De Wet Normering Topinkomens 3 |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bereid de Kamer voor donderdag 28 september 2017 de documenten te sturen van de in voorbereiding zijnde Wet normering topinkomens 3?1
In het regeerakkoord «Bruggen slaan» is het voornemen kenbaar gemaakt om de Wet normering topinkomens (WNT) van toepassing te laten zijn op alle functionarissen in de publieke en de semipublieke sector. Om hieraan invulling te geven heb ik op 6 juli 2015 de verkenning uitbreiding personele reikwijdte WNT naar uw Kamer gestuurd2. Op 12 april 2016 is het ontwerpwetsvoorstel inclusief de memorie van toelichting openbaar gemaakt ten behoeve van de internetconsultatie. In de periode tot 17 mei 2016 is er de gelegenheid geweest zienswijzen in te dienen. Op basis hiervan is het wetsvoorstel aangepast en na besluitvorming in de ministerraad voorgelegd aan de afdeling advisering van de Raad van State. De afdeling heeft voor de zomer advies uitgebracht. Artikel 26 van de Wet op de Raad van State schrijft voor dat het wetsvoorstel, het advies van de Raad van State en het nader rapport gezamenlijk openbaar worden gemaakt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel, advies en nader rapport worden tevens openbaar gemaakt na een besluit een wetsvoorstel niet verder in procedure te brengen. Zoals ik de Kamer bij diverse gelegenheden heb gemeld3 laat ik het besluit om het wetsvoorstel uitbreiding personele reikwijdte WNT in te dienen over aan het volgende kabinet. Op dat moment zal het kabinet conform de voorgeschreven procedure het advies van de Raad van State, het nader rapport en het wetsvoorstel openbaar maken.
Het bericht ‘Gesprekken over schadeprotocol aardbevingsgebied vastgelopen’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesprekken over schadeprotocol aardbevingsgebied vastgelopen»?1
Ja.
Wat zijn de belangrijkste moeilijkheden bij de gesprekken rondom het nieuwe schadeprotocol en hoe wilt u die oplossen?
In mijn brief van 19 september jongstleden (Kamerstuk 33 529, nr. 383) heb ik aangegeven dat tot mijn spijt de gesprekken om te komen tot een nieuw schadeprotocol nog niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. Het proces om te komen tot een nieuw schadeprotocol is complex, mede door het benodigde draagvlak en de grote zorgvuldigheid waarmee het opgesteld en vastgesteld dient te worden.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) nog steeds een grote rol heeft bij het vaststellen van de schade en het bepalen in welke gebieden mogelijk schade is opgelopen na een beving? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit niet gewenst is en hoe gaat u dit oplossen?
Het proces om te komen tot een nieuw schadeprotocol wordt ingevuld door gesprekken met alle betrokken partijen. Dit proces loopt nog. Alle partijen, inclusief NAM, zijn het eens over het uitgangspunt dat NAM niet langer een rol dient te spelen in het proces van beoordeling van schadeoorzaken en beslissingen over de hoogte van vergoedingen, waarbij NAM wel haar aansprakelijkheid behoudt.
Wordt de NAM in de laatste conceptversie van het schadeprotocol daadwerkelijk compleet buiten het systeem van beoordeling en afhandeling gehouden? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er geen overeenstemming is tussen de NAM en het Groninger Gasberaad over het bewijsvermoeden? Zal er in het uiteindelijke schadeprotocol staan dat de NAM moet bewijzen dat schade aan huizen niét is veroorzaakt door bevingen zodat gedupeerden niet meer hoeven te bewijzen dat de schade is veroorzaakt door de mijnbouw? Zo nee, waarom niet?
Het bewijsvermoeden is wettelijk vastgelegd (Burgerlijk Wetboek Artikel 6:177a) en zal dus een plaats krijgen in het nieuwe schadeprotocol. Dit betekent inderdaad dat het bij een redelijk vermoeden van fysieke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningen wordt aangenomen dat dit de schadeoorzaak is.
Gelden de nieuwe afspraken ook voor mijnbouwschade in de provincies Drenthe en Friesland?
Voorop staat dat een mijnbouwer wettelijk aansprakelijk is voor alle schade die hij veroorzaakt met zijn activiteiten. Schade wordt dus vergoed, waar die zich ook in Nederland voordoet, dus ook in Drenthe en Friesland. Het nieuwe schadeprotocol waar deze vragen over gaan, zal alleen betrekking hebben op schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. Ik heb daarnaast de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) gevraagd om de technische aspecten die aan de orde komen bij de beoordeling van schade door mijnbouw in het gehele land tegen het licht te houden met de vraag of dit moet leiden tot aanpassing van de nu gebruikte protocollen voor schadeafhandeling. Ik verwacht dat het advies van de Tcbb zal bijdragen aan een betere afhandeling van schade door alle soorten van mijnbouw in heel Nederland.
Hoe wordt de achterstand van de afwikkeling van de schademeldingen ingelopen, aangezien de schadeafwikkeling rondom mijnbouwschade al sinds 31 maart 2017 vrijwel stil ligt? Hoe zorgt u ervoor dat dit tijdig en zorgvuldig gebeurt?
Het Centrum Veilig Wonen (CVW) is op 24 juli jl., onder regie van de Nationaal Coördinator Groningen, weer gestart met de opname van schades die sinds 31 maart 2017 zijn gemeld en die in de tussentijd niet werden opgenomen. Het gaat vooralsnog om het vastleggen van alle in de woning aanwezige schades en beantwoording van een aantal feitelijke vragen door de bewoner/eigenaar. Er wordt nog geen oordeel gevormd over de oorzaak van de schade. Dit komt aan de orde zodra een nieuw schadeprotocol in werking treedt. Zodra het schadeprotocol in werking treedt, zullen de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van schade alles in het werk stellen om de achterstand in te halen.
Blijft de Commissie Bijzondere Gevallen actief? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is de Commissie Bijzondere Situaties in het leven geroepen omdat met de bestaande compensatieregelingen een aantal mensen «tussen wal en schip» dreigde te raken. De commissie heeft de beschikking over een budget om mensen in urgente bijzondere situaties snel te kunnen helpen. In het kader van de gesprekken over het schadeprotocol wordt het geheel bezien.
Op welke termijn verwacht u dat het schadeprotocol wordt vastgesteld?
Gezien de complexiteit van het vraagstuk en het grote belang van draagvlak en zorgvuldigheid verwacht ik dat een nieuw schadeprotocol zal worden vastgesteld na het aantreden van een volgend kabinet.
Mededelingen in de Troonrede en media over de voor 2018 verwachte koopkrachtontwikkeling |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken in de Troonrede: «De regering heeft ervoor gezorgd dat alle groepen, ook sociale minima en ouderen, in 2018 in ieder geval hun koopkracht behouden» en: «Toch merkt niet iedereen de economische groei voldoende in het dagelijks leven»?
Ja. Waarbij de opmerking past dat genoemde zinnen in omgekeerde volgorde in de Troonrede voorkwamen.
Vindt u deze omschrijvingen van de verwachte koopkrachtontwikkeling, en in relatie tot de koopkrachtontwikkeling juist, duidelijk, volledig en voldoende genuanceerd, gegeven het feit dat in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) 2018 te lezen valt dat 13% van de werkenden de «nul» houdt of er op achteruitgaat in koopkracht, en dat dit het geval is voor zelfs 23% van de uitkeringsontvangers, en 24% van de gepensioneerden? Kunt u uw antwoord uitvoerig motiveren?
In de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) valt te lezen dat dankzij het koopkrachtpakket de groepen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in 2018 in doorsnee op vooruit gaan. Dit is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de raming van het CPB ten tijde van het CEP2017, toen het CPB raamde dat deze groepen er juist op achteruit zouden gaan. De uitspraken in de Troonrede geven weer wat in algemene zin het effect is geweest van de inspanningen van het kabinet op de koopkracht.
Wanneer het CPB raamt dat gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden er in doorsnee (mediaan) op vooruit gaan, kan dit niet worden geïnterpreteerd als een koopkrachtgarantie voor individuele huishoudens. Daarvoor zijn deze groepen te divers. Het is inherent aan algemene indicatoren zoals de mediane koopkracht dat ze bedoeld zijn om iets zeggen over de algemene ontwikkeling, maar een deel van de onderliggende informatie verloren gaat. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de economische groei. Wanneer het CPB raamt dat de economie volgend jaar met 2,5% groeit, kan een individuele sector toch te maken krijgen met krimp. Om meer inzicht in de koopkracht te bieden, geven zowel het CPB als het Ministerie van SZW gedetailleerde informatie. In deze informatie, waar het lid Krol naar verwijst, is te zien dat ondanks dat uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in doorsnee op vooruit gaan, er ook huishoudens zijn die er op achteruit gaan.
Is het waar dat mogelijke effecten van gemeentelijk beleid op de koopkrachtontwikkeling in de cijfers in de begroting SZW 2018 niet zijn meegenomen, en deelt u de mening dat dit gegeven óók reden zou moeten zijn algemene uitspraken over de koopkrachtontwikkeling meer te nuanceren?
Gemeentelijke regelingen zoals bijzondere bijstand en kwijtschelding van lokale lasten worden meegenomen in de cijfers over de armoedeval. Bij de berekening van de andere koopkrachtcijfers wordt alleen gerekend met landelijke regelingen. Omdat er ook aanzienlijke verschillen zijn in het beleid van individuele gemeenten, is het niet mogelijk dit mee te nemen in de koopkrachtramingen.
Overigens moet het effect van gemeentelijke regelingen ook niet worden overschat. De inkomsten aan gemeentelijke belastingen bedroegen in 2016 € 5,7 mld (bron: CBS Statline) tegenover € 258,8 mld inkomsten voor het rijk aan belastingen en premies. Dit geeft aan dat het mogelijk is om algemene uitspraken te doen over de koopkrachtontwikkeling op basis van alleen de landelijke regelingen. In individuele gevallen blijft het zo dat gemeentelijke ontwikkelingen kunnen afwijken van landelijke ontwikkelingen en daardoor de koopkracht van individuele huishoudens kan afwijken per gemeente.
Deelt u de conclusies van onderzoek naar lokale lasten in opdracht van de gezamenlijke seniorenorganisaties1, dat afhankelijk van de gemeente waar men woont de koopkracht van vergelijkbare huishoudens van senioren tot wel honderden euro’s uiteen kan lopen, en dat juist gemeenten het verschil kunnen maken in koopkracht? Vindt u dat dit gegeven eveneens aanleiding zou moeten zijn het algemene beeld over koopkrachtverwachtingen te nuanceren, en niet alleen desgevraagd in media te erkennen dat het koopkrachtbeeld voor (veel) mensen ook wel eens (veel) slechter kan gaan uitvallen?
Het onderzoek van de gezamenlijke seniorenorganisaties laat zien dat door een daling in de eigen bijdrage WMO de koopkrachtontwikkeling van veel senioren in 2017 positiever is dan het kabinet op basis van landelijke regelingen heeft berekend. Dat is positief nieuws. Daarnaast is het zo dat gemeenten beleidsvrijheid hebben in het vaststellen van de gemeentelijke belastingen. Doordat gemeenten verschillende afwegingen maken, kunnen er verschillen ontstaan tussen gemeenten. Het onderzoek laat ook zien dat hoewel de absolute hoogte van belastingen verschilt, de verschillen in de ontwikkeling van jaar-op-jaar veel minder groot zijn. De ontwikkeling in heffingen ligt in de meeste onderzochte gemeenten in lijn met de inflatie, of daaronder. Dit geeft aan dat zelfs als de gemeentelijke heffingen meegenomen konden worden, het effect op de totale koopkrachtontwikkeling beperkt zou zijn. Dit neemt niet weg dat het goed is om te wijzen op de beperkingen van de koopkrachtplaatjes. In de Miljoenennota is dit jaar extra aandacht gegeven aan de beperkingen van de koopkrachtplaatjes (paragraaf 2.2)
Deelt u de mening, dat ook het voornemen van de regering om Wajongeren met arbeidsvermogen per 1 januari 2018 5% te korten terwijl duidelijk is dat zij onvoldoende kans hebben om duurzaam aan het werk te komen, de stelling volstrekt onhoudbaar maakt dat alle groepen in 2018 «in ieder geval hun koopkracht behouden»? Kunt u uw antwoord motiveren?
De groepen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden gaan er in 2018, dankzij het koopkrachtpakket, in doorsnee op vooruit. Er zijn individuele gevallen waarin dat niet het geval is. Volgend jaar wordt de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen verlaagd. Alle beleidsmaatregelen met een koopkrachteffect in 2018 worden beschreven in de begroting van SZW.
Deelt u de mening dat het voor het grote publiek onvoldoende nuanceren van verwachtingen voor de koopkracht kan leiden tot ondermijning van het vertrouwen in beleidsmakers en politiek? Vindt u de waarschuwing van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) voor een te positieve kijk op de koopkracht terecht?2 Kunt u uw antwoord motiveren?
Het is altijd goed om de koopkrachtcijfers te nuanceren. De koopkracht van individuele huishoudens wijkt per definitie af van de algemene ramingen van het kabinet. Dit kan in positieve zin zijn (mensen die door de aantrekkende economie een baan vinden), maar ook negatief. Het is belangrijk voor het vertrouwen in beleidsmakers en politiek om open te zijn over de effecten van beleid. Het kabinet doet dit ook in de begroting van SZW en dit jaar ook door hier in de Miljoenennota aandacht voor te vragen (paragraaf 2.2). Ook het CPB geeft in de MEV veel aandacht aan de koopkrachtontwikkeling. Naar mijn mening ontstaat hierdoor een genuanceerd beeld. Daarnaast is het ook goed dat organisaties als het Nibud vanuit hun verantwoordelijkheid wijzen op de risico’s.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 1 oktober 2017? Zo nee, waarom niet?
Nee, een zorgvuldige beantwoording van Kamervragen kost tijd.
De bezuinigingen die bestuurders van ZGT Hengelo en Almelo willen doordrukken |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de uitspraken van bestuurders van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) die mogelijk patiëntenstops willen invoeren, vanwege de financiële situatie?1 2 3 4
Inmiddels heeft ZGT bekend gemaakt welke maatregelen het zal nemen om te komen tot een financieel gezond ziekenhuis. In het ziekenhuis zal een reductie van 150 FTE aan arbeidsplaatsen plaatsvinden in de periode 2017 tot en met 2019; grotendeels via natuurlijk verloop maar gedwongen ontslagen worden niet uitgesloten.
Het ziekenhuis heeft nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op beide locaties van het ziekenhuis. ZGT geeft aan hierover nog met de zorgverzekeraars in gesprek te zijn. Hiervoor wordt nog een apart traject doorlopen waarbij kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid voorop staan, aldus ZGT.
In vraag 1 refereert u aan een bericht van RTV Oost, waarin staat dat de bestuursvoorzitter van ZGT heeft aangegeven dat hoe dan ook bezuinigd zou gaan worden op het aanbieden van de ziekenhuiszorg, «desnoods via een patiëntenstop». ZGT heeft mij laten weten dat dit geen correcte weergave is van de uitlatingen van de bestuursvoorzitter van ZGT. ZGT heeft aangegeven dat patiëntenstops niet worden nagestreefd. Daarnaast heeft ZGT aangegeven dat het ziekenhuis van de zorgverzekeraars eerlijke prijzen wil krijgen voor de zorg die het levert, en dat het de zorg die het levert, ook vergoed wil krijgen.
Ik waardeer het dat de Raad van Bestuur van ZGT ervoor heeft gekozen om in een vroeg stadium zo transparant mogelijk te zijn over de situatie. Het gebeurt te vaak dat dergelijke besluitvormingsprocessen zich jarenlang volledig achter de gesloten deuren van de zorgaanbieder afspelen, wat tot veel meer onrust onder de partijen en burgers in de regio leidt. Ik vind, evenals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft bericht, echter wel dat discussies over de contractering niet via de media moeten worden uitgevochten. De contractering is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars en eventuele onderlinge discussies hierover dienen aan andere tafels plaats te vinden, ook om onrust onder patiënten te voorkomen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 860).
Vindt u het wenselijk dat de bestuurders van ZGT de Hengelose gemeenteraad wél hebben geïnformeerd, maar dat ze de Hengelose bevolking, waarvan duizenden mensen hun handtekening hebben gezet voor het behoud van een volwaardig ziekenhuis in Hengelo, niet hebben geinformeerd?
Zoals mijn ambtsvoorganger u in antwoord op uw eerdere vragen over ZGT heeft laten weten, is het van belang dat bij beslissingen die invloed hebben op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog. Daarbij zouden alle relevante regionale partijen, waaronder ook de inwoners uit de omgeving, al dan niet via de betrokken gemeenten, betrokken moeten zijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528).
Ik vind de communicatie van ZGT over de stand van zaken richting betrokken partijen, waaronder ook de cliëntenraad en de gemeenten Almelo en Hengelo, positief. Ik hoop dat de zorgaanbieder de inwoners bij een dergelijk proces betrekt. Ik zie daarin voor mijzelf op dit moment geen rol. Eerder dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger ZGT al gesproken over het betrekken van onder meer de inwoners bij dit proces, en daarbij onder meer het advies gegeven hiertoe ook (één of meerdere) bewonersavonden te organiseren. Het ziekenhuis heeft daarop laten weten op andere manieren met de inwoners uit de omgeving in gesprek te zijn: het ziekenhuis heeft informatiebijeenkomsten gepland met onder meer de gemeenteraden van Almelo en Hengelo, en is in gesprek met de Cliëntenraad.
Bent u bereid deze bestuurders hierop aan te spreken en te zorgen dat besluitvorming aangaande de bezuinigingsplannen voor iedereen tegelijkertijd openbaar wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van wethouder Bron van de gemeente Hengelo, huisartsen en zorgverzekeraar Menzis die vinden dat acute zorg en spoedeisende hulp een basisvoorziening is in dit ziekenhuis en dit niet mag worden onthouden aan de Hengelose bevolking?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft het ziekenhuis nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op de locaties van ZGT in Hengelo en Almelo. Ik meng mij hier echter niet in. Mijn beleid is erop gericht dat de voor de «45-minutennorm» «gevoelige» afdelingen voor Spoedeisende Hulp (SEH’s) niet verdwijnen. Aangezien de SEH op locatie Hengelo niet «gevoelig» is voor de 45 minuten norm is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. Ik vind wel, zoals ik heb aangegeven, dat het ziekenhuis hierover goed met iedereen moet communiceren.
Deelt u de mening dat huisartsen, de gemeente Hengelo en zelfs zorgverzekeraar Menzis die vinden dat het ZGT ziekenhuis in Hengelo volwaardig behouden moet blijven, de bestuurders een pas op de plaats moeten maken en de plannen moeten wijzigen, zodat het ziekenhuis niet uitgekleed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft de gemeente Hengelo om te voorkomen dat de spoedeisende hulppost komt te sluiten en/of dat er patiëntenstops worden ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat voor het vaststellen van de locatieprofielen voor de beide ziekenhuislocaties van ZGT nog een apart traject wordt doorlopen. Ik ga ervan uit dat de gesprekken hierover met alle betrokken partijen worden voortgezet. De gemeenteraad kan in deze gesprekken zijn mening aan het ziekenhuis geven. Ik neem aan dat het ziekenhuis ook deze mening meeweegt om tot een gedegen besluit te kunnen komen over de uiteindelijke locatieprofielen.
Wilt u de Kamer per direct informeren als de bezuinigingsplannen van de bestuurders van het ZGT bekend worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar antwoord op uw vragen van 30 juni jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528, antwoord op vraag5 heeft aangegeven, is dit niet de verantwoordelijkheid van de Minister. In mijn antwoord op vraag 1 vindt u desalniettemin wel de informatie waarover ik op dit moment beschik.
Deelt u de mening dat als er zoveel zorgen, onzekerheid en woede is onder de Hengelose bevolking over het uitkleden van hun ziekenhuis, er gekeken moet worden naar alternatieven om te zorgen dat het ziekenhuis behouden blijft in plaats van dat de beslissing ligt bij bestuurders die duidelijk voorstander zijn van het uitkleden van het Hengelose ziekenhuis? Welke rol ziet u hierin als systeemverantwoordelijke Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Het bericht “Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: 'Dieptepunt in zorg'” |
|
Kees van der Staaij (SGP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: «Dieptepunt in zorg»»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ik betreur het dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Krijgt u ook signalen binnen dat patiënten moeten worden opgenomen in of niet ontslagen kunnen worden uit ziekenhuizen of hospices, omdat ze thuis niet de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat wanneer mensen niet meer thuis kunnen sterven wegens een tekort aan verpleegkundigen dit een dieptepunt is? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te voorkomen?
Bij het praktijkteam palliatieve zorg zijn het afgelopen jaar in totaal 17 meldingen binnengekomen waaruit bleek dat palliatieve terminale zorg thuis niet geregeld kon worden. Zeven van deze meldingen heb ik deze zomer ontvangen. Een tekort aan personeel of het bereiken van het budgetplafond zijn vaak de oorzaak.
Dat budgetplafonds of ontoereikende afspraken in de inkoop de oorzaak zijn van de knelpunten, vind ik onacceptabel. Voor palliatieve terminale zorg thuis zijn de randvoorwaarden voor een adequate zorginkoop namelijk goed geregeld. Zo bleek uit het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de NZa2 dat er geen bekostigingsknelpunten zijn voor de wijkverpleging waarvoor regelgeving moest worden aangepast. Wel kwamen er uit het rapport enkele knelpunten naar voren die ondervangen konden worden door informatievoorziening. Ik heb daarin voorzien via de Informatiekaart Palliatieve Zorg3 waarin aan zorgprofessionals duidelijkheid wordt geboden over de financiering van palliatieve terminale zorg.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Mocht het budget toch tot problemen leiden, dan kan dat gemeld worden bij het meldpunt van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving contact opnemen met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om het signaal verder te onderzoeken. Op basis daarvan zal de NZa besluiten of en zo ja welke acties nodig zijn.
Als tweede oorzaak komt uit de 17 signalen die het praktijkteam heeft ontvangen, het tekort aan personeel naar voren. Het is bekend dat de vraag naar wijkverpleegkundigen groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Wat is op dit uw moment rol in de gesprekken tussen de diverse partijen, zoals beschreven in het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en hoe verlopen deze gesprekken?
Naar aanleiding van het rapport «Palliatieve zorg op maat» organiseert de NZa in het kader van de toekomst van de bekostiging van palliatieve terminale zorg begin 2018 ronde tafelgesprekken met experts en direct betrokkenen. In deze gesprekken staat het doen van suggesties ten aanzien van verandering van de bekostiging centraal. Ik vind het goed dat de NZa deze rol op zich neemt.
Daarnaast is uit het rapport naar voren gekomen dat er soms knelpunten in de regio zijn, waarvoor gesprekken met partijen op regionaal niveau worden gevoerd. Het gaat hierbij om gesprekken met transferverpleegkundigen in het ziekenhuis, lokale hospices of thuiszorgorganisaties. Het praktijkteam palliatieve zorg is bij deze gesprekken betrokken. Hierbij roept het praktijkteam op tot lokale samenwerking.
Kunt u toelichten of de kwaliteit van de palliatieve zorg voor patiënten onder druk staat, gezien het feit dat de NZa concludeert dat onnodige, onwenselijke en vertraagde overplaatsingen niet in het belang van de patiënt zijn? Bent u voorts bereid om verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg om deze kwaliteit te waarborgen? Zo ja, wanneer worden wij over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Onnodige en onwenselijke overplaatsingen zijn inderdaad niet in het belang van de cliënt. Op zich betekent dat nog niet dat de kwaliteit van de palliatieve zorg onder druk staat; de NZa geeft immers aan dat deze internationaal gezien op een hoog niveau staat en dat mensen over het algemeen heel tevreden zijn over de zorg die zij aan het einde van hun leven ontvangen. In dit geval gaat het dus om kwalitatief goede zorg die niet op de plek van voorkeur kan worden gegeven.
Ik ben bereid om langs drie sporen verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg, namelijk:
Is het mogelijk dat deze signalen wijzen op onvoldoende inkoop van palliatieve zorg door de zorgverzekeraars? Bent u bereid onderzoek te doen naar dit mogelijke verzuim van de zorgplicht? Zo ja, wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Palliatieve terminale zorg valt onder de aanspraak wijkverpleging. Ik heb geen reden om aan te nemen dat palliatieve terminale zorg niet voldoende wordt ingekocht. Uit de NZa monitor wijkverpleging over 2016 kwam bovendien kwam naar voren dat de inkoop voldoende geborgd is.
Wanneer gedurende het jaar blijkt dat het budget in de regio onvoldoende is, is het aan de zorgaanbieder hier tijdig over in gesprek te gaan met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar heeft vervolgens in het kader van de zorgplicht de verantwoordelijkheid bij te contracteren waar dat nodig is.
Om dit te vergemakkelijken zie ik dit jaar ook goede voorbeelden bij verzekeraars die bijvoorbeeld specifiek voor palliatieve terminale zorg geen budgetplafond of een groeipercentage meenemen in de inkoop. Dit vind ik positieve ontwikkelingen.
Ook het aankomende jaar zal de NZa monitoren hoe de inkoop over 2017 is verlopen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2018.
Deelt u de mening dat mensen er altijd voor moeten kunnen kiezen thuis te sterven onder de juiste begeleiding? Hoe gaat u daar op toezien?
Ik vind het van belang dat het levenseinde met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg wordt omgeven. De behoefte van mensen die hiermee te maken hebben, is hierbij leidend. Daarbij zou iedere persoon in de laatste levensfase de keuze moeten krijgen om thuis te sterven als hij of zij dat wil. Uiteraard moet dit wel verantwoord zijn. De betrokken zorgprofessional is in staat om te beoordelen of dit het geval is.
Ik houd de vinger aan de pols door zolang dit nodig is het praktijkteam palliatieve zorg in stand te houden. Van daaruit kunnen problemen in de regio actief en direct worden opgelost. Daarnaast kunnen mensen – wanneer het niet lukt om de palliatieve terminale zorg te regelen en de zorgverzekeraar ook geen actie onderneemt – een melding doen bij het meldpunt van de NZa. De NZa zal indien nodig partijen actief aanspreken.
Het verstrekken van Europese paspoorten na een investering in de Cypriotische economie |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Cypriotische autoriteiten zogenaamde «Golden Visa» verlenen aan miljardairs na een investering in het land?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Europese Commissie waar het artikel naar verwijst? Zo ja, kunt u de resultaten van dit onderzoek delen? Zo nee, kunt u uitzoeken hoe dit onderzoek verloopt en daarover de Kamer informeren?
Nee. Uit navraag bij de Europese Commissie blijkt dat van een dergelijk onderzoek geen sprake is. Er hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de Europese Commissie en de Cypriotische autoriteiten over het onderwerp.
Wat is uw reactie op acties van Europese lidstaten die voor een bepaald bedrag paspoorten «verkopen»?
Op grond van internationaal recht, en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, bepaalt elke Staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan de nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan en om te voorkomen dat daardoor mogelijkerwijs criminelen worden gefaciliteerd.
Zijn er nog meer lidstaten die dit soort praktijken er op nahouden?
Europese lidstaten waarvan bekend is dat zij investeerdersprogramma’s hebben welke uitzicht bieden op enige vorm van langdurig verblijf zijn Malta, Spanje, Portugal, Bulgarije, Oostenrijk, Estland en Nederland. Echter, deze landen geven eerst recht op een verblijfsvergunning en na een aantal jaren op naturalisatie. Bovendien hebben de meeste EU-lidstaten wel een bepaling in hun nationaliteitswetgeving op grond waarvan (deels) voorbijgegaan kan worden aan de voorwaarden voor naturalisatie.
Kunt u bevestigen dat dit soort praktijken niet door Nederland gedaan worden?
In Nederland kunnen personen die EUR 1,25 miljoen investeren in innovatieve bedrijven of bedrijven die daardoor meer werkgelegenheid scheppen in aanmerking komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moet over de investeerder informatie inwinnen bij de Financial Intelligence Unit (FIU) in Nederland en de FIU in het land van herkomst. Na vijf jaar legaal verblijf kan de investeerder in aanmerking komen voor een permanente verblijfsvergunning of voor de Nederlandse nationaliteit wanneer hij of zij aan de voorwaarden daarvoor (o.a. het halen van een inburgeringsexamen) voldoet.2
Bent u bereid om, in Europees verband, de Cypriotische autoriteiten en eventueel andere lidstaten hierop aan te spreken?
Alleen strijdigheid van de toepassing van de nationale wetgeving met toepasselijk internationaal recht zal aanleiding geven voor verdere actie. Op basis van de thans beschikbare gegevens is vooralsnog geen sprake van strijdigheid met internationaal recht.
Hoe beoordeelt u het verstrekken van paspoorten in het licht van de strijd tegen witwassen en corruptie?
Zie antwoord op vraag 3.
Zogenaamd ‘Slimme deals van farmaceuten’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slimme deal tussen farmaceut en indianen houdt medicijn duur»?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse farmaceut Allergan via een bizarre constructie met een Indianenreservaat de winsten op medicijnen probeert te vergroten?
Het farmaceutisch bedrijf Allergan heeft onlangs diverse patenten, betrekking hebbend op het product Restasis, verkocht aan de Saint Regis Mohawk indianenstam. De stam heeft vervolgens een licentieovereenkomst gesloten met Allergan voor het alleenrecht op de productie van Restasis voor de duur van de patenten.
In de Verenigde Staten kan een octrooi op een geneesmiddel worden aangevochten bij de «Patent Trial and Appeal Board», een administratieve commissie. Deze doet een bindende uitspraak. Daarnaast is het mogelijk om een octrooi bij een federale rechter aan te vechten. Indianenstammen genieten bijzondere immuniteit in de VS, waardoor een octrooi in handen van een indianenstam niet door de «Patent Trial and Appeal Board» vernietigd zou kunnen worden.
Naar ik begrijp heeft Allergan voor deze patentconstructie gekozen om te voorkomen dat de «Patent Trial and Appeal Board» in een ontstaan conflict over Restasis al een (voor Allergan negatieve) uitspraak doet voorafgaand aan de behandeling door een federale rechter. Deze praktijk zou het voor generieke fabrikanten moeilijker maken om een patent aan te vechten. Op deze manier wordt potentieel een mogelijkheid geblokkeerd om goedkopere medicijnen eerder op de Amerikaanse markt te brengen.
Overigens is deze specifieke casus juridisch nog niet getoetst. Het is dus niet duidelijk of de patenten op het product Restasis daadwerkelijk niet meer aangevochten zullen worden bij de «Patent Trial and Appeal Board».
Op welke manier gaat dit precies in zijn werk? Op welke wijze wordt deze monopolypositie versterkt?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook ongehoord dat na schandalen waarin farmaceuten tot duizenden procenten prijsverhogingen doorvoerden (bijvoorbeeld Dararim van Turing Pharmaceuticals en Slow K van Novartis) nu weer een nieuwe lood aan de stam van onethisch uitwinnen van monopolyposities lijkt te zijn gevonden?
Deze specifieke casus betreft het Amerikaanse patentsysteem. De casus heeft wederom de (internationale) aandacht gevestigd op het gedrag van de farmaceutische industrie en helpt niet bij de ook door de farmaceutische bedrijven geuite wens om gezamenlijk te komen tot oplossingen voor het betaalbaar houden van geneesmiddelen nu en in de toekomst.
Voor zover ik kan overzien heeft deze casus geen gevolgen voor de Europese situatie, waarbij de nietigheid van een octrooi kan worden gevorderd in een beroepsprocedure voor het Europees Octrooibureau of voor de nationale rechter. Indianenstammen genieten daarbij geen immuniteit. De door Allergan in de VS toegepaste constructie is in Nederland dus niet mogelijk. Ik zie dan ook geen noodzaak en gelegenheid om hiertegen op te treden.
Deelt u de mening dat dit onethische praktijken zijn? Zo ja, wat kunt en gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bedreiging van christenen in Rotterdam |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een tot het christelijk geloof bekeerd echtpaar uit Rotterdam door moslims bedreigd wordt, omdat zij evangeliseren onder moslims?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in Nederland niet mag worden geaccepteerd dat christenen worden bedreigd met de dood of dat er geweld tegen hen wordt gepleegd vanwege hun (bekering tot het) christelijk geloof?
Ja. Het plegen van geweld of het dreigen daarmee is strafbaar.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat ieder in Nederland persoonlijk en ten opzichte van anderen in vrijheid zijn geloof kan belijden en ook onder moslims kan evangeliseren?
In artikel 6 van de Grondwet is neergelegd dat een ieder het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, hetzij individueel, hetzij in gemeenschap met anderen. De restrictie die daarbij genoemd wordt, luidt: «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet». In bepaalde gevallen kunnen aan de uitoefening van genoemd recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels worden gesteld als dat nodig is met het oog op de bescherming van gezondheid of in het belang van het verkeer of ter bestrijding van wanordelijkheden. Indien sprake is van een strafbaar feit kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie.
Op welke wijze wordt er door de politie en het openbaar ministerie gereageerd op aangifte van dergelijke bedreigingen? Wordt er tegen opgetreden?
Slachtoffers van misdrijven worden door de politie en het openbaar ministerie gewezen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Indien er een vermoeden bestaat dat strafbare feiten worden gepleegd, kan hiernaar door politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Er is regelmatig contact tussen het genoemde echtpaar en de politie. Dit contact is er met name met de wijkagent. Voor het overige past het mij niet om in Kamervragen in te gaan op individuele casuïstiek.
Wordt er (in samenwerking met de gemeente) actie ondernomen tegen de bedreigingen en het geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er concrete daders bekend en wat is de stand van zaken ten aanzien van de opsporing en vervolging?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er in Rotterdam of andere plaatsen meer gevallen van bedreiging of geweld bekend? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ja, in Nederland komen gevallen van bedreiging en geweld voor. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer aangifte wordt gedaan het mogelijk is dat de politie en het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek starten.
De berichtgeving dat de Syrische terrorist Yahyah Farroukh onlangs in Nederland was |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «NCTV weet van berichten over verdachte Londen»1 en «Familie Syrische bommenlegger woont in zuiden van Nederland»?2
Ja.
Klopt het dat de Syriër Yahyah Farroukh, één van de twee verdachten van de aanslag in de metro van Londen, onlangs zijn familie in Nederland heeft bezocht? Zo ja, hoe is het mogelijk dat hij toegang tot ons land heeft gekregen en kennelijk moeiteloos door iedere screening is gekomen? Hoe vaak is dit gebeurd?
Over individuele zaken doe ik in de regel geen uitspraken. Overigens is de heer Yahyah F. niet langer een verdachte in deze zaak.
Realiseert u zich dat u de Nederlandse bevolking door het veel te soepele vreemdelingenbeleid in groot gevaar brengt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn recente beantwoording van uw schriftelijke vragen over «een in Brunssum opgepakte Syrische terreurverdachte met een verblijfsvergunning»3, waarin een vergelijkbare vraag van deze vraagstellers is beantwoord. De strekking van dat antwoord is dat het kabinet bescherming wil bieden aan mensen die in Nederland asiel vragen en van wie de IND vaststelt dat ze die bescherming ook daadwerkelijk nodig hebben. Veel van de personen die in Nederland bescherming vragen en krijgen zijn juist slachtoffers van IS-barbarisme en zijn daarvoor gevlucht. Dat neemt niet weg dat ik de asielinstroom nauwgezet volg en alert ben op opvallende wijzigingen.
Is het waar dat de betreffende familie via de veilige landen Egypte, Turkije en Griekenland naar Nederland is gekomen? Zo ja, waarom laat u vluchtelingen toe die al lang in veiligheid waren voordat ze hier asiel eisten?
Het kabinet biedt bescherming aan mensen die in Nederland asiel vragen en van wie de IND vaststelt dat ze die bescherming ook daadwerkelijk nodig hebben.
Op individuele zaken ga ik niet in.
Bent u bereid om de asielvergunningen van de betreffende familie en van alle Syriërs in te trekken, dan wel hun asielaanvraag af te wijzen, nu hun land van herkomst veilig is en honderdduizenden Syriërs al terug naar huis zijn gegaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de (mensenrechten)situatie in Syrië nauwlettend. Op dit moment vormen die ontwikkelingen geen aanleiding voor de conclusie dat delen van Syrië voldoende veilig zijn voor terugkeer. Ik ben niet bereid om de asielvergunningen van alle Syriërs in te trekken, dan wel hun asielaanvraag af te wijzen, omdat dit strijdig is met de (internationale en Europese) verdragen, wet- en regelgeving waar ons stelsel op is gebaseerd.
Het feit dat er een groei van 122% is geconstateerd in varianten van ransomware |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport dat beveiligingsbedrijf SecureWorks heeft gepubliceerd over de forse wereldwijde groei in het aantal nieuwe varianten van ransomware?1
Ja.
Verwacht u dat de groei van 122% meer nieuwe varianten van ransomware in 2016 ten opzichte van het jaar daarvoor, zich op vergelijkbare wijze zal doorzetten in dit jaar en de jaren daarna? Of kan er zelfs een nog hardere, exponentiële groei optreden?
In het op 21 juni jongstleden aan uw Kamer aangeboden Cybersecurity Beeld Nederland 2017 (CSBN 2017) komt naar voren dat ransomware een groeiend onderdeel van cybercriminaliteit is2. Ondanks het feit dat de ontwikkelingen op het gebied van ransomware nauwlettend worden gevolgd, is de precieze mate waarin deze trend zich in de komende jaren zal voortzetten moeilijk te voorspellen. De opeenvolgende cybersecuritybeelden laten zien dat ransomware gegroeid is tot het middel bij uitstek voor beroepscriminelen. Hoewel er geen reden is om aan te nemen dat ransomware de komende jaren zal verdwijnen, is niet te voorzien hoeveel varianten van ransomware er in de toekomst zullen zijn. Het is belangrijk om constant passende maatregelen te blijven treffen. Het kabinet heeft daarom bij Prinsjesdag aanvullende middelen voor cybersecurity gereserveerd, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de Nederlandse samenleving en economie nog onvoldoende bestand is tegen deze harde groei in ransomware, met alle schade voor de economie en de privacy van dien?
Zoals d.d. 21 juni reeds aangegeven blijft de digitale weerbaarheid in Nederland achter bij de dreiging, mede door de groei van ransomware. Daarom is het zaak extra te investeren in het versterken van de Nederlandse digitale veiligheid en de bewustwording over cybersecurity te vergroten. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie stimuleert in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken bewustwording over cybersecurity onder meer door middel van de portal veiliginternetten.nl en de op 2 oktober jongstleden gestarte jaarlijkse campagne «alert online», waarin ondernemers en burgers meer bewust worden gemaakt van hun online en digitale veiligheid.
Vanwege de toenemende dreigingen op cybergebied stelt het kabinet vanaf 2018 structureel een extra bedrag van 26 miljoen beschikbaar als eerste aanzet ter verbetering van de digitale veiligheid. Met deze investering wordt de digitale veiligheidsketen (AIVD, MIVD, Politie en OM) versterkt. Met dit bedrag kan de politie onder andere nieuw personeel werven om de aanpak van cybercriminaliteit te versterken en kunnen per jaar meer onderzoeken worden opgestart.
Verder werken het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Veiligheid en Justitie onder gebruikmaking van bovengenoemd extra bedrag nauw samen in het opzetten van een Digital Trust Centre, om ook het niet als vitaal aangemerkte gedeelte van het bedrijfsleven weerbaarder te maken op cybergebied.
Deelt u de mening dat deze harde groei in ransomware ook noopt tot een verdere versterking van de cybersecurity bovenop het staande beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen zijn volgens u het meest urgent dan wel effectief?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ook beschrijven welke stappen nu op Europees niveau worden gezet om bijvoorbeeld op het terrein van producteisen en certificering ervoor te zorgen dat de beveiliging van apparaten die in een netwerk kunnen worden gebruikt naar een hoger plan wordt getild?
Op 13 september jongstleden heeft de Europese Commissie een reeks nieuwe voorstellen gepresenteerd op het gebied van cybersecurity. Een van deze voorstellen behelst een verordening die onder meer strekt tot het oprichten van een Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering voor ICT-producten en -diensten. In de komende periode gaan de Europese lidstaten in samenwerking met de Europese Commissie over deze voorstellen in overleg. Na behandeling van de Commissievoorstellen in de ministerraad zult u geïnformeerd worden over de eerste Nederlandse reactie op deze voorstellen.
Het bericht ‘Premier Sint-Maarten: mariniers deden niks tegen plunderingen’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Premier Sint-Maarten: mariniers deden niks tegen plunderingen»?1
Ja.
Kent u het artikel «Mariniers deden niks bij plunderingen»?2
Ja.
Is dit interview gegeven door de premier van Sint Maarten? In hoeverre berust de door de premier gegeven informatie in het interview op feiten?
Het is goed dat er inmiddels van de regeringszijde van Sint Maarten wordt bevestigd dat onze hulpverleners het uiterste doen om de inwoners van Sint Maarten te helpen hun leven weer op te pakken. Minister-President Marlin heeft aangegeven dat hij spijt heeft van de onrust die zijn uitlatingen hebben veroorzaakt en dat hij veel lof heeft voor het werk van de Nederlandse militairen.
Er heeft continu een afweging plaatsgevonden tussen behoud van openbare orde en veiligheid en hulpverlening aan de bevolking, in overeenstemming met en ter ondersteuning van de lokale autoriteiten. De inzet van militairen gebeurt alleen na een verzoek om militaire bijstand. Dit verzoek is voor de passage van Irma gedaan en door Nederland gehonoreerd. De geaccordeerde bijstand betrof concreet het bemannen van shelters, uitvoeren van damage assessment en ondersteunen van de politie bij het handhaven van de openbare orde. Voor deze inzet geldt dat de militairen onder civiel gezag staan van de autoriteiten van het land. Ondersteuning bij handhaving van de openbare orde gebeurt alleen indien de omstandigheden daar aanleiding toe geven en pas na overleg met de lokale autoriteiten.
In hoeverre is de premier verantwoordelijk voor de gang van zaken bij de wederopbouw van Sint Maarten? Welke acties heeft het bestuur van Sint Maarten al ondernomen?
In beginsel zou Sint Maarten zelf verantwoordelijk zijn. De Nederlandse noodhulp die wordt verleend vindt plaats op basis van artikel 36 van het Statuut; Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten verlenen elkaar hulp en bijstand. In de Rijksministerraad is vastgesteld en onderstreept dat de landen in het Koninkrijk elkaar hulp en bijstand verlenen, conform het Statuut.
Momenteel wordt er door de eilandelijke diensten hard gewerkt aan het herstel van de voorzieningen, maar de capaciteit is gering. De hulp van Nederland, Aruba, Curaçao, het Rode Kruis en VN organisaties is nog hard nodig.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de premier van Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre dienen de uitspraken van de premier van Sint Maarten het belang van de zwaar getroffen bevolking van het land Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de hulp aan boord van de ZRMS Karel Doorman nog van nut gezien de uitspraken van de premier van Sint Maarten?
Ja.
Kunt u deze vragen voor donderdag 21 september 2017 te 8.30 uur beantwoorden?
De gevolgen van de uitspraak in de Milieudefensie rechtszaak |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat aanvullende indicatoren nodig zijn (naast het jaargemiddelde) om gezonde lucht voor de bevolking zeker te stellen? Klopt het dat op dit moment de luchtvervuiling op sommige momenten grenzeloos hoog mag zijn als het jaargemiddelde maar gehaald wordt?
Nee, deze mening deel ik niet. Naast jaargemiddelde grenswaarden gelden ook uurgemiddelde grenswaarden. Deze grenswaarden zijn vastgelegd in de wet Milieubeheer en zijn voor heel Nederland van toepassing.
Deelt u de mening dat er gemonitord zou moeten worden aan de hand van een voortschrijdend jaargemiddelde, dat wil zeggen dat wanneer het jaargemiddelde op een locatie de norm dreigt te overtreffen, er op het einde van het jaar gehandhaafd moet worden?
Nee, die mening deel ik niet. Een voortschrijdend jaargemiddelde kan periodiek sterk afwijken, vooral door veranderende meteorologische omstandigheden. De beoordeling op basis van een voortschrijdend jaargemiddelde kan daardoor tot ongewenste en minder efficiënte maatregelen leiden dan wanneer uitgegaan wordt van meerjarige trends in combinatie met analyse van het effect van beleidsmaatregelen. Daarbij komt dat een voortschrijdend gemiddelde gebaseerd zou zijn op voorlopige, niet gevalideerde data, aangezien de definitieve data pas later beschikbaar komen.
Kunt u het door de rechter opgedragen overzicht van alle locaties waar nu of in de toekomst een statistisch significante kans is op een overschrijding, ook direct aan de Kamer sturen?
De Rechtbank heeft de Staat opgedragen alle locaties te identificeren waar op basis van RIVM inzichten nog sprake is of zal zijn van (te verwachten) overschrijdingen van de grenswaarden. Dit overzicht heb ik u per brief toegestuurd (TK 30 175 nr. 256).
Bent u voornemens maatregelen te treffen op het gebied van lagere snelheidslimieten voor auto’s in binnensteden? Zo ja, op welke manier gaat u deze vormgeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee. Het vaststellen van snelheden op gemeentelijke wegen is een verantwoordelijkheid die decentraal is belegd.
Bent u voornemens strengere milieuzones in te stellen, waarbij ook, in navolging van Duitsland, wordt bezien of dieselwagens kunnen worden geweerd? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De gemeente is verantwoordelijk voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en kan daarbij overgaan tot het instellen van een milieuzone. Het is daarmee een keuze van de gemeente om een milieuzone in te voeren dan wel uit te breiden.
Kunt u toelichten op welke wijze burgers die de directe gevolgen van luchtverontreiniging ondervinden kunnen aantonen dat milieunormen in hun leefomgeving worden overschreden en op welke wijze een verzoek tot handhaving mogelijk is?
Een verzoek tot bestuursrechtelijke handhaving is alleen mogelijk als hiervoor een wettelijke grondslag bestaat. Voor luchtkwaliteitsnormen is er geen grondslag, omdat de luchtkwaliteitsnormen zich richten tot bestuursorganen. Bestuursorganen moeten zich bij de uitoefening van hun bevoegdheden aan deze normen houden. Wanneer een luchtkwaliteitsnorm wordt overschreden dient een luchtkwaliteitsplan te worden opgesteld. Dit is een lokaal luchtkwaliteitsplan op grond van artikel 5.13 van de Wet milieubeheer of een nationaal samenwerkingsprogramma op grond van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer (het NSL). Bestuursorganen zijn verplicht om rekening te houden met deze plannen en programma’s bij de uitoefening van bevoegdheden. Tegen het opstellen van een plan of programma staat geen beroep bij de bestuursrechter, aangezien het om beleidsdocumenten gaat die in de eerste plaats politiek gecontroleerd worden. Beroep staat wel open tegen de concretisering van de besluiten die in plannen en het programma zijn opgenomen indien die besluiten de burger rechtstreeks raken. Indien tegen besluiten, inclusief de luchtkwaliteitsaspecten van die besluiten, in beroep wordt gegaan, worden deze door de rechter getoetst. In dergelijke procedures kan worden (en wordt ook geregeld) aangevoerd dat het NSL niet zou volstaan of dat het concrete project niet in het NSL past. De bestuursrechter heeft dergelijke beroepen steeds verworpen.
Deelt u de mening dat er ook op plekken waar niet structureel door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt gemeten sprake kan zijn van overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen? Zo ja, op welke wijze wordt deze overschrijding gesignaleerd en hoe wordt hier op gehandhaafd?
In het kader van het NSL wordt de luchtkwaliteit met behulp van luchtkwaliteitsmodellen op een groot aantal toetspunten (ca. 330.000) berekend. Het RIVM brengt aan het eind van elk jaar de NSL Monitoringsrapportage uit, die een landelijk beeld geeft van de luchtkwaliteit en inzicht in waar zich nog overschrijdingen voordoen. Op basis hiervan wordt bepaald of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Uit een brief van uw ministerie aan wijkvereniging d’Oude Stadt1 blijkt dat metingen van de luchtkwaliteit van andere instanties dan het RIVM, zoals die van de GGD Amsterdam, niet serieus worden genomen in de handhaving van de luchtkwaliteit; kunt u dit toelichten? Kunt u ook toelichten waarom het ook geen aanleiding is voor nadere metingen van het RIVM zelf?
In de door u genoemde brief heb ik onderbouwd dat de door de GGD Amsterdam met Palmes-buisjes uitgevoerde metingen niet voldoen aan de eisen van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en daarom niet leidend zijn bij het bepalen van de luchtkwaliteit. De NSL-monitoringstool voldoet wel aan de vereisten uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (Rbl) en is daarom het uitgangspunt bij de beoordeling van de luchtkwaliteit. In het landelijke meetnet luchtkwaliteit (www.luchtmeetnet.nl) werkt het RIVM overigens intensief samen de GGD Amsterdam, DCMR milieudienst Rijnmond en andere lokale partners. Het luchtmeetnet geeft een actueel beeld van de luchtkwaliteit in Nederland, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevens van de meetstations van het RIVM en die van de lokale partners.
Deelt u de mening dat in het luchtkwaliteitsplan het doel moet zijn om de luchtkwaliteit overal te verbeteren en te voorkomen dat luchtvervuiling wordt uitgesmeerd, bijvoorbeeld door het verleggen van verkeersstromen of het verplaatsen van megastallen?
Het vonnis van de rechter vraagt om een luchtkwaliteitsplan dat erop is gericht de bestaande NO2 en PM10-knelpunten aan te pakken. Vanzelfsprekend mag het oplossen van het ene knelpunt niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden elders. Daarnaast streef ik naar permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij de ambitie is om toe te werken naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit is ook met uw Kamer gewisseld tijdens het AO leefomgeving van 11 februari 2016 en is daarnaast verwoord in mijn brieven van 5 juli 2016 (Kamerstuk 30 175, nr. 242) en 10 oktober 2016 (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 7).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als ondernemingen waarvan vooraf vaststaat dat deze een grote verontreiniging met zich mee zullen brengen, zich vestigen op locaties waar veel mensen hier last van zullen hebben, zoals nabij een dorpskern en een basisschool? Zo ja, hoe beoordeelt u de aanwezigheid en uitbreiding van een megastal voor 11.000 varkens nabij de dorpskern van Raalte?2 Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het ruimtelijke ordeningsbeleid in Nederland is gedecentraliseerd. De Wet ruimtelijke ordening biedt decentrale overheden instrumenten om hun ruimtelijk beleid vorm te geven. Zo bepaalt de gemeente in zijn bestemmingsplan welke ontwikkelingen zij wel en niet toestaat en onder welke voorwaarden deze zijn toegestaan, zoals de afstand tot gevoelige (woon) functies.
Bij de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een veehouderij is het bevoegde decentrale gezag aan wettelijke regels gebonden. De vergunningaanvraag wordt getoetst aan regels voor onder meer geur, ammoniak en fijnstof. Een aanvraag wordt ook getoetst aan het bestemmingsplan en de provinciale regels. Voorts moeten er stalsystemen worden gebruikt die voldoen aan het vereiste van de best beschikbare technieken.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank in de zaak van Milieudefensie, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de voorgenomen aanleg van de Zuidelijke ringweg in Groningen?
In de verschillende fasen van besluitvorming rond al deze trajecten is en wordt zorgvuldig rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Aan de hand van op de huidige wet- en regelgeving gebaseerde berekeningsmethoden, die consequent door de bestuursrechter worden geaccepteerd, is vastgesteld dat de wettelijke grenswaarden voor NO2 en PM10 op deze wegen niet worden overschreden. Met het in acht nemen van de wettelijke grenswaarden wordt de gezondheid van de burger in acht genomen.
In het vonnis heeft de rechter de Staat daarenboven verboden maatregelen te treffen waarvan in de visie van het RIVM statistisch verwacht moet worden dat deze tot voortgaande dan wel hernieuwde overschrijding van de grenswaarden PM10 en NO2 zullen leiden. Uit de contacten met en publicaties van het RIVM blijkt dat er verschillende methoden denkbaar zijn voor het in beeld brengen van statistische overschrijdingskansen, zowel meer eenvoudige als verschillende gecompliceerde methoden. De nu reeds toepasbare methode is relatief gecompliceerd en dient verder geoptimaliseerd te worden. Om te voldoen aan het vonnis zijn voor de komende maanden geplande projecten met mogelijk negatieve gevolgen voor luchtkwaliteit – naast toepassing van de reguliere wettelijke beoordeling – beoordeeld op statistische overschrijdingskansen op basis van een methode zoals toegepast in het briefrapport van de snelheidsverhoging naar 130 km/u (Kamerstuk 30 175, nr. 247). Dit is uitvoeringstechnisch een relatief complexe variant. Daarom wil ik de komende tijd komen tot een eenvoudigere en praktischere methode, die kan worden gebruikt om de statistische overschrijdingskansen in beeld te brengen. Hiertoe zal ik het overleg met onder meer het RIVM voortzetten.
Voor de door de vragensteller genoemde projecten Rijnlandroute, A15 en A1, geldt dat deze de komende maanden niet tot realisatie en/of in gebruik name zullen komen. Een nadere analyse van de luchtkwaliteit is daarom voor deze projecten op dit moment niet nodig.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de voorgenomen aanleg van de Rijnlandroute door weidevogelpolders en natuurgebieden in de regio Leiden?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor het voorgenomen doortrekken van de A15?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u bevestigen dat de verbredingen van de A1 (Apeldoorn-Azelo) en de A1/A27 bijdragen aan het verhogen van de concentraties stikstofdioxide en fijnstof? Deelt u de mening dat het verhogen van de concentraties bijdraagt aan een verslechtering van de gezondheid zowel in de directe omgeving als op andere locaties door het stimuleren van meer autogebruik?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de ombouw van Twente Airport van militaire luchthaven naar civiele luchthaven en voor de investering die u hierin onlangs heeft gedaan?
De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor Twente Airport. Door de provincie wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de plannen voor het XL business park in Bornerbroek?3
De vergunningverlener in dit geval is de provincie Overijssel. Door de provincie wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 25.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de plannen voor nieuwe megastallen, zoals in Twente?4 5
Decentrale overheden zijn het bevoegde gezag voor de vergunningverlening voor veehouderijen en ruimtelijk beleid. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat de rijksoverheid samen met provincies en gemeenten in het NSL samenwerkt om te voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. Daarom ben ik samen met de decentrale overheden in NSL-verband begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze bouwplannen geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In een dichtbevolkt en bebouwd Nederland worden de verschillende maatschappelijke opgaven (waaronder landbouw) afgewogen met andere belangen waaronder de bescherming van de gezondheid. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een veehouderij door gemeenten getoetst worden aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Daarbij wordt gekeken naar de gevolgen voor het milieu, waartoe ook de gezondheid van omwonenden behoort. In het kader van de VGO onderzoeken is uw Kamer bij brieven van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 973, nr. 181) en 1 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 191) geïnformeerd over de effecten van de veehouderij op de gezondheid van omwonenden en de beleidsreactie daarop. De Gezondheidsraad is om advies gevraagd in verband met de toepassing van de resultaten van deze onderzoeken in het omgevingsrecht. Verder verwijs ik naar mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175 nr. 256), waarmee ik uw Kamer heb geïnformeerd hoe ik uitvoering ga geven aan het vonnis.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de plannen voor de verbreding van de A2 tussen Het Vonderen en Kerensheide?
Voor wat betreft de beantwoording van deze vragen, verwijs ik naar het antwoord op de vragen 11 tot en met 21.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 31.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 31.
Het bericht dat slechts 3% van de huurprijzen van sociale huurwoningen in balans is |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Deloitte Real Estate waaruit blijkt dat slechts 3% van de huurprijzen van sociale huurwoningen «in balans is»?1.
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Verrast het u dat bij slechts 3% van de woningen in de sociale huursector de marktwaarde van de woning, de huurprijs en het inkomen van de huurders in balans is? Wat is uw oordeel over die bevindingen?
Deze conclusie van Deloitte is gebaseerd op een vergelijking van de huidige contracthuur, het inkomen van de huurder en een theoretisch berekende markthuur. Gezien het feit dat corporaties veelal huren vragen die onder het markthuurniveau liggen (en dit voor de doelgroep ook verwacht mag worden, gezien de taak van corporaties), is het niet vreemd dat in slechts 3% van de woningen deze drie onderdelen in balans zijn, zoals Deloitte dit noemt.
Deelt u de conclusie dat analyses over scheefwonen doorgaans ingaan op de vraag of het inkomen past bij de huur die de huurder betaalt, maar dat daar aan toegevoegd moet worden of de huurprijs op basis van de marktwaarde van de woning passend is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die conclusie niet. Waar het gaat om huisvesting van de doelgroep, hoort het bij de taak van de corporaties om betaalbare huren te rekenen (dus vaak onder marktniveau). Met het toevoegen aan de analyse van de huurprijs op basis van marktwaarde moet daarom zorgvuldig worden omgegaan. Ook is het zo dat het om een theoretische berekening gaat van de marktwaarde en deze dus altijd voor discussie vatbaar is. Overigens is in het eind december 2016 verschenen IBO-rapport Sociale huur2 een dergelijke analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in 2016 ca. 1,2–1,5 mld. euro aan impliciete subsidies terecht is gekomen bij huishoudens die niet tot de doelgroep behoren. In deze analyse is de markthuur benaderd door uit te gaan van huurprijs van respectievelijk 5,5% en 6% van de WOZ-waarde van de betreffende woning.
Deelt u de gedachte dat sprake is van een forse onbalans die haaks staat op de wens om de beschikbare voorraad van 2,3 miljoen sociale huurwoningen «optimaal te benutten»? Zo ja, welke stappen zijn of worden gezet om de onbalans tegen te gaan?
Ik deel de analyse dat de voorraad sociale huurwoningen optimaler benut kan worden. In het hierboven genoemde IBO-rapport wordt geconcludeerd dat «er een misallocatie van ruwweg 50% van huurders van een gereguleerde woning (is) doordat huishoudens te goedkoop, te duur of te groot wonen»3.
Dit kabinet heeft daarom verschillende maatregelen genomen om tot een betere benutting van de sociale huurvoorraad te komen. Het gaat dan om de introductie van de inkomensafhankelijke huurverhogingen, verruiming van de mogelijkheden voor tijdelijke huurcontracten en het passend toewijzen. Het IBO-rapport concludeert over dit beleid dat dit «tamelijk effectief» is gebleken.
Kunt u de conclusie in het rapport dat huursubsidiëring nu zowel via de huurprijs (ca. € 5,3 miljard huurkorting) alsook via het inkomen (ca. € 2,5 miljard huurtoeslag) plaatsvindt, bevestigen. tigen?
Het klopt dat subsidiëring zowel plaatsvindt via de huurprijs (impliciet, via de verhuurder) als door middel van de huurtoeslag (expliciete subsidie). In het IBO-rapport is berekend dat de gemiddelde ontvanger van huurtoeslag een subsidie van 55% van de markthuur ontvangt: 30% in de vorm van huurtoeslag, 25% door middel van een korting op de huurprijs.
Uit de analyse blijkt ook dat op dit moment 45% van de huurders een relatief lage contracthuur heeft, zowel ten opzichte van de huur die gevraagd zou kunnen worden voor de woning (markthuur) als ten opzichte van het inkomen van de huidige bewoner(s). Is dat naar uw visie een stijgend dan wel dalend percentage? Hoe verwacht u dat dat percentage zich zal ontwikkelen?
Het is lastig om een voorspelling te doen over de ontwikkeling van dit specifieke percentage. Er spelen namelijk diverse factoren een rol, die dit percentage zowel naar beneden als naar boven kunnen beïnvloeden.
De genomen beleidsmaatregelen als de toewijzingsgrens voor een corporatiewoning, het passend toewijzen, inkomensafhankelijke huurverhogingen en prikkels tot goedkoper bouwen door corporaties beïnvloeden dit percentage neerwaarts. Inkomensstijgingen en oplopende marktwaarde van woningen hebben de komende tijd daarentegen naar verwachting een opwaarts effect op dit percentage.
In het genoemde onderzoek wordt niet ingegaan op de onbalans naar de grootte van de huurwoning. Heeft u inzicht in deze vorm van onbalans, bijvoorbeeld in de situatie dat een alleenstaande in een 5-kamer-huurwoning of een gezin met drie kinderen in een twee-kamer-huurwoning woont? Wilt u die informatie met de Kamer delen?
Op dit aspect van «scheefwonen» is ook in het IBO-rapport ingegaan. Het rapport baseert zich op een analyse van ABF uit 2013. Uit deze analyse bleek dat bijna 400.000 woningen met ten minste vier kamers wordt bewoond door alleenstaanden. Actuelere cijfers zijn op dit punt niet beschikbaar.
De situatie op Lesbos |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur van 14 september 2017 waarin schokkende beelden zijn te zien over de situatie in de vluchtelingenkampen op Lesbos?1
Deze beelden laten zien dat blijvende aandacht nodig is om ervoor te zorgen dat opvangfaciliteiten voor migranten in Griekenland voldoen aan de Europese standaarden, en voor versterking van het Griekse asielstelsel.
Waarom is de toegang tot het kamp Moria verboden?
De toegang tot Moria dient van tevoren te worden aangevraagd. De beslissing in hoeverre er vervolgens toegang wordt verleend ligt bij de Griekse autoriteiten. De Griekse autoriteiten hanteren hierbij strikte regels, in ieder geval omwille van de veiligheid van de aanwezige migranten en experts.
Zijn de Griekse vluchtelingenkampen wel toegankelijk voor EU-functionarissen? Zo nee, hoe kunnen zij dan weten of de situatie wel of niet aan internationale standaarden voldoet? Zo ja, kunt u informeren over de situatie op de andere Griekse eilanden? Is deze vergelijkbaar met de situatie in het kamp Moria?
Voor de toegang van EU-functionarissen geldt eveneens dat deze van tevoren moet worden aangevraagd bij de Griekse autoriteiten.
Ook op de andere Griekse eilanden blijft aandacht voor de uitvoering van het asielproces en verbetering van de opvangsituatie van belang. Dit is een voortdurend punt van zorg. De Europese Commissie monitort de situatie dan ook nauwlettend, daarbij ondersteund door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), waarbij de Griekse autoriteiten uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de asielregelgeving conform Europese en internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de situatie in kamp Moria beneden de maat is en dat dit niet gezien kan worden als humane opvang? Kunt u een beeld schetsen van hoe een humane opvang in Griekenland er volgens u uit zou moeten zien om aan internationale en humane standaarden te voldoen zonder daarbij enkel naar het VN-Vluchtelingenverdrag te verwijzen?
De getoonde beelden laten zien dat de opvang van Moria in een aantal opzichten te wensen over laat. Wel is duidelijk dat de Griekse autoriteiten zich inzetten voor adequate opvang, daarbij ondersteund door de Europese Commissie, de EU-agentschappen en NGO’s. De EU heeft sinds 2014 vanuit het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF) en het Fonds voor Interne Veiligheid (ISF) tot dusver ruim € 880 miljoen2 aan hulpgeld verstrekt aan de Griekse autoriteiten en sinds 2016 € 450 miljoen3 vanuit het Noodhulpinstrument van de Commissie. Dit geld draagt grotendeels in directe dan wel indirecte zin bij aan het verbeteren van de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en deels aan grensbewaking. Ook bilateraal hebben lidstaten, waaronder Nederland, bijgedragen. Zo heeft Nederland in 2016 € 100.000 beschikbaar gesteld ten behoeve van de opvangomstandigheden in Griekenland. De Europese Commissie monitort in hoeverre de Griekse opvang aan de Europese regelgeving voor de opvang van asielzoekers voldoet. Zij brengt in dat kader regelmatig aanbevelingen en voortgangsverslagen uit.4
Deelt u de mening dat, aangezien sommige mensen in Griekenland nog altijd een jaar wachten op hun eerste interview en erg lang in onzekere, slechte omstandigheden wonen waarbij zij noch toegang tot de EU krijgen noch teruggestuurd worden naar Turkije en dit een essentieel deel was van de Turkijedeal, de Turkijedeal een mislukking is te noemen?
Het doel van de EU-Turkijeverklaring was om de onhoudbaar hoge aantallen irreguliere migranten die de gevaarlijke oversteek via Griekenland naar de EU maakten te verminderen, en daarmee verdrinkingen in de Egeïsche Zee te voorkomen. In dat opzicht zijn zeer significante resultaten behaald, waarover uw Kamer met regelmaat in de afgelopen periode is geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de bevindingen van de adjunct-directeur van Vluchtelingenwerk, die stelt dat de Griekse overheid huiverig is mensen een asielstatus in Europa te geven omdat zij bang zijn dat de EU-lidstaten niet voldoende mensen vanuit Griekenland zullen herplaatsen en Griekenland uiteindelijk alle statushouders daar zal moeten blijven opvangen? Kunt u bij uw antwoord betrekken dat de herplaatsing inderdaad erg moeizaam gaat en verschillende EU-lidstaten weigeren mensen over te nemen?
Het beeld dat de adjunct-directeur van Vluchtelingenwerk schetst, herkent het kabinet niet. In de meest recente voortgangsrapportage geeft de Commissie aan dat het resterende aantal asielzoekers dat voor herplaatsing vanuit Griekenland in aanmerking komt aanzienlijk is verminderd. Inmiddels hebben de inspanningen van lidstaten ertoe geleid dat er per 6 oktober jl. 20.471 asielzoekers zijn herplaatst vanuit Griekenland. Daarbij heeft de EU-Turkije Verklaring er, zoals gezegd, voor gezorgd dat de aankomst van migranten in Griekenland drastisch is verminderd. Griekenland is in het verleden voor migranten vooral een punt van binnenkomst in de EU geweest op weg naar andere delen van de EU om daar vervolgens asiel aan te vragen. Griekenland heeft daardoor dus wellicht minder ervaring als bestemmingsland. Maar dat kan geen reden zijn om de regels niet te volgen of geen verantwoordelijkheid te nemen voor het zorgen voor voldoende opvang- en procescapaciteit.
Hoeveel EU-geld is er voor hulp bij de vluchtelingenkampen inmiddels al naar Griekenland gegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er extra stappen ter monitoring en controle op zinvolle besteding van het geld gezet sinds de berichten in maart van dit jaar dat er sprake zou zijn van mogelijke corruptie en verspilling? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
De besteding van Europese fondsen is gehouden aan zeer duidelijke en strenge voorwaarden. Ook moeten organisaties, zowel overheden als (internationale) non-gouvernementele organisaties, die maatregelen met deze fondsen implementeren, in detail aan de Europese Commissie rapporteren over de besteding van deze fondsen. Wanneer de Commissie daar onregelmatigheden in aantreft, zal de Commissie daarnaar nader onderzoek verrichten via een het anti-fraude bureau van de Commissie: OLAF.6 Ook stuurt DG Home vanuit de Commissie regelmatig fondsenexperts naar Griekenland ter monitoring van de besteding van de gelden. Het absorberen en uitgeven van EU-middelen die voor Griekenland beschikbaar zijn, is meermaals lastig gebleken. Nederland heeft op dit vlak expertise gedeeld om de Griekse autoriteiten te ondersteunen bij de besteding van de programma’s uit de migratiegerelateerde EU-fondsen.
Deelt u de mening dat als de EU soortgelijke deals als de Turkijedeal gaat sluiten met Noord-Afrikaanse landen, de standaard van de vluchtelingenkampen daar op een veel hoger niveau zouden moeten zijn dan nu op Lesbos het geval is?
Nederland zet in op het in EU-verband maken van migratie-afspraken met derde landen. Over de inhoud van dergelijke afspraken valt geen inschatting te geven zolang ze nog niet gemaakt zijn. Concrete afspraken met deze landen dienen uiteraard conform de standaarden van Europese en internationale regelgeving te zijn.
Verwacht u dat gezien het feit dat de vluchtelingenkampen in Griekenland twee jaar na het starten van de vluchtelingenkwestie nog niet op orde zijn, dit in landen als Niger of Tsjaad wel zal lukken? Zo ja, waarom en kunt u een inschatting geven van hoe lang daar voor nodig zal zijn en hoeveel geld daarmee gemoeid zal gaan?
Zie antwoord vraag 9.
Seksueel misbruik in het leger |
|
Isabelle Diks (GL), Sadet Karabulut |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In de kazerne, vastgebonden op zijn bed»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u hebt om strafrechtelijke vervolging van de vermeende daders alsnog mogelijk te maken? Bent u bereid deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie beslist over strafrechtelijke vervolging.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u hebt om arbeidsrechtelijk tegen de vermeende daders op te treden? Bent u bereid deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Wat hield de ondersteuning in die kennelijk in 2015 de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht aan de heer Vreeburg is aangeboden?
In juli 2015 heeft de betrokkene zich via de mail gewend tot de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK). In augustus van dat jaar is hij op gesprek geweest bij de IGK. Zoals altijd geldt voor dergelijke gesprekken dat deze vertrouwelijk worden gevoerd.
Defensie heeft inmiddels een commissie van onderzoek ingesteld om de feiten zoveel mogelijk te achterhalen. Deze commissie zal in elk geval spreken met de personen op wie de melding betrekking heeft en die nog werkzaam zijn bij Defensie. Ook personen die niet meer bij Defensie werken, kunnen worden benaderd. In het onderzoek wordt ook gekeken naar de manier waarop Defensie de melding in 1982 heeft behandeld en naar de contacten in 2015. Op grond van het onderzoek wordt bezien of er aanleiding bestaat om maatregelen te treffen.
Is het tevens waar dat er «mogelijke openingen» om de heer Vreeburg hulp te bieden, zijn gegeven? Welke openingen waren dat?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ons aangeven, mede gelet op het feit dat de krijgsmacht momenteel beschikt over vertrouwenspersonen, hoeveel meldingen er de afgelopen vijf jaar per jaar zijn gedaan van seksueel misbruik binnen het leger en in hoeveel gevallen heeft een melding geleid tot strafrechtelijke vervolging of arbeidsrechtelijke sancties? In hoeveel gevallen is sprake van een inmiddels verjaard feit?
Defensie beschikt over een netwerk van medewerkers die naast hun reguliere functie ook de functie van vertrouwenspersoon vervullen. In 2016 waren 623 defensiemedewerkers vertrouwenspersoon. Tevens zijn er zes fulltime Coördinatoren Vertrouwenspersonen (CVP). Het bespreken van een integriteitsschending met een vertrouwenspersoon is echter geen formele melding. Meldingen kunnen worden gedaan bij de leidinggevende, bij het meldpunt van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) of bij de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Uit de registratie in het systeem «Melden van Voorvallen» blijkt dat sinds 2013 bij de leidinggevende of bij de COID 23 keer ongewenste aanrakingen of ernstiger is gemeld (vijf in 2013, vijf in 2014, twee in 2015, drie in 2016 en acht tot 1 juli 2017). Bij het merendeel van deze meldingen is tevens aangifte gedaan. Arbeidsrechtelijke sancties worden niet centraal geregistreerd.
Uit de registratie van de KMar blijkt dat er sinds begin 2013 in totaal 54 keer een melding is gedaan van (mogelijk) seksueel misbruik tussen defensiemedewerkers onderling (elf keer in 2013, acht keer in 2014, vier keer in 2015, dertien keer in 2016 en achttien keer tot nu toe in 2017). Het gaat hierbij om meldingen van uiteenlopende aard en ernst. De melder wordt altijd uitgenodigd bij de KMar voor een gesprek over het doen van aangifte. Niet in alle gevallen is sprake van een strafbaar feit en in sommige gevallen ziet de melder af van aangifte. Uit de gegevens van de KMar blijkt dat van de 54 meldingen in de afgelopen vijf jaar de zaak in twintig gevallen is overgedragen aan het Openbaar Ministerie (OM) om te beslissen over strafrechtelijke vervolging.
Het OM heeft laten weten dat in de periode van 1 januari 2012 tot en met 15 september 2017 bij het parket dat is belast met de behandeling van strafzaken tegen militairen 39 zaken zijn binnengekomen waarbij sprake is van verdenking van een of meer zedendelicten, variërend van ontucht tot verkrachting. Het verschil tussen het aantal zaken dat door de KMar is overgedragen en het aantal zaken dat bij het OM is binnengekomen, heeft te maken met het feit dat het voor vervolging van zedendelicten niet noodzakelijk is dat er aangifte is gedaan. Van die 39 zaken zijn 28 zaken geseponeerd wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De overige elf zaken zijn voorgelegd aan de rechtbank. Het is niet bekend in hoeveel van deze zaken sprake was van seksueel misbruik tussen militairen.
Coördineert de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) klachten over seksueel geweld met de Centrale Organisaties Integriteit? Zo ja, is er een gezamenlijke beleidslijn ontwikkeld? Zo nee, acht u een dergelijke coördinatie wenselijk en noodzakelijk?
De IGK en de COID hebben verschillende verantwoordelijkheden bij klachten over seksueel geweld. De COID beschikt, in tegenstelling tot de IGK, over een specifiek meldpunt voor integriteitsschendingen. In de praktijk verwijst de IGK personen met een klacht over integriteitsschendingen in de regel door naar de COID. Waar nodig is er op casusniveau overleg of wordt navraag gedaan.
Het spreekt vanzelf dat seksueel geweld onaanvaardbaar is bij Defensie. De gedragscode van Defensie onderstreept dit. Er is een breed instrumentarium om klachten te adresseren. Daarnaast is seksueel geweld uiteraard strafbaar onder het Wetboek van Strafrecht. Onder de Wet Militair Tuchtrecht is iedere commandant verplicht bij verdenking van een strafbaar feit aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar van de KMar. Bij zedendelicten geldt dat het OM de belangen van het slachtoffer nauw zal betrekken bij de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan.
Deelt u de constatering van de voorzitter van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) dat de helft van de slachtoffers na misbruik geen melding doet2? Zo nee, wat is uw inschatting en waar baseert u zich daarbij op? Bent u bereid met de VBM hierover in overleg te treden?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het percentage meldingen bij seksueel ongewenst gedrag. Op 24 juli 2014 ontving uw Kamer het rapport «Evaluatie Klokkenluidersregelingen» (Kamerstuk 33 258, nr. 29). Deze evaluatie heeft het adviesbureau Berenschot uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Volgens dit rapport blijkt dat van de respondenten uit de overheidssector die zeggen een vermoeden van een misstand te hebben 47 procent hiervan melding heeft gemaakt binnen de organisatie. Die cijfers gaan echter over misstanden in de werksfeer die niet direct gericht waren op de persoon zelf. Het rapport beklemtoont tevens dat vooral medewerkers van de politie en Defensie relatief vaak melden. Zij zouden beter bekend zijn met de regelingen op dit gebied.
Op 12 januari jl. ontving uw Kamer het rapport «Grenzen aan de eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (Kamerstuk 34 550, nr. 64). Volgens dit rapport is de meldingsbereidheid onder het defensiepersoneel over ongewenst gedrag laag. Tegelijkertijd is volgens het SCP in totaal 72 procent van de melders bij Defensie tevreden over het optreden van de leidinggevende na de melding.
Zoals gemeld in het Beleidsplan Diversiteit en Inclusiviteit (Kamerstuk 34 550, nr. 111) neemt Defensie deel aan een onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam naar de meldingsbereidheid bij organisaties. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bepaald welke interventies nodig zijn.
Uiteraard ben ik bereid de meldingsbereidheid van personeel bij dergelijke integriteitsschendingen te bespreken met de centrales van overheidspersoneel.
Aan welke «additionele acties» denkt u inmiddels?3
Defensie heeft betrokkene na de berichtgeving in de media twee keer uitgenodigd voor overleg. Op beide uitnodigingen is hij ingegaan. Defensie heeft hem verschillende vormen van ondersteuning aangeboden en er is een zorgcoördinator beschikbaar gesteld. Voorts is hem uitgelegd dat een commissie van onderzoek zou worden ingesteld die zoveel mogelijk de feiten van de gebeurtenis in 1982 zal achterhalen. Ook de behandeling van de meldingen in 2015 wordt betrokken bij dit onderzoek. Defensie blijft met de melder in contact. Over de verdere inhoud van dit vertrouwelijke gesprek kan ik geen mededelingen doen.
Welke maatregelen neemt u om 1) de werkomgeving voor personeel bij Defensie veiliger te maken, 2) seksueel misbruik te voorkomen, 3) meldingsbereidheid te vergroten, 4) opvolging van meldingen te verbeteren en 5) daders harder aan te pakken?
Verantwoordelijkheid, integriteit en respectvol handelen in een veilige werkomgeving zijn onlosmakelijk verbonden met het werken bij Defensie. Deze principes staan beschreven in de gedragscode van Defensie.
Er wordt de laatste jaren binnen de defensieorganisatie nadrukkelijk aandacht besteed aan integer handelen, in de overtuiging dat morele vorming over werkdilemma’s een situatie bevordert waarin mensen elkaar durven en kunnen aanspreken.
Medewerkers worden tijdens opleidingen en via verschillende kanalen geïnformeerd over de wijze waarop meldingen kunnen worden gedaan bij integriteitsschendingen. Tevens worden leidinggevenden specifiek getraind in de omgang met integriteitsschendingen.
Medewerkers die regels overtreden worden bestraft. Het bestuursrecht en strafrecht zijn daarin leidend. Voor militairen geldt voorts de Wet Militair Tuchtrecht.
Welke specifieke aandacht besteedt u bij uw in antwoord op vraag 10 genoemde maatregelen specifiek aan seksueel misbruik tegen mannen?
In de aanpak van of de voorlichting over verschillende soorten ongewenst gedrag maakt Defensie geen onderscheid. Alle vormen van ongewenst gedrag hebben de aandacht. Een uitzondering op deze regel is gemaakt voor pesten. Voor deze vorm van ongewenst gedrag is een speciaal voorlichtings- en trainingspakket opgesteld.
Het cursussencircus ten aanzien van het lerarenregister |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de organisatie van het professionaliseringsevent «Leraren maken het verschil!» leraren trachten te lokken met een early bird actie van 10 procent korting of een Google Play Store card ter waarde van 40 euro en een tablet om een toegangskaart van 478 euro te kopen en dat registerleraar.nl dit event heeft gevalideerd? Kunt u leraren advies geven over educatief dan wel pedagogisch verantwoorde apps in de Play Store waar zij dit tegoed het best aan kunnen spenderen?1
U refereert aan de validering van activiteiten voor het vrijwillige lerarenregister. Dit proces wordt verzorgd door een registercommissie die volledig bestaat uit leraren. Deze commissie gebruikt hiervoor door leraren opgestelde criteria. Hetzelfde geldt straks in het verplichte register, ook dan stelt de beroepsgroep zelf de valideringsregels voor professionaliseringsactiviteiten op. Het is aan de overheid en aan de politiek om de beroepsgroep dit vertrouwen te geven. Mij past dan ook geen inhoudelijk oordeel.
Wat vindt u ervan dat registerleraar.nl een cursus heeft gevalideerd voor een studiedag «Into Bounce Leren in beweging», waarbij springen op een minitrampoline centraal staat en reclame gemaakt wordt om na de cursus een minitrampoline van het bedrijf Bellicon aan te schaffen? Kunt u uiteenzetten in welke mate het gebruik maken van een minitrampoline de professionaliteit van de docent bevordert?2
Zie het antwoord onder 1.
Wat vindt u ervan dat kaarten voor congressen en cursussen – gevalideerd door registerleraar.nl – verloot mogen worden, aldus de Onderwijscoöperatie? In hoeverre ondermijnt dit, volgens u, het principe dat leraren een gemotiveerde keuze zouden moeten maken voor een bepaald scholingsaanbod en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?3 4
De wet geeft expliciet aan dat de keuze voor scholingsactiviteiten bij de leraar zelf ligt. Het is aan de leraar om vanuit zijn professionaliteit een afgewogen keuze te maken welke activiteiten hij in het kader van zijn herregistratie onderneemt.
Hoeveel commerciële bedrijven bieden cursussen aan waar leraren registerpunten voor het lerarenregister mee kunnen verdienen? Hoeveel geld, dat is bestemd voor onderwijs, is hier het afgelopen jaar aan besteed?
Ik heb geen inzage in de individuele aanbieders in het register, noch in het budget dat leraren of scholen hieraan hebben besteed. Het is aan de beroepsgroep om een oordeel te vellen over de kwaliteit en relevantie van het aanbod. Of het daarbij om een commerciële of non-profit aanbieder gaat, is bij mijn weten geen selectiecriterium van de beroepsgroep.
Gegevensverstrekking aan Brancheorganisatie BO Akkerbouw voor het programma Onderzoek en Innovatie |
|
Helma Lodders (VVD), Tjeerd de Groot (D66), Carla Dik-Faber (CU), Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het algemeen verbindend verklaarde Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie van de Brancheorganisatie Akkerbouw (BO Akkerbouw) uitvoerbaar moet zijn met zo min mogelijk administratieve lasten en een zo groot mogelijk draagvlak? Erkent u dat het voor de uitvoering noodzakelijk is om te beschikken over de areaalgegevens van niet-aangesloten akkerbouwbedrijven, die voor de verwerking redelijkerwijs noodzakelijk zijn? Erkent u dat de door u geboden oplossing niet leidt tot een efficiënte uitvoering?1
Op verzoek van de Brancheorganisatie Akkerbouw (BO) heb ik het Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie algemeen verbindend verklaard (AVV). Dit besluit betekent dat ik van oordeel ben dat het programma in technische en financiële zin uitvoerbaar is en voldoende draagvlak heeft.
De BO heeft de financiering van het onderzoeksprogramma ingericht op basis van areaalgegevens. Dat betekent dat de BO voor de uitvoering van het algemeen verbindend verklaarde programma moet beschikken over areaalgegevens van zowel de bij de BO aangesloten als de niet-aangesloten akkerbouwbedrijven. De regelingen van de BO voorzien daarom in de verplichting voor akkerbouwers om zich te registreren bij de BO en in de verplichting om areaalgegevens aan de BO te verstrekken. Die verplichtingen zijn door de algemeen verbindend verklaring dus ook van toepassing op niet bij de BO aangesloten akkerbouwers.
In aanvulling hierop heb ik twee handreikingen gedaan om mee te werken aan het op gang brengen van de uitvoering van het onderzoeksprogramma.
De Kamer van Koophandel kan allereerst op verzoek van de BO de KvK-gegevens van niet-aangesloten akkerbouwers verstrekken aan de BO. Met de KvK-gegevens is de BO in staat om de NAW-gegevens te verkrijgen van niet bij de BO aangesloten akkerbouwers en deze ondernemers aan te schrijven en te wijzen op hun registratieverplichting jegens de BO alsmede op de verplichting om areaalgegevens met de BO te delen.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) zal het bovendien mogelijk maken dat akkerbouwers via een vinkje op hun persoonlijke pagina bij RVO.nl toestemming kunnen geven om areaalgegevens aan de BO te verstrekken zodat zij dat niet zelf hoeven te doen. RVO.nl zal dit ook mogelijk maken voor de bij de BO aangesloten akkerbouwbedrijven. Zo kan de BO op een eenvoudige wijze over de areaalgegevens beschikken, mits de akkerbouwer daar toestemming voor heeft verleend.
Deze handreikingen passen binnen de wettelijke kaders van de AVV en binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Hiervoor genoemde verplichtingen van de akkerbouwers jegens de BO vormen in combinatie met de KvK-nummers van de niet bij de BO aangesloten akkerbouwers die ik heb aangeboden te verstrekken, het kader waarmee de BO op een efficiënte wijze het algemeen verbindend verklaarde programma samen met de akkerbouwers kan uitvoeren en, indien nodig, kan afdwingen bij de rechter.
De BO is nog niet gestart met het uitvoeren van het op 29 april 2016 algemeen verbindende verklaarde programma. Het is van belang dat de BO zich snel tot Kamer van Koophandel en RVO.nl wendt om de uitwisseling van de gegevens technisch tot stand te brengen. Er zijn mij geen redenen bekend om aan te nemen dat de door mij geboden voorzieningen niet zouden werken.
Erkent u dat gegevens op basis van artikel 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet mogen worden verwerkt indien dit onverenigbaar is met het oorspronkelijke verzameldoel? Erkent u dat indien BO Akkerbouw binnen de wettelijke eisen handelt conform het oorspronkelijke verzameldoel en de vertrouwelijkheid van gegevens waarborgt, gegevensverstrekking wel degelijk kan worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, artikel 9 van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet mogen worden verwerkt indien dit onverenigbaar is met het oorspronkelijke verzameldoel.
Ik ga ervanuit dat de BO bij de uitvoering van het programma binnen de wettelijk kaders handelt. Deze wettelijke kaders van de Wbp over gegevensverstrekking gelden ook voor de overheid. De overheid verzamelt de areaalgegevens met het oog op het doen van statistisch onderzoek en het ontwikkelen van beleid of voor aanvragen voor GLB-inkomenssteun. Dit zijn andere doelen dan het financieren van een privaat onderzoek, waar het in deze kwestie over gaat.
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven, is de BO in staat om via de door mij verstrekte KvK-gegevens het algemeen verbindend verklaarde programma uit te voeren. Dit maakt dat het verstrekken van de areaalgegevens, zonder dat de akkerbouwbedrijven daar toestemming voor gegeven hebben, niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals die onder de Wbp gelden voor het verwerken van persoonsgegevens. Wanneer de akkerbouwers een vinkje zetten op hun persoonlijke pagina op de website van RvO.nl, geven zij toestemming voor het delen van de areaalgegevens en zal ik de gegevens aan de BO verstrekken.
Kent u het recente arrest van het Hof van Justitie (EHJ C-13/16, 4 mei 2017, Rigas) waaruit blijkt dat de proportionaliteitseis niet een gedeeltelijke verstrekking van gegevens inhoudt, waardoor de ontvanger alsnog via derden de benodigde gegevens moet verkrijgen? Wat is uw reactie op dit arrest in relatie tot de beperkte gegevensverstrekking aan BO Akkerbouw? Past u in het licht van dit arrest en van artikel 9 van de Wbp de proportionaliteitstoets niet te rigide toe?
Ja, dit arrest gaat over een situatie waarin de verzoeker op geen enkele andere manier NAW-gegevens van één persoon kan verkrijgen. Het betreft niet grootschalige verwerking van gegevens. Het arrest is daarom niet toepasbaar op een BO die om de areaalgegevens van alle akkerbouwbedrijven vraagt, terwijl de BO de gegevens ook via de door mij geboden oplossing kan verkrijgen.
Bent u bereid een oplossing te bieden aan de akkerbouwsector om de uitvoering van het collectief gefinancierde programma Onderzoek en Innovatie mogelijk te maken, waarbij administratieve lasten minimaal zijn, een omslachtig proces van gegevensverzameling wordt voorkomen en BO Akkerbouw in staat is om gegevens op juistheid te controleren? Bent u bereid om NAW-gegevens en areaalgegevens aan BO Akkerbouw te verstrekken voor het specifieke doel, namelijk de verplichte financiële bijdrage voor de uitvoering van het Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie?
Ik heb een praktische oplossing geboden zodat de BO het algemeen verklaarde programma op een efficiënte wijze kan uitvoeren. In gesprek met de BO is ook toegelicht dat daarmee een sluitende en praktische werkwijze tot stand kan komen. Ik heb er bij de BO op aangedrongen om te starten met de uitvoering van het programma.
Het bericht dat er te weinig verpleging is voor mensen die thuis willen sterven |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichten dat mensen graag thuis willen overlijden, maar dit niet kunnen omdat er geen thuiszorg meer is?1
Ik betreur dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Wat vindt u ervan dat ziekenhuizen en hospices aangeven dat zij het afgelopen jaar hebben meegemaakt dat patiënten moesten worden opgenomen of niet ontslagen konden worden, omdat deze mensen thuis niet de zorg konden krijgen die zij nodig hadden?
Bij het ingaan van de palliatieve terminale fase moet iedereen – mits dit verantwoord is – de keuze krijgen om thuis te sterven. Indien deze wens er is, vind ik dat hiervoor passende zorg moet worden georganiseerd.
Als het zo is dat mensen – doordat de palliatieve terminale zorg niet kan worden geregeld – langer in het ziekenhuis moeten blijven, vind ik dat onwenselijk. Zo vind ik het belangrijk dat patiënten die om zorginhoudelijke redenen niet noodzakelijk in een ziekenhuis behandeld moeten worden, elders worden opgevangen en behandeld.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Vindt u het acceptabel dat er zorgaanbieders zijn die nee moeten zeggen tegen verzoeken voor palliatieve zorg, omdat er te weinig verpleegkundigen zijn?
Het beleid heb ik ingezet als antwoord op de ontwikkeling dat er meer ouderen zijn en dat mensen heel graag langer zelfstandig willen blijven. De wijkverpleging speelt hierin een cruciale rol. Daarom investeer ik in de ontwikkeling van de extramuralisering, inclusief de wijkverpleging.
Met de verschuiving naar zorg thuis is ook de vraag naar wijkverpleegkundigen toegenomen. Het is bekend dat deze vraag ook groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Kunt u het zich voorstellen dat wijkverpleegkundigen het verschrikkelijk vinden dat zij wel steunkousen mogen aantrekken, maar dat zij niet iemand mogen verzorgen die graag thuis wil sterven?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat verpleegkundigen vaak dubbele diensten draaien omdat zij geen mensen willen weigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer De Blok, Directeur van Buurtzorg die denkt dat duizenden mensen geen thuiszorg kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars maken contractafspraken met zorgaanbieders. In het artikel geeft De Blok budgetplafonds aan als reden dat mensen geen thuiszorg kunnen krijgen.
Wanneer het zo is dat budgetafspraken het leveren van palliatieve terminale zorg in de weg staan, vind ik dit onacceptabel. Zorgverzekeraars en aanbieders zijn hiervoor verantwoordelijk en maken hierover afspraken. Het is in de eerste plaats aan de aanbieder om tijdig met de zorgverzekeraar in gesprek te gaan als blijkt dat zij hun budgetplafond dreigen te bereiken. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om hier serieus naar te kijken en bij te contracteren als dit nodig is.
Ik ga er vanuit dat het bereiken van een budgetplafond in 2017 voor aanbieders geen reden is om palliatieve terminale zorg te mijden én ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars ervoor zorgen dat bij palliatieve terminale cliënten het budget nooit een knelpunt mag zijn.
Mocht er toch een knelpunt zijn, dan kan dit gemeld worden bij het Meldpunt van de NZa. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Naar aanleiding van de berichtgeving neemt de NZa contact op met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om dit signaal verder te onderzoeken. Indien nodig zal de NZa vervolgens actie ondernemen.
Heeft u, toen u uw beleid inzette om mensen langer thuis te laten wonen, voorzien dat heel veel mensen geen thuiszorg meer kunnen krijgen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de tekorten in de thuiszorg zo snel mogelijk worden opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven welke concrete stappen u hierin gaat zetten?
Zie antwoord vraag 3.
De winst die op de handel in geneesmiddelen wordt gemaakt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat eigenaar investeringsmaatschappij Advent vorig jaar zo’n half miljard euro heeft onttrokken aan farmaceutische groothandel Mediq?1
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving. Mediq heeft mij het volgende laten weten. Advent is een Amerikaanse investeringsmaatschappij die in maart 2013 het beursgenoteerde Mediq overnam. In juni 2016 zijn de apotheken van Mediq en de aan deze apotheken leverende groothandel Mediq Farma verkocht aan Brocacef Groep. De groothandel die leverde aan ziekenhuizen, Distrimed B.V. is omstreeks dezelfde tijd verkocht aan Pluripharm Groep B.V.
De farmaceutische groothandel en apotheken zijn verkocht vóórdat de uitkering aan Advent waarnaar u verwijst heeft plaatsgevonden. Er is daarom feitelijk geen sprake van een uitkering aan Advent die is onttrokken aan een farmaceutische groothandel. Mediq heeft aan mij toegelicht zich momenteel niet meer bezig te houden met geneesmiddelen, maar zich vooral te richten op medische hulpmiddelen.
Klopt het dat Advent zich daarnaast nog een lening van 61 miljoen dollar liet geven?
Mediq heeft mij gemeld dat het klopt dat de onderneming een lening van 61 miljoen dollar aan Advent heeft verstrekt. Deze lening is volgens Mediq inmiddels conform de leenafspraken afgelost.
Wat vindt u ervan dat de solvabiliteit van Mediq daarmee van 20 naar 8 procent daalde? Wat betekent een te lage solvabiliteit voor de continuiteit van de geneesmiddelenvoorziening?
Het vennootschapsrechtelijk systeem is zo ingericht dat private partijen winst mogen maken en (delen van) ondernemingen mogen kopen en verkopen. Een onderneming in de farmacie is binnen de grenzen van de wettelijke kaders zelf verantwoordelijk voor de eigen financiering en continuïteit.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, speelt Mediq na de verkoop van de groothandel en de apotheken geen rol meer in de beschikbaarheid en voorziening van geneesmiddelen in Nederland; die rol is immers overgenomen door Brocacef en Pluripharm. De continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening is nooit in het gevaar geweest. Mediq richt zich nu vooral op medische hulpmiddelen.
Welke risico’s zijn er bij een te lage solvabiliteit van Mediq voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Nederland? Welke tekorten dreigen als Mediq omvalt? Hoeveel patiënten zouden daarmee dan gedupeerd worden en welke klinische gevolgen zijn denkbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het een gewenste situatie dat met winsten op het doorverkopen van geneesmiddelen zo veel geld te verdienen valt dat een investeerder dit soort uitkeringen van een half miljard aan zichzelf kan doen? Zo nee, welke maatregelen zijn (theoretisch en in de praktijk) mogelijk om hier een eind aan te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Vloggen in de bajes” |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Vloggen in de bajes»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat gevangenispersoneel stiekem wordt gefilmd en de beelden hiervan op sociale media worden gezet?
Ja.
Hoe kan het dat een gedetineerde onbelemmerd en ongecontroleerd toegang heeft tot sociale media als Instagram en Facebook? Hoe kan worden voorkomen dat gevangenispersoneel hiervan de dupe wordt?
Mobiele telefoons zijn voor gedetineerden niet toegestaan in een penitentiaire inrichting. Om die reden worden gedetineerden, bezoekers en medewerkers bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd. De buitenring wordt bewaakt met fysieke maatregelen en cameratoezicht. Daarnaast vinden celinspecties en andere controles («mobifinder» etc.) plaats.
Zoals u in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Binnen de muren niet toegestaan2» heeft kunnen lezen, onderzoek ik samen met DJI de mogelijkheden om het beleid en de huidige aanpak tegen het binnenbrengen van contrabande te verbeteren.
Deelt u de mening dat het binnensmokkelen van contrabande, zoals telefoons, in een gevangenis een groot gevaar voor het personeel oplevert, maar ook voor maatschappelijke onrust en ongenoegen bij slachtoffers zorgt? Hoe kan het binnensmokkelen van contrabande in een gevangenis worden tegengegaan? Welke maatregelen worden er getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat andere, intensievere maatregelen geboden zijn, nu in korte tijd meerdere keren melding wordt gemaakt van het binnensmokkelen van verboden goederen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan effectief en daadkrachtig tegen de in het artikel genoemde corrupte handelingen worden opgetreden, namelijk dat corrupt personeel zelf verboden mobiele telefoons meeneemt? Zijn er voorbeelden te noemen van maatregelen die zijn getroffen in andere gevangenissen die als best practice kunnen worden ingezet?
Personeelsleden worden bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande met metaaldetectiepoortjes. Personeelsleden moeten bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting door de detectiepoort en de bagage moet door de bagagedoorlichtingsapparatuur (x-ray). Daarbij kunnen speurhonden worden ingezet. Als personeelsleden de regels overtreden volgen disciplinaire maatregelen. Daarnaast wordt de integriteit van het personeel versterkt door aandacht te geven aan de gedrags- en meldcode en het bespreekbaar maken van morele dilemma’s tijdens werkoverleggen. In elke inrichting zijn vertrouwenspersonen aangesteld. Ook de verbetermaatregelen op dit terrein komen aan bod in de beleidsreactie op het rapport «binnen de muren niet toegestaan».
Wordt er nader onderzoek verricht naar het binnensmokkelen van deze telefoons zodat het corrupte personeel kan worden aangepakt en bestraft? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt bij het aanstellen van personeel aandacht besteed aan het voorkomen van corrupte handelingen door personeel die ten koste gaan van de veiligheid van hun collega’s?
Als een telefoon of andere contrabande wordt gevonden in een penitentiaire inrichting, wordt geprobeerd te achterhalen op welke wijze deze de inrichting is binnengekomen. Als blijkt dat hier personeelsleden bij betrokken zijn, volgen disciplinaire maatregelen. Ook de aangetroffen contrabande in bovengenoemd nieuwsbericht is onderzocht. Er is geen enkele aanwijzing dat hierbij personeel betrokken is geweest.
Nieuwe medewerkers van een inrichting of voorziening van DJI moeten een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht. De mogelijkheid tot periodieke screening wordt momenteel onderzocht.
Hoeveel personeel wordt via de in het artikel besproken particuliere beveiligingsbedrijven aangesteld? Hoe verloopt de screening van dit personeel? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Draagt deze bij aan een veilig werkklimaat voor gevangenispersoneel en het voorkomen van incidenten?
Eind augustus 2017 werden binnen de penitentiaire inrichtingen 267 particuliere beveiligers ingehuurd van een extern beveiligingsbedrijf (G4S). Een beveiligingsbedrijf moet voldoen aan de eisen uit de wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Particuliere beveiligers worden gescreend en moeten onder andere een verklaring omtrent gedrag tonen. Particuliere beveiligers wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven om de veiligheid en orde in de inrichting te waarborgen. Van belang is een goede balans tussen eigen medewerkers en externe inhuur. Via een landelijke wervingscampagne wordt eraan gewerkt om de inhuur terug te dringen en op een betere balans uit te komen.