Het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ) |
|
Theo Hiddema (FVD), Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bal van de verdampte miljoenen» over het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen of het Rijk, via het Ministerie van Economische Zaken, een subsidie van in totaal 17,5 miljoen euro heeft verstrekt aan IGJ? Zijn er bovenop dit bedrag nog andere subsidies of andere gunsten door het Rijk verstrekt aan IGJ? Zo ja, welke precies?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. Dit om het IGJ voldoende tijd voor het opbouwen van de organisatie te geven. Het maximale subsidiebedrag is niet aangepast. Over de verlening van de subsidie is de Kamer op de hoogte gesteld (Kamerstuk 29 697, 15). Door het Rijk zijn verder geen subsidies aan het IGJ verstrekt.
Kunt u een overzicht aan de Kamer verstrekken over de voorwaarden die zijn of waren verbonden aan de verschillende subsidies die aan IGJ zijn verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Ja. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Kunt u de overeenkomst(en) tussen een of meerdere ministeries en IGJ aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Rijk verdere verzoeken tot het verlenen van subsidies heeft geweigerd? Zo ja, kunt u dan aangeven wanneer welke subsidieverzoeken geweigerd zijn en op welke gronden?
Het Rijk heeft geen formele subsidieverzoeken van het IGJ, anders dan een verzoek om de eerder genoemde subsidie van maximaal € 17,45 miljoen, ontvangen.
Klopt het dat de gemeente Den Haag in totaal ook nog eens 3,5 miljoen euro subsidie heeft verstrekt aan IGJ bovenop de 17,5 miljoen euro subsidie van het Ministerie van Economische Zaken?
In de subsidievoorwaarden is opgenomen dat de gemeente Den Haag
€ 1 miljoen bijdraagt aan de kosten van het IGJ. Aan deze voorwaarde heeft de gemeente Den Haag voldaan.
Kunt u zo gedetailleerd mogelijk aangeven wat de 20 miljoen euro subsidies voor Nederland, de Nederlandse bevolking en de gemeente Den Haag concreet hebben opgeleverd? Is dit belastinggeld volgens u goed besteed?
Het IGJ voerde in de subsidieperiode, veelal in samenwerking met diverse (inter)nationale partners, diverse projecten en activiteiten op het gebied van vrede, recht en veiligheid uit. Hiermee leverde het IGJ een bijdrage aan de positionering van Den Haag als «Internationale Stad van Vrede en Recht» en leverde daarmee een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
Om u een beeld te geven waar de middelen door het IGJ aan zijn besteed, volgen hier enkele voorbeelden van de activiteiten die zijn uitgevoerd:
Het IGJ bracht na elk exploitatiejaar schriftelijk verslag uit over de voortgang van het project. Hierbij hoorde een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Uit deze verantwoordingsdocumenten, bleken gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed.
Wat is momenteel de financiële situatie van IGJ? Zijn er nog openstaande rekeningen bij IGJ? Zo ja, hoe hoog is dit bedrag?
Op 4 april jl. maakte de Raad van Toezicht bekend dat het IGJ ophoudt te bestaan en de stichting wordt ontbonden vanwege het ontbreken van een voldoende financiële basis. De beëindiging van de activiteiten vond plaats na de subsidieperiode die liep tot en met 2016. De Raad van Toezicht van het IGJ stelde een vereffenaar aan om de nog lopende zaken af te wikkelen, openstaande vorderingen te innen en schulden te inventariseren. Op basis van deze inventarisatie is een aanvraag voor faillissement bij de rechtbank ingediend. Op 8 mei jl. heeft de rechtbank het faillissement uitgesproken.
Is het Rijk of de gemeente Den Haag aansprakelijk voor eventuele schulden van IGJ?
Het Rijk is niet aansprakelijk voor eventuele schulden van het IGJ.
Kunt u aangeven in hoeverre de berichten in de media kloppen dat er sprake is van een dreigend faillissement bij IGJ?
Zie antwoord vraag 8.
Is er in het kader van de royale subsidieverstrekking door het Ministerie van Economische Zaken en de gemeente Den Haag ook financiële verantwoording afgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze verantwoording aan de Kamer doen toekomen?
Het IGJ legde na elk exploitatiejaar financiële verantwoording af via een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Deze verantwoordingsdocumenten treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vraag aan.
Waarom heeft u geen maatregelen genomen toen al snel na aantreden van de «dean» bleek dat hij een van zijn belangrijkste taken, namelijk fondsenwerving, niet adequaat uitvoerde?
De subsidie is aan de stichting The Hague Institute for Global Justice verleend als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het oprichten van het kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice. Deze subsidieverlening was gebaseerd op een projectplan waarin de na te streven doelstellingen en de daarvoor te verrichten activiteiten zijn beschreven. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Het IGJ heeft met deze subsidie, ook in samenwerking met (inter)nationale partners, projecten uitgevoerd en activiteiten verricht. De bijgevoegde verantwoordingsdocumenten geven daar inzicht in. De daarmee gemaakte kosten kwamen voor subsidie in aanmerking en om die reden zijn voorschotten aan het IGJ betaald en is het subsidiebedrag vastgesteld.
Uit de Midterm Review en ook uit de financiële jaarrekeningen 2014 en 2015 kwam echter wel naar voren dat de verwerving van externe inkomsten een aandachtspunt vormde. Dat was voor mij dan ook aanleiding om in mondelinge en schriftelijke contacten, onder andere per brief van 26 november 2014 en van 30 juli 2015, het belang hiervan richting het IGJ te benoemen en het IGJ te wijzen op een passende interne organisatie om dit te realiseren. Het tijdelijk bestuur van IGJ was zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen en nam in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld.
In 2017 stelde het IGJ de eindverantwoording op. In deze eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Tevens gaf de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Helaas heeft deze poging niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Is er volgens u sprake geweest van wanbeleid bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat er – op z’n minst – sprake is van slecht bestuur en falend toezicht bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de Raad van Toezicht had moeten ingrijpen om het wanbeleid bij IGJ bij te sturen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Dick Benschop in zijn hoedanigheid als toezichthouder van IGJ? Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Jozias van Aartsen, die van 2010 tot 2014 bestuurder was van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de heer Benschop ernstig tekort heeft geschoten in zijn taak als toezichthouder van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met het feit dat de heer Benschop is genoemd als voorkeurskandidaat voor de positie van CEO van Schiphol door de raad van commissarissen van Schiphol Group?
Schiphol is een staatsdeelneming waarop volgens het Burgerlijk Wetboek het volledige structuurregime van toepassing is, omdat Schiphol ook een private aandeelhouder heeft (Aeroports de Paris). Dit betekent dat Schiphol verplicht is ingericht met een raad van commissarissen. Ook is bij wet bepaald dat de raad van commissarissen de directie van Schiphol benoemt. Dit is ook zo vastgelegd in de statuten van Schiphol. De raad van commissarissen van Schiphol heeft de heer Benschop benoemd tot CEO Schiphol per 1 mei 2018. Het opschorten van de benoeming is dan ook niet aan de orde. Deze benoeming is met de Minister van Financiën als aandeelhouder afgestemd, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer d.d. 12 maart 2018 (Kamerstuk 28 165, nr. 282). De Minister van Financiën heeft de benoeming ook afgestemd met de betrokken beleidsdepartementen.
Bent u bekend met het, door headhunter Egon Zehnder opgestelde, profiel voor de CEO van de Schiphol Group waarin onder andere als vereisten voor de nieuwe Schiphol-CEO staan«outstanding project management and control skills», «a track record in leveraging (digital) technologies in a commercially viable service model» en «demonstrated outstanding change management skills»?2
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de heer Benschop voldoet aan de eisen gesteld in het CEO-profiel van Schiphol (zie vraag 19), gezien zijn bewezen onvermogen om als toezichthouder van IGJ het IGJ-project tot wasdom te brengen, de financiële situatie van IGJ onder controle te krijgen en het herhaaldelijk en structureel nalaten om daadkrachtig in te grijpen en de situatie ten goede te keren? In hoeverre heeft de heer Benschop, volgens u, tijdens zijn jarenlange rol als toezichthouder bij IGJ getoond te beschikken over de – voor Schiphol – vereiste «outstanding change management skills»?
Alle kandidaten zijn door de raad van commissarissen, aan de hand van een profielschets, beoordeeld. Gezien zijn publieke en commerciële ervaring acht de Minister van Financiën de heer Benschop goed in staat de functie van CEO van Schiphol te vervullen.
In hoeverre acht u de heer Benschop, gezien de gebrekkige taakvervulling van de heer Benschop bij IGJ – een organisatie met een budget van 20 miljoen euro en 30 medewerkers – in staat om leiding te geven aan Schiphol met een jaarlijkse omzet van 1,5 miljard euro, 2.180 medewerkers en een eigen vermogen van bijna 4 miljard euro?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de opvatting dat een grondig onderzoek nodig is naar de omstandigheden bij IGJ en de rol van de verschillende bestuurders, waaronder de heer Van Aartsen en de heer Benschop als beoogd CEO van Schiphol Group? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn bent u van plan hier invulling aan te geven?
Op basis van de verantwoordingsdocumenten zijn er geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend is, is besteed. Ik zie dan ook geen aanleiding onderzoek te doen naar de omstandigheden bij het IGJ en de rol van de verschillende bestuurders.
Deelt u de opvatting dat de benoeming van de heer Benschop voorlopig dient te worden opgeschort (in ieder geval tot een onderzoek zoals bedoeld in vraag 22 is afgerond)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u bovenstaande vragen voor 30 april 2018 beantwoorden, gelet op de voorgenomen benoeming van de heer Benschop per 1 mei als CEO van Schiphol Group?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming was het niet mogelijk de gestelde vragen voor 30 april jl. te beantwoorden. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 26 april 2018.
Het bericht dat zorgverzekeraars voor miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven |
|
Pia Dijkstra (D66), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzekeraars beleggen in medicijnen – waar ze vervolgens de hoofdprijs voor moeten betalen» over enkele zorgverzekeraars die beleggen in farmaceutische bedrijven die extreem hoge prijzen vragen voor hun medicijnen?1
Ja.
Bent u van mening dat er een pervers effect kan ontstaan als een zorgverzekeraar enerzijds een aandeelhoudersbelang in een farmaceutisch bedrijf heeft en anderzijds juist de uitgaven aan geneesmiddelen zo laag mogelijk moet houden? Zo nee, waarom niet?
Ik vrees niet voor een pervers effect. Zorgverzekeraars beleggen een klein deel van het belegd vermogen, namelijk maximaal 1%, in farmaceutische bedrijven die bovendien vaak mondiaal opereren. De Nederlandse zorgverzekeraars beleggen minder dan 0,1% van hun belegd vermogen in de genoemde farmaceuten: Biogen, Gilead Sciences en Vertex. Voor de meeste zorgverzekeraars geldt daarbij dat dit gebeurt door middel van beleggingen in fondsen, die een duurzaam karakter hebben en een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
Er vindt, zo laten verzekeraars mij weten, voordurend screening plaats op deze principes, zodat bedrijven die de regels overtreden hierop kunnen worden aangesproken en als dat geen effect heeft, worden verwijderd uit de portefeuilles. Bovendien geven zorgverzekeraars aan het gesprek aan te gaan met bedrijven die zich niet houden aan de principes, of de principes die zorgverzekeraars belangrijk vinden. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats, wat inhoudt dat de verzekeraars niet meer beleggen in de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis.
Er kan, wanneer er niet meer belegd wordt in de betreffende bedrijven, echter geen invloed meer uitgeoefend worden via de «engagement programma’s» (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Dat verzekeraars hun aandeel in de farmaceutische industrie aanwenden om de discussie over de hoogte van de prijzen aan te jagen, vind ik positief. Ze hebben daar ook zelf belang bij.
Deelt u de mening dat bij het beleggen in farmaceutische bedrijven, die onverantwoordelijk hoge prijzen vragen voor geneesmiddelen en over deze prijzen geen verantwoording willen afleggen, geen sprake is van maatschappelijk verantwoord beleggen?
Zorgverzekeraars binden zich aan de code voor duurzaam beleggen van het verbond van Verzekeraars. Er wordt belegd in maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Dit zijn fondsen waarbij er sprake is van een duurzaam beleggingsbeleid. Voor deze beleggingen geldt een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
De farmaceutische industrie wordt niet uitgesloten, zij vervullen immers een belangrijke functie in de ontwikkeling van nieuwe, innovatieve geneesmiddelen. Veel verzekeraars hebben aangegeven ook op enige wijze, zij het zelf, of via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het maatschappelijk verantwoorde beleid van de organisaties waarin zij beleggen. Dit worden ook wel «engagement programma’s» genoemd. Eén van die programma’s focust ook op het bevorderen van verantwoorde prijsstelling in de farmaceutische industrie.
De zorgverzekeraars geven aan dat wanneer er sprake is van overtredingen van de onderliggende principes van de ESG fondsen hierover de dialoog aangegaan. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars invloed kunnen uitoefenen op grote farmaceutische bedrijven door daarin voor enkele miljoenen euro’s te beleggen, zoals Menzis stelt? Zo ja, waarin ziet u die invloed terug?
Verschillende verzekeraars hebben te kennen gegeven via «engagement programma’s», al dan niet via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op de farmaceutische industrie. Het gaat dan bijvoorbeeld om het op tafel krijgen van het kostenmodel van farmaceuten of het aanspreken van organisaties op het maatschappelijk verantwoorde beleid. Dit zijn langlopende trajecten.
Klopt het dat zorgverzekeraars in 2016 een gezamenlijk belegd vermogen van 15 miljard euro hadden en dat daar 243 miljoen euro rendement op is behaald? Kunt u een overzicht per zorgverzekeraar geven van het belegd vermogen?2
DNB heeft aan VWS bevestigd dat het totaal belegde vermogen van zorgverzekeraars ultimo 2016 13,2 miljard euro betrof. Daarnaast werd op dat balansmoment 2 miljard euro in liquide middelen aangehouden. Voor 2016 betrof het rendement op het belegd vermogen EUR 246 miljoen.
Hoe hoog zijn de totale reserves van de zorgverzekeraars? Klopt het dat deze reserves veel lager zijn dan de genoemde 15 miljard euro aan belegd vermogen? Hoe verhouden deze bedragen zich tot elkaar? Wordt het belegd vermogen opgeteld bij de reserves van de zorgverzekeraars?
Het eigen vermogen bestaat uit het verschil tussen de bezittingen en de verplichtingen van een zorgverzekeraar.
Ultimo 2016 hadden zorgverzekeraars gezamenlijk ongeveer 11 miljard euro aan eigen vermogen. Zorgverzekeraars moeten wettelijk gezien een minimale hoeveelheid eigen vermogen aanhouden. In de praktijk hebben zorgverzekeraars meer eigen vermogen dan wettelijk verplicht is. Dit surplus bedroeg 4 miljard en is de afgelopen jaren afgenomen doordat zorgverzekeraars een deel hebben ingezet voor premiedemping.
Omdat de uitkeringen die zorgverzekeraars doen aan zorgaanbieders enkele maanden na de ontvangst van premiegelden volgt, zetten zorgverzekeraars deze gelden (kort) weg. Het (tijdelijk) belegd vermogen is zodoende hoger dan het eigen vermogen. Het belegd vermogen van zorgverzekeraars bedraagt 13,2 miljard euro eind 2016. Daarnaast beschikken zorgverzekeraars op dezelfde balansdatum over 2 miljard aan liquide middelen.
Belegd vermogen wordt dus niet opgeteld bij reserves, maar is een deel van de bezittingen. Uit de verhouding van reserves t.o.v. het belegde vermogen kunnen geen directe conclusies worden getrokken.
De veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani?1
Ja.
Bent u bereid zorg te dragen voor denaturalisatie van deze moslimterrorist? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlanderschap kan op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) worden ingetrokken als een persoon zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De intrekking van het Nederlanderschap mag niet tot staatloosheid leiden. Als aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan is het intrekken van het Nederlanderschap een van de opties die ik nadrukkelijk overweeg. Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken wordt de betrokken persoon tevens ongewenst vreemdeling verklaard en gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot doel te voorkomen dat de betrokkene ongezien het Schengengebied kan inreizen. Of de betreffende bepaling uit de RWN van toepassing is op de casus van Marouane Boulahyani daar kan ik in het openbaar geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat Boulahyani zijn recht heeft verspeeld om terug te keren? Hoe zorgt u er voor dat Boulahyani nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het in Nederland verblijvende deel van zijn jihadnetwerk in administratieve detentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, past naar mijn oordeel niet in onze rechtsstaat. Artikel 5 van het EVRM biedt daar ook niet de ruimte toe (zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 342). Indien een vermoeden bestaat dat er strafbare feiten worden gepleegd, kan door politie en het Openbaar Ministerie hiernaar onderzoek worden gedaan. Dat onderzoek kan leiden tot een strafrechtelijke vervolging en – indien daartoe aanleiding bestaat – toepassing van voorlopige hechtenis. Naast het strafrecht bestaan er bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.
Het onverwachte onderzoek naar paasvuren |
|
Maurits von Martels (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de gevolgen van paasvuren serieus gaat onderzoeken?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het RIVM zelf aangeeft dat de luchtverontreiniging vanwege het rustige weer enige tijd bleef hangen, maar dat de daggemiddelde waardes van fijnstof (PM10) echter overal onder de waarschuwingsgrens van matige smog lagen?2
Ja.
Wat is de reden dat een traditie die teruggaat tot de 16e eeuw ineens onderzocht wordt?
Nederland heeft de internationale verplichting tot registratie van diverse emissies. Het RIVM voert samen met andere instituten de Emissieregistratie uit. Op basis van deze internationale verplichtingen heeft het RIVM de taak om jaarlijks op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten, nieuw beschikbare data, et cetera, de emissieregistratie te verbeteren en te actualiseren. Dit is een jaarlijkse cyclus waarbij al vroeg in het jaar alle verbeterpunten (dit jaar circa 40) voor dat jaar in het werkplan worden opgenomen. In 2017 ontving het RIVM een signaal van de Stichting Houtrookvrij dat de uitstoot van paasvuren niet werd meegenomen in de Emissieregistratie, maar wel mogelijk een substantiële bron van emissie betreft. Het RIVM heeft een schatting gemaakt van de PM10 uitstoot en daaruit bleek dat uitstoot van paasvuren in de orde van grootte 10% bedroeg van de PM10 uitstoot van kachels en vuurhaarden en groter was dan sommige andere PM10 bronnen die reeds opgenomen zijn in de Emissieregistratie. Daarom is besloten om in 2018 de grootte van de bron nader te gaan bepalen. Na dit onderzoek volgt pas de beslissing of de uitstoot als bron opgenomen gaat worden in de Emissieregistratie.
Wie heeft de opdracht voor dit onderzoek verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de totale kosten van het onderzoek?
Het onderzoek ter bepaling van de uitstoot van grote open vuren is begroot op 6.800 euro inclusief BTW.
Worden alleen de Nederlandse of ook de Duitse paasvuren meegenomen in het onderzoek?
Aangezien de voorliggende vraag is of de uitstoot van grote open vuren zou moeten worden opgenomen in de Nederlandse Emissieregistratie betreft dit alleen de Nederlandse vuren. De emissieregistratie richt zich dus op uitstoot vanuit Nederlandse bronnen. De Duitse emissieregistratie is verantwoordelijk voor emissies vanuit Duitse bronnen.
Bent u op de hoogte van het feit dat het paasvuur in Espelo op de lijst van immaterieel erfgoed staat en dat er een aanvraag loopt voor opname op de erfgoedlijst van de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO)?3
De traditie van het opbouwen en stoken van paasvuren kan gerekend worden tot immaterieel cultureel erfgoed. Het Koninkrijk der Nederlanden is in 2012 partij geworden bij het UNESCO-verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed. Een van de verplichtingen van het verdrag is het samenstellen van een inventaris van het immaterieel cultureel erfgoed op het grondgebied van de lidstaat. Zo staat, naast andere paasvuren, het paasvuur van Espelo op de inventaris immaterieel erfgoed. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) coördineert de inventaris.
Er loopt geen voordracht van het paasvuur in Espelo voor een van de lijsten van het UNESCO-verdrag inzake de bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed.
Deelt u de mening dat paasvuren immaterieel erfgoed zijn en daarom bescherming en waardering verdienen met de betrokkenheid van duizenden vrijwilligers, honderdduizenden bezoekers en bijna geen problemen?
Het Verdrag hanteert als uitgangspunt dat gemeenschappen, groepen en individuen zelf bepalen of zij hun tradities erkennen als deel van hun immaterieel cultureel erfgoed. De erfgoedgemeenschappen melden zelf hun erfgoed aan voor plaatsing op de inventaris immaterieel erfgoed. De inventaris is dus in de eerste plaats van, voor en door de erfgoedgemeenschappen. Met een erfgoedzorgplan leggen de gemeenschappen vast hoe zij hun traditie door willen geven aan volgende generaties, waarbij rekening wordt gehouden met maatschappelijke knelpunten en uitdagingen. Het KIEN ziet erop toe dat het erfgoedzorgplan voldoet aan de wet- en regelgeving.
Frauduleuze bemiddelingsbureaus |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wanhopige woningzoekenden opgelicht door frauduleuze bemiddelingsbureaus»?1 Wat vindt u hiervan?
Ja. Elke vorm van fraude is te betreuren en dient bestreden te worden. Dat gebeurt in dit geval ook door de Inspectie SZW, het Openbaar Ministerie en de Autoriteit woningcorporaties.
Op welke schaal komt deze fraude voor? Hoeveel woningzoekenden hebben op deze manier – onterecht – een sociale huurwoning toegewezen gekregen?
Over de schaal waarop deze fraude voorkomt kan ik het volgende melden op basis van informatie ontvangen uit twee strafrechtelijke onderzoeken die door de directie opsporing van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie worden gedaan. Uit de voorlopige resultaten van de twee strafrechtelijke onderzoeken is naar voren gekomen dat de twee verdachten enkele honderden cliëntendossiers hadden. Deze dossiers worden nog nader onderzocht. Daarnaast zijn bij de opsporingsdienst van de Inspectie SZW meldingen binnen gekomen die zien op het vermoeden dat op basis van valse inkomensverklaringen corporatiewoningen zijn toegewezen in de regio Amsterdam, Utrecht en Rotterdam.
Hoeveel woningzoekenden op basis van een onjuiste opgave van het inkomen een sociale huurwoning daadwerkelijk toegewezen hebben gekregen is uit de onderzoeken niet naar voren gekomen. Toewijzing van een woning door woningcorporaties geschiedt, behalve op inkomen ook op basis van inschrijfduur en urgentie (welke op basis van de Huisvestingswet lokaal door gemeenten in de huisvestingsverordening wordt bepaald). Bij toewijzing van een woning controleert de corporatie of door de woningzoekende een inkomen is opgegeven dat past bij de toewijzingscriteria voor de betreffende woning. Afgaande op de aangetroffen dossiers lijkt het er op dat de verdachten bij de woningzoekenden de suggestie hebben gewekt dat zij snel aan een woning zouden worden geholpen zonder dat er sprake was van de vereiste inschrijfduur of urgentie.
Deelt u de mening dat de wanhoop van veel woningzoekenden is ontstaan doordat zij op de woningmarkt geen kant op kunnen (zij komen niet in aanmerking voor een sociale huurwoning, kunnen een middenhuurwoning niet vinden en krijgen geen hypotheek voor een koopwoning)? Deelt u de mening dat dit de noodzaak van het bouwen van meer middenhuurwoningen onderstreept?
Vooropgesteld: de wens om snel een geschikte woning te bemachtigen rechtvaardigt niet om een onjuiste opgave van het (jaar)inkomen te doen. Inspectie SZW en Openbaar Ministerie wijzen als belangrijkste knelpunt voor de mogelijke fraude vooral op enkele systeemzwakheden en uitvoeringsproblemen bij het vaststellen van het inkomen. Belangrijkste hiervan zijn dat de woningzoekende zelf alle gegevens aanlevert op basis waarvan de aanspraak op een sociale huurwoning wordt beoordeeld en het feit dat dergelijke documenten (belastingformulier, loonstrook, bankafschrift) relatief eenvoudig te vervalsen zijn. Aan de uitvoeringskant speelt onder andere het probleem van de sterk wisselende inkomens in de tijd. De woningmarkt in bredere zin speelt in zoverre een rol dat er meer behoefte is aan doorstroming vanuit de sociale huur naar het middenhuursegment. Middenhuurwoningen vormen een belangrijk onderdeel voor een goed functionerende woningmarkt. Daarom geeft dit kabinet prioriteit aan de woningbouw met daarin ook expliciete aandacht voor de ontwikkeling van het middenhuursegment.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat statushouders nog altijd met voorrang een woning toegewezen krijgen, terwijl wanhopige Nederlandse woningzoekenden geen kant op kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van de heer Kops (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 527) op 20 augustus jongstleden heb geantwoord, deel ik die mening niet. Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat statushouders op dit moment nog steeds door de meeste gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en goede integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden. Verder is het zo dat meer nog dan de wijze waarop de woningen worden verdeeld, het beschikbare woningaanbod van doorslaggevend belang is voor hoe lang mensen moeten wachten op een sociale huurwoning. Het aanjagen van de woningbouwproductie in gespannen regio's en het beter benutten van de bestaande voorraad is dan ook nodig om de kansen van alle woningzoekenden te vergroten. Daar zetten vele partijen zich volop voor in, waaronder gemeenten en ik zelf.
Wat gaat u doen om frauduleuze bemiddelingsbureaus aan te pakken? Deelt u de mening dat deze oplichters nooit meer als bemiddelaar actief mogen zijn? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek naar de verdachten en er zal derhalve sprake zijn van de geëigende strafrechtelijke maatregelen.
Ook heeft de Autoriteit woningcorporaties aangeboden om met ondersteuning van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie bijeenkomsten voor corporatiemedewerkers te organiseren om de bewustwording van de risico’s van mogelijke fraude bij de woningtoewijzing te vergroten. Daarnaast loopt er een verkenning van BZK en Aedes om te bezien welke mogelijkheden er zijn om de inkomenstoetsing te digitaliseren. Over de voortgang in dit traject zal u nader in 2019 geïnformeerd worden.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Kops over oplichting door bemiddelaars?2
In de aan u gerichte brief Goed verhuurderschap van 9 november (TK 2018–2019, 32 847, nr. 439) heb ik toegelicht toe hoe ik uitvoering geef aan deze motie.
Het bericht ‘Zelfs solide DNB belegt nu riskanter’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat De Nederlandsche Bank (DNB) in meer risicovolle producten is gaan beleggen, zoals bedrijfsleningen met hoog risicoprofiel?1 Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Het klopt dat DNB in 2017 via fondsen in «investment grade» en «high yield» bedrijfsobligaties is gaan beleggen. Deze obligatiefondsen zijn qua profiel op de lange termijn risicovoller dan overheidsobligaties, maar op lange termijn minder risicovol dan de aandelen waar DNB al jaren in belegt.
Deze beleggingen beslaan een relatief klein deel van de totale beleggingsportefeuille. De belegging in beide type bedrijfsobligaties had eind 2017 een omvang van 1 miljard euro binnen de totale beleggingsportefeuille van 18,5 miljard euro. De overige eigen beleggingen van DNB bestaan hoofdzakelijk uit zeer kredietwaardige overheidsobligaties.
DNB is tot deze beslissing gekomen, omdat het via een betere spreiding van de portefeuille, het rendement op de eigen beleggingen op langere termijn wil verbeteren, zonder het risico op portefeuilleniveau te laten toenemen. De fluctuaties van de rendementen op aandelen, bedrijfsobligaties en overheidsobligaties zijn niet altijd volledig gecorreleerd. Zo was in 2017 het rendement op aandelen positief, terwijl het rendement op overheidsobligaties negatief was. Dergelijke compenserende effecten worden aangeduid als «diversificatie» en zorgen ervoor dat het totale risico op portefeuilleniveau lager is dan het optellen van de risico’s van de activaklassen afzonderlijk. Hierdoor is het mogelijk om een klein deel van de overheidsobligaties te vervangen door bedrijfsobligaties die op zichzelf een hoger risico hebben, en toch op portefeuilleniveau op lange termijn het risico niet te laten toenemen.
Wat is de verhouding beleggingen in Nederlandse bedrijven ten opzichte van buitenlandse bedrijven?
De aangekochte bedrijfsobligaties betreffen «investment grade» bedrijfsobligaties in Amerikaanse dollars en wereldwijde «high yield» bedrijfsobligaties. Voor het overgrote deel zijn dit beleggingen in buitenlandse bedrijven. Hierbij is diversificatie de belangrijkste overweging. De aangekochte bedrijfsobligaties zorgen voor geografische diversificatie binnen de gehele beleggingsportefeuille van DNB, wat bijdraagt aan een gunstige verhouding tussen risico en rendement.
Worden er bij de «high-yield»-beleggingen minder strikte sociale, duurzame of governance eisen (zogenaamde ESG-criteria) gesteld? Zo ja, dan is dat toch onverdedigbaar?
Nee, de «environmental, social and governance» (ESG)-eisen aan «high-yield»-beleggingen zijn vergelijkbaar met die aan aandelen. DNB streeft ernaar om de internationale ESG-criteria te integreren in de uitvoering van haar beleggingsbeleid en is van mening dat rendementsdoelstellingen hand in hand dienen te gaan met maatschappelijk verantwoord beleggen.
De externe beheerders van de «high yield»-fondsen van DNB volgen internationale standaarden, zoals de United Nations Principles for Responsible Investment (UN PRI). Tevens wordt het beleggingsuniversum van «high-yield»-obligaties gescreend op producenten van bepaalde controversiële wapens. Daarnaast worden de externe beheerders zelf beoordeeld op het door hen gevoerde milieubeleid, maatschappelijk beleid en bestuurlijke aspecten. Bij de selectie van de beheerders wordt naar deze onderwerpen gevraagd, en de uitkomsten worden meegewogen in het eindoordeel. DNB geeft terugkoppeling aan de externe managers op het gevoerde duurzaamheidsbeleid en dringt aan op verbetering waar nodig.
DNB heeft overigens de ambitie om de mate waarin ESG-criteria zijn geïntegreerd in het beleggingsbeleid verder te vergroten en gaat hier de komende jaren nog stappen zetten.
Welke richtlijnen hanteert DNB ten aanzien van het risicoprofiel van haar beleggingen? Waar zijn deze richtlijnen op gebaseerd? Welke doelstelling heeft DNB met betrekking tot haar beleggingen? Op welke wijze passen risicovolle beleggingen in de doelstelling van DNB als geheel?
DNB belegt om haar eigen kosten terug te verdienen, haar buffers op te bouwen, en dividend uit te keren aan de Nederlandse staat. DNB belegt op portefeuilleniveau behoudend, waarbij een zeker risico nodig en acceptabel is om rendement te kunnen maken.
Het beheer van de beleggingen kent specifieke minimumvoorwaarden voor kredietwaardigheid en liquiditeit. De eigen beleggingen van DNB bestaan daarom hoofdzakelijk uit zeer kredietwaardige obligaties van bijvoorbeeld Duitse en Amerikaanse overheden en semi-overheden met een korte looptijd. Het valutarisico op de portefeuille wordt afgedekt via valutatermijntransacties. Voor diversificatie wordt daarnaast al jaren een kleine aandelenportefeuille aangehouden en sinds 2017 bedrijfsobligaties, die qua risicoprofiel tussen aandelen en overheidsobligaties in zitten. Vanwege de diversificatievoordelen wordt het risicoprofiel van de portefeuille op lange termijn als geheel niet verhoogd, terwijl het rendement toch toeneemt.
Is met de keuze om in producten met een hoger risico te stappen het risicoprofiel van DNB veranderd? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Betekent dit ook dat de doelstelling van de belleggingsportefeuille is veranderd?
De doelstelling van de beleggingsportefeuille is ongewijzigd. Zoals iedere belegger maakt DNB een afweging tussen rendement, risico en kosten van haar beleggingsportefeuille. Het doel is om een marktconform rendement te behalen op de eigen beleggingen, gegeven het lage risicoprofiel. Vanwege diversificatievoordelen op lange termijn is het mogelijk om het rendement te verhogen door bedrijfsobligaties toe te voegen, zonder dat het risico op portefeuilleniveau toeneemt. In het jaarverslag van DNB is te lezen dat het berekende risico van de eigen beleggingen is afgenomen van 1,4 miljard euro ultimo 2016 naar 1,3 miljard euro ultimo 2017.
Klopt het dat DNB met meer risico is gaan beleggen om de winst op peil te houden? Zo ja, wat vindt u daarvan? Is het niet zo dat de neerwaartse risico’s hier ook mee oplopen, en daarmee de kans dat het dividend juist nog lager wordt?
Het klopt dat DNB het besluit heeft genomen om in bedrijfsobligaties te gaan beleggen om het rendement te verhogen, maar dat gaat op lange termijn niet gepaard met hogere risico’s, vanwege diversificatievoordelen.
DNB tracht op een verantwoorde manier het rendement op de eigen beleggingen op peil te houden. Het rendement op de eigen beleggingen draagt bij aan de buffers van DNB, die zij nodig heeft om eventuele verliezen elders op de balans op te kunnen vangen.
In hoeverre was de Staat als aandeelhouder betrokken bij de beslissing? In hoeverre heeft de Staat druk uitgeoefend om het dividend op peil te houden, en is daarvan het resultaat dat meer risico wordt gelopen?
Vanwege de onafhankelijkheid van de centrale bank is de Staat niet betrokken bij de uitvoering van het beleggingsbeleid van DNB. De Staat heeft dus ook geen invloed gehad op besluitvorming binnen DNB om wijzigingen door te voeren in haar beleggingsstrategie.
Wel heeft DNB haar interne richtlijnen voor het beheer van de eigen beleggingen conform de Bankwet 1998 afgestemd met de Minister van Financiën. In deze richtlijnen is onder andere bepaald dat DNB op gepaste wijze rekening houdt met de belangen van de Staat bij het beheer van de eigen beleggingen, en dat wordt gestreefd naar een voldoende diversificatie van risico’s op balansniveau en een passend rendement.
Het bericht 'Vluchtroutes voor mindervaliden op festivals te smal: ‘ik lig zo omver’' |
|
Linda Voortman (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vluchtroutes voor mindervaliden op festivals te smal: «ik lig zo omver»»?1 Bent u bekend met de brief van «Wij Staan Op!», gericht aan de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland?
Ja, het bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat in de Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen die per 1 januari 2018 is ingegaan, onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van mensen met een beperking? Zo nee, kunt u dan aangeven waar u bijvoorbeeld op baseert dat 50 tot 85 cm voldoende is voor een nooduitgang om mensen in een (elektrische) rolstoel in geval van een calamiteit een festival veilig te kunnen verlaten?
De Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen heeft vooral betrekking op het modelformulier in het kader van het brandveilig gebruik van bepaalde plaatsen. Bedoeld zal zijn het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (hierna: Bbgbop), een algemene maatregel van bestuur die zijn grondslag vindt in de Wet veiligheidsregio’s.
Het Bbgbop geeft landelijke regels over het brandveilig gebruik van plaatsen. De Wet veiligheidsregio’s geeft geen grondslag om andere eisen te stellen in het Bbgbop. Eisen aan toegankelijkheid van evenementen kunnen door de gemeente zelf worden gesteld. De organisatie van een evenement moet rekening houden met mensen met een beperking, bijvoorbeeld door voldoende personen aanwezig te hebben om mensen met een beperking te helpen bij het ontvluchten. Het is aan de organisatie om hier goede invulling aan te geven en aan de gemeente om hierop toe te zien. Daar dient de BHV-organisatie in te voorzien.
De breedtes van de uit- en toegangen welke in het Bbgbop worden genoemd zijn minimale maten. Die kunnen in de ogen van personen met een beperking als niet afdoende worden gezien. Ik zal hierover met de belangenorganisaties voor personen met een beperking in overleg treden. De afmetingen van de uitgangen worden bepaald door het aantal personen dat er gebruik van moet maken. Bij grote evenementen met honderden of duizenden bezoekers zijn de uitgangen in de regel enkele meters breed. Het probleem is in de regel niet de breedte van de uitgang, maar de bereikbaarheid van de uitgang. Denk daarbij aan het niet kunnen doordringen door een mensenmassa of obstakels in de buitenruimte of wegdek/maaiveld.
Uiteindelijk is de organisator verantwoordelijk voor de veiligheid van bezoekers, dus ook voor de veiligheid van mensen met een beperking. De gemeente kan vervolgens bepalen of de risico-inschatting en de maatregelen voldoende zijn om de veiligheid te borgen. De gemeente kan hiertoe een risicoanalyse opvragen die door de organisator moet worden opgesteld.
Wat vindt u van de reactie van Brandweer Nederland in het bericht dat de belangen van gehandicapten niet als specifiek knelpunt zijn meegenomen bij de totstandkoming van de regeling? Hoe verhoudt dit zich tot het door Nederland geratificeerde VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Navraag bij Brandweer Nederland gaf een iets genuanceerder beeld. De woordvoerder heeft aangegeven dat het Bbgbop alleen de brandveiligheid regelt. Om die reden is aan de toegankelijkheid en vluchtmogelijkheden van mensen met een beperking geen extra aandacht besteed. Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap bevordert dat mensen met een handicap op gelijke voet hun rechten kunnen genieten. Dit maakt dat bij het opstellen van bijvoorbeeld veiligheidsvoorschriften rekening gehouden dient te worden met mensen met een beperking.
Deelt u het standpunt van de brandweer dat gehandicapten zelf in gesprek moeten gaan met organisatoren van festivals? Is het niet veel duidelijker richting organisatoren en beter voor mensen met een beperking als in de Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen meteen goed aangegeven wordt hoe de toegankelijkheid voor gehandicapten geborgd moet worden?
Nee, dat is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Aangezien het onderwerp toegankelijkheid van terreinen zoals festivals niet geregeld is in landelijke regelgeving, kan een gemeente zelf eisen over zaken als toegankelijkheid stellen. In de evenementenvergunning kunnen voorschriften voor de specifieke omstandigheden van een evenement worden opgenomen.
Evenementen vinden onder wisselende omstandigheden plaats en vragen om maatwerk. Bij festivals gaan organisator en gemeente in de regel in gesprek over de wijze van aanpak en het bereiken van een goed niveau van veiligheid.
Dat een bouwsel voldoet aan de regelgeving wil nog niet zeggen dat er sprake is van veilig gebruik. Een risicoanalyse moet hier uitsluitsel over geven, waarna op basis van de aanwezige risico’s de juiste maatregelen kunnen worden genomen. De eigenaar van een bouwwerk of organisator van een evenement heeft de plicht om voorzieningen en maatregelen af te stemmen op het gebruik en de risico’s die dat gebruik met zich meebrengt. In andere woorden, een organisator dient er rekening mee te houden dat zijn evenement door personen met een beperking wordt bezocht. Hij zal dan ook in het kader van de zorgplicht er voor moeten zorgen dat deze groep het evenement veilig kan bezoeken.
Wat gaat u doen om de door «Wij Staan Op!» geconstateerde knelpunten op te lossen?
In het Bbgbop is binnen de wettelijke grondslag rekening gehouden met het brandveilig gebruik van plaatsen. Ik zal op korte termijn met de belangenorganisaties voor personen met een beperking in contact treden om enerzijds de werking van het Bbgbop toe te lichten en anderzijds om samen met hen te bezien waar verbeteringen in regelgeving mogelijk zijn.
Bent u bereid in overleg met «Wij Staan Op!» en «Ieder(in)» te kijken hoe de Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen zo snel mogelijk kan worden aangepast zodat gehandicapten wel veilig kunnen genieten van festivals? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn denkt u een aangepaste Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen gereed te kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 5.
De nieuwe spoorbrug bij Weener |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe spoorbrug bij Weener mogelijk pas over tien jaar klaar»?1
Ja.
Klopt het, zoals Bernd Althusmann, de Minister van Economische Zaken van de deelstaat Niedersachsen, aangeeft dat de nieuwe spoorbrug over de Weener mogelijk ook in 2024 nog niet eens gereed is? Hoe lang gaat het dan duren?
De uitspraak van Minister Althusmann over de Friesenbrücke is gedaan in een interview over lange planprocedures bij infrastructurele werken in Duitsland en hoe deze te verkorten. Een thema waar nu in Duitsland veel politieke aandacht voor is. Het herstel van de Friesenbrücke werd daar aangehaald als voorbeeld van een project dat lang duurt als gevolg van de lange procedures.
In de stuurgroep over het herstel van de Friesenbrücke, waar provincie Groningen zitting in heeft, is door de Duitse partners op 18 april 2018 aangegeven dat het project conform de eerder afgegeven planning loopt en dat de brug in 2024 hersteld moet zijn.
Hoe gaat u voorkomen dat de reparatie tot 2030 duurt en treinreizigers nog langer dan nu al gedupeerd zijn? Bent u bereid onmiddellijk in overleg te treden met de Duitse overheden om ervoor te zorgen dat de toch al jarenlang durende reparatie niet nog meer vertraging oploopt?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven, is door de Duitse partners zeer recent nog gedeeld dat het herstel volgens planning verloopt. Er zijn goede contacten tussen de regionale overheden aan Nederlandse en Duitse zijde en ik heb nauw contact met de provincie Groningen over dit dossier. In diverse hoogambtelijke contacten wordt richting de Duitse partners aangedrongen op spoedig herstel, zoals ook door mijn ambtsvoorganger in 2016 per brief aan haar Duitse ambtsgenoot is gedaan. In deze brief staat tevens dat, op het moment dat verdere nationale inzet opportuun is, op nationaal niveau in overleg zal worden getreden. Op dit moment is dat niet aan de orde.
Hoeveel mensen ondervinden er jaarlijks hinder van dat de spoorbrug gesloten is, en hoeveel langer is hun reistijd? Hoeveel mensen kunnen hierdoor minder makkelijk op hun werk komen?
Er zijn ruim 255.000 grensreizigers die jaarlijks hinder ondervinden van de het feit dat de spoorbrug niet bruikbaar is. Er is vervangend busvervoer georganiseerd waarbij er met de trein tot Weener wordt gereisd met een overstap op de bus naar Leer. Dit veroorzaakt een extra reistijd van ca. 20 minuten ten opzichte van de oorspronkelijke treinverbinding. Aanvullend aan het standaard treinvervangend product investeert de provincie in een snelbus die een rechtstreekse verbinding tussen Groningen en Leer biedt.
Waarom duurt de reparatie zo eindeloos lang? Er zijn toch ondanks de aantrekkende economie nog genoeg vakmensen in het noorden die zoeken naar een baan en graag werk aan het werk zouden gaan?
Zie antwoord onder 2. In Duitsland is sprake van lange planprocedures door de daar geldende procedures en regelgeving.
De gevolgen van Kaderprogramma 9 voor het Meerjarig Financieel Kader |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u de uitspraak toelichten dat volgens veel lidstaten het industriebeleid moet worden meegenomen in een nieuw Meerjarig Financieel Kader (MFK)?1 Zijn volgens u hogere investeringen nodig om het innovatievermogen van de Europese Unie te versterken?
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 hebben lidstaten de Europese Commissie opgeroepen om te komen tot een samenhangende en langetermijnstrategie voor industrie en raadsconclusies daartoe aangenomen. Ik heb deze raadsconclusies gesteund en benadrukt dat met name de energie-intensieve industrie verder moet verduurzamen en Europa moet streven naar een emissiereductie van 55% in 2030. In veel interventies werd ook de nadruk gelegd op digitalisering en innovatie. Daarbij hebben veel lidstaten aangegeven dat het industriebeleid meegenomen moet worden in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en meer specifiek gepleit voor het behoud van de pijler Industrieel Leiderschap binnen Horizon 2020. Deze lijn deel ik (Kamerstuk 21 501-30, nrs. 391 en 415).
Daarbij zet het kabinet in op een gemoderniseerd, toekomstgericht en financieel houdbaar MFK. De begroting dient sterker gericht te zijn op het realiseren van Europese toegevoegde waarde en gezamenlijke uitdagingen die adequaat EU optreden vragen, zoals onder meer innovatie en onderzoek/slimme groei.
Deelt u nog steeds de mening dat de raadsconclusies van de afgelopen Raad voor Concurrentievermogen geen oproep tot verhoging van het MFK zijn, zoals u recent heeft verkondigd?2
Ik deel nog steeds de mening dat de raadsconclusies geen oproep tot verhoging van het MFK zijn.
Erkent u dat uw antwoord dat verhoging en invulling van het MFK niet aan de orde zou zijn een onjuiste voorstelling van zaken was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe kan de Kamer, in uw visie, de volgende keer beter richting geven aan discussies over onderwerpen die ofwel op de raadsagenda dan wel in de voorlopige raadsconclusies staan, ook wanneer deze onderwerpen volgens u niet aan de orde zullen komen?
Hoe heeft u tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 het Nederlands standpunt verwoord dat verhoging van het MFK onwenselijk is?
Zoals aangegeven bij vraag 1, heb ik tijdens de Raad de raadsconclusies voor een langetermijnstrategie voor industrie gesteund en de verduurzaming van de energie-intensieve industrie benadrukt. De omvang van het MFK was niet geagendeerd en is niet ter sprake gekomen tijdens de Raad. Voor meer informatie over de Nederlandse inzet verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1, de geannoteerde agenda van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 421), verslag van het Algemeen Overleg van 7 maart jl. en het verslag van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 428).
Slachtoffers van arbeidsuitbuiting |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel in de Groene Amsterdammer «Ik had mijn eigen huid in mijn handen» over onderzoek naar slachtoffers van arbeidsuitbuiting?1
Ja.
Wat is uw mening over de constatering dat in Nederland op dit moment duizenden werknemers worden uitgebuit, waaronder veel onderbetaalde arbeidsmigranten, die onder ellendige omstandigheden werken en zich niet aan die situatie kunnen ontworstelen?
Situaties waarin mensen worden gedwongen om werk te doen onder zeer slechte omstandigheden en voorwaarden moeten worden aangepakt. Het gaat dan mogelijk om arbeidsuitbuiting. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel waarbij sprake is van uitbuiting van een ander door gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Het gaat om ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, waarbij de vrije keuze sterk is ingeperkt en sprake is van een grove overtreding van de arbeidswetten. Dat is zeer verwerpelijk en niet in overeenstemming met wat we willen in Nederland. Arbeidsuitbuiting is dan ook strafbaar gesteld onder artikel 273 f van het Wetboek van Strafrecht (WvSr).
Deelt u de mening dat wanneer er per vijftig meldingen van arbeidsuitbuiting maar één veroordeling volgt, er nauwelijks sprake kan zijn van gerechtigheid voor deze arbeidsmigranten?
Arbeidsuitbuiting is de uitbuiting van een ander door gedwongen of verplichte arbeid of diensten, waarbij sprake is van ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, een sterke inperking van de vrije keuze en grove overtreding van de arbeidswetten.
Het kan zijn dat er geen sprake is van arbeidsuitbuiting en dus ook niet van strafrechtelijke vervolging op grond van 273f van het WvSr. Iemand kan dan echter wel het slachtoffer zijn van ernstige benadeling door een werkgever. In dat geval kan de Inspectie SZW mogelijk een bestuurlijke boete opleggen.
De Inspectie SZW zet via een programmatische aanpak in op het voorkomen en tegengaan van ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting. Mogelijke slachtoffers van ernstige benadeling of arbeidsuitbuiting kunnen een melding doen bij de Inspectie SZW of bij Meld Misdaad Anoniem. Slachtoffers van mogelijke arbeidsuitbuiting worden aangemeld bij Comensha, van waaruit de eerste opvang, hulpverlening en zorg wordt gecoördineerd
De Inspectie SZW bevordert ook de bewustwording en meldingsbereidheid van arbeidsuitbuiting en werkt samen met de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s). De Inspectie zet een belangrijk deel van de opsporingscapaciteit in voor het stoppen van criminele werkgevers die zich schuldig maken aan arbeidsuitbuiting via strafrechtelijke onderzoeken. Deze opsporingsonderzoeken worden uitgevoerd onder gezag van het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op het feit dat iedereen zich voor 50 euro kan inschrijven als uitzendbureau bij de Kamer van Koophandel en dat veel van de circa 3600 uitzendbureaus de grenzen van de wet opzoeken om zoveel mogelijk te verdienen aan hun uitzendkrachten?
Iedereen die in Nederland een uitzendbureau wil opzetten is verplicht zijn bedrijf te registreren bij de Kamer van Koophandel. Hierdoor is meer zicht op het aantal bureaus dat actief is in Nederland. In principe zijn inlener, uitzendbureau en uitzendkracht er alle drie verantwoordelijk voor dat de uitzendkracht veilig kan werken en moeten inlener en uitzendbureau de wetgeving naleven. De sector is echter zowel wat betreft de arbeidswetten als de fiscale wetgeving een risicosector. De Inspectie SZW, de Belastingdienst en het UWV zetten daarom gezamenlijk in op het aanpakken van misstanden bij uitzendbureaus en hun inleners.
De sector heeft een stelsel van zelfregulering opgezet om problemen aan te pakken. Zo is het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid (SNA) ontwikkeld waarbij bedrijven zich vrijwillig laten keuren en ziet de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) toe op naleving van de cao in de uitzendbranche.
Er is veel geïnvesteerd in publiek-private samenwerking en informatie-uitwisseling tussen Inspectie SZW, Belastingdienst, SNA en SNCU. Deze informatie-uitwisseling levert een belangrijke bijdrage aan toezicht en handhaving in de sector.
Deelt u de mening dat er sinds het overheidsrapport over de au-pairregeling geen verbetering is gekomen en dat teveel au-pairs onderbetaald werk doen als huishoudelijk werkster?2 Zo nee, waarom niet?
In reactie op het WODC-rapport hebben de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Kamerbrief van 7 oktober 20143, ingezet op een intensievere handhaving van de bestaande regels en het creëren van meer bewustzijn van het culturele karakter van de au-pairregeling. Dit heeft geleid tot wijzigingen in de regelgeving. In het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) en het Voorschrift Vreemdelingen is de verplichting vastgelegd dat het gastgezin een bewustverklaring ondertekent waarin het te kennen geeft zich bewust te zijn van de regels en van de bevoegdheid van toezichthoudende instanties om te controleren. Ook is in het BuWav de regel toegevoegd dat au pair en gastgezin geen familie tot in de derde graad van elkaar mogen zijn, om te waarborgen dat de au-pairregeling wordt gebruikt voor culturele uitwisseling en niet voor gezinshereniging/-vorming of familiebezoek. Daarnaast is er een betere informatie-uitwisseling tussen IND, Politie en Inspectie SZW, die onder meer vermoedens van overtreding van de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) delen.
Met betrekking tot het creëren van bewustzijn heeft de IND ingezet op meer voorlichting aan en communicatie met de au-pair bureaus. Daar zijn diverse bijeenkomsten voor georganiseerd met au pairs, gastgezinnen en au pair bureaus. Daarnaast is de informatie op de IND-website aangepast. De controle op au pair bureaus en gastgezinnen is door meer samenwerking tussen Inspectie SZW, IND en Politie verbeterd. De samenwerking krijgt gestalte in een overleg over casuïstiek en gecombineerde inspecties door Inspectie SZW en IND.
Deelt u de mening dat het Convenant Aziatische Horeca leidt tot uitbuiting? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Het Convenant Aziatische Horeca en de daarbij behorende tijdelijke regeling zijn op 1 oktober 2016 afgelopen. In vervolg daarop geldt sinds 1 oktober 2016 onder de Wet arbeid vreemdelingen de Regeling Aziatische horeca met een quotum voor Aziatische koks. Met de Regeling Aziatische horeca kan er voor bepaalde functies een maximum aantal gecombineerde vergunningen voor verblijf en arbeid (GVVA) en tewerkstellingsvergunningen worden verleend voor gekwalificeerde Aziatische koks. Bij deze aanvragen wordt niet getoetst of er Nederlands of Europees arbeidsaanbod aanwezig is. Daar staat tegenover dat de werkgevers zich verplichten om gedurende de looptijd van de vergunning keukenpersoneel uit Nederland of Europa op te leiden of aan te nemen. Daarnaast is de werkgever verplicht een marktconform loon of cao-loon te betalen. De regelgeving in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen is voor deze sector evenzeer van toepassing als voor andere sectoren.
Deelt u de mening dat de voorgenomen uitbreiding van de capaciteit van de Inspectie SZW onvoldoende is om de problemen effectief aan te pakken? Zo ja, bent u bereid deze uitbreiding te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021 jaarlijks € 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen conform het Inspectie Control Framework. De doorlooptijd van werving, selectie, screening, opleiding en gedoseerde ingroei in respectievelijke programma’s maakt dat nieuwe capaciteit eerst in 2019 effectief ingezet zal kunnen worden.
Het Jaarplan 2018 van de Inspectie SZW4 biedt inzicht in de activiteiten en werkwijze van de Inspectie die worden ingezet om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. De aard en omvang van de uitbreiding moet worden bezien in relatie tot andere ontwikkelingen en de aanpak van andere prioritaire risico’s. Hierbij worden de inzichten uit het proces van de Meerjarenprogrammering van de Inspectie gebruikt. Om de politieke besluitvorming hierover in samenhang te kunnen doen, zal ik uw Kamer in het derde kwartaal van 2018 nader informeren.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Inspectie SZW gebruik maakt van het opleggen van boetes terwijl er een slachtoffer in beeld was en er dus (ook) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat tewerkstellingsvergunningen een goed instrument zouden zijn om uitbuiting tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Tewerkstellingsvergunningen zijn verplicht voor werknemers uit derde landen. Arbeidsmigranten uit EU-lidstaten en uit de Europese Economische Ruimte maken gebruik van het recht om zonder werkvergunning in een ander EU-land te werken. Het instellen van tewerkstellingsvergunningen is bij EU-burgers niet mogelijk en daardoor een te beperkt middel om arbeidsuitbuiting tegen te gaan.
Het afscheidsinterview van de president-directeur van Schiphol |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schiphol zit nu vol, maar dat is niet door mij»?1
Ja.
Wat levert de sinds 2009 met 15% toegenomen directe connectiviteit Nederland op jaarbasis op? Welke posten staan er volgens u met welke bedragen aan de negatieve kant van de balans?
Ik heb geen informatie over wat specifiek de sinds 2009 toegenomen directe connectiviteit heeft opgeleverd. De toename van de directe connectiviteit is overigens hoger dan de genoemde 15% zoals blijkt uit de jaarlijkse monitor netwerkkwaliteit en staatsgaranties die in opdracht van IenW wordt uitgevoerd2. In deze monitor wordt de ontwikkeling van de connectiviteit op Schiphol en op een aantal concurrerende luchthavens onderzocht, maar niet de economische of andere effecten daarvan. Over het economisch belang van de huboperatie is er wel informatie. Die wordt beschreven in de SEO studie «Economisch belang van de hubfunctie van Schiphol»3 uit september 2015 dat in opdracht van de ministeries van IenW, EZK en Financiën is uitgevoerd. In deze studie wordt een aantal mogelijke scenario’s bezien waarbij de hubfunctie van Schiphol in meer of mindere mate wordt aangetast en worden daarbij welvaartseffecten en effecten op het BBP en de werkgelegenheid ingeschat. Daarbij worden ook de externe effecten in kwalitatieve zin beschreven, maar dus niet gekwantificeerd. Het betreft de geluidseffecten, emissies en externe veiligheid. Voor wat betreft kwantificering van deze externe effecten verwijst dit rapport naar een Decisio onderzoek (quick scan kosten baten analyse) uit 2008. Dit onderzoek is in 2014 op onderdelen geactualiseerd.4
De bovengenoemde SEO studie uit 2015 is een aanvulling op de Decisio studie «Economisch belang van de mainport Schiphol»5 in opdracht van IenW uit eveneens september 2015 waarin wordt gekeken naar de economische bijdrage die wordt geleverd door bedrijven die actief zijn in luchtvaart- en luchthavenactiviteiten (directe economische bijdrage) en door de toeleveranciers van deze bedrijven (indirecte achterwaartse economische bijdrage).
Deelt u de mening dat de wens om nummer 1 van Europa te zijn op het gebied van directe connectiviteit en nummer 2 van de wereld op het gebied van indirecte connectiviteit (te bereiken via één keer overstappen) een te grote ambitie is voor een klein land als Nederland, met alle negatieve gevolgen voor de volksgezondheid, de natuur en het klimaat? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over de toekomstige ontwikkeling van Schiphol6 eind 2017, is een goede luchthaven Schiphol met een succesvolle homecarrier belangrijk voor de Nederlandse economie en onze aantrekkingskracht als vestigingsplaats. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om goed rekening te houden met de gevolgen van de ontwikkeling van de luchtvaart voor de veiligheid, leefomgeving, luchtkwaliteit en het klimaat. Slim en duurzaam zijn daarom de kernbegrippen als het gaat om de verdere ontwikkeling van de luchtvaart, met daarbij een goede balans tussen het economische belang van de luchthaven en de leefbaarheid. Hoe we nadere invulling geven aan een slimme en duurzame luchtvaart zal centraal staan in de nieuwe Luchtvaartnota die vooruit kijkt tot 2040. De Luchtvaartnota zal de belangrijkste kaders schetsen voor de toekomstige ontwikkeling van de luchtvaart en de luchthavens, waaronder Schiphol.
Wat levert deze indirecte connectiviteit Nederland financieel gezien op jaarbasis op? Hoeveel vliegbewegingen betreft dit op jaarbasis?
Ik heb geen informatie over wat specifiek de indirecte connectiviteit oplevert. Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom het selectiviteitsbeleid in de praktijk weinig effect lijkt te hebben, gekeken naar het aantal vakantievluchten tegenover het aantal zakelijke en intercontinentale vluchten? Als de heer Nijhuis het selectiviteitsbeleid niet als mislukt wil «framen», hoe moet het volgens u dan wel worden geframed?
Het aandeel vakantievluchten op Schiphol is de afgelopen jaren licht gedaald en het aandeel zakelijke en intercontinentale vluchten is licht gestegen. De inzet van het selectiviteitsbeleid is om de schaarse capaciteit optimaal te benutten voor het mainportgebonden verkeer, dat het meest bijdraagt aan onze economie. Daarvoor is het onder meer noodzakelijk om vakantievluchten te verplaatsen van Schiphol naar Lelystad. Hierover zijn afspraken gemaakt in het Aldersakkoord. Onderdeel van dit akkoord is het «Convenant Selectiviteit» tussen het Rijk en Schiphol (2008) bestaande uit (1) het scheppen van voldoende regionale luchthavencapaciteit en een goede landzijdige bereikbaarheid door het Rijk (2) het vormgeven van een stimuleringsbeleid door de exploitant Schiphol Group om niet-mainportgebonden verkeer afkomstig van Schiphol te stimuleren te gaan opereren vanaf Lelystad en (3) het uitwerken van een formele overheidsmaatregel voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad Airport.
Er is in 2015 een luchthavenbesluit tot stand gekomen dat ontwikkeling van Lelystad Airport mogelijk maakt en er is geïnvesteerd in een verbetering van de bereikbaarheid. Het daadwerkelijk verplaatsen van vakantieverkeer van Schiphol naar Lelystad Airport kan echter pas plaatsvinden vanaf het moment dat Lelystad opengesteld is. Teneinde een effectief selectiviteitsbeleid te voeren dat voorziet in (1) het reserveren van capaciteit op Lelystad Airport voor vakantieverkeer afkomstig van Schiphol en (2) het benutten van de vrijgevallen capaciteit op Schiphol voor mainportgebonden verkeer, is een pakket aan maatregelen nodig, bestaande uit marktmaatregelen en als sluitstuk overheidsmaatregelen. Uitgangspunt is marktwerking waarbij Schiphol Group luchtvaartmaatschappijen stimuleert vakantievluchten, afkomstig van Schiphol, uit te voeren vanaf Lelystad Airport. Dit stimuleringsbeleid bestaat onder meer uit een aantrekkelijk product- en faciliteitenaanbod. Daarnaast wordt thans een verkeersverdelingsregel uitgewerkt. In een later stadium zal ik uw Kamer hierover meer in detail informeren.
Ziet u mogelijkheden om een selectiviteitsbeleid op basis van CO2-uitstoot, stikstofdepositie, (ultra)fijnstof en lagere geluidsproductiemilieubelasting te voeren en handhaven, mede gezien het feit dat milieubelasting volgens de heer Nijhuis kan worden gekoppeld aan de luchthaventarieven?
Het selectiviteitsbeleid heeft als doel om de schaarse capaciteit op Schiphol optimaal te benutten voor het mainportgebonden verkeer, dat de grootste bijdrage levert aan het (inter)continentale netwerk van verbindingen. Parallel aan het selectiviteitsbeleid wordt gewerkt aan verduurzaming van de luchtvaart, bijvoorbeeld ook in de luchthaventarieven. Zo bevatten de start- en landingsgelden op Schiphol reeds prikkels voor een duurzame operatie. Vliegtuigen die minder geluid produceren, betalen een lager tarief en meer lawaaiige vliegtuigen betalen een hoger tarief.
Deelt u de opvatting van de heer Nijhuis dat er op korte afstanden tot circa 500 kilometer, bij een redelijk alternatief, niet meer moet worden gevlogen? Zo ja, welke beleidsinstrumenten staan u ter beschikking om bijvoorbeeld het gebruik van de trein te stimuleren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Er is veel aandacht voor de verduurzaming van de internationale korte afstandsreis binnen Europa. Samen met de Staatssecretaris ben ik aan het onderzoeken wat er nodig is om de internationale reiziger te laten kiezen voor het meest duurzame alternatief, want wij vinden beiden dat ook duurzaamheid een factor zou moeten zijn bij de keuze voor een reis. Binnenkort sturen wij uw Kamer een geactualiseerd rapport over substitutiemogelijkheden tussen de trein en het vliegtuig. Uit dat rapport, en ook een eerdere versie uit 2008, blijkt dat niet de afstand, maar de totale reistijd één van de belangrijkste invloedfactoren is op de substitutie. Daarnaast maken passagiers een keuze op basis van (onder meer) prijs, frequentie en betrouwbaarheid. Voor een reis naar Parijs en Londen is de trein al een serieus alternatief voor het vliegtuig. Deze trajecten zijn echter niet zomaar tot stand gekomen. Het vraagt aanzienlijke investeringen door verschillende landen die met elkaar samenwerken om een traject mogelijk te maken.
Kunt u toelichten waarom niemand Ryanair als klant wil op zijn of haar luchthaven?
Nee. Ik ken de achtergrond van deze opmerking van de heer Nijhuis niet.
Als niemand Ryanair als klant op zijn of haar luchthaven wil, hoeveel vliegbewegingen scheelt het op jaarbasis als Ryanair geen slots meer krijgt toegewezen in Nederland? Is de uitbreiding van Lelystad Airport, Eindhoven Airport, Rotterdam The Hague Airport en Maastricht Aachen Airport in dat geval nog wel nodig?
Binnen de EU is er sprake van een vrije luchtvaartmarkt voor Europese luchtvaartmaatschappijen. Met inachtneming van de Europese en nationale regels, kunnen deze luchtvaartmaatschappijen zelf bepalen op welke luchthavens ze willen opereren, voor zover er op deze luchthavens capaciteit beschikbaar is. Ik ga dan ook niet in kaart brengen hoeveel vliegbewegingen gemoeid zouden kunnen zijn met het hypothetische vertrek van specifieke luchtvaartmaatschappijen.
Deelt u de mening van de heer Nijhuis dat als Lelystad Airport conform de aanvankelijke planning nu wel open zou zijn gegaan voor vakantievluchten, te weten 2.000 vliegbewegingen in het eerste jaar (minder dan een half procent van het maximum van 500.000 vliegbewegingen per jaar op Schiphol) de problemen met betrekking tot de capaciteit op Schiphol zouden zijn opgelost? Zo ja, waar baseert u dit op?
De heer Nijhuis geeft aan dat bij eerdere opening van Lelystad Airport daar een aantal vakantievluchten ondergebracht had kunnen worden en verder dat daar in combinatie met Eindhoven Airport op termijn een aanzienlijk aantal vluchten geaccommodeerd kan worden. Ook ik ben van mening dat het verplaatsen van vakantievluchten van Schiphol naar Lelystad Airport van groot belang is om de schaarse capaciteit op Schiphol te benutten voor mainportgebonden verkeer om het (inter)continentale netwerk van verbindingen verder te ontwikkelen. Omdat de indeling van het luchtruim nog moet worden herzien kunnen tot 2023 maximaal 10.000 vliegtuigbewegingen worden geaccommodeerd. De eerste jaren wordt rekening gehouden met een ingroeipad van respectievelijk 4.000, 7.000 en 10.000 vliegbewegingen. Bij het bereiken van 7.000 vliegbewegingen zal een evaluatie plaatsvinden. Na 2023 kan er doorgegroeid worden naar een totaal van 45.000 vliegbewegingen.
Deelt u de mening dat dit een goed moment is om (versneld) een vliegtaks in te voeren en accijns te heffen op kerosine, mede gezien het feit dat de heer Nijhuis als hoofdoorzaak van de groei van het aantal vliegbewegingen de lage olieprijs noemt en er geen ruimte is voor verdere groei? Zo nee, waarom niet?
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet inzet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart en beziet of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren, zal een nationale vlieg(ticket)belasting worden ingevoerd. De belasting zal vanaf 2021 worden geheven. Dit voornemen wordt thans uitgewerkt, waarbij het Ministerie van Financiën het voortouw heeft. Onderdeel van de uitwerking is het verrichten van een effectenstudie naar verschillende varianten van een belasting op luchtvaart. In de periode tot 2021 dienen onder andere ook het wetgevingsproces en de implementatie bij de Belastingdienst plaats te vinden.
Kunt u een toelichting geven op de uitspraak van de heer Nijhuis dat zijn opvolger als één van zijn hoofdtaken heeft al die nieuwbouw te realiseren? Wat is hierover al vastgelegd met het oog op de Luchtvaartnota 2020–2040?
Zoals aangegeven in mijn eerder genoemde brief over de toekomstige ontwikkeling van Schiphol, is de ambitie dat Schiphol wat betreft veiligheid, kwaliteit en duurzaamheid tot de wereldtop blijft horen en tegelijkertijd internationaal concurrerend blijft. Dit vergt van Schiphol forse investeringen in capaciteit voor taxibanen, opstelplaatsen, pieren/gates en terminals. De nieuwbouw die moet worden gerealiseerd betreft onder meer de realisatie van een nieuwe pier en een nieuwe terminal. De nieuwe pier waarmee additionele gates worden gerealiseerd is eind 2019 gereed. De nieuwe terminal inclusief bagagefaciliteiten is volledig operationeel in 2023. In het masterplan van Schiphol wordt bezien welke verdere investeringen nodig zijn. De Luchtvaartnota zal de kaders voor de toekomstige ontwikkeling van Schiphol schetsen.
Kunt u toelichten wie de verantwoordelijkheid draagt voor het versneld vollopen van het maximum aantal vliegbewegingen en het aantrekken van lowcostcarriers die met hun extreem lage prijsstelling kunstmatige vraag naar vliegen creëren, aangezien de heer Nijhuis stelt dat hij hier niet verantwoordelijk voor is?
Bij de groei van het aantal vliegbewegingen op Schiphol spelen meerdere factoren een rol, zoals de gunstige macro-economische ontwikkeling, toenemend toerisme, de mondiale groei van de luchtvaart en ontwikkeling van de brandstofprijzen. Verder geldt er zoals in het antwoord op vraag 9 genoemd voor EU luchtvaartmaatschappijen in Europa een vrije luchtvaartmarkt en zijn er daarnaast veel bilaterale verdragen en EU verdragen met derde landen die luchtvaartmaatschappijen veel vrijheid bieden. De verkeersontwikkeling op Schiphol wordt – binnen de afgesproken kaders inzake veiligheid en milieu – dus in belangrijke mate bepaald door marktontwikkelingen. Daarbij is verder relevant dat in Nederland, in tegenstelling tot veel andere Europese landen, slechts in relatief beperkte mate capaciteit op alternatieve luchthavens beschikbaar is.
Hebt u al overleg gehad met de scheidend CEO van Schiphol over de reset van Lelystad Airport na 2020? Zo ja, wat is de uitkomst van dat overleg? Zijn er notulen van? Zo nee, wanneer gaat dat overleg plaatsvinden en wat is de insteek van dit overleg?
Ik heb de Omgevingsraad Schiphol, waar Schiphol onderdeel van uitmaakt, op 3 april jongstleden per brief laten weten dat het uitstel van de opening van Lelystad Airport geen consequenties heeft voor de afspraken die ten aanzien van de ontwikkeling van Schiphol zijn gemaakt. Op Schiphol zijn tot en met 2020 maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar toegestaan. Na 2020 is verdere groei mogelijk via de 50/50 verdelingsregel voor de milieuwinst.
Het bericht ‘By 2019, the first bionic kidney wil discard the need for dialysis’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «By 2019, the first bionic kidney wil discard the need for dialysis»?1
Ja, het artikel betreft een onderzoeksinitiatief van de University of California.
Kunt u uiteenzetten wat er op dit moment in Nederland al gebeurt op het gebied van de ontwikkeling van kunstorganen en meer specifiek op het gebied van de ontwikkeling van kunstnieren?
In Nederland vindt veel onderzoek en innovatie plaats op het gebied van kunstorganen. Ik noem hier enkele relevante voorbeelden:
Welke mogelijkheden ziet u om kunstorganen, en meer specifiek kunstnieren, ook voor Nederlandse patiënten beschikbaar te maken? Bent u voornemens zich in deze kabinetsperiode hiervoor in te spannen? In hoeverre kan de inzet van kunstnieren bijdragen aan het verkorten van de wachtlijsten voor mensen die wachten op een niertransplantatie?
Zoals hierboven aangegeven, bestaan ook ontwikkelingen in Nederland om kunstorganen te ontwikkelen en beschikbaar te maken voor patiënten. De medewerkers van het Ministerie van VWS hebben meerdere keren contact gehad met de Nierstichting en faciliteren waar mogelijk door bijvoorbeeld verbindingen te leggen met andere partijen of informatie te verstrekken over relevante wet- en regelgeving. Ook is de draagbare kunstnier bekend bij de topsector Life Sciences & Health en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Het is nu niet te zeggen of de inzet van kunstnieren de wachtlijsten voor niertransplantaties daadwerkelijk kan verkorten. De draagbare kunstnier van NeoKidney zal naar verwachting voor de meeste patiënten niet een transplantatie kunnen vervangen, aangezien het apparaat vergelijkbare nadelen voor de gezondheid heeft als dialyse in het ziekenhuis. De innovatie waar de University of California aan werkt, betreft een implanteerbare kunstnier die meer lijkt op de functie van gezonde nieren. Deze innovatie staat echter nog ver van de kliniek: de eerste studies met mensen worden pas in 2020 verwacht, daarna kan het nog jaren duren voordat een product op de markt kan komen. Ik vind het van belang dat de werkzaamheid en meerwaarde van innovaties zoals kunstnieren aangetoond wordt, zodat brede acceptatie en implementatie voor de technologie kan ontstaan.
Klopt het dat de inzet van kunstorganen bij kan dragen aan een betere kwaliteit van leven, omdat geen afstotingsmedicijnen, die enorme gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de patiënt, meer hoeven te worden gebruikt?
Het is aannemelijk dat geneesmiddelen om afstoting van donororganen te voorkomen, niet meer gebruikt hoeven te worden bij de inzet van kunstorganen. Het is echter niet uit te sluiten dat kunstorganen wel andere neveneffecten en bijwerkingen kunnen hebben. Nader klinisch onderzoek moet uitwijzen of kunstorganen daadwerkelijk kunnen bijdragen aan een betere kwaliteit van leven.
Hoe kijkt u naar de positieve neveneffecten van de inzet van kunstorganen, bijvoorbeeld het effect dat donoren hun eigen gezondheid minder in gevaar hoeven te brengen, omdat zij hun nier niet hoeven af te staan?
Alle initiatieven die leiden tot minder operaties kunnen natuurlijk alleen maar toegejuicht worden. Hoe klein de kans op complicaties ook is bij bepaalde operaties, zoals het bij leven een nier doneren, het blijft een operatie die ongemak en kans op complicaties met zich meebrengt.
Verwacht u dat hiermee ook dat de illegale handel in organen en de daarmee samenhangende criminaliteit kan worden ingeperkt en aangepakt?
Ik deel niet de mening dat dergelijke innovaties een permanente oplossing kunnen vormen voor het tekort aan donororganen, in ieder geval niet op korte termijn. Ook zullen dergelijke innovaties voorlopig dan ook niet eventuele illegale handel in organen en daarmee samenhangende criminaliteit kunnen inperken en aanpakken. Ik vind dergelijke innovaties interessante ontwikkelingen, die in de toekomst kunnen bijdragen aan kwaliteit van leven van patiënten.
Het stimuleren van onderzoek en innovatie valt onder de verantwoordelijkheid van de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). In het Regeerakkoord zijn extra middelen hiervoor beschikbaar gesteld. Een groot deel van deze onderzoeksmiddelen wordt via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en het topsectorenbeleid verdeeld onder kansrijke onderzoeksprojecten. Hierin liggen ook kansen voor innovaties op het gebied van kunstorganen en regeneratieve geneeskunde.
Vindt u dat dergelijke innovaties verder gestimuleerd moeten worden? Deelt u de mening dat dergelijke innovaties een permanente oplossing kunnen vormen voor het tekort aan donororganen? Welke maatregelen gaat u nemen om innovaties, en daarmee meer succesvolle transplantaties, te stimuleren?
Zie antwoord vraag 6.
De mogelijkheid van een Airbnb-hypotheek |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de zogenaamde «Airbnb-hypotheek», ofwel de mogelijkheid die door een bedrijf (zoals Loftium) wordt geboden om een hypotheek te co-financieren op voorwaarde dat er een kamer beschikbaar wordt gesteld voor Airbnb-verhuur, waarbij een deel van de verhuuropbrengst naar het bedrijf gaat?1 2
Ja.
Worden dergelijke hypotheken in ons land aangeboden? Zo ja, op welke schaal worden dergelijke hypotheken aangeboden en vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel wordt gesproken over het in Seattle opererende bedrijf Loftium dat woningen co-financiert op de voorwaarde dat de eigenaar een kamer ter beschikking stelt via Airbnb. Op de website van het bedrijf is te lezen dat de eigenaar van de woning een aanbetaling van Loftium ontvangt die zonder rente wordt terugbetaald uit de inkomsten die worden gegenereerd door de verhuur via Airbnb. In een dergelijke constructie dient de koper voor het grootste deel van de financiering nog steeds een hypotheek aan te vragen bij een kredietverstrekker en/of eigen middelen in te brengen.
Aanbieders van dergelijke financieringsproducten zijn in Nederland op dit moment niet bekend.
Deelt u de mening dat deze hypotheekvorm waarbij woningeigendom mede afhankelijk wordt gemaakt van toeristische verhuur, moet worden verboden?
Technisch gezien is het product dat wordt aangeboden door Loftium geen hypotheekvorm. Er is bij dit product sprake van cofinanciering.
Bij de hypotheekverstrekking in Nederland wordt de hypotheek gebaseerd op bestendig inkomen. De kredietverstrekker bepaalt het bestendig inkomen aan de hand van de acceptatievoorwaarden die de kredietverstrekker heeft opgesteld.
Uit onderzoek van MoneyView blijkt dat bij ongeveer 80% van de hypotheekproducten verhuur aan toeristen expliciet verboden is. Bij slechts 5% van onderzochte hypotheken is verhuur van de woning aan toeristen toegestaan. Bij de overige 15% dient er vooraf toestemming gevraagd te worden.3 Als verhuur door de kredietverstrekker al wordt toegestaan, dan zijn de inkomsten uit Airbnb verhuur niet te verenigen met het principe van bestendig inkomen omdat de inkomsten uit toeristische platforms voorafgaand aan de aankoop van de woning nog niet bekend zijn.
Daarnaast geldt dat gemeenten voorwaarden kunnen stellen aan toeristische verhuur die bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen kunnen beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur kunnen inperken.
Gelet op het bovenstaande ben ik geen voorstander van dergelijke constructies. Aangezien mij niet bekend is dat dergelijke producten op dit moment in Nederland aangeboden worden, zie ik echter geen aanleiding voor een verbod.
Bent u bereid in de verdere uitwerking van een overkoepelend instrumentarium om toeristische verhuur te reguleren en te handhaven, naar aanleiding van mijn aangenomen motie, de mogelijkheid van een Airbnb-hypotheek te ontnemen?3
In mijn brief van 3 april 2018 ben ik ingegaan op de verdere uitwerking van een overkoepelend instrumentarium om toeristische verhuur te reguleren en te handhaven. Hierbij heb ik aan uw Kamer aangegeven, dat de wens van gemeenten er met name op gericht is om inzicht te krijgen waar toeristische verhuur plaatsvindt. De focus van de gesprekken ligt hierdoor op de ontwikkeling van een uniforme verplichte registratie voor toeristische verhuur waarmee inzichtelijk wordt waar toeristische verhuur plaatsvindt. Daarnaast is gebleken dat bovengenoemde producten niet worden aangeboden op de Nederlandse markt.
Derhalve ligt het niet in de rede om deze materie bij de lopende gesprekken met de gemeenten en platforms voor toeristische verhuur te betrekken. Voorts heb ik in mijn genoemde brief aangegeven dat een overkoepelende afspraak tussen gemeenten en platforms inzake het innen van toeristenbelasting niet tot de mogelijkheden behoort. Dit is een gezamenlijke conclusie van het Rijk, gemeenten en platforms. De reden hiertoe is tweeledig. Bij een aantal platforms moet de toerist rechtstreeks betalen aan de aanbieder, waardoor het niet voor de hand ligt dat het platform speciaal voor de inning van de toeristenbelasting financiële transacties tussen de toerist en het platform zou moeten inrichten. Daarnaast blijkt dat de gemeenten op verschillende wijze de hoogte van de toeristenbelasting bepalen, hetgeen voor de platforms de uitvoerbaarheid zou bemoeilijken en tot regeldrukkosten zou leiden. Wel zou de uniforme verplichte registratie kunnen bijdragen aan het verbeteren van de mogelijkheden voor de gemeente om toeristenbelasting te innen.
Waarom is het niet mogelijk om te komen tot een overeenkomst tussen de gemeenten en toeristische verhuurplatforms om lokale toeristenbelastingen te innen, zoals u in uw Kamerbrief aangeeft?4
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manieren kunnen platforms voor toeristische verhuur strafbaar gesteld worden voor overtredingen op hun website?
Platforms zijn privaatrechtelijke rechtspersonen die strafbare feiten kunnen begaan. Indien het een strafbaar feit betreft dat door de platforms wordt gepleegd dan kunnen de platforms hiervoor worden vervolgd. Volgens art. 51 lid 2 Sr kunnen de opdrachtgevers/feitelijke leidinggevers worden vervolgd of de rechtspersoon of beiden. Het is aan het Openbaar Ministerie om deze keuze te maken. Het bovenstaande is alleen van toepassing als het een strafbaar feit betreft, dat wil zeggen een gedraging genoemd in het Wetboek van Strafrecht en in de Wet op de economische delicten. Voor overige overtredingen moet bestuursrechtelijk gehandhaafd worden. Bijvoorbeeld bij overtredingen vastgesteld in een plaatselijke verordening. Het sanctie-instrumentarium hierbij bestaat uit bestuurlijke boete en/of last onder dwangsom.
De frauduleuze ondergang van het The Hague Institute for Global Justice |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de ondergang van The Hague Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat medio 2010 door de Minister van Economische Zaken een subsidie van 17,45 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor het IGJ? Zo ja, welk maatschappelijk doel diende de toekenning van de subsidie te bereiken en op welke gronden en op basis van welke criteria en voorwaarden is de subsidie toegekend?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. De subsidie is bedoeld als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het op te richten kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice zoals beschreven in het projectplan. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Helaas hebben de uitgevoerde activiteiten niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat oorspronkelijk was beoogd. In de verantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden, waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam.
Uit de door mij ontvangen verantwoordingsdocumenten bleek dat de subsidie rechtmatig is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend.
De subsidieaanvraag paste binnen de doelstellingen van het beleidsprogramma Pieken in de Delta. Met dit gebiedsgerichte beleidsprogramma richtte het Rijk zich, samen met decentrale overheden, op het versterken van de pieken van de Nederlandse economie en van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven. De oprichting van het IGJ, een internationaal georiënteerde kennisinstelling op het gebied van vrede, recht en veiligheid, sloot goed aan op het versterken van het in Den Haag aanwezige cluster van vrede, recht en veiligheid. Ook droeg het bij aan het verbeteren van de positie van de gemeente Den Haag als «Legal Capital of the World». De subsidie aan het IGJ was bedoeld als een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
De Kamer is over de subsidieverlening geïnformeerd (Kamerstuk 29 697, nr. 15). Het betrof een subsidie in het kader van de FES (Fonds Economische Structuurversterking) enveloppe Sterke Regio’s. De subsidieaanvraag is beoordeeld op de criteria en voorwaarden die bij het FES van toepassing waren. De criteria zijn: aansluiting op excellente wetenschapskernen, maatschappelijke waardecreatie, economische waardecreatie, (juridische) organisatievorm/passende governance, het businessmodel en de financiering
Bent u bereid de subsidiebeschikking openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlage bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Op welke wijze is toezicht gehouden op het bereiken van het beoogde maatschappelijk doel en het naleven van de voorwaarden van de subsidie?
Het tijdelijk bestuur (en later de Raad van Toezicht die het toezicht van het tijdelijk bestuur overnam) en de bestuurder van het IGJ waren primair verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het realiseren van de doelstelling waarvoor de subsidie is toegekend en het naleven van de subsidievoorwaarden. De subsidie is in twee tranches toegekend respectievelijk € 12,2 miljoen in 2010 en € 5,25 miljoen in 2014. Ten behoeve van de toekenning van de tweede tranche is door een onafhankelijk bureau, in 2013, een Midterm Review uitgevoerd. Het Ministerie van Economische Zaken werd als budgethouder door het IGJ geïnformeerd over de voortgang van het project en de uitgaven van de middelen via verslagen en rapportages, de financiële jaarrekening inclusief bijbehorende accountantsverklaring.
De taak van het Ministerie van Economische Zaken was om aan de hand van de verantwoordingsdocumenten te beoordelen of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en de subsidie is besteed conform de subsidievoorwaarden. Op grond daarvan werden door het Ministerie van Economische Zaken de voorschotten uitbetaald. Er is op verschillende momenten, zowel tussentijds als naar aanleiding van de jaarlijkse verantwoordingsrapportages, mondeling en schriftelijk contact geweest tussen mijn ministerie en het IGJ. Hierbij is aandacht gevraagd voor het behalen van de doelstelling om financieel op eigen benen te staan en voor het nemen van passende maatregelen op het gebied van de interne organisatie. In mijn brieven van 26 november 2014 en van 30 juli 2015 zijn deze punten opgenomen. Het tijdelijk bestuur, de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ ondernamen acties om hieraan invulling te geven en informeerden mij hierover.
Deelt u de in het artikel gestelde situatie dat bestuur en management zich niet hebben gedragen naar de geschreven en ongeschreven normen voor goed ondernemingsbestuur en mogelijk niet integer hebben geopereerd? Zo nee, op welke onderdelen klopt de berichtgeving van de Volkskrant niet? Zo ja, hoe verklaart u dat het geld bij IGJ toch verkeerd is aangewend en geen basis voor continuïteit is verworven?
Uit de verantwoordingsdocumenten, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4, bleek dat de subsidie is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend. Dit werd bevestigd door de goedkeurende accountantsverklaringen over de jaarrekeningen en de controleverklaringen van de accountant over de aanvraag tot subsidievaststelling. Op basis hiervan en de eindverantwoording is het subsidiebedrag in 2017 vastgesteld op € 17,45 miljoen.
In 2017 legde IGJ eindverantwoording af. De Raad van Toezicht geeft hierin aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. Het tijdelijk bestuur en later de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ waren zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen. Zo nam het tijdelijk bestuur in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld. In de eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Helaas hebben de activiteiten van het IGJ niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat was beoogd.
In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Op basis hiervan zijn in 2017 activiteiten uitgevoerd maar heeft dit helaas niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Op basis van de ontvangen verantwoordingsdocumenten en de inspanningen van het IGJ om haar interne organisatie aan te passen, kan ik niet constateren dat het bestuur en management zich zouden hebben gedragen zoals in de vraag wordt gesteld.
Bent u bereid te onderzoeken of er een titel is, waaronder de titel wanbeleid, om de verleende subsidie terug te vorderen dan wel te verhalen op de president en/of de raad van toezicht van IGJ? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht, waren er gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed. Op basis van de verstrekte informatie is de subsidie vastgesteld. Er bestaan slechts beperkte mogelijkheden om een eenmaal verleende en vastgestelde subsidie terug te vorderen of te verhalen. Dat kan in gevallen als deze, alleen als er sprake was van opzettelijk onjuiste of onvolledige informatieverstrekking. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 5, heb ik geen aanwijzingen dat dit het geval is.
Welke overige vervolgstappen gaat u richting IGJ zetten?
Zie antwoord vraag 6.
De leegloop bij het Korps Mariniers in verband met de kazerneverhuizing naar Vlissingen |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
In welk stadium bevinden de plannen van de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn en het Logistiek Centrum Maartensdijk naar een nieuw complex in Vlissingen zich momenteel?
Het project bevindt zich in de fase van de aanbesteding. Op 5 maart jl. is met drie consortia de dialoog begonnen. Volgens de huidige planning volgt de gunning eind juli 2019. De ingebruikneming van de nieuwe kazerne is voorzien vanaf begin 2022.
Heeft u inmiddels onderzocht in welke mate ongewenste en onverwachts grote uitstroom van gekwalificeerd defensiepersoneel bij de marinierskazerne in Doorn samenhangt met de op handen zijnde verhuizing naar Vlissingen? Zo nee, wanneer verwacht u dit duidelijk te hebben?
Helaas blijkt dat de ongeplande uitstroom stijgt. Er is een traject gaande om in kaart te brengen wat de belangrijkste redenen zijn voor de hoge uitstroom. Naar verwachting zullen de resultaten hiervan binnenkort beschikbaar zijn.
Is het besluit om de marinierskazerne van Doorn naar Vlissingen te verhuizen nog terug te draaien? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, welke gevolgen heeft dit volgens u? Zijn deze gevolgen voor u acceptabel in het licht van de inzetbaarheidsopgave?
In het aanbestedingsproces geldt het moment van gunning als «point of no return». Als Defensie de aanbesteding afbreekt, dan zal Defensie de consortia die aan de dialoog deelnemen een vergoeding moeten geven voor de gemaakte kosten. Ook de provincie Zeeland en de gemeente Vlissingen zullen dan hun inmiddels gemaakte kosten op Defensie willen verhalen. En Defensie is dan een groot deel van de zelf gemaakte kosten kwijt. Zonder nu specifiek te kunnen zijn, gaat dat in totaal om tientallen miljoenen euro’s.
Daarmee heeft Defensie dan nog geen nieuwe of gerenoveerde kazerne voor de mariniers. Het ruimteprobleem in Doorn, indertijd de reden om niet voor een grootscheepse renovatie van de Van Braam Houckgeestkazerne te kiezen, is nog steeds hetzelfde. De kazerne ligt ingeklemd tussen de bebouwing van Doorn en de natuur van Natuurnetwerk Nederland, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur. Inmiddels heeft de gemeente met tal van betrokken partijen plannen gemaakt voor de toekomstige benutting van het terrein.
Begrijpt u dat het juist voor veelvuldig en langdurig uitgezonden mariniers van vitaal belang is om een gezonde en stabiele thuissituatie te hebben?
Ja, dit geldt voor alle militairen. Defensie kent veel meer uitgezonden militairen van wie velen niet wonen in de nabijheid van hun kazerne, vliegbasis of de marinehaven in Den Helder. Dit laat onverlet dat Defensie zich ervan bewust is dat de verhuizing naar Vlissingen invloed zal hebben op de privésituatie van de mariniers. Het ligt voor de hand dat dit onderwerp nog zal worden besproken in het overleg met de medezeggenschap.
Kunt u aangeven hoe u het belang van eerstegraads gezinsleden om vast te kunnen houden aan hun bestaande sociale structuur centraal in het land heeft meegewogen bij het besluit tot verhuizing?
Defensie heeft eerst jarenlang plannen gemaakt voor de renovatie van de kazerne in Doorn en overleg gevoerd met de gemeente om meer ruimte te krijgen voor de ontwikkeling van de kazerne. Ook toen De Peel en Den Helder als alternatieve locaties waren onderzocht en afgevallen, had Defensie nog steeds een voorkeur voor behoud van de kazerne in Doorn. Voor het ruimteprobleem werd onder meer bekeken of onderdelen van het Mariniers Trainingscommando (MTC) elders zouden kunnen worden ondergebracht, om de druk op de kazerne in Doorn te verminderen. Daarvoor bleken geen oplossingen voorhanden die geen afbreuk zouden doen aan de operationele inzetbaarheid van het MTC.
Defensie was zich bewust van een mogelijke uitstroom van personeel als gevolg van deze verhuizing, zoals ook naar voren kwam in de Kamerbrief van 31 augustus 2012, over de behoeftestelling voor de marinierskazerne (Kamerstuk 32 733, nr. 70): «De ervaring met andere verhuizingen van defensie-eenheden leert dat een deel van het personeel dit aanvaardt en dat een ander deel afhaakt en naar een andere werkkring omkijkt. Dit kan voor de korte termijn een verminderd personeelsbestand opleveren. Maar dezelfde ervaringen leren ook dat zo’n dip in het personeelsbestand van tijdelijke aard is.» Ik teken hierbij aan dat de irreguliere uitstroom bij het Korps Mariniers nu groter is dan in 2012 was voorzien. Met het aantrekken van de arbeidsmarkt is de inzet voor behoud en werving van defensiepersoneel in belang toegenomen.
Weegt een mogelijk causaal verband tussen de voorgenomen verhuizing van de kazerne naar Vlissingen en de leegloop bij het Korps Mariniers voor u mee bij het in stand houden van de beslissing over de verhuizing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe weegt u dit precies?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Kamer op korte termijn eerst te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de verhuizing van de marinierskazerne van Doorn naar Vlissingen en daarna hierover met de Kamer in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
In antwoord 1 heb ik u geïnformeerd over de laatste stand van zaken. In de afgelopen jaren is de Kamer steeds op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen via de periodieke vastgoedrapportages. Ik ben uiteraard te allen tijde bereid daarover met de Kamer in gesprek te gaan.
Het bericht ‘Zorgverzekeraars beleggen zelf in peperdure medicijnen’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zorgverzekeraars beleggen zelf in peperdure medicijnen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars beleggen in omstreden medicijnfabrikanten?
Ik vind het belangrijk te benadrukken dat zorgverzekeraars private partijen zijn die zelf gaan over het beleggingsbeleid dat zij voeren. VWS heeft naar aanleiding van dit bericht gevraagd aan de zorgverzekeraars of zij beleggen in de farmaceutische industrie en wat daarvan de beweegredenen zijn. Zorgverzekeraars laten weten dat een klein deel van het belegd vermogen, namelijk maximaal 1%, wordt belegt in de farmaceutische industrie. Het gaat dan niet alleen om beleggingen in de drie genoemde farmaceutische bedrijven, het belegd vermogen daarin is in lijn met de berichten in het nieuws, enkele miljoenen euro’s. Met deze beleggingen willen verzekeraars invloed uitoefenen op het te voeren beleid van de farmaceut, zo hebben zij mij laten weten. Hierbij geldt dat deze invloed relatief beperkt is gegeven de omvang van de investering.
Deelt u de mening van sommige deskundigen die stellen dat dit type beleggingen een verkeerd signaal zijn omdat verzekeraars beleggen in fabrikanten die de zorgkosten onnodig laten oplopen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De farmaceutische industrie moet worden gezien als een van de terreinen waarin zorgverzekeraars beleggen. Spreiding van het belegd vermogen is onderdeel van een prudent beleggingsbeleid. Zorgverzekeraars hanteren een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid en verschillende verzekeraars oefenen via «engagement programma’s» maatschappelijke invloed uit op de farmaceutische industrie.
Zorgverzekeraars kennen een code voor duurzaam beleggen van het verbond van Verzekeraars. Er wordt belegd in maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Dit zijn fondsen waarbij er sprake is van een duurzaam beleggingsbeleid. Voor deze beleggingen geldt een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij bijvoorbeeld de tabaksindustrie, wapenhandel en schendingen van mensenrechten. De farmaceutische industrie wordt niet op voorhand uitgesloten zij vervullen immers een belangrijke functie in het verlenen van zorg.
Veel verzekeraars hebben richting VWS aangegeven ook op enige wijze, zij het zelf, of via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het maatschappelijk verantwoorde beleid van de organisaties waarin zij beleggen, de zogeheten «engagement programma’s». Eén van die programma’s focust ook op het bevorderen van verantwoorde prijsstelling in de farmaceutische industrie. Hierbij geldt dat de invloed van de Nederlandse zorgverzekeraars relatief beperkt is gegeven de omvang van de investering. De zorgverzekeraars geven aan dat wanneer er sprake is van overtredingen van de onderliggende principes van de ESG fondsen hierover de dialoog wordt aangegaan. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats, wat inhoudt dat de verzekeraars niet meer beleggen in de betreffende bedrijven, dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis. Het is belangrijk te beseffen dat zorgverzekeraars wanneer zij niet meer beleggen in de betreffende bedrijven, ook geen invloed meer kunnen uitoefenen op de farmaceuten via de benoemde «engagement programma’s».
Is het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars überhaupt onderwerp van gesprek tussen uw ministerie en de zorgverzekeraars? Zo ja, kunt u over de inhoud van deze gesprekken openheid van zaken geven? Zo nee, waarom niet?
Het beleggingsbeleid van verzekeraars is niet aan mij, maar aan de zorgverzekeraars zelf. Uiteraard vind ik het belangrijk dat zij een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid voeren en heb hier naar aanleiding van de berichtgeving navraag naar gedaan bij de verzekeraars. Zie voor de uitkomsten hiervan mijn antwoorden op vraag 3 en 5.
Kent u voorbeelden van invloed die verzekeraars dankzij hun beleggingen in medicijnfabrikanten hebben kunnen uitoefenen op de ontwikkeling, beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Verschillende verzekeraars hebben richting VWS aangegeven via «engagement programma’s», al dan niet via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het beleid van de farmaceutische industrie (zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en 3). Het gaat dan bijvoorbeeld om het op tafel krijgen van het kostenmodel van farmaceuten of het aanspreken van organisaties op het maatschappelijk verantwoorde beleid.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgverzekeraars om hen te bewegen te stoppen met omstreden beleggingen, en de uitkomst van dit gesprek te melden aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De informatie die verzekeraars met VWS hebben gedeeld, geven geen aanleiding om hen op te roepen te stoppen met beleggingen in de farmaceutische industrie. Zorgverzekeraars voeren een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid. Verschillende verzekeraars oefenen via «engagement programma’s» invloed uit op de farmaceutische industrie. Ik vind het goed dat zorgverzekeraars scherp zijn op waar zij hun vermogen beleggen, maar het blijft de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars zelf.
Het bericht ‘Rijbewijs honderden ouderen onterecht ingenomen’ |
|
Henk Krol (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rijbewijs honderden ouderen onterecht ingenomen»?1
Ja.
Op basis van welke objectieve criteria kan iemands rijbewijs ter plekke worden ingenomen?
Een rijbewijs kan, uiteraard afhankelijk van het geval, ter plekke worden ingenomen door een opsporingsambtenaar als er sprake is van:
De politie kan het rijbewijs ook ter plekke invorderen als wordt vermoed dat de bestuurder beschikt over onvoldoende rijvaardigheid of lichamelijke/ geestelijke geschiktheid. De politie informeert dan ook bij dit feit het CBR via een mededeling op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet.
Hoe is het mogelijk dat in deze casus iemands rijbewijs ter plekke is ingenomen, terwijl hij na onderzoek topfit bleek?
De in de berichtgeving genoemde casus betreft een lopend strafrechtelijk onderzoek. Ik moet daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording over deze specifieke zaak en kan hierover geen uitspraken doen.
Hoe is het mogelijk dat in deze casus het politierapport enerzijds en de lezing van de betrokkene anderzijds zo enorm van elkaar verschillen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u het feit dat in deze casus betrokkene volgens de marechaussee geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert of dat u ernstige psychiatrische problemen heeft? Sinds wanneer behoort het tot de competenties van de marechaussee om medische oordelen te vellen?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel 'Hulp nieuwe stijl: samen tegen muren oplopen' |
|
René Peters (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hulp nieuwe stijl: sámen tegen muren oplopen»?1
Ja.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat inmiddels ruim acht van de tien gemeenten een wijkteam hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gemeenten hebben op basis van de Wmo 2015 en de Jeugdwet de vrijheid om de toegang tot jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning op eigen manier vorm te geven. De meeste gemeenten kiezen voor een multi-disciplinair wijkteam of voor de inzet van generalistische professionals in sociale wijkteams voor kwetsbare burgers of huishoudens met meervoudige problematiek. Op deze manier is het beter mogelijk integrale ondersteuning en maatwerk te bieden. Ik vind dat een goede ontwikkeling. Belangrijk is wel dat het wijkteam ook over de juiste expertise en competenties beschikt om deze burgers/huishoudens goed te kunnen ondersteunen en zo nodig door te verwijzen.
Denkt u dat wijkteams binnen de gemeenten voldoende bekendheid genieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. Het oprichten van wijkteams is meestal door de gemeente zelf geïnitieerd. Dat betekent overigens niet dat alle medewerkers van de gemeente altijd goed op de hoogte zijn van de wijkteams of de individuele casuïstiek die de wijkteams behandelen. De samenstelling van de wijkteams kan per gemeente verschillen. In sommige gemeenten zijn bijvoorbeeld ook medewerkers van een dienst Werk en Inkomen betrokken bij de wijkteams of medewerkers van de wijkverpleging. In die gemeenten waar dit niet het geval is, kan het voorkomen dat een medewerker van een dienst niet goed op de hoogte is van de (individuele casuïsitiek in) de wijkteams.
Wat vindt u ervan dat wijkteams zeer verschillend zijn van samenstelling en dus ook wat betreft de bevoegdheden?
Aangezien er verschillen zijn tussen gemeenten qua omvang en problematiek vind ik het begrijpelijk dat wijkteams verschillend kunnen zijn in samenstelling en bevoegdheden. Grote gemeenten kennen veelal specifieke jeugdteams of aparte teams voor multiprobleem-gezinnen. Kleinere gemeenten hebben vaker bredere
wijkteams die op een groot aantal leefgebieden ondersteuning bieden. Belangrijk is dat de wijkteams voor het doel waarvoor zij zijn ingesteld over de juiste disciplines en bevoegdheden beschikken.
De tussenevaluatie van de Jeugdwet die begin dit jaar uitkwam, leert ons dat lokale teams in vrijwel alle gemeenten een cruciale rol hebben gekregen bij het realiseren van de doelen van de Jeugdwet. Ook blijkt dat de diversiteit van deze teams heel groot is. Dat is lastig voor partijen buiten het lokale team, zoals de specialistische jeugdhulp, huisartsen en jeugdbescherming. Zij weten dan moeilijk wat wel en niet van de teams mag worden verwacht. De evaluatie leert ook dat kwetsbare kinderen en gezinnen grote moeite hebben de weg naar de juiste hulp te vinden. Ook bestaan zorgen over de expertise van professionals in de lokale teams, met name bij complexe problemen. Ik ga met de gemeenten en andere relevante partijen in gesprek over de wijze waarop de toegang tot de jeugdhulp voor kinderen en gezinnen beter kan. Zodat binnen elke regio helderheid is of komt over wat je van een lokaal (jeugd) team kan verwachten. Daarbij gaan we ook zorgen voor voldoende specifiek en adequaat (bij- en nascholings) aanbod voor de professionals werkzaam binnen een lokaal team.
Wat vindt u ervan dat het belang van het wijkteam en van een gemeentelijke dienst vervolgens kunnen botsen?
Wijkteams zijn veelal door gemeenten ingesteld om ondersteuning te bieden aan kwetsbare burgers en inzicht te krijgen in de brede ondersteuningsvraag van deze groep. In die zin is de werkwijze van wijkteams anders dan de wijze waarop een gemeentelijke dienst kan zijn ingericht. Elke gemeente kent zijn eigen organisatievorm. Indien sprake is van een aparte gemeentelijke dienst Werk en Inkomen dan kan het zijn dat alleen naar dat onderdeel van de ondersteuningsvraag wordt gekeken in plaats van de samenhang in de behoefte aan ondersteuning. Een en ander kan tot spanningen leiden tussen het wijkteam en een gemeentelijke dienst, waardoor soms problemen onvoldoende effectief kunnen worden opgelost. Het zijn juist dit type belemmeringen die de gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad (nu Citydeal eenvoudig maatwerk) willen oplossen. De praktijk wijst uit dat gemeenten meestal passende oplossingen weten te vinden voor ontstane situaties. Soms is bestuurlijke instemming nodig om te kunnen afwijken van bestaande werkwijzen.
Wat vindt u van de conclusie van dit bericht, namelijk dat veel wijkteams dichter bij de burger zijn komen te staan (zoals beoogd werd), maar dat zij met de burger samen tegen dezelfde bureaucratische muren aanlopen?
Ik deel de opvatting dat wijkteams, door het outreachend werken en het multidisciplinaire karakter dichter bij kwetsbare burgers staan. Wijkteams zijn vooral bedoeld voor kwetsbare burgers waar sprake is van meervoudige problematiek. De gemeenten die in het artikel worden genoemd en betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad herkennen de bureaucratische muren en willen de ondersteuning flexibeler en meer op maat maken, zodat het beter aansluit op de leefwereld van betrokken mensen. Dat betekent echter niet altijd dat de gehele gemeentelijke organisatie op deze wijze moet gaan werken of dat de organisatie moet worden aangepast. Ik ben van mening dat burgers met een enkelvoudige ondersteuningsvraag ook goed op een andere wijze kunnen worden geholpen dan via een wijkteam, bijvoorbeeld via een goed toegankelijk gemeentelijk loket.
Denkt u dat wijkteams die een integraal budget tot hun beschikking hebben effectiever kunnen werken, zowel voor de burgers als voor de gemeenten?
In diverse gemeenten, waaronder de gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad, wordt geëxperimenteerd met wijkgebonden of flexibele budgetten. Hierdoor krijgen de professionals meer mogelijkheden zelf maatwerk te bieden bij ondersteuning. Dit kan het beroep op zwaardere vormen van zorg voorkomen. Belangrijk is dat professionals binnen de gemeente de ruimte krijgen maatwerk te bieden, maar ook meer bewust worden van de kosten indien zij doorverwijzen naar specialistische zorg. Belangrijk blijft dat professionals tijdig en goed inschatten of de vraagstukken zelf op gelost kunnen worden of dat doorverwijzing noodzakelijk is. Wijkteams kunnen dankzij de inzet van flexibele middelen op korte termijn effectiever zijn voor de burger. Op langere termijn is het nodig dat bij de aanpak van huishoudens met complexe problemen, waarbij veelal sprake is van schulden, gemeenten samen met andere partners effectief gaan samenwerken om maatwerk te bieden. De gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad hebben de ambitie landelijke uitvoeringsorganisaties als het CJIB, het CAK en de Belastingdienst daarbij te betrekken.
Vindt u dat wijkteams een ruim mandaat moeten hebben zodat zij regel-overstijgend kunnen werken?
Het is aan gemeenten om daar eigen keuzes in te maken. De budgetten die gemeenten ontvangen voor het sociaal domein zijn breed inzetbaar en het is aan gemeenten op welke wijze zij deze budgetten intern verdelen. Ik ben wel van opvatting dat meer ruimte moet komen maatwerk te bieden ook in situaties waarbij er regeloverstijgend gewerkt moet worden. Uitgangspunt in de dienstverlening moet de vraag zijn op welke wijze de burgers het best kunnen worden ondersteund gegeven de eigen persoonlijke en financiële omstandigheden.
Het bericht 'Woonarken aan Weesper dijk moeten áán het aardgas: ‘Gas is toch op z’n retour?' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Woonarken aan Weesper dijk moeten áán het aardgas: «Gas is toch op z’n retour?»»1, waaruit blijkt dat bewoners door de gemeente Weesp worden gedwongen over te stappen op aardgas, met alle kosten van dien, terwijl geen mogelijkheid wordt gegeven om voor een duurzaam alternatief te kiezen? Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ik ben bekend met het bericht «Woonarken aan Weesper dijk moeten áán het aardgas: «Gas is toch op z’n retour?». In het bericht wordt aangegeven dat enkele bewoners van woonboten, die op dit moment een tank voor propaangas of stookolie hebben, een verzoek om een gasaansluiting bij hun netbeheerder hebben gedaan. Zij hebben dit verzoek gedaan, omdat de gemeente de huidige propaantanks onveilig vindt. De netbeheerder heeft dit verzoek beoordeeld en besloten dat zij vanwege de aansluitplicht uit de Gaswet verplicht zijn deze bewoners op het gastransportnet aan te sluiten.
Ik deel de mening dat het terugdringen van gasaansluitingen in de gebouwde omgeving van groot belang is, om de klimaatdoelstellingen te halen. In de Wet voortgang energietransitie wordt door de wijziging van de Gaswet een eerste stap gezet, zodat nieuw te bouwen bouwwerken in beginsel niet langer op het gastransportnet worden aangesloten. Ik streef ernaar om dit onderdeel van het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen per 1 juli 2018, in werking te laten treden. Dit is essentieel om te voorkomen dat nieuw te bouwen woningen nog een gasaansluiting krijgen.
Deelt u de mening dat er met deze maatregel geïnvesteerd wordt in een netwerk dat niet strookt met het voornemen van de overheid om na 2050 aardgasvrij te zijn en dat het risico bestaat dat dit netwerk vroegtijdig buiten gebruik zal raken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze investeringen niet bijdragen aan het feit dat we per jaar honderdduizenden woningen los moeten maken van het aardgas om de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs te halen?
In het bericht gaat het om bestaande bouwwerken, waarvan de bewoner om een gasaansluiting vraagt. Dit is op basis van de wet- en regelgeving gewoon mogelijk en kan ook na inwerkingtreding van de Wet voortgang energietransitie nog steeds. Sommige bewoners hebben gekozen voor een duurzaam alternatief. Andere bewoners door de aardgasoplossing. Het is op dit moment niet mogelijk voor gemeenten om bewoners van bestaande woningen te dwingen om te kiezen voor een alternatief voor een gasaansluiting.
Daarnaast wordt in het Klimaatakkoord, bij de sectortafel gebouwde omgeving, gekeken hoe de afbouw van gas verder kan worden vormgegeven. Als de gebouwde omgeving in 2050 CO2-arm moet zijn, betekent dit dat er gemiddeld 200.000 woningen en andere gebouwen per jaar aardgasvrij gemaakt moeten worden tot 2050. In het Regeerakkoord is aangegeven dat aan het eind van de kabinetsperiode nieuwe gebouwen in de regel niet meer op aardgas verwarmd worden. Stapsgewijs zal de markt voor verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en bestaande utiliteitsgebouwen (zoals kantoren, zorg, onderwijs, bedrijfshallen, horeca en winkels) op gang gebracht worden. Naarmate de expertise en ervaring in de bouwsector toenemen, is de verwachting dat de kosten zullen dalen en kan de verduurzamingsmarkt meer op eigen benen staan. In het Regeerakkoord is aangegeven dat met gemeenten, provincies, waterschappen en netbeheerders per regio een plan voor verduurzaming van de gebouwde omgeving wordt gemaakt. Gemeenten hebben bij de invulling van de klimaatdoelstellingen voor de gebouwde omgeving een regierol op het gebied van aardgasvrije buurten en wijken.
Ik heb er alle vertrouwen in dat in het Klimaatakkoord, de sectortafel gebouwde omgeving voor bestaande bouw een passende oplossing wordt gevonden.
Deelt u de mening dat de gemeente beter tot een duurzaam alternatief had kunnen besluiten? Zo ja, kunt u in gesprek gaan met de VNG om te voorkomen dat in de toekomst woningen onnodig op het gas worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de drempel om over te stappen op duurzame energiebronnen lager zou moeten zijn? Zo ja, hoe bent u van plan dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschatting van de asbestsaneringsopgave |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de asbestinventarisatie in de provincie Gelderland?1 2
Ja.
Hoe groot is de kans dat ook elders in het land de oppervlakte aan asbestdaken en dus de saneringsopgave onderschat wordt?
Gelderland heeft in 2016 een globale inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit bleek dat er ongeveer 14 mln m2 asbestdaken aanwezig was. Een recentere, nauwkeuriger inventarisatie (februari 2018) heeft een groter aantal daken aan het licht gebracht dan uit de globale inventarisatie bleek, namelijk 20 mln m2. De provincie Overijssel heeft tegelijkertijd een inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit blijkt dat er ca. 12 mln m2 asbestdak aanwezig is, 2 mln m2 meer dan een eerdere inschatting. Limburg voert op dit moment een inventarisatie uit. De provincie heeft aangegeven dat er mogelijk 3 mln m2 meer is in vergelijking tot de eerdere inschatting van 12 mln m2. Zowel Gelderland, Overijssel als Limburg zijn provincies met, ten opzichte van andere provincies, grote hoeveelheden asbestdaken. In de provincie Utrecht is nog 4,2 mln m2 asbestdak aanwezig, blijkt uit een recente inventarisatie.
Het is op zich niet onlogisch, als gevolg van voortschrijdend inzicht en betere methoden voor inventarisatie, dat de resultaten van de inventarisaties nu accurater zijn en afwijken van eerdere globale inschattingen. Het is niet mogelijk om op basis van deze nieuwe inventarisaties in Gelderland, Overijssel en Limburg een nauwkeuriger inschatting te maken van de saneringsopgave in de overige provincies. Omdat niet alle provincies een inventarisatie van het areaal asbestdaken hebben laten uitvoeren, is er nu voor mij geen reden de cijfers, waarop de rapportage van de voortgang van de sanering is gebaseerd, te corrigeren.
Het landelijk programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering heeft in 2017 en 2018 twee kennistafels georganiseerd over asbestinventarisaties die op lokaal niveau (provincies en gemeenten) zijn uitgevoerd of gepland, en onderzoekt de mogelijkheden om deze inventarisaties te koppelen aan de monitoring van de voortgang van de saneringsopgave. Daarnaast ondersteunt het programmabureau decentrale overheden die een inventarisatie willen uitvoeren.
Hoe waardeert u de inschattingen van de provincie Gelderland en de Gelderse omgevingsdiensten dat tot 2024 respectievelijk 85 procent en 60 procent van de asbestdaken gesaneerd kan worden, mede in het licht van het door u voorgenomen verbod per 2024?
Navraag bij de provincie Gelderland heeft uitgewezen dat de betreffende percentages in het artikel in de Gelderlander berusten op een misverstand en een onjuiste interpretatie van het persbericht van de provincie. Het persbericht van de provincie is te vinden op de website van de provincie Gelderland3. Zowel de provincie Gelderland als de Omgevingsdienst Rivierenland gaan ervan uit dat sanering van alle asbestdaken voor 2024 haalbaar is met een daartoe noodzakelijke gezamenlijke inzet.
Hoe beoordeelt u het signaal dat asbestsaneerders teruggaan naar de bouw en er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders?
Mij is bekend dat de zorg of er voldoende gediplomeerd personeel is af en toe opkomt. Er zijn echter geen onderzoeken uitgevoerd waaruit blijkt dat er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders. Tijdens het rondetafelgesprek Sanering asbestdaken op 4 oktober 2017 heeft de asbestverwijderingssector zelf aangegeven dat de saneringsopgave als gevolg van het voorgenomen asbestdakenverbod haalbaar is als er tijdig met de sanering wordt gestart. Ik zie diverse hoopvolle en nuttige initiatieven om potentiële werknemers te interesseren om als deskundig asbestverwijderaar aan de slag te gaan. Verschillende provincies, gemeenten en organisaties (zoals Bouwmensen, de provincies Limburg, Gelderland en Overijssel) initiëren of ondersteunen projecten om mensen op te leiden voor werkzaamheden in de asbestsaneringsbranche om daarmee het asbestprobleem uit de maatschappij te helpen oplossen. Ook binnen het programmabureau dat ik heb ingesteld om versnelling te realiseren bij de sanering van asbestdaken wordt hier aandacht aan besteed.
Is het waar dat de opleidingseisen en bijbehorende kosten voor het onderdeel binnensanering veel hoger liggen dan voor het onderdeel buitensanering en dat de loskoppeling van deze onderdelen zou kunnen helpen om nieuw personeel aan te trekken?
In de huidige systematiek worden eisen aan het examen voor asbestverwijdering gesteld. De te volgen opleiding is vrij te kiezen. Met die huidige systematiek voor deskundige asbestverwijderaars mag een volleerd asbestverwijderaar nu álle asbesttoepassingen verwijderen, waardoor deze is toegerust om asbest in diverse verschijningsvormen deskundig te kunnen wegnemen. Dit betreft dan zowel de asbesttoepassingen binnen een bouwwerk als ook asbest dat zich daarbuiten of op een bouwwerk bevindt, zoals asbestdaken. Er is in deze systematiek geen differentiatie naar een binnen- of buitensituatie.
Op korte termijn start TNO met een onderzoek naar de blootstelling aan asbest bij de sanering van asbestdaken. Dit onderzoek wordt naar verwachting dit jaar afgerond. De uitkomsten kunnen helpen om werkwijzen te ontwikkelen, waar ook de benodigde specifieke deskundigheid op afgestemd kan worden.
Hoe beoordeelt u de haalbaarheid van het voorgenomen verbod per 2024 indien er geen serieuze aanvullende maatregelen komen bovenop de huidige (provinciale) maatregelen?
In mijn brief van 21 december 20174, over onder andere de voortgang van de programmatische aanpak asbestdaken, heb ik aangegeven dat een asbestdakenverbod vanaf 2024 een ambitieuze opgave is, dat er door veel partijen hard aan wordt gewerkt, en dat ik zal onderzoeken hoe de haalbaarheid van het verbod verder gestimuleerd kan worden. Zoals in de brief door mij is toegezegd, zal de Kamer hierover voor de zomer nader worden geïnformeerd. Over de inspanningen van het programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering, om te komen tot een beter beeld van de saneringsopgave en de koppeling aan de monitoring daarvan, zal ik de Kamer in de tweede helft van dit jaar informeren.