De beveiliging van mevrouw El-Rhazoui |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de Franse schrijfster-journalist Zineb el-Rhazoui op 8 maart in De Balie spreekt?1
Ja
Deelt u de Franse risicoanalyse dat mevrouw el-Rhazoui beveiligd dient te worden? Zo ja, bent u het met mij eens dat Nederland in een vergelijkbaar beveiligingsniveau moet voorzien in het geval de haar toegewezen gewapende Franse beveiliging niet op Nederlands grondgebied wordt toegelaten? Zo nee, waarom niet?
Er is in de aanloop naar het bezoek frequent en uitvoerig contact geweest tussen de politie, De Balie, het lokaal gezag en de NCTV. Hierbij is afgewogen welke maatregelen op basis van dreiging en risico dienden te worden genomen. Relevante informatie uit Frankrijk is meegenomen in deze afweging. Dit heeft ertoe geleid dat het lokaal bevoegd gezag heeft besloten tot het treffen van passende maatregelen. Ook heeft de organiserende instelling een aantal maatregelen getroffen.
Het beveiligingsniveau van een persoon in Nederland is niet automatisch gelijk aan het beveiligingsniveau van deze persoon in een ander land. Uiteraard worden overwegingen die ten grondslag liggen aan het dreigingsniveau van een persoon in een ander land waar mogelijk door de NCTV meegenomen bij het vaststellen van het dreigingsniveau in Nederland.
Is het waar dat de Nederlandse overheid haar geen beveiliging heeft aangeboden? Zo ja; waarom is haar, gezien het feit dat zij ernstig bedreigd wordt, geen beveiliging geboden?
Nee. Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de Nationale Politie beveiliging door de Nederlandse politie niet nodig vonden? Zo ja, op basis waarvan is deze afweging gemaakt? Hoe valt dit te verklaren gezien het feit dat deze persoon in Frankrijk continu beveiligd moet worden?
Er is in aanloop naar het bezoek nauw contact geweest tussen de NCTV en het lokaal gezag over de dreiging en de genomen maatregelen. Daarbij is bezien of de NCTV over relevante aanvullende informatie beschikte. De NCTV heeft ten aanzien van de verzoeken om de wapenverloven van de eigen Franse beveiligers negatief geadviseerd.
De afweging welke lokale maatregelen genomen dienden te worden was in dit geval een verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag dat daartoe in nauwe afstemming stond met de NCTV. Zoals in vraag 2 ook is toegelicht heeft het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen getroffen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn dat mensen die bedreigd worden niet meer vrijuit kunnen spreken omdat zij geen adequate beveiliging van de overheid krijgen? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat mensen te allen tijde ongehinderd gebruik kunnen maken van hun vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
Onze democratische rechtsorde en open samenleving zijn gebouwd op fundamenten zoals de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting is een essentiële hoeksteen van een pluriforme samenleving en levendige democratie als de onze. Een democratische samenleving veronderstelt de mogelijkheid van een vrij maatschappelijk debat, waarin een ieder zijn of haar gedachten kan verwoorden binnen de grenzen van de wet. De vrijheid van meningsuiting is verankerd in artikel 7 van de Grondwet, dat ook een verbod van censuur kent, en in internationale verdragen en EU-regelgeving. Deze vrijheid geldt onder andere in het geval van debat en toespraken.
Het kabinet, als ook de burgemeester van Amsterdam, achten het een kwalijke zaak wanneer zij die gebruikmaken van hun vrijheid van meningsuiting zich onder druk van dreigingen moeten terugtrekken uit het debat. Andermans woorden mogen in elk geval nooit gelden als excuus om geweld te gebruiken of bedreigingen te uiten. Indien daarvan sprake is, wordt behalve de persoonlijke vrijheid van de ander, ook de vrijheid van de samenleving als geheel op onaanvaardbare wijze aangetast. Als er concrete aanwijzingen zijn dat dat gebeurt, dient direct tegen dergelijk gedrag te worden opgetreden. Mensen moeten zich onbedreigd weten bij het uiten van hun mening.
Burgers en organisaties mogen van de overheid verwachten dat die hen door het treffen van beveiligingsmaatregelen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zulke vormen dreigt aan te nemen dat zij daar op eigen kracht geen weerstand meer tegen kunnen bieden. Dit betekent dat, als risico en dreiging daartoe aanleiding geven, door het bevoegd gezag passende maatregelen zullen worden genomen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen om ervoor te zorgen dat mensen in Nederland veilig en ongestoord gebruik kunnen maken van dit recht. Dit is ook gebeurd bij onderhavige casus.
Het bericht ‘Gemeentes moeten zich beter voorbereiden op klimaatverandering’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeentes moeten zich beter voorbereiden op klimaatverandering»?1
Ja
Deelt u de mening dat Nederlandse gemeenten meer kunnen doen om met extreme weersomstandigheden ten gevolge van klimaatverandering om te gaan? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten spelen een zeer belangrijke rol bij het aanpassen aan klimaatverandering. Zij hebben taken op het gebied van stedelijk waterbeheer en de ruimtelijke inrichting. Er zijn al veel goede voorbeelden van gemeenten die daarbij rekening houden met het steeds vaker voorkomen van extreem weer. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie uit 2017, onderdeel van het Nationale Deltaprogramma, hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen afgesproken dat deze aanpak wordt versneld en geïntensiveerd en dat partijen landsdekkend aan de slag gaan met ruimtelijke adaptatie.
Kunt u bevestigen dat alle gemeenten direct dan wel indirect te maken (zullen) krijgen met de gevolgen van klimaatverandering2, evenals de hoog oplopende maatschappelijke kosten die het met zich meebrengt wanneer die uitdagingen niet worden geadresseerd?3 Zo ja, kunt u aangeven wat de laatste inschattingen zijn van het risico en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke kosten?
Heel Nederland heeft te maken met klimaatverandering en de gevolgen daarvan. We zien nu al dat extreme neerslag steeds vaker voorkomt, evenals langere perioden van droogte en hitte. Het is dan ook van belang ons daaraan aan te passen om schade zo mogelijk voor te zijn. De laatste inschatting van de maatschappelijke kosten door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen is gedaan door Deltares in 2012. Uit dat onderzoek kwam een geschatte schade van 71 miljard euro tot 2050 in onze steden, als we niets doen aan klimaatadaptatie.
Deelt u de mening dat klimaatadaptatie voor gemeenten vooral een kans is om hun wijken, dorpen en steden mooier, slimmer en aangenamer te maken om in te wonen, werken en recreëren, aangezien veel maatregelen een prettig leefklimaat in een gemeente versterken, zoals groene daken, meer groen in de wijk, de aanleg van nieuwe natuurgebieden om wateroverloop te managen (klimaatbuffers) etc. en aangezien veel maatregelen ook daadwerkelijk kunnen lonen voor particulieren en ondernemers?
Klimaatadaptatie biedt inderdaad ook kansen. Door de opgave te combineren met andere opgaven kan een verbetering van de stedelijke kwaliteit worden bereikt. In veel gevallen, vooral in hoog dynamische stedelijke gebieden, is het bovendien niet efficiënt en niet effectief om alleen voor ruimtelijke adaptatie «de straat open te breken». De komende decennia spelen ook andere grote ruimtelijke opgaven, zoals nieuwbouw, herstructurering, de energietransitie, de transitie naar een circulaire economie, natuurontwikkeling en aanleg en onderhoud van infrastructuur. De inzet van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is om bij al dit soort ontwikkelingen de kansen voor een klimaatbestendige inrichting te benutten.
Deelt u de mening dat om deze kansen in kaart te brengen het cruciaal is dat gemeenten allemaal een klimaatstresstest doen, zoals die is voorgeschreven in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie? Zo nee, waarom niet?
Om de uitdagingen van klimaatverandering goed in beeld te brengen is het inderdaad van belang om door middel van stresstesten inzicht te krijgen in de kwetsbaarheden voor wateroverlast (door zowel hoosbuien als langdurige regen), hittestress, droogte en overstromingen. Daarom hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie afgesproken om uiterlijk eind 2019 voor hun eigen beheergebied deze stresstesten te hebben uitgevoerd.
Klopt het dat tijdens het laatste Deltacongres bleek dat de stresstest nog niet breed bekend is, en dat uit de cijfers inderdaad blijkt dat eind 2017 pas de helft van de gemeentes bezig was met «een vorm van» een klimaatstresstest?4 Zo nee, waarom niet? Hoeveel gemeentes hebben inmiddels een klimaatstresstest gedaan, uitgesplitst naar de kwetsbaarheidsscan en de daadwerkelijke klimaatstresstest?
Op dit moment wordt geïnventariseerd hoeveel gemeenten al een stresstest in enige vorm hebben uitgevoerd. De resultaten zullen worden opgenomen in het Deltaprogramma 2019 dat ik op Prinsjesdag 2018 aan uw Kamer zal toesturen.
Bent u bereid om gemeenten die nog geen klimaatstresstest hebben gedaan verder aan te sporen om dit alsnog te doen, aangezien dit een eerste stap is richting een groenere, fijnere en meer leefbare wijk, dorp of stad? Zo ja, welke actie gaat u daarop nemen en op welke termijn, en is een verplichting iets waar u aan denkt? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 6 aangegeven hebben gemeenten, maar ook waterschappen, provincies en het Rijk, zich in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie gecommitteerd aan het uitvoeren van een stresstest voor eind 2019. Dat is een bestuurlijke afspraak, geen (wettelijke) verplichting. In het Deltaprogramma 2019 zal de Deltacommissaris rapporteren hoe ver gemeenten daarmee zijn. Overigens zie ik in veel gebieden al dat gemeenten, vaak in samenwerking met waterschappen, werken aan stresstesten. Vanuit het Deltaprogramma wordt hiervoor ondersteuning geleverd in de vorm van een handreiking voor het uitvoeren van een stresstest, diverse bijeenkomsten en een stimuleringsprogramma. Ook faciliteert het Deltaprogramma het delen van ervaringskennis tussen gemeenten. Een wettelijke verplichting is mijn inziens niet nodig.
Wat is de stand van zaken van de standaardisatie van en de handreiking voor de klimaatstresstest, zodat gemeenten sneller en beter van elkaar kunnen leren en er geen enkele gemeente meer kan zijn die niet weet hoe om te gaan met klimaatadaptatie?
De «Handreiking gestandaardiseerde stresstest light» is reeds beschikbaar, u vindt deze op https://ruimtelijkeadaptatie.nl/stresstest/handreiking/. Met deze handreiking kan op een eenvoudige, voor iedereen toegankelijke, manier een eerste beeld gekregen worden van de kwetsbaarheden van een gebied voor wateroverlast, hitte en droogte, overstromingen.
Op dit moment wordt in het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie verder gewerkt aan standaardisatie van inputparameters, waarmee overheden de kwetsbaarheid van hun gebied in een stresstest kunnen doorrekenen. Afronding daarvan is in het najaar van 2018 voorzien. De «gestandaardiseerde» stresstest bevat een aantal scenario’s voor de toekomst, die onder andere de kans op extreme buien en zeer warme dagen weergeven. Gebruikmaken van een gestandaardiseerde methodiek heeft verschillende voordelen: niet elke partij hoeft zelf het wiel uit te vinden, de vergelijkbaarheid wordt groter en het wordt gemakkelijker ervaringen uit te wisselen.
Wat is de stand van zaken van (het onderzoek naar) de inzet van financiële instrumenten die kunnen bijdragen aan bewustwording en aan het vinden van mooie oplossingen die lonen voor particulieren en ondernemers? In hoeverre helpen de vrijgekomen middelen uit het interbestuurlijk programma hierbij?
In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is de afspraak opgenomen dat het Rijk voor 2020 met waterschappen, gemeenten en provincies verkent of het mogelijk en effectief is om klimaatbestendig handelen door private partijen te stimuleren met financiële prikkels, waaronder differentiatie van heffingen. Inmiddels is een inventarisatie uitgevoerd naar verschillende soorten financiële prikkels, die gemeenten en waterschappen kunnen inzetten om inwoners en ondernemers te stimuleren tot het klimaatbestendig inrichten van hun gebouwen en tuinen, zie https://ruimtelijkeadaptatie.nl/actueel/actueel/nieuws/2018/financiele-prikkels/
In deze inventarisatie is een aantal aanbevelingen gedaan voor vervolgstappen. Komende maanden wordt gewerkt aan een voorstel voor een gezamenlijk ontwikkeltraject. Ik wil dat betrekken bij voorstellen door de Unie van Waterschappen op basis van haar onderzoek naar een toekomstbestendig belastingstelsel van de waterschappen, dat naar verwachting in het najaar wordt afgerond.
In de programmastart van het Interbestuurlijk Programma dat Rijk en medeoverheden op 14 februari jl. hebben getekend, is opgenomen dat, zoals in het Regeerakkoord is aangekondigd, de afspraken over klimaatadaptatie worden vastgelegd in een bestuursakkoord klimaatadaptatie. Verder is in het Interbestuurlijk Programma opgenomen dat voor klimaatadaptatie vanaf 2018 middelen van het Rijk en de medeoverheden worden ingezet. Ik ben daar nu samen met de medeoverheden mee aan de slag en bezie hoe middelen uit het Regeerakkoord daarbij kunnen worden betrokken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kennisinstellingen volop betrokken kunnen worden bij de totstandkoming en toepassing van klimaatstresstesten, zodat deze instellingen ook actief hun kennis kunnen aanbieden, bijvoorbeeld in de vorm van een living lab en goede monitoring?
Bij het proces van doorontwikkeling van de stresstesten is een groot aantal kennisinstellingen betrokken, waaronder RIVM, TNO, Deltares, KNMI, Stowa en Stichting Rioned. Als opdrachtnemer, in expertteams en in begeleidingsgroepen. Verder kunnen deze instellingen hun kennis ook actief aanbieden bij de overheden die de stresstesten gaan uitvoeren.
Deelt u de mening dat het verstandig is om nationale uitdagingen met betrekking tot klimaatadaptatie een integraal onderdeel te laten vormen van de Nationale Omgevingsvisie, en dat het in de rede ligt dat een klimaatstresstest vooraf zou moeten gaan aan het opstellen van omgevingsvisies?
Klimaatadaptatie is één van de nationale uitdagingen die bepalend zijn voor de toekomstbestendige ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatadaptatie is daarnaast is ook een sector overstijgend onderwerp. Dit biedt de mogelijkheid tot meekoppelen met andere grote opgaven en transities, maar daardoor zijn beleidskeuzes soms ook onvermijdelijk. Bijvoorbeeld waar het gaat om toenemende verdichting van steden in relatie tot de bouwopgave enerzijds en de benodigde ruimtelijke aanpassingen voor de gevolgen van klimaatverandering (wateroverlast, hittestress, etc.) anderzijds. Ik zet mij er daarom voor in dat klimaatadaptatie een belangrijk onderdeel vormt van de NOVI.
Met lokale en regionale overheden is in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie afgesproken dat zij hun ambities voor klimaatadaptie, volgend uit onder andere de stresstesten, zullen vastleggen in de gemeentelijke en provinciale omgevingsvisies en -plannen en -programma’s. Zodoende wordt klimaatadaptatie een integraal onderdeel van afwegingen in de lokale en regionale ruimtelijke inrichting.
De begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2017, inzake de Landbouw, Veeteelt en Visserij (L.V.V.) |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat er op de begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor bijna 1 miljoen dollar per jaar gereserveerd staat voor de L.V.V. (Landbouw, Veeteelt en Visserij)?
Er is USD 902.970 gereserveerd op de begroting voor het dienstjaar 2017.
Wat is het effect van deze 1 miljoen per jaar op de verbetering van de landbouw op Bonaire?
De dienst Landbouw, Veeteelt en Visserij (dienst LVV) is een onderdeel van het Openbaar Lichaam Bonaire en als zodanig een publieke dienst, die niet primair gericht is op het maken van winst. De verschillende onderdelen van de dienst LVV voeren diverse taken uit, zoals het geven van voorlichting, het beheer van plantsoenen, keuring van vlees, vis en overige dierlijke producten en het beheren en exploiteren van het slachthuis. Naast landbouw worden hierin ook andere maatschappelijke relevante doelen gerealiseerd, zoals kennisoverdracht en het verbeteren van de infrastructuur. De beoordeling van de jaarlijkse effecten van deze taken en investeringen op het gebied van landbouw, zowel maatschappelijk als financieel, is aan het openbaar lichaam Bonaire.
Waarom stijgen de baten niet bij toenemende productie, gezien uit de baten blijkt dat er een batig saldo van 6.200 dollar is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bedrag van structureel 10.000 dollar op de begroting voor onderhoud van machines ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Over hoeveel machines gaat het dan?
De betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de bestedingen van de begroting zal tijdens de controle van de jaarrekening 2017 door de accountant worden vastgesteld. Op basis van de wet Financiën Bonaire, Sint Eustatius en Saba moet de vastgestelde jaarrekening van 2017 uiterlijk medio juli 2018 opgeleverd worden. Daarnaast heeft de eilandsraad uiteraard een verantwoordelijkheid om het bestuurscollege van Bonaire te controleren op de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid.
Is het bedrag van structureel 50.000 dollar op de begroting voor In de begroting voor onderhoud aan putten, dammen en waterbakken, ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Om hoeveel putten, dammen of waterbakken gaat het dan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere partijen zijn betrokken bij landbouwprojecten op Bonaire? Kunt u daar een lijst van geven?
Het betreft hier een verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Bonaire. Voor zover mij bekend zijn er diverse partijen actief op het gebied van landbouw. Bij de beleids- en planvorming van landbouwprojecten vanuit de overheid zijn het bestuurscollege, de dienst LVV en het Ministerie van LNV (voorheen Economische Zaken) betrokken. Naast de initiatieven vanuit de dienst LVV, vanuit de markt en een initiatief waar de Kamer van Koophandel bij betrokken is, is er ook sprake van kleinschalige landbouwprojecten. Het betreft hier kassenprojecten bij scholen, moes- en tuinbouwprojecten op privé of overheidsterreinen of kleinschalige landbouw ten behoeve van eigen consumptie.
Welke ontwikkeling is er op het terrein van de landbouw geweest sinds 10-10-2010? Wat is de meeropbrengst van de landbouw geweest in de afgelopen zeven jaar? Kunt u een weergave van de opbrengst per jaar geven?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Het bericht ‘Rol België in geheime operatie tegen IS’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rol België in geheime operatie tegen IS» van 8 maart 2018 van het ANP?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over het dit bericht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het bericht?
Er is op basis van dit bericht geen contact geweest met de Belgische Minister van Defensie.
Verricht Nederland inlichtingenwerk voor de operatie «Gallant Phoenix»?
Nederland neemt deel aan de door de VS geleide internationale anti-ISIS coalitie. Binnen deze coalitie delen landen inlichtingen met elkaar. Dit is ook in het belang van de veiligheid in Nederland. In het kader van de operationele veiligheid doet het kabinet geen uitspraken over specifieke werkzaamheden in het inlichtingendomein. Nederlanders die zich bij ISIS hebben aangesloten zijn geen expliciet doelwit van de Nederlandse overheid.
Zijn er Nederlanders betrokken bij het doorzoeken van de database in Jordanië?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat Nederland op een andere manier inlichtingen verstrekt die bijdragen aan de operatie «Gallant Phoenix»? Zo ja, gaat u hiertegen stappen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het schenden van oorlogsgraven in de Waddenzee en de Noordzee |
|
Wybren van Haga (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in het Dagblad Van Het Noorden over het schenden van oorlogsgraven in de Waddenzee en de Noordzee?1
Ja.
Onderschrijft u de problemen en de gevoeligheden met betrekking het schenden van oorlogsgraven in de Waddenzee en de Noordzee?
Ja. Schendingen van oorlogsgraven zijn, in het bijzonder voor nabestaanden, een zeer gevoelige en emotionele zaak. Het is echter onmogelijk om oorlogsgraven ter zee permanent fysiek te beveiligen. Met het oog op het vergroten van het bewustzijn is samenwerking met betrokken staten van groot belang ten behoeve van preventie.
Bent u op de hoogte van de ophef in de Britse media naar aanleiding van het feit dat duikers de Britse duikboten E5 en E3 uit de Eerste Wereldoorlog hebben geplunderd?
Wij zijn op de hoogte van deze berichtgeving.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Duitse Consulaat-Generaal in 2016 probeerde via een advocaat spullen terug te krijgen die door een duikteam illegaal uit de in 1914 gezonken kruiser SMS Mainz waren gehaald? Zo ja, heeft u enige betrokkenheid gehad bij het zoeken naar een oplossing of het vervolgen van de daders?
Wij zijn hiervan op de hoogte. De duikers in kwestie hebben de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed laten weten dat zij contact hebben gelegd met het Duitse Consulaat om de geborgen vondsten aan de Duitse autoriteiten over te dragen.
Kunt u aangeven hoe de registratie en bescherming van scheepswrakken, waarin vaak nog menselijke resten aanwezig zijn en die dus feitelijk oorlogsgraven zijn, in de Nederlandse wateren op dit moment is geregeld?
Sinds de jaren tachtig is er voor wat betreft de registratie door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en zijn voorgangers samengewerkt met waterbeheerders, gemeenten, provincies en verschillende groeperingen van sportduikers in het beheer van het onderwatererfgoed. Op deze manier wordt veel informatie verkregen over verschillende scheepsvindplaatsen en andersoortige vindplaatsen onder water. De informatie over wrakken wordt beheerd in de Archeologische database ARCHIS van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de wrakkendatabases van Rijkswaterstaat en de Hydrografische Dienst.
Wat betreft de bescherming van oorlogswrakken geldt dat deze vallen onder de staatsimmuniteit en op grond daarvan onschendbaarheid genieten. Handelingen ten aanzien van oorlogswrakken, inclusief de berging van (onderdelen van) deze wrakken, zijn onder internationaal recht zonder toestemming van de vlaggenstaat niet toegestaan. Daarnaast beschermt het internationale humanitaire oorlogsrecht oorlogsgraven, waar zij zich ook mogen bevinden.
Mede hierom zijn met de komst van de Erfgoedwet de regels aangescherpt. Sinds 1 juli 2016 is de reikwijdte van het opgravingsverbod uitgebreid. Het is nu ook expliciet verboden om erfgoed van de zeebodem mee te nemen. De directe aanleiding voor deze aanscherping waren de toename van het aantal objecten dat werd geborgen uit wrakken (niet alleen oorlogswrakken) en de sterke aanwijzingen dat er voor geldelijk gewin (o.a. metaalwaarde) wraklocaties werden verstoord door bergers. Tegelijk met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet is een handhavingsplan van kracht geworden, opgesteld door de Erfgoedinspectie, in samenwerking met de Kustwacht, het Openbaar Ministerie en de RCE.
Nederland heeft de plicht en de wens wrakken van gezonken oorlogsschepen van andere staten te beschermen, in het bijzonder wanneer deze oorlogsgraven vormen. Uit respect voor de bemanning voor wie het oorlogswrak de laatste rustplaats vormt en de nabestaanden, dienen deze plekken met rust gelaten te worden.
Hoe vindt op dit moment het contact met of de zoektocht naar eventuele nabestaanden plaats?
Ten aanzien van in Nederlandse wateren aangetroffen oorlogswrakken van buitenlandse oorlogsschepen, waaronder ook HMS E3 en HMS E5, wordt niet structureel vanuit Nederland gezocht naar nabestaanden van op die schepen omgekomen bemanningsleden. Bij het opsporen van nabestaanden ligt het voortouw bij de vlagstaat, in dit geval dus het Verenigd Koninkrijk.
Wanneer het gaat over de nabestaanden van opvarenden van Nederlandse oorlogswrakken, zowel in Nederlandse als in internationale wateren, onderhouden de Stichting Nabestaanden Onderzeeboten en het Karel Doormanfonds nauw contact met de Koninklijke Marine. De namen van de opvarenden zijn bij ons bekend, net zoals de nabestaanden die zich bij ons hebben gemeld. Op 4 mei is er een jaarlijkse herdenking bij de onderzeedienst in Den Helder waarbij nabestaanden worden uitgenodigd. Ook is er jaarlijks op 27 februari een kleine herdenking in de Kloosterkerk in Den Haag voor de omgekomen opvarenden van de Slag in de Javazee. Elke vijf jaar wordt er een grote herdenking georganiseerd. Ook in Indonesië wordt de Slag in de Javazee jaarlijks herdacht met een kranslegging op de militaire erebegraafplaats Kembang Kuning. Op het ereveld in Loenen is een kapel waar alle gesneuvelden worden herdacht.
Vindt u niet dat naar aanleiding van de verschillende incidenten rond dit thema (zie ook de verdwenen oorlogswrakken in de Javazee) de bescherming van oorlogswrakken op korte termijn beter moet worden geregeld?
Het verbeteren van het beheer en de bescherming van onderwatererfgoed, met inbegrip van oorlogswrakken, heeft inderdaad onze aandacht. In de brief over het cultuurbeleid die uw Kamer recentelijk heeft ontvangen, zijn middelen gereserveerd voor een intensiever beheer en monitoring van onderwatererfgoed. Nadere uitwerking hiervan vindt in het kader van de beleidsbrief Erfgoed Telt plaats. Ook is Nederland gestart met het traject om het Unesco Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onderwater te implementeren. Dit verdrag voorziet in een multilateraal beschermingsregime waarmee het onderwatererfgoed buiten Nederlandse wateren beter beschermd kan worden. De verwachting is dat Nederland begin 2021 tot dit verdrag zal kunnen toetreden.
De Nederlandse praktijk is hiermee sterk in ontwikkeling. Een belangrijk onderdeel daarvan vormt, naast de aangescherpte Erfgoedwet, de intensivering van het contact en de samenwerking tussen professionele onderwaterarcheologen en sportduikers. Om binnen deze dynamische omgeving de bekendheid met de wettelijke kaders te borgen zullen de ministeries van OCW en Defensie, samen met de Kustwacht de bestaande afspraken in een brief aan «Duikend Nederland» nog eens op een rij zetten.
Een ander punt van aandacht is de samenwerking tussen de Noordzeelanden. Ook tussen hen is meer uitwisseling gewenst over wettelijke kaders en procedures.
Ondanks alle inspanningen moet bij dit alles worden opgemerkt dat het, gezien het steeds laagdrempeliger beschikbaar komen van technieken als side scan sonar en andere tot voor kort zeer kostbare apparatuur, en ook gezien de onmogelijkheid om met de bestaande capaciteit op zee alles waar te nemen, niet mogelijk is om alle overtredingen van kwaadwillenden op te sporen. Dit maakt inzet op preventie des te urgenter.
Het bericht dat OCW geen standpunt meer inneemt over doorbetalen stakers in het basisonderwijs |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Waarom wordt door de woordvoerders van uw Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kenbaar gemaakt dat geen standpunt wordt ingenomen over het wel of niet doorbetalen van stakende leraren aan hun schoolbesturen? Gaat u ervoor zorgdragen dat dit alsnog geschiedt?1
De werkgever is niet verplicht om de stakende werknemer salaris door te betalen over de gestaakte tijd. Maar het is ook niet verboden. Of de werkgever het salaris daadwerkelijk al dan niet doorbetaalt is een zaak tussen werknemer en werkgever. De beslissing ligt op de werkvloer omdat de arbeidsvoorwaardenvorming in het Primair Onderwijs al jaren is gedecentraliseerd. Ik heb daar geen rol in.
Wat was de reden om bij de stakingen in het basisonderwijs van 5 oktober en 12 december 2017 wel door te betalen? Wat is er sindsdien veranderd, waardoor het ministerie geen standpunt meer inneemt?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven besluiten schoolbesturen zelf of ze de stakers doorbetalen of niet. Dat is ook mijn standpunt geweest bij de stakingen van 5 oktober en 12 december. Overigens heb ik van sommige scholen vernomen dat zij bij de stakingen van 5 oktober en 12 december het salaris niet hebben doorbetaald.
Waarom willen de woordvoerders van uw ministerie niets kenbaar maken over een standpunt en laten ze daarmee schoolbesturen in het luchtledige, zoals ook de VOS/ABB aangeeft in haar artikel?
De wet bepaalt dat bij een staking geen loon aan de stakers hoeft te worden betaald. Dat is ook helder voor schoolbesturen en werknemers. Of vervolgens toch het loon bij een staking wordt doorbetaald is een zaak van werkgevers. Zij kunnen hier evt. binnen hun koepel (de PO-raad) ook een afspraak over maken. De arbeidsvoorwaardenvorming is immers gedecentraliseerd. Hoewel ik er niet over ga, wil ik niet de indruk wekken dat ik de praktijk van het doorbetalen van salaris aan een stakende werknemer goedkeur.
Het bericht ‘problemen met vloeren ministerie BZK: honderden inspecties, tijdelijke ontruiming en aanpassingen vereist’ |
|
Jan Middendorp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat er in het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Turfmarkt 147) inspecties zijn uitgevoerd naar de vloerconstructies en dat die inspecties hebben uitgewezen dat het gebouw op twee plaatsen moet worden versterkt?1
Naar aanleiding van de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage op Airport Eindhoven heeft de Minister van BZK alle betrokken partijen opgeroepen zich in te zetten om zo snel mogelijk eventuele gebreken in gebouwen met vergelijkbare vloeren op te sporen en waar nodig maatregelen te nemen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163). Hierbij is verwezen naar het informatiedocument «onderzoek constructieve veiligheid breedplaatvloeren in bestaande bouwwerken opgeleverd na 1999» dat het Ministerie van BZK heeft laten opstellen. Ook het Rijksvastgoedbedrijf geeft vanzelfsprekend opvolging aan deze oproep. In antwoord op de Kamervragen van de leden Ronnes en Koerhuis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) is uw Kamer hierover reeds geinformeerd. Het Rijksvastgoedbedrijf voert in goed samenspel met de gebruikers, waaronder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderzoeken uit volgens het informatiedocument en het daarin opgenomen stappenplan. Ook bij het gebouw Turfmarkt 147 is een onderzoek opgestart. Inmiddels zijn alle te inspecteren risicogebieden in een tussenrapportage helder geworden en zijn er maatregelen genomen om veranderingen in de belasting tot een minimum te beperken. Het onderzoek naar de risicogebieden loopt nog tot eind april. Dit onderzoek betreft zowel fysieke inspecties als de rekenkundige verwerking.
Wat doet het Rijksvastgoedbedrijf om de problemen, die naar aanleiding van de inspecties zijn geconstateerd, te verhelpen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verloopt de samenwerking in dezen tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksvastgoedbedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre klopt het dat er al eerder een tussenrapport is uitgebracht, waaruit bleek dat de belasting van de vloeren in het gebouw niet mag worden verhoogd? Is er op dat moment actie ondernomen en zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Worden er de komende tijd op meer plekken in het gebouw inspecties uitgevoerd? Zo ja, wanneer zijn die inspecties afgerond en welke inspecties betreft het? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat behelst het toezicht tijdens de inspectieperiode de komende tijd? Hoe wordt de veiligheid van het personeel gegarandeerd?
De vloeren zijn veilig voor het bestaande gebruik.
De risico’s worden beheerst door de stappen die conform het informatiedocument van BZK zijn doorlopen en door ervoor te zorgen dat bij ruimten waar maatregelen nodig zijn veranderingen van de vloerbelasting tot een minimum worden beperkt en de belasting door bestaand gebruik niet wordt overschreden. In een aantal gevallen zijn ruimtes voorlopig buiten gebruik gesteld. Naar de medewerkers is over het proces en de uitkomsten open gecommuniceerd via de (openbare) interne mediakanalen en is aan de gebruikers aangegeven dat de belasting op de vloeren niet mag worden verhoogd. Hierop wordt toegezien door het facilitair bedrijf FMHaaglanden in samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf.
Wat betekenen de uitkomsten van de inspecties van de vloerconstructies tot nu toe voor de personen die in het gebouw werkzaam zijn en eventuele bezoekers?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de te verwachten kosten van het herstel van de gebreken in het gebouw?
Dat kan op dit moment nog niet worden aangegeven.
Klopt het dat het gebouw aan De Turfmarkt 147 officieel op 17 oktober 2013 is geopend? Hoe kan het dat er problemen met de vloeren zijn?
Dat klopt. Zoals vermeld in de brief van de Minister van BZK aan alle betrokken partijen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) kan uit de onderzoeksresultaten naar de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage in Eindhoven worden opgemaakt dat er vergelijkbare risico’s zich voor kunnen doen bij andere gebouwen met vloeren met geprefabriceerde breedplaten. Het gebouw Turfmarkt 147 kent ook deze toepassing.
In hoeverre is er een kans of is het bekend dat zich soortgelijke situaties bij andere ministeries voor (gaan) doen?
De inspecties worden uitgevoerd bij alle Rijks- en Defensiegebouwen die voldoen aan de onderzoekskenmerken zoals vermeld in het informatiedocument van BZK. Tot op heden zijn bij de volgende gebouwen vloeren geïdentificeerd waarbij op een aantal plaatsen werkzaamheden nodig zijn om zwaardere belasting dan bestaand gebruik in de toekomst mogelijk te maken:
Ook bij deze gebouwen zijn beheersmaatregelen genomen in afwachting van herstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 6 en 7.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van de gehouden inspecties en de te ondernemen acties?
Ik zal de Kamer zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken informeren.
Het artikel ‘Experts luiden de noodklok over falende aanpak tijgermug’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoord op de eerder gestelde vragen1 over het artikel «Experts luiden de noodklok over falende aanpak tijgermug»?2
Ja.
Zou het beleid niet gericht moeten zijn op het geheel voorkomen van de vestiging van invasieve soorten, zoals de gelekoortsmug, tijgermug en Aziatische bosmug, in plaats van, zoals u schrijft in uw antwoord op vraag 4, de vestiging van deze exoten in Nederland zo lang mogelijk uit te stellen, gelet op het door u in hetzelfde antwoord onderkende gevaar dat zij kunnen vormen voor de volksgezondheid?
De formulering in mijn eerdere antwoord is gekozen omdat in de strijd tegen invasieve muggen internationaal onder vergelijkbare omstandigheden geen successen blijken te worden geboekt, of deze slechts tijdelijk zijn. Desalniettemin adviseert de WHO om de muggen waar mogelijk te blijven bestrijden. Het zou van hoogmoed getuigen, ook in het licht van de klimaatverandering, hier te beloven dat vestiging in Nederland blijvend voorkomen kan worden.
De NVWA roeit dus daar waar mogelijk geïntroduceerde exotische muggen uit en nieuwe introductie is helaas niet te voorkomen omdat deze invasieve exotische muggen niet alleen met gebruikte banden en Lucky bamboo binnenkomen. Met het internationale verkeer van mensen en goederen komen ook buiten deze stromen exotische muggen naar Nederland. Dat blijkt ook uit de vondsten in woonwijken in Veenendaal (2016) en Aalten (2017), deze kunnen niet gekoppeld worden aan de import van voornoemde producten. Omdat de exotische muggen ook op andere manieren ons land weten te bereiken, gaan stringentere maatregelen voor alleen de banden- en Lucky bamboo bedrijven introductie en mogelijk uiteindelijk vestiging niet voorkomen.
Bent u het ermee eens dat de vestiging mogelijk in zijn geheel voorkomen zou kunnen worden door de invoer van exotische muggen(larven) met Lucky bamboo en gebruikte banden te verbieden en daar streng op te controleren, en door gevestigde populaties, zoals van de Aziatische bosmug in Lelystad en mogelijk ook in Zeewolde, geheel uit te roeien?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dit jaar daadwerkelijk preventieve maatregelen opleggen aan importeurs van gebruikte banden in navolging van de mogelijkheid die, zoals u aangaf in uw antwoord op vraag 5, daartoe sinds 1 januari 2018 op grond van de Wet publieke gezondheid bestaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, de NVWA gaat dit jaar – namens mij – de importeurs van gebruikte banden uit risicogebieden preventieve maatregelen in de vorm van technisch-hygiënische voorschriften opleggen. Die technisch-hygiënische voorschriften borduren voort op de eisen van het convenant. Het gaat hier bijvoorbeeld om droge opslag en aparte verwerking van banden uit risicogebieden. In speciale gevallen kan de NVWA besluiten aanvullende en strengere voorschriften te geven. Dat hangt sterk af van de situatie die wordt aangetroffen. De wet zelf spreekt niet specifiek over bandenbedrijven en is dus ook toepasbaar in andere situaties waar invasieve exotische muggen gevonden zijn of waar een dergelijk risico bestaat.
Houden die preventieve maatregelen in dat wordt voorgeschreven dat de geïmporteerde banden vrij moeten zijn van exotische muggen (bijvoorbeeld door de banden te verhitten waardoor de eitjes afsterven) en dat er handhavend wordt opgetreden bij bedrijven waar exotische muggen worden aangetroffen, en dat de namen van deze bedrijven bekend worden gemaakt omdat zij een risico opleveren voor hun omgeving? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het niet zinvol om als preventieve maatregel op te leggen dat de geïmporteerde banden vrij moeten zijn van exotische muggeneitjes. De eitjes in deze banden vormen pas een risico als de eitjes onder water komen te staan, uitkomen en via het larvenstadium volwassen worden. Volgens het RIVM is er geen risico, zolang de banden droog worden opgeslagen. Na import is het bedrijfsproces vaak zo ingericht dat verhitting van banden bij het aanbrengen van een nieuw loopvlak of verwerking tot granulaat volgt waarbij ook deze eitjes worden vernietigd.
Tegen bedrijven die de opgelegde technisch-hygiënische voorschriften overtreden, zal de NVWA uiteraard handhavend optreden. De namen van de bedrijven waar exotische muggen gevonden worden, zal ik niet bekend maken. De vondsten vormen immers geen risico voor de omgeving nu de NVWA deze na een vondst onmiddellijk bestrijdt.
Kunt u duidelijkheid geven over wie aansprakelijk kan worden gesteld als één van de genoemde muggensoorten oorzaak is voor een lokale epidemie van een infectieziekte: de rijksoverheid, de gemeente, de importeur, het bedrijf waarop de betrokken planten of de gebruikte banden zijn aangevoerd of de zorgverzekeraar? Zo nee, laat u niet het risico bestaan dat elk van deze partijen erop rekent de kosten op een andere partij te kunnen afwentelen en daardoor minder maatregelen neemt dan redelijkerwijs mag worden verwacht?
Als men een partij aansprakelijk zou willen stellen voor de schade als gevolg van een epidemie, dan moet eenduidig en onomstotelijk een veroorzaker kunnen worden vastgesteld. Dat is op voorhand niet mogelijk, omdat er meerdere introductieroutes kunnen zijn, en omdat niet in alle gevallen van een uitbraak sprake hoeft te zijn van verwijtbaar handelen.
Op grond van artikel 6a en 47a van de Wet publieke gezondheid ben ik bevoegd voor maatregelen ter preventie, waaronder bestrijdingsmaatregelen. Qua preventie kan er echter maar een beperkt aantal (proportionele) maatregelen worden genomen. Ook als ik waar mogelijk deugdelijk preventief optreed, kan er mogelijk schade ontstaan.
Op voorhand is dus niet aan te geven of en wie aansprakelijk is. Om er voor te zorgen dat een ieder zijn verantwoordelijkheid neemt, zijn er extra waarborgen in de Wet publieke gezondheid ingebouwd. De NVWA kan dan in vele situaties maatregelen opleggen en deze afdwingen via last onder dwang of bestuursdwang. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat partijen minder maatregelen nemen dan hetgeen redelijkerwijze van ze mag worden verwacht. Het RIVM geeft aan dat het risico op door muggen overgedragen infectieziekten op dit moment verwaarloosbaar is en de overheid en bedrijven spannen zich in om dat zo te houden.
Het bericht ‘Callgirl voor Albert Heijn’ |
|
Zihni Özdil (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Callgirl voor Albert Heijn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de praktijken, zoals die in het artikel worden omschreven (intimidatie, onbetaalde oproepdiensten, onwerkbare roosters), neigen naar uitbuiting? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie in het artikel kan ik niet concluderen dat hier sprake is van arbeidsuitbuiting. Bij arbeidsuitbuiting gaat het om ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, waarbij sprake is van dwang, geweld, chantage en misleiding. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Is de werkomgeving in de distributiecentra van Albert Heijn wel veilig (zowel fysiek als sociaal)? Controleert de Inspectie SZW hier voldoende op?
Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en voor eerlijk werk zorg te dragen. Als het gaat om de veiligheid en de gezondheid stelt de wet duidelijke grenzen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, waaronder zeker ook het voorkomen van stress en overmatige werkdruk verstaan dient te worden. Ook de Arbeidstijdenwet stelt duidelijke grenzen
De Inspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad een melding of klacht indienen bij de Inspectie SZW. Alle meldingen worden betrokken bij de risico-evaluatie van de Inspectie, waarna besloten wordt welke meldingen met voorrang worden opgepakt. Bij een melding of klacht afkomstig van een vakbond of ondernemingsraad met betrekking tot gezond en veilig werk volgt altijd een onderzoek door de Inspectie SZW.
Er zijn geen recente meldingen bekend die betrekking hebben op de in het artikel genoemde situatie.
In 2017 heeft de Inspectie mede op basis van kwalitatief webonderzoek haar website vernieuwd waardoor het nog overzichtelijker en laagdrempeliger is geworden om meldingen en klachten bij de Inspectie te doen. De meldingen kunnen in diverse talen gedaan worden.
Weten werknemers waar zij melding kunnen doen van onveilige situaties? Zijn er meldingen geweest? Wat was de aard van deze meldingen? Wat is er gebeurd met deze meldingen? Wat kan de Inspectie SZW doen om de meldingsbereidheid van deze werknemers te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat OTTO (het betreffende uitzendbureau) meer huur inhoudt op het loon dan wettelijk toegestaan is? Wordt hiermee de Wet Aanpak Schijnconstructies overtreden? Zo ja, gaat de Inspectie SZW hier op handhaven?
Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat de huisvesting voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen die zijn afgesproken in de cao en zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een normenset met accreditering is het eerdergenoemde SNF-keurmerk.
Het minimumloon is trouwens het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Onduidelijk is of sprake is van inhoudingen die niet toegestaan zijn.
Is hier sprake van een overtreding van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI)? Zo ja, gaat de Inspectie SZW hier op handhaven?
Ik neem aan dat u hierbij wijst op het feit dat uitzendkrachten op basis van de Waadi2 recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Bij de cao van de uitzender of de inlener kan hier – mits in duur beperkt – van worden afgeweken. Ik ga er vooralsnog van uit dat Albert Heijn en OTTO Workforce aan deze voorwaarden voldoen en dat Albert Heijn zich ervan vergewist dat OTTO Workforce haar werknemers correct betaalt. De uitleg van de werkingssfeer van een cao is aan cao-partijen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste voorbeeld is van onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Eerlijk loon en goede arbeidsomstandigheden voor iedereen zijn helaas niet vanzelfsprekend. Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.
Het bericht ‘Veluwe staat model bij aanpak criminelen.’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Veluwe staat model bij aanpak criminelen»?1
Ja.
In hoeveel gemeenten is deze methode al geïmplementeerd? Wat zijn daar de resultaten?
Ik heb vernomen dat er verschillende gemeenten geïnformeerd hebben bij de gemeente Putten naar de wijze waarop Putten gebruikmaakt van dit instrumentarium. Mij is niet bekend hoeveel gemeenten gebruik maken van dit instrumentarium en wat de resultaten zijn.
Hoeveel gemeenten hebben interesse om deze bestuursrechtelijke sanctiemethodiek te implementeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze bestuursrechtelijke sanctiemethode zich tot de strafrechtelijke vervolging uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)?
De gemeente Putten maakt gebruik van de last onder dwangsom. Een dergelijke last is een reparatoire bestuurlijke sanctie (herstelsanctie), zoals geregeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en is geen bestraffende sanctie. Een herstelsanctie kan worden opgelegd om een overtreding ongedaan te maken of te beëindigen, om te voorkomen dat een overtreding wordt herhaald dan wel zodra het gevaar voor een (eerste) overtreding klaarblijkelijk dreigt. Artikel 6 EVRM ziet op strafrechtelijke vervolging en is in beginsel niet van toepassing op een last onder dwangsom. Wel kunnen de concrete omstandigheden van het geval de rechter tot het oordeel brengen dat een herstelsanctie toch moet worden aangemerkt als een punitieve sanctie.2 De rechter kijkt daarbij naar de aard van de overtreding (mede bezien in relatie tot het doel van de sanctie) en de zwaarte van de maatregel. Naast artikel 6 EVRM stelt overigens ook de Awb grenzen aan de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een last onder dwangsom op te leggen. Zo mogen de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, Awb) en moet de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom (artikel 5:32b, derde lid, Awb).
Hoe beoordeelt u de stelling dat de gemeente met deze methode eigenlijk op de stoel van het openbaar ministerie (OM) en de rechter gaat zitten? Zo ja, hoe beoordeelt u de zorgvuldigheid van deze procedure?
Op grond van artikel 5:32 Awb, in samenhang met artikel 125 Gemeentewet, is het gemeentebestuur bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert, zoals de APV. Zoals gezegd is een last onder dwangsom in beginsel geen bestraffende sanctie. Uitgangspunt van het bestuursrecht is dat besluiten worden genomen door het bestuur en vervolgens kunnen worden beoordeeld door de (bestuurs)rechter. Het democratisch gelegitimeerde en gecontroleerde bestuur is aangesteld om de wetgeving uit te voeren.
Voordat de gemeente Putten de last oplegt, stelt zij de overtreder in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen. Tegen de last en – als betrokkene de last negeert en opnieuw in de fout gaat – tegen de beschikking tot invordering van de dwangsom staan bezwaar, beroep en hoger beroep open. De rechtspraak laat zien dat de bestuursrechter uitstekend in staat is om ook ingrijpende (al dan niet punitieve) sancties indringend te beoordelen op hun rechtmatigheid, aan de hand van een met rechtswaarborgen omklede volledige belangenafweging en proportionaliteitstoets.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van dit soort methodes in het licht van het feit dat de bestuursrechter doorgaans een marginale toets uitvoert in tegenstelling tot de toets van de strafrechter?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de gemeenten bij het opleggen van een bestuurlijke sanctie niet naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kijken? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Nee, die conclusie trek ik niet uit de mij door de gemeente Putten verstrekte informatie. De last onder dwangsom is daar onderdeel van een integrale handhavingsaanpak, waarbij per geval wordt beoordeeld welk strafrechtelijk of bestuurlijk instrument passend is. De gemeente Putten werkt daarbij nauw samen met de politie en het openbaar ministerie. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de rechter om te beoordelen of de gemeenten die dit instrument hanteren, voldoende oog hebben voor de persoonlijke omstandigheden van de overtreder.
In hoeveel van de gevallen waar een last onder dwangsom of bestuurlijke boete met als doel preventief crimineel gedrag tegengaan wordt de dwangsom of boete ook daadwerkelijk geïnd? Hoe ingewikkeld is het om het bedrag te innen? Hoe beoordeelt u in dit verband het effect van deze methode op lange termijn?
In 90 tot 95% van de gevallen wordt in Putten nadat de last onder dwangsom is opgelegd, geen nieuwe overtreding geconstateerd en volgt dus uiteraard ook geen invordering. In de overige gevallen (5 tot 10%) gaat de gemeente Putten tot invordering over. Die invordering verloopt effectief aldus de gemeente.
Het bericht ‘Toename van spoedposten voor ouderen in ziekenhuizen' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toename van spoedposten voor ouderen in ziekenhuizen»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
De laatste jaren is de drukte in de ziekenhuizen, waaronder de Spoedeisende Hulpafdelingen (SEH’s) toegenomen. Dit blijkt ook uit de marktscan Acute zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit. Uit deze marktscan blijkt dat er niet één oorzaak is aan te wijzen voor de druk in de acute zorg2.
In het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) worden in de regio’s afspraken gemaakt door partijen om de acute zorgvraag op te vangen. Er wordt in toenemende mate contact gelegd met de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) sector, gemeenten en verzekeraars.
Afhankelijk van de aard en omvang van de problematiek treffen zorgaanbieders ieder hun eigen maatregelen binnen hun eigen organisatie. Aanvullend hierop zijn samenwerking en afspraken in de regio cruciaal om het hoofd te bieden aan de toenemende druk op de spoedzorg. Het ROAZ fungeert als platform om deze verbeteringen af te stemmen en door te voeren.
De initiatieven die in dit bericht worden genoemd maken onderdeel uit van deze aanpak. Ik vind het positief dat er door ziekenhuizen naar maatwerk oplossingen wordt gezocht om de beste zorg te bieden voor oudere patiënten en tegelijkertijd de druk op de SEH’s te verminderen.
Wat vindt u ervan dat er inmiddels in ziekenhuizen zo’n vijftien aparte ouderenpoli’s naast eerste hulpposten (SEH) zijn?
Oudere patiënten die op de SEH terecht komen hebben vaak meerdere medische aandoeningen. Het is van belang om kwetsbare ouderen te herkennen. Door dit tijdig te doen kan voorkomen worden dat een oudere snel weer op de SEH komt omdat intussen de nodige aanpassingen in de woning zijn gedaan of dat er meer zorg thuis is geregeld. Een ouderenpoli of geriatrische trauma unit heeft zorgverleners met specifieke kennis in huis die kunnen achterhalen welke problemen een oudere heeft en of er sprake is van achterliggende problematiek die heeft gezorgd voor het letsel waarmee de oudere op de SEH terecht is gekomen. Deze kennis kan er tevens voor zorgen dat de vervolgzorg goed geregeld wordt en er een goede overdracht is naar deze vervolgzorg of zorg die thuis nodig is.
Werken deze vijftien ouderenpoli’s allemaal volgens dezelfde systematiek? Zo nee, wat vindt u daarvan?
Er bestaat voor zover mij bekend geen vaste systematiek voor ouderenpoli’s of geriatrische trauma units. De ziekenhuizen zijn vrij om te bepalen welke aanpak zij kiezen voor de inrichting van deze afdelingen.
Kunt u voor de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2019 de Kamer informeren over het aantal behandelingen dat tot dan toe op de ouderenpoli’s wordt gegeven?
Het gaat hier om acute zorg, de behandelingen op ouderenpoli’s of geriatrische trauma units worden niet apart geregistreerd.
Kunt u inzichtelijk maken of de aparte poli’s zorgen voor een lagere werkdruk op de «gewone» SEH-posten en zo ja, hoeveel dan?
Er wordt geen onderscheid gemaakt in ziekenhuizen met of zonder een ouderen poli. Het doel van de aparte poli’s of trauma units voor ouderen is om de beste zorg te kunnen geven aan deze patiënten. Ook zorgen deze afdelingen ervoor dat de doorstroom in het ziekenhuis maar ook de uitstroom naar vervolgzorg wordt verbeterd. Het is aannemelijk dat de druk op de «reguliere» SEH hierdoor op termijn lager wordt omdat een deel van de patiënten daar niet meer komt maar op de ouderenpoli wordt behandeld.
Kunt u aangeven of deze ouderenpoli’s in sommige regio’s meer voor komen dan in andere regio’s?
De acute zorgpartijen in de regio, dit zijn niet alleen ziekenhuizen maar ook wijkverpleging, eerstelijnszorg, langdurige zorg, zorgverzekeraars en gemeenten zijn aan zet om de zorg in de regio te organiseren en te coördineren. Hiervoor worden in alle regio’s initiatieven ontplooid. De ouderenpoli is hier één van. Niet in alle regio’s spelen dezelfde problemen op dezelfde schaal. De partijen bepalen in ROAZ verband wat er in de betreffende regio nodig is. Er is geen landelijk overzicht van welke initiatieven waar worden ingezet.
Kunt u aangeven wat de invloed is op de volumes van ziekenhuizen door de komst van de ouderenpoli’s?
De komst van ouderenpoli’s zal niet leiden tot een toe- of afname van de volumes van ziekenhuizen. De patiënten die op deze poli’s worden behandeld zouden anders op de reguliere SEH worden behandeld, het is geen nieuwe groep patiënten, de zorg voor deze groep wordt geconcentreerd en aangepast aan wat deze patiënten specifiek nodig hebben.
Hoe kunt u bevorderen dat substitutie van de tweede naar de eerste lijn gaat plaatsvinden voor ouderdomsklachten die niet op de SEH thuishoren?
Er zijn in verschillende regio’s projecten opgezet waarbij gemeenten, huisartsen, wijkverpleegkundigen en specialisten ouderengeneeskunde patiënten screenen, risico’s inventariseren en structureel overleggen wat deze patiënten nodig hebben om op een verantwoorde wijze thuis te kunnen blijven wonen. Deze aanpak draagt bij aan dat voorkomen wordt dat ouderen op de SEH terecht komen met klachten die, als deze in eerder stadium waren gesignaleerd, in de eerste lijn behandeld hadden kunnen worden.
De compensatieregeling voor zwangere ZZP'ers |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Begrijpt u dat de 20.000 zwangere zzp'ers na dertien jaar wachten niet tevreden zijn met de uitbetaling van de compensatieregeling per 1 januari 2019?1
Ik begrijp de teleurstelling over het feit dat de betrokken vrouwen op de uitbetaling van de compensatie moeten wachten totdat het eerste kwartaal van 2019 is aangebroken. Ik heb hier echter voor gekozen om terugvordering van toeslagen zo veel mogelijk te voorkomen.
Op dit moment worden de (voorschotten op de) toeslagen voor 2018 al door de Belastingdienst uitbetaald op basis van een geschat (verzamel)inkomen.
Wanneer de compensatie nog in 2018 zou worden uitbetaald, dan wordt het (verzamel)inkomen van 2018 – waar bij de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen rekening mee gehouden moet worden – voor de betrokkenen hoger. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de betrokkenen op een later moment geconfronteerd worden met een terugvordering door de Belastingdienst van bijvoorbeeld huurtoeslag en/of zorgtoeslag.
Dit probleem speelt niet wanneer de compensatie in 2019 wordt uitbetaald.
De compensatie telt dan weliswaar ook mee voor de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen, maar de betrokkenen kunnen dan al tijdig dit extra inkomen doorgeven aan de Belastingdienst; dan is immers al in een vroegtijdig stadium bekend dat de compensatie wordt uitbetaald. Daardoor kan de Belastingdienst bij de verlening van het voorschot van de toeslagen voor 2019 al rekening houden met deze compensatie. Zodoende kan terugvordering van toeslagen zoveel mogelijk voorkomen worden.
Omdat ik het niet wenselijk vind dat toeslagen teruggevorderd zouden moeten worden als gevolg van de toekenning van de compensatie, heb ik ervoor gekozen de uitbetaling van de compensaties te laten plaatsvinden in het nieuwe belastingjaar (2019). Bijkomend voordeel van de uitbetaling in 2019 is dat ik hierdoor de oorspronkelijke aanvraagtermijn van drie maanden heb kunnen verruimen naar vierenhalve maand.
Ook de reguliere zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen die vrouwen nu ontvangen (op grond van artikel 3:18 van de Wet arbeid en zorg) is een bruto uitgekeerd bedrag en wordt aangemerkt als (belastbaar) inkomen. Met andere woorden: de reguliere zwangerschapsuitkering is eveneens niet vrijgesteld bij de berekening van het (toets)inkomen voor de toeslagen. Daarom is er in mijn ogen geen reden om voor de onderhavige compensatie een uitzondering te maken door deze niet aan te merken als inkomen.
Waarom gaat u niet per direct over tot uitbetaling en waarom kan de uitbetaling niet worden vrijgesteld van toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Aangezien het relateren van een zwangerschapsuitkering aan toeslagen et cetera niet geldt voor vrouwen die een reguliere zwangerschapsuitkering krijgen, waarom wordt dat bij deze groep dan wel gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet gaat om extra inkomen, maar om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof? Waarom beschouwt u dit als inkomen?
Het doel van de compensatieregeling is om compensatie te bieden aan zelfstandigen die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008.
Omdat in die periode geen publiekrechtelijke regeling bestond, hebben deze vrouwen destijds geen recht op een uitkering gehad in verband met hun zwangerschap en bevalling. Door hen met de onderhavige regeling alsnog recht op compensatie te geven, wordt door de Staat voldaan aan de voor haar in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht «een zeker inkomen» te doen toekomen in verband met haar bevalling, conform de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2461).
Met het compensatiebedrag van € 5.600,– is beoogd om deze vrouwen alsnog «een zeker inkomen» toe te kennen in verband met de bevalling. De compensatie vormt daarmee inkomen. In de compensatieregeling is daarom geregeld dat de compensatie aangemerkt wordt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, waarin de huidige zwangerschapsuitkering is geregeld. Ook de huidige zwangerschapsuitkering wordt aangemerkt als inkomen.
In dit verband verdient nog opmerking dat bij vrouwelijke werknemers die in loondienst zijn bij een werkgever de zwangerschapsverlofregeling niet alleen een uitkeringsrecht behelst maar ook een verlofrecht. Bij het verlof van werkneemsters gaat het om het recht om tijdelijk niet bij de werkgever werkzaam te zijn. Dit ligt anders bij zelfstandigen. Zelfstandigen hebben immers geen werkgever. Omdat zij niet in dienst zijn bij een werkgever wordt in bovengenoemde regelingen ook niet gesproken over zwangerschapsverlof, maar over een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
Wegens deze redenen ben ik van mening dat het gaat om extra inkomen en niet om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof.
Indien er een relatie zou zijn met toeslagen, waarom zou de Belastingdienst dan niet eerst kunnen uitkeren en desgewenst later bekijken of er teveel aan toeslagen is betaald?
Op zichzelf is het mogelijk om de compensaties uit te betalen in het najaar van 2018 mits tijdig aangevraagd. Dit zou echter kunnen leiden tot terugvordering van toeslagen en dat wil ik – zoals eerder aangegeven – zo veel mogelijk voorkomen. Omdat het UWV de aanvraag moet beoordelen zal er bovendien sowieso enige tijd verstrijken tussen het moment dat de compensatie wordt aangevraagd en het moment dat de compensatie wordt uitbetaald. Zowel het UWV als de Belastingdienst zal verschillende gegevens moeten verifiëren. Daarna kan het UWV tot toekenning en uitbetaling van de compensatie overgaan.
De toeslagen worden gedurende de loop van het jaar al uitgekeerd door de Belastingdienst over het lopende belastingjaar (2018). Vrouwen ontvangen nu dus al (voorschotten op) deze toeslagen. Wanneer de compensaties in 2018 uitbetaald zouden worden, heeft dit voor de betrokkenen dus een verhogend effect op hun inkomen in 2018 en daarmee mogelijk consequenties voor hun definitieve recht op toeslagen. Daardoor zou de Belastingdienst achteraf moeten vaststellen dat door de ontvangen compensaties ten onrechte bepaalde toeslagen zijn uitbetaald. Die toeslagen zouden dan door de Belastingdienst teruggevorderd moeten worden. Dat vind ik onwenselijk voor de betrokken vrouwen. Bij uitbetaling in 2019 kan de Belastingdienst voor de vaststelling van de toeslagen al gelijk rekening houden met de ontvangen compensatie en de toekenning van toeslagen 2019 bijstellen. Daarmee wordt terugvordering achteraf voorkomen. Daarom heb ik ervoor gekozen dat de compensatie in 2019 wordt betaald.
Waarom gaat u niet direct over tot uitbetaling, na inwerkingtreding van de regeling op 15 mei?
Zie antwoord vraag 5.
Waar komt het bedrag van 38 miljoen euro vandaan voor deze regeling? Deelt u de mening dat 112 miljoen euro nodig is, uitgaande van 20.000 zwangere ZZP'ers met een gemiddeld uitkeringsbedrag van 5.600 euro? Waar gaat de resterende 74 miljoen euro worden gevonden?
Het bedrag van 38 miljoen euro is in aanloop naar de begroting 2018 vrijgemaakt. Indien alle bevallen zelfstandigen zich melden voor de nu vastgestelde compensatie zijn de kosten inderdaad circa 112 miljoen euro. Of alle vrouwen zich daadwerkelijk zullen melden, wordt vanzelfsprekend gevolgd. Voor eventuele meerkosten van de regeling zal binnen de begroting van SZW een oplossing worden gevonden.
Het bericht dat ziekenhuisapothekers kampen met een chronisch tekort aan geneesmiddelen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het bericht dat ziekenhuisapothekers kampen met een chronisch tekort aan medicijnen?1
Het is mij bekend dat zorgverleners, zoals ziekenhuisapothekers, regelmatig geconfronteerd worden met problemen in de levering van geneesmiddelen. Dit vind ik vervelend voor patiënten en zorgverleners.
In het artikel komt naar voren dat het in de meeste gevallen om leveringsproblemen van geneesmiddelen gaat, waarbij de patiënt uiteindelijk een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof krijgt. Dit vergt wel extra inspanningen voor zorgverleners. Apothekers spannen zich in om een ander geneesmiddel te leveren en begeleiden de patiënt bij de overstap naar dat andere geneesmiddel.
Ik vind dat leveringsproblemen en geneesmiddeltekorten zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Met dit doel overlegt het Ministerie van VWS in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten met alle betrokken partijen: de koepels van (ziekenhuis)apothekers, artsen, patiëntenverenigingen, farmaceutische bedrijven, groothandels, zorgverzekeraars en overheidsorganisaties (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.). Dit heeft geresulteerd in een lijst van 20 maatregelen en de «routekaart». Een belangrijk onderdeel van het voorkomen van problemen is het per 1 januari 2017 ingestelde Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten van het CBG en IGJ i.o.
Welke oorzaken liggen volgens u ten grondslag aan deze tekorten?
Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten van CBG en IGJ i.o. heeft een rapportage2 gepubliceerd waarin het alle meldingen van het jaar 2017 beschrijft. Bij het merendeel van de meldingen over het tijdelijk niet in de handel brengen van een geneesmiddel, was dit het gevolg van een vertraging van de productie of distributie. Een melding betekent niet dat er ook daadwerkelijk een tekort zal ontstaan. Uit de resultaten van het meldpunt over 2017 blijkt dat in de meeste gevallen een alternatief beschikbaar was.
Erkent u dat de chronische tekorten aan geneesmiddelen zeer onwenselijk zijn en kunnen leiden tot zeer gevaarlijke situaties?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u in gesprek met ziekenhuisapothekers om de problemen te bespreken? Zo ja, wat is hier uit voortgekomen? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan met de ziekenhuisapothekers?
Het Ministerie van VWS werkt met alle leden van de Werkgroep Geneesmiddelentekorten aan het oplossen van leveringsproblemen en geneesmiddeltekorten. Ik vind het essentieel dat alle partijen blijvend aandacht houden voor mogelijke leveringsproblemen of geneesmiddeltekorten. De samenwerking in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten verloopt goed. Firma’s komen sneller tot een oplossing omdat via de «routekaart» nu duidelijk is welke mogelijkheden er zijn.
Het is nog te vroeg om de effecten van alle 20 maatregelen te evalueren. Ik onderschrijf het voornemen van het Meldpunt Geneesmiddeltekorten en -defecten om periodiek cijfers over de meldingen te publiceren, zodat in de toekomst vergelijkingen mogelijk zijn.
Wat gaat u verder ondernemen om het probleem van de geneesmiddelentekorten in ziekenhuizen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Onderschrijft u de conclusie uit het rapport van Berenschot dat geneesmiddelentekorten vaker voorkomen bij preferent aangewezen geneesmiddelen dan bij andere geneesmiddelen? Kunt u dit toelichten?2
De conclusie in het rapport heeft betrekking op de hele periode 2009–2016. Over die hele periode is sprake van een stijging van de leveringsproblemen van zowel preferente als niet preferente middelen. In het jaar 2016 is echter sprake van een afname van leveringsproblemen van preferente middelen ten opzichte van niet preferente middelen. Cijfers over 2017 laten behalve een relatieve afname ook een absolute afname zien van leveringsproblemen bij preferente middelen. Het aantal leveringsproblemen bij preferente middelen daalde terwijl het totale aantal leveringsproblemen op gelijk niveau bleef. Zie pagina 25 van de toelichting bij het rapport4.
Om de negatieve effecten van preferentiebeleid te verminderen heeft de Werkgroep Geneesmiddelentekorten een aantal maatregelen met verzekeraars afgesproken. Behalve het eerder aanwijzen van preferente middelen en voor een langere periode aanwijzen, met mogelijkheid van verlenging, geven zorgverzekeraars aan dat zij meer en eerder het gesprek aan gaan met leveranciers in geval van leveringsproblemen. Een gevolg hiervan kan zijn dat die leveranciers in de toekomst worden uitgesloten bij de aanbesteding. Ook is er een zorgverzekeraar die alleen een ander middel als preferent aanwijst, wanneer de prijs substantieel lager is. Het is nog te vroeg om de effecten op lange termijn te kunnen beoordelen, maar de genoemde cijfers zouden een indicatie kunnen zijn dat de ingezette maatregelen om de effecten van het preferentiebeleid op leveringsproblemen te verminderen, effect beginnen te sorteren.
Bedacht moet worden dat niet sprake is van één preferentiebeleid; elke verzekeraar vult dit anders in. Er zijn, zo blijkt mij, ook verzekeraars zonder preferentiebeleid. Behalve het preferentiebeleid van verzekeraars heeft ook het voorkeursbeleid van groothandels en de keuze van apothekers voor bepaalde geneesmiddelen invloed op de markt en op het wisselen van medicatie. Preferentiebeleid kan derhalve niet geïsoleerd worden gezien. Ook bij niet-preferente middelen zijn er leveringsproblemen. Een evaluatie van het preferentiebeleid zou daarnaast ook andere aspecten moeten omvatten, zoals de kostendaling. De generieke geneesmiddelenmarkt heeft mijn aandacht en in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten zal het preferentiebeleid van verzekeraars en het voorkeursbeleid van groothandels en apotheken worden geagendeerd.
Wat bent u voornemens te doen om de negatieve effecten van het preferentiebeleid, zoals omschreven in het rapport, in te dammen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het preferentiebeleid op korte termijn te onderwerpen aan een grondige evaluatie? Zo ja, wanneer bent u dit van plan? Zo neen, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat experts stellen dat de aanpak van topsalarissen in zorg symboolpolitiek is |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat vindt u ervan dat experts de voorstellen van het kabinet om hoge salarissen in de zorg aan te pakken als symbolisch karakteriseren?1
Het voorstel van het kabinet is om de Wet normering topinkomens (WNT) aan te passen, om zo ontwijkconstructies aan te pakken, waarmee de bezoldiging van topfunctionarissen van onderaannemers en gelieerde instellingen ook aan de WNT-norm moeten voldoen. Dat zou ik niet karakteriseren als symbolisch.
Bent u ermee bekend dat topbestuurders in de zorg zichzelf, bijvoorbeeld via winstuitkeringen in besloten vennootschappen (bv's) constructies, extra inkomsten kunnen toe-eigenen bovenop de in de Wet normering topinkomens (WNT) gemaximeerde salarissen?
De WNT en dus ook de voorgestelde wijziging daarvan ziet op het maximeren van de bezoldiging van topfunctionarissen die voortvloeit uit een dienstverband. Bezoldiging uit een dienstverband is uitdrukkelijk iets anders dan winstuitkering. Een winstuitkering van een besloten vennootschap die bij wijze van dividend op aandelen wordt betaald, is geen inkomen uit arbeid en valt daarmee niet onder de bezoldigingsnorm van de WNT. Het kan voorkomen dat een bestuurder naast zijn door de WNT gemaximeerde inkomen uit dienstverband aanvullende inkomsten genereert indien over zijn aandelen in een besloten vennootschap dividend wordt uitgekeerd.
Daarbij benadruk ik dat voor winstuitkering een apart wettelijk kader geldt. De Wet toelating zorginstellingen (WTZi) bepaalt dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating wordt verleend indien die instelling een bij algemene maatregel van bestuur gespecificeerde vorm van zorg aanbiedt. Dit is uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WTZi. Op grond van de WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi kan als vuistregel worden gehanteerd dat winstuitkering is toegestaan voor aanbieders van extramurale zorg maar is verboden voor aanbieders van intramurale zorg. De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) ziet toe op de naleving van de regels over winstuitkering. Zij kan handhavend optreden indien de regels worden overtreden. Ik zie geen aanleiding zelf verder onderzoek te doen.
Is u bekend hoe vaak van deze constructie gebruik wordt gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat uw aangekondigde voorstel – het voorstel om onderaannemers in de zorg binnen de reikwijdte van de WNT te laten vallen – geen oplossing biedt voor bestuurders die los van hun salaris als bestuurder extra inkomsten ontvangen, bijvoorbeeld omdat zij directeur-grootaandeelhouder of aandeelhouder zijn van de betreffende bv? Bent u bereid in de uitwerking van uw wetsvoorstel dit lek te dichten? Zo ja, kunt u dit toelichten. Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb toegelicht, gaat de WNT over de bezoldiging van topfunctionarissen voortvloeiend uit dienstverband en valt dividend onder de reikwijdte van de WTZi. Ik vind het logisch dit onderscheid in wettelijke kaders te handhaven, omdat het verschillende onderwerpen zijn.
Wanneer komt u met uw voor januari 2018 aangekondigde standpunt over winstuitkering in de zorg? Wanneer ontvangt de Kamer de eveneens voor januari 2018 toegezegde onderzoeken naar de schimmige bv-constructies bij zorginstelling Alliade?
Zoals ik in mijn brief van 13 februari 2018 aan uw Kamer heb toegelicht, streef ik ernaar mijn toegezegde standpunt over winstuitkering in de zorg in het voorjaar naar uw Kamer te sturen.2 Ik zal daarbij ter uitvoering van de gewijzigde motie Leijten ook ingaan op de redenen voor zorgaanbieders om te werken met dochterondernemingen.3 Het aanvullende onderzoek naar zorggroep Alliade loopt nog. De IGJ i.o. verwacht het eindrapport dit voorjaar te kunnen afronden.
Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Suijs (hoogleraar accountancy Erasmus Universiteit Rotterdam), dat «er genoeg andere manieren zijn te bedenken om toch meer geld te ontvangen», omdat bestuurders tevens eigenaar zijn van een bv?2
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Hoe kan het dat WNT-toezichthouders niet kijken naar constructies waarmee het maximum toegestane salaris ruim wordt overschreden door bijvoorbeeld het uitkeren van dividend via bv-constructies?
De WNT-toezichthouder is belast met het toezicht op de WNT en daarmee op de bezoldigingsnorm zoals die in de wet is beschreven. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 2 en 3 is dividend geen inkomen uit arbeid en valt daarmee niet onder de bezoldigingsnorm van de WNT. De WNT-toezichthouders hebben derhalve geen bevoegdheid inzake eventuele constructies aangaande inkomen uit dividend.
Waarom heeft u ervoor gekozen om in uw voorstel de antimisbruikclausule niet mee te nemen? Biedt deze clausule niet juist een goede mogelijkheid om bij alle mogelijk toekomstige constructies de WNT te omzeilen? Is een dergelijke clausule niet juist cruciaal om de permanente zoektocht naar ontwijkingsmogelijkheden van de WNT te verzekeren?3
De afdeling Advisering van de Raad van State heeft in 2017 geadviseerd om af te zien van een anti misbruikbepaling. De argumenten van de Raad van State waren dat de voorgestelde algemene anti misbruikbepaling afbreuk doet aan de rechtszekerheid. Daarnaast stelde de afdeling dat het stelsel van de WNT nog te veel in ontwikkeling is, nog te weinig gespecificeerd is in welke gevallen sprake kan zijn van toepassing van de bepaling en onevenredige bewijslast bij de instelling legt om aan te tonen dat van een bepaalde constructie geen sprake is. Deze argumenten in combinatie met de constatering dat de diverse WNT-toezichthouders tot dusverre geen concrete situaties melden waarvoor inzet van de algemene anti misbruikbepaling een oplossing zou kunnen bieden, ten aanzien van bovenmatige bezoldiging, brengt het kabinet tot de conclusie dat er op dit moment geen aanleiding is om alsnog een dergelijke bepaling in de WNT op te nemen.
Deelt u de mening dat een antimisbruikclausule zou helpen bij het creëren van een eenduidig kader over de toepassing van de WNT, namelijk dat het in geen enkel geval is toegestaan de wettelijk vastgestelde norm te overschrijden?
Die mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘EU nagelt Nederland aan de schandpaal vanwege 'agressieve belastingplanning' |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU nagelt Nederland aan de schandpaal vanwege «agressieve belastingplanning»?1
Ja.
Wat zijn de precieze bewoordingen geweest van Eurocommissaris Moscovici? Heeft hij zich op dezelfde manier uitgelaten in uw gesprekken met hem?
De uitspraken van Eurocommissaris Moscovici, waaraan in het artikel van Trouw wordt gerefereerd, zijn gedaan tijdens een persconferentie bij gelegenheid van de presentatie door de Europese Commissie (hierna: de Commissie) van de zogeheten landenrapporten in het kader van het Europees Semester, inclusief de diepteonderzoeken in het kader van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure. Tijdens die persconferentie heeft Eurocommissaris Moscovici verschillende uitspraken gedaan. In sommige van deze uitspraken stelde de heer Moscovici inderdaad dat zeven landen agressieve belastingplanning mogelijk zouden maken. De heer Moscovici heeft zich in zijn gesprek met mij op 5 maart jl. niet op eenzelfde manier uitgelaten. Wel hebben wij tijdens dat gesprek gesproken over de aanpak van belastingontduiking en belastingontwijking door Nederland, zoals verwoord in de brief aan uw Kamer van 23 februari jl.2
Wat is de consequentie van de bewoordingen van Eurocommissaris Moscovici? Wordt Nederland nu op de «zwarte lijst» geplaatst?
De consequentie van de bewoordingen van de heer Moscovici is niet dat Nederland nu op de EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties in belastingzaken (hierna: de EU-lijst) wordt geplaatst. Nederland hoort ook niet thuis op een dergelijke EU-lijst, omdat Nederland ruimschoots voldoet aan alle EU-standaarden in het kader van de EU-lijst. Nederland zal ook de strengere normen die gelden voor de EU-lidstaten voortvarend en verdergaand dan de EU-minimumstandaarden in de richtlijnen implementeren. Deze eisen betreffen:
Wat is uw reactie op de mening van Eurocommissaris Moscovici? Waarom heeft Nederland niet net zoals België en Luxemburg eerder duidelijk gereageerd?
In mijn brief aan uw Kamer van 23 februari jl. heb ik uitgelegd dat de keerzijde van een belastingstelsel zoals het Nederlandse, dat rekening houdt met internationaal opererende bedrijven, is dat het ook ontvankelijk kan zijn voor structuren die de belastinggrondslag uithollen. Ik heb in dezelfde brief aangegeven dat het kabinet belastingontduiking en belastingontwijking wil aanpakken en dat dit voor mij een beleidsspeerpunt is. Ik heb daarbij opgemerkt dat internationaal de afgelopen jaren belangrijke stappen zijn gezet in de aanpak van belastingontduiking en belastingontwijking, waarbij Nederland zich actief en positief heeft opgesteld. De Europese richtlijnen tegen belastingontwijking worden de komende tijd in nationale wetgeving omgezet. Daarnaast treft het kabinet nationaal maatregelen ter bevordering van transparantie en worden bronbelastingen op dividend, rente en royalty’s naar zogenoemde landen met een laag winstbelastingtarief en in misbruiksituaties geïntroduceerd. Ook wil dit kabinet – onder meer via het zogenoemde Multilateraal Verdrag – antimisbruikbepalingen in verdragen opnemen om te voorkomen dat het (uitgebreide) Nederlandse verdragennetwerk oneigenlijk wordt gebruikt. Het mag duidelijk zijn dat al deze inspanningen en de tastbare resultaten die we al hebben geboekt geen enkele grond bieden om Nederland als belastingparadijs te kwalificeren en dat het beeld dat Nederland zou meehelpen aan agressieve belastingplanning, laat staan aan belastingontduiking, niet terecht is.
Dat een hardnekkig beeld bestaat dat Nederland het internationale bedrijven fiscaal gemakkelijk zou maken belasting te ontwijken, draagt eraan bij dat de reactie van de buitenwereld op de ambitie van het kabinet met betrekking tot het aanpakken van belastingontduiking en belastingontwijking dikwijls nog «eerst zien, dan geloven» is. In die zin heb ik de reactie van Eurocommissaris Moscovici ook begrepen. In ons gesprek op 5 maart jl. heb ik de maatregelen in de brief van 23 februari jl. aan hem uitgelegd, waarop hij aangaf deze uitleg als nuttig te hebben ervaren. In de landenrapporten erkent de Commissie ook dat Nederland goed op weg is met de aanpak van belastingontduiking en belastingontwijking. Dat ook elders de brief van 23 februari jl. positief wordt ontvangen blijkt ook uit de reactie van directeur belastingbeleid Pascal Saint-Amans van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Op een seminar op het Ministerie van Financiën op 22 maart jl. gaf hij aan dat de brief hem als muziek in de oren klinkt en dat het nieuwe Nederlandse beleid echt een fundamentele wijziging is ten opzichte van het verleden.
Kunt u hard en helder afstand nemen van de suggestie dat Nederland een belastingparadijs zou zijn, of dat het zou meehelpen aan agressieve belastingplanning? Bent u bereid dat hierbij te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een dergelijke kwalificatie een belediging is aan het adres van miljoenen hardwerkende ondernemers, werknemers en Nederlanders, die hier weg worden gezet als ware zij medeplichtig aan illegale praktijken zoals belastingontduiking?
Zie antwoord vraag 4.
Is het toeval dat Eurocommissaris Moscovici slechts kleine landen aanwijst als landen die zouden meewerken aan agressieve belastingplanning? Is het werkelijk zo dat een land als Frankrijk geen enkele vorm van belastingprikkel kent?
De uitspraken van Eurocommissaris Moscovici komen voor zijn rekening. Belastingprikkels hoeven overigens niet altijd negatief te zijn en agressieve belastingplanning te bevorderen. Zij komen in elk belastingstelsel voor, bijvoorbeeld met het oog op het bevorderen van innovatie of van werkgelegenheid. In het Forum on Harmful Tax Practices van de OESO en de Europese Gedragscodegroep beoordelen landen elkaars belastingmaatregelen om vast te stellen of sprake is van schadelijke belastingconcurrentie. Indien dat het geval is moet het land in kwestie de belastingmaatregel aanpassen of intrekken. Zo dient bijvoorbeeld Frankrijk zijn patentbox nog aan te passen aan de internationaal gemaakte afspraken.
Is Eurocommissaris Moscovici het regeerakkoord en uw brief van 23 februari 2018 ontgaan, waarin zeer ambitieuze maatregelen genomen worden om belastingontduiking tegen te gaan? Zo ja, zou het raadzaam zijn hem deze documenten alsnog te sturen?2
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u Eurocommissaris Moscovici erop gewezen dat Nederland een net zo ambitieuze aanpak in het toezicht op de naleving van de begrotingsregels uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), eveneens zijn verantwoordelijkheid, zou waarderen, als dat hij nu doet in het beoordelen van de landelijke belastingstelsels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was zijn reactie?
Mijn gesprek met Eurocommissaris Moscovici op 5 maart jl. ging hoofdzakelijk over belastingonderwerpen. Hoewel het kabinet hecht aan strikte naleving van de begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact, is de handhaving ervan, om deze reden, in dit gesprek niet aan bod gekomen.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van het SGP net zozeer schade toebrengt aan de rechtvaardigheid, eerlijke concurrentie in de interne markt verhindert en de rekening voor de Europese belastingbetalers verhoogt? Hoe is Eurocommissaris Moscovici van plan dit probleem aan te pakken?
Het moge bekend zijn dat het kabinet een voorstander is van strenge naleving en handhaving van de begrotingsregels uit het SGP. Als lidstaten hun begroting op orde hebben draagt dat bij aan de stabiliteit van individuele lidstaten en de eurozone als geheel. Het SGP is ook door de lidstaten gezamenlijk afgesproken. De Commissie dient binnen de regels van het SGP te opereren. Toepassing van deze regels, zoals vastgelegd in artikel 126 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en nader gespecificeerd in verordeningen, is echter geen automatisme. Vanaf het Verdrag van Maastricht in 1992 is er binnen de regels ruimte voor beoordeling geweest. Hoewel de Commissie een zekere mate van bewegingsruimte heeft bij de beoordeling van lidstaten, en er goede redenen kunnen zijn voor flexibiliteit, is het wel zaak dat de Commissie de regels consistent toepast en als objectieve scheidsrechter opereert. Het is essentieel voor de geloofwaardigheid van de regels dat de Commissie er niet voor terugdeinst stappen te zetten, indien de begrotingssituatie in lidstaten daar aanleiding toe geeft. De Commissie moet ervoor waken dat de uiteindelijke doelstelling van het SGP, houdbare overheidsfinanciën, niet in het geding komt.
Deelt u de mening dat de Luxemburgse premier Bettel dat het «aan de schandpaal nagelen» van deze landen niet bedoeld mag zijn om harmonisering van Europese belastingen te pushen?3
Zoals reeds gesteld komen de uitspraken van Eurocommissaris Moscovici voor zijn rekening. Ik weet dan ook niet wat er met deze uitspraken is beoogd. Het is bekend dat Nederland terughoudend staat tegenover de C(C)CTB.5
Is het toeval dat de aangesproken landen grotendeels ook de meest kritische landen zijn op harmonisering van belastingen, bijvoorbeeld bij de Common Corporate Tax Base (CCTB) of de Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB)?
Zie antwoord vraag 11.
De stormloop op grond voor zonneparken |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stormloop op grond voor zonneparken»?1
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de «run op grond» door buitenlandse investeerders, waarbij het vooral gaat om gras- en akkerland? Wat betekent dit voor grondprijzen en voor de beschikbaarheid van schaarse landbouwgrond? Wat zijn de gevolgen voor met name jonge boeren die willen investeren in bedrijfsuitbreiding of grondgebondenheid? Wat zijn de gevolgen voor de biodiversiteit, bijvoorbeeld voor het behoud van weidevogels?
Toenemende interesse in landbouwgrond voor de opwek van zonne-energie kan lokaal effect hebben op grondprijzen. Ik vind het in dit kader van belang dat we in Nederland zorgvuldig omgaan met goede landbouwgronden en dat dat wordt betrokken bij de ruimtelijke afwegingen voor de plaatsing van zonnepanelen.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij gemeenten en provincies. Bij die afweging kunnen zij gebruik maken van de «ladder voor duurzame verstedelijking» die in de ruimtelijke ordening wordt gebruikt om efficiënt ruimtegebruik te stimuleren. Deze komt er voor zonneparken als stedelijke functie in essentie op neer dat het in gebruik nemen van landbouwgrond de laatste optie is2.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in 2015 voor grondgebonden zonneparken een verkenning gedaan naar afwegingskaders rond locatiekeuze en ruimtelijke inpassing in Nederland3. Gemeenten kunnen hier gebruik van maken. Een toenemende interesse voor grond voor de opwek van zonne-energie kan lokaal effect hebben op de grondprijzen en daarmee op de mogelijkheden van boeren die willen investeren in bedrijfsuitbreiding of grondgebondenheid.
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de effecten van zonnepanelen op de biodiversiteit. Wel is bekend dat vleermuizen hinder ondervinden van panelen die in een plat vlak worden geplaatst. Ook is bekend dat het gebrek aan licht onder zonnepanelen effect heeft op het leven onder deze panelen. Het slim plaatsen van zonnepanelen kan mogelijk bijdragen aan meer biodiversiteit als de gronden eronder extensiever worden gebruikt worden dan voorheen. Hoe weidevogels op zonnevelden reageren is onbekend.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de afspraak in het Klimaatakkoord van Parijs om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen zonder de voedselproductie in gevaar te brengen? Op welke manier wilt u invulling geven aan deze afspraak?
Het onderwerp voedselzekerheid heeft een belangrijke plaats in het klimaatverdrag van Parijs. In het verdrag staat dat we klimaatverandering moeten tegengaan, mede vanwege de negatieve effecten die klimaatverandering heeft op onze voedselzekerheid. Tegelijk stelt het verdrag dat de voedselproductie niet in gevaar mag komen. Daarom weegt het kabinet effecten op voedselzekerheid mee bij het formuleren van beleid voor het aanpassen aan klimaatverandering en het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Dit heeft nadrukkelijk de aandacht in het kader van de gesprekken over het klimaatakkoord. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt de forse uitbreiding van zonneweides zich tot de vele onbenutte daken van woningen, bedrijven, scholen en publieke gebouwen? Deelt u de mening dat het benutten van daken voor zonne-energie prioriteit moet hebben? Kent u de zogenaamde «solar-ladder» van branchevereniging HollandSolar, waarbij landbouwgrond één van de laatste opties zou moeten zijn? Ziet u kansen om eerst daken en vervolgens andere soorten grond te benutten, bijvoorbeeld rondom infrastructuur van Rijkswaterstaat of op oefenterreinen van Defensie?2
Zie mijn antwoord bij vraag 2. Ik deel de mening dat het wenselijk is als daken van gebouwen en niet-productieve gronden zoveel mogelijk worden benut. En ik juich het toe als gemeenten en provincies een actief stimuleringsbeleid voeren voor het bevorderen van opwek op daken, onproductieve gronden en meervoudig te gebruiken oppervlakten.
Bij het beschikbaar krijgen van locaties voor de opwek van duurzame energie zal het Rijk ook kijken naar wat er mogelijk is op het eigen vastgoed (gronden en gebouwen) en zoek ik naar mogelijkheden om deze opwek verder te versnellen. Hier geldt net als bij landbouwgronden de vraag of en zo ja hoe je dit kunt combineren met de primaire functie van dit vastgoed. Mede in het licht van Klimaatakkoord zal ik u voor de zomer van 2018 informeren over de aanpak om de opwek van duurzame energie op rijksvastgoed verder te versnellen.
Wat is de uitkomst van de prijsvraag van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over innovatieve ontwerpen voor agrarische zonnesystemen? Hoe worden deze innovaties verder opgepakt?
De prijsvraag van RVO had als doel om meer en betere zonne-energie oplossingen te vinden voor agrarische gebieden waarbij de agrarische functie mogelijk blijft en de agrarische opbrengst niet of weinig wordt beperkt. De inzendingen hebben laten zien dat er verschillende manieren zijn om zonne-energie te combineren met landbouw5. Deze benadering sluit aan bij de ladder zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. De prijsvraag leverde slimme mogelijkheden op voor functie-combinaties. Achterliggende gedachte is dat dit ondernemers en decentrale overheden stimuleert om hier verder over na te denken.
Een aantal van de ontwerpen uit de prijsvraag betreffen nieuwe zonsystemen die nog niet standaard in de markt beschikbaar zijn. De innovatieregelingen zoals TKI regeling urban energy, regeling hernieuwbare energie en regeling demonstratie energie-innovatie bieden marktpartijen ondersteuning om de ontwerpen verder te ontwikkelen en naar de markt te brengen. Ik heb naar aanleiding van deze vragen aan RVO gevraagd om deze regelingen -voor zover dat nog niet is gebeurd- bij de prijswinnaars onder de aandacht te brengen.
Of en in welke vorm deze ontwerpen in de praktijk verder worden opgepakt, hangt ervan af of dit voor ondernemers interessante business-cases oplevert en hoe decentrale overheden hier op sturen.
Welke mogelijkheden ziet u om de inpassing van zonneweides te verbeteren, bijvoorbeeld via tijdelijke constructies en inpassing van maatregelen die de biodiversiteit bevorderen?
Zonneweides kunnen net als de meeste andere vormen van hernieuwbare energie-opwek veel impact hebben op de lokale omgeving en het landschap. Dit betekent in ons dichtbevolkte land dat het zorgvuldig en verantwoord inpassen hiervan bepalend zal zijn om de klimaatdoelstellingen voortvarend te realiseren.
Hoe deze inpassing het beste kan plaatsvinden is maatwerk en vergt daarom een lokale afweging. In gemeentelijk en provinciaal beleid kunnen regionale en landelijke ambities worden vertaald naar randvoorwaarden voor verantwoorde realisatie. Hierin kunnen afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de duur van (tijdelijke) functiewijziging of behoud van biodiversiteit.
Daarnaast wil ik opmerken dat het goed inpassen van energieprojecten niet kan zonder inzicht in de belangen, wensen en ideeën van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden. Recent hebben 27 partijen de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten ondertekend. Zij slaan de handen ineen om te leren hoe dit proces verder kan worden verbeterd. Voor projecten op het gebied van zonne-energie is daarbij een aparte werkgroep in het leven geroepen.
Bent u bereid om dit onderwerp bij de vorming van het nationaal Klimaat- en Energieakkoord op de agenda te zetten en te zoeken naar oplossingen om de uitbreiding van zonne-energie te bevorderen zonder de voedselproductie in Nederland te bedreigen, bijvoorbeeld door middel van de «solar-ladder»?
Bij het realiseren van de energietransitie is een goede ruimtelijke inpassing van de verschillende vormen van duurzame energieopwekking van groot belang. Het Rijk zal dit agenderen in de sectorale tafels van het Klimaatakkoord, waaronder de tafel elektriciteit. Daarbij zal ik tevens aandacht vragen voor een zorgvuldige afweging van functies en hoe deze optimaal kunnen worden gecombineerd.
De btw-vrijstelling voor denksporten |
|
Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het arrest van 26 oktober 2017 waarin het Europees Hof heeft verklaard dat een activiteit zoals wedstrijdbridge, die wordt gekenmerkt door een te verwaarlozen lichamelijke component, niet onder het begrip «sport» valt in de zin van artikel 132, lid 1, onder m, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn als door dit arrest denksportbonden en -verenigingen in Nederland, die bij elkaar bijna 150.000 actieve leden hebben, financieel nadeel ondervinden en/of een afname van het ledental ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Als denksportbonden en -verenigingen financieel nadeel en/of een afname van het ledental ondervinden, vind ik dat een onwenselijk gevolg van het arrest. In hoeverre er beleidsruimte is om de negatieve gevolgen van het arrest te voorkomen wordt met de sportbonden en NOC-NSF onderzocht.
Klopt het dat bonden en verenigingen binnen de denksport, zoals bridge, schaken en dammen, door de sportvrijstelling (artikel 11, eerste lid, sub e, Wet op de omzetbelasting 1968) en de vrijstelling van leveringen en diensten van bijkomstige aard (artikel 11, eerste lid, sub v, Wet op de omzetbelasting 1968) nu veelal geen btw hoeven af te dragen en dat door het vervallen van de sportvrijstelling wel zullen moeten? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Wet op de omzetbelasting 1968 («Wet OB») kent in artikel 11, lid 1, onderdeel e een vrijstelling voor de diensten van organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen. Vóór het arrest van 26 oktober 2017 werden denksporten in Nederland aangemerkt als sport in de zin van dit artikel. Denksportbonden of -verenigingen vielen onder de genoemde vrijstelling en hoefden geen btw af te dragen over de door hen verrichte prestaties als sportorganisatie. In samenhang met deze vrijstelling waren op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel v, Wet OB tot bepaalde grensbedragen ook bijkomende fondswervende activiteiten door denksportorganisaties vrijgesteld van btw.
Het Europees Hof heeft in het arrest van 26 oktober 2017 beslist dat een activiteit die wordt gekenmerkt door een te verwaarlozen lichamelijke component, zoals wedstrijdbridge, niet onder het begrip «sport» valt. Gelet op de motivering van het arrest, geldt dit ook voor andere denksporten zoals schaken en dammen.
De uitspraak heeft tot gevolg dat diensten en leveringen door denksportorganisaties niet meer onder de sportvrijstelling vallen. Daarmee zijn de prestaties van denksportorganisaties btw-belast naar het algemene tarief. Daarnaast is het toegang verlenen tot denksportevenementen ook belast naar het algemene tarief. Verder betekent het niet (meer) kwalificeren als sport dat denksportorganisaties geen gebruik meer kunnen maken van de btw-vrijstelling voor fondswervende (kantine)activiteiten en het verlaagde tarief voor de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties.
Hier staat wel tegenover dat denksportorganisaties recht op aftrek van voorbelasting hebben.
Welke financiële gevolgen (gemiddeld) kan het vervallen van de sportvrijstelling in de btw hebben voor denksportverenigingen, zoals bridge, schaken en dammen?
Door het vervallen van de sportvrijstelling moeten denksportverenigingen btw af gaan dragen over de contributie. Daar tegenover staat dat de verenigingen en nationale bonden recht op vooraftrek van btw krijgen. Dit leidt per saldo tot een budgettaire opbrengst van naar schatting € 1 miljoen. Per vereniging kan de lastenverzwaring oplopen tot honderden euro’s en per lid betekent dit een lastenverzwaring van gemiddeld € 5–10 per jaar.
Deelt u de mening dat voor zowel andere belastingen (zoals vennootschapsbelasting) als voor niet-fiscale aspecten denksporten, zoals bridge, schaken en dammen, gewoon als sport gezien moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof vormen de in de BTW-richtlijn 2006 vermelde begrippen autonome, communautaire begrippen. Met andere woorden, het begrippenkader van de omzetbelasting staat los van dat van andere belastingen of het nationale civiele recht. Het arrest heeft in beginsel dus geen gevolgen voor andere belastingen en/of niet-fiscale aspecten. Zo blijft voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting doorslaggevend of een activiteit kwalificeert als het drijven van een onderneming en speelt de kwalificatie als sport voor de btw daarbij geen rol.
Klopt het dat het Europees Hof in het arrest heeft aangegeven dat een activiteit met een te verwaarlozen lichamelijke component in voorkomend geval onder het begrip «culturele diensten» kan vallen, wanneer zij, gelet op de beoefening en de geschiedenis ervan en op de tradities waarvan zij deel uitmaakt, in een bepaalde lidstaat een dermate grote plaats in het sociale en culturele erfgoed van het land inneemt dat zij als een onderdeel van de cultuur van dat land kan worden beschouwd?
In het arrest heeft het Hof opgemerkt dat de conclusie dat een activiteit zoals wedstrijd bridge, die wordt gekenmerkt door een te verwaarlozen lichamelijke component, niet onder het begrip «sport» in de zin van artikel 132, lid 1, onder m van de richtlijn valt, niet vooruitloopt op het antwoord op de vraag of een dergelijke activiteit in voorkomend geval onder het begrip «culturele diensten» in de zin van artikel 132, lid 1, onder n van de richtlijn kan vallen. Het Hof heeft zich derhalve niet uitgesproken over het antwoord op de vraag of denksporten binnen het begrip «culturele diensten» vallen, maar laat dat aan de beoordeling van de lidstaten over.
Klopt het dat voor de toepassing van de vrijstelling voor culturele diensten het van belang is dat de aard van de activiteiten gericht is op bescherming van sociale risico’s? Deelt u de mening dat dit voor denksporten, zoals bridge, schaken en dammen, het geval is, aangezien denksporten vereenzaming tegengaan2 3, de geestelijke vermogens en leerprestaties verbeteren4 en voor alle doelgroepen toegankelijk zijn?
Ik deel de mening dat het beoefenen van denksporten in verenigingsverband voor alle doelgroepen toegankelijk is, vereenzaming kan tegengaan en geestelijk vermogens en leerprestaties kan verbeteren. Daarmee staat naar mijn mening echter nog niet vast dat denksporten kwalificeren als een activiteit van culturele aard als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel f van de Wet OB. Deze vrijstelling dient namelijk te worden uitgelegd in het licht van artikel 132, lid 1, letter n van de BTW-richtlijn. Volgens die bepaling verlenen lidstaten vrijstelling voor bepaalde culturele diensten door instellingen die door de lidstaat zijn erkend. In bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 zijn instellingen opgenomen die leveringen of diensten van culturele aard verrichten. Denksportverenigingen zijn niet opgenomen in deze bijlage. Het lopende overleg met de denksportbonden en NOC-NSF is gericht op het verzamelen van informatie om te kunnen beoordelen of denksportverenigingen wel in bijlage B kunnen worden opgenomen zodat hun activiteiten btw-vrijgesteld blijven. De constructieve gesprekken hierover bevinden zich op dit moment in een beginstadium. Mijn inzet is er daarbij op gericht om de mogelijkheden voor een btw-vrijstelling in kaart te brengen en indien mogelijk te benutten. In dit stadium kan ik echter op het eindresultaat nog niet vooruit lopen. Ik streef er echter wel naar uw kamer voor het zomerreces hierover nader te informeren.
Deelt u de mening dat denksporten in Nederland om bovenstaande redenen een sociaal en cultureel belang dienen, maar ook omdat denksportbonden en verenigingen geen winst beogen en niet in concurrentie met derden wordt getreden?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de denksport onder de sociaal culturele vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting te brengen, zodat de btw-vrijstelling met zo weinig mogelijk administratieve lasten kan worden gecontinueerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 7.
Onterecht betaalde uitkeringen door het UWV |
|
Dennis Wiersma (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onterecht uitbetaalde uitkeringen kostten de samenleving 175 miljoen euro»?1
Ja.
Wat is hiervan de oorzaak en in welke mate is hier sprake van fraude?
In de periode 2013–2017 heeft UWV circa € 420 miljoen aan vorderingen opgelegd die betrekking hebben op fraude. Bij fraudevorderingen betreft het benadelingsbedragen (onterecht betaalde uitkeringen) en opgelegde boetes als gevolg van overtreding van de inlichtingenplicht2. De € 420 miljoen is opgebouwd uit een benadelingsbedrag van circa € 310 miljoen en € 110 miljoen aan opgelegde boetes. Van de benadelingsbedragen en boetes die in 2013 door het UWV zijn opgelegd is na vijf jaar 72,6 procent geïncasseerd. De verwachting is dat dit percentage verder oploopt, omdat uitvoeringsinstanties de fraudevorderingen minimaal tien jaar moeten terugvorderen.
Andere oorzaken van vorderingen zijn bijvoorbeeld administratieve fouten en het verrekenen van inkomsten en voorschotten. Bij het verrekenen van inkomsten betreft het veelal een correctie van het door de uitkeringsgerechtigde opgegeven inkomen met het inkomen dat later in de polisadministratie staat.3 Als het opgegeven inkomen lager is dan het uiteindelijke inkomen in de polisadministratie, vindt er een vordering plaats.
Het UWV spant zich in om zoveel mogelijk vorderingen te innen. In sommige gevallen is het echter niet mogelijk om alle uitstaande bedragen volledig te innen. Het UWV moet immers de beslagvrije voet te allen tijde respecteren en kan, onder voorwaarden, meewerken aan een schuldregeling. Daarnaast kunnen er situaties zijn waarbij vorderingen niet meer kunnen worden geïnd, zoals bij overlijden.
Deelt u de mening dat fraude nooit mag lonen en iedere gefraudeerde euro in principe terugbetaald dient te worden?
Ik ben van mening dat iedere gefraudeerde euro in principe terugbetaald moet worden. In de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) is daarom geregeld dat overtreders het onrechtmatig verkregen voordeel altijd moeten terugbetalen. Daarnaast moet er bij een overtreding een boete worden opgelegd of een waarschuwing worden gegeven. Dat is van belang om het draagvlak voor onze sociale voorzieningen te behouden.
Constaterende dat er de afgelopen jaren fors is geïnvesteerd om de aanpak van fraude door het UWV te intensiveren, kunt u precies aangeven wat er met dat geld gedaan is?
In 2013 is voor de periode 2014–2017 jaarlijks gemiddeld € 23,5 miljoen toegevoegd aan het budget van UWV om handhavingsactiviteiten te intensiveren. Deze intensivering zag overigens niet op het verhogen van de incassoratio, maar op de volgende onderdelen:
Het programma is inmiddels afgerond. Een tweetal onderdelen zijn eerder beëindigd. Het onderdeel preventie en controle bij werkzoekenden vanwege tegenvallende resultaten. Wel zijn elementen uit dit traject met een verbeterde insteek opgenomen in het persoonlijke dienstverleningsprogramma van UWV, waar de resterende middelen voor zijn ingezet. Voor het beëindigde onderdeel fraudesignalen gold dat het oppakken van interne en externe fraudesignalen gerealiseerd kon worden met de bestaande capaciteit en binnen het budget van UWV. Dit was onder meer het gevolg van de inkomensverrekening in de Wwz, waardoor het aantal nieuwe signalen sterk afnam. Het onderdeel gefingeerde dienstverbanden is vanwege goede resultaten als regulier onderdeel opgenomen in de werkzaamheden en het bestaande budget van UWV.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er bij onterecht betaalde uitkeringen eerder ingegrepen wordt en mensen niet onnodig geconfronteerd worden met een stapeling aan boetes die zij vervolgens niet terug kunnen betalen?
Het UWV probeert zoveel mogelijk te voorkomen dat er teveel uitkering wordt betaald. Om overtredingen te voorkomen voert UWV onder andere een communicatiestrategie om uitkeringsgerechtigden bekend te maken met en te wijzen op hun plichten. Dit gebeurt digitaal en in persoonlijke gesprekken.
Daarnaast maakt het UWV zoveel mogelijk gebruik van gegevens waar het UWV zelf al over beschikt. Een voorbeeld is de inkomensverrekening in de Wwz. Het aantal opgelegde boetes is hierdoor gedaald, maar zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, betekent deze systematiek soms ook dat de opgegeven inkomsten achteraf gecorrigeerd moeten worden en het verschil terug wordt gevorderd. Het UWV neemt in deze gevallen contact op met de uitkeringsgerechtigde om nieuwe vorderingen te voorkomen. Daarnaast probeert het UWV fraude eerder te detecteren door met bestandkoppelingen signalen van mogelijke fraude te genereren en door de fraudealertheid van medewerkers te verbeteren.
Met betrekking tot de boeteoplegging geldt dat met de per 1 januari 2017 gewijzigde Fraudewet, het UWV, de SVB en gemeenten rekening moeten houden met de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) omstandigheden van de betrokkene. Bij de boeteoplegging wordt dus onder andere rekening gehouden met de financiële situatie en afloscapaciteit om te voorkomen dat boetes niet betaald kunnen worden. Ook kan voor wat betreft de bestuurlijke boete onder voorwaarden worden meegewerkt aan een schuldregeling. De onterecht betaalde uitkering moet altijd worden terugbetaald.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat iedere gefraudeerde euro teruggevorderd gaat worden?
Uitvoeringsorganisaties zijn bij fraudevorderingen wettelijk tien jaar verplicht om de bedragen te innen. De uitvoeringsinstanties spannen zich in om zoveel mogelijk onterechte uitkeringen en boetes terug te vorderen. Het UWV maakt bijvoorbeeld gebruik van betalingsregelingen en/of verrekening met de uitkering om zo veel mogelijk bedragen te innen. In het uiterste geval gaat UWV over tot loonbeslag of het inschakelen van een deurwaarder.
Het bericht dat ministeries niet open zijn over de contacten met de tabaksindustrie |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht «Ministeries verzwijgen nog altijd gevoelige contacten met de tabaksindustrie»?1
De rijksoverheid is zeer terughoudend als het gaat om contact met de tabaksindustrie en staat enkel contact toe over uitvoeringstechnische kwesties. De rijksoverheid wil transparant zijn over deze contacten. Elk ministerie publiceert daarom de eigen documenten over contacten met de tabaksindustrie op de site: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/transparant-over-contact-tabaksindustrie
Ik erken dat een deel van de contacten tussen ministeries en de tabaksindustrie nog niet was geopenbaard. De Belastingdienst/Douane werkt als uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Financiën aan een update van deze informatie. Het Ministerie van VWS en het Ministerie van EZK hebben inmiddels de betreffende documenten gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Daarnaast worden documenten pas gepubliceerd, wanneer de discussie hierover is afgerond. Zo worden documenten over bijvoorbeeld het voornemen om een uitstalverbod te verplichten pas gepubliceerd, nadat de internetconsultatie hierover is afgesloten.
Waarom zijn de contacten met de tabaksindustrie niet goed geregistreerd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorg over het niet-registreren van contacten met de tabaksindustrie? Deelt u de mening dat dit ingaat tegen de afspraak dat alle contacten moeten worden vastgelegd in het Transparantieregister Zorg? Wanneer kunnen we openheid verwachten over de niet-geregistreerde contacten?
Ik deel uw mening dat alle contacten met de tabaksindustrie openbaar moeten worden gemaakt. De Belastingdienst/Douane, uitvoeringsinstantie van het Ministerie van Financiën, heeft inmiddels nagenoeg al het mailverkeer, de agenda’s en verslagen aangeboden aan de webredactie van het transparantieregister om in dat register op te nemen. Nog een enkel document zal geplaatst moeten worden, dit zal naar verwachting binnen een maand zijn afgerond.
Hoe zorgt u ervoor dat toekomstige contacten wel per ommegaande in het transparantieregister worden opgenomen?
Het Ministerie van VWS heeft op 10 november 2015 alle gemeenten, provincies en ministeries geïnformeerd over het belang van transparantie over contacten met de tabaksindustrie. Het Ministerie van VWS zal nu er gemeenteraadsverkiezingen zijn geweest opnieuw alle gemeenten, provincies en departementen in een brief
attenderen op artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en de daaruit voortvloeiende verplichting contacten met de tabaksindustrie te publiceren.
Het niet publiceren van de Donorwet |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Donorwet, zoals aangenomen door de Eerste Kamer der Staten-Generaal op 13 februari 2018, nog altijd niet gepubliceerd is in het Staatsblad, terwijl later aangenomen wetgeving (zoals de Wet terugvordering staatssteun) al wel gepubliceerd is?1
Ja.
Waarom bent u nog niet overgegaan tot publicatie? Kunt u een uitvoerige toelichting geven?
Anders dan bij een «gewoon» wetsvoorstel waarbij het initiatief van het kabinet komt, moet een initiatiefvoorstel voordat het kan worden bekrachtigd en gepubliceerd eerst in de ministerraad worden behandeld. Bij een wetsvoorstel waarbij het initiatief van het kabinet komt, zijn bijvoorbeeld zaken als financiën en communicatie al meegenomen in het voorstel. Dat is hier niet het geval en daarover zal dus in de ministerraad nog moeten worden gesproken. In reactie op het ordedebat van 13 maart jongstleden bevestig ik mijn voornemen om de financiële dekking van de kosten te betrekken bij de voorjaarsbesluitvorming over de begroting van 2019. Zoals aangegeven in mijn brief van 13 februari jongstleden2, stel ik alles in het werk om de wet tijdig en zorgvuldig te implementeren. Dat begint bij een goede voorbereiding in de ministerraad.
Daarbij hecht ik eraan zelf bij de bespreking in de ministerraad aanwezig te zijn omdat ik verantwoordelijk ben voor de uitvoering van de wet.
Kunt u aangeven wat de afgelopen jaren een gebruikelijke termijn tussen goedkeuring door de Eerste Kamer en publicatie in het Staatsblad was?
Op basis van een telling van de VWS (Rijks)wetten die in 2015 tot heden zijn gepubliceerd, exclusief de begrotingswetten, kom ik op 33 wetten met een gemiddelde van 30 kalenderdagen. Ik merk hierbij nog op dat het hier gaat om «reguliere» wetten die op initiatief van het Kabinet zijn opgesteld en niet om initiatiefwetten.
Realiseert u zich dat door verlate publicatie het organiseren van een wettelijk toegestaan raadgevend referendum gehinderd wordt?
De kwalificaties «verlate publicatie» en «bewust vertraagd» suggereren dat het kabinet niet op tijd is met vaststelling van het wetsvoorstel. Dat is niet aan de orde. De behandeling van de Donorwet heeft laten zien dat het hier om een onderwerp gaat dat met grote zorgvuldigheid moet worden behandeld en, zoals hiervoor al aangegeven, begint dit met een goede voorbereiding van de bespreking ervan in de ministerraad. Dit gezegd hebbende, zal het voorstel zo snel mogelijk geagendeerd worden in de ministerraad.
Kunt u zich maximaal inspannen om zo snel mogelijk over te gaan tot publicatie van de Donorwet in het Staatsblad, omdat nu de schijn ontstaat dat het publiceren van de Donorwet bewust vertraagd is om zo het organiseren van een referendum te bemoeilijken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u, gegeven de tijdsdruk, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.