Het bericht dat een keuringarts is gezwicht onder gemeentelijke druk |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het bericht dat een keuringarts een medisch rapport heeft aangepast onder druk van de gemeente Lingewaard?1
De gemeente Lingewaard heeft mij geïnformeerd dat naar aanleiding van deze zaak een bestuursrechtelijke procedure en een tuchtzaak lopen. Het is aan de bestuursrechter om te beoordelen of het door de gemeente genomen besluit tot afwijzing van de aangevraagde maatwerkvoorzieningen rechtmatig is en het is aan de tuchtrechter om vast te stellen of de keuringsarts juist heeft gehandeld.
Vindt u het wenselijk dat een gemeente druk zet op een keuringsarts om kosten te drukken en een noodzakelijke zorgvoorziening niet te verstrekken?
Nee. Iedere gemeente heeft te handelen volgens de wettelijke regels en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op basis van de Wmo 2015 heeft een cliënt recht op maatschappelijke ondersteuning ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperking naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk kan verminderen of wegnemen. De voorziening moet in dat geval een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven. Niet de kosten, maar de passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie van de betreffende cliënt zijn doorslaggevend bij het verstrekken van maatschappelijke ondersteuning. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de berichten dat de gemeente Lingewaard naar eigen zeggen geen partij in deze zaak is, omdat het om een medische tuchtzaak gaat?
In de tuchtzaak is de gemeente inderdaad juridisch geen partij. Het betreft hier een zaak tussen de betrokken patiënt als klager en de keuringsarts als beklaagde. De gemeente kan eventueel wel als getuige opgeroepen worden in deze tuchtzaak.
Deelt u de mening dat juist de gemeente verantwoordelijk is voor deze wanpraktijk omdat zij een indicatieproces beïnvloed hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 1 en 2.
Is u bekend of het vaker voorkomt dat indicaties of medische rapporten worden aangepast onder druk van de gemeente? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dat is mij niet bekend. Op basis van de informatie die mij thans ter beschikking staat, heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten zich op meer dan mogelijk incidentele basis schuldig maken aan de beïnvloeding van keuringsartsen. Een nader onderzoek lijkt mij om die reden dan ook niet aan de orde. Zie ook de antwoorden op vraag 1, 2 en 4.
Deelt u de mening dat niet de gemeente een indicatie hoort te stellen maar juist onafhankelijke zorgprofessionals die de expertise en ervaring in huis hebben en die de specifieke omstandigheden van mensen kennen? Kan er sprake zijn van dubbele petten als gemeenten zowel betalen voor de zorg alsook bepalen wie welke zorg krijgt? Zo ja, bent u voornemens het indicatieproces voor de Wet maatschappelijke ondersteuning te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, in de Wmo is de verantwoordelijkheid voor toekenning van algemene en maatwerkvoorzieningen belegd bij het college van burgemeester en Wethouders. Het voorgaande laat natuurlijk onverlet dat het college zich daarbij doorgaans laat adviseren door (zorg) professionals over bijvoorbeeld de beperkingen van een cliënt. Op basis van artikel 2.6.3 Wmo 2015 kan het college er ook voor kiezen de vaststelling van rechten en plichten te mandateren aan een aanbieder. Ik heb overigens van het college van de gemeente Lingewaard vernomen dat de gemeenteraad in deze zaak een eigen onderzoek naar de gang van zaken heeft ingesteld.
Het bericht dat aardbevingsdemonstranten politiebezoek kregen voorafgaand aan een geplande protestactie |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het politiebezoek dat enkele demonstranten mochten ontvangen, voorafgaand aan een protestactie tegen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?1
Ja.
Klopt het dat de agenten in kwestie aan de hand van een Facebook-eventlijst deze bezoeken hebben afgelegd? Zijn er meer mensen die naar aanleiding van het betreffende Facebook-bericht de politie op de stoep hebben gehad?
Wie heeft opdracht gegeven tot deze politieactie?
Waar worden deze mensen van verdacht? Als er geen sprake is van een verdenking, met welk doel kan de politie mensen die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in een demonstratie thuis lastig vallen?
Kunt u reageren op de uitspraak van één van de agenten, namelijk dat «Big Brother is watching you», aan het adres van een demonstrant?2 Kunt u toelichten in hoeverre met deze vorm van intimidatie het recht op demonstratie wordt geschonden?
Deelt u de mening dat het buiten alle proportie is dat deze mensen die zich aan geen enkel strafbaar feit schuldig hebben gemaakt en ook nergens van worden verdacht, thuis worden bezocht door de politie? Hoe gaat u deze praktijken in de toekomst voorkomen en wordt er opgetreden tegen de betreffende agenten?
Het optreden van de Iraanse autoriteiten tegen demonstranten in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Iran: Investigate reports of protestor deaths in custody»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Amnesty International over berichten dat vijf demonstranten in detentie in Iran onder verdachte omstandigheden om het leven zijn gekomen?
Ja. Dergelijke berichten zijn ronduit zorgelijk en onafhankelijk onderzoek naar het geweld bij de demonstraties is nodig. Deze boodschap heeft Nederland begin januari, kort na het uitbreken van de demonstraties, rechtstreeks aan de Iraanse ambassadeur overgebracht. Ook riep Nederland tijdens het debat in de VN Veiligheidsraad op 5 januari jl. Iran op om het geweld te staken en de vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzame demonstraties te respecteren. Nederland zal, samen met Europese partners, de afwikkeling van de recente protesten nauwgezet volgen. Eerlijke rechtsgang, waarborging van mensenrechten van arrestanten en proportionaliteit van straffen moeten voorop staan.
Is u bekend hoeveel demonstranten de afgelopen weken in Iran zijn opgepakt? Klopt het dat dit tenminste honderden personen betreft?
Het is moeilijk verifieerbare informatie te verkrijgen over het aantal opgepakte demonstranten en de reden van hun arrestatie, maar het is waarschijnlijk dat tijdens de protesten enkele honderden personen zijn opgepakt vanwege het scanderen van politieke leuzen tegen de Iraanse regering, het geestelijk leiderschap of de Islamitische Republiek. Volgens de Iraanse rechterlijke macht werden er medio januari nog 465 personen vastgehouden vanwege hun betrokkenheid bij de demonstraties. Een deel van de gearresteerde demonstranten is inmiddels vrijgelaten. Tevens werd aangekondigd dat minderjarige arrestanten vrijgelaten zouden worden. Personen die als instigator of leiders van de demonstraties beschouwd worden zullen mogelijk zwaar bestraft worden. Het is daarom van belang de nasleep van de protesten kritisch te blijven volgen. Het recht op vreedzaam protesteren is een fundamenteel recht waaraan niet getoornd mag worden.
Acht u het waarschijnlijk dat veel demonstranten om politieke redenen zijn opgepakt. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Staat u achter de oproep van Amnesty International dat de omstandigheden van de dood van de vijf demonstranten onderzocht dienen te worden en dat eventuele verantwoordelijken hiervoor bestraft dienen te worden? Zo ja, bent u bereid hiertoe op te roepen in uw contacten met Iran? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u verder bereid vrijlating van politieke gevangenen in Iran te bepleiten?
Ja. Nederland zal de Iraanse regering blijven aanspreken op de fundamentele rechten van de bevolking, waaronder de vrijheid om te demonstreren, zoals ook gedaan tijdens de spoedzitting van VN Veiligheidsraad op 5 januari jl. en in de Europese verklaring op 2 januari jl. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland tevens het belang van een onafhankelijk onderzoek naar het gebruikte geweld en eerlijke rechtsgang richting de Iraanse autoriteiten benadrukt, zowel in de Veiligheidsraad als tegen de Iraanse ambassadeur in Nederland. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen en zal in bilateraal en multilateraal verband blijven aandringen op een eerlijk proces voor alle opgepakte demonstranten en overige politieke gevangenen, conform internationale mensenrechtenverdragen.
Het gebruik van uit het wild gevangen beschermde dieren in een dierexperiment |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijksuniversiteit Groningen zet wilde vogels in voor dierproeven en is daarmee mogelijk in overtreding»?1
Ja.
Klopt het dat bij deze experimenten honderden spreeuwen en kauwen uit het wild worden gevangen om ze te gebruiken in experimenten, waarna de dieren worden gedood?
Voor dit onderzoek in Groningen zullen over een periode van 5 jaar in totaal 220 tot 250 spreeuwen en 40 tot 50 kauwen worden gebruikt in dierproeven. Na afloop van het experiment worden de dieren gedood.
Klopt het dat de kauw en de spreeuw inheemse en beschermde vogelsoorten zijn en dat met name het aantal spreeuwen de afgelopen jaren dramatisch is afgenomen?
Alle inheemse vogels in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook voor de spreeuw en de kauw. Bij de kauw is de populatie gedurende de laatste decennia stabiel en omvat volgens Stichting Vogelonderzoek Nederland (SOVON) 200.000 paren. Bij de spreeuw is er sprake van een forse achteruitgang in aantallen sinds de laatste 25 jaar. Desondanks komt er nog steeds een grote populatie spreeuwen in Nederland voor die tenminste 600.000 paren omvat.
Deelt u de mening dat het gebruik van uit het wild gevangen beschermde en bedreigde diersoorten voor experimenten ten principale zeer onwenselijk is en daarom dient te worden afgewezen?2
Uit het wild gevangen, beschermde dieren mogen in principe niet in dierproeven gebruikt worden. Hiervan kan worden afgeweken indien door middel van een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in een dierproef is gefokt.
Op basis van welke argumenten heeft de Dierexperimentencommissie besloten het vangen van bedreigde en beschermde vogels toe te staan om ze vervolgens te gebruiken in een dierproef en ze na afloop te doden?
Onder de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet) is het verboden om beschermde inheemse dieren te vangen en/of te doden. De Rijksuniversiteit Groningen beschikt over een ontheffing van dit verbod voor het vangen en doden van vogels voor wetenschappelijk onderzoek. Deze ontheffing is in 2015 verleend.
De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) is een zelfstandige, onafhankelijke commissie die dierproefprojecten beoordeelt. Bij dit dierproefproject heeft de CCD geconcludeerd dat de doeleinden het gebruik van de dieren rechtvaardigt.
Welke andere ethische commissies keken naar de aanvraag van dit experiment?
De CCD kan als enige instantie in Nederland besluiten om vergunningen voor dierproeven te verlenen. Daarbij wordt de CCD geadviseerd door erkende Dierexperimentencommissies (DEC's). De DEC-RUG heeft op 10 november 2015 de CCD positief geadviseerd over dit dierproefproject. De advisering van de DEC is beschikbaar op de website van de CCD.
Bent u bereid om de overwegingen en de conclusies van deze ethische commissies openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een ethische toets in principe openbaar zou moeten zijn aangezien een ethische toets gaat over wat aanvaardbaar is binnen de samenleving en dat deze overwegingen niet geheim gehouden zouden mogen worden?
Transparantie over dierproeven staat bij mij voorop. Zo wordt van ieder vergunde dierproefproject een niet-technische samenvatting gepubliceerd op de website van de CCD. Daarmee kan iedereen zich informeren voor welke doeleinden dierproeven in Nederland worden uitgevoerd, hoeveel dieren hiervoor worden gebruikt en met welke mate van ongerief. Op basis van deze informatie beoordeelt de CCD dierproefprojecten en maakt daarbij gebruik van een ethisch afwegingskader. Het ethische afwegingskader, dat zowel door de DEC’s als de CCD wordt gebruikt, is eveneens publiek beschikbaar op de website van de CCD.
Bent u bereid om de Rijksuniversiteit Groningen te sommeren om deze dierproef met beschermde en bedreigde dieren te staken en de gevangen vogels de vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiervoor zie ik geen aanleiding. De CCD heeft, na een zorgvuldige afweging, een vergunning afgegeven voor dit dierproefproject van de Rijksuniversiteit Groningen.
De aanstaande sluiting van Siemens Hengelo |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe effectief vindt u de «stille diplomatie» die u tijdens het mondelinge vragenuur van 21 november 2017 toezegde te zullen bedrijven nu blijkt dat de Siemens-vestiging in Hengelo gaat sluiten?1
Op dit moment vinden nog gesprekken plaats over verschillende mogelijkheden en scenario’s. Het is dus nog te vroeg om een oordeel over de effectiviteit daarvan te vellen.
Kunt u een overzicht geven van wat u heeft gedaan om Siemens te bewegen de vestiging open te houden? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is om de mogelijkheden te onderzoeken om werkgelegenheid en activiteiten van Siemens in Hengelo te behouden. Daarom volg ik de ontwikkelingen op de voet. Ik sta in nauw contact met de directie van Siemens Nederland. Ik heb daarnaast de Raad van Bestuur van Siemens AG om opheldering gevraagd en om medewerking voor behoud van werkgelegenheid. Naar aanleiding van het antwoord heb ik gesprekken gevoerd – ook zeer recent – met Siemens AG over de vervolgstappen die zij overwegen. Daarnaast worden regelmatig gesprekken gevoerd met de gemeente Hengelo, provincie Overijssel en Siemens Hengelo over de situatie en de mogelijkheden die er zijn om de vestiging open te houden. Daarbij worden verschillende mogelijkheden voor behoud van de hoogwaardige technische werkgelegenheid voor de regio Hengelo actief bekeken. Zodra er een zinvolle rol is voor de overheid ben ik bereid die te vervullen binnen de mogelijkheden die ik heb.
Hoe verklaart u dat deze vestiging sluit ondanks dat de vestiging voldoende orders heeft en recent nog een grote order kreeg?
Zoals u in het nieuws kunt vernemen gaat het om een divisie die te maken heeft met een krimpende markt. Het is de visie van Siemens AG voor het voortbestaan van de divisie van belang dat de werkzaamheden worden gecentraliseerd. Dat besluit is genomen met het oog op de lange termijn positie van Siemens AG en staat los van de goede orderportefeuille van Siemens Hengelo.
Welke investeringen hebben de rijksoverheid en medeoverheden gedaan in bijvoorbeeld infrastructuur om Siemens in Hengelo te faciliteren?
De afgelopen jaren is door de overheden (provincie Overijssel, gemeente Hengelo, regio Twente, Rijk, Europa), ROC van Twente en private partijen geïnvesteerd om in het gebied rond het station van Hengelo een aantrekkelijke stedelijke omgeving te creëren. Overheden hebben 134 miljoen euro geïnvesteerd in het gebied om wonen, werken, recreëren, warmtevoorziening, naar school gaan en nieuwe vormen van maakindustrie mogelijk te maken. Als onderdeel van de gebiedsontwikkeling is in Hart van Zuid een aantal voorzieningen gerealiseerd waar ook Siemens gebruik van maakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om een nieuwe verbinding van het centrum naar de A35, warmte- en gasleidingen en het verbeteren van de binnenhaven van Hengelo. Mede vanwege de gedane investeringen heeft de regio een goede uitgangspositie om werkgelegenheid op peil te houden, ook in geval van sluiting Siemens Hengelo.
Welke mogelijkheden zijn er om deze investeringen in de Siemens-fabriek te verhalen op Siemens? Bent u bereid deze kosten te verhalen op Siemens indien de investeringen met het sluiten van de fabriek nutteloos blijken? Zo nee, waarom niet?
De investeringen zijn in de gebiedsontwikkeling gedaan. Ze zijn niet uitsluitend voor Siemens aangelegd, want ook andere bedrijven maken er gebruik van.
Gaat u met medewerkers van Siemens Hengelo in gesprek naar aanleiding van de brief van FNV Metaal? Zo nee, waarom niet?2
Met het doel om werkgelegenheid te behouden op de locatie in Hengelo verkent de directie van Siemens twee serieuze opties. Ik sta hierover in nauw contact met Siemens AG en Siemens NL en andere betrokken partijen waaronder de provincie en gemeente Hengelo. Ik heb begrip voor de onzekere situatie waarin de werknemers van Siemens Hengelo zich bevinden en voor de onzekerheid over het behoud van banen. Ik zet me daarom in voor het behoud van zoveel mogelijk banen, binnen de rol die de overheid hierin heeft. Ik heb de vakbondsleden op dit moment weinig nieuws te melden en vind dat het door FNV Metaal voorgestelde gesprek daarom geen toegevoegde waarde heeft.
Wat gaat u nu doen om de werkgelegenheid in Hengelo te behouden? Gaat u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2. Dit is de informatie die ik op dit moment aan de Kamer kan geven.
Achterstanden bij de digitalisering van de rechtspraak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Digitale rechtspraak kost kapitalen extra» en met de Voortgangsrapportage programma Kwaliteit en Innovatie van de Raad voor de rechtspraak?1 2
Ja.
Hoeveel tijd gaat de digitalisering van de rechtspraak meer kosten dan oorspronkelijk was gepland en op welke onderdelen van de rechtspraak is een overschrijding van toepassing? Wat zijn hiervan de gevolgen voor een meer toegankelijke, snelle en begrijpelijke geschillenbeslechting voor burgers?
Hoeveel extra tijd met de digitalisering gemoeid is, kan niet in het algemeen worden aangegeven en verschilt per proceduresoort. Aanvankelijk is ervan uitgegaan dat de implementatie in 2020 voltooid zou zijn. Op dit moment is niet te zeggen hoeveel tijd extra nodig zal zijn voor de digitalisering helemaal is geïmplementeerd. Voor de asiel- en bewaringszaken waarvoor de wetgeving op 12 juni 2017 in werking is getreden, is de vertraging beperkt tot ongeveer één jaar.3 Voor de civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging is de wetgeving op 1 september 2017 in werking getreden voor zaken bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland en streeft de Raad voor de rechtspraak (de Raad) naar landelijke inwerkingtreding eind 2018.
In lijn met de oorspronkelijke planning vindt de communicatie met curatoren in faillissementen sinds 2015 grotendeels digitaal plaats. In november 2017, ongeveer anderhalf jaar later dan verwacht, is in alle rechtbanken digitaal toezicht in bewindszaken mogelijk geworden. Sinds 2014 worden vrijwel alle enkelvoudige strafzaken digitaal aangebracht. Het digitaal aanbrengen van strafzaken voor de meervoudige kamer kan reeds op beperkte schaal. Landelijke implementatie zal naar verwachting in 2018 plaats vinden. Zoals de Raad in de eigen voortgangsrapportage KEI heeft gemeld, ligt de komende twee jaar de prioriteit bij civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging, vreemdelingen regulier en de Wet Schuldsanering Natuurlijk Personen.4
De Raad werkt aan een heroriëntatie op het vervolg van de digitalisering. Op basis daarvan zullen vervolgstappen worden bepaald. Dat betekent, zoals in de rapportage van de Raad voor de rechtspraak gemeld, in ieder geval een verdere vertraging voor de nog volgende releases, zoals kanton, hoger beroep en bestuursrecht regulier. Aan de hand van deze heroriëntatie verwacht ik meer zicht te hebben op hoeveel tijd er extra nodig zal zijn.
De vertraging betekent tevens dat de doelen van de KEI-wetgeving, zoals vereenvoudiging en versnelling van de procedure en vergroten van de toegankelijkheid van de rechtspraak, deels pas later kunnen worden gerealiseerd.
Hoe vaak is al eerder sprake geweest van een herziening van de planning van het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) en de financiering daarvan? Wat was de kern van die herzieningen?
Het is belangrijk dat waar nodig in een programma zoals KEI kan worden bijgestuurd. Dat is ook regelmatig gebeurd. De Raad heeft dit op de eigen website gecommuniceerd met een tijdlijn voor implementatie die regelmatig is geactualiseerd. In eerste instantie is de planning afgestemd op de benodigde wetgeving. De wetgeving is uiteindelijk een jaar later dan gepland, juli 2016, in het Staatsblad gepubliceerd.5 Over grotere herzieningen van de planning met gevolgen voor de ketenpartijen is uw Kamer (onder meer) geïnformeerd bij brieven van 18 februari 2016, 29 november 2016 en 15 mei 2017.6 De herzieningen hielden verband met een andere volgorde van implementatie, gereedheid van de systemen en de zorgvuldigheid van de implementatie. Voor de financiering van KEI is aanvankelijk uitgegaan van een globale eerste schatting van de kosten in 2013. Die is eind 2014 geactualiseerd met een business-case. Met extra middelen beschikbaar gekomen bij het Prijsakkoord 2014–2016, bij nota van wijziging bij de begroting 2016, en bij het Prijsakkoord 2017–2019 zijn de toegenomen kosten toen gedekt.7
Deelt u de analyse van de Raad voor de rechtspraak als het gaat om de oorzaken voor de opgelopen vertraging? Zo nee, waarom niet en wat zijn volgens u dan wel de oorzaken?
De Raad heeft als verantwoordelijk opdrachtgever onderzoek laten doen naar de oorzaken van de vertraging en heeft dit in de voortgangsrapportage toegelicht.8 De Raad noemt als hoofdoorzaak een incomplete en te optimistische inschatting van de omvang van het werkpakket in 2014, bestaande uit vier factoren:
Daarnaast zijn de productiviteit van de IT-voortbrenging lager en de kosten per medewerker hoger dan verwacht. Ik beschik niet over feitelijke informatie die op andere oorzaken wijst. Mochten aan hand van de heroriëntatie op de digitalisering andere oorzaken aan het licht komen, dan zal ik uw Kamer daarover informeren.
Ziet u naast de door de Raad voor de rechtspraak genoemde oorzaken voor de vertraging nog andere oorzaken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de oplossingen die de Raad voor de rechtspraak voor ogen heeft de problemen met de digitalisering van de rechtspraak afdoende kunnen wegnemen? Zo nee, waarom niet en aan welke (extra) oplossingen denkt u dan wel?
De Raad heeft een kerngroep ingericht die adviseert over de verdere vormgeving van de digitalisering. Ik zal me nader laten informeren over de wijze waarop de Raad de governance wil inrichten van de verdere aanpak van de digitalisering en de overige maatregelen die de Raad ter invulling van zijn wettelijke taak zal treffen. De Raad heeft ook al een aantal maatregelen getroffen om de IT-voortbrenging en sturing ingrijpend te verbeteren. Belangrijk daarin is dat vanaf begin dit jaar alle aspecten van de informatievoorziening (o.a. ICT ontwikkeling en beheer) zijn samengebracht in een integrale InformatieVoorzieningsOrganisatie (IVO). Versnippering als gevolg van verschillende programma’s en verantwoordelijkheden wordt daarmee voorkomen. De leidinggevende van deze organisatie is de ambtelijk CIO die rechtstreeks aan de Raad rapporteert.
Ik verwacht in het voorjaar een eerste oordeel te kunnen geven over de verdere vormgeving van de digitalisering. Daarbij neem ik als uitgangspunt dat de digitalisering van de rechtspraak een onontkoombare ontwikkeling is, die maatschappelijk zeer gewenst is en die adequaat en tegen aanvaardbare kosten moet worden gerealiseerd.
Kunnen de extra voorziene kosten voor de digitalisering van de rechtspraak betekenen dat u uw bijdrage aan de financiering van de rechtspraak moet verhogen? Zo ja, aan welke bedragen denkt u? Zo nee, waarom niet?
De vertraging leidt naar verwachting tot extra kosten en een latere realisatie van de beoogde besparingen. Dit kan voor het jaar 2018 naar verwachting worden opgelost door de inzet van reserves. Gelet op de wettelijke positionering van de Raad voor de rechtspraak ligt de primaire verantwoordelijkheid voor een oplossing voor de langere termijn bij de rechtspraak zelf. Ik ben daarover in gesprek met de Rechtspraak. Ik verwacht na de heroriëntatie van de Raad in het voorjaar meer zicht te hebben op de implementatie van KEI op de langere termijn en de daarmee verband houdende financiële situatie van de rechtspraak. Zoals toegezegd in mijn brief van 30 januari 2018 zal ik uw Kamer hierover nader informeren.9
De recente geweldsgolf in Breda en de roep om extra rechercheurs |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de recente geweldsgolf in Breda?1 Begrijpt u de grote zorgen hierover?
Ja, ik begrijp de zorgen naar aanleiding van de ernstige incidenten van de afgelopen periode. De situatie in Breda heeft de volle aandacht van de politie en de gezagen.
Hoe reageert u op de oproep van de burgemeester van Breda dat er in de regio Zeeland West-Brabant zeker 250 extra rechercheurs nodig zijn om de zware criminaliteit de kop in te drukken?
De behoefte aan meer politie is van alle tijden. In de afgelopen jaren en ook onder dit kabinet is bij voortduring geïnvesteerd in de versterking van de politiefunctie. Op dit moment, zo heb ik uw Kamer onlangs nog bericht, ben ik met de korpschef en de gezagen in gesprek om op verantwoorde wijze, zo snel als mogelijk uitvoering te geven aan het Regeerakkoord.2 De eerste 100 miljoen uit het Regeerakkoord is op mijn instignatie nu al vrijgemaakt. Dat geld wordt geïnvesteerd in agenten en rechercheurs en ten behoeve van investeringen in ICT en andere middelen.3 De investeringen in de politie zijn gericht op vergroting van de capaciteit, een politie organisatie die nog efficiënter kan werken en een betere bereikbaarheid.
Zoals uit de bijgevoegde4 cijfers moge blijken, is bij de inrichting in 2013 geprobeerd om een, naar rato zo effectief mogelijke toedeling van sterkte over de diverse politietaken uit te voeren. Ik bekijk met de politie en gezagen of een actualisering van die verdeling van de inzet van de politie over de eenheden wenselijk en noodzakelijk is. Daarnaast werk ik met de politie, gezagen en de vakbeweging aan een flexibiliseringsagenda. Doel daarbij is om onnodige knelpunten weg te nemen zodat meer kan met de nu en straks beschikbare politiecapaciteit. In het AO Politie van 21 december 2017 heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Vindt u het uit te leggen dat door gebrek aan capaciteit nu zware zaken soms jarenlang op de plank blijven liggen en dat bijvoorbeeld zelfs een schietpartij rond een snelweg niet onderzocht kon worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de grote zorgen hierover en het huidige gebrek aan capaciteit? Kunt u daarbij ook reageren op de opmerking van de burgemeester van Breda dat het budget dat hiervoor nu wordt uitgetrokken onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat jagers in 2018 wasberen mogen afschieten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jagers mogen ongewenste wasberen vanaf volgend jaar afschieten»?1
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welk onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek de kwalificatie «ongewenst» berust?
De wasbeer is, na een Europese wetenschappelijke risicobeoordeling, geplaatst op de door de Europese Commissie vastgestelde Unielijst2 voor invasieve uitheemse soorten. Sinds 3 augustus 2016 geldt een Europees verbod op bezit, handel, kweek, transport en import van de wasbeer. Daarnaast geldt voor lidstaten van de Europese Unie de plicht om maatregelen te nemen tegen in de natuur aanwezige populaties. De wasbeer was onder de toenmalige Flora- en faunawet in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren reeds aangewezen als diersoort ten aanzien waarvan gedeputeerde staten van provincies konden besluiten de stand te beperken ter voorkoming van schade aan de landbouw of flora en fauna en in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid. Wasberen kunnen een nadelig effect hebben op de biodiversiteit; niet alleen grondgebonden soorten zoals hagedissen en insecten worden gegeten, maar omdat wasberen goede klimmers zijn lopen ook nesten van (zang)vogels een risico. Vooral voor bedreigde soorten kan predatie een rol van betekenis spelen. Daarnaast kunnen wasberen schade veroorzaken aan de landbouw, en kunnen zij drager zijn van voor mensen en dieren schadelijke parasieten.
Waarom krijgen jagers een vrijbrief om de kwalificatie «ongewenst» naar eigen inzicht in te vullen en te hanteren?
De Europese Unie bepaalt op grond van wetenschappelijke risico-analyses samen met de Lidstaten welke uitheemse soorten als invasief worden bestempeld en dus ongewenst zijn. De Lidstaten bepalen vervolgens hoe deze soorten bestreden worden, waarbij afschot één van de beheersmaatregelen kan zijn.
Faunabeheereenheid Gelderland en de provincie Gelderland zijn hierover in gesprek. Van een vrijbrief voor jagers is geen sprake.
Kunt u onderbouwen welke grote problemen te verwachten zijn wanneer de wasbeer, waarvan er naar schatting hooguit twintig rondlopen in de regio Gelderland, niet bejaagd wordt in relatie tot het feit dat er in Duitsland miljoenen wasberen leven?
Ervaring leert dat bestrijding van invasieve exoten met name effectief is in een vroeg stadium van vestiging wanneer er nog weinig exemplaren aanwezig zijn. Uit onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit3 kan worden opgemaakt dat na vestiging van een populatie de aantallen wasberen sterk kunnen toenemen. In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de nadelige effecten die wasberen kunnen hebben op de biodiversiteit.
Kunt u aangeven op welk onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek de gedachte gebaseerd is dat de populatie wasberen in Nederland gedecimeerd of zelfs tot nul zou kunnen worden teruggebracht via afschot?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de Europese Verordening invasieve uitheemse soorten de lidstaten verplicht om uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen te treffen voor soorten die op de Unielijst zijn geplaatst.
De provincie Gelderland en de Faunabeheereenheid, waarin naast jagers ook natuurbeschermers, grondeigenaren en landbouwers zijn vertegenwoordigd, zijn thans in gesprek om een plan van aanpak voor de wasberen die in Gelderland voorkomen, op te stellen, waarmee invulling wordt gegeven aan de Europese verplichting.
Waarom zou vrij verkeer binnen de Europese Unie zich moeten beperken tot personen en goederen en niet gelden voor dieren?
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verbiedt belemmeringen van het vrije verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal. Deze vier vrijheden zijn naar hun aard niet van toepassing op in het wild levende dieren.
Hoe beoordeelt u het voorgenomen afschotbeleid ten aanzien van wasberen in relatie tot andere vanuit het buitenland komende dieren zoals de wolf?
De wasbeer is een soort die niet van nature voorkomt in Europa, en is opgenomen op de Europese Unielijst van invasieve uitheemse soorten.
De wolf is een soort die van nature voorkomt in Europa, en die beschermd is uit hoofde van opname op bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn 92/43/EEG.
Ik zie dat als twee verschillende situaties.
Bent u bereid met de provincie Gelderland in overleg te treden teneinde het afschot van wasberen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik ben als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de bevoegde instantie om de verordening uit te voeren en belast met de uitvoering van de uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen. Thans is een wijziging van de Regeling natuurbescherming in voorbereiding waarmee, met instemming van gedeputeerde staten van de provincies, de provincies worden belast met de uitvoering van uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen ten aanzien van invasieve uitheemse soorten op hun provinciale grondgebied.
Zodra de Regeling natuurbescherming is gewijzigd, is het aan de provincies om zelf invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid ten aanzien van prioritering of aard van de genoemde maatregelen. Ik zie daarom ook geen aanleiding om hierover in overleg te treden.
Gemeentelijke herindeling in de Leidse regio |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie dreigt met gedwongen herindeling Leidse regio»?1
Ja.
Wat is uw visie op de opstelling van de provincie Zuid-Holland die zich kennelijk nadrukkelijk gaat bemoeien met de samenwerking in de Leidse regio en de nieuwe gemeenteraden duidelijke opdrachten wil gaan geven met het oog op een «consistent regionaal eindbeeld»?
Het artikel in het Leidsch Dagblad betreft een interpretatie van de eind 2017 door gedeputeerde staten gepubliceerde «Tweede Tussenrapportage Slimmer en Sterker Bestuur in Zuid-Holland»2.
In het rapport zelf staat op pagina 24: «Na de gemeenteraadsverkiezingen staan de nieuwe colleges en raden voor de opdracht tot een oplossingsrichting te komen. De provincie gaat daar actief bij helpen, onder meer door nu al deel te nemen aan het proces om de gebiedsopgaven om te zetten in concrete opdrachten. Indien een gedeeld regionaal eindbeeld uitblijft, zullen wij conform de in hoofdstuk 2 geschetste kaders onze verantwoordelijkheid nemen.»
In Hoofdstuk 2 beschrijven gedeputeerde staten diverse instrumenten waarmee zij invulling kunnen geven aan hun verantwoordelijkheid. Zo zijn er zachte instrumenten, zoals het verstrekken van subsidie voor samenwerkingsonderzoek. Dat instrument is in de betreffende regio reeds ingezet. Een volgende stap kan zijn: «In gebieden waar de inhoudelijke regionale opgaven niet van de grond komen en we vermoeden dat de bestuurlijke verhoudingen daarbij een rol spelen, gaan wij het gesprek aan.» Daarnaast kan de provincie een procedure conform de wet Arhi starten «wanneer andere opties voor noodzakelijke verbetering van bestuurskwaliteit uitgeput zijn.» Daarbij merken gedeputeerde staten op pagina 8 op: «Wij vinden de ruimte die de Wet arhi ons biedt om als provincie «van bovenaf» een herindelingsproces te starten, minder passen bij onze huidige rolopvatting en daardoor suboptimaal.» gedeputeerde staten zien een op grond van de wet Arhi opgelegde herindeling als een laatste middel, dat slechts kan worden ingezet als alle andere oplossingsrichtingen onmogelijk blijken. Gedeputeerde staten schrijven nergens dat dit wat hen betreft nu in de Leidse regio aan de orde zou zijn.
Uit de tekst kan worden opgemaakt – en navraag bij gedeputeerde staten bevestigt dat – dat de Leidse regio zich al enige tijd in een bestuurlijke impasse bevindt en dat de provincie wil gaan helpen om tot oplossingen te komen, onder meer door de gemeenten bij te staan in hun proces rond het formuleren van concrete opdrachten rond inhoudelijke opgaven. De regie op dit proces laat de provincie vooralsnog aan de betrokken gemeenten.
De gemeenten zijn in 2015 gestart met het ontwikkelen van een gezamenlijke visie die uiteindelijk in 2016 is opgesteld. Over een daarbij passende bestuursvorm om de bestuurlijke slagkracht en realisatiekracht in de regio te verbeteren zijn ze het niet eens geworden.
De formuleringen in de Tussenrapportage van gedeputeerde staten passen bij de beleidsuitgangspunten van het kabinet op het terrein van de kwaliteit van het openbaar bestuur en zijn in lijn met het vigerende Beleidskader gemeentelijke herindelingen. Provincies kunnen bevorderen dat in gebieden een consistent regionaal eindbeeld tot stand komt. Hierbij spelen provincies vaak een modererende rol vanuit hun algemene verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het lokaal bestuur en provincies kunnen ook zelf het initiatief voor een herindeling nemen.
Wat zou de juridische grondslag kunnen zijn van dergelijke «duidelijke opdrachten» aan de gekozen gemeenteraden en hoe verhoudt zich dat tot het democratische mandaat van de gemeenteraden?
Uit de tekst van de Tussenrapportage Slimmer en Sterker Bestuur in Zuid-Holland kan niet worden opgemaakt dat de provincie de gemeenten «duidelijke opdrachten» wil gaan geven. Zoals gezegd laat de provincie de regie op het formuleren van concrete opdrachten rond inhoudelijke opgaven vooralsnog aan gemeenten. Dit blijkt ook uit navraag bij gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Bent u van mening, dat de provincie een dergelijk consistent regionaal eindbeeld dichterbij moet brengen of moet bijsturen als er complicaties in de verhoudingen optreden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u het passend als de provincie op basis van een consistent regionaal eindbeeld zou ingrijpen in de ambtelijke samenwerking tussen Wassenaar en Voorschoten?
Uit de tekst van de Tussenrapportage kan niet worden opgemaakt dat de provincie het voornemen heeft in te grijpen in de ambtelijke samenwerking tussen Wassenaar en Voorschoten. Gezien de oriëntatie van Voorschoten op de Leidse regio acht de provincie het wel van belang dat Voorschoten ook met de Leidse regio het gesprek voert over de bestuurlijke toekomst.
Wat vindt u van het ondubbelzinnige dreigement van de provincie dat de provincie zal ingrijpen als het de gemeenten niet lukt om er gezamenlijk uit te komen, mede gelet op de inzet van de gemeenten om na de raadsverkiezingen uitvoeringsafspraken te maken?
De provincie biedt aan de gemeenten te helpen bij hun proces om te komen tot uitvoeringsafspraken en een passende bestuursvorm. Indien desondanks een gedeeld regionaal toekomstbeeld uitblijft waardeer ik de rolopvatting van de provincie dat zij dan een verantwoordelijkheid voor zichzelf ziet weggelegd. Uit de rapportage blijkt dat de provincie niet lichtzinnig omgaat met haar wettelijke bevoegdheid een herindeling te initiëren. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland gaan hier pas toe over wanneer andere opties voor noodzakelijke verbetering van bestuurskwaliteit uitgeput zijn. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u voor gemeenten om in beroep te gaan of bezwaar te maken tegen het optreden van de provincie?
De instelling en opheffing van gemeenten geschiedt bij wet. Tegen een herindelingsprocedure door de provincie conform artikel 8 van de Wet algemene regels herindeling is geen bezwaar of beroep mogelijk. Dat geldt ook voor de met het oog op de voorbereiding van een herindelingswet genomen beslissingen en tussenstappen. Overigens betreft dit een hypothetische vraag. Er is op dit moment geen sprake van een procedure door de provincie conform artikel 8 van de Wet algemene regels herindeling.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de opstelling van de provincie aansluit bij het uitgangspunt van het regeerakkoord dat «een proces van herindeling gewenst is voor gemeenten die langjarig en in hoge mate afhankelijk zijn van gemeenschappelijke regelingen voor essentiële taken»?
Het optreden van de provincie betreft vooralsnog feitelijk een aanbod om de gemeenten te helpen bij het maken van regionale uitvoeringsafspraken en het vinden van de passende bestuursvorm. Het kabinet steunt de aanpak van de provincie Zuid-Holland zoals beschreven in het rapport en heeft waardering voor de rolopvatting als aanjager en moderator, waarbij indien noodzakelijk zij bereid is gebruik te maken van haar wettelijke bevoegdheid om een herindeling te initiëren. Overigens is een gemeentelijke herindeling in deze regio pas aan de orde «wanneer andere opties voor noodzakelijke verbetering van bestuurskwaliteit uitgeput zijn», aldus de provincie. Uit de rapportage van gedeputeerde staten kan niet worden opgemaakt in hoeverre er in de Leidse regio sprake is van een langjarige afhankelijkheid van gemeenschappelijke regelingen.
Wanneer verwacht u het in het licht van het nieuwe regeerakkoord herijkte Beleidskader gemeentelijke herindeling aan de Kamer te kunnen toezenden?
Tijdens de begrotingsbehandeling 2018 in de Tweede Kamer en de Algemene Politieke Beschouwingen in de Eerste Kamer heb ik toegezegd rond de zomer van 2018 een herzien beleidskader gemeentelijke herindeling aan uw Kamer te zullen aanbieden. Ik verwacht dit uiterlijk kort na het zomerreces uw Kamer te kunnen doen toekomen.
Onveilige cv-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nefit problemen met cv-ketels verzweeg tegenover de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?1
Voor zover mij bekend heeft Nefit zich gehouden aan de wettelijke verplichtingen voor wat betreft het melden van problemen met CV-ketels.
Hoe is het mogelijk dat problemen met een specifiek type cv-ketel (TopLine-ketel) van Nefit al sinds 2009 bekend zijn, maar dat de NVWA dit niet wist? Heeft de NVWA (proactief) de veiligheid van cv-ketels gecontroleerd of zijn er andere manieren waarop de NVWA aan de juiste informatie kan komen? Zo ja, welke?
Nefit heeft in 2009 bij de NVWA problemen gemeld met de cv-ketels.
CV-ketels moeten door een onafhankelijke aangewezen keuringsinstelling (NOBO) worden goedgekeurd alvorens zij in de handel mogen worden gebracht. De NVWA controleert bij de fabrikanten of de in de handel gebrachte cv-ketels door een NOBO zijn goedgekeurd.
Is het waar dat Nefit informatie heeft verzwegen en foutieve informatie heeft verstrekt aan de NVWA? Zo ja, welke consequenties verbinden u en de NVWA daaraan, mede gezien het gevaar voor de volksgezondheid dat heeft kunnen ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is mij niet bekend dat Nefit informatie heeft verzwegen en foutieve informatie heeft verstrekt aan de NVWA.
Nefit heeft in 2009 bij de NVWA (destijds nog VWA) problemen gemeld met de cv-ketels van de typen B3L en B3M. Naar aanleiding van deze melding zijn passende maatregelen getroffen. In 2012 kwam met betrekking tot het type B3L vanuit de Duitse autoriteiten een nieuwe melding. Uit de verkregen informatie bleek dat de reeds getroffen maatregelen voor het type B3M ongewijzigd konden blijven. Voor het type B3L werd de maatregel opgeschaald overeenkomstig de in de EU getroffen maatregelen.
In 2016 werd bij de NVWA een melding ontvangen van een ex-werknemer van Nefit met betrekking tot beide typen cv-ketels (B3L en B3M) waarin werd aangegeven dat de problemen ernstiger waren dan eerder aangenomen. Daarop heeft de NVWA een onderzoek bij Nefit ingesteld. Het bleek dat bij Nefit meer incidenten bekend waren met het type B3M en dat daaronder ook incidenten waren waarbij brand buiten de cv-ketel was ontstaan. Dit was aanleiding voor de NVWA om van een hoger risico uit te gaan en van Nefit te verlangen dat de lopende corrigerende actie rond het type B3M werd opgeschaald, waarbij het publiek en in bijzonder de bezitters van de bewuste cv-ketels geïnformeerd zouden worden over het risico.
Op grond van de warenwet (Art. 21) is een fabrikant/handelaar niet verplicht om nieuwe gelijksoortige incidenten met eenzelfde product telkens opnieuw te melden.
Tijdens het onderzoek bij Nefit is afgesproken dat alle incidenten waarbij het type B3M betrokken is en die bij Nefit bekend worden aan de NVWA zullen worden gemeld. De reden daarvoor is dat de NVWA wil kunnen bepalen of de door Nefit gekozen corrigerende actie afdoende is, dan wel dat deze opnieuw moet worden opgeschaald.
Is het waar dat er in totaal 180 incidenten en 10 branden zijn geweest door TopLine-ketels? Hoeveel van dergelijke cv-ketels zijn geplaatst in ons land en hoeveel huishoudens zijn blootgesteld aan mogelijk gevaar op koolmonoxidevergiftiging of brand door onveilige cv-ketels?3
Nefit heeft de NVWA medegedeeld dat 180 incidenten te wijten waren aan onjuist gesloten branderklemmen. Hiervoor loopt de huidige door Nefit in gang gezette corrigerende actie. In 10 van deze 180 gevallen is smelt-/brandschade aan de buitenkant en/of buiten het toestel gemeld. In de andere gevallen bleef de schade binnen het toestel.
Volgens informatie van Nefit zijn in Nederland circa 128.900 stuks Topline ketels van het type B3M verkocht. Of de gebruikers daarvan daadwerkelijk worden blootgesteld aan mogelijk gevaar op een koolmonoxidevergiftiging lijkt gezien de constructie van de cv-ketels niet aannemelijk, maar zal door een onafhankelijk bureau nader worden onderzocht.
Van de circa 128.900 toestellen van het type B3M die in Nederland verkocht zijn, had Nefit in december 2017 volgens eigen zeggen voor 63%, ruim 80.000 exemplaren, de nieuwe brander aan de installateurs geleverd, waarvan de meeste ook zullen zijn geplaatst. Van 20%, ruim 25.000 exemplaren, was in december 2017 ook bewijs terug ontvangen dat de herstelactie was uitgevoerd. Het tijdpad van de actie is erop gericht dat eind 2018 de actie kan zijn afgerond.
Sinds de door de NVWA gedane vordering zijn door Nefit 25 nieuwe incidenten met de cv-ketels van het type B3M gemeld. Van deze incidenten is nog niet bekend wat er precies aan de hand is geweest. De resultaten van de onderzoeken naar die incidenten moeten nog worden verkregen. Bij 23 van deze 25 incidenten is smelt- of brandschade vermeld.
Is het mogelijk dat cv-ketels van een ander type van Nefit of van een andere merk ook kromme warmtewisselaars of andere gebreken hebben? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat er geen cv-ketels met gebreken worden geplaatst?
De NVWA heeft geen aanwijzingen dat er onveilige ketels zouden worden verkocht. CV-ketels moeten door NOBO worden goedgekeurd alvorens zij in de handel mogen worden gebracht. De NVWA controleert bij de fabrikanten of de in de handel gebrachte cv-ketels door een NOBO zijn goedgekeurd.
Deelt u de mening dat periodieke keuringen van woninginstallaties, als cv-ketels, gevaar van brand of koolmonoxidevergiftiging kunnen voorkomen? Zo ja, wanneer gaat u deze APK voor huizen invoeren?
Controle en onderhoud van woninginstallaties kunnen ongevallen voorkomen. De overheid adviseert eigenaren en bewoners dan ook om dit periodiek te laten doen. Veel eigenaren en bewoners kiezen er ook vrijwillig voor om periodiek onderhoud aan hun cv-ketel te laten uitvoeren. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft in haar rapport «Koolmonoxide, onderschat en onbegrepen gevaar» geen aanbeveling gedaan voor het invoeren van een APK. De OvV heeft aanbevolen een andere wettelijke verplichting in te voeren: een erkenningsregeling voor installateurs van gasverbrandingstoestellen. Deze aanbeveling is overgenomen en over de voortgang van de uitvoering heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer recent geïnformeerd met de brief van 18 december 2017 (Kamerstukken II 2017/18, 28 325 nr. 168).
Onderdelen in de Arbeidstijdenrichtlijn die niet in overeenstemming zijn met het verslag van de Europese Commissie |
|
Bart van Kent |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening van de Europese Commissie, vastgelegd in haar verslag over de uitvoering van de lidstaten van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de arbeidstijd, dat de Nederlandse Arbeidstijdenwet in bepaalde opzichten niet in overeenstemming is met de Arbeidstijdenrichtlijn, waardoor Nederlandse werknemers die nachtarbeid verrichten minder beschermd worden dan de richtlijn voorschrijft?1 2 3 Kunt u een toelichting geven?
De Commissie maakt in haar implementatierapport een opmerking over de referentieperiode die in de Nederlandse Arbeidstijdenwet (Atw) gehanteerd wordt voor de berekening van de gemiddelde arbeidstijd per week in geval van nachtarbeid. De Commissie vindt de door Nederland gehanteerde periode (16 weken) te lang. Ik deel die mening van de Europese Commissie niet.
De Arbeidstijdenrichtlijn schrijft voor dat in geval van nachtarbeid de gemiddelde arbeidstijd per week maximaal 40 uur bedraagt. M.b.t. de referentieperiode, waarover dit gemiddelde berekend mag worden schrijft de richtlijn (in artikel 16) dat de lidstaten deze mogen vaststellen na raadpleging van de sociale partners. Dit is gebeurd ten tijde van de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet (Atw) in de periode 2005–2007. Het wetsvoorstel, inclusief de regels voor nachtarbeid, zijn voor advies voorgelegd aan de SER. De SER is unaniem akkoord gegaan met een referentieperiode van 16 weken, zoals die ook gehanteerd wordt bij de berekening van de algemene gemiddelde arbeidstijd per week van 48 uur (SER-advies 05–03, d.d. 18 februari 2005).
De Nederlandse regelgeving legt overigens rond nachtarbeid meer beperkingen op dan de Arbeidstijdenrichtlijn voorschrijft. Voorbeelden daarvan zijn een rust van 12 uur na een nachtdienst en 46 uur na drie of meer nachtdiensten en een limitering van het aantal nachtdiensten dat in een bepaalde periode verricht mag worden tot 36 maal in 16 weken.
In 2012 is de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet geëvalueerd. Het eindrapport met een kabinetsstandpunt is op 30 maart 2012 aan uw kamer aangeboden (Kamerstuk 30 532, nr. 28). De werkgeverspartijen hebben daarbij gewezen op de complexiteit van de regels rond nachtarbeid. De werknemerspartijen vreesden op voorhand vooral de gevolgen van het verlies aan zeggenschap, waardoor de uiterste grenzen van de wet makkelijker door de werkgever toegepast zouden kunnen worden. Het evaluatieonderzoek wees echter uit dat dit niet het geval was. In het overleg tussen werkgevers en werknemers bleek de balans in zeggenschap ongewijzigd te zijn gebleven. Mede gelet op deze evaluatie heb ik vooralsnog geen onderbouwde signalen ontvangen die er op zouden wijzen dat de referentieperiode voor de berekening van de gemiddelde arbeidstijd per week in geval van nachtarbeid te lang zou zijn. Derhalve acht ik aanpassing van de wetgeving op dit moment niet aan de orde.
Deelt u de mening, dat aangezien de richtlijn beoogt minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid vast te stellen en de doeltreffendheid van de bepaling inzake nachtarbeid niet in het gedrang mag komen, de referentieperiode voor nachtarbeid aanzienlijk korter zou moeten zijn dan de periode voor de maximale werkweek en dat de Europese Commissie van mening is dat een referteperiode van vier maanden te lang is? Zo ja, bent u bereid om de berekening van de gemiddelde arbeidstijd van nachtarbeiders aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke reden heeft Nederland de bepaling van de richtlijn betreffende nachtarbeid, die bijzondere risico's dan wel grote spanningen met zich meebrengt, niet omgezet?
De Commissie maakt in haar implementatierapport tevens een opmerking over de bepaling uit de Arbeidstijdenrichtlijn die voorschrijft dat voor nader te bepalen (categorieën van) werknemers wier werk bijzondere risico’s dan wel grote lichamelijke en geestelijke spanningen met zich brengt, de duur van nachtarbeid beperkt wordt tot 8 uur per nachtdienst. Op grond van de richtlijn mogen deze (categorieën) van werknemers worden gedefinieerd bij wettelijke of collectieve regeling. De Atw biedt op basis van artikel 5.12, eerste of tweede lid, de mogelijkheid hier invulling aan te geven, maar hier is tot op heden niet voor gekozen. Ook de SER heeft in zijn laatste advies met betrekking tot de vereenvoudiging van de Atw (SER-advies 05–03, d.d. 18 februari 2005) geen voorstellen gedaan om dergelijke (categorieën van) werknemers nader aan te duiden. Het is voor de wetgever zeer moeilijk om op voorhand vast te stellen welke categorieën werknemers «zwaar» of «risicovol» werk verrichten en wie dat niet doen. Bovendien is de zeggenschapspraktijk in Nederland van dien aard dat waar regelmatige nachtdiensten aan de orde zijn per sector, per branche en vaak ook per bedrijf wordt nagegaan of de belasting door deze nachtarbeid acceptabel is, gegeven de aard van de werkzaamheden en de belastbaarheid van de betreffende werknemers. Dit blijkt ook uit de bij het antwoord op de vragen 1 en 2 genoemde evaluatie van de vereenvoudigde Atw. Werkgevers moeten op basis van artikel 4:1 van de Atw in de risico-inventarisatie en -evaluatie in ieder geval ook hieraan bijzondere aandacht besteden. Onderdeel daarvan is dat bijstelling van het beleid en derhalve van het arbeids- en rusttijdenpatroon plaatsvindt, indien daartoe aanleiding bestaat. Het medezeggenschapsorgaan wordt daarbij betrokken. De toezichthoudende instanties hebben de bevoegdheid ter zake een eis tot naleving te stellen. Het niet naleven van een dergelijke eis is bestuurlijk beboetbaar. Derhalve acht ik ook op dit punt aanpassing van de wetgeving op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid om de regelgeving aan te passen, zodat deze voldoet aan Richtlijn 2003/88/EG met betrekking tot nachtarbeid? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De uitzettingen van afgewezen asielzoekers naar Soedan |
|
Jasper van Dijk (SP), Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het onderzoek dat de Belgische regering heeft ingesteld naar de berichten dat uitgezette Soedanese asielzoekers bij terugkeer in Soedan met marteling of onmenselijke behandeling te maken hebben gekregen voor u aanleiding om zelf ook onderzoek te laten doen naar het lot van Soedanese asielzoekers die door Nederland zijn uitgezet, zoals bijvoorbeeld de Soedanees die in december is teruggestuurd?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Tot slot is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in elk geval tot de resultaten van uw eigen onderzoek dan wel het Belgische onderzoek bekend zijn, tijdelijk geen Soedanezen gedwongen naar Soedan uit te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol hebben Soedanese diplomaten of andere functionarissen gehad bij het voorbereiden van de uitzetting van afgewezen Soedanese asielzoekers?
In algemene zin zijn werkafspraken gemaakt over terugkeer met de Sudanese ministeries van binnenlandse en buitenlandse zaken. In individuele zaken verstrekt de Sudanese ambassade in Nederland, wanneer een vreemdeling geen geldig paspoort heeft, vervangende reisdocumenten ten behoeve van terugkeer.
Is het waar dat een of meer Soedanese diplomaten in Nederland informatie hebben verzameld of verzamelen over Soedanese asielzoekers die hier aanwezig zijn?
Mij is hierover niets bekend.
Zijn er gevallen bekend dat een diplomaat of diplomaten van de Soedanese ambassade ook contact zoeken met Soedanese asielzoekers hier? Zo ja, acht u dit aanvaardbaar en welke gevolgen heeft dit gehad?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel»?1
Ja.
Heeft er een informatiebijeenkomst in Hardenberg plaatsgevonden over het nieuwe gaswinningsplan? Zo nee, waarom niet?
Voor de behandeling van een vergunningsaanvraag voor mijnbouwactiviteiten hecht ik aan een open en transparante communicatie met de omgeving. Informatieavonden zijn een belangrijk onderdeel hiervan. In Hardenberg heeft nog geen informatiebijeenkomst plaatsgevonden over het nieuwe winningsplan, omdat de procedure nog niet in deze fase is. Er is namelijk nog geen ontwerpinstemmingsbesluit voor het winningsplan. Aan dit ontwerpinstemmingsbesluit gaat een zorgvuldige traject vooraf waarin ik meerdere adviseurs betrek – waaronder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de decentrale overheden. Momenteel heb ik nog adviesvragen uitstaan bij Tcbb en bij de gemeente, provincie en het waterschap. Daarna vraag ik nog advies aan de Mijnraad, voordat ik een ontwerpinstemmingsbesluit opstel.
Naar verwachting kan ik het ontwerpinstemmingsbesluit voor de gaswinning in Hardenberg voor de zomer van 2018 publiceren. Het ontwerpinstemmingsbesluit wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze zes weken wordt in Hardenberg een informatiebijeenkomst gehouden, die het karakter heeft van een open inloopavond. Tijdens deze informatiebijeenkomst kan iedereen informatie krijgen over de plannen rondom de gaswinning, over de wijze waarop het ministerie heeft getoetst aan de veiligheid en de bodembeweging en hoe de verdere procedure er uitziet. Op deze avond is ook gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Op een dergelijke informatieavond zijn medewerkers van mijn ministerie, TNO, het mijnbouwbedrijf en zo mogelijk ook het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aanwezig om in gesprek te gaan met de bezoekers en om hun vragen te beantwoorden.
Wat was de reden dat de informatiebijeenkomst over de winningsplannen in Hardenberg gepland destijds afgelast was?
Het is mij onbekend over welke informatiebijeenkomst het hier gaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het organiseren van een informatiebijeenkomst nog niet aan de orde. Er zijn ook geen andere overleggen over het winningsplan die ik afgelast heb.
Hoe kan het dat de gemeente Hardenberg aangeeft dat zij niet op de hoogte was van dit nieuwe winningsplan en dat de gemeente niet in een vroeger stadium betrokken bij dit proces? Hoe kan het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangeeft te willen gaan fracken, terwijl de gemeenteraad Hardenberg heeft uitgeroepen tot frackingvrije gemeente?
Op 10 oktober 2017 heeft NAM een geactualiseerd winningsplan ingediend voor de sinds 1987 bestaande gaswinning Hardenberg. Conform de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet vraag ik op dit winningsplan advies aan SodM en aan de betrokken gemeente, provincie en waterschap. Verder vraag ik ook advies aan de Tcbb en de Mijnraad. De volgorde waarin een adviseur om advies gevraagd wordt, is tussen eind 2016 en begin 2017 onderwerp van overleg geweest met de adviseurs. De decentrale overheden hebben destijds aangegeven graag over het advies van SodM te beschikken, en zo mogelijk ook al over het advies van de Tcbb, alvorens zij hun advies kunnen uitbrengen.
Om deze reden is ook voor het winningsplan Hardenberg eerst advies gevraagd aan SodM en daarna pas aan de decentrale overheden. Het adviesverzoek op het winningsplan Hardenberg is op 4 januari 2018 aan de decentrale overheden gestuurd.
Het winningsplan Hardenberg bevat inderdaad het voornemen van NAM om hydraulisch stimulatie (fracken) uit te voeren. Hydraulisch stimuleren is een techniek die op zeer uiteenlopende manieren uitgevoerd kan worden. De manier waarop het wordt ingezet bij schaliegaswinning verschilt op cruciale punten van de in Nederland reguliere stimulatiewerkzaamheden (die al sinds de jaren ’50 worden toegepast). De belangrijkste verschillen zijn dat reguliere stimulatiewerkzaamheden (zoals bij Hardenberg) voor wat betreft het te injecteren volume, de gehanteerde druk en de kwantiteit vele malen kleiner zijn dan de frackwerkzaamheden die worden toegepast bij schaliegaswinning. Daarbij concludeert SodM in haar inventarisatierapport (Kamerstuk 32 849, nr. 46) van maart 2016 dat, voor zover SodM bekend, er als gevolg van al deze werkzaamheden geen nadelige gevolgen voor mens en milieu zijn opgetreden. De toezichthouder concludeert verder dat de toepassing van hydraulisch stimuleren ten behoeve van conventionele gaswinning op een verantwoorde manier kan plaatsvinden. Toestemming om hydraulisch te stimuleren is onderdeel van een eventueel instemmingsbesluit bij het winningsplan.
Krijgen de provincie, de gemeente en het waterschap alsnog de gelegenheid om een advies te geven, zoals afgesproken is met de invoering van de nieuwe Mijnbouwwet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden de fracking-chemicaliën en het afvalwater opgevangen en afgevoerd zodat beide niet in het milieu terechtkomen? Als de gebruikte chemicaliën naar een verwerkingsbedrijf worden afgevoerd, in welk bedrijf is dat in het verleden verwerkt?
Zoals eerder aangegeven bevindt het winningsplan Hardenberg zich in de eerste fase van de procedure om te komen tot een instemmingsbesluit. Er is dus nog geen sprake van een winningsplan waar ik mee heb ingestemd. Ik kan aan mijn instemming ook voorwaarden verbinden, zoals aan de manier waarop chemicaliën dienen te worden opgeslagen.
In het door NAM ingediende winningsplan is opgenomen dat de voorraadvaten met chemicaliën op locatie geplaatst worden in aparte lekbakken en dat de locatie voorzien is van een vloeistofdichte vloer en een systeem om vloeistoffen en hemelwater op te vangen. Hierdoor kan stimulatievloeistof de locatie niet ongecontroleerd verlaten. Tevens staat er in het winningsplan dat na de stimulatie de stimulatievloeistof wordt teruggeproduceerd via een tijdelijke productie-installatie. De vloeistof en chemicaliën worden opgevangen in gesloten tanks waarna de tanks worden afgevoerd naar erkende verwerkers. Ik maak de gehele tekst van het winningsplan openbaar op het moment dat het ontwerpinstemmingsbesluit ter inzage ligt.
Wat is de stand van zaken in het conflict tussen de NAM en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over de overschrijding van de gaswinning in Hardenberg?
SodM heeft in augustus 2017 een voorgenomen last onder dwangsom aan NAM aangekondigd voor de gaswinning Hardenberg-Oost. SodM stelt dat er meer geproduceerd is dan toegestaan in de vigerende winningsplan. NAM heeft inmiddels een zienswijze ingediend waarin het betwist dat het teveel gas heeft geproduceerd. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij laten weten dat hij van plan is medio februari 2018 een beslissing te nemen op over de voorgenomen last onder dwangsom Hardenberg-Oost.
Geldt voor Overijssel de omgekeerde bewijslast, zoals in Groningen? Zo nee, waarom is dat onderscheid er?
Nee, het bewijsvermoeden geldt alleen voor fysieke schade aan gebouwen en werken die redelijkerwijs toegeschreven kunnen worden aan bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Dit geldt dus niet voor gaswinning onder Overijssel.
Het bewijsvermoeden is een wettelijke afwijking van de hoofdregel dat degene die stelt ook het bewijs moet leveren. De Raad van State heeft in 2015 geadviseerd dat voor deze wettelijke uitzondering een dragende motivering en heldere afbakening nodig zijn. Voor een bewijsvermoeden moet vaststaan dat van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen verreweg het grootste deel aan een bepaalde oorzaak toegeschreven kan worden (zoals bodembeweging als gevolg van gaswinning). Het aantal schadegevallen in Groningen en de gelijksoortigheid hiervan zijn de reden voor het wettelijke bewijsvermoeden. Bij de gaswinning uit kleine velden (zoals die in Overijssel) doen zich geen vergelijkbare problemen op dezelfde schaal voor. Het wettelijke bewijsvermoeden geldt hier dus niet.
Wanneer er echter als gevolg van een mijnbouwactiviteiten toch schade optreedt, zal het mijnbouwbedrijf deze schade gewoon moeten vergoeden. Hierop zijn de reguliere regels ten aanzien van bewijsverdeling van toepassing.
Bent u bereid een nulmeting te laten uitvoeren voor alle gebouwen in het omringende gebied als de gaswinning doorgaat? Hoe kijkt u aan tegen een schadefonds en een onafhankelijke schaderegeling voor de gaswinning in Overijssel?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het plenaire debat Groningen van 11 juli 2017 in de Tweede Kamer de toezegging gedaan dat bij nieuwe of gewijzigde winningsplannen een representatieve nulmeting het uitgangspunt is. Dit betekent dat er een zorgvuldig gekozen representatieve selectie wordt gemaakt van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Bij deze representatieve selectie wordt een nulmeting gedaan. Bij het maken van de selectie kan onder andere de leeftijd, de bouwkundige constructie van een bouwwerk evenals de status van gemeentelijk of Rijksmonument een rol spelen. De representativiteit is gelegen in het feit dat de meetresultaten ook bruikbaar dienen te zijn voor het beter kunnen vaststellen van eventuele mijnbouwschade gedurende de gaswinning aan bouwwerken in het invloedsgebied waarbij geen bouwkundige vooropname heeft plaatsgevonden.
Daarnaast verkent de Tcbb momenteel op mijn verzoek de optie om voor heel Nederland te komen tot een generieke, landelijke aanpak voor een onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade, met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt, tegen de achtergrond van het onlangs vastgestelde schadeprotocol Groningen. De Tcbb zal mij waarschijnlijk nog eind februari 2018 hierover adviseren. Ik vind het van belang dat er – ook voor de kleine gasvelden – duidelijkheid komt over de schadebeoordeling en -afhandeling.
Het afzien van verdere deelname van IVBN aan de Retailagenda |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van 19 december 2017 van de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) inzake het afzien van verdere deelname aan de Retailagenda?
Ja.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat nu zowel Vastgoedbelang als IVBN niet langer deelnemen aan het vervolgtraject van de Retailagenda, terwijl deze partijen een belangrijke rol spelen bij de transitie van de retail en de leefbaarheid van kernen en winkelgebieden?
Op dit moment werkt de Stuurgroep van de Retailagenda aan de vervolgaanpak voor de komende twee jaar en is het gesprek over de inhoud van de agenda nog gaande. In de brief aan mij geeft IVBN aan dat de in ontwikkeling zijnde plannen voor het thema huurmarkt onvoldoende perspectief bieden op flexibilisering van de huurmarkt. Om die reden zegt IVBN de huidige voorgestane aanpak van de Retailagenda, met name op het thema flexibilisering van de huurmarkt, niet meer te steunen. Naar aanleiding van de brief van IVBN gaan de Directeur-Generaal Bedrijfsleven en Innovatie van mijn ministerie en de voorzitter van de Retailagenda in gesprek met bestuurders van IVBN. Tijdens dit gesprek kunnen de bestuurders hun brief toelichten en kunnen zij concrete suggesties doen, bijvoorbeeld over het vergroten van transparantie in de winkelmarkt. Ook vanuit de Stuurgroep Retailagenda wordt IVBN uitgenodigd om mee te blijven denken over de vervolgaanpak.
In september heeft de vereniging van particuliere vastgoedbeleggers Vastgoed Belang aangegeven niet te kunnen deelnemen aan de vervolgagenda, aangezien zij het niet eens zijn met de gevraagde financiële en personele bijdrage. Vastgoed Belang heeft mij inmiddels benaderd en geeft aan graag een constructieve bijdrage te willen leveren aan de Retailagenda en te willen kijken naar een voor partijen acceptabele oplossing. Ik heb aangegeven hiervoor open te staan, waarbij ik heb opgemerkt dat een beperkte bijdrage van alle partijen wordt verwacht.
Ik onderschrijf het belang dat vastgoedeigenaren betrokken blijven bij de vervolgaanpak van de Retailagenda. Ik wacht het resultaat van de gesprekken af om te bezien hoe we de betrokkenheid van vastgoedeigenaren goed kunnen borgen.
Wat is uw reactie op de in de bovengenoemde brief van IVBN aangedragen punten? Op welke wijze gaat u verder met het aanbrengen van transparantie in de winkelmarkt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat in diverse gemeenten de uitwerking van de retaildeals voor onrust heeft gezorgd bij het midden- en kleinbedrijf, bijvoorbeeld in Beverwijk vanwege ontbrekend draagvlak omdat niet alle partijen zouden worden betrokken en maatregelen van bovenaf zouden worden opgelegd zonder voorafgaand overleg met hen?1 Wat zijn de huidige ervaringen over het verkrijgen en behouden van draagvlak?
Het uitwerking geven aan een RetailDeal betekent vaak dat een gemeente moet kiezen tussen kansrijke en kansarme gebieden waarbij ook functieverandering kan plaatsvinden. Dit zijn soms lastige processen en besluiten waar de gemeenteraad uiteindelijk verantwoordelijkheid voor moet nemen. Het uitgangspunt van een RetailDeal is de samenwerking en het overleg met alle belanghebbenden. Goed overleg met ondernemers en vastgoedeigenaren vormt in mijn ogen de basis voor succesvol gemeentelijk detailhandelsbeleid. Het voorbeeld van de gemeente Beverwijk laat zien dat deze processen niet altijd soepel lopen of direct tot gedragen beleid leiden, maar ik ben blij dat gemeenten als Beverwijk hun verantwoordelijkheid nemen door het onderwerp ambitieus op te pakken.
Hoe is te borgen dat draagvlak bestaat voor te nemen maatregelen? Wordt in de ontwikkelde toolkit aandacht besteed aan draagvlak? Zo ja, hoe? Zijn er verbetermogelijkheden op dit punt?
De toolkit bevat instrumenten, handreikingen voor handelingsperspectief en ondersteunende processen als intervisie en adviseurs. Alle elementen uit de toolkit zijn ontwikkeld vanuit het beeld dat draagvlak en samenwerking tussen partijen essentieel is om de problematiek in de steden en winkelgebieden aan te kunnen pakken. Hierbij merk ik op dat iedere lokale situatie uniek is en er geen blauwdruk bestaat voor een succesvolle aanpak. Samenwerken en maatwerk is in alle gevallen nodig.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Winkeltijden op 1 februari 2018?
Ja.
Ontslag uit het verantwoordingsorgaan |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het wringt tussen verantwoordingsorgaan en bestuur»?1
Ja
Klopt het dat het pensioenfonds Atos de statuten vorig jaar heeft gewijzigd, waarbij ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan (VO-leden) door het bestuur mogelijk wordt gemaakt? Is het waar dat de criteria voor benoeming zijn aangescherpt?
In de statuten van Atos worden, zoals de Pensioenwet voorschrijft, regels gesteld aan de benoeming en het ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan. Bij de wijziging van de statuten van pensioenfonds Atos op 2 november 2017 is toegevoegd dat het bestuur onder voorwaarden de mogelijkheid heeft om leden van het verantwoordingsorgaan te ontslaan. Dit betreffen voorwaarden omtrent integriteit en vervulling van de vereiste taken en verantwoordelijkheden. Dezelfde voorwaarden zijn toegevoegd aan de benoeming van leden van het verantwoordingsorgaan door het bestuur.
Welke wettelijke bescherming hebben leden van een verantwoordingsorgaan (VO), bijvoorbeeld als het gaat om ontslag door de werkgever (dus niet uit het VO)?
Een werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer die lid is van een verantwoordingsorgaan van een pensioenfonds niet opzeggen, tenzij sprake is van een dringende reden, van wederzijdse instemming, gedurende de proeftijd, of bij beëindiging van de werkzaamheden binnen de onderneming waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is. Dit volgt uit artikel 108 van de Pensioenwet. Dit geldt tevens voor kandidaat-leden en voor werknemers die korter dan twee jaar geleden lid zijn geweest van een verantwoordingsorgaan.
Zijn leden van het verantwoordingsorgaan beschermd tegen ontslag uit het VO door het bestuur dat zij horen te controleren? Zo ja, hoe kan het dan dat een pensioenfonds hiervoor kiest? Zo nee, waarom niet?
De wijze waarop de leden van het verantwoordingsorgaan worden benoemd dan wel ontslagen is onderdeel van de governance waar pensioenfondsen zelf verantwoordelijk voor zijn. Zij moeten dit, op grond van artikel 111 van de Pensioenwet, vastleggen in de statuten van het pensioenfonds. De Code Pensioenfondsen geeft hiervoor richtlijnen. Daarin is opgenomen dat benoeming en ontslag worden uitgevoerd door de belanghebbenden, zo mogelijk door het orgaan zelf, met betrokkenheid van een ander orgaan van het pensioenfonds. Als pensioenfondsen hiervan afwijken moeten zij dit uitleggen in hun jaarverslag.
Acht u het wenselijk dat leden van het verantwoordingsorgaan kunnen worden ontslagen uit het verantwoordingsorgaan door het bestuur dat zij controleren? Met andere woorden, acht u het wenselijk dat het bestuur kan bepalen wie hen controleert in het VO? Zo nee, bent u bereid een voorstel te doen om dit te voorkomen?
Pensioenfondsen zijn zelf verantwoordelijk voor de regels omtrent benoeming en ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan. De Code Pensioenfondsen geeft hier richtlijnen voor (zie tevens antwoord 4). Maar ook als pensioenfondsen hiervan afwijken, zoals pensioenfonds Atos in dit geval heeft gedaan, kunnen bestuurders nooit geheel eigenhandig besluiten wie er in het verantwoordingsorgaan wordt opgenomen. De pensioenwet stelt namelijk verplicht dat leden van het verantwoordingsorgaan worden gekozen door de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van het pensioenfonds of door hun verenigingen worden voorgedragen. Zij zijn vertegenwoordigd op basis van onderlinge getalsverhouding. De werkgever kan vertegenwoordigd zijn in het verantwoordingsorgaan, indien de werkgever of deelnemers en pensioengerechtigden dit wensen. Van deze regelgeving kan een pensioenfonds niet afwijken.
Overigens werk ik momenteel aan een evaluatie naar de governance van pensioenfondsen, waarin ook aandacht zal zijn voor het verantwoordingsorgaan. Deze evaluatie zal ik dit voorjaar aan uw Kamer zenden.
Mogelijke arrestatiebevelen tegen Nederlandse Marokkanen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse Marokkanen betrokken bij rechtszaak protestbeweging Rif»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Marokkaanse Openbaar Ministerie overweegt om tegen ten minste vier Nederlandse Marokkanen die betrokken waren bij de Rif protesten in Marokko arrestatiebevelen uit te vaardigen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse ambassade in Rabat heeft naar aanleiding van de berichten in de media navraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten, die aangaven dat er geen sprake zou zijn van arrestatiebevelen, maar dat het zou gaan om oproepen om te getuigen.
Deelt u de grote zorgen van Amnesty International over het optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen vreedzame demonstranten in de Rif, die ten onrechte opgesloten zijn?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 januari 2018 in reactie op de gewijzigde motie van het lid Karabulut met betrekking tot de demonstranten die zijn opgepakt in het noordelijke Rif-gebied, wordt de behandeling van gearresteerde en vervolgde demonstranten en journalisten nauw gevolgd door de Nederlandse, EU en andere gelijkgezinde ambassades in Rabat. De voormalige Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie.
Deelt u de mening dat onder de huidige omstandigheden, waarin er geen garantie op een eerlijk proces lijkt te zijn, uitlevering van demonstranten aan Marokko niet aan de orde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder 2 is aangegeven, zijn er geen aanwijzingen dat de Marokkaanse autoriteiten van plan zouden zijn om uitlevering te vragen van genoemde personen.
Het uitstel van de Nota Mobiele Communicatie |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in andere landen, zoals de Verenigde Staten, de verwachting is dat in bepaalde steden al in 2018 gebruik kan worden gemaakt van 5G?
Ik ben bekend met recente persberichten van onder meer AT&T en Verizon, waarin zij stellen in de loop van 2018 5G uit te rollen in een select aantal steden in de Verenigde Staten. De informatie die AT&T verstrekt is echter zodanig beperkt dat de berichtgeving moeilijk op waarde is te schatten.1 Verizon is duidelijker en stelt van plan te zijn om 5G-technologie in te zetten voor het leveren van breedbandinternet aan bewoners van drie tot vijf steden, als alternatief voor breedbandinternet over koper of kabel.2 Deze toepassing is vergelijkbaar met het huidige gebruik van de 3,5 GHz-band in bijvoorbeeld het buitengebied van Zeeland voor het leveren van breedbandinternet aan bewoners daar door middel van een zeer geavanceerde vorm van 4G.3 Verder zijn Zuid-Koreaanse mobiele telecomaanbieders van plan om demonstraties van 5G-technologie te tonen tijdens de Olympische Winterspelen van Pyeongchang.
In Nederland en andere EU-lidstaten wordt aan vergelijkbare initiatieven gewerkt rond EURO2020, terwijl Japan werkt aan initiatieven rond de Olympische Zomerspelen van 2020.
Deelt u de mening dat Nederland op dit punt absoluut niet achter kan blijven en dat de uitrol van 5G zo snel mogelijk moet plaatsvinden omdat anders innovatie wordt geremd en nieuwe kansen voor CO2-reductie onbenut dreigen te blijven?
De snelle uitrol van 5G speelt een belangrijke rol bij het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.4 De visie voor 5G is dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog «dedicated» netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Voor de uitrol van 5G in Nederland is beschikbaarstelling van diverse frequenties van belang. Zo wordt voor de 700 MHz-, 3,5 GHz- en de 26 GHz-banden 5G technologie ontwikkeld. Ik werk reeds aan het landelijk beschikbaar stellen van de 700 MHz-band per 2020. Tevens bereid ik het beschikbaar stellen van de 26 GHz-band voor om na EU-besluitvorming over die band – naar verwachting later dit jaar – de inzet van 5G met die frequenties mogelijk te maken in heel Nederland.
Daarnaast en daaropvolgend zal 5G naar verwachting ook worden uitgerold in de frequentiebanden waar vandaag de dag 2G, 3G, en 4G mee worden aangeboden (800 MHz, 900 MHz, 1.800 MHz, 2.100 MHz en 2.600 MHz).
Bent u in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over mogelijke manieren om het door u aangekondigde uitstel van de Nota Mobiele Communicatie1 en de mede daarop te baseren besluitvorming rondom de frequentieveilingen alsnog zo min mogelijk vertraging te laten oplopen?
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom dit uitstel nodig is, of het echt onvermijdelijk is en uiteenzetten wat voor u de uiterste datum is waarop betrokken partijen én de Kamer geïnformeerd dienen te zijn over op zijn minst de voorgenomen opzet van de frequentieveilingen?
Door de aangekondigde overname van Tele2 door T-Mobile is onzeker hoe de markt er over een aantal maanden uit ziet en daarmee of, en zo ja welke maatregelen er getroffen moeten worden om een effectief concurrerende markt te waarborgen. Bij de inrichting van een frequentieveiling is het van het grootste belang om te weten hoe de concurrentiesituatie in de markt is, en welke voorwaarden er eventueel moeten worden gesteld om een effectief concurrerende markt te waarborgen of verbeteren. De Nota Mobiele Communicatie zet uiteen hoe ik dat bij de aankomende frequentieveilingen ga doen. Frequentieveilingen zijn namelijk bij uitstek vormende momenten voor de concurrentiesituatie in de (mobiele) telecommarkt. Ze bepalen de verhoudingen tussen de diverse marktpartijen. Immers, meer frequenties hebben dan je concurrent betekent dat je meer capaciteit in je netwerk hebt. Dat vertaalt zich onder meer in de mogelijkheid om hogere snelheden en grotere databundels aan klanten te kunnen bieden, en de prijs die een marktpartij daarvoor moet rekenen.
De ACM heeft laten weten dat zij mij pas van advies kan voorzien zodra een besluit is genomen over de aangekondigde overname van Tele2. Om deze reden kan ik nog geen datum geven, ook niet een uiterste. Ik streef er naar om ongewenste vertragingen te voorkomen. De frequentiebanden die geveild worden, komen beschikbaar vanaf 2020 en ik streef ernaar dat vanaf die datum ook daadwerkelijk gebruik kan worden gemaakt van deze belangrijke frequenties. Tegelijkertijd geldt wel dat de voorbereiding van de veiling een zorgvuldig proces behoeft, met betrokkenheid van belanghebbende partijen en uw Kamer, waardoor het nog spannend kan worden om de veiling tijdig te realiseren en uit te voeren. Bij beantwoording van de motie Weverling c.s. zal ik de Tweede Kamer verder informeren over mijn planning.6
Bent u bereid om ook een andere optie te overwegen, namelijk door nu versneld twee scenario’s uit te werken: een scenario waarin er sprake is van een goedkeuring van Nederlandse en Europese mededingingsautoriteiten voor de overname van Tele2 door T-Mobile Nederland en een scenario waarin dat niet het geval is? Bent u bereid om op basis van deze twee scenario’s toch al de Nota Mobiele Communicatie uit te brengen en twee verschillende opzetten voor de frequentieveilingen te publiceren, zodat er niet nodeloos tijd verloren gaat, partijen tijdig geïnformeerd worden en – niet op de laatste plaats – voorkomen wordt dat de Kamer vanwege tijdsdruk voor (bijna) voldongen feiten wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de scenario’s die u noemt. Goedkeuring van de overname kan echter onder tal van verplichtingen en/of voorwaarden worden verleend, en sommige daarvan raken rechtstreeks aan de vormgeving van de aanstaande veiling. Er zijn dus nog tal van sub-scenario’s denkbaar. Ik wijs bijvoorbeeld op de voorwaarde die de Europese Commissie stelde aan haar goedkeuring voor de fusie tussen Hutchison3G en Orange in Oostenrijk. Hierbij werd goedkeuring enkel verleend onder de voorwaarde dat de Oostenrijkse toezichthouder bij de eerstvolgende frequentieveiling vergunningen reserveerde voor een nieuwe partij.7 Het is onwenselijk om voor alle mogelijke (sub)scenario’s de opzet van de veiling uit te werken en te publiceren. Door te speculeren over de mogelijke besluitvorming van de Europese Commissie en/of de ACM zou ik hun besluitvormingsproces frustreren. Voorts zouden derden de indruk kunnen krijgen dat ik op basis van voorkennis bepaalde scenario’s wel of niet beschouw. Dat kan onder meer van invloed zijn op beurskoersen waardoor aandeelhouders onnodig worden geschaad, of op besluiten van financiers om al dan niet kapitaal te verschaffen aan Tele2, T-Mobile, of hun concurrenten.
Is er inmiddels al zicht op een concrete oplossing voor het satellietgrondstation in Burum en wanneer kan de Kamer daarover nadere informatie tegemoet zien?
Ik ben op dit moment in gesprek met de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die beide belang hebben bij de activiteiten in Burum om te onderzoeken welke oplossingsmogelijkheden ter hand kunnen worden genomen. Zoals gevraagd in de motie Weverling c.s. zal uw Kamer uiterlijk voor de Voorjaarsnota op de hoogte worden gebracht van de eerste voortgang hierin.
Bent u nu al in staat en bereid de garantie af te geven dat deze kwestie geen vertraging zal opleveren voor de uitrol van 5G in Nederland (boven de lijn Amsterdam–Zwolle)?
Voor wat betreft de uitrol van 5G in de 3,5 GHz band in heel Nederland kan een dergelijke garantie alleen bij volledig inzicht in de consequenties van de uitrol voor het grondstation worden gegeven. Zoals gezegd is daarvoor eerst grondig onderzoek noodzakelijk.
Het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Soedan |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland zet illegale, bedreigde Soedanees wel uit»?1
Ja.
Kunt u nader motiveren waarom volgens een woordvoerder van het Ministerie van Justitie en Veiligheid de regering geen aanleiding ziet het landenbeleid ten aanzien van Soedan te wijzigen in het licht van het voorval dat een door België uitgezette Soedanees bij terugkomst is gemarteld door de veiligheidsdiensten?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Over welke informatie beschikt u met betrekking tot de activiteit van de Soedanese veiligheidsdiensten over terugkerende vluchtelingen?
Ik kan een als in vraag 4 beschreven behandeling van vreemdelingen na terugkeer voor geen enkel land volledig uitsluiten, maar de Nederlandse asielprocedure is er op ingericht terugkeer enkel aan de orde te laten zijn, wanneer er geen reëel risico bestaat op een dergelijke behandeling. In de Nederlandse asielprocedure wordt het asielrelaas van vreemdelingen zorgvuldig beoordeeld in het licht van algemene bekende informatie, waaronder informatie uit het ambtsbericht of nadien verschenen openbare bronnen. Onderdeel van deze beoordeling is of vreemdelingen bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM lopen. Mij is niet bekend welke rol de Sudanese veiligheidsdiensten spelen bij de terugkeer van individuele vreemdelingen. Dat neemt niet weg dat ik bij Sudan, noch enig ander land, uitsluit dat veiligheidsdiensten zicht hebben op terugkerende onderdanen, evenzeer als dat Nederlandse veiligheidsdiensten dat hebben op terugkeerders naar Nederland. Het vorig jaar verschenen ambtsbericht over Sudan geeft in ieder geval geen aanleiding om te oordelen dat Sudanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om die reden in de bijzondere aandacht van de Sudanese autoriteiten, waaronder de Sudanese veiligheidsdiensten, staan.
Kunt u op basis van de bij u momenteel beschikbare informatie informatie uitsluiten dat in Soedan terugkerende vluchtelingen worden onderworpen aan mishandeling en/of marteling door de Soedanese veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u niet over afdoende informatie beschikt om zorgvuldig te kunnen beoordelen of naar Soedan terugkerende asielzoekers worden blootgesteld aan mishandeling en/of marteling, bent u dan bereid dit nader te (laten) onderzoeken, eventueel in samenwerking met België en relevante internationale organisaties? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik thans over voldoende informatie om asielaanvragen van Sudanese vreemdelingen zorgvuldig te kunnen beoordelen. Daarnaast is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in afwachting van een dergelijk onderzoek een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Soedan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van het mogelijke vertrek van de Noorse gevangenen uit Veenhuizen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Noorse gevangenen vertrekken mogelijk dit jaar al uit Veenhuizen»?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen.
Wat is de status van het voorgenomen besluit van de Noren en wat zijn uw verwachtingen hieromtrent?
In 2015 is een verdrag gesloten tussen Nederland en Noorwegen dat mogelijk maakte dat het deel Norgerhaven van de penitentiaire inrichting Veenhuizen aan Noorse gedetineerden ter beschikking werd gesteld. Het verdrag heeft een looptijd van drie jaar. In het verdrag is de mogelijkheid opgenomen om de werking te verlengen, met tenminste één jaar. Nederland heeft de Noorse regering per brief geïnformeerd positief te staan tegenover een verlenging van het gebruik. Vooralsnog is hier nog geen besluit over genomen.
Als de Noorse gevangenen zouden vertrekken, komen dan de gedetineerden die eerder verspreid moesten worden vanwege de komst van de Noren weer terug?
Zodra duidelijkheid bestaat over het al dan niet verlengen van de verhuur van de locatie Norgerhaven aan Noorwegen, wordt bezien wat de gevolgen van dit besluit zijn voor de bestemming van de totale beschikbare detentiecapaciteit, inclusief de capaciteit van Norgerhaven.
Kunt u garanderen dat na een eventueel vertrek van de Noorse gevangenen uit Veenhuizen deze gevangenis niet gesloten zal worden maar in gebruik zal blijven, gelet op het grote belang van deze gevangenis voor Veenhuizen en omgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het eerste moment dat in theorie, volgens de gesloten overeenkomst tussen Nederland en Noorwegen, het vertrek van de Noren mogelijk zou zijn? Op welke wijze houdt u daar in uw plannen en besluitvorming rekening mee en hoe betrekt u daar het gevangenispersoneel bij?
Indien Noorwegen ervoor kiest de overeenkomst niet te verlengen betekent dit dat vanaf 1 september 2018 de Noren de gedetineerden gaan terugtrekken uit Veenhuizen. Zoals ik uw Kamer bij brief van 28 november 2017 heb bericht, is eind vorig jaar het DJI-convenant «Werken aan een Solide Personeelsbeleid» getekend. In dit convenant zijn ook afspraken gemaakt over de wijze waarop het personeel wordt betrokken bij besluitvorming over zaken die samenhangen met de werkzekerheid van het personeel.2
Het bericht ‘Verbod op spieringvisserij in IJsselmeer’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verbod op spieringvisserij in IJsselmeer»?1
Ja.
Klopt het dat vissers al sinds 2012 niet meer op spiering mogen vissen in het IJsselmeer?
Nee, vissers mogen sinds 2009 niet meer op spiering vissen op het IJsselmeer. Er is sinds 2009 ofwel geen vrijstelling van het verbod verleend, danwel geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna: WNB-vergunning) aan de vissers verleend, waardoor geen gebruik van de vrijstelling van het verbod gemaakt kon worden.
Op basis van welke onderdelen van de Wet natuurbescherming en de Visserijwet is besloten dat een totaalverbod op de vangst van spiering is afgegeven?
Op grond van artikel 29, eerste lid, onderdelen a en b, van de Uitvoeringsregeling visserij mag gedurende de daarin vastgestelde periode niet gevist worden op het IJsselmeer met de grote fuik en de schietfuik binnenvisserij. Bovendien is het op grond van artikel 4, derde lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, verboden aalfuiken te gebruiken met een maaswijdte kleiner dan in het artikel genoemde aantal millimeters. Deze verboden zijn gebaseerd op artikel 16, eerste lid, van de Visserijwet 1963, op basis waarvan de Minister regels kan stellen ten aanzien van het vissen in binnenwateren in het belang van de visserij in die wateren. De doelmatigheid is daar onderdeel van. De Minister heeft de mogelijkheid om een vrijstelling te verlenen van het verbod op spieringvisserij gedurende een jaarlijks vast te stellen periode. Het betreft een discretionaire bevoegdheid, waarvan alleen gebruik gemaakt wordt indien spieringvisserij verantwoord is. De periode waarin de spieringvisserij kan plaatsvinden, wordt dan bepaald door het «proefvissen». Voor het proefvissen kunnen vissers een ontheffing aanvragen bij de Minister cf. artikel 11 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985. Voor het vissen op spiering hebben vissers eveneens een WNB-vergunning nodig op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. Voor deze visserij wordt uitsluitend een vergunning verleend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat de visserij de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (artikel 2.8, derde lid van de Wet natuurbescherming).
Bent u bekend met het rapport uit 2013 dat in het artikel wordt aangehaald? Zo ja, klopt de bewering uit het artikel dat er geen opvolging gegeven is aan de uitkomsten van dit rapport?
Het rapport uit 2013 (Imares, C177/13, 28 november 2013) is door mijn ministerie aan de producentenorganisatie IJsselmeer, de koepel van de IJsselmeervissers, toegezonden op 28 november 2013. Dit met als doel dat de de ondernemers in kwestie met het oog op eventuele investeringsbeslissingen rekening kunnen houden met de bevindingen in dit rapport. In het rapport werd geadviseerd de visserij in de jaren 2014 en 2015 onder de Visserijwet 1963 niet toe te staan en tevens werd geconcludeerd dat bij de geldende instandhoudingsdoelstellingen voor de visetende watervogels onder de toenmalige Natuurbeschermingswet een vergunningsaanvraag niet voldoende onderbouwd kon worden. Deze conclusie is opnieuw bevestigd in een nieuw rapport, genaamd «Ontwikkeling spieringstand», dat door Wageningen Marine Research (WMR) in december 2017 is opgesteld (rapport C101/17). Het rapport is bijgevoegd.
Tevens heeft Imares in het rapport uit 2013 geconcludeerd dat, om de dynamiek in het spieringbestand goed te kunnen beschrijven, er een ecosysteemmodel nodig is, waarvoor destijds geconcludeerd werd dat de beschikbare gegevens niet toereikend waren. Ik verwijs hierbij tevens naar de antwoorden die op 20 maart 2017 aan uw Kamer zijn gezonden (Aanhangsel van de Handelingen 2016/17, nr. 1553, 4 april 2017). Daarin is aangegeven dat een onderzoek met een meer pragmatische benadering in voorbereiding was. Dit is het hierboven genoemde rapport C101/17.
Is bekend hoeveel spiering zich op dit moment in het IJsselmeer bevindt?
Ik verwijs hiervoor naar hoofdstuk 4 uit bovengenoemd rapport «Ontwikkeling spieringstand», waarin de trends in biomassa spiering sinds 1966 (figuur 4–1, kg/ha) en in aantallen (figuur 4–2, aantal/ha) sinds 1989, is weergegeven.
In het IJsselmeer fluctueerde de biomassa in de periode 1966 tot en met 1991 tussen 15 kg/ha en 100 kg/ha en in de periode 1992 tot en met heden tussen de 5 kg/ha en 20 kg/ha. In aantallen was de stand van 1989 tot en met 1991 ca. 9.000/ha en van 1992 tot en met heden varieert dit tussen 6.000/ha tot nagenoeg geen. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid spiering vóór 1992 is beduidend meer is dan in de periode ná 1992. WMR noemt als mogelijke oorzaken de afname in aanvoer van nutriënten, een stijgende watertemperatuur, en helderder water. Het is onbekend, mede vanwege deze ecologische verschuivingen, wat de normale omvang van het spieringbestand in het IJsselmeer en Markermeer zou moeten zijn. Op het Markermeer is ook een afnemende trend van spiering zichtbaar, maar zijn de hoeveelheden en fluctuaties geringer.
Klopt het dat ook wanneer er veel spiering in het IJsselmeer zit, er niet op gevist mag worden?
Uit bovengenoemd rapport «Herziening Spieringadvisering»2 van WMR blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen onder Natura2000 niet worden gehaald. Daarin wordt gestelddat de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende visetende watervogels niet zijn bereikt en voor het visdiefje in het bijzonder het broedsucces nog onvoldoende is. Daarom is een afdoende onderbouwing van de aanvraag niet mogelijk is en wordt een vergunning door de provincies op dit moment niet verstrekt. Om op spiering te mogen vissen dient een visser over een Wnb-vergunning te beschikken en moet de vrijstelling onder de Visserijwet 1963 gepubliceerd zijn.
Voor het afgeven van een Wnb-vergunning geldt dat het vissen op spiering de instandhoudingsdoelstellingen onder Natura2000 niet in gevaar mag brengen. Wat betreft de vrijstelling onder de Visserijwet 1963 stelt WMR dat, naast de omvang van de spiering, ook gekeken moet worden naar meerjarige «robuustheid en veerkracht» van het visbestand.
Wat betreft de Visserijwet 1963 stelt het rapport dat het afwegingskader wetenschappelijk niet meer verantwoord is. Het oordeel is dat door de geringe omvang en veerkracht (periode waarin het bestand zich herstelt) het huidige afwegingskader niet meer toereikend is. Ik laat daartom naar de mogelijkheden van een nieuw afwegingskader onderzoek doen. Daarover zal ik de vissers dit jaar informeren. Daarnaast adviseert WMR om vanuit het «voorzorgsbeginsel» de visserij op de paaiende spiering niet meer toe te staan.
Kunt u inzicht geven in de populatie (en de gesteldheid hiervan) van visetende watervogels rondom het IJsselmeer (bijvoorbeeld op de eilanden De Kreupel en de Marker Wadden)?
Ik verwijs hiervoor naar de hoofdstukken 8 «Aantallen, trends en visconsumptie van visetende watervogels» en 9 «Visdieven IJsselmeer: aantallen en reproductie», uit het rapport C101/17. De aantallen aalscholvers en visdieven (broedvogels) zijn sinds de jaren tachtig toegenomen en vervolgens recentelijk weer licht gedaald. Sinds de jaren tachtig zijn de visetende watervogels fuut, nonnetje en zwarte stern in aantal afgenomen terwijl aalscholvers en stormmeeuwen in aantal toenamen. Fuut, zwarte stern en grote zaagbek komen in lagere aantallen voor dan het instandhoudingsdoel voor de Natura 2000-gebieden. Het broedsucces van visdieven bijvoorbeeld op de Kreupel, is te laag om de populatie in stand te houden.
Is bij u bekend hoeveel vissers nadelige effecten ondervinden van het verbod op de vangst van spiering?
Dit betreft in potentie 65 (van de ca. 70) vergunninghouders. De spieringvisserij mag, mits vrijstelling is verleend van het verbod (zie vraag 3), worden uitgeoefend door vissers die beschikking hebben over schietfuiken, grote fuiken en/of speciale spieringfuiken.
Is er de afgelopen tijd met de desbetreffende vissers gesproken over eventuele nadelige effecten en eventuele oplossingen?
Op 15 november 2017 is een informatiebijeenkomst voor alle vissers georganiseerd waar de conceptversie van het bovengenoemde rapport (C101/17) is toegelicht en de mogelijkheid is geboden commentaar en reacties toe te zenden aan WMR.
Hoe kijkt u aan tegen het standpunt van de vissers met betrekking tot het afkopen van rechten en materialen?
Ik verwijs hiervoor naar bijgevoegde brief aan uw Kamer van 13 juni 2014 (Aanhangsel van de Handelingen 2013/14, 29 664, nr. 120). Daarin is toegelicht waarom uitkoop met publieke middelen gelet op de staatssteunregels en het risico op precedentwerking momenteel onhaalbaar is.
Hierbij wil ik ook benadrukken dat deze visserij al sinds 2009 niet meer mogelijk is en vissers sinds 2013 ook konden veronderstellen dat deze visserij over langere periode niet meer toegestaan zou zijn.
Is reeds bekend wanneer u alternatieven voor spieringvisserij presenteert?
Hiervoor verwijs ik u naar de voornoemde aanbiedingsbrief van 19 december 2017 aan de betreffende vissers, waarin is aangegeven dat over een eventueel alternatief afwegingskader dit jaar nadere informatie zal volgen.