondersteunen en hoeveel middelen de regering hiervoor vrijmaakt. Vooralsnog ligt de focus vooral op noodhulp en het weer op gang krijgen van de vitale infrastructuur. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren wanneer hier meer duidelijkheid over is.
Waren de lokale overheden en de Nederlandse overheid goed genoeg voorbereid op de orkaan?
In Sint Maarten en door de overige landen binnen het Koninkrijk zijn voorbereidingen getroffen om de eilanden bij te staan, schade te beperken en mogelijke gevolgen het hoofd te bieden. Al vóór de passage van de orkaan was militaire bijstand vanuit de eilanden aangevraagd en door Nederland toegezegd. Vanuit Curaçao en Aruba waren reeds voor de orkaan bijna 100 Nederlandse militairen naar Sint Maarten, 13 naar Sint Eustatius en 13 naar Saba gestuurd en zijn voorbereidingen getroffen om zo snel mogelijk na de passage van Irma extra militairen die kant op te kunnen sturen. Twee schepen van de Marine zijn vanaf Curaçao en Aruba vertrokken om na het passeren van Irma meteen extra militairen en hulpgoederen af te leveren. Er worden ieder jaar op de Caribische eilanden van het Koninkrijk zogenoemde «hurricane excercises» uitgevoerd, onder leiding van het Ministerie van Defensie. Echter, een orkaan van deze omvang heeft zich niet eerder of zelden in deze mate voor gedaan.
Bent u bereid om deze vragen, gezien de ernst van het natuurgeweld, met grote urgentie te beantwoorden?
Ja.
Kunt u aangeven wanneer de door u toegezegde analyse van het signaalrapport van Ieder(in) en de meest recente meldingen bij het Nationaal Zorgnummer (NZN) en Ieder(in), opgesteld samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), gereed is?1
De planning is om komend voorjaar de analyse gereed te hebben. Zoals in de beantwoording van Kamervragen van Kamerlid Kuik (CDA), van 8 september jl. over het bericht aangaande de gedwongen verhuizing van een cliënt van een Fokuszorg naar een zelfstandige woning om de benodigde 24-uurszorg te krijgen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2685), zal ik ook de hierbij relevante signalen over problemen bij verhuizingen in deze analyse betrekken.
Bent u bereid om binnen deze analyse naast de doorlooptijd ook de kwaliteit van een rolstoel in de diverse gemeentes mee te nemen?
Ja, kwaliteit is één van de voornaamste signalen uit het signaalrapport van Ieder(in).
Kunt u op basis van deze analyse, in samenwerking met de VNG, een verbeterplan voor de toekomst formuleren? Bent u bereid in dit verbeterplan samen met de betrokken partijen te kijken welke innovatieve en creatieve ideeën er al bestaan in het veld of uitgerold zouden kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De analyse moet nog worden uitgevoerd en ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst en de op basis daarvan te nemen maatregelen. Los daarvan: het is voor gemeenten nu al mogelijk om in mandaat namens de Sociale Verzekeringsbank een persoongebonden budget voor een hulpmiddel te verstrekken.
Bent u bekend met de signalen dat er, ondanks de afspraken binnen de erkenningsregeling Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen (NKH), eindgebruikers zijn die langer dan 24 uur moeten wachten op een reparatie aan een medisch hulpmiddel en geen oplossing aangeboden krijgen in de vorm van een vervangend middel of een passende voorziening of dienst? Kunt u ook deze signalen opnemen in de analyse? Kunt u aangeven hoe u deze signalen gaat oppakken?
Het signaal met betrekking tot lange wachttijden maakt ook onderdeel uit het van het signaalrapport van Ieder(in) en ook dit zal in de analyse worden meegenomen.
Slachtoffers die recht hebben op een schadevergoeding, maar geen aanspraak kunnen maken op de voorschotregeling bij schadevergoedingen en daardoor, wanneer de dader de schadevergoeding niet betaalt, alsnog met kosten blijven zitten |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kanniewaarzijn waarin een zaak werd behandeld van een mevrouw die, hoewel ze door de rechter in het gelijk gesteld is, nog steeds op haar schadevergoeding wacht?1
Ja
Vindt u het redelijk dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), nadat een vervangende hechtenis heeft plaatsgevonden, niet meer verantwoordelijk is voor het incasseren van een geldboete dan wel schadevergoeding bij de veroordeelde? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid deze staande praktijk aan te passen?
Het is van belang dat de schade van een slachtoffer wordt vergoed door de dader van een strafbaar feit en het slachtoffer zo min mogelijk wordt belast met de inning. De schadevergoedingsmaatregel is geïntroduceerd om de invordering van de schadevergoeding uit handen van het slachtoffer te nemen. Het CJIB is in opdracht van het openbaar ministerie belast met de inning van schadevergoedingsmaatregelen. Pas als het CJIB een schadevergoedingsmaatregel na inzet van alle ter beschikking staande druk- of dwangmiddelen niet heeft kunnen innen, zal de veroordeelde hechtenis ondergaan. Omdat de hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel, in tegenstelling tot de vervangende hechtenis bij een geldboete, de betalingsverplichting van de veroordeelde niet opheft, blijft het CJIB verantwoordelijk voor de inning van een schadevergoedingsmaatregel na de hechtenis. Er zijn op dat moment echter geen verdere dwangmiddelen meer die toegepast kunnen worden om betaling af te dwingen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, in het geval vervangende hechtenis heeft plaatsgevonden omdat betaling van een (gedeelte van een) schadevergoeding aan de Staat is uitgebleven, een slachtoffer zelf belast wordt met het alsnog incasseren van de schadevergoeding? Zo ja, bent u bereid de huidige praktijk hieromtrent aan te passen?
Sinds 1 januari 2011 krijgen slachtoffers van geweld- en zedenmisdrijven, als de dader acht maanden na het vonnis waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, nog niet alles heeft betaald, het nog openstaande bedrag uitgekeerd als voorschot. Vanaf 1 januari 2016 is de regeling verruimd naar slachtoffers van alle overige misdrijven met een beperking tot een maximum bedrag van € 5.000,–. Het CJIB blijft proberen het uitgekeerde bedrag, alsmede de opgelegde verhogingen, op de veroordeelde te verhalen. Het is evenwel mogelijk dat een veroordeelde financieel niet in staat is om een vastgestelde schadevergoeding volledig te betalen, omdat bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het schadebedrag wordt vastgesteld en geen rekening wordt gehouden met de mogelijke draagkracht van de veroordeelde.
Als deze voorschotregeling een slachtoffer op het moment dat de veroordeelde vervangende hechtenis heeft ondergaan niet al schadeloos heeft gesteld, blijft het slachtoffer zijn recht behouden zelf de (resterende) schadevergoeding bij de veroordeelde proberen te incasseren. Ik vind het juist belangrijk dat het slachtoffer dit recht van verhaal blijft behouden.
Het CJIB onderzoekt momenteel wel de mogelijkheid tot uitbreiding van de inning van schadevergoedingsmaatregelen na vervangende hechtenis. Dit volgt uit de aangenomen motie van initiatiefnemers Van Oosten en Van Toorenburg, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel affectieschade (Kamerstuk 34 257, nr. 9). Ook is de OM-aanwijzing Executie gewijzigd waardoor vanaf 1 september 2017 meer ruimte is ontstaan voor veroordeelden om een betalingsregeling te treffen met het CJIB.
Deelt u eveneens de mening dat het onwenselijk is dat slachtoffers worden opgezadeld met extra rompslomp en kosten die komen kijken bij het zelf moeten incasseren van een vordering wanneer het CJIB haar handen van de zaak trekt? Zo nee, waarom? Zo ja, bent u bereid de huidige praktijk daar op aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat slachtoffers van een overtreding, zoals deze in boek 3 van het Wetboek van Strafrecht vermeldt staan, geen aanspraak kunnen maken op een voorschot op een schadevergoeding, terwijl slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven sinds 1 januari 2016 wel een voorschot op een schadevergoeding kunnen krijgen? Waarom is er voor gekozen alleen voorschotten te verstrekken bij misdrijven en niet ook bij overtredingen? Deelt u de mening dat dit schrijnende toestanden op kan leveren, zoals men heeft laten zien in de uitzending?
De Staat neemt door de voorschotregeling het risico van niet of niet tijdige betaling van een schadevergoedingsmaatregel door de veroordeelde van het slachtoffer van deze misdrijven geheel of ten dele over. Uiteraard doet het CJIB er alles aan om ook deze bedragen nog op daders te verhalen.
Het is indertijd daarom wel een bewuste keuze geweest de voorschotregeling te beperken tot misdrijven, gefaseerd in te voeren en voor andere dan geweld- en zedenmisdrijven een bovengrens te hanteren om het beslag op de overheidsfinanciën beheersbaar te houden. Ik sta nog steeds achter deze keuze.
Deelt u de mening dat de overheid beter in staat is dan een individu gedurende langere tijd desnoods kleinere bedragen periodiek te incasseren van een veroordeelde, waardoor slachtoffers vaker hun recht (op schadevergoeding) kunnen halen?
Ja en dat is exact de reden waarom mijn voorgangers de schadevergoedingsmaatregel en de voorschotregeling in het leven hebben geroepen. Zowel de overheid (CJIB) als een burger kan een betalingsregeling treffen met een veroordeelde. Bij een opgelegde schadevergoedingsmaatregel staat de overheid daarbij de dreiging van het dwangmiddel hechtenis ter beschikking, die voor een veroordeelde extra reden kan zijn de schadevergoeding te betalen.
Is ooit onderzocht hoeveel het de overheid zou kosten wanneer de garantstelling verruimd zou worden naar boek 3 (de overtredingen) van het Wetboek van Strafrecht? Zo ja, hoeveel zou dit de overheid op jaarbasis kosten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Nee dit is niet gebeurd en mede gelet op de beantwoording van vraag 5 zie ik geen aanleiding hier wijzigingen in door te voeren.
Bent u bereid de voorschotregeling uit te breiden naar boek 3 van het Wetboek van Strafrecht, te weten de overtredingen? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te kunnen bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De voorgenomen ontruiming van twee Palestijnse dorpen |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de brief van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem waarin wordt gesteld dat het voornemen om twee Palestijnse dorpen op de Westelijke Jordaanoever, Susiya en Khan al-Ahmar, te ontruimen een oorlogsmisdaad is?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Israël voornemens is om deze twee Palestijnse dorpen te ontruimen?
Ja. Susiya staat al een geruime tijd onder dreiging van sloop. In 2013 ontving het lokale bestuur een bericht van de Israëlische autoriteiten dat het dorp volledig ontruimd zou worden. Khan al-Ahmar ontving dit jaar eenzelfde bericht. Susiya staat als Palestijnse gemeenschap ten zuiden van Hebron onder druk door de groeiende nederzettingen in dat gebied. Hetzelfde geldt voor Khan al-Ahmar, vlakbij de nederzetting Ma’aleh Adumim. Het Israëlisch kabinet heeft het Israëlisch Hooggerechtshof om toestemming gevraagd om beide dorpen te mogen ontruimen. Het hooggerechtshof heeft nog geen uitspraken gedaan over de zaken.
Deelt u de analyse van B’Tselem dat ontruiming van beide dorpen een oorlogsmisdaad zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de plannen van de Israëlische regering om spoedig tot ontruiming van Susiya en Khan al-Ahmar over te gaan. Op basis van het bezettingsrecht heeft Israël als bezettende mogendheid specifieke verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied niet toegestaan. Tevens is het Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval. Het kabinet roept Israël op tot strikte naleving van deze verplichtingen.
De EU heeft zich in Raadsconclusies, verklaringen en bilaterale contacten krachtig uitgesproken tegen de Israëlische plannen voor gedwongen verplaatsing. De EU roept Israël hierin op het slopen van Palestijnse eigendommen in Susiya en andere Palestijnse dorpen te staken. Samen met andere partners ondersteunt Nederland organisaties die de bewoners van Susiya bijstaan, onder meer in de rechtszaken die gevoerd worden om hen te betrekken bij de ruimtelijke ordening en planning, maar ook bij het voorzien in hun dagelijkse levensonderhoud. Via diplomatieke en politieke contacten blijft het kabinet – zowel bilateraal als via de EU – er bij Israël op aandringen dat wordt afgezien van de plannen tot ontruiming en dat de rechten van Palestijnse gemeenschappen in bezet gebied worden gewaarborgd.
Bent u bereid met spoed contact op te nemen met uw Israëlische collega’s om erop aan te dringen dat afgezien wordt van dit voornemen tot ontruiming? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het beëindigen van de collectieve zorgverzekering voor minima door zorgverzekeraar Zilveren Kruis |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Zilveren Kruis het contract met Assen, Tynaarlo en Aa en Hunze voor de collectieve ziektekostenverzekering voor minima per 1 januari heeft opgezegd tenzij de zorgverzekeraar de exclusieve aanbieder in een gemeente is?1
Ja. Zilveren Kruis heeft wel laten weten de contracten met 1 jaar te verlengen met die gemeenten die nog geen oplossing voor 2018 hebben gevonden. Hiermee worden partijen in staat gesteld met elkaar in overleg te treden en alternatieven te onderzoeken.
Deelt u de mening dat Zilveren Kruis hiermee de bijl aan de wortel van het landelijk goed werkende systeem van de collectieve verzekeringen zet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
In Nederland hebben we een uitgebreide zorgverzekering die alle Nederlanders van noodzakelijke zorg voorziet. De reikwijdte van de aanspraken is bij wet geregeld: het basispakket. Zorgverzekeraars hebben de acceptatieplicht voor die basisverzekering: ziek, gezond, arm, rijk, jong, oud, iedereen moet voor dezelfde zorgverzekering voor dezelfde premie worden geaccepteerd.
Daarnaast ondersteunt de zorgtoeslag Nederlanders met een lager inkomen om de premie voor de zorgverzekering en het verplicht eigen risico te kunnen betalen. De hoogte van de zorgtoeslag volgt de ontwikkeling van de premie en het verplicht eigen risico. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet en de Wmo de opdracht om, daar waar dit aangewezen is, minima en/of inwoners met een chronische ziekte of handicap gericht extra ondersteuning te bieden. Gemeenten hebben diverse instrumenten tot hun beschikking om de ondersteuning aan hun burgers vorm te geven. Dat kan via de individuele bijzondere bijstand, een collectieve voorziening of op grond van de Wmo. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe ze – inspelend op lokale behoeften en mogelijkheden – deze ondersteuning voor hun burgers het meest effectief kunnen vormgeven. Dit in ogenschouw nemend, hebben we in Nederland een solidair stelsel om minder gezonde en minder draagkrachtige inwoners te ondersteunen.
Ik onderschrijf de maatschappelijke waarde van gemeentelijke collectiviteiten en het is positief dat in bijna elke gemeenten een collectiviteit wordt aangeboden voor specifieke groepen. Tegelijkertijd zijn gemeentelijke collectiviteiten geen doel op zich en gemeenten en zorgverzekeraars maken daarbij hun eigen afweging. Zorgverzekeraars hebben de maatschappelijke taak om alle Nederlanders te verzekeren, maar niet de verplichting om iedereen voor alle collectiviteiten te accepteren. Gemeenten kunnen ook voor andere instrumenten kiezen.
In het verlengde van uw opmerking over een goed functionerend stelsel van collectiviteiten, attendeer ik u op de analyse van collectiviteiten in de zorgverzekeringswet die vorig jaar is gemaakt. De idee was dat zorginhoudelijke afspraken zouden leiden tot meer doelmatige zorg door de afspraken die de verzekeraar namens het collectief met zorgaanbieders maakt. Dit zou zich moeten vertalen in de korting. Uit de rapporten2 die aan uw Kamer zijn gestuurd blijkt dat er in de praktijk niet anders wordt ingekocht voor of vanwege collectiviteiten. Ook maken relatief weinig collectiviteiten zorginhoudelijke afspraken. Aangezien er wel erg veel collectiviteiten zijn en van relatief geringe omvang, ervaren veel mensen een woud aan polissen. Aan uw Kamer is toegezegd om te bezien in hoeverre dit instrument verbeterd kan worden. De NZa is gevraagd te adviseren hoe het begrip zorginhoudelijke afspraken beter geoperationaliseerd kan worden. Ook wordt gekeken of alternatieve maatregelen mogelijk zijn om meer uit collectiviteiten te halen dan thans het geval is. U wordt daar dit najaar over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook een maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid hebben? Deelt u de mening dat zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moet zijn? Vindt u dat Zilveren Kruis hiermee de maatschappelijke taak die zorgverzekeraars hebben verloochent en de solidariteit binnen het zorgstelsel beschadigt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent het besluit van Zilveren Kruis voor de minima die gebruik maakten van de regeling? Zitten zij nu zonder verzekering of met een te dure verzekering? Hoe wordt dit voor hen opgelost?
Zoals in antwoord op uw eerste vraag is aangegeven laat Zilveren Kruis de contracten volgend jaar doorlopen. Wel zal de korting op de basisverzekering vervallen en de korting op de aanvullende verzekering worden verlaagd of vervallen, afhankelijk van de betalingsafspraken die de gemeente met Zilveren Kruis heeft gemaakt. De bijdrage van de gemeente voor de premie van de aanvullende verzekering staat hier los van.
Overigens geldt dat bij beëindiging van een collectiviteit niemand onverzekerd raakt. Zoals gezegd is iedere zorgverzekeraar via de Zorgverzekeringswet verplicht iedereen te accepteren en is beëindiging van de collectiviteit geen grondslag om de verzekering te beëindigen.
Bent u bereid contact op te nemen met Zilveren Kruis en deze verzekeraar te wijzen op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid en aan te dringen op continueren van de collectieve zorgverzekering voor minima? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer van het resultaat op de hoogte stellen?
VWS is in beginsel geen partij in de onderhandelingen tussen verzekeraars en gemeenten. Wel ben ik in gesprek gegaan met het Zilveren Kruis. Ik vind het belangrijk dat beide partijen hun overleg voortzetten – waarbij beide partijen uiteraard hun eigen afwegingen kunnen maken. Verzekerden moeten tijdig weten waar ze aan toe zijn en wat hun alternatieven zijn. Daarom stel ik op prijs dat Zilveren Kruis voor die gemeenten die (nog) geen alternatief hebben, de collectiviteit verlengt in 2018.
De Drentse gasopslag bij Steenbergen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook in Drenthe splijten de huizen»?1
Ja.
Kunt u, precies vanaf de afgifte van de eerste vergunning in het gasopslag gebied Norg, in een transparante tijdlijn zetten welke aanpassingen op welk moment in het gebied op basis van welke specifieke (gewijzigde) vergunning hebben plaatsgevonden? Kunt u tevens aangeven welke aanpassingen in de capaciteit op welk moment, en op welke wijze/methode hebben plaatsgevonden?
De tijdlijn van de vergunningverlening voor de opslag is als volgt:
Om in een gasveld gas te kunnen opslaan is niet alleen een goedgekeurd opslagplan nodig, maar ook een omgevingsvergunning voor de inrichting waarbinnen of het mijnbouwwerk waarmee de daadwerkelijke gasopslag en daarmee verband houdende werkzaamheden plaatsvinden (de zogenoemde installatie). In het kader van de omgevingsvergunning worden de bovengrondse gevolgen van de daadwerkelijke gasopslag op de locatie en de daaraan gerelateerde werkzaamheden voor natuur en milieu afgewogen.
Het betreft voor de gasopslag in Norg verschillende bouwvergunningen en vergunningen onder Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangevraagd en afgegeven op 30 oktober 2012 (vergunning nr. 490615), 21 februari 2013 (vergunning nr. 713597) en 29 maart 2013 (vergunning nr. 669867).
Op welke wijze zijn in/rond 2011 onderzoeken gedaan naar de effecten van de toename van de productie- en injectiecapaciteit, waarbij de toenmalige installatie is aangepast en naast twee bestaande compressoren van elk 39 megawatt een derde is aangebracht? Welke onderzoeken waren dat en in opdracht van wie zijn de onderzoeken uitgevoerd? Welk instituut heeft de onderzoeken uitgevoerd? Is om deze ingreep uit te kunnen voeren, gebruik gemaakt van een bestaande vergunning? Zo ja, welke vergunning was dat? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een bestaande vergunning aangepast? Zo ja, op welke wijze? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een geheel nieuwe vergunning afgegeven? Zijn er voor genoemde aanpassingen ander vergunningen aangepast, of nodig geweest? Zo ja, welke?
De aanpassingen die gedaan zijn aan de installatie vielen binnen hetgeen beschreven staat in artikel 2.1, lid 1 en artikel 3.10, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Ook zijn de aanpassing zodanig dat er geen nieuwe Milieu Effect Rapportage opgesteld hoefde te worden. Er is daarom door NAM een zogenoemde milieuneutrale milieuvergunning aangevraagd. Als onderdeel van deze aanvraag zijn verschillende studies uitgevoerd naar belasting van het milieu na de uitbreiding tijdens normaal bedrijf, zoals emissies naar de lucht, geluidscontour, veiligheid en transportbewegingen. De aanvraag voor een omgevingsvergunning en alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM. In het kader van de beoordeling van deze aanvraag zijn deze onderzoeken getoetst.
Voor de bouwwerkzaamheden zijn verschillende tijdelijke (water)vergunningen verleend. Zie ook het vergunningenoverzicht als gegeven in het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er in 2011 tevens vijf nieuwe putten zijn geboord (bovenop het toenmalige aantal van zes putten)? Zo ja, op welke wijze is deze ingreep vergund?
Er zijn in 2011 geen putten geboord in Norg.
Op welke wijze zijn in/rond 2014 onderzoeken gedaan naar de effecten van de uitbreiding van de gasopslag Norg, met de naam Norg+, gedaan? Waaruit heeft de uitbreiding Norg+ destijds bestaan? Welke vergunningen, of gedeelte(n) van vergunningen zijn daarbij aangepast en/of uitgebreid? Of is Norg+ destijds verwezenlijkt op basis van een bestaande vergunning?
De uitbreiding van de gasopslag in Norg bestond uit het boren van drie injectie/productieputten, het plaatsen van een additionele gasinjectiecompressor, het aanpassen en uitbreiden van de procesfaciliteiten en het installeren van een pijpleiding tussen het Groningenveld en de gasopslag. Alle mogelijke effecten van de uitbreiding van Norg zijn beschreven in de onder vraag 2 genoemde opslagplannen en omgevingsvergunningen.
Kan transparant en nauwkeurig worden aangegeven waarom de aanleg van een tweede pijplijn in 2014, die uitsluitend aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zou gaan toebehoren, noodzakelijk was?
Als onderdeel van het uitbreidingsproject heeft NAM een leiding tussen het Groningenveld en de gasopslag Norg aangelegd. Reden hiervoor is dat de transportcapaciteit van de bestaande Gasunie leiding onvoldoende was om de productiecapaciteit van de gasopslag na de uitbreiding af te voeren. De transportcapaciteit van de Gasunie leiding was ook onvoldoende om het gas aan te voeren om het volledige beoogde werkvolume na de uitbreiding te injecteren. Alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM.
Is de reden van de aanleg, namelijk het mogelijk niet kunnen voldoen aan de piekvraag naar aardgas door de bestaande Gasunieleiding tussen het Groningen gasveld en Friesland/Noord Holland, destijds onderzocht? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was de reden dat de NAM destijds minder afhankelijk wilde zijn van de bestaande leiding van de Gasunie?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er vervolgens in 2014 nog eens drie nieuwe putten zijn geboord, waarbij het werkvolume van 2,5 miljard naar 5 miljard kubieke meter gas toenam? Welke vergunningen zijn daartoe uitgebreid en/of aangepast? Waarom was de uitbreiding van dat werkvolume nodig?
In 2014 zijn 2 putten geboord met als doel de capaciteit van de gasopslag te vergroten van 3 miljard m3 naar 7 miljard m3. Voor deze boringen zijn meldingen in het kader van Besluit algemene regels milieu mijnbouw (BARMM-meldingen) gedaan. De vergroting van de capaciteit van de gasopslag Norg was nodig om te kunnen voldoen aan de veranderende capaciteitsvraag.
Heeft er sinds 2014 nog een uitbreiding van werkvolume of overslagcapaciteit plaatsgevonden? Zo ja, waarom en waar bestond deze uit?
Nee, er hebben sinds 2014 geen uitbreidingswerkzaamheden plaatsgevonden.
Bent u bereid het hele vergunningentraject rond de gasopslag Norg vanaf de afgifte van de oorspronkelijke vergunning onafhankelijk te laten toetsen en beoordelen? Zo ja, door wie en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de instemmingsbesluiten heb ik mij gebaseerd op de adviezen van mijn adviseurs Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), die telkens het opslagplan of een wijziging van het opslagplan onafhankelijke hebben beoordeeld. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken.
Welke andere gasopslagen zijn er in Nederland? Van wie zijn die gasopslagen? Staan die gasopslagen onderling met elkaar in verbinding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overige gasopslagen in Nederland zijn:
Alle gasopslagen zijn verbonden met het hogedrukleidingnetwerk van Gasunie. De gasopslagen Bergermeer en Grijpskerk zijn gevuld met hoogcalorisch aardgas. De gasopslagen EnergyStock, Norg en Alkmaar zijn gevuld met gas van zogeheten Groningengaskwaliteit.
Hoe hoog was de maximaal toegestane druk in compartiment 2 van Norg in 2014? Klopt het dat u in de zomer van 2015 heeft ingestemd met een voorstel van de NAM om de maximale toegestane druk te verruimen tot gemiddeld 347 bar? Wat was de reden voor deze instemming? Wanneer er sprake is van een gemiddelde van 347 bar, wat zijn in dat geval de minimale en maximale waarden bar?
De gemiddelde maximale reservoirdruk op basis van het opslagplan 2014 is 327 bar (wijzigingsbesluit van 26 juni 2014). In het wijzigingsbesluit van 6 augustus 2015 is de minimale en maximale gemiddelde reservoirdruk voor compartiment 2 gewijzigd (van 235 bar naar 225 bar en van 327 bar naar 347 bar) en is ten aanzien van de injectie van gas bepaald dat de toegepaste maximale injectiedruk op reservoirniveau daarbij een waarde van 360 bar niet mag overschrijden. Ik heb ingestemd met deze wijziging van het opslagplan op basis van de adviezen van SodM en Tcbb over het seismisch risico. Uit de adviezen van 2017 blijkt dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat. De instemming is bedoeld om de uitbreiding naar een werkgasvolume van 7 miljard Nm3 mogelijk te maken.
Kunt u vanaf 1990 in chronologische volgorde aangeven welke aanpassingen er hebben plaatsgevonden in opslagcapaciteit met bijbehorende minimale, maximale en gemiddelde druk, minimale, maximale en gemiddelde werkvolumes in kubieke meters, en datzelfde voor in- en uitvoervolumes? Zo nee, waarom niet?
Waarom is er een noodzaak van drukverhoging? Klopt het dat een hogere druk inderdaad opslagverruiming mogelijk maakt? Zo ja, op welke wijze is het gebruik van deze techniek onderzocht op effecten die op kunnen treden?
Het reservoir kan opgedeeld worden in vier met elkaar communicerende compartimenten. In compartiment 2 bevindt zich het gesteente met de beste reservoireigenschappen en het grootste deel van het opgeslagen gas. De meeste injectie- en productieputten bevinden zich in compartiment 2. Sinds de ingebruikname van de gasopslag Norg geldt een maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar voor het gehele reservoir, hierbij is de druk in compartiment 2 in bijna elk jaar rond de 347 bar geweest. De druk in compartiment 2 ligt hoger en lager dan de gemiddelde reservoir druk om het gas te kunnen injecteren en het eruit te kunnen halen. Omdat het veld is opgebroken in meerdere compartimenten moet, om het gas ook in de verder gelegen delen van het voorkomen te krijgen, de druk rondom de putten (in compartiment 2) verhoogd/verlaagd worden.
In het instemmingsbesluit uit 2014 is voorgeschreven dat de maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar en minimaal gemiddelde reservoirdruk van 235 bar voor elk afzonderlijk compartiment geldt in plaats van voor het gehele gasveld. Dit heeft de mogelijkheid om gas te injecteren en eruit te halen beperkt. Bij een lagere maximaal gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 kan, in combinatie met de geldende gemiddelde minimum reservoirdruk, het werkvolume van 7,0 miljard Nm3 niet benut worden. Er zijn door NAM geomechanische studies uitgevoerd om de mogelijke effecten van de verruiming van de maximale en minimale reservoirdruk in compartiment 2 in kaart te brengen. Door SodM en de Tcbb zijn deze studies getoetst. In de adviezen uit 2017 concluderen zij dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat.
Waarom gaan de adviezen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO niet in op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging? Is het ontbreken van dergelijke adviezen geconstateerd door uw ministerie? Zo ja, wat is er met deze constatering gedaan?
De adviezen van SodM – daarbij geadviseerd door TNO – uit 2014, 2015 en 2017 gaan wel in op de seismische risico’s. In 2014 zijn deze risico’s integraal getoetst. In 2015 heeft SodM beoordeeld in hoeverre de specificatie van de drukverdeling over de verschillende blokken in het gasveld tot een andere inschatting van het seismisch risico leidde. Conclusie hiervan was dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014.
Aangezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 22 maart 2017 heeft geoordeeld dat de mogelijke effecten van de verruiming van het drukbereik op de seismiciteit onvoldoende zijn gemotiveerd, heeft SodM in het advies van 2017 nogmaals onderzoek verricht en daarbij ook nieuwe feiten en omstandigheden betrokken. In zijn advies van 2017 heeft SodM de conclusie, dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014, nogmaals bevestigd en uitgebreid onderbouwd en toegelicht. De Tcbb heeft de conclusie van SodM onderschreven. De doelmatigheid van de verhoging van de druk, namelijk voor het vergroten van het werkvolume en de optimale benutting, is in de adviezen opgenomen.
Waarom is er door u besloten in te stemmen met het verhogen van de maximale toegestane druk in compartiment 2, terwijl rapporten van SodM en TNO niet ingaan op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging, terwijl TCCB in haar rapport heeft benadrukt dat er onvoldoende bekend is over het gedrag van het veld?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u aangeven welk advies voor u van doorslaggevend belang is geweest om in te stemmen met het voorstel om de toegestane druk in compartiment 2 van Norg te verruimen?
Zie antwoord vraag 16.
Zijn de breuklijnen van het gasreservoir in beeld gebracht? Zo ja, door wie en op welk moment? Waar zijn deze breuklijnen gelegen?
Ja, de breuklijnen zijn in beeld gebracht door NAM (zie onderstaande kaart).
Bent bereid het door de Nationaal Coördinator Groningen toegezegde onafhankelijke onderzoek naar de schades in en rond de gasopslag Norg alsnog te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1626) ben ik hierop ingegaan. Het werkingsgebied van het schadeprotocol is nog onderwerp van gesprek.
Klopt het dat, anders dan in Groningen, de bewoners in Drenthe geen recht hebben op contra-expertise bij schade? Waarom is dat zo? Zo ja, bent u bereid ook de Drenten het recht te geven op contra-expertise? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat een mijnbouwonderneming wettelijk aansprakelijk is voor alle schade die hij veroorzaakt met zijn activiteiten. Schade wordt dus vergoed, waar die zich ook in Nederland voordoet, dus ook in Drenthe. Het nieuwe schadeprotocol zal alleen betrekking hebben op schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. De Mijnbouwwet bevat overigens al een vorm van contra-expertise met de mogelijkheid de Tcbb in te schakelen. Daarnaast heb ik de Tcbb gevraagd om de optie te verkennen om voor heel Nederland een gelijkluidend schadeprotocol in te richten voor schade veroorzaakt door mijnbouw met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt. De Tcbb zal mij hierover in december 2017 adviseren.
Op welk moment zijn alle benodigde en door de Raad van State gevraagde onderzoeken afgerond? Moet er vanwege alle gerezen onduidelijkheden niet uitgegaan worden van het voorzorgsprincipe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan het instemmingsbesluit van 5 augustus 2015 heb ik een aantal voorschriften en beperkingen verbonden onder andere betreffende een aantal nog uit te voeren onderzoeken. NAM heeft aan deze onderzoeksverplichtingen voldaan. De adviezen van SodM en de Tcbb zijn beschikbaar. Op dit moment zijn de decentrale overheden in de gelegenheid advies uit te brengen. Vervolgens zal de Mijnraad gevraagd worden een advies uit te brengen op basis van de onderzoeken en de bevindingen van Sodm en de Tcbb en zal er de gelegenheid zijn zienswijzen in te dienen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft niet over specifieke onderzoeken gesproken, maar spreekt over de verschillende adviezen, die gevraagd dienen te worden voordat een besluit wordt genomen.
Bij uitspraak van 7 september 2017 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het instemmingsbesluit uit 2015 dat een verruiming van de opslagcapaciteit van de opslag Norg mogelijk maakte geschorst tot 6 weken na de te nemen beslissing op de bezwaren die zijn ingediend tegen het instemmingsbesluit uit 2015. Dit betekent dat de NAM in ieder geval tot medio maart 2018 niet 5.6–6.1 miljard m3 gas kan opslaan maar 4.8–5.3 miljard m3 gas. De gasopslag Norg is hiermee beperkter inzetbaar deze winter. Op basis van de adviezen en zienswijzen zal de Minister in het kader van de te nemen beslissing op bezwaar zijn instemmingsbesluit uit 2015 heroverwegen. Het is niet helder naar welke onduidelijkheden de vraag refereert en het is daardoor niet mogelijk een adequaat antwoord daarop te geven.
Wat is de reden dat u de in maart 2017 door de Raad van State gevraagde onderbouwing van het besluit nog steeds niet is verschenen? Is het uit laten blijven van een dergelijke onderbouwing naar uw mening een correcte wijze van omgang met betrokken gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 1 januari 2017 is de gewijzigde Mijnbouwwet in werking getreden. Hiermee is onder meer de procedure om te komen tot een opslagplan gewijzigd. Concreet betekent dit voor de instemmingsprocedure in het kader van opslagplannen dat naast de reeds bestaande adviseurs SodM en de Tcbb nu ook de betrokken provincies, gemeenten, waterschappen (artikel 34, vijfde lid, van de Mijnbouwwet) en de Mijnraad (artikel 105, derde lid, van de Mijnbouwwet) in de gelegenheid moeten worden gesteld advies te geven. Tot slot zal een ieder de gelegenheid moeten hebben een zienswijze in dienen. Omdat de beslissing op bezwaar niet alleen een heroverweging van het primaire besluit op basis van de huidige feiten is maar ook genomen moet worden op basis van het geldend recht en de wijziging van de Mijnbouwwet geen overgangsrecht bevat ten aanzien van lopende bezwaarzaken, zijn de nieuwe bepalingen van de Mijnbouwwet van toepassing op de behandeling van het bezwaar. Met het oog hierop zijn de nieuwe procedurevoorschriften geïncorporeerd in de lopende bezwaarprocedure, die daarmee een doorlooptijd krijgt van ongeveer 9 maanden. Ik heb inmiddels de adviezen van SodM en Tcbb ontvangen en ik heb de overheden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 24 oktober 2017 advies uit te brengen.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de Mijnbouwwet, waardoor het indien van zienswijzen door provincies en gemeenten mogelijk is geworden, een lege huls is wanneer de afhandeling ervan niet serieus wordt genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik neem alle zienswijzen serieus. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Bent u bereid het opvoeren van de druk in Norg te stuiten en een nieuw opslagplan niet in behandeling te nemen zo lang de procedure hieromtrent nog niet volledig is gevoerd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment mag er conform het instemmingsbesluit uit 2014 geproduceerd en geïnjecteerd worden inclusief de daarbij horende drukken. Verder is er geen grondslag om de nu ter beoordeling van de Minister voorliggende opslagplannen niet in behandeling te nemen.
Klopt het dat u nog geen besluit hebt genomen om de druk dusdanig op te voeren, zodat de capaciteit opgevoerd kan worden tot 7 miljard kuub? Bent u bereid, in het licht van alle ontstane commotie een dergelijk besluit niet te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het klopt dat ik nog geen besluit genomen heb. Elke aangevraagde wijziging van een opslag- of winningsplan wordt behandeld en beoordeeld op grond van de weigeringsgronden genoemd in artikel 36, eerste lid, van de Mijnbouwwet. Ik kan instemming weigeren in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen of indien nadelige gevolgen voor het milieu of milieu ontstaan. Als het opslagplan voldoet aan de gestelde wettelijke criteria heb ik geen wettelijk instrument om het opslagplan af te wijzen. Ook hier geldt dat ik advies zal vragen aan SodM, de Tcbb, de decentrale overheden en de Mijnraad.
Bent u, in het licht van alle ontstane ruis en commotie, bereid om in gesprek te gaan met de bewoners over de huidige en eventuele toekomstige situatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik toe bereid.
Klopt het dat omdat de Raad van State het besluit, waarmee u het bezwaar van de gemeenten had afgewezen, heeft vernietigd, u nu de toegestane drukverruiming moet heroverwegen? Zo ja, bent u, alvorens u over gaat tot deze heroverweging, bereid alle eerdere rapporten, winningsplannen en vergunningen in dezen onafhankelijke te (laten) toetsen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik het instemmingsbesluit van 2015 moet heroverwegen. Ten behoeve van de nieuwe te nemen beslissing op bezwaar heb ik inmiddels advies ingewonnen van SodM en de Tcbb. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken. De te nemen beslissing op bezwaar zal hoofdzakelijk betrekking hebben op de toegestane drukverruiming in compartiment 2. Het is niet mogelijk in het kader van die procedure eerdere opslagplannen of omgevingsvergunningen opnieuw te toetsen of te beoordelen.
De recente ontwikkelingen rondom CETA |
|
Maarten Hijink |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat België het Europees Hof van Justitie om advies zal vragen over de vraag of het vrijhandelsverdrag tussen de Europese Unie (EU) en Canada (CETA-verdrag), en met name het geschillenmechanisme dat het verdrag bevat (Investment Court System (ICS)), verenigbaar is met Europese verdragen, inclusief de grondrechten?1
Ja.
Welke gevolgen heeft deze stap voor de voorlopige inwerkingtreding en de ratificatie van het CETA-verdrag?
Deze adviesaanvraag heeft geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA. De bepalingen waarover België het EU-Hof om advies vraagt (het Investment Court System) zijn uitgesloten van de voorlopige toepassing. Deze bepalingen kunnen pas in werking treden als het gehele akkoord in werking treedt. Daartoe dienen alle betrokken partijen (de EU, de EU-lidstaten en Canada) CETA eerst te ratificeren. De EU-lidstaten kunnen hun nationale goedkeuringsprocedures voortzetten, terwijl de adviesprocedure bij het EU-hof loopt.
Bent u bereid om de aanvraag van België officieel te steunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende vragen wilt u stellen?
België heeft het EU-Hof om advies gevraagd op grond van artikel 218, lid 11, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Volgens deze bepaling kan een lidstaat, het Europees parlement, de Raad of de Commissie het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de Verdragen. Dit vereist niet de steun van andere EU-lidstaten of instellingen. Het is binnen deze procedure ook niet mogelijk om aanvullende vragen te stellen.
Mocht blijken dat ICS niet verenigbaar is met de Europese verdragen, betekent dit dan dat de voorlopige inwerkingtreding van CETA-verdrag beëindigd wordt en het verdrag van tafel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze adviesaanvraag heeft geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA, aangezien het Investment Court System niet onder de voorlopige toepassing valt. Indien het EU-Hof van oordeel is dat het Investment Court System in CETA onverenigbaar is met de EU-verdragen, dan betekent dat dat CETA niet in werking kan treden, tenzij het akkoord op dit onderdeel gewijzigd wordt.
Wanneer vindt de «planned signing summit» van CETA-verdrag plaats?2
CETA is ondertekend op 30 oktober 2016 door Canada, de EU en de EU-lidstaten.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ook Polen bezwaar maakt tegen ICS en daarmee een deel van het CETA-verdrag dreigt te blokkeren?3
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Financial Times d.d. 6 september 2017 en ben bekend met enkele van de Poolse bezwaren tegen het Investment Court System. Ik ben ook bekend met het feit dat Polen heeft ingestemd met de ondertekening van CETA door de EU en het akkoord zelf heeft ondertekend. Ik ga ervan uit dat Polen nog steeds achter zijn handtekening staat.
Welke gevolgen heeft deze stellingname voor de voorlopige inwerkingtreding en de ratificatie van het CETA-verdrag?
De stellingname van Polen heeft geen directe gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA. De afspraken over het Investment Court System worden overigens ook niet voorlopig toegepast. Deze afspraken kunnen pas van kracht worden nadat Canada, de EU en alle EU-lidstaten CETA hebben geratificeerd. Als Polen besluit CETA niet te ratificeren, kan het akkoord niet in werking treden. Een gemengd akkoord als CETA treedt namelijk pas in werking als het door alle verdragspartijen is geratificeerd (zie hiervoor ook artikel 30.7, tweede lid van CETA). De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval hierover een beslissing moeten nemen.
Hoe oordeelt u over het voorstel van Polen om het ICS-panel om te vormen tot een model waarbij er 28 rechters uit de huidige lidstaten deelnemen?4
Voor het kabinet zijn kwaliteitseisen aan de rechters doorslaggevend en niet hun nationaliteit. Ook bij veel internationale gerechtshoven is het gebruikelijk dat er niet een rechter uit elke verdragspartij wordt benoemd. Ik heb daarom twijfels bij het voorstel van Polen om één rechter uit elke EU-lidstaat te benoemen in het Tribunaal. Het voorstel betekent dat er 28 rechters met de nationaliteit van een EU-lidstaat moeten worden benoemd. Daarnaast moet Canada nog rechters voordragen. Het aantal rechters en de daarmee gepaard gaande kosten staan daarmee niet in verhouding tot het aantal te verwachten zaken.
Kunt u het volgende bevestigen: «Should Warsaw really take the step of refusing to ratify Ceta, it would hold up the full legal entry into force of the deal and, notably, the establishment of the investor court itself»?5
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat zowel Canada als de EU een zeer goed ontwikkelde rechtsstaat hebben en dat het ICS derhalve overbodig is? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het afsluiten van een handels- en investeringsakkoord met een gelijkgezind land als Canada heeft de mogelijkheid geboden om het systeem voor investeringsbescherming grondig te moderniseren. Canada en de EU en haar lidstaten hebben het verouderde Investor State Dispute Settlement (ISDS) hervormd tot het nieuwe Investment Court System met onder andere onafhankelijke rechters, transparante procedures, duidelijke waarborgen voor de beleidsvrijheid van overheden, afgebakende standaarden van investeringsbescherming en het voorkomen van misbruik van arbitrage. Ook is afgesproken nauw samen te werken in het opzetten van een multilateraal investeringshof. Hiermee zetten Canada en de EU en haar lidstaten de toon voor de toekomst en maken gebruik van de kans om het mondiale systeem voor de beslechting van investeringsgeschillen te hervormen.
Erkent u dat ICS een ondermijning van de 28 nationale rechtsstaten van de EU impliceert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, artikel 8.31 van CETA bepaalt dat het Tribunaal enkel uitspraken kan doen op basis van CETA of op basis van andere regels en beginselen van internationaal recht die toepasselijk zijn tussen Canada, enerzijds, en de EU en haar lidstaten, anderzijds. Het Tribunaal heeft niet de bevoegdheid om te toetsen of een maatregel in overeenstemming is met nationaal recht. Bovendien voorkomt het Investment Court System parallelle procedures: op grond van artikel 8.22 kan een investeerder enkel een claim over een vermeende schending van het verdrag bij het Tribunaal indienen, wanneer lopende procedures over eenzelfde schending bij een (inter)nationale rechtbank zijn ingetrokken en de investeerder zijn recht om een procedure bij een (inter)nationale rechtbank te starten, intrekt.
Acht u de ratificatie van CETA-verdrag, in het licht van de huidige ontwikkelingen, waarschijnlijk?
Ik ga ervan uit dat alle verdragspartijen achter hun handtekening staan.
Kunt u reageren op het bericht dat de Europese Commissie voornemens zou zijn om het EU-Australië verdrag en het EU-Nieuw-Zeeland verdrag middels de «fast track»-procedure te ratificeren?6
Het kabinet is voorstander van brede, diepgaande, duurzame en inclusieve handelsakkoorden. Het karakter van een EU-handelsakkoord (EU-only of gemengd) wordt bepaald door de inhoud van het akkoord en de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten. Die bevoegdheidsverdeling is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. In zijn advies ten aanzien van het EU-Singapore handelsakkoord heeft het EU-Hof vastgesteld dat het voorgenomen handelsakkoord tussen de EU en Singapore grotendeels onder de exclusieve bevoegdheid van de EU valt. De afspraken over indirecte investeringen en het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen buitenlandse investeerders en staten (het Investment Court System) vallen buiten de exclusieve EU-bevoegdheden.
Op 13 oktober komen de handelsministers van de EU-lidstaten informeel bijeen om van gedachten te wisselen over de gevolgen van de uitspraak van het EU-Hof inzake het EU-Singapore handelsakkoord. Daarbij komt ook het door Juncker gepresenteerde pakket aan handelsvoorstellen aan de orde. Nederland zal tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken de gedachtewisseling aanhoren om zo een standpunt te kunnen innemen bij de volgende formele Raad Buitenlandse Zaken Handel op 10 november 2017.
Erkent u dat de «fast track»-procedure een forse ondermijning van de soevereiniteit van de lidstaten impliceert? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om zich tegen de «fast track»-procedure inzake het EU-Australië verdrag en het EU-Nieuw-Zeeland verdrag te verzetten? Bent u breid om zich hier eveneens tegen te verzetten als het gaat om toekomstige handelsverdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Onrust in je hoofd en geen plek waar je hulp kunt krijgen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onrust in je hoofd en geen plek waar je hulp kunt krijgen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het aantal opnameplekken de afgelopen jaren is afgebouwd, en hoe dit zich verhoudt tot de ontwikkeling in het gebruik van ambulante zorg?
Ik informeer uw Kamer met de Monitor Ambulantisering en hervorming van de langdurige ggz (hierna: Monitor Ambulantisering) jaarlijks over de afbouw van de klinische capaciteit en de ontwikkelingen en opbouw van de ambulante zorg. Deze Monitor Ambulantisering heb ik u op 14 december 2016 aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr. 337). Uit de Monitor Ambulantisering bleek dat de afbouw van de klinische capaciteit doorzet en een verschuiving heeft plaatsgevonden van behandeling van de specialistische ggz naar de basis ggz. Ook kwam naar voren dat het totaal aantal cliënten dat ambulante basis ggz of ambulante specialistische ggz ontvangt afneemt en binnen de ambulante specialistische ggz het aantal intensievere trajecten (licht) daalt.
Kanttekening bij deze uitkomsten is wel dat er een grote toename te zien is bij de inzet van de praktijkondersteuner huisartsenzorg ggz (poh-ggz). Uit de Monitor generalistische basis-ggz (Kamerstuk 25 424, nr. 358) blijkt dat in 2015 relatief gezien negen keer zoveel patiënten met psychische problemen en symptomen de poh-ggz raadplegen dan in 2011. De poh-ggz is echter niet meegenomen in de uitkomsten van de Monitor Ambulantisering.
Het beeld dat de Monitor Ambulantisering schetst, stemt mij niettemin ontevreden. De opbouw van de ambulante zorg en ondersteuning moet worden versneld en geïntensiveerd en de ondersteuning vanuit het sociaal domein moet naar een hoger plan worden getild. Ik heb dan ook nadere afspraken hierover gemaakt met zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de Aanpak wachttijden ggz die ertoe moeten leiden dat zorgverzekeraars goede plannen van ggz-aanbieders zullen financieren.
Heeft daarmee in uw ogen de beoogde verschuiving van het beroep op opnameplekken naar ambulante zorg plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het geschetste beeld in het bericht dat mensen met een ernstige psychische aandoening met een acute zorgvraag nul op het rekest krijgen wanneer zij om hulp vragen?
Met mijn brief van 19 september jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 860) heb ik aangegeven dat voor mij voorop staat dat de patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ik verwacht dat zorgverzekeraars en aanbieders hun
verantwoordelijkheid nemen om in het belang van de patiënt te handelen. De NZa heeft mij laten weten specifiek toezicht te houden op de ggz en de komende periode bovenop de gemaakte afspraken te zitten en zodra instellingen of verzekeraars zich niet aan de afspraken houden, alle partijen aan de tafel te roepen om hieraan een einde te maken. Zo nodig zal de NZa handhavend optreden.
Hoe zijn voorzieningen voor acute geestelijke gezondheidszorg (ggz) nu geregeld?
De acute ggz wordt verleend door een dertigtal crisisdiensten die heel Nederland bestrijken en zich in het bijzonder richten op het beoordelen en zo nodig stabiliseren van mensen die verwezen zijn naar, of gemeld zijn bij de crisisdienst. Voor een goed overzicht en inzicht van deze deelsector, verwijs ik u naar het rapport van het bureau SiRM. Dit rapport heb ik bij brief van 25 februari 2015 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr. 265).
Ik heb uw vraag naar inzicht in vraag en aanbod van acute ggz opgevat als een vraag in hoeverre vraag en aanbod op elkaar aansluiten en of zich hier wachttijden voordoen. De NZa heeft op mijn verzoek in 20152 onderzoek gedaan naar de wachttijden in de acute ggz. De uitkomst van dit onderzoek was dat de wachttijd die er is om beoordeeld te worden door de crisisdienst, voornamelijk veroorzaakt wordt door reistijd en soms door een samenloop van meerdere aanvragen tegelijk. Uit het onderzoek bleek verder dat er wél wachttijden zijn om cliënten na de crisisbeoordeling/opvang door te verwijzen naar de gespecialiseerde ggz voor een vervolgbehandeling. Het probleem zit dus niet zozeer in de wachttijd voor de crisiszorg zelf, als wel in de wachttijd voor het vervolgtraject in de gespecialiseerde ggz ná de crisisopvang.
De problematiek in de acute ggz om mensen die dit nodig hebben snel te beoordelen en zo nodig snel in zorg te krijgen, komt daarmee niet voort uit onvoldoende beschikbaarheid van de acute ggz.
Het is wel van groot belang dat de samenwerking tussen de ketenpartners in de acute ggz verbeterd wordt en de organisatie en inrichting verbeterd wordt.
Partijen hebben met elkaar begin dit jaar de generieke module acute psychiatrie vastgesteld die een groot aantal knelpunten in de acute ggz aanpakt. Een groot aantal crisisdiensten is inmiddels in de praktijk aan de slag met deze verbeteringen.
Voldoende aanbod van acute ggz is geborgd via de Zorgverzekeringswet: de zorgverzekeraar heeft een zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg tijdig en binnen redelijke afstand voor zijn verzekerden beschikbaar is. De Nederlandse Zorgautoriteit ziet toe op de naleving van deze zorgplicht.
Is er inzicht in vraag en aanbod de afgelopen jaren? Zo ja, kunt u dat verstrekken?
Zie antwoord vraag 5.
Waar wordt de in het artikel beschreven «intensive home treatment» ingezet? In hoeverre wordt deze gefinancierd?
Intensive home treatment is een vorm van zorg die gefinancierd wordt op basis van de aanspraken die voorvloeien uit de Zorgverzekeringswet. Deze vorm van zorg wordt ingezet bij die mensen die intensievere zorg nodig hebben in hun eigen omgeving. Een dergelijke vorm van zorg kan aangewezen zijn na (langdurige) opname in een ggz-instelling of juist in het geval een verdergaande escalatie (met uiteindelijk opname) te voorkomen.
Deelt u de zorgen dat er mensen met een acute zorgvraag zijn die tussen wal en schip vallen doordat er niet voldoende acute psychiatrische hulpverlening beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Is het voldoende aanbod voor acute geestelijke gezondheidszorg in de wet gewaarborgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dit nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Problemen met de Participatiewet |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Inspectie SZW, waaruit blijkt dat veel gemeentes onderdelen van de Participatiewet niet werkbaar vinden? Deelt u de mening dat (delen van) de Participatiewet niet uitvoerbaar zijn?1
Mijn reactie op het rapport heb ik op 5 september jl. aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 34 352, nr. 64).
Begrijpt u dat veel ambtenaren de straffen te zwaar vinden, bijvoorbeeld om de uitkering met 100 procent te korten?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer vind ik het van het grootste belang dat gemeenten de beleidsvrijheid die zij hebben, ook benutten. Ze kunnen maatwerk bieden bij het opleggen van maatregelen.
Hoe vaak is de strafmaatregel opgelegd om een bijstandsgerechtigde met 100 procent te korten op zijn/haar uitkering?
In het Inspectierapport worden geen uitspraken gedaan over het absolute aantal maatregelen waarbij een bijstandsgerechtigde voor tenminste één maand en ten hoogste drie maanden met 100 procent wordt gekort op de bijstandsuitkering. Wel staat in het Inspectierapport (blz. 28 en 29) dat op basis van de dossierstudies en interviews bij 12 gemeenten, bij het niet naleven van de arbeidsverplichtingen in ongeveer 50% van de dossiers een maatregel tot verlaging van de uitkering met 100 procent van de uitkeringshoogte is opgelegd. Uit navraag bij de Inspectie SZW blijkt dat bij de dossierstudies bij de 12 gemeenten 110 dossiers zijn onderzocht van personen aan wie deze gemeenten vanwege niet naleving van de arbeidsverplichtingen een maatregel hebben opgelegd. Ook blijkt uit navraag bij de Inspectie dat in het merendeel van deze gevallen de gemeenten de maatregel tot verlaging van de uitkering met 100 procent voor één maand hebben doorgevoerd. Deze verlaging werd in twee gevallen over twee maanden uitgesmeerd en in vier gevallen over drie maanden.
De maatregel tot verlaging van de uitkering met 100 procent leidde dus niet tot beëindiging van de uitkering maar tot verrekening.
Bent u bereid deze rigide strafmaatregel te beëindigen of op zijn minst te versoepelen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u uitkeringsgerechtigden beter informeren over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot herziening van een opgelegde maatregel?
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd naar de colleges van burgemeester en wethouders. Zij informeren bijstandsgerechtigden over de mogelijkheden om herziening van een maatregel te vragen. De gemeenteraden controleren de colleges van burgemeester en wethouders.
Bent u bereid met gemeentes in gesprek te gaan over een minder rigide uitvoering van de Participatiewet?
In voornoemde reactie op het Inspectierapport heb ik aangegeven dat de uitkomsten van het Inspectieonderzoek besproken zullen worden met de VNG bij het eerstvolgende bestuurlijk overleg.
Deelt u de mening van de Inspecteur-generaal van de Inspectie SZW dat de Participatiewet moet worden aangepast, met name als het gaat om de zwaarte van de sancties?
Zie antwoord vraag 2.
De berichtgeving omtrent het alarm slaan van de Nederlandse spoorsector over Duitse stremming bij Rastatt |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Spoorsector slaat alarm over Duitse stremming»?1
Ja.
Wanneer en door wie is uw ministerie erover geïnformeerd over een incident bij bouwwerkzaamheden aan het spoor bij het Duitse Rastatt op 12 augustus 2017 waardoor het spoorgoederenvervoer geblokkeerd is?
Op dinsdag 15 augustus 2017 is het ministerie door spoorgoederenvervoerders geattendeerd op de calamiteit bij het Duitse Rastatt.
Wat vindt u van deze stremming?
De stremming is buitengewoon hinderlijk en veroorzaakt economische schade. In de spoorgoederencorridor Rijn-Alpen is het belangrijkste traject geblokkeerd voor het spoorgoederenvervoer tussen de Nederlandse zeehavens en Nederlandse handels- en industriegebieden enerzijds en terminals in Zwitserland en Italië anderzijds. Bovendien zijn omleidingsroutes wegens gepland onderhoud beperkt beschikbaar. De stremming leidt daarmee tot forse vertragingen, uitval van treinen, hogere kosten en verlies van productie voor verladers, vervoerders en terminals en is schadelijk voor de concurrentiepositie van het spoorgoederenvervoer.
Hebt u contact gezocht met het Duitse Ministerie van Verkeer en Infrastructuur? Zo ja, wat is de uitkomst van dat gesprek? Zijn er toezeggingen gedaan over de oplossing van de stremming, de afhandeling van de schade en/of de capaciteitsverdeling? Zo ja, worden deze tot nu toe nagekomen? Zo nee, op welke termijn gaat u dat doen?
Op 17 augustus 2017 heb ik contact gezocht met het Duitse Bondsministerie voor Verkeer en digitale Infrastructuur. Sindsdien heeft het ministerie regelmatig contact onderhouden met de Duitse partners over de stand van zaken en de voortgang. Tevens is er regelmatig contact tussen DB Netz en ProRail op basis waarvan de goederenvervoerders en de zeehavens worden geïnformeerd. Ook informeert het management van de spoorgoederencorridor Rijn-Alpen mij wekelijks over de stand van zaken.
De stremming heeft de absolute aandacht van het Bondsministerie en de infrastructuurbeheerder DB Netz heeft als eerstverantwoordelijke alles in het werk gesteld om de stremming zo snel mogelijk te repareren en het getroffen verkeer zo goed mogelijk om te leiden. Dit bleek geen gemakkelijke opgave omdat de schade aan de infrastructuur enorm was in combinatie met beperkte capaciteit op de omleidingsroutes.
In de afgelopen weken heeft mijn ministerie de zorgen van goederenvervoerders en zeehavens overgebracht en aangedrongen op maximale creativiteit in het vinden van oplossingen. DB Netz heeft met man en macht gewerkt aan het vinden van oplossingen voor de problemen van vervoerders. Zo zijn de geplande bouwwerkzaamheden op omleidingsroutes ingekort en is onderhoud uitgesteld. Dit heeft gezorgd voor extra capaciteit. Vervoerders lopen echter aan tegen andere beperkingen. Zo is het profiel waarbinnen treinen moeten rijden op omleidingsroutes (bijvoorbeeld de diameter van tunnels) kleiner dan op de oorspronkelijke route via Rastatt, waardoor sommige treinen geen gebruik konden maken van de omleidingsmogelijkheden. Ook zijn vervoerders geconfronteerd met beperkingen ten aanzien van de inzetbaarheid van machinisten (taaleisen, wegbekendheid) en locomotieven (verschillen in beveiligingssystemen en toelating). Al met al bleef de uiteindelijke benutting van de gevonden extra capaciteit op omleidingsroutes beperkt.
Op 27 augustus 2017 heeft DB Netz gecommuniceerd dat het spoor nabij Rastatt vanaf 7 oktober aanstaande weer beschikbaar zal zijn. Inmiddels heeft DB Netz aangegeven dat dit vijf dagen eerder zal zijn, i.c. vanaf 2 oktober.
Bent u bekend met de oproep van de Zwitserse Bondspresident Doris Leuthard?2
Ja, die is mij bekend. Zij heeft zich op 25 augustus jongstleden tot Minister Dobrindt gericht en aandacht gevraagd voor zo spoedig mogelijk herstel en in de tussentijd voldoende omleidingsmogelijkheden.
Recentelijk heb ook ik mij per brief tot Minister Dobrindt gericht met een vergelijkbaar verzoek. Tevens heb ik gevraagd om een evaluatie opdat lering getrokken kan worden voor de toekomst.
Is er nu contact tussen de Duitse en Nederlandse overheid over de stremming? In hoeverre wordt u geïnformeerd over de voortgang bij het oplossen van de stremming? Hoe lang zal deze situatie voortduren?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u een beeld van de schade die Nederlandse goederenvervoerders en havens nu dagelijks oplopen? Hoe wordt deze schade gemonitord? Hoeveel treinen vallen er door de stremming dagelijks uit of worden omgeleid? Wat zijn de financiële gevolgen van deze stremming voor de Nederlandse goederenvervoersector en havens tot nu toe?
Mij is geen exact beeld van de schade bekend. Volgens inschattingen in de sector loopt de schade voor Nederlandse goederenvervoerders, terminals en havens in de tientallen miljoenen euro’s. In mijn brief aan Minister Dobrindt heb ik gevraagd om de economische effecten van de stremming in kaart te brengen, het resultaat daarvan te delen en duidelijkheid te bieden over de aansprakelijkheid.
Met dagelijks gemiddeld 200 goederentreinen is het nu gestremde tracé één van de drukste trajecten voor het spoorgoederenvervoer in Europa. In de eerste weken na de stremming is tot 25 procent van dit aantal daadwerkelijk omgeleid over alternatieve routes door Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk. Zoals hiervoor geschetst, zijn er verschillende beperkingen die de benutting van alternatieve treinpaden hinderen.
Bent u bekend met de brandbrief die 19 belangenorganisaties op 4 september aan de Duitse Minister van Verkeer en Infrastructuur Alexander Dobrindt en de Europese Commissaris Violeta Bulc hebben gestuurd?3 Is er, gezien het feit dat alternatieve routes, zoals omrijden door Frankrijk, vaak lastig in gebruik blijken te nemen, bijvoorbeeld door een tekort aan Franse machinisten, door uw ministerie ook contact gezocht op Europees niveau? Zo ja, wat waren de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u voornemens dat te doen?
Ja, ik ben bekend met de brandbrief. De Europese Commissie heeft op 12 september jongstleden een ronde tafel bijeenkomst met sectorpartijen georganiseerd over de stremming. Voorts zal op 11 oktober 2017 een extra bijeenkomst plaats vinden van het uitvoerend comité van de spoorgoederencorridor Rijn-Alpen. Ministeriële vertegenwoordigers zullen dan met het management van de spoorgoederencorridor een eerste evaluatie bespreken van de stremming; Nederland is momenteel voorzitter van dit uitvoerend comité. De calamiteit laat zien dat het traject dat de gezamenlijke uitvoerende comités van de spoorgoederencorridors in gang hebben gezet om de afspraken uit de Ministersverklaring «Rail freight corridors to boost international freight» van 21 juni 2016 van Rotterdam te effectueren, onverminderd urgent is. Er moeten lessen getrokken worden uit deze stremming, zodat we verder kunnen bouwen aan een robuust Europees spoorwegnet.
Deelt u de conclusie dat er zo snel mogelijk een oplossing moet komen en er alles aan gedaan moet worden om Nederlandse verladers, havens en goederenvervoerders precies op de hoogte te houden van de tijdstabel en stappen naar het volledig oplossen van de stremming? Zo ja, op welke manier worden zij op de hoogte gehouden?
Ja. De Duitse partners spannen zich verregaand in om, in samenwerking met alle partijen, de schade aan de infrastructuur te Rastatt te herstellen en het getroffen verkeer zo goed mogelijk om te leiden. Nederlandse belanghebbenden worden op allerlei manieren geïnformeerd. Zo staat de klantendienst van DB Netz de Nederlandse vervoerders ter zijde met informatie op de website, met dagelijkse telefonische conferenties en specifieke, bilaterale contacten.