Huurders in Groningen die in de steek worden gelaten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woningcorporaties willen snel duidelijkheid van Alders»?1
Ja.
Bent u het eens met de corporatiedirecteuren dat het onverantwoord is dat er zo lang onduidelijkheid heerst?
Het is van groot belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de versterkingsoperatie voor alle inwoners van het aardbevingsgebied. De versterkingsopgave is omvangrijk en vraagt om zorgvuldigheid en draagvlak bij alle betrokkenen. Het Rijk spant zich dan ook in om de ontstane onduidelijkheden, voor woningcorporaties en andere betrokkenen, zo snel mogelijk weg te nemen.
Op 22 december 2017 zijn kaders vastgesteld voor de versterking op korte termijn (Kamerstuk 33 529, nr. 403), waarmee er voor de bewoners van circa 4.200 adressen duidelijkheid wordt gegeven over de inspectie, engineering en versterking van hun woningen in de eerste helft van 2018. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is in gesprek met de veertien woningcorporaties die actief zijn in het aardbevingsgebied en er wordt binnen de bestaande structuren gezocht naar mogelijkheden voor een betere aansluiting tussen lokale woonvisies en de vastgoedstrategie en onderhoudsplannen van woningcorporaties.
Voor de langere termijn vindt intensief overleg plaats tussen het Rijk en de betrokken partijen in de regio over een integrale aanpak voor het herstel van schade en gebiedsgerichte versterking, ingebed in de toekomstplannen van de regio.
Wat vindt u ervan dat de Groninger woningcorporaties stellen dat de norm voor aardbevingsbestendige huizen elk half jaar verandert? Klopt dat? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, waarom beweren de corporatiedirecteuren dat dan?
De norm voor aardbevingsbestendig bouwen (NPR 9888) is nog in ontwikkeling. Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) is verantwoordelijk voor het proces van verbeteren van deze norm. De NCG heeft vastgesteld dat de norm twee keer per jaar kan worden aangepast, mits er significante verbeteringen zijn doorgevoerd door de NEN. Zo wordt de voortgang van inspecties, engineering en versterking van woningen geborgd en kan er tegelijkertijd meer kennis over de effecten van aardbevingen worden ontwikkeld en worden toegepast in de versterkingsactiviteiten. Zodra de inspectiefase is gestart, blijft de dan van toepassing zijnde norm geldig voor het gehele project.
Dit betekent niet dat de norm ieder jaar verandert: de huidige norm is vastgesteld per 1 juli 2017, daarvoor vond de laatste aanpassing plaats in juli 2015. Het Rijk hecht eraan dat de versterkingsopgave voortvarend en op een ordentelijke wijze wordt opgepakt. Wanneer de norm verandert, zoals in juli van afgelopen jaar, wordt hierover door NCG en NEN uitgebreid gecommuniceerd met de stuurgroepen waar woningcorporaties aan deelnemen.
Bent u van mening dat er snel helderheid moet komen en dat huurders de dupe zijn van de ellenlange procedures en onduidelijkheid die er nu is?
Zoals ook aangegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat tijdens zijn bezoek aan het aardbevingsgebied op 10 januari jl. en hierboven in antwoord op vraag 2: het is van groot belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de versterkingsoperatie voor alle inwoners van het aardbevingsgebied, inclusief huurders. Het Rijk en de regionale overheden spannen zich hier samen nadrukkelijk voor in.
Evenwel moeten huurders er ten allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt. Dat de versterkingsoperatie vertraging oploopt, mag hier niet aan afdoen. Voor wat betreft achterstallig onderhoud waardoor huurders getroffen kunnen worden, verwijs ik ook naar de antwoorden van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en mijzelf op de vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Beckerman (SP) van 15 november (Handelingen Tweede Kamer, 2017/2018, nr. 432) en 22 december (Handelingen Tweede Kamer, 2017/2018, nr. 784). Zoals daarin wordt toegelicht, hebben huurders diverse mogelijkheden om de corporaties ertoe aan te zetten gebreken tijdig te verhelpen.
Deelt u de mening dat het heel slecht is dat huurders zo lang in onzekerheid zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid 1) snel duidelijkheid te verschaffen; 2) ervoor te zorgen dat huurders niet letterlijk in de kou komen te staan door achterstallig onderhoud en 3) ervoor te zorgen dat de onzekerheid bij huurders wordt weggenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid woningcorporaties erop aan te spreken dat zij -ook bij onduidelijkheid over procedures en normen- de ellende die daaruit voortkomt niet op huurders moeten en mogen afwentelen?
Ik ben in gesprek met de corporaties uit het aardbevingsgebied over de problemen waarmee zij geconfronteerd worden als gevolg van de ontstane vertraging in de versterkingsaanpak, evenals over het realiseren van pilots van wijken in het aardbevingsgebied waar het aardgas wordt vervangen door een andere energiebron om woningen te verwarmen. Zoals opgemerkt in de eerdere antwoorden op Kamervragen over achterstallig onderhoud, ben ik van mening dat verhuurders hun woningen goed moeten onderhouden en gebreken zo snel mogelijk dienen te verhelpen. Voor zover dit niet al bekend is bij de corporaties, zal dit zo nodig tijdens de gesprekken met het ministerie onder de aandacht kunnen worden gebracht. Hierbij merk ik op dat de rol van de Minister bij onderhoudsgebreken primair kaderstellend is en er geen directe invloed past op de afhandeling van specifieke onderhoudsklachten.
Het bericht dat Achmea met een fusie van dochtermaatschappijen orde op zake probeert te stellen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Was u – of één van de toezichthouders op de zorgverzekeraars – bekend met de financiële problemen bij zorgverzekeraar FBTO die ook moederbedrijf Achmea in het nauw brengen?1
Ja, DNB was op de hoogte van de financiële situatie bij FBTO. Verzekeraars zijn bij wet ook verplicht om (dreigende) solvabiliteitstekorten per direct te melden bij DNB. Door sterke groei in het aantal verzekerden bij FBTO Zorg en de onverwacht hoge toename van zorgkosten ontstond er financiële krapte bij FBTO. FBTO Zorg (onderdeel van De Friesland Zorgverzekeraar binnen de Achmea Groep) heeft vervolgens een herstelplan opgesteld en dit voorgelegd aan DNB. Dit herstelplan is door DNB goedgekeurd en wordt nu uitgevoerd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat geld van premiebetalers van andere zorgverzekeraars gebruikt wordt om de financiële problemen van FBTO op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen een (zorg)verzekeringsgroep is kapitaal overdraagbaar. Dit geldt ook voor FBTO, De Friesland en Zilveren Kruis, zij kunnen dus kapitaal overdragen aan elkaar indien men dit nodig acht. Dit maakt de (zorg)verzekeraars binnen een groep financieel meer solide. Is de mogelijkheid van kapitaaloverdracht er niet, dan zouden de afzonderlijke zorgverzekeraars binnen een (zorg)verzekeringsgroep afzonderlijk ieder meer eigen vermogen moeten aanhouden om aan de kapitaalseisen te voldoen. Ook zou herstel bij tegenvallers dan alleen mogelijk zijn door de premie (aanmerkelijk) te verhogen. Dit is niet in het voordeel van verzekerden. DNB houdt toezicht op de financiële positie van zorgverzekeraars maar ook op het goede bestuur, zowel op het niveau van individuele zorgverzekeraars als op het niveau van een zorgverzekeringsgroep.
Vindt u het eerlijk als uiteindelijk de premiebetaler zal opdraaien voor het onverantwoorde gedrag van FBTO Zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onderschrijding van de kapitaaleis door FBTO Zorg was, zo is mij gemeld door Achmea, te wijten aan een combinatie van financiële en niet-financiële factoren. FBTO Zorg heeft een sterke groei gehad van het aantal verzekerden en daardoor in combinatie met opgelopen zorgkosten in een situatie van onderdekking gekomen. Het aantal verzekerden en de kenmerken van deze verzekerden zijn in grote mate bepalend voor de verwachte schadelast en de hoogte van solvabiliteitvereisten van een zorgverzekeraar. FBTO Zorg heeft na het doorbreken van de kapitaaleis een herstelplan opgesteld om de financiële positie te versterken en dit herstelplan is goedgekeurd door DNB. Het eigen vermogen (de reserves) die zorgverzekeraars aan dienen te houden zijn bedoeld voor dit soort situaties, zodat niet de premiebetaler ineens de dupe is van een minder jaar bij een zorgverzekeraar. Doordat verzekerden jaarlijks over kunnen stappen van zorgverzekeraar is een scherpe premie belangrijk en dat kan alleen als de zorgverzekeraar de zaken goed op orde heeft.
Acht u het wenselijk dat moederbedrijf Achmea door middel van een fusie van dochterbedrijven Zilveren Kruis en De Friesland orde op zaken probeert te stellen bij het noodlijdende FBTO Zorg?
Het samengaan van deze zorgverzekeringsonderdelen die beide al onderdeel zijn van Achmea, is een oplossing voor het versterken van de financiële positie en de aansturing/governance van FBTO Zorg en in lijn met het herstelplan van FBTO Zorg dat bij DNB is ingediend.
Er vinden vaker fusies plaats tussen verzekeraars. Vorig jaar nog is Azivo opgegaan in Menzis en dit jaar geldt dat voor Cares in VGZ. Ik zie daar geen probleem in, doorgaans gaat het om een eigen bedrijfseconomische afweging. De ondernemingsraad van De Friesland heeft een zaak aangespannen tegen Achmea vanwege de fusie. De uitspraak in deze zaak is op het moment van schrijven nog niet bekend. Ik wacht het oordeel van de Ondernemingskamer af.
Kunt u uitleggen hoe de fusie van de twee dochterbedrijven een derde zorgverzekeringslabel veilig stelt? Erkent u dat dit voor verzekerden van alle drie de verschillende zorgverzekeraars zeer ondoorzichtig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De fusie betrof de fusie van twee zorgtakken die elk een eigen divisiestructuur kenden. Het fuseren van divisies inclusief moederbedrijf en dochters, betreft een complexe aangelegenheid. Belangrijkste is dat de organisatiestructuur van Zilveren Kruis na de fusie met divisie De Friesland Zorg eenduidig is en adequate sturing mogelijk maakt op alle basiszorgverzekeraars.
Verzekerden blijven ook na de fusie verzekerd bij de verzekeraar waar ze een polis hebben afgesloten. Voor hen verandert er feitelijk niets. De Nederlandse zorgverzekeraars hebben vaak een lange ontstaansgeschiedenis en bestaan van origine uit vele verschillende juridische entiteiten. Door de fusie is het financieel veiligstellen van een dochterbedrijf eenvoudiger en wordt de aansturing van de diverse juridische entiteiten vereenvoudigd. Door betere onderlinge samenwerking en waar mogelijk samenvoeging, neemt de risicospreiding toe, welke in het belang van verzekerden is. De keuze onder welke naam en label een zorgverzekeraar actief is, is aan de zorgverzekeraars zelf. Overigens ben ik van mening, zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van VWS2 heb aangegeven, dat aantallen polissen en labels overzichtelijk moeten blijven voor de consument.
Wat vindt u ervan dat de ondernemingsraad van De Friesland noch de vakbonden van te voren zijn geïnformeerd over de ophanden zijnde fusie met Zilveren Kruis?2
Ik heb van Achmea begrepen dat zij overleg hebben gepleegd met zowel de vakbonden als de ondernemingsraden en de centrale ondernemingsraad. De centrale ondernemingsraad van Achmea en de ondernemingsraad van Zilveren Kruis hebben positief geadviseerd over de samenvoeging van De Friesland en Zilveren Kruis. De ondernemingsraad van De Friesland heeft echter een zaak aangespannen tegen Achmea vanwege de fusie. De uitspraak in deze zaak is op het moment van schrijven nog niet bekend. Ik wacht het oordeel van de Ondernemingskamer af.
Erkent u dat de claim dat verschillende zorgverzekerings-nv’s onder één moederbedrijf onafhankelijk zouden zijn door het beleid van Vereniging Achmea – dat de fusie afdwingt – schijn is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verschillende NV’s binnen Achmea kennen allen een eigen statutaire directie. De statutaire directeuren zijn hoofdelijk verantwoordelijk voor de kapitalisering en bedrijfsvoering van de desbetreffende NV. DNB ziet erop toe dat alle NV’s voldoende financieel gezond en solvabel zijn, en voldoen aan de eisen omtrent beheerste en integere bedrijfsvoering.
Vindt u het wenselijk dat een moederbedrijf meerdere zorgverzekeringsentiteiten onder zich heeft en doet alsof zij onafhankelijk zijn, terwijl bekend is dat deze verschillende entiteiten wel gezamenlijk tellen voor bijvoorbeeld solvabiliteitseisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het goed dat we meerdere zorgverzekeraars in Nederland hebben. Dan is er iets te kiezen. Het principe dat er meerdere entiteiten deel uitmaken van een groep, komt veel voor in ons Nederlandse zorgstelsel. Verzekeraars bundelen hiermee activiteiten als zorginkoop en schadeafhandeling. Ook is het risico van een groep verzekeraars lager en daarmee de kapitaalsvereisten. Wel vind ik het belangrijk dat zorgverzekeraars hierover transparant zijn.
Erkent u dat door het geschuif met vermogens binnen de groep zorgverzekeraars die onder één moederbedrijf vallen er onverantwoord met gemeenschapsgeld kan worden omgegaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik vind dat niet onverantwoord. Zorgverzekeringspremies blijven binnen de zorg en binnen de zorgverzekeringsgroep. Financiële meevallers vloeien terug in de reserves of naar de verzekerden in de vorm van gedempte premiegroei. Wat mij betreft wordt hiermee op verantwoorde wijze om gegaan met gemeenschapsgeld.
Wat betekent het schuiven met vermogens, zoals gebeurt bij Achmea, Zilveren Kruis, De Friesland en FBTO, voor het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Nederlandse Zorgautoriteit? Hebben zij voldoende zicht of er oirbaar met de premiegelden wordt omgesprongen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De financiële situatie van verzekeraars zoals Zilveren Kruis, De Friesland en FBTO valt onder toezicht van DNB. Bij wet is verplicht dat verzekeraars solvabiliteitstekorten per direct melden bij DNB. Daarnaast zijn verzekeraars verplicht periodiek financiële rapportages met accountsverklaringen aan DNB aan te leveren. Verzekeraars informeren DNB bovendien proactief over aanstaande kapitaaltransacties binnen de groep en stellen DNB op de hoogte van hun kapitaalbeleid. Op deze manier heeft DNB de financiële problemen bij FBTO tijdig geconstateerd en FBTO gevraagd een herstelplan in te dienen. Ik ben daarmee van mening dat DNB adequaat toezicht kan houden.
Wat gebeurt er met de – met premiegeld – opgebouwde reserves van een zorgverzekeraar, wanneer deze met zijn activiteiten stopt of failliet gaat? Ziet de premiebetaler nog iets terug van de reserve? Kunt u uw antwoord toelichtend?
De reserves van zorgverzekeraars zijn juist onderworpen aan strenge eisen onder Solvency II wetgeving om te voorkomen dat verzekeraars failliet gaan. DNB houdt toezicht met als doel de rechten van polishouders te beschermen en zodoende faillissementen te voorkomen. In de praktijk zal bij beëindiging of dreigend faillissement eerder sprake zijn van een fusie en zal de verzekerde er weinig van merken. Mocht een faillissement toch het geval zijn, dan is het wettelijk zo geregeld dat verzekerden daar niet de dupe van worden en te allen tijde zorg geleverd krijgen. In geval van faillissement wordt de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar en verzekeringnemer van rechtswege ontbonden. De rechtspersoon wordt afgewikkeld volgens het toepasselijke wettelijk kader, waarbij eerst de vorderingen van de schuldeisers (in volgorde van hun voorrangspositie) worden vergoed. Vorderingen van verzekeringnemers jegens de failliete zorgverzekeraar worden op grond van de Zorgverzekeringswet door het Zorginstituut Nederland vergoed. Dit geldt overigens alleen voor verzekeringsnemers met een restitutiepolis. Zij kunnen een vordering jegens de failliete zorgverzekeraar hebben indien zij een rekening van een zorgaanbieder zelf hebben betaald. Verzekerden met een naturapolis betalen nooit een rekening zelf en hebben op die grond nooit een vordering op de failliete zorgverzekeraar.
Inherent aan een noodregeling of faillissementprocedure is dat veelal niet aan alle verplichtingen kan worden voldaan, dus de reserve moet worden ingezet om (een deel) van de vorderingen van de schuldeisers te vergoeden. Wanneer een zorgverzekeraar zelf besluit haar activiteiten stop te zetten is statutair bepaald wat er met de nog aanwezige reserves gebeurt, nadat is voldaan aan alle lopende verplichtingen.
Deelt u de mening dat voor de meeste mensen niet duidelijk is dat FBTO Zorg onder Achmea valt, zodat het onwaarschijnlijk is dat het getoonde wanbestuur ertoe bijdraagt dat mensen ervoor zullen kiezen om van zorgverzekeraar over te stappen wegens slecht bestuur?
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars transparant zijn over het feit dat er meerdere entiteiten onder een zorgverzekeringsgroep vallen. FBTO zorg en Achmea zijn in hun communicatie met klanten en in de voorwaarden voldoende duidelijk over het feit dat FBTO zorg deel uitmaakt van Achmea.
Hoe duidt u de uitspraak van Achmea dat het niet van plan is winst uit te keren3 in het licht van de herhaalde oproep van Achmea om winstuitkering voor zorgverzekeraars toe te staan?4
Ik heb van Achmea begrepen dat winstuitkering uit de zorgverzekeringsgroep niet aan de orde is. Achmea heeft nooit winst uitgekeerd uit de zorgverzekeringsgroep en is dat ook niet van plan. Dit is ook zo in de statuten van zowel Zilveren Kruis als De Friesland vastgelegd.
Een zelfmoordaanslag op een kerk in Pakistan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Doden bij zelfmoordaanslag op kerk in Pakistan»?1
Ik heb van het bericht kennisgenomen.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen slachtoffers van deze en soortgelijke zelfmoordaanslagen in Pakistan in 2017?
Bij de aanslag op de Bethel Memorial Methodist kerk in Quetta, Balochistan, zijn 9 personen gedood en meer dan 50 personen gewond geraakt. Volgens het South Asia Terrorism Portal (SATP) vielen er in 2017 1.260 doden, waaronder 540 burgers.2
Het is niet uit de cijfers op te maken of het hierbij gaat om slachtoffers van terroristisch, sektarisch of separatistisch geweld. Op basis van cijfers van dezelfde organisatie vonden in 2017 22 zelfmoordaanslagen plaats. Hierbij vielen 369 doden en waren er 1.052 gewonden.3
Volgens de recent verschenen Ranglijst Christenvervolging 2018 van Open Doors zouden in 2017 26 christenen zijn omgekomen vanwege hun geloof en werden 168 kerken aangevallen.
Kunt u aangeven wat de achtergrond van de aanslagplegers is, en wat de aanleiding zou zijn voor deze aanslag?
De aanslag op de Bethel Memorial Methodist kerk in Quetta, Balochistan, is online opgeëist door «ISIS-Khorasan» (ISIS-KP), actief in het grensgebied van Afghanistan en Pakistan in de Afghaanse provincie Nangahar. Deze groep heeft in Pakistan vergelijkbare doelstellingen als ISIS elders in de wereld, en operationaliseert deze doelstellingen in Pakistan door terroristische aanslagen te plegen op de Pakistaanse overheid en veiligheidsdiensten, religieuze minderheden en andersdenkende moslims, zoals bijvoorbeeld de Shia en Hazara gemeenschap in Pakistan.
Wat is de huidige status en invloed van radicale islamitische groepen in Pakistan? Klopt het dat de cultuur sterk islamiseert, waardoor (christelijke) minderheidsgroepen maar ook politici in toenemende mate moeten vrezen voor aanslagen?
Pakistan is een van de landen in de wereld die het meest getroffen wordt door terroristische aanslagen. Deze aanslagen raken alle burgers in Pakistan, maar vinden momenteel het meest plaats in het grensgebied met Afghanistan. De overheid heeft als belangrijke prioriteit de bestrijding van terrorisme en aanpak van gewelddadig radicale islamitische groepen. De Pakistaanse National Counter Terrorism Authority (NACTA) heeft bijvoorbeeld 65 organisaties, grotendeels extreem radicale gewelddadige islamitische groepen, als terroristische organisaties bestempeld en verboden.
Uit het eerdergenoemde overzicht van het South Asia Portal, blijkt sinds 2015 een neerwaartse trend in het aantal aanslagen en slachtoffers. Deze trend is uit meerdere bronnen waarneembaar, zoals ook is opgenomen in het op 24 april 2017 aan uw Kamer aangeboden thematisch ambtsbericht 2014–2016 over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistan 2014–2016. Dit heeft mede te maken met een door de Pakistaanse overheid ontwikkeld nationaal actieplan tegen terrorisme (NAP) na de aanslag op een school in Peshawar in december 2014.
Het actieplan gaat ook in op de bescherming van minderheden ook omdat de verantwoordelijkheid van de overheid richting minderheden is verankerd in de Pakistaanse Grondwet. Een voorbeeld van meer actief overheidshandelen was de onmiddellijke toezegging na de aanslag in Quetta dat christelijke gebedsplaatsen gedurende de Kerstperiode extra zouden worden beveiligd. De Pakistaanse overheidsinstellingen en het rechtssysteem blijken echter niet in staat al haar burgers voldoende te beschermen tegen geweld en terroristische aanslagen. Verbetering van deze instituties is tevens onderdeel van het Pakistaans nationaal actieplan tegen terrorisme.
Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw speelt religie in de Pakistaanse politiek een steeds grotere rol. Dit wordt verklaard door enerzijds de intrede en invloed van de politieke Islam en daaraan verbonden radicale predikers, en anderzijds de actieve politisering van het geloof door Pakistaanse politici. In toenemende mate spelen religieuze partijen en religieuze leiders een actieve rol in de politiek. Veel experts en analisten zijn het erover eens dat de toenemende polarisering en politisering op basis van geloof en binnen religieuze stromingen een van de oorzaken is van toenemende intolerantie jegens minderheden in Pakistan.
Wat doet Nederland, of kan Nederland doen, om op te komen voor de godsdienstvrijheid in Pakistan?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de centrale thema’s in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Tijdens het meest recente bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Pakistan, april 2017, is vrijheid van religie en levensovertuiging onderwerp van gesprek geweest bij zijn ontmoetingen met Pakistaanse autoriteiten en religieuze leiders Ook tijdens het jaarlijkse bilaterale overleg op hoogambtelijk niveau tussen Nederland en Pakistan, en in andere contacten met vertegenwoordigers van de Pakistaanse overheid, wordt dit onderwerp aan de orde gesteld, alsook de zaken van Asia Bibi en Nadeem Masih.
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden verscheidene programma’s gefinancierd die gericht zijn op vrijheid van religie en levensovertuiging, en het verhogen van onderling begrip en tolerantie. De programma’s richten zich op het creëren en versterken van netwerken van activisten, waaronder van minderheden en lokale NGO’s, het stimuleren van dialoog tussen verschillende religieuze en sociale groepen, en het direct beschermen van bedreigde (christelijke) minderheden door het verlenen van juridische ondersteuning en noodopvang.
Ook in EU verband is vrijheid van religie en levensovertuiging een centraal thema. De delegatie van de Europese Unie ondersteunt diverse projecten op dit gebied. Van 10 tot 16 december 2017 bezocht Ján Figel, de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor vrijheid van religie en levensovertuiging, Pakistan. Hij heeft met leden van de overheid, politici, academici, scholen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld gesproken. Tijdens zijn bezoek, maar ook tijdens de regelmatige contacten tussen EU vertegenwoordigers en de Pakistaanse regering, wordt consequent aandacht besteed aan dit belangrijke onderwerp.
Wilt u zowel bilateraal in uw contacten met de Pakistaanse regering, maar ook binnen multilaterale organisaties, zich actief inzetten voor godsdienstvrijheid in Pakistan, en daarbij ook expliciet aandacht besteden aan het lot van ter dood veroordeelde christenen zoals Asia Bibi en Nadeem Masih?2
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Raadsleden samenwerkende gemeenten ontevreden: clubs van wethouders bepalen alles” |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
kent u het bericht «Raadsleden samenwerkende gemeenten ontevreden: clubs van wethouders bepalen alles»?1
Ja.
Hoe duidt u de uitslag van de landelijke enquête van Raadslid.nu waaruit blijkt dat raadsleden meer invloed willen op besluitvorming in gemeentelijke samenwerkingsverbanden?
De uitkomsten van de enquête zijn herkenbaar. Er bestaan veel zorgen over de invloed van raadsleden op intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De enquête van Raadslid.nu bevestigt dit. Niet voor niets is in het Regeerakkoord opgenomen dat de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) wordt aangepast om «de politieke verantwoording over gemeentelijke samenwerking te verbeteren. Besluitvorming in een gemeenschappelijke regeling moet transparant zijn en betrokken gemeenteraden moeten hun controlerende rol beter kunnen uitvoeren en zo nodig kunnen ingrijpen.»
Dat betekent overigens niet dat wetswijziging het enige is dat nodig is. Het gaat ook om kennis en toerusting, zoals ook blijkt uit het advies Wisselwerking van de Raad voor het openbaar bestuur waarin vooral anders handelen als oplossing voor een democratisch tekort wordt gezien. Daarom heb ik tijdens de begrotingsbehandeling ook toegezegd in het voorjaar van 2018 te komen met een beleidsbrief over de kaders voor wijziging van de Wgr en in de zomer van 2018 met een actieplan versterking lokale democratie. Bij de brief over de Wgr zal ik ook ingaan op het onderzoek van Raadslid.nu, zoals ik reeds heb toegezegd in reactie op een verzoek van het lid Voortman (GroenLinks) bij de regeling van werkzaamheden van 14 december 20172.
Hoe beoordeelt u het resultaat dat een derde van de ondervraagde raadsleden niet weet aan welke samenwerkingsverbanden hun gemeente deelneemt? Bent u van mening dat dit een zeer negatief signaal is voor de democratische controle van de gemeenteraad op deze verbanden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat veel kleine gemeenten in plaats van te fuseren, gekozen hebben voor gemeentelijke samenwerking? Bent u het eens met de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat kleine gemeenten voor een adequate uitvoering van de nieuwe zorgtaken zouden moeten fuseren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de geschetste oplossingen door raadsleden, zoals meer handvatten om genomen besluiten ongeldig te verklaren of een regionale raad op te richten, zoals de «Drechtraad»? Bent u bereid dit verder te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de democratische controle op regionale samenwerkingsverbanden beter zou moeten? Hoe bent u van plan het voornemen uit het regeerakkoord uit te werken om de Wet Gemeenschappelijke Regelingen aan te passen om politieke verantwoording over gemeentelijke samenwerking te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de brief over de verbetering van de democratische controle op samenwerkingsverbanden, die u tijdens de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken heeft toegezegd, in het eerste kwartaal van 2018 aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat asbest is vrijgekomen bij een brand in Goeree Overflakkee |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vrijkomen van asbest bij een brand in een opslagloods in Melissant?1 2
Ja.
Is u bekend hoeveel asbest is vrijgekomen en kunt u bevestigen dat de mate van verspreiding in de omgeving beperkt is gebleven? Is de oorzaak van de brand inmiddels achterhaald?
De gemeente heeft het definitieve effectgebied vastgesteld. Het gaat om een gebied van ongeveer 130 bij 130 meter. De verspreiding van asbest in de omgeving is gelukkig beperkt gebleven doordat het in de nacht van de brand regende en er weinig wind was. De brandweer kon de bron van de brand niet achterhalen. De politie heeft een onderzoek naar de oorzaak ingesteld.
Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die de gemeente en veiligheids- en gezondheidsdiensten hebben ondernomen om bewoners te informeren over de risico’s van asbest? Is hierbij gewerkt conform de richtlijnen voor de aanpak van asbestincidenten en asbestbranden?
De gemeente is in de ochtend van de brand bij alle omwonenden langs de deur gegaan om informatie en advies te geven. Daarnaast is er een informatiepunt geopend en is de GGD bereikbaar voor vragen. Op de website van de gemeente staat een uitgebreid document met antwoorden op binnengekomen vragen. Dit document wordt continu ververst. Ook is er een informatiebijeenkomst belegd voor omwonenden. De advisering van de gemeente aan omwonenden is conform de richtlijnen.
Wat is de huidige status van het pand en – mocht dat nog voor gebruik geschikt zijn – wat zal er worden gedaan om herhaling van brand te voorkomen en het asbest te verwijderen?
De loods is, volgens de gemeente, dermate beschadigd dat hij als verloren wordt beschouwd. In opdracht van de eigenaar wordt de loods gesloopt, en zal een gespecialiseerd asbestsaneringsbedrijf het resterende asbest op de locatie saneren. De gemeente houdt toezicht op de sloop- en saneringswerkzaamheden.
Is u bekend bij hoeveel procent van de branden asbest vrijkomt? Zo nee, bent u bereid om de mogelijkheden tot registratie hiervan te onderzoeken?
Een dergelijk landelijk overzicht is niet beschikbaar. Het bevoegd gezag bepaalt welke registraties nodig zijn voor het effectief kunnen uitvoeren van incidentbestrijding. Het saneren van asbestdaken is een goede stap om brand en het vrijkomen van asbest in de leefomgeving en daarbij behorende opruimkosten te voorkomen.
Deelt u de vrees dat de hoge kosten voor het gecertificeerd saneren van asbestdaken kunnen leiden tot ontwijkend gedrag bij particulieren, met verkrotting, verwaarlozing en verhoogde brandrisico’s bij panden met asbest tot gevolg?
Ik deel deze vrees niet. Gemeenten kunnen als bevoegd gezag in overeenstemming met art. 1a uit de Woningwet handhaven als de staat van een bouwwerk een gevaar vormt voor de gezondheid. De gemeente kan de kosten voor het saneren van een pand, ook na brand of verkrotting, verhalen op de eigenaar. De kosten voor het saneren van asbestdaken hangen af van de constructie en van de staat waar het dak in verkeert. Er bestaat een stimuleringsregeling om dakeigenaren tegemoet te komen bij het versneld saneren van asbestdaken. Het tempo waarin asbestdaken worden gesaneerd, is de laatste jaren mede daardoor toegenomen.
Het bericht 'Ernstig tekort aan bouwvakkers dreigt nu de economie weer bloeit' |
|
Dennis Wiersma (VVD), El Yassini , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ernstig tekort aan bouwvakkers dreigt nu de economie weer bloeit»1, en het onderliggende rapport van het Economische Instituut voor de Bouw?2
Ja.
Wat is uw reactie op de belangrijkste bevindingen van het rapport?
De situatie op de bouwarbeidsmarkt is na de crisis snel omgeslagen. Het kabinet herkent de beweging richting een krapper wordende arbeidsmarkt en de knelpunten die dit meebrengt bij werkgevers. Het rapport sluit aan bij de verwachting van het Centraal Planbureau dat de positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in algemene zin zullen leiden tot krapte op de arbeidsmarkt in sommige bedrijfstakken.3 Ook het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt verwacht dat de spanning op de arbeidsmarkt toeneemt, waaronder in de bouwsector.4
Wat is uw reactie op de vraag naar 70.000 bouwvakkers in het licht van de bouwopgave van 1 miljoen woningen?3 Wat wilt u doen om de tekorten samen met de bouw- en onderwijssector weg te werken?
De verantwoordelijkheid om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken ligt primair bij de werkgevers zelf. Het rapport deelt dit besef, en benadrukt dat de krappere arbeidsmarkt vraagt om een extra inzet vanuit de sector.
Het kabinet ondersteunt de bouwsector bij het invullen van haar verantwoordelijkheid langs verschillende wegen. Dit gebeurt ten eerste door de lasten op arbeid te verlagen waardoor het aantrekkelijker wordt om (meer) te gaan werken. Verder worden vraag en aanbod in de arbeidsmarktregio beter bij elkaar gebracht door de inzet op het versterken van de gecoördineerde werkgeversdienstverlening in het programma Matchen op Werk. Daarnaast stelt het kabinet extra middelen beschikbaar voor de dienstverlening vanuit het UWV.
Tevens wordt om personeelstekorten in onder meer de bouw terug te dringen door overheden, onderwijs en bedrijfsleven binnen het Techniekpact samen opgetrokken. Zo wordt onder meer ingezet op vergroten van de belangstelling onder jongeren voor technische beroepen, waaronder in de bouwsector. In het regeerakkoord is expliciet aangegeven dat het Techniekpact wordt voorgezet. Ook blijven we het aanbieden van bbl-plekken door werkgevers stimuleren middels de subsidieregeling praktijkleren(zie ook het antwoord op vraag 8). Zo dragen we bij aan het vergroten van de toekomstige instroom van goed gekwalificeerd personeel in de bouw.
Bent u van mening dat het tekort aan bouwvakkers niet ten koste mag gaan van de kwantiteit van de bouw, en ook vooral niet van de kwaliteit? Hoe gaat u dat voorkomen?
De kwantitatieve behoefte aan woningbouw kent grote regionale verschillen. In de grote stedelijke regio’s waar het woningtekort het meest dringend is, vind ik het van groot belang om betrokken partijen te helpen de woningbouw te versnellen. Daarom ben ik in gesprek met stakeholders over de specifieke kansen en belemmeringen op regionaal niveau. Op basis van deze gesprekken wil ik komen tot afspraken over de concrete acties die nodig zijn om de woningbouw te versnellen, en wie daarbij welke verantwoordelijkheid heeft. Indien een tekort aan bouwvakkers inderdaad een cruciaal knelpunt blijkt te zijn om voldoende te bouwen in de kraptegebieden, ligt zoals gezegd de primaire verantwoordelijkheid om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken bij de bouwbedrijven zelf. In dat geval zal ik ook over de aanpak van deze tekorten in gesprek gaan met de bouwbedrijven.
Verdere verbetering van de kwaliteit in de bouw is al langer een punt van aandacht van het kabinet. Om die reden ligt momenteel het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen bij de Eerste Kamer. Ik bezie thans op welke wijze de behandeling van dit wetsvoorstel kan worden hervat. Het beoogde stelsel van kwaliteitsborging vervangt het huidige stelsel waarbij de nadruk naar het oordeel van het kabinet te veel ligt op het toetsen van de bouwplannen op papier. In het nieuwe stelsel komt de nadruk meer te liggen op de toets van het gerede bouwwerk. Hiermee krijgen bouwbedrijven een stevige prikkel om, ook in tijden van krapte op de arbeidsmarkt, kwalitatief goed te blijven bouwen. Gemeenten en private partijen voeren overleg om te komen tot afspraken om ook de komende tijd, in afwachting van het voorziene stelsel, de kwaliteit van bouwwerken te kunnen blijven borgen.
In hoeverre biedt innovatie in de bouwsector een kans om met minder bouwvakkers aan dezelfde bouwopgave te voldoen? Welke mogelijkheden en projecten bestaan daarvoor?
Innovatie in de bouwsector biedt zeker kansen om dezelfde bouwopgave met minder bouwvakkers te realiseren. Industrialisering, robotisering, 3D-printing en digitalisering zijn daar voorbeelden van. Door een toenemend tekort aan vakmensen is industrialisering een kans om enerzijds met minder mensen toch flexibel, efficiënt en goedkoper te kunnen bouwen. Er is een toenemend aantal aanbieders die industrialisering in de nieuwbouw toepast.
In de bestaande bouw zijn vergelijkbare initiatieven. Een voorbeeld hiervan zijn de zogenaamde nul-op-de-meter-woningen die door diverse aanbieders worden gerenoveerd met geprefabriceerde bouwelementen en installatie-eenheden. Verdere ontwikkeling van de vraag naar deze technieken is van belang om deze innovaties verder te stimuleren.
Standaardisering en digitalisering dragen ook bij aan efficiënt onderhoud en beheer van gebouwen. Zo kan bijvoorbeeld het noodzakelijke onderhoud van gebouwen beter worden voorspeld en gepland. Bij deze ontwikkeling is een uniform open digitaal platform, waarbinnen iedereen dezelfde taal spreekt, van belang. Binnen de Bouwagenda besteden betrokken partijen aandacht aan deze ontwikkelingen.
Is een opleiding of beroep in de bouwsector te weinig aantrekkelijk voor jongeren? Zo ja, waar ligt dat aan? Kent u het initiatief «De bouw maakt het» van Bouwend Nederland? Hoe kan de 45% instroom vanuit opleidingen verhoogd worden?
Volgens marktpartijen heeft de bouwnijverheid een voor jongeren onvoldoende aantrekkelijk imago. De interessante en boeiende uitdagingen voor talent op alle niveaus zijn niet altijd bij studerende jongeren voldoende bekend. Het initiatief van Bouwend Nederland «De Bouw maakt het» speelt hierop in. Daarnaast is in de Bouwagenda een humancapitalbouwagenda opgenomen. De humancapital-bouwagenda heeft als doel om de aantrekkelijkheid van de bouwsector voor studerende jongeren te vergroten. Hierbij is aandacht voor zijinstroom vanuit andere sectoren, inclusief opleidingsfaciliteiten. Ook is de Bouwagenda aanjager van de ontwikkeling van de lerende organisatie in de bouwsector via onder andere het versterken van vakmanschap via permanent leren en aandacht voor kwaliteit- en veiligheidsbewustzijn. Voor de inzet van het kabinet op deze punten verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9. Ook het Techniekpact zet in op een vroegtijdige kennismaking van jongeren met de mogelijkheden in de technische sectoren, waaronder de bouw.
Bent u van mening dat, nu er een groot tekort aan bouwvakkers is, dit ook een grote kans is om mensen van een uitkering om te scholen naar de bouw? Hoe kan de 55% zij-instroom daarmee verhoogd worden? Bent u bereid om samen met de Minister van SZW en OCW hierover in gesprek te gaan met de bouw- en onderwijssector?
In oktober 2016 is UWV gestart met een nieuw dienstverleningsmodel voor WW-gerechtigden. Het budget van UWV voor de dienstverlening WW is met ingang van 2017 hiervoor verhoogd tot € 160 miljoen euro (budget is volumegerelateerd). De nieuwe dienstverlening combineert de online dienstverlening met een meer persoonlijke dienstverlening gebaseerd op de individuele arbeidsmarktpositie. Dit kabinet trekt die lijn door en intensiveert de persoonlijke dienstverlening met in totaal € 70 miljoen (voor zowel de WW als de WGA en Wajong). De individuele arbeidsmarktpositie van de WW-gerechtigde is leidend bij de dienstverlening die wordt geboden. Daarbij maakt UWV gebruik van gedetailleerde arbeidsmarktinformatie, waardoor de begeleiding van werkzoekenden aangepast kan worden op basis van actuele arbeidsmarktinformatie. Hier wordt ook het aanbod in de bouwsector bij betrokken.
Om werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie beter te begeleiden naar werk waar veel vraag naar is, zoals de bouw, is bij amendement (Kamerstuk 34 775, nr. 15) 30 miljoen beschikbaar (voor 2018, 2019 en 2020) gemaakt voor scholing. Om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar te brengen krijgt het UWV de mogelijkheid om werklozen met hoge kans op langdurige werkloosheid een scholingstraject te laten volgen richting een beroep waar veel vraag naar werkenden is. Dit biedt naar verwachting ook mogelijkheden voor omscholing naar de bouw. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de bouwsector zelf, maar mocht een tekort aan bouwvakkers een cruciaal knelpunt blijken te zijn om voldoende te bouwen in kraptegebieden ben ik bereid om over de aanpak van deze tekorten in gesprek te gaan met de bouwbedrijven (zie vraag 4). Omscholing kan hier ook aan de orde komen.
Overigens daalt door het aantrekken van de arbeidsmarkt het aantal werklozen. Dit spoort met de verwachting van het EIB dat de extra instroom voor de bouw vanuit de werkloosheid beperkt is tot circa 3000 werkenden.
Bent u bereid om samen met de Minister van SZW en OCW en de bouw- en onderwijssector in gesprek te gaan over het verder verhogen van stageplekken en Beroeps Begeleidende Leerweg trajecten (BBL-trajecten) in de bouwsector en daarover de Kamer te informeren?
Het is goed om onderscheid te maken tussen de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en de beroepsopleidende leerweg (bol). Voor zover bekend is er voldoende aanbod van trajecten voor studenten in de bol.
Het aanbod van trajecten in de bbl waaraan wordt gerefereerd is gedurende de crisis drastisch afgenomen, juist ook in de bouwsector.6 Inmiddels is er sprake van een licht herstel van het aantal bbl-trajecten, ook in de bouw, als gevolg van het aantrekken van de economie. Dit is bemoedigend, omdat de bbl voor veel studenten (en werkzoekenden die om- of bijgeschoold willen worden) een uitstekende route is, met over het algemeen zeer goede arbeidsmarktperspectieven. Daarom ook stimuleert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkgevers om trajecten aan te bieden middels de subsidieregeling Praktijkleren. Echter, de verantwoordelijkheid voor het aanbod van voldoende bbl-trajecten is een verantwoordelijkheid van de bouwsector zelf. Het kabinet zal werkgevers blijven wijzen op de kansen die het aanbieden van bbl-trajecten hen biedt bij het vergroten van de instroom van goed gekwalificeerde werknemers.
Bent u van mening dat zekerheid voor bouwbedrijven helpt om bouwvakkers aan te nemen en scholieren helpt om te kiezen voor een baan bij bouwbedrijven? Bent u het eens dat deze zekerheid geboden kan worden door de bouwopgave van 1 miljoen woningen zo snel mogelijk om te zetten in harde bouwplannen? Hoe kunt u die zekerheid bieden?
Meer zekerheid voor bouwbedrijven, bijvoorbeeld via harde bouwplannen, kan inderdaad helpen om bouwvakkers aan te nemen en scholieren te helpen kiezen voor een baar bij bouwbedrijven. De ambitie in het Regeerakkoord om middels afspraken op regionaal niveau de woningbouw te versnellen benadrukt het belang dat het kabinet voor de komende jaren hecht aan het bouwen van woningen en het aanpakken van het woningtekort. Daarbij is mijn uitgangspunt dat nieuw te bouwen woningen kwantitatief en kwalitatief zoveel mogelijk aansluiten bij de woningbehoefte. Die woningbehoefte blijft met name op de langere termijn onzeker, dus kan ik geen zekerheid bieden over de woningbouw die daarbij aansluit. Bovendien kent de woningbehoefte op de korte en langere termijn forse regionale verschillen, mede door de verstedelijkingstrend. Daarom start ik bij het maken van regionale afspraken over het versnellen van de woningbouw in de grote stedelijke gebieden, waar ook op de langere termijn een fors woningtekort verwacht wordt. Decentrale partijen in deze regio’s hebben de meeste kennis over de regionale woningbehoefte, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin, en welke mogelijkheden er zijn om hierin te voorzien. Ook hebben zij het beste zicht op de regionale knelpunten om de woningbouw te versnellen, de oplossingen die daarbij passen, en wie daarbij welke verantwoordelijkheid heeft. Indien beschikbaarheid van harde plancapaciteit een knelpunt blijkt te zijn, dan kan het vergroten en versnellen van de beschikbaarheid van (voldoende) plancapaciteit een onderwerp zijn waar ik afspraken over ga maken. Het hard maken van plancapaciteit is en blijft echter een verantwoordelijkheid die ligt bij gemeenten.
Het bericht ‘Opmerkelijk cadeau van 135.000 euro voor Pechtold’ |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opmerkelijk cadeau van 135.000 euro voor Pechtold» waarin staat dat de heer Pechtold op 5 januari 2017 een appartement heeft gekregen van de Canadese diplomaat Serge Marcoux?1
Ja.
Aangezien het appartement aan de Seinpostduin een waarde zou vertegenwoordigen van 135.000 euro, hoe verhoudt deze waarde zich ten opzichte van:
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen mededelingen doen.
Het spreekt voor zich dat de Belastingdienst toeziet op een juiste wetstoepassing.
Kunt u aangeven of, gezien de aard van de schenking, de schenkbelasting, de overdrachtsbelasting, de vermogensrendementsheffing en het eigenwoningforfait hierop van toepassing is? Hoe zijn deze bedragen berekend? Zijn deze bedragen al voldaan en zo ja, door wie?
Zie antwoord vraag 2.
Is het gebruikelijk dat voor de berekening van de overdrachtsbelasting de bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren (VvE) op de verkoopprijs in mindering wordt gebracht?
In algemene zin geldt ter zake van de overdrachtsbelasting het volgende. Voor woningen geldt een tarief van 2% berekend over de waarde in het economische verkeer (of de tegenprestatie, indien die hoger is dan de waarde). Indien bij de verkrijging van een appartementsrecht een aanspraak wordt verkregen op een aandeel in het onderhoudsfonds van de Vereniging van Eigenaren, wordt over de waarde van die aanspraak geen overdrachtsbelasting geheven.
Wilt u deze vragen voor 12:00 uur op woensdag 20 december 2017 beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de Fosfaatwet de doodsteek voor levend erfgoed wordt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel waarin staat dat de invoering van de Fosfaatwet zal leiden tot het uitsterven van oud-Hollandse rundveerassen?1
Ja.
Wat gaat u doen om het uitsterven van oud-Hollandse rundveerassen te voorkomen?
Het afgelopen jaar heeft er verschillende keren overleg plaatsgevonden met de Stichting Zeldzame Huisdierrassen over een uitzondering voor runderen van zeldzame rassen in het fosfaatrechtenstelsel. Ik heb de mogelijkheden voor een dergelijke uitzondering onderzocht. De Meststoffenwet biedt geen mogelijkheid voor een uitzondering voor runderen van bepaalde rassen of voor het toepassen van discretionaire bevoegdheid op dit punt. Dit in tegenstelling tot de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (die gebaseerd is op de Landbouwwet) waarin een vrijstelling voor de aanwas van runderen van zeldzame rassen wel mogelijk bleek.
Ik bekijk momenteel, in aanvulling op mijn algemene inzet op het behoud van genetische bronnen en de aanvullende subsidie voor de Stichting Zeldzame Huisdierrassen op basis van motie 34 775 XIII, nr. 40 van Dik-Faber/De Groot, welke passende mogelijkheden er zijn om het behoud van oud-Hollandse rundveerassen verder te ondersteunen.
De uitzending van Zembla ‘Verdachte ouders’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Verdachte ouders» van Zembla? Wat is uw reactie hierop?1
De uitzending van Zembla is mij bekend. Het vaststellen of er sprake is kindermishandeling – in welke vorm dan ook – is meestal niet eenvoudig. Het gaat vaak om complexe zaken, zoals ook in het geval van een vermoeden van Münchhausen by proxy (MBP) / Pediatric Condition Falsification (PCF). Dit vraagt om een zorgvuldige aanpak en maatwerk, waarbij het belang van het kind voorop staat.
Deet u de mening dat dat Munchausen by proxy/PCF een vreselijke vorm van kindermishandeling is, die moeilijk te bewijzen is maar wel voorkomt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de stijging van de hoeveelheid meldingen van Munchausen by proxy bij Veilig Thuis? Is er wetenschappelijk onderzocht hoeveel gevallen van Munchausen by proxy/PCF er jaarlijks zijn in Nederland?
In 2016 zijn in totaal bij alle Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) 84.225 meldingen van (een vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling gedaan. Bij 15.470 van deze meldingen is in dat jaar een onderzoek gestart en afgerond. 99 van deze gevallen betroffen een melding van (een vermoeden van) MBP/PCF.
Er zijn nog geen vergelijkbare cijfers over 2017 beschikbaar. Hierdoor is het niet mogelijk te beoordelen in hoeverre er al dan niet sprake is van een (structurele) stijging.
Er is in Nederland geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het voorkomen van MBP/PCF.
Deelt u de mening dat de beschuldiging van Munchausen by proxy/PCF verstrekkende gevolgen kan hebben voor zowel ouders als kinderen? Bent u het ermee eens dat daarom grondig onderzoek nodig is om andere ziektebeelden uit te sluiten?
Wanneer er sprake is van een melding van een (vermoeden van) kindermishandeling en er volgt een onderzoek, is dat ingrijpend voor zowel de kinderen als de ouders. Dit geldt uiteraard ook voor een melding van MBP/PCF. Een zorgvuldig en grondig feitenonderzoek is dan van groot belang. Professionals dienen daarbij ondersteund te worden omdat zij voor een moeilijke opgave staan. Zie verder de beantwoording bij de vragen 5, 6 en 7.
Geeft Veilig Thuis voorlichting aan artsen over Munchausen by proxy/PCF?
De VT-organisaties geven voorlichting over de werkwijze van Veilig Thuis. Wanneer er voorlichting aan artsen wordt gegeven, kan MBP/PCF als onderwerp ter sprake komen, net als andere vormen van kindermishandeling.
Daarnaast heeft Veilig Thuis vorig jaar samen met de Politie, het Openbaar Ministerie (OM), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en de Reclassering een handreiking uitgebracht voor professionals over de samenwerking hoe te komen tot een zorgvuldige afweging bij zaken waar mogelijk sprake is van MBP/PCF2.
Worden artsen ondersteund bij vermoedens van Munchausen by proxy/PCF? Hoe kunnen artsen verdere ondersteuning krijgen bij vermoedens van Munchausen by proxy/PCF?
Artsen worden ondersteund. Een arts die een vermoeden van MBP/PCF onderzoekt, moet in ieder geval zijn of haar vermoedens toetsen bij een gespecialiseerde collega, kinderarts en/of vertrouwensarts (conform de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling).
Veilig Thuis ondersteunt artsen wanneer zij advies vragen of een melding doen. Artsen en Veilig Thuis kunnen ook het Landelijk expertisecentrum kindermishandeling (LECK) inschakelen voor forensisch-medische expertise bij kinderen. Dit gebeurt in de praktijk ook. Ook bij vermoedens van MBP/PCF. Elke beoordeling door het LECK wordt verricht door zowel een gespecialiseerd kinderarts als een gespecialiseerd forensisch arts van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en daarnaast wekelijks getoetst door alle LECK-artsen. Op het moment dat er sprake is van een opsporingsonderzoek en een
(letsel-)rapportage moet worden opgemaakt door een forensisch arts, zijn er specifieke landelijke afspraken over inschakeling van het NFI. Vermoedens van MBP/PCF worden direct voorgelegd aan de forensisch arts van het NFI, waarna de betrokken professionals, in lijn met de in vraag 5 genoemde handreiking, gezamenlijk onderzoeken of deze vermoedens al dan niet kunnen worden bewezen. Als de uitkomst van dit onderzoek daartoe aanleiding biedt, stemmen zij vervolgens af wat er na het onderzoek moet gebeuren om de veiligheid van het kind te waarborgen. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Is het mogelijk dat bij een melding een verslag wordt gemaakt door een multidisciplinair team, bestaande uit bijvoorbeeld een huisarts en een arts kindergeneeskunde, en deze rechtstreeks verstuurd wordt aan de rechter?
Veilig Thuis werkt via vastgestelde protocollen. Het besluit om de melding in onderzoek te nemen en het opstellen van het plan van aanpak worden in intercollegiaal overleg en bij complexe casuïstiek in multidisciplinair overleg uitgevoerd. Meldingen van MBP/PCF worden onderzocht op basis van landelijke vastgestelde richtlijnen die gezamenlijk met andere medische beroepsgroepen zijn ontwikkeld (zoals de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde) en de meldingen worden altijd multidisciplinair beoordeeld.
Als daarbij kinderen ernstige schade dreigen op te lopen en als vrijwillige hulpverlening niet toereikend is om hun veilige ontwikkeling te bevorderen, leidt Veilig Thuis de zaak door naar de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK).
De RvdK is op grond van art. 3.1 Jeugdwet en art. 1: 255 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek verantwoordelijk voor de toegang naar de rechter, waar het verzoeken tot kinderbeschermingsmaatregelen betreft. Het is dus niet mogelijk dat individuele hulpverleners of een multidisciplinair team zich rechtstreeks tot de rechter wenden. De RvdK voert onderzoeken uit naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel, namens de rijksoverheid, onafhankelijk en in de rol van verzoeker aan de kinderrechter. De RvdK kan in het kader van het onderzoek informatie bij derden (bijvoorbeeld van de betrokken huisarts of arts kindergeneeskunde) opvragen.
De rechter toetst verzoeken om een beschermingsmaatregel en spreekt al dan niet een maatregel uit. De rechter beoordeelt dergelijke verzoeken altijd mede op basis van de rapportage die hij ontvangt van de RvdK.
Welke acties gaat u ondernemen na het zien van de uitzending? Bent u bereid in overleg te treden met kinderartsen, forensische artsen, vertrouwensartsen van Veilig Thuis en deskundigen over Munchausen by proxy/PCF? Bent u bereid met de Raad voor de Kinderbescherming naar aanleiding van de uitzending te overleggen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording van de vragen 5 en 6 naar voren komt, worden professionals al op verschillende manieren ondersteund hoe om te gaan met MBP/PCF. Ook hebben zij de samenwerking opgezocht, juist omdat het gaat om zulke complexe problematiek. Dat waardeer ik zeer. Verder loopt het traject rondom waarheidsvinding in de justitiële keten (zie verder vraag 9 en 10). Met de betrokken partijen wil ik graag in overleg over de vraag of dit alles hen voldoende ondersteuning biedt of dat er nog aanvullende behoeften zijn. Uiteraard ben ik bereid de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Vindt u ook dat de uitzending van Zembla het belang van waarheidsvinding in de justitiële jeugdketen aantoont?
De uitzending laat zien dat maatregelen zoals ondertoezichtstelling, gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing voor kinderen en hun ouders zeer ingrijpend zijn. Daarom is het essentieel dat dergelijke ingrijpende besluiten onderbouwd zijn en worden genomen op basis van een zorgvuldig feitenonderzoek. Hiermee zijn de belangen van de kinderen en van hun ouders gediend.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent het Actieplan Waarheidsvinding, waartoe de motie-Bergkamp opriep, en wanneer kan de Kamer dit actieplan verwachten?2
Het Landelijk Overleg Cliëntenraden (LOC) heeft de afgelopen periode 5 regionale bijeenkomsten georganiseerd waarin gezinsvoogden, raadsonderzoekers, kinderrechters, advocaten en ouders/jongeren met elkaar in dialoog zijn gegaan over verbeteringen van het feitenonderzoek in de jeugdbescherming. Deze regiobijeenkomsten zijn afgesloten met een landelijk congres, op 10 november 2017.
De opbrengsten van de regiobijeenkomsten én het landelijke congres vormen de input voor het gezamenlijk op te stellen actieplan waarheidsvinding, dat in het voorjaar van 2018 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Veilig Thuis gaat aansluiten bij dit traject.
Het bericht “Deal in Nederland onder de radar” |
|
Bente Becker (VVD), Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deal in Nederland onder de radar»?1
Ja.
Klopt het dat een administratiekantoor in Den Haag aandeelhouder is geworden van een reusachtig olieveld in Venezuela? Zo ja, klopt de bewering dat de gesloten deal in strijd is met de wet en regelgeving in Venezuela?
Informatie met betrekking tot het aandeelhouderschap van een in Nederland gevestigd administratiekantoor zou bekend kunnen zijn bij de Belastingdienst. Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan zoals bekend niet worden ingegaan op individuele belastingplichtigen.
Zijn de in het bericht genoemde commerciële handelingen rechtmatig, tegen de achtergrond van de in internationaal verband ingestelde sancties tegen Venezuela? Zo nee, welke stappen worden hiertegen ondernomen?
Op 13 november 2017 heeft de EU sancties ingesteld tegen Venezuela bestaande uit een wapenembargo en een exportverbod op goederen die gebruikt kunnen worden voor interne repressie en IT-surveillance. Daarnaast is het wettelijk kader ingesteld voor persoonsgerichte sancties (tegoedenbevriezing en reisrestricties) tegen degenen die zich schuldig maken aan ondermijning van de democratie en mensenrechtenschendingen. Op 22 januari jl. zijn een zevental personen op de lijst geplaatst. Het sanctieregime voorziet niet in een verbod of beperking op commerciële transacties betrekking hebbende op de oliesector.
Bent u van mening dat Nederland risico’s loopt als gevolg van de gesloten overeenkomst? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden dergelijke commerciële handelingen in Europees of nationaal verband getoetst, in het bijzonder op de vraag of ze in lijn zijn met sanctieregimes?
Alle onder Nederlandse jurisdictie vallende bedrijven dienen zich aan de Nederlandse wet te houden, zo ook aan de in Nederland geldende sanctieverordeningen. Het is aan bedrijven om dit zelf te toetsen. Overtreding van de sanctiewetgeving kan leiden tot vervolging. Financiële instellingen hebben de plicht tegoeden te bevriezen en financiële dienstverlening te staken van gesanctioneerde partijen. Hierbij geldt dat financiële instellingen een meldplicht hebben indien zij hiertoe overgaan. Financiële instellingen brengen hun toezichthouder op de hoogte. Het niet voldoen aan deze meldplicht kan leiden het nemen van bestuurlijke maatregelen door de betreffende toezichthouder.
Hoe verhouden de handelingen zich tot de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen?
Het kabinet doet geen uitspraak over individuele casussen, maar bedrijven dienen de wettelijke normen in zowel het land waar zij gevestigd zijn, als landen waar zij activiteiten hebben, na te leven. Buiten de wettelijke kaders verwacht het kabinet dat bedrijven internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen voor onder andere mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu, zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen). Partijen kunnen een melding doen van vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen door bedrijven bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).
Wanneer kan de Kamer het onderzoek van het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen implementeert tegemoet zien?
Het onderzoek wordt in het voorjaar van 2018 afgerond. Het Nationaal Contactpunt zal het onderzoek vervolgens aanbieden aan het kabinet, dat de opdracht voor het onderzoek heeft gegeven. Het kabinet zal het onderzoek daarna naar de Tweede Kamer sturen. Dit gebeurt voor de zomer van 2018.
De werkdruk bij buschauffeurs |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buschauffeurs hebben zelfs geen tijd om even te plassen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het heel onwenselijk is dat werknemers vanwege de werkdruk niet eens tijd hebben om naar het toilet te gaan, laat staan te lunchen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van goede werkomstandigheden. Hierbij hoort uiteraard ook de mogelijkheid tot het in acht nemen van voldoende pauze- en rustmomenten. Hierover heb ik uw Kamer ook bericht in de beantwoording van eerdere Kamervragen2.
Volgens de Arbeidsomstandighedenwet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen. De werkgever dient bovendien op grond van de Arbeidstijdenwet een beleid inzake arbeids- en rusttijden te voeren in samenhang met het arbeidsomstandighedenbeleid. De werkgever is daarmee verantwoordelijk voor het inrichten van de werkzaamheden op een wijze waarop de werkdruk op een acceptabel niveau blijft.
De Arbeidstijdenwet legt vast hoe lang werknemers mogen werken en wanneer iemand recht heeft op pauze of rusttijd. Deze wet geeft werkgevers en werknemers ook ruimte om in onderling overleg specifieke afspraken te maken over werktijden.
Afspraken over pauzes kunnen zijn gevat in de geldende cao’s, maar ook daarnaast kunnen tussen werkgevers en werknemers afspraken worden gemaakt over pauzes en korte werkonderbrekingen. Die kunnen bijvoorbeeld de vorm krijgen van reglementen en protocollen. Het is in eerste instantie aan de cao-partijen – werkgever en werknemers – om elkaar aan te spreken op gemaakte afspraken en eventuele knelpunten aan te kaarten.
Wanneer sprake is van niet-naleving van de arbeidswetgeving, dan kan hiervan melding worden gemaakt bij de Inspectie SZW. Wanneer meldingen via de ondernemingsraad of de vakbond worden ingediend, volgt altijd onderzoek door de Inspectie SZW.
De Inspectie SZW geeft daarnaast zowel aan het thema werkdruk als aan de sector transport en logistiek bijzondere aandacht. Zo heeft de Inspectie een tool ontwikkeld die werkgevers helpt om na te gaan hoe hoog de werkdruk binnen de organisatie is, wat voor effect dit heeft op werknemers en hoe deze werkdruk verminderd kan worden3. Op de website van de Inspectie SZW zijn daarnaast nog specifieke op de transportsector toegesneden tools en rapporten te vinden4.
Deelt u de mening dat in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) goede afspraken moeten worden gemaakt over pauzes? Bent u bereid om hier een vinger aan de pols te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de Inspectie SZW een rol vervullen in het aanpakken van dit soort wantoestanden?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u dit ook als een onderdeel van een breder probleem van doorgeslagen rendementsdenken in de publieke sector, waardoor de werkdruk voor werkenden in de publieke sector steeds hoger wordt? Zo nee, waarom niet?
Ik zie dit in eerste instantie als een zaak tussen werknemers en hun vertegenwoordigers en de werkgevers in de in het artikel genoemde vervoersbedrijven.
Meer in het algemeen vind ik het van belang dat werkgevers – ook in de publieke sector – oog hebben voor de werkdruk van hun werknemers. Zij zijn immers verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden van hun werknemers. Aandacht voor de werkdruk is bovendien in het belang van de werkgevers. Zij zijn erbij gebaat dat hun werknemers, in dit geval buschauffeurs, hun werk goed en veilig kunnen uitvoeren.
Er is overigens inmiddels tussen werkgevers en bonden een akkoord bereikt over een nieuwe CAO voor het streekvervoer5. Hierin zijn ook afspraken gemaakt over het pauzegebruik en andere maatregelen om de werkdruk te beperken.
Ziet u het aanbestedingsbeleid van provincies en vervoersregio’s ook als een oorzaak van deze werkdruk? Zo ja, bent u bereid om, in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken, nader te bekijken wat de invloed is van dit aanbestedingsbeleid op de arbeidsomstandigheden van buschauffeurs? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vragen 2 tot en met 4 heb aangegeven is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever – in dit geval de vervoersbedrijven – om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen. De werkgever is verantwoordelijk voor het inrichten van de werkzaamheden op een wijze waarop chauffeurs fit blijven achter het stuur.
Opdrachtgevers, zoals de provincies en vervoersregio’s, kunnen in aanbestedingsprocedures rekening houden met sociale aspecten en de arbeidsomstandigheden binnen de aanbestedende bedrijven meewegen. De toenemende aandacht voor goed opdrachtgeverschap en duurzaam of maatschappelijk verantwoord inkopen is een positieve ontwikkeling. Opdrachtgevers kunnen de verantwoordelijkheid van werkgevers echter niet overnemen en zijn te allen tijde gehouden aan de geldende wettelijke kaders en cao-afspraken. Daarom zie ik op dit moment geen aanleiding om hierover met andere bewindspersonen in overleg te treden. Daarom zie ik op dit moment geen aanleiding om hierover met de Minister van BZK, die over het aanbestedingsbeleid van de rijksoverheid gaat, noch met de Minister van EZK, die verantwoordelijk is voor de Aanbestedingswet, in overleg te treden.
Kunt u aangeven of de werkdruk invloed kan hebben op de verkeersveiligheid wanneer buschauffeurs onvoldoende rust- en pauzemomenten hebben? Zo ja, deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de veiligheid van chauffeurs, passagiers en overige weggebruikers in het gedrang komt door werkdruk? Zo nee, waarom niet?
Rust- en pauzemomenten zijn belangrijk voor werknemers om hun werk goed en gezond uit te kunnen voeren. Daarom stelt de wet ook verplichtingen aan arbeids- en rusttijden én kunnen er in onderling overleg tussen werkgever en werknemer hierover aanvullende afspraken worden gemaakt. De werkgever is verantwoordelijk voor een goede organisatie van het werk, waarbij de veiligheid van chauffeurs, passagiers of anderen niet in het gedrang mag komen.
Op basis van de berichtgeving kan ik geen uitspraak doen of de huidige werkdruk van buschauffeurs tot gevaarlijke situaties leidt. Mocht hiervan sprake zijn dan kan, zoals in het antwoord op vragen 2 tot en met 4 is aangegeven, hiervan melding worden gedaan bij de Inspectie SZW.
Het bericht dat middelbare scholen, universiteiten en bedrijven de handen ineens slaan voor het aanpakken van het lerarentekort |
|
Peter Kwint (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Middelbare scholen, universiteiten en bedrijven slaan de handen ineen voor aanpak lerarentekort»?1
Wij zijn blij met dit initiatief. Vanwege het lerarentekort ligt er een forse opgave om meer leraren op te leiden en meer mensen te interesseren voor het lerarenberoep. Naast een verhoging van de initiële instroom in de lerarenopleidingen kan meer zij-instroom daarbij helpen. Op dit moment is zij-instroom, vooral in het (v)mbo, een belangrijke route naar het leraarschap. Voor het leraarschap in het eerstegraadsgebied wordt die route nog relatief weinig gebruikt. Het zou goed zijn – zeker voor de tekortvakken – als die route meer gebruikt wordt. Het initiatief van de VSNU en de VO-raad om personeel van Shell tot leraar op te leiden en daarbij samen te werken met Shell, kan daaraan bijdragen. Zij-instromers hebben vaak een schat aan ervaringen opgedaan in andere beroepen die ook van meerwaarde kan zijn voor het onderwijs.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke wijze Shell betrokken blijft bij de opleiding en loopbaan van deze docenten, ofwel met aanvullend salaris, ofwel met terugkomdagen ofwel met aanleveren van lespakketten?
In gesprekken tussen Shell, de VO-raad en de VSNU is het idee geboren om een pilot te starten om boventallig personeel van Shell dat zich daartoe geschikt toont, om te scholen tot docent in het voortgezet onderwijs. Shell gaat deze personen actief wijzen op deze mogelijkheid, maar blijft niet betrokken bij de opleiding en loopbaan van deze nieuwe docenten.
Is er sprake van een subsidierelatie tussen Shell en verschillende universiteiten en middelbare scholen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Shell wijst boventalligen op de mogelijkheid zich om te scholen tot docent in het voortgezet onderwijs en kan hen in het kader van het eigen personeelsbeleid mede in staat stellen het traject of de voorbereiding daarop te volgen. Zo stelt Shell opleidingsbudget van medewerkers beschikbaar om bij te dragen aan de kosten die universitaire lerarenopleidingen maken voor training en opleiding in de fase van januari tot en met augustus 2018.
Kunt u aangeven in hoeverre de onafhankelijkheid van de docent is gewaarborgd? Kan de school aan de docenten vragen om niet (te veel en te positief) over hun oude werkgever te praten? Kunt u dit toelichten?
Benoeming van personeel aan een school is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van die school. Het bevoegd gezag is uiteindelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs dat door zijn personeel wordt verzorgd.
Kan u garanderen dat de loyaliteit van de docenten bij de toekomst van de leerlingen ligt en niet bij de toekomst van Shell? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Wij vertrouwen op de checks and balances die onder meer door regelgeving in het onderwijs zijn ingebouwd. De taken en verantwoordelijkheden van het bevoegd gezag, de externe kwaliteitszorg door de inspectie en niet in de laatste plaats de professionaliteit van de leraren zelf, geven ons alle vertrouwen dat alle voorwaarden aanwezig zijn dat leraren hun werk zullen verrichten in het belang van hun leerlingen. Wij hebben geen reden om te twijfelen aan een gebrek aan loyaliteit bij leraren.
Kunt u garanderen dat scholen niet gedwongen gaan worden marktsalarissen voor zij-instromers te gaan betalen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
De deelnemende scholen gaan zelf – overeenkomstig afspraken in de geldende CAO – in onderhandeling met de zij-instromer over het arbeidscontract en de hoogte van het salaris.
Hoe verschilt het vakkenpakket van deze versnelde opleiding van die van reguliere postacademische lerarenopleidingen?
Het zij-instroomtraject is een individueel maatwerktraject, waarbij na een geschiktheidsonderzoek voor elke deelnemer wordt bepaald hoe de scholing en begeleiding eruit moet zien om aan het eind van het traject aan te kunnen tonen dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen. De zij-instromer kan na het geschiktheidsonderzoek meteen voor de klas, maar moet in het algemeen binnen maximaal twee jaar het maatwerktraject hebben afgerond. Voorafgaand aan dat traject kan eerst een oriëntatiefase worden doorlopen en kunnen eventueel aanvullende activiteiten worden ondernomen om (vak)deficiënties weg te werken. Dit laatste kan nodig zijn om tot de lerarenopleiding toegelaten te kunnen worden.
Het onderzoek 'Veiligheidsrisico’s jaarwisseling' |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Veiligheidsrisico’s jaarwisseling» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV)?
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de OVV dat een Europese aanpak van illegaal vuurwerk effectief is? Waarom wel of waarom niet?
Welke inspanningen verricht Nederland ten aanzien van de verruiming van de EU-Pyrorichtlijn? Hoe beoordeelt u de inspanningen van Nederland ten aanzien van de aanpassing van EU-regelgeving, bijvoorbeeld ter voorkoming dat professioneel vuurwerk in handen komt van de consument en ter inperking van de productie en kracht van dit vuurwerk?
Hoe duidt u de observatie in het onderzoeksrapport van de OVV dat er (nog) onvoldoende draagvlak onder de lidstaten bestaat voor de aanpassingen van EU-regelgeving? Wat zijn de concrete inspanningen van Nederland om dit draagvlak onder de lidstaten te vergroten?
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de activiteiten van de Europese Commissie ten behoeve van het toezicht dat wordt uitgeoefend op de naleving van de EU-Pyrorichtlijn? Is er zicht op het aantal meldingen dat de lidstaten aan de Europese Commissie doen over illegaal vuurwerk? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van multidisciplinaire Europese samenwerking in de grensoverschrijdende aanpak van illegaal vuurwerk, zoals de samenwerking van politie, douane, en de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) met zusterdiensten in andere EU-Lidstaten?
Ziet u een rol weggelegd voor de EU-politiedienst Europol in de aanpak van illegaal vuurwerk? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ziet u mogelijkheden om de productie en handel in illegaal vuurwerk op EU-niveau te vervlechten in het programma EMPACT? Bent u het eens dat met een gezamenlijke aanpak via EMPACT de professionalisering en uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot illegaal vuurwerk kan verbeteren?
Bent u bekend met de constatering uit het onderzoeksrapport van de OVV dat «vuurwerktoerisme vanuit Nederland een jaarlijks terugkerend fenomeen» is? Wat is de frequentie en intensiteit van selectieve grenscontroles met betrekking tot illegaal vuurwerk aan de binnengrenzen met België en Duitsland?
Gezien de herkomst van veel illegaal vuurwerk uit China, verricht u extra inspanningen om langs de weg van bilaterale samenwerking of samenwerking via de EU de handelsstroom aan een meer effectieve controle te onderwerpen, zowel preventief als reactief? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Welke mogelijkheden ziet u in tracking- en tracingtechnologie om illegaal vuurwerk dat via internet wordt besteld te identificeren en te onderscheppen binnen de EU?
Het bericht “Experts luiden noodklok over falende aanpak tijgermug” |
|
Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts luiden noodklok over falende aanpak tijgermug»?1
Ja.
In het bericht wordt verwezen naar een brandbrief waarin de noodklok geluid wordt over de aanpak van de tijgermug. Van die brief zelf heb ik geen kennisgenomen.
Zijn er naast gelekoortsmuggen, tijgermuggen en Aziatische bosmuggen nog andere exotische muggensoorten getraceerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja.
De NVWA gaat in opdracht van het Ministerie van VWS na of er in Nederland invasieve exotische muggen geïntroduceerd of verspreid worden. De NVWA heeft daartoe op bedrijven die risicogoederen in Nederland brengen én op risicolocaties – zoals in de tuinbouw, bij veilingen, op luchthavens en in de haven van Rotterdam – muggenvallen geplaatst om het vóórkomen van deze muggen te meten. Ook plaatst de NVWA vallen in woonwijken waar exotische muggen eerder zijn aangetroffen.
Niet elke (exotische) mug is even relevant voor de volksgezondheid. Op advies van het RIVM worden de belangrijkste soorten bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. Het gaat daarbij, naast de drie door U genoemde muggensoorten, om de Amerikaanse rotspoelmug (Aedes atropalpus), de Aedes koreicus, en de Aedes triseriatus. Daarvan is alleen Aedes atropalpus in 2009, 2010 en 2011 in Nederland gevonden. Deze is bestreden en daarna nooit meer gevonden.
Is de NVWA voldoende in staat om invasieve exoten te monitoren en te bestrijden?
Ja.
De ministeries van VWS en LNV financieren de monitoring en bestrijding van (exotische) vectoren. Deels gaat het daarbij om een vast budget, deels wordt door het Ministerie van VWS met de NVWA afgerekend op basis van nacalculatie. Dat heeft te maken met de onvoorspelbaarheid van vondsten van invasieve exotische muggen op locaties die vooraf niet gekoppeld kunnen worden aan risicostromen, zoals recent de vondsten van tijgermuggen in woonwijken in Veenendaal en in Aalten.
Bent u van mening dat invasieve exoten zoals de gelekoortsmug, tijgermug en Aziatische bosmug een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid door het verspreiden van ziekten?
Ja, ik ben van mening dat deze invasieve exotische muggen een gevaar voor de volksgezondheid kunnen vormen. Om die reden zet ik mij ook in om de vestiging van deze exoten in Nederland zo lang mogelijk uit te stellen. Met mijn brieven van 27 maart 2008 (Kamerstuk 28 286, nr. 208), 17 december 2010 (Kamerstuk 22 894, nr. 294), 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 96), 26 juni 2015 (32 793, nr.191), 26 januari 2016 (32 793, nr.206) en de wijziging van de Wet publieke gezondheid onder meer in verband met nieuwe regels voor de bestrijding van invasieve exotische vectoren (Kamerstukken 34 472) heb ik u hierover geïnformeerd.
Worden producten als gebruikte banden en «Lucky bamboo» voldoende gecontroleerd op aanwezigheid van muggen of eitjes/larven van muggen voor dat deze ons land binnenkomen? Als dat niet het geval is, moet de NVWA hier dan niet op toezien?
Ik acht de monitoring van en het toezicht op bedrijven en de monitoring op de risicolocaties (zie ook het antwoord op vraag 2) voldoende. Voor risicoproducten zoals gebruikte banden kan de NVWA namens de Minister van VWS sinds 1 januari 2018 op grond van de Wet publieke gezondheid aan bedrijven preventieve maatregelen dwingend opleggen. Voor Lucky Bamboo-bedrijven gelden al veel langer wettelijk afdwingbare maatregelen. De NVWA heeft op deze risicobedrijven muggenvallen geplaatst en inspecteert deze bedrijven op de naleving van de wet- en regelgeving. Strikt genomen controleert de NVWA geen producten op de aanwezigheid van invasieve exotische muggen voordat deze ons land binnenkomen. Dat is gezien het vrij verkeer binnen Europa en gezien de hoeveelheid goederen ook niet goed mogelijk. Daarom kunnen ondernemers die risicoproducten in Nederland binnenbrengen, verplicht worden preventieve maatregelen te nemen om introductie en verspreiding van exotische muggen te voorkomen.
Gestolen data van Übergebruikers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Data 174.000 Nederlandse Ubergebruikers gestolen»?1
Ja.
Klopt het dat een bedrijf datalekken bij de Autoriteit Persoonsgegevens moet melden en in het geval het persoonsgegevens betreft ook de getroffen personen daarvan op de hoogte moet stellen? Zo nee, waarom klopt dat niet?
Ja, het klopt dat een bedrijf datalekken onmiddellijk moet melden aan de Autoriteit persoonsgegevens als dit leidt tot een aanzienlijke kans op ernstige nadelige gevolgen voor de bescherming van persoonsgegevens of als het ernstige nadelige gevolgen heeft voor de bescherming van persoonsgegevens. Dit staat in artikel 34a, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens, in dit geval het bedrijf Über, is verplicht de persoonsgegevens die worden verwerkt te beveiligen tegen verlies en onrechtmatige verwerking. Deze verplichting is opgenomen in artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Een inbreuk op de beveiliging die een ernstig datalek tot gevolg heeft, moet worden gemeld aan de Autoriteit persoonsgegevens.
Een datalek heeft per definitie betrekking op persoonsgegevens. De verantwoordelijke moet ook de getroffen personen onverwijld inlichten als het datalek waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor hun persoonlijke levenssfeer. Dit zal in ieder geval aan de orde zijn als het persoonsgegevens van gevoelige aard betreft, bijvoorbeeld medische of strafrechtelijke gegevens. De meldplicht aan betrokken personen staat in artikel 34a, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Volgens het zesde lid van dit artikel geldt de meldplicht aan betrokkenen niet in het geval dat de verantwoordelijke passende technische beschermingsmaatregelen heeft genomen waardoor de betreffende persoonsgegevens onbegrijpelijk of ontoegankelijk zijn voor eenieder die geen recht heeft op kennisname van die gegevens.
Door de wettelijke meldplicht wordt dus veiliggesteld dat de Autoriteit persoonsgegevens en getroffen personen in kennis worden gesteld van ernstige datalekken. Volledigheidshalve wijs ik erop dat de meldplicht voor datalekken ook zal gelden na de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming op 25 mei 2018.
Zoals uw Kamer bekend is, heeft de Autoriteit persoonsgegevens op haar website aangegeven op 22 november 2017 een datalekmelding van Über te hebben ontvangen. De melding wordt op dit moment onderzocht.
In hoeverre is het aan een bedrijf zelf om vast te stellen of er sprake is van een datalek dat bij de Autoriteit Persoonsgegevens moet worden gemeld?
De wettelijke meldplicht inzake datalekken richt zich tot de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens. De verantwoordelijke is degene die, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt (artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens). Een bedrijf dat persoonsgegevens verwerkt, dient dus zelf vast te stellen of er sprake is van een datalek dat bij de Autoriteit persoonsgegevens moet worden gemeld.
Hoe kan worden voorkomen dat een bedrijf vanwege bedrijfsbelangen datalekken niet meldt?
De wettelijke verplichting tot het melden van ernstige datalekken, zoals beschreven onder antwoord 2), geldt onverkort voor alle bedrijven en organisaties die persoonsgegevens verwerken. Zij zijn derhalve verplicht melding te doen van ernstige datalekken.
Het is de taak van de Autoriteit persoonsgegevens toezicht te houden op de naleving van de wettelijke regels voor de bescherming van persoonsgegevens. De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd om onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen van de wet. Dit is geregeld in artikel 60 van de Wet bescherming persoonsgegevens. In het geval de Autoriteit persoonsgegevens van oordeel is dat er sprake is van overtreding van de wet, is zij bevoegd om handhavend op te treden. De Autoriteit persoonsgegevens kan een last onder bestuursdwang opleggen die gericht is op het beëindigen van de overtreding. De Autoriteit persoonsgegevens is ook bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen, waaraan in bepaalde gevallen een bindende aanwijzing vooraf kan gaan.
Dit handhavingsinstrumentarium is neergelegd in de artikelen 65 en 66 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Deelt u de mening dat een bedrijf waarvan persoonsgegevens van klanten gestolen worden, ter wille van de bescherming van hun klanten, melding zou moeten maken, zelfs al zouden zij daartoe volgens wet- of regelgeving niet toe verplicht zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Wet bescherming persoonsgegevens, en straks de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de bijbehorende uitvoeringswetgeving, biedt een hoog beschermingsniveau ter zake van de verwerking van persoonsgegevens en het beschermen van individuen tegen de onrechtmatige verwerking van hun gegevens.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2), moet de verantwoordelijke ernstige datalekken die waarschijnlijk ongunstige gevolgen hebben voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, melden aan de Autoriteit persoonsgegevens en aan getroffen personen.
Mocht een bedrijf een ernstig datalek niet melden aan getroffen personen, voorziet de Wet bescherming persoonsgegevens (artikel 34a, zevende lid) in een mogelijkheid voor de Autoriteit persoonsgegevens om – indien zij van oordeel is dat het datalek waarschijnlijk ongunstige gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zal hebben – van het bedrijf te verlangen dat het getroffenen alsnog in kennis stelt van het datalek.
Getroffen personen dienen in beginsel op individuele basis te worden geïnformeerd over het datalek en wat zij kunnen doen om de negatieve gevolgen van het datalek te beperken, zoals het wijzigen van gebruikersnamen en wachtwoorden. Daarnaast kan er aanvullend een algemene voorlichting worden gegeven, bijvoorbeeld op de website van het bedrijf.
De wettelijke regeling over het melden van datalekken aan getroffen personen waarbij hun persoonlijke levenssfeer in negatieve zin kan worden beïnvloed, zorgt ervoor dat betrokkenen zo snel mogelijk en zo volledig mogelijk worden geïnformeerd.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar Über?
Gelet op de onafhankelijke positie van de Autoriteit persoonsgegevens rapporteert zij uit eigen beweging over de uitkomsten van haar onderzoek. De Autoriteit persoonsgegevens maakt de definitieve bevindingen, met uitzondering van bevindingen in het kader van een boeteonderzoek, na vaststelling daarvan openbaar. De handelwijze over de openbaarmaking van de uitkomst van onderzoeken, is terug te vinden in de Beleidsregels openbaarmaking Autoriteit persoonsgegevens die zijn gepubliceerd op haar website.
Het artikel dat Nederland nog altijd dwars ligt bij EU-aanpak belastingontwijking |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht waaruit blijkt dat Nederland nog altijd dwars ligt bij de EU-aanpak van belastingontwijking1 en bent u bekend met de publicatie van een zwarte lijst van belastingparadijzen door de Raad van de Europese Unie waar juist de Europese belastingparadijzen op ontbreken?2
Ja. Ik heb uw Kamer op 12 december 2017 een brief gestuurd3, waarin ik reageer op de berichtgeving van de NOS. Diverse leden van uw Kamer hadden mij tijdens de regeling van werkzaamheden op woensdag 6 december jl. om een dergelijke brief verzocht.
Nederland heeft samen met de andere 27 lidstaten van de Europese Unie (EU) op 5 december 2017 de EU-lijst met niet-coöperatieve jurisdicties bekrachtigd. Ik ga ervan uit dat de heer Van Raan deze lijst bedoelt met «een zwarte lijst van belastingparadijzen».
Deelt u het standpunt van de Raad dat het wereldwijd promoten van de criteria voor belastingtransparantie, eerlijke belastingen en de implementatie van anti-BEPS (base erosion and profit shifting) standaarden zeer belangrijk is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ja. Deze criteria zijn daarom ook gebruikt voor het toetsen van derde landen bij het opstellen van de Europese lijst met non-coöperatieve jurisdicties.
Deelt u de mening dat de EU-landen, die niet-EU-landen toetsen op deze criteria en bij niet-naleving aan de schandpaal nagelen, ook zouden moeten voldoen aan de door de Raad gestelde criteria? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
De EU-Gedragscodegroep heeft 92 derde landen getoetst aan drie hoofdcriteria en verschillende subcriteria. Hieronder volgt een omschrijving van de criteria op hoofdlijnen:
Voor een geloofwaardige lijst vind ik het van belang en vanzelfsprekend dat EU-lidstaten aan de criteria voldoen waaraan ze derde landen toetsen. Anders zou dit de geloofwaardigheid van deze EU-lijst ondermijnen. De EU-lidstaten hebben daarom criteria gekozen die objectieve internationale en/of EU-standaarden zijn, waaraan EU-lidstaten zelf ook voldoen. Voor de EU-lidstaten gelden zelfs nog strengere normen. EU-lidstaten hebben zich bijvoorbeeld niet alleen gecommitteerd aan de minimumstandaarden van het BEPS-project, maar hebben zich door middel van de richtlijnen tegen belastingontwijking (ATAD1 en ATAD2) ook gecommitteerd aan uitkomsten van het BEPS-project die voor derde landen niet gelden als een minimumstandaard en waar de derde landen dus ook niet aan zijn getoetst in het kader van de EU-lijst.
Nederland hoort niet thuis op de EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties, omdat Nederland voldoet aan alle EU-standaarden in het kader van de EU-lijst en zal ook de strengere normen die gelden voor de EU-lidstaten voortvarend en verdergaand dan de EU-minimumstandaarden in de richtlijnen implementeren. Om die reden hoort Nederland ook niet thuis op de lijst waar de landen worden genoemd die zich hebben gecommitteerd om zo spoedig mogelijk alsnog te voldoen aan de EU-standaarden. Nederland voldoet daar immers al aan. Gelet hierop is het niet zinvol om Nederland nog door een externe partij te laten toetsen aan deze criteria. In mijn brief van 12 december 20179 heb ik aangegeven dat ik mij niet herken in het beeld dat wordt geschetst in recente berichtgeving dat Nederland niet coöperatief zou zijn in EU-verband. Ook daarom zie ik geen aanleiding om Nederland als «niet-coöperatief» aan te merken.
Er is geen verband tussen de opzegging van het belastingverdrag door Mongolië en de (criteria van de) EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties. Voor nadere informatie over de opzegging van het belastingverdrag door Mongolië verwijs ik u naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 maart 2013.10
Kunt u uiteenzetten hoe Nederland, gezien het feit dat wij «een iets lossere fiscale moraal hadden dan een aantal andere Europese landen», scoort op de drie criteria van de EU? Zou Nederland op basis van deze criteria op de zwarte (17 landen) of grijze lijst (47 landen) terecht zijn gekomen en zo ja, welke? Indien het antwoord grijs of zwart is, (hoe) zal Nederland concreet beterschap beloven en wat zijn de tijdslijnen hiervan?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Nederland in aanloop naar de publicatie ingezet op sancties tegen landen op de zwarte lijst? Zo nee, waarom niet?
In EU-verband heeft Nederland actief meegewerkt aan de totstandkoming van de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties. Een effectieve EU-lijst is een belangrijke stap in de strijd tegen belastingontwijking, omdat daardoor steeds meer landen wereldwijd aan dezelfde standaarden zullen voldoen. Bij een effectieve EU-lijst horen naar mijn mening ook een of meer tegenmaatregelen. In discussies over tegenmaatregelen heeft Nederland aangegeven voorstander te zijn van tegenmaatregelen, maar tevens aangegeven dat enige flexibiliteit daarbij gewenst is, zodat lidstaten de voor hun wetgeving meest effectieve maatregel kunnen invoeren.
In EU-verband zijn zowel fiscale als niet-fiscale tegenmaatregelen overeengekomen. Een van deze niet-fiscale tegenmaatregelen is dat in het EFSD (European Fund for Sustainable Development) een link wordt gelegd met de EU-lijst. Voor een zo effectief mogelijke lijst van non-coöperatieve jurisdicties vind ik het belangrijk dat er verschillende typen tegenmaatregelen kunnen worden genomen. Dat bepaalde maatregelen financiële consequenties hebben voor een derde land maakt dat deze ook gericht effect kunnen sorteren. Omdat de tegenmaatregelen nadelig kunnen zijn voor landen, vind ik het belangrijk dat als een land zich alsnog committeert aan de EU-standaarden, het ook snel van de lijst moet worden gehaald.
EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd om ten minste één van de drie overeengekomen administratieve tegenmaatregelen toe te passen of in te voeren. De overeengekomen administratieve tegenmaatregelen zien vooral op verscherpt toezicht door een EU-lidstaat op belastingplichtigen, waarvan een land van de EU-lijst voorkomt in een fiscale structuur die ook die EU-lidstaat raakt. EU-lidstaten zijn ook een lijst met optionele tegenmaatregelen overeengekomen. EU-lidstaten zijn niet verplicht één van deze tegenmaatregelen in te voeren. Ik verwacht dat gedurende 2018 verder zal worden gesproken over de invulling van de tegenmaatregelen. Ik ben voorstander van het overeenkomen van verdere tegenmaatregelen in EU-verband. Aangezien deze maatregelen in 2018 nog nader zullen worden uitgewerkt in EU-verband, is het nu nog te vroeg om aan te geven welke van de nu nog optionele tegenmaatregelen voor Nederland het meest effectief en uitvoerbaar is. Ik heb u eerder toegezegd dat ik in februari 2018 een afzonderlijke brief aan uw Kamer zal sturen waarin ik u uitgebreider informeer over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies. In die brief zal ik ook nader ingaan op tegenmaatregelen.
Deelt u de mening van de Staatssecretaris van Financiën dat optionele maatregelen verplicht zouden moeten worden?4 Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, welke sanctiemaatregelen ondersteunt u en bent u bereid hier transparant namens Nederland op in te zetten in Europees verband?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het korten op ontwikkelingshulp, wat in plaats van de multinationals of overheden juist de meest kwetsbare groepen raakt, een effectieve sanctie tegen landen op de zwarte lijst? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bij hoeveel en bij welke wetsvoorstellen betreffende belastingontwijking en transparantie omtrent belastingen heeft Nederland gepleit voor een wereldwijde richtlijn in plaats van EU-wetgeving?
In het verleden hebben mijn ambtsvoorgangers bij herhaling aangegeven dat belastingontwijking een mondiaal vraagstuk is dat om mondiale oplossingen vraagt.12 Om deze reden heeft Nederland altijd actief meegewerkt aan maatregelen tegen belastingontwijking die in het verband van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn uitgewerkt. Ook is aangegeven dat Nederland erop inzet om maatregelen tegen belastingontwijking in hard law vast te leggen, omdat dit zorgt voor een gelijk speelveld en voor duidelijkheid vooraf.13
De Europese Unie voorziet in het juridische instrumentarium om maatregelen in hard law vast te leggen in de vorm van richtlijnen. De OESO kent dergelijk juridische instrumenten niet. Om deze reden heeft Nederland ervoor gepleit om de OESO-afspraken zoveel mogelijk in EU-richtlijnen vast te leggen. Nederland heeft altijd aangegeven dat voor het waarborgen van een gelijk mondiaal speelveld zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de in de OESO gemaakte afspraken. Er is derhalve geen sprake van het pleiten van een wereldwijde richtlijn in plaats van EU-wetgeving, zoals de vraag suggereert, maar van wereldwijde afspraken die wat Nederland betreft zouden moeten worden vastgelegd in EU-wetgeving.
Deze inzet komt onder meer tot uiting in de EU-richtlijnen voor country-by-country reporting tussen belastingdiensten14 en voor automatische uitwisseling van informatie over rulings15 en in de EU-richtlijnen met maatregelen tegen belastingontwijking (ATAD1)16 en tegen hybridemismatches17. Bij al deze EU-richtlijnen heeft Nederland erop ingezet om de richtlijnen zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de uitkomsten van het BEPS-project van de OESO.
Heeft Nederland bilateraal of multilateraal contact gehad met andere landen die genoemd worden als de «coalition of unwilling» (Malta, Cyprus, Luxemburg en/of Ierland) om afspraken te maken over EU-dossiers?
Vanzelfsprekend nemen Malta, Cyprus, Luxemburg en Ierland net als Nederland deel aan de vergaderingen in het kader van de EU. Daarnaast vindt ook los van deze vergaderingen geregeld contact plaats met vertegenwoordigers van deze EU-lidstaten, maar Nederland onderhoudt evenzo contact met vertegenwoordigers van alle andere EU-lidstaten. Het beeld dat Nederland met de vier genoemde lidstaten behoort tot een coalition of the unwilling van landen die op verschillende dossiers die betrekking hebben op belastingontwijking dwarsliggen en die onderling afspreken wie welk dossier blokkeert, herken ik niet. De feiten zijn dat de afgelopen jaren een groot aantal richtlijnen is vastgesteld met maatregelen die transparantie vergroten en belastingontwijking tegengaan. Hiervoor was de unanieme steun van alle lidstaten noodzakelijk.
Hebben landen, die uiteindelijk niet op de zwarte staan, bilateraal contact gehad met Nederland over de betreffende EU-lijst? Hebben landen bij Nederland gelobbyd om ze van de lijst te laten schrappen? Voor welke landen heeft Nederland zich ingezet om ze van de lijst te weren? Welke argumenten had Nederland hiervoor en met welk doel?
In aanloop naar de totstandkoming van de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties is er veel contact geweest tussen de EU-Gedragscodegroep en de landen die werden beoordeeld. De 92 landen zijn verschillende malen aangeschreven. Eerst om ze te informeren dat ze werden beoordeeld en vervolgens zijn de landen waarbij een afwijking ten opzichte van de EU-normen werd geconstateerd, geïnformeerd over deze afwijking. Deze landen zijn uitgenodigd zich alsnog te committeren aan de EU-standaarden. Nederland is in de periode voorafgaand aan de vaststelling van de EU-lijst nauwelijks benaderd door derde landen, waarschijnlijk omdat duidelijk was voor derde landen dat ze zich vooral tot de EU-Gedragscodegroep moesten wenden om zich te committeren aan de EU-standaarden. Wel heeft Nederland zelf contact opgenomen met vertegenwoordigers van Aruba en Curaçao om het belang te benadrukken zich aan de EU-standaarden te committeren.
Waarom heeft Nederland gepleit voor uitstel van afschaffing van de BV/CV belastingontwijkingsstructuur (de konijneend) tot 2024? En waarom kan dan wel de dividendbelasting zonder gedegen analyse van de implicaties wel al per 2019 ingevoerd worden?
Deze vraag heeft betrekking op de implementatiedatum van de EU-richtlijn over hybridemismatches (ATAD2). Over de Nederlandse inzet in de onderhandelingen over het voorstel voor deze richtlijn en het Nederlandse verzoek voor een latere implementatiedatum is uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld.18 Ik heb deze gedachtewisseling samengevat in mijn brief aan uw Kamer van 12 december jl.19
Ook bij de kabinetsvoornemens in het kader van de dividendbelasting (het afschaffen van de dividendbelasting en de gelijktijdige invoering van een bronheffing op dividenden in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions) is sprake van een inhoudelijke afweging. Over deze voornemens – overigens met een beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2020 in plaats van 2019 – wil het kabinet graag verder spreken als een uitwerking daarvan aan uw Kamer is voorgelegd.
Bent u bereid om de konijneend uiterlijk per 2019 af te schaffen in lijn met de EU-aanbeveling?5 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
De CV/BV-structuur is een structuur waarmee uitstel van belastingheffing kan worden bereikt door het gebruik van een hybride lichaam, dat wil zeggen dat landen het lichaam fiscaal verschillend kwalificeren. Het opheffen van deze zogenoemde mismatch vergt wetswijziging. Ingevolge de EU-richtlijn over hybridemismatches (ATAD2) verliezen dergelijke structuren hun fiscale aantrekkelijkheid. ATAD2 schrijft voor dat de maatregelen ter bestrijding van hybridemismatches met ingang van 1 januari 2020 geïmplementeerd dienen te zijn. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het conceptwetsvoorstel ter implementatie van ATAD2. Deze wetgeving is technisch zeer complex (met ATAD2 worden ook meer hybride structuren bestreden dan alleen de genoemde CV/BV-structuur) en het kabinet acht internetconsultatie daarom wenselijk. Met de in EU-verband afgesproken datum van 1 januari 2020 is internetconsultatie ook mogelijk. Vooralsnog wordt verwacht in de loop van 2018 te starten met het consulteren van het conceptwetsvoorstel om het voorstel begin 2019 aan uw Kamer aan te kunnen bieden, zodat er voldoende tijd is voor een gedegen behandeling van het wetsvoorstel.
Wat is uw definitie wat zijn uw criteria ter bepaling van «low tax jurisdictions» en «misbruiksituaties» betreffende de invoering van bronheffingen op rente, royalty’s en dividenden? Hoe verhoudt deze definitie zich tot deze zwarte lijst?
De in het regeerakkoord voorgestelde bronheffingen op dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions zullen in de komende periode worden uitgewerkt. Het is dus niet zo dat voor de invulling van de begrippen «low tax jurisdictions» en «misbruik» al op voorhand zal worden aangesloten bij de onlangs binnen de EU vastgestelde lijst met non-coöperatieve belastingjurisdicties. Over de invulling van de begrippen «low tax jurisdictions» en «misbruik», als ook van de percentages van de bronheffingen, komt het kabinet verder met uw Kamer te spreken zodra een uitwerking daarvan aan uw Kamer is voorgelegd.
Wat vindt u een eerlijk effectief belastingdrukpercentage voor bedrijven? En welk percentage bronheffing op dividenden, rente en royalty’s vindt u passend?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zegt het over de gebruikte criteria voor de samenstelling van de lijst (de conformiteit van rechtsgebieden inzake fiscale transparantie, billijke belastingheffing en de toepassing van BEPS-maatregelen) dat Mongolië er wel op staat en Nederland niet, terwijl nota bene Mongolië in 2013 haar belastingverdrag met Nederland opzegde vanwege de grootschalige belastingontwijking vanuit Mongolië die door Nederlandse fiscalisten werd gefaciliteerd?6
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt het over de gebruikte criteria dat Nederland, Luxemburg en Ierland er niet in figureren terwijl de afgelopen jaren een reeks van lekken geweest zijn afkomstig uit erkende belastingparadijzen die hebben aangegeven dat Nederland een mondiaal zeer dominante rol speelt in het faciliteren van belastingontwijking door multinationals en/of particulieren?7
Zie antwoord vraag 3.
Constaterende dat de lijst vooral lijkt te gaan om kleine perifere jurisdicties die niet meewerken, «non-cooperative», geldt dat niet bij uitstek voor Nederland, aangezien recente berichtgeving laat zien dat Nederland al jaren dwarsligt als het gaat om belastingafspraken op Europees niveau die belastingontwijking tegen moeten gaan?8
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om dezelfde toetsen op transparantie, eerlijkheid van het belastingsysteem en implementatie van BEPS-standaarden voor Nederland te laten uitvoeren door een onafhankelijke partij?9 Zo nee, bent u bereid om dit intern te laten onderzoeken of uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid erop in te zetten dat landen die niet tijdig voldoen aan de criteria, of ze nu op de lijst staan of niet, daadwerkelijk op de zwarte lijst worden gezet? En gaat u (los van Europa) sancties opleggen aan landen die niet aan de criteria voldoen?
De meeste landen waarbij een afwijking ten opzichte van de EU-normen is geconstateerd, hebben zich alsnog gecommitteerd aan de EU-normen om te voorkomen dat ze op de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties zouden worden geplaatst. Voor een geloofwaardige EU-lijst is het van groot belang dat gedurende 2018 zorgvuldig wordt getoetst of deze landen hun toezegging ook daadwerkelijk nakomen. Indien landen deze toezegging niet voldoende of niet tijdig nakomen, zal ik mij ervoor inzetten dat deze landen alsnog op de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties worden geplaatst.
Het vervallen van de ANW-compensatieregeling bij het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds (ABP) |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving van het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds (ABP) over het afschaffen van de ANW-compensatie?1 2
Ja. In juli 2017 is een akkoord tussen werknemers en werkgevers gesloten over de vereenvoudiging van de ABP-pensioenregeling en de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar. In het akkoord tussen de sociale partners is onder meer afgesproken dat per 2018 het partner- en wezenpensioen wordt verruimd en het recht op Anw-compensatie (voor nieuwe gevallen) komt te vervallen. Het ABP communiceert de gevolgen van dit akkoord aan zijn deelnemers.
Kunt u aangeven hoeveel personen op dit moment gebruik maken van de ANW-compensatieregeling van het ABP?
De Anw-compensatieregeling is in beginsel van toepassing op de partner van overleden deelnemers met pensioenopbouw en gepensioneerden, mits deze partner de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. Afhankelijk van de persoonlijke situatie komt de Anw-compensatie tot uitkering. Ter indicatie: het ABP schrijft circa 800.000 deelnemers en gepensioneerden aan om deze te wijzen op het vervallen van de Anw-compensatieregeling.
Op dit moment ontvangen circa 15.000 personen Anw-compensatie en de compensatie wordt uiterlijk beëindigd wanneer de partner de AOW-leeftijd bereikt. Uit overlijdens vóór 2018 ontstane aanspraken op Anw-compensatie blijven intact.
Kunt u aangeven hoeveel ABP-deelnemers worden geraakt door deze wijziging van de (polis)voorwaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel ABP-deelnemers een aanvullende verzekering zouden moeten afsluiten indien zij het door de aanpassing van de voorwaarden ontstane risico deels of geheel willen vermijden?
Nee. Het hangt van de specifieke situatie en preferenties van de individuele ABP-deelnemer en/of partner af, of deze al dan niet een aanvullende verzekering wil afsluiten. Daarbij zal de deelnemer en/of partner de verruiming van het nabestaanden- en wezenpensioen in de ABP-regeling (per 2018), zoals door sociale partners is afgesproken in het akkoord van juli jl., mogelijk willen meewegen in de beslissing om een aanvullende verzekering af te sluiten.
Klopt het dat een deel van de deelnemers die worden geraakt door de wijziging geen of slechts tegen zeer hoge kosten in de markt een vergelijkbare verzekering kan afsluiten voor het overlijdensrisico?
Het is aan het ABP om de deelnemer te informeren over de – door werknemers en werkgevers overeengekomen – wijzigingen in de pensioenregeling. Het fonds heeft hier invulling aan gegeven door een combinatie van algemene berichtgeving en persoonlijke aanschrijving van zijn deelnemers. Deelnemers zijn in december actief geïnformeerd en de Anw-compensatieregeling vervalt (voor nieuwe gevallen) per 1 februari 2018. Deelnemers hebben dus in ieder geval tot 1 februari 2018 om zich desgewenst bij te verzekeren. Zoals gebruikelijk, bepalen vraag en aanbod op de verzekeringsmarkt de vormgeving en prijs van dergelijke aanvullende verzekeringsproducten.
Wat vindt u van de termijn die door het ABP aan de deelnemers wordt geboden om, indien gewenst, een alternatieve aanvullende verzekering te selecteren en activeren?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat aan deelnemers voor wie het afsluiten van een aanvullende verzekering in dit kader niet of slechts tegen zeer hoge kosten haalbaar is, bijvoorbeeld vanwege de leeftijd, actief een ruime overgangstermijn door het ABP geboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat voor het afschaffen van een dergelijke omvangrijke poliscomponent, zoals de ANW-compensatie, er voor alle deelnemers aanzienlijk meer overgangstijd in acht zou moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen minimaal 24 uur voor aanvang van het debat over de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018 naar de Kamer te sturen?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk na de overdracht aan mijn ministerie beantwoord.
Het bericht ‘Nog altijd zit er pvc in ons afval’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog altijd zit er pvc in ons afval»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat er in huisvuil nog steeds pvc-verpakkingen zitten, ondanks dat deze kunststof al langer uitgebannen is vanwege de schadelijkheid ervan voor het milieu?
Pvc wordt voor allerlei toepassingen gebruikt; circa 2,5% van al het pvc wordt gebruikt in verpakkingen. Uit het onderzoek van Wageningen UR blijkt dat 1% van de verpakkingen van pvc is. Deze verpakkingen zijn slecht recyclebaar. Er is geen sprake van een verbod of enige andere wettelijk verplichting om pvc uit te bannen, maar de wens is uiteraard om slecht recyclebare verpakkingen zo min mogelijk op de markt te krijgen. In de Raamovereenkomst Verpakkingen is daarom afgesproken om het gebruik van pvc als verpakkingsmateriaal in supermarkten te beëindigen, tenzij niet anders mogelijk is. Door de supermarktbranche wordt ingezet op het uitfaseren van pvc-verpakkingen door het uitvoering geven aan het brancheverduurzamingsplan.
Kunt u toelichten of u de mening deelt dat het onwenselijk is dat een stof die schadelijk is voor het milieu en al jaren verbannen is, toch wordt gebruikt door de verpakkingsindustrie?
Het is onwenselijk dat er verpakkingen op de markt komen die slecht recyclebaar zijn. Op de afspraken die gemaakt zijn om het gebruik van pvc in verpakkingen in supermarkten te beëindigen, ben ik in antwoord 2 ingegaan.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat deze stof alsnog zo snel mogelijk uit de verpakkingen wordt geweerd?
Uit de studie van Wageningen UR blijkt dat 56% van de verpakkingen goed te recyclen is. 28% van de verpakkingen is slecht recyclebaar. Dat laatste is onwenselijk. In antwoord 2 ben ik ingegaan op de afspraken in de Raamovereenkomst Verpakkingen ten aanzien van pvc-verpakkingen.
Hoe verhoudt het in het artikel genoemde onderzoek van Wageningen University zich tot de evaluatie van de Raamovereenkomst verpakkingen?
Het onderzoek van Wageningen UR is uitgevoerd in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD). Daarnaast zijn Midwaste, HVC en Omrin betrokken. Hiermee zijn belangrijke ketenpartijen betrokken en wordt een begin gemaakt met het in kaart brengen van innovaties. In de tussenevaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen wordt gekeken naar de samenwerking in de keten om de kwaliteit van de kunststofrecycling te verbeteren. Hiervoor willen ketenpartijen een innovatieagenda opstellen. De uitkomsten van het WUR-onderzoek kunnen hiervoor gebruikt worden.
Waar ziet u kansen om het percentage goed recyclebare kunststofverpakkingen te verhogen?
Uit de WUR-studie blijkt dat 56% van de verpakkingen goed te recyclen is. 28% van de verpakkingen is slecht recyclebaar. In de evaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen wordt gekeken hoe het verpakkende bedrijfsleven gestimuleerd kan worden om meer recyclebare verpakkingen op de markt te brengen, bijvoorbeeld via financiële prikkels. Er vinden reeds innovaties plaats. 10% van de slecht recyclebare verpakkingen die volgens de WUR nu nog in het afval wordt aangetroffen, betreft PET-schaaltjes. Hiervoor is tot een innovatieve oplossing gekomen: er wordt op dit moment gebouwd aan een nieuwe installatie die recycling van PET-schaaltjes vanaf medio 2018 mogelijk maakt. Dit is een goed voorbeeld van innovatie die mogelijk is geworden door betere samenwerking.
In hoeverre ziet u mogelijkheden (anders dan bovengenoemde Raamovereenkomst) om alle partijen in deze keten te stimuleren om bij hun keuze voor verpakkingen rekening te houden met de recyclemogelijkheden van de materialen en dit meer in overweging te nemen bij de keuze voor hun materiaal? In hoeverre is het mogelijk instrumenten in te zetten om de verpakkingsindustrie aan te spreken wanneer zij het in de toekomst blijken na te laten (zoveel mogelijk) verpakkingen geschikt voor recycling te maken?
Voor verpakkingen geldt een producentenverantwoordelijkheid. Deze maakt producenten verantwoordelijk voor hun verpakkingen zodra deze afval zijn geworden, en maakt producenten verantwoordelijk voor het halen van gestelde recyclingdoelstellingen. In Nederland wordt 51% van het kunststof verpakkingsafval gerecycled. Dit beleidsinstrument stimuleert het bedrijfsleven om ervoor te zorgen dat zijn verpakkingen gerecycled worden. Op Europees niveau zal begin 2018 een definitief besluit worden genomen over de recycledoelen voor onder andere verpakkingen. Tijdens de laatste triloog op 17 december jl. is een voorlopig politiek akkoord bereikt tussen het Europees parlement (EP) en de Raad. Uiteindelijke formele instemming met het akkoord door de Raad en het EP zal naar verwachting eind januari of begin februari plaatsvinden. Daarnaast dient iedere verpakking te voldoen aan daarvoor gestelde essentiële eisen. Dit zijn Europese eisen. Deze stellen dat een verpakking zodanig moet worden ontworpen, vervaardigd en in de handel gebracht dat hergebruik of terugwinning, met inbegrip van recycling, mogelijk is. Nederland is voorstander van het verder aanscherpen van deze eisen door de afvalhiërarchie hier expliciet in op te nemen, zodat recycling boven terugwinning wordt geplaatst.
In hoeverre is er zicht op de schadelijkheid van de verbranding van het afval, waar het zeer gifite dioxine bij vrijkomt, voor zowel het milieu als de (directe) omgeving waar de verbranding plaatsvindt?
Alle afvalverbrandingsinstallaties in Nederland voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke eisen, ook voor wat betreft de uitstoot van giftige stoffen. De centrales zijn voorzien van filters die het vrijkomen van dioxines als gevolg van het verbranden van pvc voorkomen. Daarop wordt toegezien.
Is er een manier waarop de overheid de bedrijven die pvc in hun verpakkingen verwerken kan aanspreken op deze gevolgen? Zo nee, bent u dan bereid om te kijken naar manieren die dit wel mogelijk maken?
Het is onwenselijk dat er verpakkingen op de markt komen die slecht recyclebaar zijn. Mijn beleidsinzet door middel van de producentenverantwoordelijkheid, de Raamovereenkomst Verpakkingen en de handhaving van de Essentiële Eisen is erop gericht producenten te stimuleren beter recyclebare verpakkingen op de markt te brengen en zo min mogelijk verpakkingen te hebben die slecht of niet recyclebaar zijn.
Het bericht ‘Wees een voorbeeld, geen bullebak’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wees een voorbeeld, geen bullebak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van Luitenant-kolonel Dalenberg dat de coördinatietijd bij de Koninklijke Militaire Academie (KMA) door fysieke en mentale uitputting zijn doel voorbij schiet?
De in het promotieonderzoek geschetste praktijken vinden nu niet meer plaats. Op basis van de bevindingen van Dalenberg en de gesprekken daarover binnen de KMA zijn al verschillende veranderingen doorgevoerd in de coördinatietijd (de co-tijd). De focus ligt nu minder op het «schreeuwen» en «fysiek belasten» en meer op het «confronteren met het eigen onvermogen» en het «enthousiasmeren door het goede voorbeeld te geven». Door het onderzoek van Dalenberg en de gesprekken daarover, tussen de cadetten onderling, werden de opdrachten meer gericht op het kunnen presteren onder druk en het snel kunnen verwerken van informatie, competenties die passen bij het werk van een officier.
Neemt u de uitkomsten van het onderzoek dat de inwijdingsrituelen, zoals die nu bij de KMA gangbaar zijn, niet zoveel toevoegen aan de professionele vorming? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek van Dalenberg blijkt dat er in de huidige vorm van de Co-tijd wel degelijk sprake is van positieve effecten: deelnemers zijn enthousiaster voor de organisatie en identificeren zich meer met de waarden van die organisatie. Het in korte tijd bereiken van deze positieve effecten toont aan dat een socialisatieperiode, mits uitgevoerd met de juiste begeleiding, een belangrijk instrument is.
Een van de aanbevelingen die uit het onderzoek van Dalenberg volgt is dat het verder integreren van de militaire opleiding vanuit de KMA met de wetenschappelijke vorming vanuit de Faculteit en met de ontwikkelmogelijkheden (persoonsvorming) die het Cadettencorps biedt, kan bijdragen aan een betere officiersvorming. In die zin is er wel degelijk een belangrijke rol weggelegd voor het Cadettencorps en dus ook de Co-tijd, met betrekking tot de professionele vorming.
Op welke wijze gaat u de kennis die is opgedaan in het promotieonderzoek binnen de krijgsmacht delen om daarvan te kunnen leren?
Het promotieonderzoek van luitenant-kolonel Dalenberg is een goed voorbeeld van het belang van wetenschappelijk onderzoek bij en voor Defensie. Defensie is hem dan ook erkentelijk voor zijn onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat de co-tijd een goede potentie heeft om ingezet te worden als opleidingsinstrument voor zowel de nieuwkomers als de derde- en vierdejaars cadetten. Mede door het onderzoek van Dalenberg zijn de opdrachten nu meer gericht op competenties die passen bij het werk van een officier. De voorbeeldfunctie van de ouderejaars is hiermee versterkt en er is geen plaats meer voor de bestraffende bullebak verminderd. De Co-tijd is daardoor niet alleen productiever voor cadetten, die hierdoor mentaal weerbaarder worden, maar ook voor ouderejaars die hierdoor meer aan hun verantwoordelijkheidsgevoel en leiderschapskwaliteiten werken.
Het is belangrijk scherp te blijven op de te bereiken doelen en effecten van de co-tijd. De Co-tijd is door de jaren heen met de tijd mee veranderd en zal dat blijven doen. Alle cadetten en begeleiders hebben er baat bij kritisch te kijken naar hun gedrag en de bestaande procedures en daarover met elkaar in gesprek te blijven.
Deelt u de mening dat het promotieonderzoek aantoont dat de regels over inwijdingsrituelen binnen Defensie duidelijker moeten worden gemaakt, inclusief een expliciet verbod op ontgroeningen, zoals voorgesteld in motie Ploumen/Karabulut (kamerstuk 34 775-X nr. 50)? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u eerder gemeld dat ontgroeningen verboden zijn en dat inwijdingsrituelen wel zijn toegestaan. Inwijdingsrituelen zijn bedoeld om de saamhorigheid te versterken en het naleven van normen en waarden te bevorderen. Voor deze inwijdingsrituelen bestaat een defensie-brede aanwijzing, die in algemene zin de regels beschrijft waaraan de inwijdingsrituelen moeten voldoen. Hiermee worden commandanten gewezen op hun verantwoordelijkheden, zoals het voorkomen van excessen en misstanden. Commandanten houden toezicht en zijn verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van inwijdingsrituelen. Deze aanwijzing uit 2013 wordt momenteel herzien. Gekeken wordt of de oorspronkelijke aanwijzing voldoende «scherp» is om de goede uitvoering van inwijdingsrituelen te waarborgen. Vooral de rol en de verantwoordelijkheid van het (leidinggevend) kader wordt verder verduidelijkt.
Hoe en op welke termijn gaat u het promotieonderzoek onder aandacht brengen van de Commissie sociaal veilige werkomgeving?
Luitenant-kolonel Dalenberg heeft zijn promotieonderzoek intussen al aangeboden aan de commissie sociaal veilige werkomgeving defensie.
Het bericht ‘Nieuw innovatiebox-besluit stelt teleur’ |
|
Helma Lodders (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuw innovatiebox-besluit stelt teleur» van TaxLive op 8 december 2017?1
Ja.
Deelt u de mening dat de innovatiebox een nuttige toevoeging kan zijn aan het instrumentarium om innovatie te stimuleren? Wat zijn de ervaringen van ondernemers?
Ik deel de mening dat de innovatiebox een nuttige toevoeging is aan het instrumentarium om innovatie te stimuleren. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de innovatiebox.2 De ervaringen van ondernemers zijn overwegend positief. Uit de evaluatie blijkt dat de meerderheid van de ondernemers tamelijk tot zeer tevreden is over de uitvoering van de innovatiebox door de Belastingdienst. Het meest tevreden zijn de ondernemers over de mogelijkheid tot vooroverleg. De administratieve lasten worden geschat op 2,6% voor elke euro belastingvermindering door gebruik van de innovatiebox. De evaluatie concludeert dat dit efficiënt is. Niettemin komt uit de evaluatie ook naar voren dat een deel van de ondernemers de regeling complex vindt. Dit hangt samen met het gebruik van open normen die door de feiten en omstandigheden van een specifieke ondernemer moeten worden ingevuld. Voor kleinere gebruikers kunnen de administratieve lasten daarom hoger zijn, met name in het eerste jaar. Deze ervaren complexiteit is de reden geweest om in 2013 voor met name kleinere ondernemers de forfaitaire regeling in te voeren. Als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, wordt het innovatievoordeel drie jaar lang forfaitair bepaald op 25% van de winst. Hierbij geldt per jaar een maximum van € 100.000 winst ofwel € 25.000 innovatievoordeel. Ook in de «nieuwe» innovatiebox is deze forfaitaire regeling gehandhaafd.
Naast deze forfaitaire regeling houdt de Belastingdienst de innovatiebox op verschillende manieren laagdrempelig en transparant. Op www.belastingdienst.nl is algemene informatie opgenomen over zowel de «oude» innovatiebox van voor 2017, als de «nieuwe» innovatiebox vanaf 2017. Verder is op deze site een lijst met «aanspreekpunten innovatiebox» per belastingdienstkantoor opgenomen. Als een ondernemer vragen heeft over de toepassing van de innovatiebox of behoefte heeft aan vooroverleg, kan de ondernemer contact opnemen met het aanspreekpunt. Ook ontwikkelt de Belastingdienst zogenoemde templates voor onder andere rekenmodellen en vaststellingsovereenkomsten ter zake van de innovatiebox. Deze worden ook verstrekt aan ondernemers. Tot slot zijn er drie beleidsbesluiten over de innovatiebox. Allereerst het beleidsbesluit dat ingaat op verschillende facetten van de «oude» innovatiebox van voor 2017.3 Verder het zogenoemde doorrolbesluit dat het mogelijk maakt dat bestaande vaststellingsovereenkomsten ook van toepassing zijn op de «nieuwe» innovatiebox vanaf 2017.4 Tot slot het recente beleidsbesluit in vraag- en antwoordvorm.5 Dit besluit behandelt een aantal aspecten van de «nieuwe» innovatiebox vanaf 2017. Zoals hierna vermeld, zal dit laatste beleidsbesluit de komende tijd waar mogelijk worden aangevuld teneinde de praktijk zo veel mogelijk duidelijkheid te geven over de toepassing van de «nieuwe» innovatiebox.
Herkent u het beeld dat in het artikel geschetst wordt dat er voor ondernemers nog veel vragen onbeantwoord zijn gebleven?
Ik herken het beeld dat in het artikel wordt geschetst in die zin dat nieuwe wetgeving voor de uitvoering nieuwe vragen oproept. Ook bij de «nieuwe» innovatiebox is dat het geval. Met name (a) de invulling van het substancecriterium door middel van de zogenoemde nexusbenadering (ook wel: nexus approach), (b) de criteria voor de toegang tot preferentiële regimes voor intellectueel eigendom en (c) de bepalingen over transparantie. Met het recente beleidsbesluit in vraag- en antwoordvorm is over een aantal aspecten van de «nieuwe» innovatiebox meer duidelijkheid gegeven. In het artikel is aangegeven dat deze duidelijkheid zeer welkom is. Omdat de toepassing van de nieuwe innovatiebox afhangt van de individuele feiten en omstandigheden van de ondernemer, is het voor andere aspecten van de nieuwe box op dit moment nog niet zo ver om algemeen geldend beleid te formuleren. Dit betreft zoals ook in het artikel wordt aangegeven het aggregatieniveau en de aangescherpte toegangseisen, bijvoorbeeld op het punt van patenten en samenhangende immateriële activa. In het artikel wordt ook aangegeven dat de Belastingdienst en individuele innovatieve belastingplichtigen er op dit moment samen uitkomen. Daarbij wordt steeds meer ervaring opgedaan met de nieuwe innovatiebox. Ik verwacht het beleidsbesluit over de nieuwe innovatiebox dan ook dit jaar nog aan te vullen. Op dit moment wordt specifiek gekeken naar het vraagstuk van het te hanteren aggregatieniveau en het vraagstuk van de samenhangende activa.
Is de innovatiebox een middel dat eenvoudig open staat voor ondernemers of levert het ondernemers veel rondslomp op?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de door de heer Kiekebeld in het artikel gestelde vragen of beschreven onzekerheden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen zet om regelingen in de fiscaliteit of aan de uitgavenkant laagdrempelig en transparant te houden?
In algemene zin probeert het kabinet de begrijpelijkheid en uitvoerbaarheid van beleid te vergroten door bijvoorbeeld bij de beleidsvorming gebruik te maken van internetconsultaties, het vragen van een uitvoeringstoets bij de uitvoeringsinstantie en door het – daarbij – in beeld brengen van de administratieve lasten en de naleefbaarheid. Ook in de gedachtewisseling met het parlement zijn dit belangrijke criteria waarop beleid wordt getoetst.
De begrijpelijkheid van bestaande wet en regelgeving wordt vergroot door gebruik te maken van bijvoorbeeld overheidswebsites en het uitbrengen van (verduidelijkende) beleidsbesluiten. In het geval het kabinet signalen bereiken dat er maatschappelijk behoefte bestaat aan een (verdere) verduidelijking van het beleid, zoals in dit geval, dan wordt bezien of verdergaande stappen mogelijk zijn. Zoals hiervoor al aan de orde is gekomen zijn binnen de Belastingdienst meerdere inspecteurs aangesteld die als aanspreekpunt voor de innovatiebox fungeren. Verder treedt het merendeel van de innovatieboxgebruikers in vooroverleg met de Belastingdienst om een vaststellingsovereenkomst af te sluiten, waarbij ondernemers eventuele vraagstukken met de inspecteur kunnen bespreken.
Wat doet u om te voorkomen dat ondernemers de boot missen omdat zij een regeling niet (kunnen) doorgronden?
Zie antwoord vraag 6.