Het rapport Breaking the Barriers to the Circular Economy |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Breaking the Barriers to the Circular Economy», waaruit blijkt dat de circulaire economie nog onvoldoende momentum heeft?1
Ja.
Neemt u de geconstateerde knelpunten (te lage grondstofprijs, gebrekkige consumentenkennis en tekortschietende gedragsverandering) serieus? Hoe gaat u deze knelpunten oplossen?
De genoemde knelpunten en belemmeringen neem ik serieus. Daarom is in het Rijksbrede programma «Nederland circulair in 2050»2 (hierna: het Rijksbrede programma) en het Grondstoffenakkoord opgenomen dat via transitieagenda’s de versnelling van de transitie naar een circulaire economie uitgewerkt wordt. Deze transitieagenda’s worden in januari gepresenteerd. In het Regeerakkoord is aangegeven dat de uitvoering daarvan ter hand genomen wordt. Ik wil de kabinetsreactie op de transitieagenda’s voor de zomer van 2018 aan uw Kamer aanbieden.
Deelt u het standpunt uit het rapport dat de lage prijs voor nieuwe grondstoffen (virgin materials) ten opzichte van gerecyclede grondstoffen een van de grootste barrières is op weg naar een circulaire economie? Zo nee, uit welk onafhankelijk onderzoek blijkt dat de lage prijs geen grote barrière is op weg naar een circulaire economie? Hoe gaat u deze barrière verhelpen?
Zoals in het Rijksbrede programma is aangegeven, is de prijs van grondstoffen een van de factoren die relevant zijn om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. De transitieagenda’s, die op dit moment worden uitgewerkt, besteden aandacht aan de weg waarlangs bestaande belemmeringen aangepakt dienen te worden.
Op welke wijze vermindert het Grondstoffenakkoord het totale (nieuw en gerecycled) grondstofgebruik?
Hiervoor zijn drie doelstellingen in het Rijksbrede programma geformuleerd:
Om de realisatie van de doelstellingen uit het Grondstoffenakkoord te waarborgen, wordt parallel aan het opstellen van de transitieagenda’s een monitoringssysteem ontwikkeld. Hiermee wordt niet alleen de uitvoering van de transitieagenda’s gevolgd, maar ook de mate waarin de maatschappelijke veranderingen doorzetten. Het monitoringssysteem laat dus zien hoe snel de circulaire transitie zich ontwikkelt. Samen met PBL, Universiteit Utrecht, CBS en RIVM wordt dit systeem opgezet. Gelijktijdig met de transitieagenda’s wordt dit pakket in januari 2018 aan uw Kamer aangeboden.
Overigens, zoals toegezegd in de aanbiedingsbrief_ bij het Rijksbrede Programma, zal Uw Kamer jaarlijks een voortgangsrapportage van het Rijksbrede programma ontvangen waarin het kabinet zal ingaan op zowel de uitvoering van de acties als op de voortgang van de transitie.
Deelt u de mening dat met een jaarlijkse besteding van 10 miljard euro aan producten en diensten het Rijk een sterke trendsetter kan zijn bij het stimuleren van een herstel- en hergebruikeconomie?2 Wat zijn de nieuwe doelstellingen die dit kabinet aan het inkoopbeleid stelt? Op welke manier stimuleert het Rijk ook decentrale overheden om de 50 miljard euro die zij jaarlijks besteden in te zetten voor de circulaire transitie?
Ja, circulair inkopen is één van de instrumenten die het kabinet inzet om een circulaire economie te bevorderen. Het Rijk heeft daarin een voorbeeldfunctie en een rol als trendsetter. De afgelopen jaren zijn hierin al diverse stappen gezet, zoals de inkoop van circulaire uniformen door het Ministerie van Defensie en de tijdelijke rechtbank in Amsterdam door het Rijksvastgoedbedrijf. De komende jaren wil het kabinet doorgaan op dit pad en waar mogelijk komen tot verdere grootschalige circulaire inkopen.
Het Rijk staat hierin niet alleen. Een groeiende groep van overheden ziet een belangrijke taak voor zichzelf in het tot stand brengen van een circulaire economie. Vele van hen hebben daarom net als het Rijk het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) ondertekend. Al deze organisaties stellen een actieplan op, gericht op de bredere MVI-thema’s, maar in de meeste gevallen ook op circulair inkopen. Vanuit het Rijk wordt dit ondersteund, onder meer door kennis te verspreiden via het expertisecentrum PIANOo, door een nieuwe Green Deal Circulair Inkopen, door de Circulair Inkopen Academy en door het ondersteunen van Communities of Practice.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Circulaire Economie dat op 13 december 2017 gepland staat?
Ja.
Reddingsmissies op zee |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat Libië geen veilig land is, onder andere omdat vluchtelingen in Libië op grote schaal worden gedetineerd en vanwege de mensensmokkel die circa 390 miljoen dollar per jaar bedraagt? Deelt u de mening dat vluchtelingen niet naar Libië (terug)gestuurd kunnen worden omdat het een schending zou zijn van het principe van non-refoulement?1
Het kabinet deelt de mening dat Libië geen veilig land is. De omstandigheden voor vluchtelingen en migranten zijn slecht. Samen met UNHCR en IOM wordt daarom gewerkt aan de verbetering van deze omstandigheden, registratie en toegang tot medische zorg en voedselvoorziening. Nederland dringt zowel in bilateraal als in multilateraal verband bij de Libische autoriteiten aan op verbetering van de opvang, het aanpakken van straffeloosheid en toegang voor internationale organisaties tot de detentiecentra in Libië. Daarnaast werken Nederland en de EU samen met de Internationale Organisatie voor Migratie aan de vrijwillige terugkeer van migranten naar het land van herkomst. Dat werpt vruchten af: steeds meer migranten kiezen ervoor om vrijwillig terug te keren naar hun thuisland (in 2017 al meer dan 11.000 vanuit Libië).
Uiteindelijk vereist een duurzame oplossing het voorkomen dat migranten überhaupt de noodzaak voelen om via Libië de reis naar Europa te wagen met alle risico’s van dien. De aanpak van grondoorzaken, informatiecampagnes en de strijd tegen mensensmokkel en -handel zijn dan ook integraal onderdeel van de Nederlandse inzet. Daarbij blijft Nederland zich inzetten voor stabilisatie van Libië door o.a. capaciteitsopbouw van lokale overheden, het bij elkaar brengen van de strijdende partijen in Libië onder leiding van de VN en het faciliteren van veiligheidsdialogen.
In het kader van zijn wettelijke taak voert de Libische kustwacht controle uit over de territoriale wateren van Libië en coördineert hij reddingsoperaties in het door Libië ingestelde opsporings- en reddingsgebied dat ook buiten de territoriale wateren ligt. Wanneer de Libische Kustwacht in dit kader migranten onderschept en drenkelingen redt, ligt het in de rede dat zij in Libië aan wal worden gebracht. Van terugsturen van vluchtelingen naar Libië door de EU is geen sprake. De Europese Unie investeert in training van de Libische kustwacht als onderdeel van de opbouw van de Libische staat. Bij deze training is er ook aandacht voor mensenrechten.
Erkent u dat de Europese Unie (EU) investeert in training van de Libische kustwacht en daarmee ondersteuning verleent aan «pull back operaties» waardoor vluchtelingen in Libië vast komen te zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening – gezien het voorgaande – dat de EU medeplichtig is aan het terugsturen van vluchtelingen naar een onveilig land? Welke stappen onderneemt u om hiermee te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het artikel «The Central Mediterranean: European Priorities, Libyan Realities»?2
Ja.
Hoe verklaart u de drastische verlaging van de migratiestroom uit Libië sinds juli 2017, terwijl de migratiestroom naar Libië nauwelijks is afgenomen en het aantal vluchtelingen in officiële detentiecentra niet is toegenomen? Is het mogelijk dat de vluchtelingen zich bevinden in de handen van mensenhandelaren?
Sinds juli 2017 zijn de irreguliere aankomsten van migranten in Italië vanuit Libië afgenomen, ten opzichte van 2016. Niet uitgesloten kan worden dat zich vluchtelingen bevinden onder deze migranten. Redenen voor deze afname zijn de geïntensiveerde inspanningen van de EU en de lidstaten op de gehele centrale mediterrane route, die er onder andere toe geleid hebben dat minder migranten via Agadez naar Libië reizen en meer migranten met hulp van IOM naar hun land van herkomst terugkeren. Ook wordt intensief samengewerkt met nationale en lokale Libische autoriteiten om mensensmokkel tegen te gaan. Mede daardoor treedt de Libische kustwacht intensiever op in haar opsporings- en reddingsgebied.
Libië is een door conflict verscheurd land waar een veelheid aan actoren actief is en waar effectief centraal gezag ontbreekt. Het is dan ook mogelijk dat mensenhandelaren hier misbruik van maken. Berichtgeving van CNN, waarover u eveneens vragen3 hebt gesteld, illustreert dit.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat als zich mensensmokkelaars bevinden onder de Libische kustwacht, die gefinancierd wordt door de EU? Wat wordt er momenteel gedaan om te zorgen dat de Libische kustwacht vrij is van dergelijke corruptie?
De leden van de Libische kustwacht die door de EU worden getraind ondergaan een uitgebreide vetting-procedure, die onder ander wordt uitgevoerd in samenwerking met EuropOL en de inlichtingendiensten van Italië en het Verenigd Koninkrijk. Voorts monitort de EU maritieme operatie EUNAVFOR MED Sophia het optreden van de Libische kustwacht door verzameling van informatie, monitoring op afstand en overleg met de Libische autoriteiten. De monitoring is onder meer gericht op:
Zorgen over mogelijke corruptie en infiltratie van mensensmokkelaars in de Libische kustwacht kaarten Nederland en de EU aan in het kader van de dialoog met de Libische kustwacht, waaronder tijdens de bovengenoemde periodieke overleggen.
Klopt het dat de Libische kustwacht vluchtelingen dwong om mee terug te gaan naar Libië tijdens een reddingsactie door Sea-Watch op internationale wateren, met als gevolg vijf dode migranten?3
Naar de nadere toedracht van het door u genoemde incident doen de lokale Italiaanse autoriteiten onderzoek. Nederland houdt contact met hen hierover.
Op basis van het zeerecht hebben alle schepen een plicht om hulp te verlenen aan eenieder die zij op zee in levensgevaar aantreffen, zoals hier het geval was. De Libische kustwacht heeft een reddingsoperatie uitgevoerd en de geredde personen mee terug genomen naar Libië. De geredde personen vielen onder de rechtsmacht van Libië. Bij het uitvoeren van een reddingsoperatie dienen de mensenrechten van de te redden personen te worden gerespecteerd.
Deelt u de mening dat de Libische kustwacht niet de rechtsmacht heeft om vluchtelingen vanuit reddingsboten terug te nemen uit internationale wateren?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het verdere verloop van deze zaak?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre worden reddingsboten van ngo’s tegengewerkt door zowel de Libische kustwacht als de Italiaanse inlichtingendiensten?
Om de samenwerking te verbeteren heeft Italië met betrokkenheid van de Europese Commissie en Frontex en in samenwerking met een aantal ngo’s een gedragscode opgesteld voor reddingsoperaties op de Middellandse Zee. Hiermee hebben ngo’s zich onder andere gecommitteerd aan de afspraak om de Libische territoriale wateren niet te betreden, tenzij sprake is van een acute noodsituatie. De Libische autoriteiten zijn ten slotte primair verantwoordelijk voor de gang van zaken in de Libische territoriale wateren en ten aanzien van reddingsoperaties in het Libische opsporings- en reddingsgebied dat daar deels buiten ligt. De afspraken in de gedragscode moeten voorkomen dat er informatie verloren gaat die essentieel is in de strijd tegen criminele organisaties die zich onder andere met mensensmokkel bezighouden en dat deze organisaties misbruik maken van de reddingsoperaties door ngo’s. De gedragscode zou ook moeten leiden tot meer inzicht in de wijze waarop reddingsoperaties worden uitgevoerd en hoe deze gefinancierd worden. Ook is opgenomen dat ngo’s, op verzoek van de competente nationale autoriteiten, in zullen stemmen met het toelaten van opsporingsambtenaren op de schepen ten behoeve van onderzoek naar criminele organisaties die zich onder andere bezighouden met mensensmokkel- en handel.
Klopt het dat de Italiaanse inlichtingendienst het reddingschip van Save the Children heeft geïnfiltreerd in een poging om aantijgingen van samenwerking met smokkelaars hard te maken? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar?
Nederland kan geen informatie verstrekken over buitenlandse onderzoeken.
Heeft u contact gehad met Italië over dit incident? Zo ja, wat is er besproken? Zo nee, bent u bereid om te vragen welke bewijzen er zijn voor relaties tussen ngo’s en mensensmokkelaars?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat meer kinderen in een gesloten jeugdinstelling belanden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel in Trouw1 en het bericht van Jeugdzorg Nederland over dat meer kinderen in een gesloten jeugdinstelling belanden?2
Ja.
Kunt u verklaren waarom er in de eerste helft van 2017 maar liefst 12% meer kinderen in een gesloten jeugdinstelling zijn geplaatst dan in de eerste helft van 2014? Deelt u de opvatting dat dit een onbedoelde en onwenselijke ontwikkeling is? Zo ja, kunt u dit verder toelichten? Zo nee, waarom niet?
Jeugdzorg Nederland meldt dat uit de plaatsingsmonitor blijkt dat meer jeugdigen worden geplaatst in jeugdhulpplus. Verder blijkt dat de aantallen geplaatste jeugdigen per regio sterk verschilt.
Ook de cijfers van de beleidsinformatie jeugd over gesloten plaatsingen laten een stijging zien van het aantal cliënten in gesloten jeugdhulp (Jeugdhulpplus+ BOPZ). Hier bedraagt de stijging tussen 1e helft 2016 en 1e helft 2017 6,25%3. Uit de standcijfers gesloten plaatsing blijkt dat er op 30 juni 2017 30 kinderen minder in gesloten plaatsing zijn opgenomen dan op 30 juni 20154. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kinderen korter worden geplaatst en dat de bezettingsgraad voor gesloten opvang daalt.
Kunt u toelichten hoe de stijging van het aantal jongeren in gesloten jeugdinstellingen zich verhoudt tot het aantal beschikbare medewerkers in de zorg? Zijn er voldoende medewerkers in de jeugdzorg die hulp kunnen verlenen en zorg kunnen bieden aan jongeren die dat nodig hebben? Is de werkdruk in de jeugdzorg volgens u acceptabel?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het onzeker of het beroep op jeugdhulpplus de facto stijgt of zelfs daalt en kan ik hier in relatie tot de ervaren werkdruk geen uitspraken over doen. Het is het belangrijk dat de werkdruk in Jeugdhulpplus acceptabel blijft. Mede daarom zal ik samen sociale partners onderzoekdoen naar de arbeidsmarkt in de brede jeugdhulp, inclusief jeugdhulpplus.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van de stijging van het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdzorg: welke voorgeschiedenis hebben de jongeren, via welke verwijzer komen ze in de gesloten jeugdzorg terecht en welke lessen kunnen hier uit getrokken worden?
Ik stel Jeugdzorg Nederland met een effectmonitor jeugdhulpplus in staat te zoeken naar verklaringen voor verschillen in de bezetting en behandeling tussen de jeugdhulpplusinstellingen. Ik zal hen vragen dit onderwerp in het kader van deze effectmonitor jeugdhulpplus te gaan onderzoeken.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de grote toename van het aandeel vrijwillige plaatsingen (dus zonder jeugdbeschermingsmaatregel)? Hoe is deze stijging te verklaren? Speelt de afname van residentiële plekken in de jeugd-ggz een rol, speelt het kennisniveau van de wijkteams een rol en welke andere verklaringen zijn er?
Ja, ik ben bereid nader onderzoek te doen. Deze vraag kan worden meegenomen door Jeugdzorg Nederland in het onderzoek voor de effectmonitor.
Erkent u dat de bezuinigen waarmee de Jeugdwet is ingevoerd, sterke negatieve effecten hebben op de kwaliteit van zorg voor jeugdigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe staat u tegenover verhoging van het budget voor de jeugdzorg, zodat dit soort problemen in de toekomst worden voorkomen? Zo nee, welke andere oplossingen ziet u?
Ik zie dat de Jeugdwet de kwaliteit van de beroepsuitoefening stimuleert en op een hoger plan brengt. De Jeugdwet realiseert de professionalisering van beroepsbeoefenaren in de jeugdhulp, middels de oprichting van een register, ethische code en het tuchtrecht. Dankzij de eisen voor de verplichte registratie kunnen jeugdhulpwerkers zich bij- en nascholen. Hierdoor zal de beroepsuitoefening in de brede jeugdhulp stijgen.
Bent u het met Jeugdzorg Nederland eens dat extra investeringen nodig zijn voor vernieuwende methoden en zorgvormen waarmee plaatsing in een gesloten jeugdinstelling voorkomen kan worden? Bent u het met lector Peer van der Helm eens dat er daarnaast extra geld nodig is voor de bestaande zorg?
Met ondersteuning van VWS hebben de VNG en branches afspraken gemaakt over een meerjarenaanpak van het specialistische zorglandschap. In dit kader hebben circa 60 sleutelpersonen van gemeenten, aanbieders en het Rijk – op initiatief van de ambassadeur Zorglandschap – afgelopen juli tijdens een 24-uurbijeenkomst indringend met elkaar de acties verkend die nodig zijn om de transformatie te versnellen.
Om de transformatie verder te brengen en de veranderdoelen van de Jeugdwet te realiseren – preventie, tijdig passende hulp, laagdrempelig in de buurt, integraal – zijn in deze kabinetsperiode nog forse inspanningen van gemeenten en jeugdhulpaanbieders nodig.
Daarom hebben gemeenten binnen de jeugdregio’s het initiatief genomen om samen met aanbieders een regionaal plan van aanpak op te stellen. Dit plan beschrijft wat voor aanbod en ontwikkeling van specialistische jeugdhulp nodig is, hoe het totale aanbod is geborgd en het samenspel is ingericht. De ambassadeur Zorglandschap vraagt de jeugdregio’s hier actief invulling aan te geven en geeft eind december 2017 inzicht in de stand van zaken.
Daarnaast zijn in het Regeerakkoord zijn extra middelen gereserveerd (€ 54 mln) om de transformatie te stimuleren. Ik stel de invulling hiervan de komende maanden vast in overleg met gemeenten en de jeugdsector.
Hoe verhouden de aanbestedingen in de jeugdzorg zich tot de geleverde zorg die nodig is in bijvoorbeeld instellingen? Erkent u dat door de aanbestedingssystematiek de focus in de onderhandelingen te veel komt te liggen op de kosten in plaats van op de geleverde zorg?
Bij een aanbesteding worden criteria geformuleerd voor kwaliteit en prijs. Een aantal gerechtelijke procedures hebben laten zien dat gemeenten hun onderbouwing voor de prijs zorgvuldig moeten omschrijven.
Bent u van mening dat het jeugdhulpstelsel nu nog tekort schiet als het gaat om de beschikbaarheid van lichtere en zwaardere zorgvormen, waardoor er opgeschaald en afgeschaald kan worden tussen instellingen en ambulante zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de genoemde knelpunten in het artikel verder toelichten?
Zie antwoorden op vragen 3 en 7.
Wanneer wordt de evaluatie van de Jeugdwet naar de Tweede Kamer gestuurd? Wordt deze problematiek daarin geëvalueerd? Op welke termijn wordt er nu al actie ondernomen om deze knelpunten op te lossen?
Ik verwacht de evaluatie van de Jeugdwet in het voorjaar van 2018 aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden. De evaluatie gaat in op de vraag hoe de Jeugdwet drie jaar na invoering uitpakt voor kinderen en ouders, gemeenten als regisseurs en voor jeugdhulpaanbieders en professionals.
Het bericht dat 62% van de studenten in het dagelijks leven prestatiedruk ervaart |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe kijkt u aan tegen de methodologische aanpak van een onderzoek, waaruit zou blijken dat 62% van de studenten in het dagelijks leven vaak «prestatiedruk» ervaart?1 Hoe kijkt u aan tegen de aanpak van soortgelijk onderzoek van de Groningse Studentenbond?2
Beide onderzoeken berusten naar mijn mening op een gedegen methodologische aanpak. De cijfers waarop het bericht is gebaseerd dat 62% van de studenten in het dagelijks leven prestatiedruk ervaart, komen voort uit Onderzoek Studieklimaat, gezondheid en studiesucces van het monitor programma FIVE3. Hierbij zijn studenten van de hogeschool Windesheim via een digitale vragenlijst bevraagd op verschillende stellingen. Het onderzoek is gebaseerd op 1812 ingevulde vragenlijsten.
In het onderzoek van de Groningse Studentenbond is eveneens gebruik gemaakt van een digitale vragenlijst waarbij Groningse studenten aan de hand van een (verkorte) versie van de COPE4zijn bevraagd op copingstijlen. Daarnaast zijn Groningse studenten aan de hand van een zelf samengestelde vragenlijst bevraagd over ervaren mate van stress. Dit onderzoek is gebaseerd op 551 ingevulde vragenlijsten, 21 procent van de vragenlijsten is ingevuld door studenten van de Hanzehogeschool en 79 procent door studenten van de Rijksuniversiteit Groningen.
Moet a contrario worden verondersteld dat 38% van de studenten blijkbaar geen of weinig druk ervaart om te presteren in het met belastinggeld gefinancierde hoger onderwijs? Deelt u de mening dat het zorgwekkend is, als maar liefst 38% van de studenten in het hoger onderwijs geen of weinig druk ervaart om te presteren?
De resultaten zijn een afgeleide van een vijfpuntschaal waaruit blijkt dat 62% van de ondervraagden vaak of erg vaak ervaart te moeten presteren. 30,3% geeft aan dit soms te ervaren, 6,6% zelden en 1,5% nooit. Op basis van dit onderzoek kan dus niet worden verondersteld dat 38% van de studenten geen of weinig prestatiedruk ervaart.
Deelt u de mening dat willen presteren en jezelf hoge eisen opleggen juist belangrijke doelstellingen van het hoger onderwijs zijn en geen probleem? Zo nee, waarom niet?
Studenten ervaren druk in het dagelijks leven, zo blijkt ook uit het onderzoek. Druk die hen door de maatschappij wordt opgelegd en druk die zij zichzelf opleggen. Een student kan dit ervaren op het sportveld, in een gezinssituatie, op sociale media en ook in het hoger onderwijs.
Goed hoger onderwijs daagt de student uit. Het haalt de student uit zijn of haar comfortzone en spreekt de student aan op zijn of haar passie en talenten. Met de maatregelen uit de Strategische Agenda en de middelen uit het studievoorschot wordt een extra impuls gegeven aan het uitdagender maken van het hoger onderwijs, bijvoorbeeld door de verbreding van talentprogramma’s.
Een student is gebaat bij uitdagend onderwijs. Maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de student en, al dan niet indirect, op het studieverloop. Preventie en tijdige interventie bij een te hoge of langdurige prestatiedruk acht ik daarom van groot belang.
In het licht van de motie Bruins/Asante5 ben ik in gesprek met de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, studentenorganisaties en experts. Ik constateer dat hogeronderwijsinstellingen dit thema op hun netvlies hebben en hier actie op ondernemen, zoals de ontwikkeling van het platform Studentenwelzijn door de hogeschool Windesheim en Inholland. Ik verwacht uw Kamer in het voorjaar van 2018 over de uitwerking van de motie te kunnen informeren.
Vindt u ook dat het landsbestuur zich eerder druk zou moeten maken om de hoge werkdruk bij docenten in het hoger onderwijs, dan om die van studenten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht aandacht voor werkdruk bij zowel docenten als studenten van belang.
Erkent u dat selectie aan de poort, het bindend studieadvies (BSA), de ingangseisen voor de vele honourstrajecten, de beurzen en prijzen voor excellente studenten een enorme kwaliteitsimpuls vormen voor het hoger onderwijs, terwijl de toegankelijkheid van dat onderwijs gewaarborgd blijft?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is de ervaren werkdruk het gevolg van meerdere factoren. De maatregelen die het lid Van der Linde noemt, dragen, samen met maatregelen zoals de verbetering van loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding, de invoering van de studiekeuzecheck en de invoering van de associate degree-opleiding, bij aan een toegankelijk, kwalitatief en uitdagend hogeronderwijsstelsel.
Het bericht ‘Gemeenten weigeren massaal onderzoek jeugd’ |
|
Rens Raemakers (D66), El Yassini |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten weigeren massaal onderzoek jeugd»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de gemeente Ede dat de respons op het cliëntervaringsonderzoek dusdanig laag is dat hieraan geen conclusies kunnen worden verbonden?
Het is mij bekend dat niet alle gemeenten erin slagen om voldoende respons op het cliëntervaringsonderzoek te krijgen. Omdat de hoogte van de respons mede bepalend is voor de waarde van het onderzoek, is dat een van de aandachtspunten geweest bij de pilots met de modelvragenlijst cliëntervaring jeugd en ouders, die Stichting Alexander en het Nederlands Jeugdinstituut in opdracht van de VNG hebben uitgevoerd. Uit dat onderzoek bleek dat de behaalde respons wisselt per gemeente en bij ouders ligt tussen de 4,0% en 25% en bij jongeren tussen de 2,3% en 21,6%.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het per brief aanschrijven van jongeren voor deelname aan het verplicht cliëntervaringsonderzoek in de jeugdhulp op gespannen voet kan staan met bescherming van de privacy? Herkent u dit beeld?
Het komt voor dat een jongere anoniem jeugdhulp ontvangt of zonder medeweten van zijn ouders jeugdhulp ontvangt of verblijft op een geheim adres (bijvoorbeeld in geval van Blijf-van-mijn-lijfhuizen). Indien gemeenten jongeren en hun ouders schriftelijk uitnodigen voor deelname aan het cliëntervaringsonderzoek, is het van groot belang dat gewaarborgd is dat voor de betrokken jongere geen (veiligheids)problemen ontstaan door het versturen van een verzoek om deel te nemen aan een cliëntervaringsonderzoek. Gemeenten zijn daarbij vaak afhankelijk van de wijze waarop de betreffende aanbieders hun administratie hebben ingericht en van afspraken die gemeenten met die aanbieders kunnen maken over het aanschrijven van deze cliënten. Om het zekere voor het onzekere te nemen, kiezen gemeenten er soms voor om jongeren vanaf 16 jaar niet aan te schrijven voor het cliëntervaringsonderzoek. Ouders van kinderen tot 16 jaar moeten altijd geïnformeerd worden over de jeugdhulp die aan hun kinderen wordt verleend.
Hoe garandeert u dat de privacy gewaarborgd blijft, zodat het cliëntenonderzoek in elke gemeente kan plaatsvinden? Zijn er alternatieven voor het per brief aanschrijven mogelijk of zijn er andere waarborgen mogelijk waardoor privacyrisico’s worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat u daarover communiceren richting de gemeenten?
Het is aan gemeenten om de privacy te waarborgen van de jeugdigen voor wie zij jeugdhulp inzetten. De VNG ondersteunt gemeenten daarbij, onder meer met het «Privacyprotocol bij cliëntervaringsonderzoeken Jongeren en Ouders».2 Desondanks zien gemeenten zich soms genoodzaakt het zekere voor het onzekere te nemen en vragen ze jongeren in bijvoorbeeld een «Blijf-van-mijn-lijfhuis» niet mee te doen met het onderzoek. Dat leidt dan overigens wel tot een lagere respons.
Niet alle gemeenten werken met een schriftelijke uitnodiging voor een cliëntervaringsonderzoek. Steeds meer gemeenten werken met digitale uitvragen en ook wordt steeds vaker het cliëntervaringsonderzoek direct na beëindiging van een jeugdhulptraject gehouden. In dat geval is geen aanschrijving per brief meer nodig.
Op welke wijze worden de resultaten van het onderzoek naar de bruikbaarheid van de Modelvragenlijst Jeugd en Ouders door u meegenomen? Wanneer worden de resultaten gedeeld met alle gemeenten, zodat zij hiermee aan de slag kunnen?
De uitkomsten van het onderzoek van Stichting Alexander en het Nederlands Jeugdinstituut worden binnenkort met de VNG en een aantal gemeenten besproken. Ook in de tussenevaluatie van de Jeugdwet zal aandacht worden besteed aan de positie en de ervaringen van cliënten. De tussenevaluatie en de genoemde pilot vormen de basis voor een meer toekomstbestendige inrichting van het cliëntervaringsonderzoek. Dat gaat niet alleen om de bruikbaarheid van de modelvragenlijst, maar ook om het beter benutten van de reeds beschikbare informatie, zoals de CBS beleidsinformatie en het voorkomen van onnodige en dubbele uitvragen.
Kunt u een stand van zaken geven van het onderzoek naar de wijze waarop cliëntervaring als outcomecriterium kan worden gebruikt als instrument, zodat lastendruk voor aanbieders, professionals en cliënten kan worden beperkt?
Het Nederlands Jeugdinstituut heeft geïnventariseerd hoe jeugdhulpaanbieders de outcome van jeugdhulp zoal monitoren en heeft op basis daarvan een handreiking voor gemeenten een aanbieders opgeleverd over het hanteren van de indicatoren uitval, tevredenheid, verder kunnen zonder hulp en herhaald beroep.3
Twee outcomecriteria worden de CBS beleidsinformatie jeugd verkregen (namelijk uitval en herhaald beroep op jeugdhulp). Daarnaast zijn twee andere outcomecriteria onderzocht, namelijk cliënttevredenheid en verder kunnen zonder hulp. Om voor de uitvraag van deze laatste twee outcomecriteria een wettelijke grondslag te bieden en om deze informatie te kunnen laten meelopen met de tweejaarlijkse uitvraag voor de CBS beleidsinformatie jeugd, is een Amvb in voorbereiding. Het streven is erop gericht dat de Amvb vóór 1 juli 2018 in het Staatsblad wordt gepubliceerd, zodat het CBS vanaf dat moment deze outcomegegevens over de eerste helft van 2018 kan verwerken.
Heeft het niet uitvoeren van het cliëntervaringsonderzoek effect op het kunnen inzetten van het outcomecriterium cliëntervaring (verminderen ervaren problematiek) en daarmee resultaatfinanciering?
Nee, dit staat los van elkaar.
Bent u voornemens om de colleges van B&W van de gemeenten die het cliëntervaringsonderzoek niet hebben uitgevoerd alsnog te wijzen op hun wettelijke verplichting? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn bij VWS van 225 gemeenten de resultaten van het cliëntervaringsonderzoek Jeugd ontvangen. Het is niet bekend hoeveel gemeenten daarnaast het cliëntervaringsonderzoek Jeugd wèl hebben uitgevoerd, maar de uitkomsten ervan niet aan VWS hebben verzonden. Zowel uit de pilot van Stichting Alexander en het Nederlands Jeugdinstituut als uit de ervaringen van de gemeenten die niet deelnamen aan die pilot, blijkt dat gemeenten de ervaringen van jeugdigen en ouders buitengewoon belangrijk vinden en graag wensen te betrekken bij de verbetering van hun beleid en de uitvoering daarvan. Dit is ook het hoofddoel van het wettelijke verplichte cliëntervaringsonderzoek jeugd. De manier waarop het cliëntervaringsonderzoek momenteel is ingericht en wordt uitgevoerd, is echter niet optimaal. Vanwege de zorgen en problemen die mij bekend zijn met betrekking tot het cliëntervaringsonderzoek Jeugd, ga ik met gemeenten in gesprek om tot een verbeterde inrichting en uitvoering te komen.
Bent u bereid deze vragen voor het wetgevingsoverleg «Jeugd en aanverwante zaken» op 4 december 2017 te beantwoorden?
Ja.
Het naar Nederland terughalen van de Formule 1 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van een rapport van de gemeente Zandvoort, waaruit blijkt dat een terugkeer van de Formule 1 op het circuit van Zandvoort haalbaar is?1
Ja.
Klopt het dat ook het TT-circuit in Assen momenteel onderzoek doet naar de haalbaarheid om de Formule 1 naar het circuit te halen? Zo ja, is u bekend op welke termijn dit onderzoek voltooid zal zijn?2
Nee, het TT circuit heeft mij laten weten dat dit niet het geval is.
Herinnert u zich de reactie van uw ambtsvoorganger op schriftelijke vragen, waarin zij aangaf dat zij eerst de uitkomsten van de businesscase van de initiatiefnemers in Zandvoort wilde afwachten en dat zij zich kon voorstellen dat zij daarna de Sportraad om advies zou vragen?3
Ja.
Bent u bereid, nu het haalbaarheidsonderzoek in Zandvoort gereed is, de Sportraad om advies te vragen over het terughalen van de Grand Prix Formule 1? Bent u bereid in de adviesaanvraag aan de Sportraad te vragen hierbij ook naar de mogelijkheden te kijken die het TT-circuit in Assen biedt?
Het rapport over het circuit Zandvoort is een eerste verkenning. Er zijn te veel onzekerheden om tot een concrete adviesaanvraag aan de Nederlandse Sportraad te komen. De gemeente en het circuit willen eerst gesprekken voeren met de FIA en Formula One Group. Dit wacht ik af. In een later stadium kan ik de Nederlandse Sportraad altijd nog om advies vragen. Daarbij kunnen ook eventuele andere initiatieven worden betrokken.
Het afwijzen van een uitkering aan zwaar zieke jonge mensen in hun laatste levensjaren |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat een jonge vrouw (20) met verminderde longcapaciteit en een progressieve longziekte die nog maar enkele jaren te leven heeft, van het Uitvoersingsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te horen krijgt dat zij niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering en moet gaan werken?1
Is dit beleid niet buitensporig hard voor zwaar zieke jonge mensen in hun laatste levensjaren?
Gaat u wat voor deze jonge vrouw doen?
Bent u bereid de Participatiewet, waardoor jonggehandicapten alleen nog in aanmerking komen voor een Wajong uitkering als zij volgens een strenge keuring 100% arbeidsongeschikt zijn, bij te stellen?
Hoe wordt bij de huidige Wajong- en WIA-keuring omgegaan met zieke mensen met een progressieve ziekte die nog maar enkele jaren te leven hebben?
Ook als iemand naar verwachting nog maar enkele jaren te leven heeft, wordt de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling volgens de hoofdregels uitgevoerd. Dat wil zeggen dat de verzekeringsarts vaststelt of er sprake is van functionele beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. De arbeidsdeskundige beoordeelt vervolgens of, en zo ja, welke functies de betrokkene nog kan verrichten (WIA) dan wel of de betrokkene arbeidsvermogen heeft (Wajong 2015).
Op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten kan een verzekeringsarts in een aantal met name genoemde gevallen bepalen dat van een arbeidskundig onderzoek wordt afgezien en de betrokkene volledig arbeidsongeschikt is (WIA) of geen arbeidsvermogen heeft (Wajong 2015). Dat kan hij onder andere doen ingeval de betrokkene weliswaar benutbare mogelijkheden heeft, maar vanwege zijn terminale ziekte een zodanig slechte levensverwachting heeft dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare tijd zal verliezen (zie artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten). In de toelichting bij de invoering van deze bepaling is opgemerkt dat onder «afzienbare tijd» moet worden verstaan een termijn van ongeveer één jaar. Als de betrokkene een levensverwachting van enkele jaren heeft, is er geen wettelijke basis om van een arbeidskundig onderzoek af te zien.
Hoe verwacht u dat mensen met een ernstig progressieve ziekte en nog enig theoretisch arbeidsvermogen vanuit de bijstand aan het werk komen?
Deze vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, omdat de situatie van personen verschillend is. Doel van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen die vallen onder de doelgroep van de Participatiewet waar mogelijk naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten ook verantwoordelijk voor mensen met een arbeidsbeperking met arbeidsmogelijkheden die niet kunnen instromen in de Wajong. Gemeenten hebben met de Participatiewet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) instrumenten en bijbehorende middelen in handen gekregen om jongeren met arbeidsmogelijkheden middels een integrale benadering te ondersteunen in het verder ontwikkelen van het arbeidsvermogen. Sommige mensen in deze situatie willen ook graag werken. Maatwerk staat daarbij voorop. De gemeente beschikt over een breed instrumentarium om mensen met arbeidsvermogen te begeleiden, zo mogelijk naar werk of andere vormen van participatie. Het is aan de betreffende gemeente om in deze situatie te beoordelen wat de mogelijkheden zijn tot arbeidsinschakeling en welke ondersteuning daarbij kan worden geboden. Het is ook denkbaar dat de gemeente in overleg met de betrokkene tot de conclusie komt dat er geen mogelijkheden tot regulier of beschut werk zijn, maar wel tot andere vormen van participatie. Het is aan de gemeente om dit, gelet op alle omstandigheden van de betrokkene, te beoordelen.
Hoe wordt na de verscherpte WIA-keuring, zoals voorgesteld in het regeerakkoord, omgegaan met mensen met ernstige ziektes, zoals kanker, en met mensen met progressieve ziektes die nog enkele jaren te leven hebben? Hoe gebeurt dat nu?
De voorgestelde aanscherping van het arbeidsongeschiktheidscriterium heeft geen specifieke gevolgen voor mensen met ernstige ziektes. De aanscherping heeft alleen betrekking op de arbeidskundige beoordeling en niet op de medische beoordeling. Voor de wijze waarop de huidige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling bij deze mensen plaatsvindt, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Wat doet het UWV met de vele klachten over keuringen, waarbij wordt aangegeven dat het UWV niet luistert naar behandelend artsen en specialisten, aandoeningen van mensen niet serieus genomen worden en na een gesprek alle oordelen van artsen en specialisten opzij geschoven worden om te komen tot een afwijzing? Welke klachten- en beroepsprocedures zijn er voorhanden?
Ik herken mij niet in het beeld van vele klachten over keuringen, waarbij UWV niet zou luisteren naar behandelende artsen en specialisten en aandoeningen van mensen niet serieus zou nemen. Wel kan het zijn dat er verschil van inzicht bestaat over de arbeidsmogelijkheden die mensen met een ziekte of gebrek nog hebben, waarvoor de hierna beschreven procedures voorhanden zijn.
Wanneer iemand het niet eens is met de uitkomst van de verzekeringsgeneeskundige of arbeidsdeskundige beoordeling van UWV, dan kan hij of zij tegen de beslissing van UWV in bezwaar gaan. Het bezwaar kan zowel online als per post worden ingediend. In de bezwaarprocedure wordt de eerder genomen beslissing opnieuw bekeken door een andere medewerker van UWV. In medische zaken wordt ook de verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling opnieuw gedaan, waarbij een andere verzekeringsarts en arbeidsdeskundige worden ingezet. Zo wordt een goede en onafhankelijke heroverweging van het genomen besluit gewaarborgd. Desgewenst kan betrokkene het bezwaar nader mondeling toelichten; UWV zal in dat geval een hoorzitting plannen waar het bezwaar wordt besproken; de betrokken mag daarbij mensen meenemen om zich bij te laten staan.
Bij de behandeling van het bezwaar neemt UWV altijd eerst telefonisch contact op met de betrokkene, om de bezwaarzaak zowel inhoudelijk als procedureel te bespreken. Het bezwaar tegen een medische of arbeidsdeskundige beoordeling wordt, in beginsel, afgehandeld binnen 17 weken na het einde van de bezwaartermijn. UWV stuurt dan een beslissing op het bezwaar, waartegen vervolgens, indien nodig, beroep bij de rechter en eventueel hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep open staat. In beide gevallen geeft de rechter een oordeel over de beslissing van UWV.
Buiten deze bezwaarprocedure, kent UWV ook een klachtenprocedure. De klachtenprocedure is ingericht voor mensen die niet tevreden zijn over de dienstverlening van UWV. De klacht wordt afgehandeld door het Klachtenbureau van UWV. Een klacht kan zowel online, telefonisch of schriftelijk worden ingediend. Na ontvangst van de klacht wordt contact opgenomen met betrokkene. In dit gesprek wordt de inhoud van de klacht en het verdere verloop van de procedure besproken. Desgewenst kan de klacht nog mondeling worden toegelicht; UWV nodigt betrokkene dan uit voor een gesprek. UWV streeft er altijd naar om klachten binnen 3 weken af te handelen.
Bent u bereid een onafhankelijk beroepscommissie in te stellen waarin naast mensen van het UWV ook ervaringsdeskundigen en onafhankelijke experts zitting hebben?
Een dergelijke commissie zou in de plaats van een bezwaarprocedure komen. In mijn ogen ontbreekt hiertoe ook de noodzaak. Zoals beantwoord bij vraag 8 kent UWV een zorgvuldig procedure voor de initiële beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het opnieuw beoordelen bij bezwaar. Indien iemand het nog steeds niet eens is met een beslissing van UWV in bezwaar, heeft diegene de mogelijkheid om op basis van de Algemene wet bestuursrecht in beroep te gaan.
Wat gaat u doen om een meer menselijke perspectief centraal te stellen in de omgang met ernstig zieke mensen die een uitkering nodig hebben?
Nederland kent binnen het stelsel van sociale zekerheid met de Participatiewet/bijstand een vangnet voor mensen die door omstandigheden niet in staat zijn in het eigen levensonderhoud te voorzien. Daarnaast zijn specifieke uitkeringen mogelijk voor mensen die aan bepaalde wettelijke voorwaarden voldoen. Bij het bepalen van de toegang tot een Wajong of WIA uitkering gelden specifieke eisen aan de mate van arbeidsgeschiktheid. Bij het vaststellen van medische en arbeidskundige mogelijkheden staan de mogelijkheden van een mens centraal. Dit gebeurt op een zo zorgvuldig mogelijke wijze op basis van de criteria vastgelegd in wetten en besluiten.
Beïnvloeding door buitenlandse entiteiten van democratische verkiezingen |
|
Monica den Boer (D66), Joost Sneller (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van Facebook dat tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen meer dan drieduizend politiek getinte advertenties op Facebook geplaatst zijn door organisaties uit Rusland?1
Klopt het dat er Russische activiteiten plaatsvinden die verkiezingen in het westen, onder andere het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, proberen te beïnvloeden?
Heeft u enige indicatie van potentiele beïnvloeding door buitenlandse entiteiten door middel van sociale media, tijdens de recente Tweede Kamerverkiezingen of tijdens de komende Gemeenteraadverkiezingen van 2018?
Bent u het mee eens dat de vermeende Russische inmenging, via grote social mediabedrijven zoals Facebook en Twitter, tot verontrustende ontwikkelingen kan leiden?
Welke stappen bent u van plan te nemen om dergelijke beïnvloeding door buitenlandse entiteiten tegen te gaan? Welke rol ziet u voor deze social mediabedrijven? Bent u bereid om in overleg te gaan met deze bedrijven?
Beschermt de Wet Bescherming Persoonsgegevens de politieke voorkeur en andere bijzondere persoonsgegevens van burgers voldoende tegen gebruik door databedrijven die gebruik maken van "microtargeting» van kiezers?
Deelt u de mening dat er meer transparantie moet komen over inkopers van politiek getinte advertenties en in de werking van algoritmes van bedrijven als Facebook, Google en Twitter?
Het bericht ‘EU-exportsancties Rusland te onduidelijk’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU-exportsancties Rusland te onduidelijk»?1
Ja.
Klopt het dat de export naar Rusland in de eerste helft van het jaar met 35% is toegenomen? Hoeveel van deze toename is afkomstig van het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vermeldt in een persbericht van 2 oktober 2017. dat de export naar Rusland in de eerste zeven maanden van 2017 is toegenomen naar bijna 3,2 miljard euro. Dat is 35 procent meer dan in dezelfde periode vorig jaar. Ondanks de groei is de exportwaarde van goederen nog altijd 20 procent lager dan in 2013. Het belang van Rusland in de export van Nederland is afgenomen. Was Rusland in waarde nog de tiende exportbestemming in 2013, inmiddels is het land gezakt naar plaats 15. In 2016 exporteerden bijna 3.000 bedrijven naar Rusland. Dat is een kwart minder dan in 2013. Vanuit Russisch perspectief daalde het importaandeel van goederen afkomstig uit Nederland van 1,9 procent in 2013 naar 1,7 procent in 2016. Mogelijk spelen hier ook de Russische tegenmaatregelen een rol.
Het CBS heeft geen gegevens over het aandeel van het midden- en kleinbedrijf.
Kunt u aangeven hoe ondernemers momenteel vanuit de overheid worden geholpen met informatie over export naar sanctielanden en welke rol de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hierin speelt?
Ik onderstreep het belang van adequate informatievoorziening met betrekking tot sanctiemaatregelen. Verschillende overheidsorganisaties werken hierin samen, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Kamer van Koophandel, de Douane, brancheorganisaties en de ambassades wereldwijd. De overheid gebruikt daarvoor verschillende kanalen: websites, apps (NL exporteert), informatiebijeenkomsten en directe contacten met individuele bedrijven. Voor de handel met Rusland en Iran zijn handboeken met een uitleg van de respectievelijke sanctieregelingen samengesteld. Regelmatig organiseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken seminars over dit onderwerp. De RVO heeft een speciaal sanctieloket. In 2016 beantwoordde dit loket ruim 300 vragen van ondernemers over de sancties Rusland.
Daarnaast kunnen bedrijven hun voorgenomen transacties bij de Douane laten toetsen aan sanctiewetgeving via zogeheten indelingsverzoeken of sondages.
Herkent u het beeld dat veel bedrijven, en met name in het mkb, niet goed weten wat ze wel en niet naar Rusland mogen exporteren en dat dit mede wordt veroorzaakt doordat informatie niet eenvoudig voor bedrijven toegankelijk is?
Aan een goede informatievoorziening aan bedrijven wordt continue gewerkt. Sanctieregelgeving is immers lastige materie. In het beeld dat de informatie niet eenvoudig toegankelijk is herkent het kabinet zich echter niet. De overheid doet veel aan voorlichting en vraagbeantwoording om de regelgeving met betrekking tot sancties toe te lichten. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat met name voor het mkb moeilijk te achterhalen is wie de uiteindelijke eindgebruiker en/of het uiteindelijke eindgebruik van het product in Rusland is en of sprake is van gesanctioneerde personen en eigendomsstructuren, terwijl dit wel een verplichting conform de sanctiewetgeving is? Hoe helpt de overheid deze grote groepen bedrijven dit toch inzichtelijk te maken?
Bij handel in sanctiegoederen zullen Nederlandse bedrijven in eerste instantie zelf onderzoek moeten doen naar het feitelijke eindgebruik. Ook dienen zij zich bewust te zijn van geldende sanctieregelgeving. Soms is het lastig om eigendomsstructuren in kaart te brengen. De Nederlandse ambassade in Moskou ondersteunt bedrijven met informatie bij het doen van hun onderzoek naar dergelijke eigendomsstructuren via een zogeheten company check. Zie ook: https://www.nederlandwereldwijd.nl/landen/rusland/zakendoen/company-check
Het eerste onderzoek door bedrijven kan aanleiding geven voor inschakeling van verdere, benodigde professionele expertise. Tot slot hebben bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid in het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
Exportvergunningen worden alleen afgegeven als er voldoende duidelijkheid is over de eindgebruiker en het voorgenomen eindgebruik.
Bent u er bekend mee dat mkb-bedrijven vaak geen of moeilijk inzicht hebben in hoe betaling vanuit Rusland plaatsvindt en welke banken daarbij betrokken zijn? Klopt het dat Nederlandse banken verplicht zijn dit te controleren, maar de verantwoordelijkheid veelal bij mkb-bedrijven neerleggen?
Op grond van artikel 4 lid 3 van Verordening 833/2014 (sanctieverordening Rusland) is voor financiering of financiële bijstand in verband met de in Bijlage II van deze Verordening genoemde goederen die bestemd zijn voor de aardolie-industrie een vergunning nodig. Het Europese Hof van Justitie heeft in de Rosneft-uitspraak van 28 maart 2017 (ECLI:EU:C:2017:236) bepaald dat de verwerking van betalingen die verband houden met deze goederen door een bank of andere financiële instelling niet onder deze vergunningplicht valt. Er is derhalve geen aparte vergunning nodig voor de verwerking van deze betalingen, ook niet als dit gebeurt door een gesanctioneerde Russische bank. Dit betekent dat, wanneer de te exporteren goederen niet onder de Verordening vallen of indien op grond van artikel 3 van de Verordening een vergunning voor te exporteren goederen is afgegeven, Nederlandse banken en/of mkb-bedrijven niet hoeven na te gaan hoe betaling vanuit Rusland plaatsvindt en welke banken daarbij betrokken zijn.
Klopt het dat het handboek Rusland verouderd is en de criteria voor de toetsing op een vergunning voor Rusland niet van tevoren voor ondernemers inzichtelijk zijn? Zo ja, waarom is dat niet op orde?
Nee, dit klopt niet. De informatie in het handboek is correct. Het handboek is recentelijk niet actief aangepast omdat de sancties Rusland inhoudelijk gelijk gebleven zijn.
Klopt het dat de doorlooptijden voor een vergunning niet altijd gehaald worden en kunt u inzichtelijk maken hoeveel aanvragen in 2015, 2016 en 2017 zijn ingediend voor export naar Rusland en hoe vaak de oorspronkelijke doorlooptijd verlengd moest worden?
Op grond van de Awb dient er binnen acht weken een besluit te worden genomen over een vergunningaanvraag. In de periode 2015, 2016 en 2017 (tot medio november) zijn er in totaal 156 aanvragen voor exportvergunningen van sanctiegoederen met eindbestemming Rusland in behandeling genomen.
Jaartal
Aantal aanvragen
% op tijd afgehandeld
2015
69
51%
2016
46
96%
2017
41
91%1
van de inmiddels afgehandelde aanvragen.
De redenen voor het overschrijden van de behandeltijd zijn divers en soms technisch van aard. In sommige gevallen gebeurt dit ook in overleg met de bedrijven zelf.
Jaarlijks worden er ook circa 30 indelingsverzoeken of sondages ingediend. Op die manier kunnen Nederlandse bedrijven voorgenomen transacties toetsen aan sanctiewetgeving.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat het bedrijfsleven profiteert van de aantrekkende economie en handelskansen moet kunnen grijpen en daarin niet belemmerd moet worden door een gebrek aan informatie over vergunningscriteria en/of lange doorlooptijden?
Ja, die mening deel ik, de genoemde belemmeringen zie ik niet. Zie ook de antwoorden op vragen 3 en 8.
Bent u bereid zo snel mogelijk de informatievoorziening naar ondernemers en met name het mkb over sanctielanden, en dus ook het sanctiebeleid voor Rusland, te verbeteren door bijvoorbeeld een toegankelijke website en/of een app te maken en er naar te streven alle vergunningsaanvragen tenminste binnen de doorlooptijd af te handelen? Zo ja, kunt u dit spoedig realiseren en de Kamer informeren over de voorgenomen aanpak? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke website is reeds voorhanden, via het sanctieloket van RVO. In 2017 waren er tot nu toe ruim 15.000 page views. Er is ook een app beschikbaar (NL exporteert). Het kabinet streeft er naar de vergunningaanvragen binnen de doorlooptijd af te handelen. In voorkomende gevallen kan dit bij ingewikkelde aanvragen langer duren. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 8 wordt meer dan 90% van de aanvragen op tijd behandeld.
Het rekruteren van arbeidsgehandicapten voor sekswerk |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamervragen die zijn ingediend over de website www.werkenmetwajong.nl waar Wajongers gerekruteerd worden voor sekswerk?1
Ja.
Waarom zijn deze vragen nooit beantwoord?
Ik ben van mening dat een kwetsbare groep mensen zoals wajongers niet zouden moeten worden blootgesteld aan deze maatschappelijk omstreden werkzaamheden. Mijn ambtsvoorganger heeft in overleg met de vragenstellers besloten de Kamervragen niet te beantwoorden. Beantwoorden van de Kamervragen zou onwenselijk extra aandacht kunnen geven aan de website www.werkenmetwajong.nl. Deze voormalige leden van de Tweede Kamer hebben de vragen echter nooit formeel ingetrokken.
Wilt u de gestelde vragen alsnog beantwoorden?
Ja, zie in het vervolg van deze brief de (niet eerder verzonden) antwoorden op de Kamervragen uit 2016.
Constaterende dat onder Wajongers zich onder andere mensen met psychiatrische problemen, beperkte verstandelijke vermogens en autisme bevinden, onderschrijft u dat het verwerpelijk is om de financiële schaarste van deze kwetsbare doelgroep te gebruiken om ze te rekruteren voor de seksindustrie?
Zie antwoord 4, 5 en 6 op de Kamervragen uit 2016 (hieronder).
Welke mogelijkheden ziet u om misbruik van verstandelijk beperkte mensen of mensen met psychiatrische problemen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie is er sinds 9 juni 2016 genomen om misbruik van Wajongers door www.werkenmetwajong.nl te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er klachten ingediend over www.werkenmetwajong.nl?
Ik ben in 2016 door het «Meldpunt Kinderporno op Internet» geïnformeerd over het bestaan van deze website. Ik heb geen kennis van ingediende klachten tegen de betreffende website. Mensen met klachten over de website werkenmetwajong.nl kunnen contact opnemen met UWV om, aan de hand van de inhoud van de klacht, samen vast te stellen waar deze het beste kan worden ingediend. Daarnaast kunnen mensen zich ook wenden tot particuliere initiatieven zoals www.klachtenkompas.nl of www.klacht.nl.
Waar kunnen mensen met klachten over www.werkenmetwajong.nl zich melden?
Zie antwoord vraag 7.
De administratiekosten bij corporaties |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er onvrede is bij woningcorporaties over administratiekosten?1
Ja.
Kunt u de kritiek plaatsen van de koepelorganisatie Aedes dat woningcorporaties op kosten gejaagd worden door de nieuwe woningwet? Zo nee, waarom niet?
Per 1 juli 2015 is de Woningwet herzien en zijn de regels voor woningcorporaties aangescherpt naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de Parlementaire Enquête Woningcorporaties. Destijds was ingeschat dat dit gepaard zou gaan met een toename van de administratieve lasten voor corporaties. De raming die recent in opdracht van Aedes is gemaakt, laat zien dat de lasten meer zijn gestegen dan eerder becijferd. Dit komt mede doordat de implementatie van de wet op sommige onderwerpen voor corporaties complexer is gebleken dan vooraf was ingeschat. Bij de wetsbehandeling is bovendien een lastenraming gemaakt van het algemene wettelijke kader. Uitwerking in lagere regelgeving en inrichting van het toezicht konden in de raming destijds niet worden meegenomen omdat deze toen nog niet bekend waren.
Ik ben het met Aedes eens dat gekeken moet worden hoe binnen de doelen van de wet de administratieve lasten voor corporaties niet hoger zijn dan nodig. Het rapport van Aedes biedt daarvoor concrete aanknopingspunten, die ik in de komende maanden samen met Aedes en andere sectorpartijen zal bespreken. In de beantwoording van de volgende vragen zal ik hier verder op ingaan. Daarnaast verwijs ik u naar de brief Meer samenwerking en minder administratieve lasten in het woningcorporatiestelsel die ik vandaag aan uw Kamer heb gezonden en waarin ik nader in ga op de bevindingen en aanbevelingen uit het rapport waartoe Aedes opdracht heeft gegeven.
Kloppen naar uw inzicht de conclusies dat er sprake is van een lastenverzwaring van driehonderd procent, hetgeen 90 miljoen euro vergt? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Eerder heeft Sira Consulting ten behoeve van de wetsbehandeling de ex ante raming gemaakt van het verwachte het effect van de herziening van de Woningwet op de administratieve lasten van woningcorporaties.2 Sira Consulting raamt de totale structurele administratieve lasten van de Woningwet als geheel voor woningcorporaties in het recente onderzoek op € 89,6 mln. Uit een eerdere nulmetingen, voor de invoering van de herzieningswet, bleken de structurele administratieve lasten van de Woningwet (en onderliggende regelgeving en toezicht) circa € 30 mln. Dit betekent dat de stijging van de lasten als gevolg van de herziening van de Woningwet per 1 juli 2015 geschat worden op circa € 60 mln. Ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat dit de best mogelijke raming van de administratieve lasten op dit moment is.
Ziet u mogelijkheden om de administratieve kosten te beperken, bijvoorbeeld door taxaties van vastgoed op één wijze uit te laten voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zou dat geeffectueerd kunnen worden?
Zoals aangegeven zal ik de komende periode met sectorpartijen in overleg treden om de werking van de wet te verbeteren en de administratieve lasten voor corporaties waar mogelijk te verlagen. Op een aantal terreinen lopen al trajecten die bijdragen aan lagere administratieve lasten. Zo leidt de samenwerking tussen de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Woningbouw, het zogenaamde traject Verticaal Toezicht, tot lagere toezichtslasten voor corporaties. Onderdeel van het Verticaal Toezicht is ook het schrappen van meerdere waarderingsbegrippen waarover corporaties nu nog verplicht moeten rapporteren. Tevens wordt op 5 december een convenant tussen Aedes, BZK, WSW en Aw gesloten wat onder meer als doel heeft om de verplichte informatie-uitvraag aan corporaties de komende jaren te substantieel te verminderen. Voor zover al niet opgepakt, worden de verbetervoorstellen uit het Aedes-onderzoek ook betrokken bij de evaluatie van de Woningwet, die volgend jaar naar uw Kamer gezonden wordt.
Bent u bereid om in overleg te treden met de woningcorporaties om «quick wins» snel in gang te zetten zodat onnodige kosten kunnen worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voor de begrotingsbehandeling van BZK, onderdeel Wonen en Ruimte, deze vragen beantwoorden?
Met de beantwoording van deze vragen is hieraan voldaan.
Het bericht “Woningbouwproductie steeds verder achterop door onderbezetting bij gemeenten” |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herkent u het signaal uit het artikel «Woningbouwproductie steeds verder achterop door onderbezetting bij gemeenten»1 dat bouwplannen (te) lang in gemeentelijke procedures blijven hangen en de woningbouwproductie steeds verder achterloopt op de vraag naar woningen?
De woningmarkt is een voorraadmarkt en de ontwikkeling van nieuwbouw is een lang proces. Hierdoor reageert het woningaanbod vertraagd op, de veelal snelle, ontwikkelingen in de behoefte naar woningen.
De «Staat van de woningmarkt» constateert spanning op delen van de woningmarkt. Binnen deze regio’s is het aanjagen van de woningbouwproductie van groot belang om aan de vraag te kunnen voldoen. Uit eerdere gesprekken met deze regio’s en analyses van de woningmarkt komt naar voren dat de woningbouwproductie afhankelijk is van een verscheidenheid aan factoren en dat deze sterk per regio verschillen. Capaciteitsproblemen bij overheden én marktpartijen werden hierbij als één van de mogelijke vertragende factoren genoemd. De verschuiving naar binnenstedelijk bouwen zorgt daarnaast voor ingewikkelde inpassingsvraagstukken welke om die reden tijdrovend zijn en voor vertraging kunnen zorgen.
Woningbouwcijfers laten zien dat het aantal nieuwgebouwde woningen in 2016 is opgelopen naar 54 duizend woningen, het hoogste niveau sinds 2011. Naar verwachting stijgt de nieuwbouwproductie de komende jaren verder, wat mede een gevolg is van de grote inzet van betrokken partijen om de bouwproductie te verhogen. Gegeven de toename van het aantal huishoudens wordt in de jaren tot 2020 desondanks een lichte verkrapping op de huizenmarkt geraamd.
Is het waar dat 10% van de bouwcapaciteit verloren gaat door gemeentelijke procedures, waarbij bouwbedrijven lange tijd moeten wachten voordat er tot de bouw kan worden overgegaan? Hoeveel woningen, in absolute aantallen, is 10% van de totale bouwcapaciteit per jaar? Hoe zouden de procedures versneld kunnen worden, zodat de woningproductie sneller kan toenemen?
In het artikel «Woningbouwproductie steeds verder achterop door onderbezetting bij gemeenten» wordt melding gemaakt dat bij ruwweg 10% van de bouwplannen vertraging ontstaat door capaciteitsproblemen. Het gaat hierbij om een schatting van leden van Bouwend Nederland. Op dit moment beschik ik niet over exacte cijfers die hier meer inzicht in kunnen geven. Wegens het ontbreken van exacte cijfers is het niet mogelijk om een inschatting te maken van de absolute aantallen die hiermee gemoeid zijn en wat de gevolgen hiervan zijn voor de woningmarkt.
Het is van belang dat de woningbouwproductie in gespannen gebieden wordt versneld. Verschillende factoren, waaronder capaciteitsproblemen, kunnen ten grondslag liggen aan vertragingen in het bouwproces. Gemeenten, projectontwikkelaars en bouwers kunnen gebruik maken van de Crisis- en herstelwet om procedures te versnellen, zie hiervoor ook de toelichting onder de beantwoording van vraag 4 en 5. Een andere mogelijkheid is een soortgelijke «vliegende brigade» van deskundigen als in de Metropoolregio Amsterdam. Deze groep deskundigen, bestaande uit zowel ambtenaren van de gemeenten als markt professionals, is daar ingesteld om gemeenten met capaciteitsproblemen te ondersteunen.
De komende periode ga ik op regionaal niveau in gesprek met provincies, gemeenten, bouwers, investeerders en corporaties over het versnellen van de ontwikkeling van woningbouw in gespannen gebieden. Hierbij komen ook mogelijke belemmeringen als gevolg van trage procedures aan de orde. De gesprekken wil ik laten uitmonden in afspraken over hoe de woningbouw versneld kan worden, en wie daarbij welke rol heeft. Daarnaast ben ik in gesprek met stakeholders om te bepalen hoe wij samen de woningbouwproductie verder kunnen versnellen. De stakeholders in de woningmarkt zijn zich bewust van de noodzaak om de woningbouwproductie te verhogen. Mede door de inspanning van alle betrokkenen, waaronder bouwers en gemeenten, verwacht het EIB de komende jaren een toename van de nieuwbouwproductie van 54,800 in 2016 naar ongeveer 60.000 per jaar in 2017 en 2018, en gemiddeld 70.000 per jaar in 2019 tot en met 2021.
Welke gevolgen heeft dit op de Nederlandse bouwopgave, waarbij er de komende tien jaar één miljoen woningen moeten worden gebouwd om aan de vraag te voldoen?2 Wat zijn daar de gevolgen van voor de woningmarkt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel bouwprojecten zijn de afgelopen jaren geholpen met het team dat onder de Crisis- en Herstelwet gemeenten helpt? Hoeveel bouwprojecten zijn de afgelopen jaren geholpen met het expertteam Versnellen? Is het waar dat beide teams vraaggestuurd werken en dat zij wachten tot gemeenten, projectontwikkelaars of bouwers zich bij hun melden om procedures te versnellen?
Zowel het team onder de Crisis- en herstelwet als het expertteam Versnellen werken vraaggestuurd. Onder de Crisis- en herstelwet worden op dit moment 250 experimenten uitgevoerd, waarmee bouwprojecten, zowel woningbouw, bedrijvigheid als overige ontwikkelingen worden versneld en gestimuleerd. Het expertteam Versnellen is een voortzetting van de expertteams Ontslakken en Vlottrekken uit de actieagenda Bouw. Tot aan de instelling van het huidige expertteam Versnellen in 2015 zijn er 85 pilots aangepakt. Sindsdien zijn dit er 74. Het expertteam kan zowel door gemeenten als bouwbedrijven worden benaderd om vraagstukken rond gebiedsontwikkeling op te lossen. Daarnaast heeft het expertteam ook aandacht voor signalen van vastzittende projecten en zal zij zo nodig wijzen op de mogelijkheden om het expertteam in te zetten. Ook zet het expertteam zich in voor kennisdeling tussen gemeenten, onder meer via de organisatie van bijeenkomsten en het beschikbaar stellen van informatiebronnen voor gemeenten en bouwers. Gemeenten benutten vervolgens de opgedane inzichten en ervaringen met het expertteam om hun eigen procedures structureel te verbeteren, waardoor ook op de lange termijn versnelling gerealiseerd wordt.
Met gemeenten en andere stakeholders wordt de komende tijd bezien op welke manier er vanaf 2018 een vervolg gegeven kan worden aan de expertteams. Dit hangt samen met de gesprekken die ik reeds voer met de regio’s en andere stakeholders over de woningbouwopgave. Inzet van de expertteams wil ik onderdeel laten zijn van de afspraken die ik met de regio’s ga maken. Lokale partijen hebben de meeste kennis betreffende de woningbehoefte binnen hun eigen regio, welke mogelijkheden er zijn hier invulling aan te geven, en wat de specifieke knelpunten zijn. Daarmee weten zij ook het beste bij welke ondersteuning zij het meest gebaat zijn, en hoe daarmee de bouwprocessen versneld kunnen worden. Afhankelijk van de regionale knelpunten bij het versnellen van de woningbouw kan het expertteam zowel vraaggestuurd als proactief worden ingezet.
Bent u bereid beide teams aanbod gestuurd te maken en actief langs gemeenten te laten gaan, om procedures in het hele land te versnellen en zo de woningproductie te verhogen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre kan de woningproductie daarmee worden verhoogd?
Zie antwoord vraag 4.
Te lange doorlooptijden in de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ze schopten alsof ik een voetbal was»?1 Wat is op dit bericht uw reactie?
Ja. Het gaat hier om een betreurenswaardige zaak en ik kan mij voorstellen dat het voor een slachtoffer moeilijk te begrijpen is dat de afhandeling van zijn zaak lang duurt, juist vanwege de impact die de zaak heeft op diens leven.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen in de rechtsstaat wanneer mensen maanden, soms zelfs jaren, moeten wachten tot hun zaak eindelijk wordt ingepland bij de rechtbank, ook omdat de kans op lagere straffen door de lange duur van het proces toeneemt?
Voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen en daarmee ook voor het vertrouwen in de rechtstaat is het essentieel dat slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van hun zaak. Voor dat vertrouwen is echter ook van belang dat een snelle afhandeling niet ten koste gaat van de nauwkeurigheid van het onderzoek.
Kunt u toezeggen dat u er voor gaat zorgen dat de zitting bij ernstige zaken, zoals in het bovengenoemde artikel, altijd binnen enkele maanden plaats zal vinden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De snelheid waarmee een aangifte tot vervolging en vervolgens tot een veroordeling leidt, is van zo veel omstandigheden afhankelijk dat ik die toezegging niet kan doen. Er zijn zaken die relatief snel kunnen worden behandeld, maar er zijn ook zaken die meer tijd kosten door bijvoorbeeld de complexiteit van het bewijs of de onderzoekswensen van de verdediging.
Wel ben ik van mening dat de doorlooptijden in het algemeen kunnen en moeten worden verbeterd. In het regeerakkoord is het inkorten van doorlooptijden ook als doelstelling benoemd. De Minister voor Rechtsbescherming en ik informeren u nader over de aanpak daarvan in de eerste helft van 2018.
Overigens kijkt ook de «strafrechtketen» kritisch naar zichzelf. Zo heeft het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk ambitietraject2, mede naar aanleiding van de kritiek op het functioneren van de keten. In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder meer) de prioriteit te leggen bij het – ook in het regeerakkoord benoemde – thema doorlooptijden. Ook hierover informeren wij u nader in de eerste helft van 2018.
Klopt het dat steeds meer ernstige zaken langer op de plank blijven liggen bij de politie, het openbaar ministerie en de rechtbank? Kunt u uw antwoord met cijfers onderbouwen?
Hiervoor heb ik geen aanwijzingen. Uit de Strafrechtketenmonitor 20163 blijkt dat de doorlooptijd van misdrijven waarbij de rechter een vonnis heeft uitgesproken in 2016 iets is verbeterd ten opzichte van voorgaande jaren. Het gemiddeld aantal maanden was 8 ten opzichte van 9 maanden in 2015 en 10 maanden in 2014.
Hoe ernstig is volgens u momenteel het capaciteitstekort bij het openbaar ministerie en de rechtbanken? Wat gaat u daar aan doen?
De vraag naar (zittings-)capaciteit varieert in de tijd en per regio. Het OM en de rechtbanken gaan hier zo flexibel mogelijk mee om. Zo maakt het OM afspraken met de rechtspraak om de beschikbare zittingsruimte zo effectief mogelijk te gebruiken en variaties in de vraag naar capaciteit zo goed mogelijk op te vangen.
Hoe verklaart u dat er toch zaken zo lang blijven liggen, terwijl we als Kamer steeds maar horen dat de geregistreerde criminaliteit daalt, wat als gevolg zou moeten hebben dat er voldoende opsporings- en zittingscapaciteit zou moeten zijn om zaken voortvarend op te pakken? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
De geregistreerde criminaliteit daalt inderdaad al jaren. Dit wil echter niet zeggen dat zaken sneller kunnen worden afgerond. Zo is afgelopen jaren de aard van de criminaliteit veranderd en is ook het strafproces sterk gewijzigd door veranderende wetgeving en beleid. Deze ontwikkelingen zijn van invloed op de aanpak van zaken. Door middel van onderzoek wil ik meer zicht krijgen op de ontwikkeling van het strafproces. Zo heb ik het WODC gevraagd om het effect van veranderend beleid en wetgeving op de capaciteit en behandeltijd van een strafzaak te onderzoeken. Dit onderzoek start in 2018. Ik zal u over de uitkomst informeren.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
De afschaffing van de dividendbelasting |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Shell, Akzo Nobel, Unilever en Philips hebben aangedrongen op het schrappen van de dividendbelasting?
Ik praat regelmatig met bedrijven, net als ik ook met andere maatschappelijke organisaties praat, over tal van onderwerpen. Zo hebben diverse bedrijven en hun belangenbehartigers contact gezocht met mij, en ongetwijfeld ook vertegenwoordigers van andere politieke partijen, om over voor hen belangrijke punten in het vestigingsklimaat te praten. Zulke gesprekken vonden plaats tijdens, maar ook voor de formatie. Dit geldt ook voor het aandacht vragen voor de dividendbelasting. Het pleidooi voor afschaffing van de dividendbelasting is namelijk al jaren oud.
Anders dan de algemene opmerking dat ik uiteraard spreek met het bedrijfsleven, is het niet aan mij om deze contacten te specificeren. Mijn gesprekspartners moeten erop kunnen rekenen dat onze gesprekken in beginsel vertrouwelijk zijn. Uiteraard kunnen private partijen zelf de afweging maken hun contacten met politici kenbaar te maken. Zo heeft VNO-NCW zelf al besloten zijn brief aan de informateur te publiceren. Deze brief is mede namens MKB-Nederland en LTO verzonden.
Shell heeft er ook voor gekozen bekendheid te geven aan het contact dat het bedrijf had met politici over de dividendbelasting.
Of een gesprekspartner wel of niet over contacten met mij wil spreken, is aan hem. Over de inhoud van de gesprekken waarop gedoeld wordt kan ik dan ook geen uitlatingen doen.
Waren er ook andere multinationals die daarom gevraagd hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Welke beursgenoteerde bedrijven overwegen een vertrek uit Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier hebben Shell, Akzo Nobel, Unilever en Philips hun wens aan de onderhandelaars kenbaar gemaakt? Bent u bereid brieven of gespreksverslagen naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is daarover niets te vinden in het formatie-archief; waarom zijn de ambtelijke memo’s over de effecten van het wel of niet afschaffen van de dividendbelasting buiten het archief gehouden?
Het formatiearchief bevat de schriftelijk ingekomen stukken, de ontvangstbevestiging daarvan, de verzoeken van de informateur om informatie aan demissionaire bewindspersonen en de aanbieding van stukken door de (in)formateur aan de voorzitter van de Tweede Kamer. De informateur heeft over dit onderwerp een brief van VNO-NCW ontvangen. De informateur heeft over dit onderwerp geen informatie gevraagd aan een demissionaire bewindspersoon. Dit formatiearchief berust bij de Tweede Kamer (in afschrift) en bij het Ministerie van Algemene Zaken.
Kunt u de ambtelijke memo’s en beantwoording van vragen van de formatietafel (allemaal, niet alleen het afschaffen van de dividendbelasting) alsnog toevoegen aan het formatiearchief, conform uw toezegging tijdens het debat over het eindverslag van de informateur?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat deze vier bedrijven hun besluiten over vestiging in Nederland in verband hebben gebracht met deze belasting?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre hebben deze bedrijven aangegeven of hun beslissing in Nederland te blijven ook met andere middelen bereikt kon worden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke beleidswijzigingen hebben deze bedrijven nog meer voorgesteld in verband met hun beslissing om in Nederland te blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is bewaakt dat er geen belangenverstrengeling was ten aanzien van de positie van de informateur ten opzichte van deze vier bedrijven?
Het initiatief ging niet uit van een informateur maar vanuit de onderhandelaars. De informateur is een procesbegeleider. De Tweede Kamer wijst de informateur aan op basis van de relevante bepalingen van het reglement van orde van de Tweede Kamer.
In hoeverre heeft VNO-NCW de wens van deze vier bedrijven tot inzet gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Werd de lobby om de dividendbelasting af te schaffen ook gesteund door MKB-Nederland en ONL?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een vergelijking maken van de effecten van de volgende maatregelen op het MKB ten opzichte van multinationals: de btw-verhoging (maatregel nr. 129), het terugdraaien van het tariefopstapje vpb (144) en de correctie van het box 2-tarief (153)?
Dit kabinet wil dat Nederland een aantrekkelijke plek blijft voor een ieder die ondernemerszin wil omzetten in ondernemerschap. Dat geldt voor ondernemingen in het klein-, midden- en grootbedrijf en ongeacht of zij hun wortels in ons eigen land hebben, of als multinationale groep in meerdere landen van de wereld actief zijn. Hiervoor worden tal van maatregelen genomen, zowel fiscale als niet-fiscale maatregelen.
Om die reden past het in dit kader om te starten met het noemen van enkele niet-fiscale maatregelen die ten goede komen aan het MKB. Zo wordt bijvoorbeeld bepaald dat de loondoorbetaling bij ziekte voor kleine werkgevers (tot 25 werknemers) wordt verkort van 2 naar 1 jaar, dat aanbesteden door de overheid toegankelijker moet worden voor het MKB, dat de MKB Innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT) en de innovatiekredieten voor het MKB moeten worden uitgebreid en dat enkele scherpe randen aan de verplichting tot het betalen van een transitievergoeding voor vooral voor MKB’ers worden verlicht.
De fiscale maatregelen uit het regeerakkoord dragen, net als voorgaande niet-fiscale maatregelen, bij aan het kabinetsstreven om Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats voor reële activiteiten te laten zijn en blijven. Dat betekent overigens niet dat er geen fiscale maatregelen worden genomen die een negatief effect op het MKB kunnen hebben. Zo kan de btw-verhoging worden genoemd. Daarbij moet echter wel worden bedacht dat veel bedrijven de btw kunnen verrekenen. In dat geval is voor bedrijven geen sprake van een lastenverzwaring. Voor sommige sectoren geldt dat niet. Dat hangt echter niet per sé samen met de bedrijfsgrootte. Een exacte inschatting van het effect naar het MKB en grootbedrijf is daardoor lastig te maken. Ook het terugdraaien van de voorgenomen verlenging van de eerste schijf in de Vpb per 2018 lijkt op het eerste gezicht niet in het voordeel van het MKB. Het regeerakkoord geeft echter ook aan dat per 2019, 2020 en 2021 de tarieven stapsgewijs dalen. Dit zorgt ervoor dat uiteindelijk voor alle winstniveaus de te betalen belasting, ook ten opzichte van de huidige wetgeving, lager zal zijn. De correctie van het box-2 tarief is ten slotte genomen ter compensatie van de tariefsverlaging in de Vpb, om arbitrage met box 1 te voorkomen. Per saldo is het dus geen lastenverzwaring of verlichting.
Als vervolgens wordt gekeken naar de specifieke maatregelen in de vennootschapsbelasting, is de geraamde opbrengst van de earnings stripping maatregel, de minimumkapitaalregel, het verhogen van het effectieve tarief van de innovatiebox, alsmede het niet meer toestaan van het direct beleggen in Nederlands vastgoed door fiscale beleggingsinstellingen vooral bij het grootbedrijf te verwachten. De opbrengst van het beperken van de verliesverrekening en de beperking van de afschrijving van de gebouwen worden door zowel door het groot- als het midden en kleinbedrijf gedragen. Het afschaffen van de dividendbelasting en het invoeren van een bronheffingen op dividend, rente en royalty’s naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties hebben naar verwachting voornamelijk effect op bedrijven die deel uitmaken van een multinationale groep van vennootschappen.
In het milieupakket voor bedrijven gelden de schuif energiebelasting naar aardgas en elektriciteit, de verlaging belastingvermindering energiebelasting en het afschaffen van de teruggaafregeling taxi’s als maatregelen die voornamelijk het MKB raken. De hogere belasting op verbranden en storten van afval is een evenredige lastenverzwaring voor MKB en grootbedrijf. De oplopende CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking komt voornamelijk ten laste van het grootbedrijf, namelijk de elektriciteitsbedrijven. De lagere verhuurdersheffing tbv duurzame woning is een maatregel die het MKB en grootbedrijf globaal in gelijke maten zal raken. Hier moet worden opgemerkt dat de lasten van de fiscale milieumaatregelen samenhangen met de mate waarin bedrijven milieuvervuilend produceren en niet direct met de omvang van het bedrijf.
Tot slot moet worden opgemerkt dat maatregelen die een direct effect hebben op de ene categorie bedrijven een indirect effect hebben op andere categorieën bedrijven. Zo hebben de meeste bedrijven, en zeker multinationals, ook allerlei leveranciers en andere bedrijven waar zij zaken mee doen. Het ligt dan ook in de rede dat een maatregel die het vestigingsklimaat voor beursfondsen bevordert, zoals de afschaffing van de dividendbelasting, indirect ook een impuls voor het MKB tot gevolg zal hebben.
Als gekeken wordt naar de belastingvoorstellen uit het regeerakkoord, kunt u aangeven welk deel van de belastingverhogingen en -verlagingen terechtkomt bij het MKB en welk deel bij multinationals?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel mensen werken in Nederland in familiebedrijven en het MKB?
Uit het CBS rapport «Familiebedrijven in Nederland» uit 2017 blijkt dat op 1 januari 2016 180.500 familiebedrijven als werkgever actief zijn. Zij zorgen voor 2,16 miljoen werknemersbanen. Het aandeel in het totaal aan werknemersbanen is hiermee 29 procent.
In de CBS Internationaliseringsmonitor 2015 is een uitsplitsing opgenomen van banen bij buitenlandse en Nederlandse multinationals en lokale bedrijven.1
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Financiën bij de Algemene Financiële Beschouwingen aangaf dat het afschaffen van de dividendbelasting (kosten 1.400 miljoen euro) direct samenhangt met de renteaftrekbeperking, de zogenaamde earnings stripping van het Anti Tax Avoidance Directive (ATAD)(maatregel 145 uit het regeerakkoord), die 1.347 miljoen euro opbrengt? Klopt het dat door dit laatste woningcorporaties 300 tot 400 miljoen euro jaarlijks meer belasting moeten afdragen?
Het kabinet herkent de koppeling tussen hogere belastingen voor woningcorporaties en het afschaffen van de dividendbelasting niet. De earningsstrippingmaatregel vindt haar oorsprong in de implementatie van een Europese richtlijn en leidt tot een betekenisvolle grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting, die wordt aangewend voor verlaging van het Vpb-tarief. Zoals de Minister van Financiën tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen heeft aangegeven is de maatregel niet specifiek bedoeld voor woningcorporaties. De doelstelling van het regeerakkoord is om eigen vermogen en vreemd vermogen meer gelijk te behandelen voor alle Vpb-plichtigen. Dat levert stabielere bedrijven en gezondere economische verhoudingen op, zeker bij tegenslag. Ook woningcorporaties vallen onder het bereik van de earningsstrippingmaatregel.
De earningsstrippingmaatregel leidt conform de raming uit het regeerakkoord tot een structurele budgettaire opbrengst van € 1.347 miljoen. Het kabinet schat in dat woningcorporaties door het regeerakkoord extra vennootschapsbelasting moeten betalen, maar minder dan de genoemde € 300 tot € 400 miljoen per jaar. Het kabinet zal, conform de toezegging van de Minister van Financiën bij de Algemene Financiële Beschouwingen, bij de uitwerking van het wetsvoorstel aangeven in welke mate de voorstellen neerslaan bij woningcorporaties.
Hoe verhoudt deze extra belasting op woningcorporaties zich tot de schamele 100 miljoen euro die zij minder hoeven af te dragen aan de verhuurdersheffing om te verduurzamen? Komt de verduurzaming en bouw van nieuwe woningen niet in de knel, juist nu meer bouwen noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat hogere belastingen voor woningcorporaties doorberekend worden aan huurders en waarom draaien huurders op deze wijze indirect op voor het afschaffen van de dividendbelasting?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u zich herinneren dat u zich erop voorstond «toedeledoki» te zeggen bij pogingen van bankiers hem onder druk te zetten de regels aan te passen?
Uiteraard herinner ik mij de uitlatingen die ik in 2015 heb gedaan in het kader van bankiers die zeggen dat ze in het buitenland zoveel meer zouden kunnen verdienen. Deze vergelijking gaat om verschillende redenen mank en is in dit opzicht niet relevant. Het besluit om de dividendbelasting af te schaffen is een eigenstandige beslissing geweest van de onderhandelende fracties en ingegeven door onze inschatting van de huidige internationale context en kansen en bedreigingen hiervan voor de werkgelegenheid in Nederland. Overheidsbeleid kan bijdragen aan een goed vestigingsklimaat. De uiteindelijke afweging waar een bedrijf zich vestigt is echter aan dat bedrijf.
Is ING vertrokken nadat werd besloten om de bonusregels niet aan te passen?
Zie antwoord vraag 19.
Hoe beoordeelt u de stelling dat met de afschaffing van de dividendbelasting twee miljoen banen gemoeid zijn?
In algemene zin kan ik constateren dat multinationals voor 40 procent van de banen in het Nederlandse bedrijfsleven zorgen. Ze zijn goed voor twee derde van de omzet in het Nederlandse bedrijfsleven en nemen meer dan 80 procent van de internationale handel in goederen voor hun rekening.2
Hoeveel bedrijven zijn er in de afgelopen drie jaar vertrokken vanwege de dividendbelasting?
Onbekend is hoeveel bedrijven de afgelopen jaren vetrokken zijn vanwege de dividendbelasting, of zich hier juist niet gevestigd hebben vanwege deze belasting. In de regel is het voor buitenstaanders niet exact te duiden welke factoren uiteindelijk doorslaggevend zijn geweest bij een vertrek of vestiging van een bedrijf.
Klopt het dat de effecten van het afschaffen van de dividendbelasting op het vestigingsklimaat onbekend zijn en dat daarmee de afschaffing een gok is?
De internationale context waarin multinationale bedrijven opereren is veranderd en ontwikkelt zich voortdurend. Brexit is een in het oog springend voorbeeld. Daarnaast hebben bedrijven te maken met activistische aandeelhouders die scherp sturen op rendement. Bovendien is er door het ruime monetaire beleid veel goedkoop geld in omloop dat gebruikt kan worden voor overnames. We zien veelvuldig berichten over fusies en overnames. In deze nieuwe internationale context is het niet vanzelfsprekend dat bedrijven kiezen voor Nederland als vestigingsplaats.
Voor behoud en groei van werkgelegenheid moet Nederland zich aanpassen aan de nieuwe realiteit. Dat is de gemeenschappelijke analyse van de onderhandelende partijen, te meer daar Nederland met zijn relatief kleine thuismarkt een intrinsiek nadeel heeft ten opzichte van andere Europese landen. Als coalitie hebben we de keuze gemaakt om een stap extra te zetten voor bedrijven die daadwerkelijk toegevoegde waarde en banen opleveren.
Hoe groot moet een bedrijf zijn om succesvol het beleid te kunnen beïnvloeden door middel van dreigen met een vertrek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom bedrijven moeilijker over te nemen zijn als zij geen dividendbelasting hoeven af te dragen?
Er is in dit kader geen eenduidige effect te benoemen. Doordat er geen dividendbelasting meer verschuldigd is, zal voor een deel van de beleggers het dividendrendement stijgen. Deze aandeelhouders voor de lange termijn zullen bereid zijn meer te betalen voor de aandelen waardoor in principe de koers zal stijgen. Deze aandelen worden daarmee duurder. Of bedrijven ook minder kwetsbaar voor vijandige overnames worden, hangt af van hoe goed de kapitaalmarkten functioneren. Daarnaast kunnen bedrijven gemakkelijker eigen aandelen inkopen, doordat de inkoop ook niet meer belast kan worden met dividendbelasting. Ook hierdoor neemt de (beurs)waarde van bedrijven toe. Wederom hangt het af van hoe goed kapitaalmarkten functioneren of bedrijven daardoor ook minder kwetsbaar voor een vijandige overname zijn.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 14 november 2017 beantwoorden?
Ja.
De stijging van het aantal aangiften voor seksueel misbruik |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NPB: «Politie overspoeld door «#metoo» aangiften»»?1
Ja.
Kent u ook signalen dat het aantal aangiften wegens verkrachting of seksueel misbruik de afgelopen weken is toegenomen? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, waarom niet en kunt u dit laten onderzoeken?
De publieke aandacht rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag draagt er op dit moment aan bij dat slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag zich gehoord en gesterkt voelen. Dit is belangrijk, want de gevolgen voor seksueel misbruik kunnen ingrijpend en langdurig zijn voor een slachtoffer en diens omgeving. Slachtoffers kunnen altijd melding doen van een strafbaar feit. Een slachtoffer kan terecht bij de politie of een van de Centra Seksueel geweld (CSG’s).
Bij de politie zijn in de periode januari 2017 tot en met oktober 2017 3.942 informatieve gesprekken gevoerd (tegenover 3.954 in 2016 in dezelfde periode), 2.188 aangiften gedaan (tegenover 2.329 in 2016 in dezelfde periode) en 8.231 zaken in onderzoek genomen door de zedenteams (tegenover 8.152 in 2016). Het Fonds Slachtofferhulp heeft laten weten dat het aantal personen dat met het landelijke telefoonnummer van het CSG heeft gebeld ruim is verdubbeld sinds de aanvang van de #MeToo beweging. Het is niet te duiden hoeveel meldingen, aangiften en zaken direct verband houden met de #MeToo-beweging.
Evenals in 2016 slaagt de politie er in om 80% van de zedenzaken binnen zes maanden na aangifte aan het Openbaar Ministerie (OM) voor te leggen.
In alle politie-eenheden zijn gespecialiseerde zedenteams actief en met 614 gespecialiseerde zedenrechercheurs is er op dit moment voldoende capaciteit. Alle zedenzaken worden aangestuurd en beoordeeld door zedenofficieren en waar nodig vindt centrale afstemming en coördinatie plaats onder regie van de landelijke zedenofficier.
Het is uiteindelijk aan het OM om te bepalen of er voldoende aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en zaken voor de rechter te brengen.
Ik verwijs tot slot naar mijn brief van 24 november jl. aan uw Kamer2 over ongewenst seksueel gedrag, seksuele intimidatie en seksueel geweld, die ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer heb gezonden.
Deelt u de mening dat dankzij «#metoo» slachtoffers van seksueel misbruik nu wel het besluit nemen om aangifte te doen? Zo ja, hoe komt het dat het aantal aangiften voor die tijd lager was? Zo nee, waarom neemt het aantal aangiften dan wel toe?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat het aantal aangiften de afgelopen jaren daalde en het nu wel toeneemt, dit tenminste een indicatie is dat de drempel om aangifte te doen in het verleden als te hoog werd ervaren? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om de aangiftebereidheid blijvend te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege de stijging van het aantal aangiften er nog meer aangiften op de plank blijven liggen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en wat gaat u op korte termijn doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, geuit door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, dat er meer capaciteit bij de zedenrecherche moet komen om tegen seksueel geweld te kunnen optreden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er vorig jaar 1.505 aangiften zijn gedaan en er slechts sprake was van 70 veroordelingen en gevangenisstraf? Zo nee, wat zijn de cijfers dan wel?
De Raad voor de Rechtspraak en het OM registreren niet op het begrip «seksueel misbruik/seksueel geweld». Het aantal door de rechtbanken afgehandelde zedenzaken (artikelen 239 t/m 254 Wetboek van Strafrecht) dat is berecht in eerste aanleg bij de rechtbanken was in 2015 en 2016 gemiddeld ruim 290 per jaar:
In de jaren 2015 en 2016 betreft het 319 veroordelingen voor zedenzaken (waaronder verkrachtingen), waarbij in 70 zaken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.
De aantallen in vraag 7 gaan niet over het aantal gevallen van seksueel misbruik, zoals dat in vraag 8 wordt genoemd. Uit het rapport «Criminaliteit en Rechtshandhaving 2016», een jaarlijkse, gezamenlijk publicatie van het WODC en het CBS dat op 9 oktober jl. aan uw kamer is aangeboden3, blijkt dat in 2016 1.500 verkrachtingen zijn geregistreerd. Verkrachting is één van de zedenmisdrijven uit het Wetboek van Strafrecht.
Ik ben overigens niet bekend met de aanname dat 1 op de 8 vrouwen in haar leven wordt verkracht.
Deelt u de mening dat 70 veroordelingen op een totale bevolking van 17 miljoen inwoners en gezien het feit dat één op de acht vrouwen in haar leven wordt verkracht, het aantal veroordelingen op geen enkele manier samenhangt met het daadwerkelijk aantal gevallen van ernstig seksueel misbruik? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid?
Ik heb er naar gestreefd de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, maar dit is helaas niet voor de begrotingsbehandeling van mijn ministerie gelukt.
Het bericht dat de blokkade bij Jemen volgens de VN catastrofale gevolgen heeft |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Blokkade Jemen heeft volgens VN catastrofale gevolgen»?1
Ja.
Klopt het dat er hongersnood dreigt voor zeven miljoen inwoners van Jemen in een van de ergste humanitaire crises ooit als de zee- en luchthavenblokkades niet worden opgeheven?
Ja. In Jemen zijn 17 miljoen mensen afhankelijk van voedselhulp, waarvan 7 miljoen mensen dreigen af te glijden naar hongersnood. Indien humanitaire toegang tot Jemen niet onmiddellijk geheel wordt hersteld, is het risico groot dat mensen niet op tijd met voedselhulp kunnen worden bereikt.
Klopt het dat door de zee- en luchthavenblokkades de strijd tegen cholera in Jemen in gevaar komt? Kunt u aangeven of de inschatting van 9.000 cholera-gevallen en 2.000 doden klopt en wat de prognose is als hulpgoederen niet op de juiste plek kunnen komen?
Ja. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) rapporteert meer dan 900.000 cholera-besmettingen en bijna 2.200 doden. Sinds het begin van de blokkade hebben verschillende transporten met medische bevoorrading Jemen niet kunnen bereiken. Omdat de voorraden in het land zelf niet groot zijn, zullen op termijn minder mensen behandeld kunnen worden en meer mensen besmet raken met cholera of andere ziektes, zoals difterie. Het Internationale Rode Kruis (ICRC) geeft aan dat in drie steden de water- en rioolsystemen niet meer functioneren door het gebrek aan brandstof. Hierdoor hebben 1 miljoen mensen geen toegang meer tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen.
Wat betekent deze blokkade voor de beschikbaar gestelde noodhulp en noodhulpgelden vanuit Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft in 2017 bijna 23 miljoen euro besteed aan humanitaire hulp voor de slachtoffers van het conflict in Jemen, via verschillende humanitaire organisaties, met name de country based pooled fund van de VN, het Rode Kruis, het Wereldvoedselprogramma en de Dutch Relief Alliance.Deze organisaties besluiten vervolgens zelf hoe deze middelen het meest effectief ingezet kunnen worden. De blokkade heeft grote impact op de noodhulpverlening: prijzen van benzine en water zijn sterk gestegen, humanitaire staf is gestrand, voorraden raken op en nieuwe bevoorrading kan het land niet bereiken.
Heeft u zich, met inachtneming van de motie-Ten Broeke2, in internationaal verband voldoende kunnen inzetten om manieren te vinden om voedsel en hulpgoederen door de zee- en luchthavenblokkades bij Jemen heen te krijgen? Zo ja, welke stappen heeft u hiertoe gezet? Zo nee, welke stappen overweegt u te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft in EU verband samen met gelijkgezinde landen gepleit voor een sterke EU verklaring over de Saoedische blokkade. EU Commissaris voor Humanitaire hulp en Crisismanagement Stylianides en EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Mogherini brachten daarop op 11 november en 21 november verklaringen uit. Nederland zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en heeft veelvuldig contact met humanitaire organisaties over de impact van de Saoedische blokkade. Zo lang de blokkade voortduurt, zal Nederland in EU verband aandacht blijven vragen voor de humanitaire gevolgen. Op 22 november kondigde de Coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië aan dat de haven van Hodeidah en het vliegveld van Sana’a zouden worden heropend voor humanitaire goederen. Op moment van schrijven is nog niet bevestigd dat dit inderdaad het geval is. Nederland blijft in de gaten houden of deze aankondiging volledig geëffectueerd zal worden en zal druk blijven uitoefenen indien dit niet het geval is. Het kabinet is voornemens om ook het komend lidmaatschap van de Veiligheidsraad te gebruiken om in dergelijke gevallen aandacht te vragen voor de humanitaire aspecten.
Daarnaast heeft Nederland (onlangs) besloten om de bijdrage aan het United Nations Verification and Inspection Mechanism (UNVIM) te verlengen. Dit zou moeten bijdragen aan doorgang van commerciële goederen die per zee worden aangevoerd. Alle partijen dienen volledige medewerking aan UNVIM te verlenen.
Kunt u de Kamer per brief informeren wanneer het onderzoek naar het in strijd zijn van de blokkade met internationaal recht door de VN is voltooid? Kunt u hierbij toelichten hoe dit betrekking heeft op de door Nederland beschikbaar gestelde noodhulp en noodhulpgelden?
Het zogenoemde Panel of Experts van het Jemen sanctiecomité is voornemens om eind december van dit jaar zijn rapport te finaliseren. Een onderzoek naar het instellen van de huidige blokkade valt onder het mandaat van dit Panel of Experts en zal onderdeel zijn van dit rapport. Op basis van het humanitair oorlogsrecht moeten partijen bij een gewapend conflict onpartijdige humanitaire hulp aan de bevolking in nood doorlaten. Nederland roept, net als onder meer de Secretaris-Generaal van de VN, alle partijen in het conflict dan ook op om de import van zowel commerciële goederen als hulpgoederen niet te belemmeren en hulp te faciliteren. Zie beantwoording vraag 4 wat betreft de door Nederland beschikbaar gestelde noodhulp en noodhulpgelden.
Het bericht dat banken brandonveilige stallen financieren |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de campagne die de Eerlijke Bankwijzer is gestart om banken – als leningverstrekkende partijen voor veehouderijen – te wijzen op de brandrisico’s van stallen?1
Ja.
Deelt u de mening dat banken die leningen verstrekken voor de bouw van stallen tevens een verantwoordelijk hebben om de ondernemer te wijzen op het belang van goede brandveiligheid en daarnaast brandveiligheid mee zouden moeten wegen in de beoordeling van een leningaanvraag?
Ondernemers dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving van overheden en gemeenten. Sinds 2014 zijn brandveiligheidsvoorschriften voor nieuw te vergunnen stallen opgenomen in het Bouwbesluit. Deze voorschriften moeten door gemeenten worden meegenomen in de vergunningsaanvragen en vervolgens moet daarop worden gehandhaafd. Voor dit toezicht zijn de regionale omgevingsdiensten de eerst aangewezenen. Banken hebben geen formele verantwoordelijkheid in dit kader. Het is overigens alleen maar toe te juichen als banken die agrarische ondernemers een lening verstrekken hen wijzen op maatregelen voor brandpreventie en hier eventueel extra eisen aan stellen.
Op welke wijze zijn ING, ABN Amro en de Rabobank betrokken bij de totstandkoming van het Actieplan Stalbranden?
De ING, ABN Amro en de Rabobank zijn hier niet direct bij betrokken geweest.
De Rabobank geeft in haar reactie op de website van EerlijkGeldwijzer aan wel via de huisverzekeraar Interpolis/Achmea vanaf het begin van het Actieplan Stalbranden betrokken te zijn geweest.
In hoeverre hebben deze banken reeds aanvullende maatregelen genomen, voor zover bij u bekend?
De Eerlijke Geldwijzer heeft op 2 oktober jl. aan de drie banken (ING, ABN Amro en Rabobank) gevraagd welke maatregelen de banken hebben genomen of gaan nemen. De reactie van de banken is op de website van EerlijkeGeldwijzer opgenomen.
Bent u bereid om druk uit te oefenen op banken waarvan de overheid aandeelhouder is om hen te wijzen op de extra verantwoordelijkheid die zij zouden moeten nemen ten aanzien van dierenwelzijn?
Banken waarvan de staat aandeelhouder is zijn, net als andere ondernemingen, gebonden aan wet- en regelgeving over dierenwelzijn. De raad van bestuur is er verantwoordelijk voor dat de onderneming opereert in overeenstemming met deze wet- en regelgeving. De banken dienen zich hierbij bewust te zijn van hun maatschappelijke positie, maar dit betekent niet dat de onderneming zichzelf per definitie strengere normen zou moeten opleggen. Dit is in overeenstemming met het vennootschapsrecht, waaruit volgt dat de raad van bestuur belast is met de operatie en het dagelijks bestuur van de vennootschap.
Bent u tevens bereid om in gesprek te treden met andere Nederlandse banken (die niet in overheidshanden zijn) die ook leningen verstrekken aan agrarische ondernemers waar een grotere inzet op het voorkomen van stalbranden mogelijk en wenselijk is?
Ik ben bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken in gesprek te gaan om te bekijken of banken mogelijk een rol kunnen spelen in het beter voorkomen van stalbranden. Indien deze gesprekken positief uitpakken kan zij mogelijk aansluiten bij het Actieplan Stalbranden 2.0 dat nu wordt opgesteld.
Kunt u de Kamer een actueel overzicht verschaffen van het aantal dieren -uitgesplitst per soort- dat de afgelopen jaren is omgekomen bij stalbranden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar bijlage I van de brief die aan uw Kamer is gezonden met als kenmerk (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) op 30 augustus jl. en de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 25)
Deelt u de mening dat de aanpak van stalbranden onverminderd hoog op de agenda dient te staan ten einde een nieuwe «horrorzomer» met duizenden slachtoffers te voorkomen?2
Ja, ook het huidige kabinet vindt het van groot belang het aantal stalbranden te verminderen en heeft dat in haar regeerakkoord ook vastgelegd. Samen met verzekeringsmaatschappijen en private ketenkwaliteitssystemen worden vóór 2019 afspraken gemaakt over de bestrijding van knaagdieren door ondernemers en een periodieke elektrakeuring. Verder wil ik u voor de inzet op stalbranden verwijzen naar de brief die op 30 augustus jl. aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Giftige dampen aan boord van vliegtuigen |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van ZEMBLA over giftige dampen aan boord van vliegtuigen?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u in mei 2015 reeds bent verzocht2 te reageren op een (vervolg)onderzoek van het Academisch Medisch Centrum (AMC)3 over de relatie tussen vluchtige stoffen en de klachten bij twaalf personeelsleden van luchtvaartmaatschappijen, waarop u aangaf een internationale aanpak voor te staan alvorens actie op nationaal niveau te kunnen/willen nemen?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat ondanks de aangenomen motie-Hachchi luchtvaartmaatschappijen überhaupt pas vanaf november 2015 wettelijk verplicht zijn om informatie over geurincidenten te delen met Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) van de Inspectie Leefomgeving en Transport?5
Luchtvaartmaatschappijen zijn vanaf 15 november 2015, op grond van EU-verordening 376/2014, verplicht om naast het melden van het voorval zelf, ook de analyse van het onderzoek naar de oorzaak van geurvoorvallen te overleggen. Deze analyse is alleen verplicht wanneer er sprake is van een belangrijk feitelijk of potentieel veiligheidsrisico. De luchtvaartmaatschappijen zijn bij brief d.d.
9 juli 2015, vooruitlopend op deze verplichting, verzocht om op vrijwillige basis de oorzaakanalyses van geurvoorvallen aan het ABL toe te sturen. Hiermee is uitvoering gegeven aan de bedoelde motie van het lid Hachchi.
Kunt u voorts aangeven of het ABL sinds eind 2015 het aantal piloten in beeld heeft die mogelijk lijden aan de gevolgen van het zogeheten aerotoxisch syndroom? Zo nee, hoe kan dat? Zo ja, kunt u aangeven wat de inspectiedienst gedaan heeft om te toetsen of deze piloten wel of niet geschikt waren/zijn om te vliegen?
Nee, het ABL registreert geen ziekmeldingen of ziektegegevens van piloten. Luchtvaartmaatschappijen zijn ook niet verplicht dergelijke gegevens over piloten aan het ABL te melden. De rol van het ABL is om samen met de sector vroegtijdig lering te trekken uit geurvoorvallen om de luchtvaartveiligheid te verbeteren.
Een piloot is verplicht zich te onthouden van het uitvoeren van zijn taken indien de veiligheid van het luchtverkeer in het geding is. De ILT keurt zelf geen piloten, dat is de taak van gecertificeerde luchtvaartmedische keuringsartsen. Een vlieger heeft de wettelijke plicht om zich bij ziekte die hem niet in staat stelt om op een veilige manier te kunnen vliegen, te melden bij zijn keuringsarts (EU 1187/2011, MED.A.020). De keuringsarts zal op medische gronden vaststellen of een piloot in staat is om zijn functie uit te oefenen.
De luchtvaartmaatschappijen zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet bovendien verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden. Zo dient een werkgever onder andere de arbeidsrisico’s in kaart te brengen in hun Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). De inspectie SZW ziet daarop toe.
Kunt u zich voorts herinneren dat u in 2015 de Nationale Adviesgroep Cabinelucht (NAC) instelde, met daarin verschillende stakeholders zoals luchtvaartmaatschappijen, vakbonden en onderzoeksinstituten, om u onder andere van advies te voorzien over de aard, ernst en aanpak van dit probleem?
Ja. Bij brief van 2 juni 2015 is de Kamer geïnformeerd over het instellen van de NAC.
Deelt u de mening dat deze adviesgroep zich onafhankelijk moet opstellen en u van onafhankelijk, wetenschappelijk advies moet voorzien? Hoe beoordeelt u in dat verband hetgeen over die onafhankelijkheid wordt gezegd in de uitzending van ZEMBLA?
Vanwege het belang van de onafhankelijkheid van deze adviesgroep, is bij de oprichting van de NAC besloten om deze onder te brengen bij het bij wet ingestelde Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu (OIM). De NAC heeft een onafhankelijke voorzitter en secretaris. De NAC is evenwichtig en gebalanceerd samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers (KLM/Corendon), vertegenwoordigers van werknemersorganisaties (FNV/VNV/VNC/NVLT) en vertegenwoordigers van onderzoeksinstituten (RIVM/TNO/NLR).
De stelling dat de onafhankelijkheid van de NAC onvoldoende gewaarborgd is door een onevenredige vertegenwoordiging van werkgevers, is dan ook niet terecht.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat dit adviesorgaan – zoals uit de uitzending van ZEMBLA blijkt – klaarblijkelijk niet op de hoogte is van het aantal piloten in Nederland dat claimt last te ondervinden of in het ergste geval ziek te zijn geworden van giftige dampen aan boord? Zo nee, waarom niet?
De NAC is enkel op de hoogte van die piloten die hiervan ook melding hebben gemaakt bij de ILT, luchtvaartmaatschappijen of vakbonden. Zowel de luchtvaartmaatschappijen als vakbonden participeren in de NAC en delen deze informatie indien noodzakelijk.
De ILT heeft naar aanleiding van een eerdere uitzending van Zembla (mei 2013) over de gevaren van mogelijke vervuilde cabinelucht in vliegtuigen, een oproep gedaan aan piloten om gerelateerde klachten op vrijwillige basis rechtstreeks bij de ILT te melden. Het aantal ontvangen meldingen door ILT is zeer beperkt gebleven. De NAC wordt op de hoogte gesteld van het aantal ontvangen meldingen bij de ILT.
Kunt u inmiddels met zekerheid stellen dat er geen verband bestaat tussen gezondheidsklachten en de cabinelucht c.q. kunt u stellen dat u het aerotoxisch syndroom niet erkent? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot lopend onderzoek? Zo nee, deelt u voorts de mening dat er vanuit het voorzorgsbeginsel uiterst zorgvuldig omgegaan moet worden met piloten die claimen last te hebben van het aerotoxisch syndroom?
Diverse wetenschappelijke onderzoeken hebben tot op heden geen verband kunnen aantonen tussen de gezondheidsklachten en chemische stoffen in de cabinelucht. Het onderzoek van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), waarover de Tweede Kamer in februari 2015 is geïnformeerd, concludeert ook dat er onvoldoende bewijs is om te spreken van een beroepsziekte, veroorzaakt door blootstelling aan giftige stoffen in de cabine of cockpit. Nader internationaal onderzoek blijft noodzakelijk om een causaal verband definitief uit te kunnen sluiten dan wel vast te kunnen stellen. Het gaat om een driejarige vervolgstudie, die EASA samen met het directoraat-generaal MOVE uitvoert. Deze studie is begin 2017 gestart.
Ongeacht de aard en oorzaak van de klachten van een piloot, dient de luchtvaartmedische keuringsarts bij de vaststelling of een piloot op medische gronden geschikt is, altijd de uiterste zorgvuldigheid in acht te nemen.
Wist u of had u kunnen weten dat er in Nederland piloten zijn die vliegen terwijl zij mogelijk hinder ondervinden door hoofdpijn, evenwichtsstoornissen en een vertraagde reactiesnelheid ten gevolge van giftige dampen aan boord, met alle risico’s van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie heeft u in het verleden richting de desbetreffende luchtvaartmaatschappij(en) ondernomen om deze risico’s weg te nemen?
Er zijn geen gevallen van Nederlandse piloten bekend die niet in staat zijn om te vliegen en desondanks hun functie uitoefenen. Het is de verantwoordelijkheid van een piloot om zich te onthouden van het uitvoeren van zijn taken indien de veiligheid van het luchtverkeer in het geding is. Bovendien heeft een vlieger de wettelijke verplichting om zich bij ziekte te melden bij zijn keuringsarts.
Luchtvaartmaatschappijen zijn daarnaast wettelijk verplicht erop toe te zien dat al datgene wordt gedaan, wat in hun vermogen ligt om ernstige lichamelijke of geestelijke vermoeidheid van de leden van het boordpersoneel bij de bediening van luchtvaartuigen te voorkomen. Het ondergaan van periodieke medische keuringen is hier onderdeel van.
Tussen de ILT en de Inspectie SZW is overeengekomen dat de ILT tijdens haar reguliere audits bij luchtvaartmaatschappijen ook aandacht besteedt aan de vraag of toxic fumes zijn opgenomen in het RI&E-beleid en wat met eventueel ontvangen klachten is gedaan.
Bent u van mening dat u, met de kennis van nu en het voorzorgsbeginsel ten aanzien van de vliegveiligheid in acht nemend, dit probleem tijdig en voldoende serieus heeft genomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de berichtgeving van ZEMBLA?
Ja. In 2015 is er een Nationale Adviesgroep Cabinelucht ingesteld die mij actief informeert en adviseert op dit terrein. Daarnaast zijn er nationaal verschillende acties ondernomen zoals aangegeven in vraag 3, 7, 8 en 9. Internationaal participeert Nederland in vier lopende Europese onderzoekstrajecten. Hiermee is tijdig en voldoende serieus aandacht aan deze problematiek gegeven.
Welke concrete actie gaat u nu ondernemen om zeker te stellen dat er in Nederland geen piloten vliegen die mogelijk hinder ondervinden door hoofdpijn, evenwichtsstoornissen en een vertraagde reactiesnelheid ten gevolge van giftige dampen aan boord, met alle risico’s van dien?
De veiligheid in de luchtvaart en de gezondheid van vliegers staan voorop. Op korte termijn wordt een tweede adviesrapportage van de NAC afgerond. De NAC heeft ook de opdracht gekregen te adviseren over het nemen van eventuele aanvullende acties. Ik wacht deze rapportage af.
Zoals eerder is aangegeven is het causaal verband tussen cabinelucht en gezondheidsproblemen tot op heden niet vastgesteld. Daarnaast is, zoals in antwoord 4 en 9 is aangeven, voldoende gewaarborgd dat piloten hun functie niet uitoefenen wanneer zij hiervoor niet geschikt zijn.
Naast deze verantwoordelijkheid van luchtvaartmaatschappijen, is er vanuit de overheid toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet, die valt onder de verantwoordelijkheid van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vliegtuigen worden gebouwd op basis van internationale regels en door internationale luchtvaartinstanties, zoals onder andere de European Aviation Safety Agency (EASA), gecertificeerd op de verschillende veiligheidsaspecten. Het betreft dus een problematiek die internationaal moet worden bepaald. Vanuit de verantwoordelijkheid voor luchtvaart is het Ministerie van IenW hierbij betrokken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht '95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel' |
|
Gert-Jan Segers (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel»?1
Ja.
Klopt het dat 95 procent van de gemeenten geen specifiek beleid kent op het gebied van mensenhandel en meer dan een derde van de gemeenten geen idee heeft of mensenhandel in de gemeente voorkomt?
Uit de 10e rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (Nationaal Rapporteur) blijkt dat slechts 4,5% van de gemeenten specifiek lokaal mensenhandelbeleid heeft. Wel geeft de Nationaal Rapporteur aan dat voor het merendeel van de gemeenten geldt dat de aanpak van mensenhandel is opgenomen in bijvoorbeeld integrale- en regionale veiligheidsplannen. Op basis van de vragenlijst die door 167 gemeenten is ingevuld, blijkt verder dat 35,2% van de respondenten aangeeft niet te weten of mensenhandel in de gemeente voorkomt.
Zijn gemeenten volgens u in staat om hun verantwoordelijkheid voor zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te nemen? Wat zou er volgens u moeten gebeuren om gemeenten in staat te stellen deze verantwoordelijkheid goed uit te voeren? Op welke wijze gaat u daaraan bijdragen?
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren, door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken over wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. De Minister van VWS overlegt met de gemeenten over hoe het advies zo snel mogelijk kan worden geïmplementeerd.
Kunt u aangeven in hoeverre de aanbevelingen van de commissie-Lenferink, die in 2015 onderzoek gedaan heeft naar de verantwoordelijkheden die gemeenten hebben bij de zorg voor en opvang van slachtoffers mensenhandel, zijn uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u zelf het voornemen van het regeerakkoord ter hand nemen om de zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te verbeteren?
In het regeerakkoord zijn extra middelen opgenomen voor de verbetering van de opvang van slachtoffers van mensenhandel. De Minister van VWS en ik zullen met de gemeenten, Jeugdzorg Nederland, de Federatie Opvang en Comensha in overleg treden hoe – met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid – de zorg en opvang van slachtoffers van mensenhandel kan worden verbeterd en hoe de middelen uit het regeerakkoord het beste kunnen worden ingezet.
Bent u bereid er bij gemeenten op aan te dringen dat het onderwerp mensenhandel in alle gemeenten op de agenda komt te staan en er beleid wordt gemaakt voor de aanpak en preventie van mensenhandel?
In de strijd tegen mensenhandel, spelen gemeenten een belangrijke rol. Bijna alle respondenten (96,1%) in het rapport van de Nationaal Rapporteur geven aan bij de bestrijding van mensenhandel samen te werken met andere partijen (Politie, RIEC’s en OM). Het merendeel (73,6%) van de respondenten geeft aan dat de gemeente waarvoor zij werkzaam zijn, participeert in een regionaal veiligheidsplan waarin mensenhandel een onderwerp is en het onderwerp dus op de agenda staat.
Gemeenten hebben een rol op het gebied van preventie, signalering, handhaving en hulpverlening, en dragen bij aan het opwerpen van barrières tegen mensenhandel. Het basisniveau bestuurlijke aanpak van mensenhandel dat in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is ontwikkeld, helpt gemeenten hun rol binnen de bestuurlijke aanpak van mensenhandel (verder) in te vullen. Via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) kunnen gemeenten kosteloos gebruikmaken van de e-learning, praktische handleidingen en stappenplannen signalering mensenhandel. Ook zijn er signaalkaarten beschikbaar. Tot slot zal de awarenesstraining mensenhandel die deze maand van start gaat voor de eerstelijns politiemedewerkers in contacten met de gemeenten bijdragen aan meer bewustwording bij gemeenten. Er zullen door de verbeterde signalering door gemeenten naar verwachting meer zaken boven water komen, ook in gemeenten waar het probleem tot nu toe nog onvoldoende onderkend wordt. Dit draagt bij aan verbeterde samenwerking op lokaal niveau.
In mijn brief over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer heb verzonden, heb ik aangekondigd met een integraal plan van aanpak te komen. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commisie Lenferink betrokken (zie het antwoord op vraag 3 en 4).
Ziet u de urgentie van het feit dat uit het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) blijkt dat driekwart van de artsen aangeeft behoefte te hebben aan training in het herkennen van mensenhandel? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u voor het betrekken van de medische beroepsgroep bij de aanpak van mensenhandel?
Signalering van mensenhandel is heel belangrijk omdat het om een verborgen/onzichtbaar probleem gaat. Voor verschillende beroepsgroepen zijn trainingen en praktische handleidingen gemaakt, zie ook mijn antwoord bij vraag 6. Er zijn vele professionals die kunnen signaleren en ik vind het heel goed dat de Nationaal Rapporteur een onderzoek heeft gedaan naar de rol die specifieke specialisten kunnen spelen. Artsen kunnen veel zien en doen. Uit het onderzoek blijkt dat zij vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een belangrijke rol kunnen spelen. De Minister van VWS is in het kader van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in overleg met de artsenorganisaties over hun signalerende rol en zal in deze gesprekken ook de rol die de medische beroepsgroep kan spelen bij de aanpak van mensenhandel met deze organisaties nader verkennen. Zie verder de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van der Staaij van de Minister van VWS (2017Z15129).
Klopt het dat aanbieders (de politie, Koninklijke Marechaussee en Inspectie SZW) van de zogeheten bedenktijd aan buitenlandse slachtoffers van mensenhandel verschillende drempels hanteren bij het verlenen ervan, waardoor slachtoffers die daar recht op hebben soms niet beschermd worden?
Uit het rapport NRM10 van de Nationaal Rapporteur komt naar voren dat er verschillen bestaan tussen de verschillende aanbieders van de bedenktijd. Dit is een onwenselijke situatie. Naar aanleiding van dit rapport zal ik in overleg met de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Inspectie SZW nadere afspraken maken om te komen tot een uniforme wijze van aanbieden van de bedenktijd. Ik informeer u op een later tijdstip over de exacte afspraken.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport van de NRM dat ondervragers bij toekenning van een bedenktijd de vraag of een zaak kan leiden tot succesvolle vervolging een rol laten spelen?
Het uitgangspunt bij het verlenen van de bedenktijd is duidelijk: bij de geringste aanwijzing van mensenhandel moet de bedenktijd aangeboden worden zodat een slachtoffer uit de situatie kan komen, de zorg krijgt die het nodig heeft en kan nadenken over het al dan niet doen van aangifte. De vraag of een zaak kan leiden tot een succesvolle vervolging zou hierbij geen rol mogen spelen.
Deelt u de mening dat alle slachtoffers van mensenhandel bescherming verdienen op hetzelfde niveau en volgens dezelfde regels? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgdragen? Bent u bereid de laagste drempel (geringste aanwijzing van mensenhandel) bij alle aanbieders van de bedenktijd als standaard in te stellen?
Zie de antwoorden op vraag 8 en 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid?
Ja.
De beschikbaarheid van bacteriofagen als alternatief voor antibiotica |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar d.d. 30 oktober 2017 over het gebruik van bacteriofagen als alternatief voor antibiotica?1
Ja.
Snapt u de onrust die is ontstaan over het feit dat een behandeling met bacteriofagen in Nederland niet mogelijk is, terwijl dit in Georgië behoort tot de reguliere behandeling? Kunt u dit toelichten?
Patiënten willen de beste behandeling krijgen voor hun klachten of aandoening. Zeker als het gaat om (multi-)resistente bacteriën, waarbij antibiotica niet meer werken. De Radar uitzending liet zien dat fagenbehandeling een praktisch bruikbare werkwijze is. In de antwoorden hieronder licht ik toe dat nog weinig klinisch bewijs hiervoor beschikbaar is. Ook geef ik aan dat een behandeling met bacteriofagen of producten die daarop gebaseerd zijn onder voorwaarden mogelijk en ook praktisch gebruikt is in Nederland.
Vindt u het ook onwenselijk dat commerciële partijen voor veel geld reisjes naar Georgië aanbieden om mensen die ten einde raad zijn, te kunnen laten behandelen met bacteriofagen?
Veel geld verdienen aan patiënten die op zoek zijn naar een behandeling in het buitenland is vanuit een ethisch oogpunt moeilijk verdedigbaar. Het gaat echter om commerciële diensten die niet wettelijk verboden zijn. Het is niet aan mij om te oordelen over de wenselijkheid hiervan.
Hoe kijkt u aan tegen de inzet van bacteriofagen als een mogelijke oplossing voor de toenemende antibiotica resistentie? Kunt u dit toelichten?
Ik vind de inzet van bacteriofagen een interessante ontwikkeling die kan bijdragen aan de wereldwijde strijd tegen antibiotica resistentie. Door een gebrek aan gedegen klinisch onderzoek zijn echter ook veel vragen over de werking en toepasbaarheid van fagen, en ze werken niet voor alle type bacteriën en infecties. Meer onderzoek is dan ook nodig voordat fagen op grotere schaal toegepast kunnen worden in de zorg.
Is er in Nederland reeds onderzoek gedaan naar het gebruik van bacteriofagen?
Er is in Nederland zeker onderzoek gedaan naar bacteriofagen, en thans is dit onderzoek nog gaande. Voor onderzoek bij mensen moet volgens de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) aan eisen worden voldaan en dit wordt getoetst door de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s).
Bij meerdere universiteiten en academische centra in Nederland is kennis over fagen beschikbaar. Hieronder wordt een aantal voorbeelden genoemd van zowel klinisch onderzoek met patiënten als onderzoek naar de toepassing van fagen in andere domeinen zoals de levensmiddelentechnologie.
Het UMC Utrecht is gestart met een biobank met bacteriofagen waarmee onderzoek gedaan wordt, en onderzoekt de mogelijkheden om begin 2018 patiëntgebonden wetenschappelijk onderzoek te starten.
Het Nederlandse biotech bedrijf Micreos voert in samenwerking met Erasmus MC een klinische studie uit met een op fagentechnologie gebaseerd product tegen huidinfecties bij mensen.
Micreos ontwikkelt ook bacteriofagen tegen bacteriën die voedselbederf veroorzaken.
In het inmiddels afgelopen ALTANT programma2 (ALTernatieven voor ANTibiotica) is onderzoek gedaan naar het gebruik van bacteriofagen om infecties bij varkens tegen te gaan.
Het RIVM voert momenteel een grondige literatuurstudie uit naar wat nu al bekend is over de werking van bacteriofagen en de (on)mogelijkheden. Ook zal een team van RIVM experts begin 2018 een bezoek brengen aan het Eliava instituut in Georgië. Zo wil ik meer inzicht krijgen in de werkwijze in Georgië, de resultaten daarvan, en de mogelijke baten voor patiënten in Nederland.
Bent u bereid om het gebruik van bacteriofagen in een gecontroleerde onderzoeksomgeving mogelijk te maken in een academisch ziekenhuis? Zo ja, wat is er nodig om dit te faciliteren? Zo nee, kunt u dit toelichten en aangeven welke andere mogelijkheden er zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten hoeveel budget beschikbaar is voor onderzoek naar bacteriofagen, in het kader van onderzoek naar antibioticaresistentie?
Voor onderzoek naar antibioticaresistentie loopt een aantal nationale en internationale programma’s, ik noem hieronder de meest relevante programma’s voor Nederlandse onderzoekers:
ZonMw programma Antibiotica Resistentie, met een budget van 16 miljoen euro in de periode 2016–2023. Een van de onderzoeksthema’s in dit programma is «Mechanismen en doelen voor nieuwe antibiotica en alternatieven voor antibiotica».
VWS heeft samen met de topsector Chemie in mei 2017 een nieuw onderzoeksprogramma opengesteld dat zich specifiek richt op toegepast onderzoek naar antibiotica en alternatieven voor antibiotica, waar onderzoekers en bedrijven subsidie kunnen aanvragen. Hierin heeft VWS 4,8 miljoen euro geïnvesteerd.
Joint Programming Initiative Antimicrobial Resistance (JPIAMR) is een internationale samenwerking van onderzoeksfinanciers. Binnen het JPIAMR worden subsidierondes opengesteld met diverse onderwerpen die van belang zijn voor een «One Health» aanpak van antibiotica resistentie. Afhankelijk van het onderwerp van een subsidie-oproep kunnen ook onderzoeksvoorstellen met bacteriofagen worden ingediend. In de meest recente subsidieronde was bijvoorbeeld 11,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor preventie, controle, en interventies voor infecties.
EU onderzoeksprogramma’s zoals de Horizon 2020. Uit het 7e Europese Kaderprogramma, de voorganger van Horizon 2020, is het project Phagoburn gefinancierd. Dit project onderzoekt de werking van faagtherapie bij patiënten met geïnfecteerde brandwonden. Hiervoor is 3,8 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Naast het project Phagoburn zijn in bovenstaande onderzoeksprogramma’s geen aanvragen voor onderzoek met bacteriofagen toegekend. Het beschikbare budget in onderzoeksprogramma’s is bedoeld voor alle aanvragers die voldoen aan de opgestelde criteria. Een onafhankelijke beoordelingscommissie met (internationale) experts beoordeelt de onderzoeksprojecten op kwaliteit en inhoud.