De Poolse wet die bepaalde uitingen over de rol van Polen in de Holocaust strafbaar stelt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de wet die onlangs in is Polen aangenomen, die het strafbaar maakt om «publiekelijk en tegen de feiten in, verantwoordelijkheid of medeverantwoordelijkheid voor nazi-misdaden begaan door het Derde Rijk, toeschrijft aan de Poolse natie of de Poolse staat»?1
Voorop staat dat het kabinet grote waarde hecht aan de Stockholm Verklaring, het oprichtingsdocument van de International Holocaust Remembrance Alliance. Alle participerende landen hebben zich in die Verklaring verbonden om gezamenlijk het onderzoek naar en het onderwijs over de Holocaust – in al zijn dimensies – te bevorderen, te herinneren en de feiten over de Holocaust te bekrachtigen ten overstaan van mensen die deze feiten ontkennen.
Ook Polen heeft zich aan deze doelstelling gecommitteerd en dat land zal zich, net als Nederland en andere leden, moeten blijven inspannen om recht te doen aan de Verklaring. In dat kader is relevant dat Nederland tijdens bijeenkomsten van de International Holocaust Remembrance Alliance zijn zorgen over de voorgenomen aanpassing van de Poolse wet heeft geuit en dat een delegatie van de Alliance in december 2016 Warschau bezocht om het wetsvoorstel met de Poolse regering te bespreken.
Het kabinet constateert dat binnen en buiten Polen thans onrust bestaat over de wet, die op 1 maart jl. in werking trad. In reactie op de kritiek, wijst de Poolse regering op het beperkte toepassingsbereik van de wet. Die zou alleen de reputatie van de Poolse natie of staat tegen historische onjuistheden willen beschermen maar niet gelden voor het debat over de rol van Poolse individuen of groepen tijdens de Holocaust. Niettemin heeft de Poolse president de wet na ondertekening aan het Constitutioneel Hof voorgelegd om na te gaan of de wet geen inbreuk maakt op de vrijheid van meningsuiting.
Zoals bekend volgt het kabinet de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen op de voet en met aanzienlijke zorg. De wet in kwestie draagt niet bij aan een vermindering hiervan. In deze context volgt het kabinet de verdere ontwikkelingen rond deze specifieke wet dan ook nauwlettend. Het kabinet zal zich zo nodig opnieuw in verbinding stellen met de Poolse autoriteiten om, in aanvulling op de eerdergenoemde reeds geuite zorgen, nadere opheldering te vragen over de wet.
Ook andere landen zijn in gesprek met Polen over de wet. Zo kwam begin deze maand voor het eerst een Pools-Israëlische werkgroep bijeen die sprak over doel en strekking van de wet. Gesprekken met andere bezorgde landen gaan eveneens door. Of de uitspraak van het Hof en/of dit internationaal overleg ook zal resulteren in een herziening of verduidelijking van de wet, die de bezwaren en zorgen weg kan nemen, moet nog blijken.
Wat zal deze wet betekenen voor mensen die in het publieke debat in Polen beweren dat er Polen zijn geweest die betrokken waren bij de vervolging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid aan de Poolse ambassadeur te vragen wat de wet betekent voor mensen die zich openlijk uiten over Poolse betrokkenheid bij de vervolging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog? Bent u ook bereid deze vragen te stellen aan uw Poolse ambtsgenoot, bijvoorbeeld bij de Raad Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met Europarlementariër Hans van Baalen dat deze wet moet worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Voor een oordeel van het Hof van Justitie is plaats wanneer de Poolse wet inbreuk maakt op een EU-verplichting. Het kabinet betwijfelt of hier sprake is van een dergelijke inbreuk. Weliswaar bevat het EU-Handvest van de Grondrechten in artikel 11 een bepaling die de vrijheid van meningsuiting waarborgt, maar het EU-Handvest is volgens artikel 51 alleen van toepassing op de EU-lidstaten wanneer zij EU-recht ten uitvoer brengen. Daarvan lijkt in het geval van de Poolse wet geen sprake te zijn.
Klopt het dat Litouwen en Letland al enkele jaren dergelijke wetten kennen die de openlijke discussie over de betrokkenheid van landgenoten bij de Holocaust bemoeilijken?2 Zo ja, hoe beoordeelt u deze wetten? Zouden deze wetten volgens u ook voorgelegd dienen te worden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Uit navraag in Litouwen en Letland blijkt dat daar geen wetten bestaan die vergelijkbaar zijn met de voorgenomen wetgeving in Polen. Discussies over de betrokkenheid van genoemde landen als natie of staat bij de Holocaust zijn toegestaan.
Klopt het dat Oekraïne, waarmee de Europese Unie een associatieakkoord heeft gesloten, ook sinds 2015 een dergelijke wet kent? Hoe beoordeelt u deze wet?
Sinds mei 2015 is in Oekraïne een wet van kracht die het communistische regime en het Naziregime veroordeelt en het propageren van de daaraan gelieerde symbolen verbiedt. Deze wet is onderdeel van een wetgevingspakket, bestaande uit vier wetten, dat gericht is op het «decommuniseren» van Oekraïne.
De Venetië Commissie van de Raad van Europa erkent het recht van staten om wetgeving te implementeren die het gebruik en propageren van symbolen van totalitaire regimes verbiedt en heeft geoordeeld dat Oekraïne gerechtvaardigd is om bovengenoemde wet in te voeren. Tegelijkertijd stelt de Venetië Commissie dat de wet kan resulteren in intolerantie ten aanzien van afwijkende meningen. In reactie daarop is een wijzigingsvoorstel naar het Oekraïense parlement gestuurd dat de originele wet amendeert. Dit voorstel moet nog in tweede lezing worden behandeld.
Met de Venetië Commissie is Nederland van mening dat deze wet er niet toe mag leiden dat het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht op de vrijheid van vereniging wordt ingeperkt.
Het bericht ‘Oxfam Novib: seksrapport ook in Nederland bekend’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oxfam Novib: seksrapport ook in Nederland bekend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een organisatie die zegt op te komen voor mensenrechten ze vervolgens zelf schendt en dit in de doofpot stopt?
Wanneer bewezen is dat een dergelijke organisatie mensenrechten schendt, acht ik dit uiteraard onacceptabel. Tevens roep ik organisaties op om transparant te zijn, zowel over hun integriteitsbeleid en -procedures als in het geval van grensoverschrijdend gedrag of strafbare feiten door medewerkers.
Is er direct of indirect (eventueel via de Verenigde Naties of de Europese Unie) Nederlands belastinggeld in het betreffende project van Oxfam in Haïti besteed? Zo ja, hoeveel en op welke wijze heeft Oxfam hierover aan het ministerie gerapporteerd?
Ja, er is Nederlands belastinggeld besteed bij de activiteiten van Oxfam Great Britain (GB) in Haïti. Oxfam Novib heeft EUR 15 miljoen ontvangen van de Samenwerkende Hulp Organisaties-actie «Help slachtoffers aardbeving Haïti». De totale opbrengst van deze actie was EUR 111 miljoen, waarvan EUR 41,7 miljoen door de Nederlandse overheid werd bijgedragen.
Van de EUR 15 miljoen is EUR 8,3 miljoen besteed via Oxfam GB, waarvan EUR 5,2 miljoen aan noodhulp in 2010 en EUR 1,6 miljoen in 2011 en EUR 1,4 miljoen aan wederopbouw. Deze bijdragen zijn door een externe audit gecontroleerd. Op verzoek van Oxfam Novib heeft de accountant de werkzaamheden over 2011 uitgebreid naar de uitgaven die zijn gedaan door het personeel van Oxfam GB dat beschuldigd werd van schendingen van de eigen gedragscode. De accountant heeft naast het rapporteren over de bevindingen van de reguliere controle, specifiek gerapporteerd over deze aanvullende werkzaamheden.
De audit toonde aan dat er geen fraude met programmamiddelen is gepleegd met hulpgelden. Het auditrapport van Oxfam GB is op 8 mei 2012 gedeeld met de Algemene Rekenkamer en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op 21 mei 2012 heeft de Algemene Rekenkamer in een brief aan Oxfam Novib laten weten dat «bij zowel het onderzoek van Oxfam Groot-Brittannië als de accountantscontrole geen aanwijzingen van fraude zijn vastgesteld» en dat de Algemene Rekenkamer daarmee «de zaak» als afgehandeld beschouwde.
Oxfam GB heeft tussen 1 januari 2010 en 31 december 2012 verschillende EU bijdragen gekregen van in totaal EUR 5 miljoen. Deze middelen werden vooral via EU noodhulporganisatie ECHO beschikbaar gesteld. Vanuit verschillende VN organisaties, waaronder UNICEF, WFP, WHO en IOM is in totaal EUR 1,9 miljoen bijgedragen aan de Oxfam GB activiteiten in Haïti.
Klopt het dat het rapport over misstanden met seksueel misbruik door hulpverleners op Haïti al langer bekend was bij de top van Oxfam Nederland en dat zij hierover in 2012 aan uw ministerie hebben gerapporteerd?2 Zo ja, welke mate van detail had de informatie die toen op het ministerie bekend was, met wie is deze informatie gedeeld en welke vervolgstappen zijn op basis van deze informatie ondernomen?
Zoals ook beschreven in de brief aan uw Kamer van 23 februari 2018 heeft Oxfam Novib op mijn verzoek een brief gestuurd, waarin een feitenrelaas is opgenomen, hieruit blijkt het volgende:
Zoals ik heb aangegeven in uw Kamer, heb ik zelf binnen het ministerie opdracht gegeven om de beschikbare documenten en informatie over deze zaak te verzamelen. Daartoe worden onder meer archieven geraadpleegd en personen benaderd die destijds bij de financiering betrokken waren. Doel is om na te gaan welke informatie het ministerie destijds heeft ontvangen van Oxfam Novib en wat het ministerie heeft gedaan met de ontvangen informatie.
Ik zal een externe partij bij dit onderzoek betrekken. Ik verwacht dat ik het eindrapport in de tweede helft van maart met uw Kamer kan delen.
Hoe verklaart u dat de verschrikkelijke situatie op Haiti heeft kunnen voortduren zonder te worden opgemerkt door de donoren van Oxfam, waaronder verschillende overheden?
Donoren, waaronder Nederland, zijn conform bovenstaande tijdlijn geïnformeerd over de misstanden op Haïti en over de stappen die Oxfam vervolgens heeft ondernomen jegens betrokken medewerkers. Of donoren eerder op de hoogte waren van de misstanden c.q. deze eerder hadden moeten opmerken, heb ik vooralsnog niet kunnen vaststellen.
Op welke wijze ziet u erop toe dat NGO's die Nederlands belastinggeld ontvangen integer met middelen omgaan? Op welke wijze grijpt u in als zij dat niet doen? Worden zij door het ministerie verplicht interne misstanden te rapporteren? Zo nee, bent u bereid hen hiertoe te verplichten?
Integere omgang met ontwikkelingsgelden staat al geruime tijd op de agenda en is gereguleerd in contracten, subsidiebeschikkingen en auditprotocollen. Financiële malversaties, of verdenkingen daarvan, worden direct gemeld aan het ministerie. Ook bestaan er heldere procedures voor terugvordering van onrechtmatige uitgaven.
Ook ten aanzien van overig, niet-financieel integriteitsbeleid kent het ministerie bepalingen in subsidiekaders. Deze zijn doorgaans echter generiek geformuleerd, zonder specificering van bijvoorbeeld seksueel grensoverschrijdend gedrag of machtsmisbruik. Dit maakt het complexer om in het geval van vermeende of bewezen misstanden op dit terrein over te gaan tot terugvordering of het opleggen van andere, juridisch onderbouwde sancties.
Naar aanleiding van de in Haïti en andere crisisgebieden geconstateerde misstanden, heb ik binnen mijn departement opdracht gegeven om bestaande subsidiekaders, overeenkomsten en beschikkingen tegen het licht te houden en deze verder aan te scherpen voor wat betreft integriteitseisen. Uitgangspunt is een zero tolerance beleid voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het gaat dan onder meer om strikte gedragscodes met adequate consequenties. Ook verwacht ik dat elke organisatie mijn ministerie direct informeert over mogelijke misstanden begaan door eigen medewerkers of die van uitvoerende partners, bij de uitvoering van door mij gefinancierde activiteiten.
Bovenstaande zal onderwerp van het gesprek met de Nederlandse hulp- en ontwikkelingsorganisaties zijn dat ik op 6 maart a.s. op mijn ministerie heb belegd. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg en over concrete maatregelen om subsidiekaders aan te scherpen.
Deelt u de mening dat ontwikkelingsgeld zou moeten worden teruggevorderd en/of worden gestopt als ontoelaatbaar gedrag of niet integer handelen van hulpverleners aan het licht komen? Zo ja, waarom zijn niet eerder voorstellen gedaan om dit daadwerkelijk effectief te kunnen doen en welke stappen onderneemt u om dit in de toekomst wel op effectieve wijze te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
Nepnieuwsbestrijders van de EU die Nederlands nieuws beoordelen maar geen Nederlands spreken |
|
Renske Leijten (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe moeten de nepnieuwsbestrijders van de EU Nederlands nieuws beoordelen als ze helemaal geen Nederlands spreken?1
Het kabinet wil heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie door statelijke actoren tegengaan2. De onafhankelijkheid van journalistiek moet in die aanpak te allen tijde worden gerespecteerd. Eén van de instrumenten op Europees niveau om heimelijke beïnvloeding tegen te gaan is de East Stratcom Taskforce.
De Taskforce is in 2015 op verzoek van de Europese Raad opgericht om: 1) bij te dragen aan kennis over de EU en het beleid van de EU in landen van het Oostelijk Partnerschap (Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië), 2) ondersteuning van initiatieven om de vrijheid van media in deze landen te bevorderen en onafhankelijke mediaorganisaties te ondersteunen en 3) de verspreiding van vooral pro-Kremlin desinformatie te identificeren en te corrigeren. Hiervoor heeft de Taskforce sinds 2018 jaarlijks een budget van 1,1 miljoen euro beschikbaar.
De website Euvsdisinfo is onderdeel van deze Taskforce die valt onder de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). Het klopt dat er geen Nederlandssprekende staf werkzaam is bij de East Stratcom Taskforce.
Hoe is het mogelijk dat deze organisatie maar liefst 1 mln. euro subsidie krijgt en toch maar drie betaalde krachten heeft? Waar gaat de rest van al dat geld naartoe?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom vertelt deze organisatie dat 400 vrijwilligers het nieuws beoordelen, terwijl dit in de praktijk maar zo’n tien mensen zijn?
De originele pool van vrijwilligers, die het nieuws beoordelen, bestond uit ongeveer 400 personen. Inmiddels zijn nog maar 10 vrijwilligers actief voor de website Euvsdisinfo.
Vindt u de overweging «een reden hebben om ‘s morgens je bed uit te komen» een voldoende bekwaamheid en motivatie om dit soort werk te gaan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze Europese nepnieuwsbestrijders zich lenen voor propaganda van «Promote Oekraïne»?
EUvsdisinfo heeft naar aanleiding van de publicatie van de drie Nederlandse artikelen op de website een rectificatie geplaatst en daarbij aangegeven dat dit onterecht was en dat er naar de interne procedures gekeken zal worden. Het kabinet onderstreept dat onafhankelijke media niet moet worden gecontroleerd of veroordeeld.
Wanneer wordt De Gelderlander van de lijst gehaald? Hebben GeenStijl en TPO al excuses aangeboden gekregen?
Zie antwoord vraag 5.
Blijft u nog steeds achter de werkwijze van EUvsDisinfo staan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, het kabinet zal daarom de motie van de leden Kwint en Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 21 501–34, nr. 290) uitvoeren.
Vindt u nepnieuws bestrijden een taak van de Europese Commissie? Zo ja, waarom?
Zie ook antwoord op vraag 1 en 2. De Europese Commissie draagt geen verantwoordelijkheid voor de Taskforce of de website. De Taskforce en de website zijn onderdeel van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). Het kabinet is van mening dat in Europees verband samengewerkt moet worden om heimelijke beïnvloeding tegen statelijke actoren tegen te gaan. Daarbij moet de werkwijze zo worden vormgegeven dat onafhankelijke media niet worden gecontroleerd of veroordeeld. De onafhankelijkheid van journalistiek moet te allen tijde worden gerespecteerd. De Europese Commissie verkent momenteel de omvang van desinformatie in de EU en heeft daartoe ook een high level group (HLG) fake newsopgericht dat op 12 maart jl haar advies aan de Europese Commissie heeft aangeboden. De Europese Commissie komt later dit voorjaar met een mededeling over het onderwerp.
Zult u uw afkeuring uitspreken richting de Europese Commissie over deze manier van werken en te kennen geven dat Nederland niet zit te wachten op deze «nepnieuwsbeoordelingen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Meteen na aanname van de motie heeft Nederland dit vraagstuk aangekaart bij de Secretaris-generaal van de EDEO. In heldere bewoording is de motie van de Kamer toegelicht en is aangedrongen op een radicale koerswijziging. Nederland gaat hier niet alleen over, daar moeten we wel oog voor houden, en is hierover ook in gesprek met andere landen binnen de EU en zal hierover verder politiek contact zoeken.
Het bericht ‘PGGM wil samen met Apollo een bod doen op chemietak AkzoNobel’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PGGM wil samen met Apollo een bod doen op chemietak AkzoNobel»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger zich vorig jaar actief heeft ingespannen om een overname van AkzoNobel door de Amerikaanse investeerder PPG te voorkomen, vanwege de gewenste focus op langetermijn-waardecreatie en de gevreesde gevolgen voor werkgelegenheid en investeringen in duurzaamheid?
Mijn ambtsvoorganger heeft de hoop uitgesproken dat AkzoNobel zelfstandig blijft, vanwege het belang van een vanuit Nederland geleide multinational met voor Nederland belangrijke langetermijnwaarden. Zoals de bijdrage van AkzoNobel aan duurzaamheid, activiteiten op het gebied van research en development en de hoogwaardige werkgelegenheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van de vennootschap om een bod te beoordelen op de effecten voor alle stakeholders, de langetermijn-waardecreatie daarbij in ogenschouw nemend. Waar mijn ambtsvoorganger zich voor heeft ingespannen is om het bestuur van een doelvennootschap in de gelegenheid te stellen om een ordentelijke afweging en beoordeling te maken van alle stakeholderbelangen, en van de mogelijke effecten op de langetermijn-waardecreatie van de doelvennootschap, in geval van een vijandige overname of verzoek om een zodanige strategiewijziging dat de continuïteit, onafhankelijkheid, identiteit of ontplooiing van de vennootschap op het spel staat.
Bent u ervan op de hoogte dat de voorgenomen verkoop van de chemietak de toekomst van circa 2.000 werknemers raakt in Rotterdam, Delfzijl, Geleen, Hengelo en Deventer?
Ja. Specialty Chemicals heeft, verspreid over meerdere locaties in Nederland, circa 2500 medewerkers in dienst (wereldwijd circa 10.000).
Deelt u de mening dat het gewenst is dat ook de chemietak van AkzoNobel zoveel mogelijk in Nederlandse handen blijft en de focus houdt op langetermijn-waardecreatie, zoals het behoud van werkgelegenheid en investeringen in duurzaamheid?
De chemietak speelt een belangrijke rol in de verduurzaming van de Nederlandse chemie. AkzoNobel is een belangrijke partij in meerdere chemieclusters in Nederland (Rotterdam, Delfzijl, Hengelo) en zeer actief in publiek private samenwerking in de topsectoren Chemie en Energie op maatschappelijke thema’s zoals de energietransitie. AkzoNobel is voorloper in de klimaattransitie met onder meer de grootste biostoom centrale van Nederland in Delfzijl en de inkoop van duurzame windenergie in samenwerking met Philips, Google en DSM. De afgelopen jaren is de CO2-uitstoot van AkzoNobel in Nederland aanzienlijk teruggebracht door projecten als stoomafname vanuit afvalcentrales EEW en Twence, het gebruik van biostoom in Delfzijl, het uitkoppelen van restwarmte voor warmtenet Hengelo, windmolenparken voor hernieuwbare elektriciteit en een waterstoftankstation op basis van groene waterstof in Noord Nederland.
Vanzelfsprekend zet EZK zich in om hoogwaardige werkgelegenheid en waardevolle activiteiten te behouden voor Nederland. Verkoop van de divisie Specialty Chemicals is echter een strategische beslissing van AkzoNobel. Dit soort beslissingen valt onder de verantwoordelijkheden van een individueel bedrijf, en waar de overheid in principe geen rol in heeft.
Het is bovendien te vroeg om nu al te speculeren over bijvoorbeeld de gevolgen van de mogelijke verkoop of over de herkomst of motieven van de overnemende partij(en). Wel volgt mijn ministerie de ontwikkelingen op de voet.
Bent u ervan op de hoogte dat AkzoNobel recent samen met de gemeente Deventer en de provincie Overijssel afspraken heeft gemaakt over de ontwikkeling van een open innovatiecentrum (DOIC), om circa 300 banen op het gebied van Research & Development (R&D) voor de regio te behouden? Deelt u de zorgen over de gevolgen van een mogelijke verkoop voor het behoud van R&D?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze bent u betrokken bij de afsplitsing en verkoop van de chemietak van AkzoNobel?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het vanuit het oogpunt van langetermijn-waardecreatie gewenst dat de chemietak in handen zou vallen van private equitybedrijven die uit zijn op het opsplitsen en verkopen van onderdelen? Welk scenario voor vervreemding heeft vanuit het nationaal belang uw voorkeur?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg te treden met AkzoNobel om het belang van werkgelegenheid en investeringen in duurzaamheid onder de aandacht te brengen en te laten meewegen bij de vervreemding?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Heerenveen wil stil asfalt op snelweg A32' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Heerenveen wil stil asfalt op snelweg A32» in de Leeuwarder Courant d.d. 13 februari 2018?
Ja
Bent u bekend met de klachten over geluid van de omwonenden rond snelweg A32? Zo ja, wat is daar tot nu toe mee gedaan?
Ik ben op de hoogte van de klachten van twee omwonenden langs de snelweg A32. Rijkswaterstaat heeft de omwonenden inzicht gegeven in de maximaal toelaatbare geluidsbelasting ter hoogte van hun woning en het huidige geluidsniveau. Ook zijn er tijdens de informatiebijeenkomsten van het project Bereikbaarheid Heerenveen vragen gesteld over geluidhinder rond de snelweg A32. Deze vragen zijn op een vergelijkbare manier beantwoord.
In hoeverre klopt het dat het geluid nog binnen de maximaal toegestane geluidsplafonds past? Wanneer zijn de laatste metingen daarvoor verricht? Wanneer staat een nieuwe, actuele meting in de planning?
Hoe hoog het geluidniveau langs een rijksweg mag zijn, hangt af van de locatie. Aan weerszijden van de rijkswegen zijn hiervoor ongeveer 60.000 referentiepunten ingesteld. De referentiepunten liggen steeds op 50 meter afstand van de weg, op 4 meter hoogte en 100 meter uit elkaar. Voor ieder referentiepunt geldt een eigen geluidsproductieplafond, passend bij de situatie ter plekke.
Rijkswaterstaat zorgt als wegbeheerder voor de naleving van de geluidsproductieplafonds. De ontwikkeling van de geluidsituatie wordt jaarlijks gemonitord. Indien een geluidsproductieplafond dreigt te worden overschreden, dan onderzoekt Rijkswaterstaat of maatregelen zoals stiller asfalt of geluidschermen doelmatig zijn.
Op basis van het meest recente nalevingsverslag Geluidproductieplafonds 2016, ligt het geluidsniveau langs de A32 ter hoogte van Heerenveen onder de geldende geluidproductieplafonds. Ook op de middellange termijn wordt langs de A32 ter hoogte van Heerenveen geen overschrijding van de geluidsproductieplafonds verwacht. In de tweede helft van 2018 komt opnieuw een nalevingsverslag uit. Hierin wordt de geluidsituatie in het jaar 2017 beschreven.
Onderstaande tabel laat de geluidruimte onder de geluidsproductieplafonds in 2016 en het jaar van volledige benutting van de geluidsproductieplafonds voor de wegvakken van de A32 ter hoogte van Heerenveen zien:
Bron: Nalevingsverslag Geluidsproductieplafonds 2016
Welke werkzaamheden zullen rond Heerenveen sowieso al verricht worden aan de op- en afrittenstructuur van de A32 voor het verbeteren van de bereikbaarheid van Heerenveen en wanneer vinden deze werkzaamheden plaats?
Momenteel wordt door de gemeente Heerenveen in samenwerking met de provincie Fryslân en Rijkswaterstaat gewerkt aan het project Bereikbaarheid Heerenveen. Dit regionale project behelst een aantal veranderingen op en rond de aansluitingen van de A32 bij Heerenveen om de doorstroming van en naar de aansluitingen te verbeteren.
Bij de aansluiting Heerenveen-Centrum wordt de oprit vanaf de KR Poststraat richting het knooppunt A7/A32 vervangen door een oprit in de vorm van een lus aan de zuidzijde. Daarbij wordt de oostelijke afrit verschoven. Daarnaast wordt bij zowel de aansluiting Heerenveen als bij de aansluiting Heerenveen-Centrum op een aantal wegvakken capaciteit (extra opstelruimte, extra rijstrook) toegevoegd of voor een andere kruispuntvorm gekozen.
Door de wijziging van de ligging van de op- en afrit bij de aansluiting Heerenveen-Centrum is er sprake van een toename van de geluidbelasting op een aantal woningen. Hiervoor worden geluidsbeperkende maatregelen genomen. De maatregelen bestaan uit het aanbrengen van twee-laags ZOAB op beide hoofdrijbanen van de A32 over een lengte van 730 meter en de aanleg van een nieuw geluidsscherm langs de nieuwe oostelijke afrit ter hoogte van aansluiting Heerenveen-Centrum.
De werkzaamheden rond de aansluiting Heerenveen Centrum starten in de tweede helft van 2019. Na afronding van deze werkzaamheden zullen de werkzaamheden bij de aansluiting Heerenveen plaatsvinden. Deze zijn naar verwachting in 2021/2022 gereed.
Bent u bereid om in overleg te gaan met het gemeentebestuur van Heerenveen over de situatie rondom de A32? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met de gemeente Heerenveen reeds in overleg in het kader van het project Bereikbaarheid Heerenveen.
Het bericht ‘Het Noorden laat veel subsidie voor Rijksmonumenten liggen’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het Noorden laat veel subsidie voor Rijksmonumenten liggen»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom bij herstel of renovatie van rijksmonumenten in de Randstad, het Nationaal Restauratiefonds vaker wordt aangemerkt dan in de bij het fonds aangesloten periferie? Zo ja, wat is hiervoor de verklaring?
Ja.
Het Nationaal Restauratiefonds verstrekt al decennia laagrentende leningen voor de restauratie van woonhuismonumenten. Sinds 2012 worden laagrentende leningen verstrekt voor niet-woonhuismonumenten.
Sinds 2002 is voor de categorie woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie de subsidie geheel vervangen door een lening. Kern van de verandering is de notie dat er voldoende financiële draagkracht is bij deze groep eigenaren om rente en aflossing van een laagrentende lening te betalen. Bij deze groep eigenaren is de lening een effectief instrument gebleken. De verdeling over het land, dat wil zeggen het aantal leningen versus het aantal rijksmonumentale woonhuizen, is proportioneel.
In 2012 is het lenen uitgebreid naar niet-woonhuismonumenten. Bij het toekomstbestendig maken van niet-woonhuismonumenten, bijvoorbeeld door herbestemming, zijn er wél regionale verschillen. Buiten de meer stedelijke zones is het moeilijker om een economische drager te vinden. Er is minder economische dynamiek en daardoor zijn er minder potentiële gebruikers voor de vaak leegstaande monumenten. Dit vormt een belangrijke verklaring voor het feit dat de lening in sommige regio’s minder wordt aangevraagd. Het artikel handelt over deze leenfaciliteit.
Kunt u een overzicht verschaffen waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoeveel rijksmonumenten in de Randstad en hoeveel in de periferie in verhouding gebruik hebben gemaakt van het Nationaal Restauratiefonds? Wat is hierbij de gemiddelde uitkering van het fonds per rijksmonument?
Deelt u de mening dat het belang van meer bekendheid van het Nationaal Restauratiefonds van belang is voor de instandhouding van rijksmonumenten in de periferie? Zo ja, wat gaat u doen om eigenaren van rijksmonumenten te wijzen op het bestaan van het fonds?
Ja.
Het Restauratiefonds denkt graag met initiatiefnemers mee en komt bij voorkeur in een zo vroeg mogelijk stadium in gesprek om de (financiële) mogelijkheden te verkennen. Het Ministerie van OCW zal het Restauratiefonds verzoeken om deze boodschap nog meer onder de aandacht te brengen, wanneer grootschalige restauraties en herbestemmingen moeizaam van de grond komen.
Uitzendbureaus in het primair onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Uitzendbureaus ontwrichten arbeidsmarkt primair onderwijs»?1
Ja.
Herkent u de constatering die wordt gedaan dat er een «wildgroei van bureautjes» is en dat, doordat deze bureaus concurreren op arbeidsvoorwaarden de prijzen worden opgedreven?
Ik heb geen zicht op de ontwikkeling van het aantal bureaus dat onderwijspersoneel aanbiedt. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Kwint heb gemeld, herken ik wel dat er bureaus zijn die de schaarste op de arbeidsmarkt voor het primair onderwijs aangrijpen om hun tarieven te verhogen.2
Wat is uw mening over de rol van deze bureaus die basisscholen jaarcontracten aanbieden waarin honderdduizend euro voor een (soms onbevoegde) leraar wordt gevraagd, terwijl een fulltimer in vaste dienst gemiddeld zestigduizend euro kost?
Zoals ik in de eerder genoemde antwoorden op de vragen van het lid Kwint heb aangegeven, vind ik het geen goede ontwikkeling dat uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt voor het primair onderwijs aangrijpen om de tarieven die zij in rekening brengen bij besturen te verhogen. Ik heb begrip voor de zorgen die besturen over de hoogte van deze kosten hebben. Zij zijn immers verantwoordelijk voor het werven van personeel.
Vindt u het wenselijk dat uitzendbureaus pabo-studenten rekruteren, docenten verleiden over te stappen naar het uitzendbureau, eigen academies oprichten en opleidingsassistenten aanbieden om hen na een training van drie dagen zelfstandig voor de klas zetten?
Scholen en hun besturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van personeel om het onderwijs vorm te geven. Hoewel scholen en besturen vaak heel creatief zijn in het vinden van oplossingen, lukt het niet altijd om voldoende personeel te vinden voor vervanging. In die situaties doen zij soms een beroep op uitzendbureaus. Ook voor de inzet van personeel via de bureaus geldt dat de bevoegdheden op orde moeten zijn. Voor bevoegde leraren geldt dat zij vrij zijn om een werkgever te kiezen. In deze tijd waarin we te maken hebben met een lerarentekort, hebben leraren meer te kiezen.
Hebt u een overzicht van de bedragen die jaarlijks door schoolbesturen worden betaald aan deze bureaus? Zo nee, bent u bereid om een inschatting te maken?
In de antwoorden aan het lid Kwint heb ik gemeld niet over informatie over het gebruik van uitzendbureaus door besturen te beschikken. Daarbij gaf ik ook aan dat ik aan het verkennen ben hoe specifiekere informatie kan worden verzameld.
Ziet u een rol voor het ministerie om constructies te voorkomen waarin commerciële organisaties geld verdienen aan het lerarentekort? Zo ja, wat zijn uw mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Het werven van personeel is een zaak van besturen. Dat geldt ook voor de inhuur van personeel via bureaus en de tarieven daarvan. Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen te blijven volgen. Zoals ik ook in mijn antwoorden aan het lid Kwint heb gemeld, zal ik daarom binnenkort hierover in gesprek gaan met de PO-Raad tijdens een bestuurlijk overleg.
Hoe voorkomt u dat het geld uit het werkdrukakkoord hoofdzakelijk terecht komt bij uitzendbureaus of bij adviesbureaus?
Werkdruk kent vele oorzaken die per school verschillend kunnen zijn. In het werkdrukakkoord is daarom afgesproken dat in de teams op scholen het gesprek gevoerd wordt over hoe de werkdrukmiddelen ingezet worden. De personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht op de inzet van de middelen. Ik heb er vertrouwen in dat de scholen de middelen inzetten op een manier die voor hen passend is en dat het geld niet hoofdzakelijk bij uitzend- of adviesbureaus terechtkomt.
Wat is uw mening over de zwijgcontracten en afkoopsommen in de contracten met uitzendbureaus? Ziet u de bedreigingen? Zo ja, ziet u mogelijkheden om dit te verbieden? Zo nee, waarom vindt u dit geen bedreiging?2
De contracten tussen besturen en uitzendbureaus, waar het hier om gaat, zijn privaat terrein. Het is een zaak aan besturen hoe zij hun personeel werven en onder welke voorwaarden zij contracten sluiten. Ik acht het niet wenselijk en mogelijk om mij hierin te mengen.
Bent u bereid om met uitzendbureaus en scholen in gesprek te gaan met het doel om leraren meer zekerheid te geven en onderwijsgeld zoveel mogelijk in het onderwijs terecht te laten komen?
In het antwoord op de eerder genoemde vragen van het lid Kwint, heb ik aangegeven dat de samenwerkende besturen in Amsterdam het initiatief hebben genomen om met uitzendbureaus in gesprek te gaan over de samenwerking en tarieven. Dit vind ik een goed initiatief dat navolging verdient, want gezamenlijk staan besturen sterker dan alleen. Het werven, inhuren en aanstellen van personeel is een zaak van besturen. Daarom bespreek ik de ontwikkelingen met de PO-Raad, zoals aangegeven bij vraag zes.
Deelt u de mening dat regionale transfercentra een goed alternatief zijn die de besturen een betere positie geeft om gezamenlijk het lerarentekort aan te pakken? Zo ja, ziet u een mogelijkheid om regionale transfercentra namens de aangesloten schoolbesturen aanvragen te laten indienen voor subsidie voor zij-instromers? Zo nee, waarom niet?
De samenwerking tussen besturen in een regionaal transfercentrum of een vervangingspool vind ik een positieve ontwikkeling. Door met elkaar samen te werken, is het invalwerk beter te organiseren en kunnen bijvoorbeeld mobiliteit en begeleiding van starters gezamenlijk worden opgepakt. Ook kunnen regionale transfercentra en vervangingspools een rol spelen in bijvoorbeeld de voorbereiding van de subsidieaanvraag en de begeleiding van zij-instromers. Het is niet nodig om de regionale transfercentra en vervangingspools daarvoor de subsidieaanvragen te laten doen. De besturen kunnen daarover binnen het regionaal transfercentrum of de vervangingspool afspraken maken, net zoals zij afspraken maken over de bekostiging van andere activiteiten.
Is het mogelijk om de antwoorden op deze vragen voor het algemeen overleg over leraren naar de Kamer te sturen?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, maar dat lukte niet voor het algemeen overleg op 21 februari.
Het bericht ‘Producten van nieuwe genetische modificatietechnieken moeten strikt als GGO gereguleerd worden’ van het European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility (ENSSER) |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Producten van nieuwe genetische modificatietechnieken moeten strikt als GGO gereguleerd worden» van het European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility (ENSSER)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de strekking van het artikel?
De ontwikkeling van de biotechnologie is in een stroomversnelling beland. Die snelle ontwikkeling behoeft maatschappelijke en wetenschappelijke aandacht. Ik juich deze bijdrage aan de wetenschappelijke discussie daarom ook toe. Op 14 juni 2016 heeft mijn ambtsvoorganger de Trendanalyse Biotechnologie 2016 «Regelgeving Ontregeld» (hierna: trendanalyse) in ontvangst genomen en aan uw Kamer toegestuurd.2
De technieken die in het artikel van de ENSSER worden beschreven, maken deel uit van de nieuwe technieken die in de trendanalyse worden besproken. Dergelijke nieuwe technieken bieden kansen voor de gezondheidszorg, voedselzekerheid en voedselkwaliteit, maar ook voor duurzamer grondstoffengebruik, duurzame energievoorziening en de aanpak van oorzaken van klimaatverandering. Tegelijkertijd moet ook voor de toepassing van deze nieuwe technieken de veiligheid voor mens, dier en milieu gewaarborgd zijn. Deze technieken hebben mijn aandacht, omdat ik eerstverantwoordelijk ben voor het waarborgen van de genoemde veiligheid van biotechnologische toepassingen.
In de beleidsreactie op de trendanalyse werd aangekondigd dat modernisering van beleid nodig is om ervoor te zorgen dat regelgeving voldoende toegesneden is op de snelle ontwikkelingen in de biotechnologie. Het uitgangspunt is – net zoals dat nu het geval is – dat er ruimte moet zijn om kansen van deze ontwikkelingen te benutten en tegelijkertijd de veiligheid voor mens, dier en milieu te waarborgen.3 Dat geldt ook voor de onderhavige nieuwe genetische modificatietechnieken.
Wat betreft de strekking van het artikel, constateer ik dat er binnen de wetenschap op verschillende manieren over de veiligheid en risico’s van nieuwe genetische technieken wordt gedacht, en daarvan heb ik kennisgenomen.
Hoe ziet u de beschreven «off-target effects» van de beschreven technieken?
Voor de toepassing van genetische modificatie is een vergunning of Europese toelating vereist. Die wordt alleen verleend als uit een risicobeoordeling blijkt dat die toepassing geen onaanvaardbare risico’s oplevert voor mens, dier en milieu. «Off-target effects» (en mogelijke risico’s daarvan) zijn een standaard onderdeel van een dergelijke risicobeoordeling, met name als sprake is van introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen. Ik vind het belangrijk dat de wetenschappelijke kennis die nodig is om deze beoordelingen te kunnen uitvoeren actueel is en blijft, mede in het licht van technologische ontwikkelingen. Mede om die reden is het onderzoeksprogramma «Biotechnologie en Veiligheid» van het NWO-domein Toegepaste en Technische Wetenschappen (TTW) door mijn departement geïnitieerd en gefinancierd. Binnen dit onderzoeksprogramma wordt ook aandacht besteed aan het verkrijgen van actuele inzichten in «off-target effects».
Hoe kijkt u aan tegen het veroorzaken van mutaties door weefselkweek?
Weefselkweek kan worden toegepast voor de vermeerdering van planten. Als daarbij genetische modificatietechnieken worden gebruikt, geldt dat de veiligheid voor mens, dier en milieu van planten die daarmee zijn verkregen voldoende gewaarborgd moet zijn. Dit wordt beoordeeld in het kader van de daarvoor vereiste Europese toelatingsprocedure of nationale vergunningverlening.
Hoe staat u tegenover eventuele risico’s van biohacking?
Voor de toepassing van genetische modificatie geldt een toelatings- of vergunningsplicht. Toezicht en handhaving hierop wordt onder andere uitgeoefend door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Vanwege de trend dat toepassing van biotechnologie goedkoper en gemakkelijker wordt, groeien ook de mogelijkheden voor geïnteresseerde individuen om zelf te experimenteren met genetische modificatie. Zowel de ILT als ikzelf volgen deze ontwikkelingen op de voet om zeker te stellen dat de wettelijke voorschriften worden gevolgd en de veiligheid van nieuwe toepassingsmogelijkheden gewaarborgd blijft. De Commissie Genetische Modificatie (COGEM) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) brengen op mijn verzoek signaleringen over deze ontwikkelingen uit.
Vooralsnog zijn er op dit moment geen redenen om aan te nemen dat er in Nederland sprake is van een groeiende groep mensen die biotechnologische experimenten uitvoeren zonder dat zij daarvoor over een toereikende vergunning beschikken die de veiligheid van de betreffende toepassingen waarborgt. Tegen die achtergrond is er op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat er veiligheidsrisico’s in het geding zijn.
Hoe ziet u de risico’s van miniaturisering en automatisering?
Miniaturisering en automatisering zijn technologische ontwikkelingen die in de context van de biotechnologie breed kunnen worden ingezet. Voor zover de inzet van dergelijke technieken gepaard gaat met genetische modificatie geldt een wettelijke vergunningplicht in het kader waarvan de risico’s van die toepassingen worden beoordeeld, en zo nodig risico-reducerende maatregelen worden voorgeschreven.
Hoe ziet u de risico’s van bioterrorisme?
Wat betreft risico’s wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen «safety» – de veiligheid van een toepassing voor mens, dier en milieu – en «security» – de bescherming tegen het doelbewust en opzettelijk veroorzaken van gevaar of schade. Dat geldt ook voor de biotechnologie. Ik wijs erop dat «biosecurity» een breed scala van zaken omvat, waaronder biologische agentia (levende organismen die een infectie, allergie of toxiciteit kunnen veroorzaken). Ook genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) vallen daaronder.
Interdepartementaal wordt er gewerkt aan het beheersen en tegengaan van biosecurity risico’s. De coördinatie hiervan ligt bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast, speelt het Bureau Biosecurity, ondergebracht bij het RIVM, een belangrijke en waardevolle rol. Het Bureau Biosecurity deelt namelijk kennis en informatie over biosecurity en vergroot de bewustwording rondom biosecurity. Dit om de kans op misbruik van risicovolle ziekteverwekkers, de kennis daarover en de technologieën om die ziekteverwekkers te maken, te voorkomen. Voor zover sprake is van biosecurity risico’s die aan ggo’s zijn gerelateerd, raakt dit mijn beleidsportefeuille en draag ik bij aan maatregelen om deze risico’s tegen te gaan of te beperken.
Hoe beoordeelt u de strekking van het artikel, in het licht van de ontwikkelingen op het vlak van de relevante regelgeving en de wetenschap?
Zoals ik al in antwoord 1 aangaf, heeft het kabinet in respons op de trendanalyse aangekondigd dat modernisering van beleid en regulering nodig is om op toekomstige ontwikkelingen voorbereid te zijn. Het proces om tot toekomstbestendig biotechnologie te komen, is inmiddels, samen met maatschappelijke actoren, van start gegaan. Daarbij volg ik de technologische ontwikkelingen actief en vraag ik – waar nodig – om advies en signaleringen van kennisinstellingen. Uw Kamer wordt binnenkort in een separate brief geïnformeerd over de voortgang van het moderniseringstraject.
Het bericht dat ProRail supersnelle treinen tussen Maastricht en Leeuwarden en de Randstad, zonder stops, wil realiseren |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Toekomstvisie: non-stop trein Maastricht-Randstad» en «ProRail wil supersnelle trein tussen Leeuwarden en Randstad, zonder stops?1 2
Ja, die berichten ken ik.
Wat is uw reactie op beide berichten?
Samen met de spoorsector en de decentrale overheden heb ik het Toekomstbeeld OV 2040 opgesteld (www.overstappennaar2040.nl). Een van de ambities is om de reistijd op het spoor tussen economische kerngebieden in Nederland te verkorten. Maar bijvoorbeeld ook om de stedelijke bereikbaarheid te verbeteren. Gezamenlijk werken wij de ambities op dit moment verder uit. Ik verwijs daarvoor naar mijn brief aan uw Kamer over het vervolg van het Toekomstbeeld OV en de uitkomsten van de Landelijke OV en Spoortafel (d.d. 5 december 2017, Kamerstuk 23 645, nr. 651). Ik informeer u naar aanleiding van de OV en Spoortafels in april en aankomend najaar over de voortgang.
In het AO Spoor van 14 februari heb ik aangegeven dat in de gezamenlijke uitwerking van het Toekomstbeeld OV elke partij reële suggesties en plannen naar voren kan brengen. Voor elk kabinet geldt dat met de beschikbare middelen een zo groot mogelijk effect moet worden bereikt. Daarom is het voor mij van belang om uitgewerkte plannen en reële keuzemogelijkheden in samenhang te toetsen op maatschappelijke effecten, kosten, haalbaarheid en maakbaarheid. Daarin zal ook naar voren komen hoeveel reizigers voordeel of nadeel hebben, bijvoorbeeld bij het op minder stations laten stoppen van Intercity treinen.
Ik zal met de betrokken regio’s, vervoerders en ProRail bij de uitwerking van het Toekomstbeeld OV op zoek gaan naar slimme en creatieve oplossingen om waar mogelijk te reistijd te verkorten. Welke effectieve oplossingen en maatregelen hieruit naar voren komen is nu nog niet te zeggen. Gezien de Nederlandse situatie met relatief korte reisafstanden en stedelijke gebieden die dicht bij elkaar liggen zijn wensen voor een geheel nieuwe snelle verbinding naar de landsdelen niet snel rendabel. Dat geldt ook voor het geschikt maken van bestaande infrastructuur voor zeer hoge snelheden. Bij onderzoek naar de Zuiderzeelijn (snelle verbindingen van Groningen en Leeuwarden naar de Randstad) is in 2006 bijvoorbeeld al geconcludeerd dat de positieve effecten te beperkt waren in relatie tot de hoge investeringen.
Kunt u aangeven in welk kader de opmerkingen zijn gemaakt, hoe de dekking geregeld is en waarom de Kamer hier niet eerder over geïnformeerd is?
ProRail geeft aan dat de heer Eringa dit zijn plannen geuit heeft in een artikel over zijn wensen voor het spoor in de Telegraaf. De uitspraken over de non-stop treinen moeten in dat licht bezien worden. Andere media hebben vervolgens delen van de berichtgeving overgenomen. Zie verder antwoord op vraag 2.
Is de businesscase reeds beschikbaar? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen?
In de uitwerking van het Toekomstbeeld OV kan elke partij zijn of haar inzichten en ambities inbrengen. Dus ook ProRail. Zie verder antwoord op vraag 2. Een concrete businesscase voor een non-stop trein tussen de Randstad en Maastricht of Leeuwarden is niet bij ProRail ontwikkeld.
Wat moeten worden verstaan onder «Deze moeten nog worden afgestemd met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat»?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten wat de tijdsplanning is van de realisatie van de supersnelle trein tussen Leeuwarden en de Randstad en Maastricht en de Randstad? Klopt het dat dit nog enkele jaren gaat duren en waarom zou dat niet sneller gerealiseerd kunnen worden?
Nee, ik ken op dit moment geen concreet plan en dus ook geen concrete tijdsplanning. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Rabobank, National Association bereikt schikking over tekortkomingen compliance programma’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de schikking van Rabobank-dochter, Rabobank National Association (RNA), van 298 miljoen euro met het Amerikaanse openbaar ministerie?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat dit soort praktijken de financiële sector blijven achtervolgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In beginsel kan ik niet ingaan op details van individuele gevallen. De overeenkomst waarin de schikking tussen Rabobank National Risk Association (RNA) en de Amerikaanse overheid (hierna «de schikkingsovereenkomst») is vastgesteld, is echter op 7 februari 2018 gepubliceerd op de website van het Amerikaanse Ministerie van Justitie.2 Veel feiten van het onderhavige geval zijn hierdoor openbaar. Uit die schikkingsovereenkomst blijkt dat de schikking ziet op feiten die zich in de Verenigde Staten hebben voorgedaan vóór 2014. De feiten zoals die zijn beschreven in de «statement of facts» in de bijlage bij de schikkingsovereenkomst, zijn ernstig. Witwassen tast de integriteit aan van het financiële stelsel aan en heeft een ondermijnend effect op de samenleving. Ik vind de preventie en bestrijding van witwassen, in nationaal en internationaal verband, van groot belang. Financiële instellingen vervullen een poortwachtersrol, door (potentiële) ongewenste invloeden die het financiële stelsel vervuilen, te identificeren, rapporteren en te weren. Indien dit onvoldoende gebeurt, kan dat het vertrouwen in de financiële sector schaden en de integriteit van het financiële stelsel geweld aan doen. Met de implementatie van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn3 en de recent in Brussel overeengekomen wijzigingen4 daarop, wordt het Nederlandse wettelijk kader voor de voorkoming en bestrijding van witwassen verder verstevigd en uitgebreid.
Hoe oordeelt u over het feit dat het voor tenminste twee directieleden bekend was dat er problemen waren met de integriteit van de Amerikaanse dochter? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Volgens de feiten die zijn beschreven in de schikkingsovereenkomst was een aantal directieleden van RNA op de hoogte van de problemen met de compliance van RNA met de Amerikaanse Bank Secrecy Act (BSA). Ook beschrijft de schikkingsovereenkomst dat sprake is geweest van e-mailverkeer met managers («executives») binnen de Rabobank Group. Details over de positie en bevoegdheden van deze personen binnen de Rabobank Group in Nederland zijn daarbij niet vermeld en zijn mij ook niet bekend. Wel wordt in de schikkingsovereenkomst beschreven dat het directielid van RNA dat op enig moment de problemen binnen RNA aan de kaak wilde stellen, op non-actief is gesteld en vervolgens is ontslagen. De Amerikaanse autoriteiten zullen al deze feiten hebben meegewogen bij de vaststelling van de schikking met de RNA.
In zijn algemeenheid geldt dat van banken en hun beleidsbepalers verwacht wordt om alert te zijn op situaties die de integriteit van de financiële sector schaden. De Wet op het financieel toezicht (Wft) schrijft onder meer voor dat financiële instellingen hun interne governance zodanig moeten inrichten dat een beheerste en integere uitvoering van het bedrijf is gewaarborgd6.
Hoe oordeelt u over het advies van een directielid om een medewerker – die een boekje open wilde doen richting de toezichthouder – te ontslaan en dat die medewerker ook op korte termijn is ontslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de veronderstelling dat Nederlandse directieleden de bevoegdheid hadden die kritische medewerker te ontslaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat ook gebeurd?
Ik ben niet bekend met deze achtergronden van dit specifieke geval.
Erkent u dat de cultuur waarin jaren lang crimineel geld wordt witgewassen veel schade toebrengt aan de financiële sector? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld heeft de Rabobankgroep verdiend door jarenlang crimineel geld van dubieuze personen te laten passeren?
Het betreft hier een schikking tussen RNA en de Amerikaanse autoriteiten. In de schikkingsovereenkomst wordt onder meer melding gemaakt van een bedrag van 368.701.259 dollar aan verdachte transacties dat niet of niet tijdig is gemeld door RNA. In geval van verdachte transacties hoeft echter niet altijd sprake te zijn van witwassen. In welke mate dat wel of niet het geval is geweest, valt niet te zeggen. De schikking heeft erin geresulteerd dat de RNA een bedrag van bijna 369 miljoen dollar moet betalen aan de Amerikaanse autoriteiten, inclusief een boete van 50 miljoen dollar. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over het schikkingsbeleid van een andere jurisdictie.
Hoeveel schade heeft de Mexicaanse maffia aan kunnen richten doordat de Rabobankgroep geen enkele vraag stelde bij het geld en de personen, sterker nog zelfs de toezichthouder om de tuin probeerde te leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het schikken van deze zaak geen recht doet aan het jarenlange onrecht dat heeft plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoeveel zaken het Openbaar Ministerie (OM) in Nederland voert tegen organisaties met een bankvergunning waar een schikking in het vooruitzicht is gesteld? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 6 maart jl. heeft de Kamer op initiatief van het lid Van Nispen (SP) de Minister van Justitie en Veiligheid verzocht per brief te reageren op een uitzending van Zembla van 28 februari jl over hoge transacties. Tevens zijn door het lid Van Nispen (SP), Buitenweg (Groen Links), Groothuizen (D66) en Van Dam (CDA) Kamervragen gesteld over het Nederlandse transactiebeleid en verschillende hoge transacties8. De Minister van Justitie en Veiligheid zal de Kamer op korte termijn een brief sturen over het Nederlandse transactiebeleid en de diverse Kamervragen beantwoorden. Nu de vragen 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 17 daarmee samenhangen zullen deze vragen gelijktijdig met die brief en die overige vragen worden beantwoord.
Wat is volgens u de reden dat fraudezaken met grote geldbedragen regelmatig door het OM worden geschikt in plaats van tot een veroordeling komen door een rechter dat mogelijk leidt tot gevangenisstraffen voor de verdachten?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat een schikking tussen het OM en een organisatie met een bankvergunning betekent dat de organisatie feitelijk toegeeft de wet te hebben overtreden?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toelichten vanaf welk fraudebedrag en de mogelijke hoogte van de boete, een schikking een wenselijke uitkomst van het strafproces wordt voor het OM? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel gevangenisstraffen heeft het OM opgelegd aan door fraude schuldig bevonden medewerkers van een organisatie met een bankvergunning sinds het jaar 2000?
Zie antwoord vraag 10.
Voor hoeveel euro is door organisaties met een bankvergunning geschikt met het OM sinds het jaar 2000?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn er nog meer financiële instellingen, die net als de Rabobank, reserveringen hebben aangelegd voor schikkingen omdat er malafide praktijken van de instellingen onderzocht worden? Zo ja, welke en voor welk bedrag?
Mij staat geen overzicht ter beschikking van welke voorzieningen of verplichtingen financiële instellingen in hun jaarrekeningen hebben opgenomen wegens schikkingen met openbaar aanklagers.
Vindt u het ook schrijnend dat juist schikkingen worden gebruikt om verwachte negatieve uitspraken te voorkomen, zodat er voor mensen die hun recht proberen te halen na financiële wanproducten te zijn aangesmeerd, geen precedentwerking kan ontstaan?3
Zie antwoord vraag 10.
Het boek ‘Dagboek van een getuige’ en het bericht ‘Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoorden herinneren op Kamervragen over het boek «Dagboek van een getuige» en over het bericht «Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning», in het bijzonder de beantwoording van vraag 5?1
Ja.
Geldt nog steeds de beleidsregel, zoals verwoord in de brief d.d. 10 januari 2011 (Kamerstuk 28 684, nr. 297), namelijk dat wanneer de inzet voor te nemen beveiligingsmaatregelen (in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen) uitstijgt boven 1% van het politiebudget er overleg plaatsvindt met het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Is het eventuele overleg met het ministerie gericht op het financieel compenseren van de politie voor die extra inzet?
De kosten in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen komen hoofdzakelijk ten laste van het politiebudget. Bij de beantwoording van de Kamervragen2 is aangegeven dat de taak om te bewaken deel uitmaakt van de politietaak. De kosten van de inzet en maatregelen in dit kader, zoals personeel en middelen, worden op dit moment niet door de politie eenduidig geregistreerd.
Met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is er één budget voor de gehele politie. De beleidsregel is ten behoeve van het oude decentrale politiebestel opgesteld en is daardoor sinds de vorming van de nationale politie niet meer van toepassing. Voor de zomer zal ik uw Kamer, zoals eveneens toegezegd tijdens het debat over liquidatiegeweld, per brief informeren over het stelsel bewaken en beveiligen.
Is deze regel blijven gelden met de vorming van de nationale politie? In welke mate is de afgelopen jaren een beroep gedaan op deze beleidsregel? Wordt binnen de politie bijgehouden hoeveel kosten worden gemaakt (manuren en overige kosten) in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de stijging van het aantal situaties waarin een beroep wordt gedaan op het stelsel aanleiding deze beleidsregel te herzien?
Zie antwoord vraag 2.
De goudsmokkel vanuit Venezuela via Aruba, Curaçao en Bonaire |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe kunt u beweren dat er geen signalen bekend zijn van goudsmokkel vanuit Venezuela via Aruba, Curaçao en Bonaire?1
Zoals ik bij brief van 7 februari 2018 heb medegedeeld, ben ik voor de beantwoording van vragen die zien op de autonome bevoegdheden van Aruba en Curaçao afhankelijk van de door de autoriteiten aangeleverde informatie. Zij stellen nog altijd geen signalen te hebben van goudsmokkel.
Voor vragen inzake Bonaire heb ik nogmaals informatie ingewonnen bij onder meer de Belastingdienst Caribisch Nederland (douane) en het openbaar ministerie BES. Zij stellen geen signalen te hebben van goudsmokkel via Bonaire. Op basis van de middelen en mogelijkheden die ik tot mijn beschikking heb om informatie in te winnen en de daarmee verkregen reacties, kan ik u op dit moment en met de wetenschap van nu dus niet anders berichten dan ik eerder deed.
Hoe ziet u deze bewering tegen de achtergrond van het recente goudsmokkelschandaal op Aruba?2
Zoals vermeld ben ik afhankelijk van de informatie die mij wordt verstrekt (zie antwoord op vraag 1). De autoriteiten op Aruba hebben laten weten dat de invoer, doorvoer en uitvoer van goud op zichzelf niet verboden is, mits voldaan wordt aan de daarvoor geldende vereisten. Het onderzoek naar de zaak waarnaar wordt verwezen in vraag twee is momenteel nog gaande. Gelet op het feit dat het hier gaat om een lopend onderzoek, kunnen er derhalve geen uitspraken over deze zaak worden gedaan. Ik kan u wel melden dat in het Koninkrijksoverleg met Venezuela d.d. 12 januari jl. – naar aanleiding van de eenzijdige grenssluiting – is gesproken over de mogelijkheid tot het instellen van werkgroepen om nauwere coördinatie en communicatie te waarborgen op diverse terreinen samenhangend met handel en diensten (Kamerstuk 29 653, nr. 37). Daartoe zijn we nog altijd bereid. In deze werkgroepen zou het thema uitvoer, invoer en doorvoer van goud naar mijn mening goed terug kunnen komen. Helaas heeft de Venezolaanse regering nog niet ingestemd met de gezamenlijk opgestelde conceptverklaring en is de eenzijdige grensblokkade nog altijd van kracht. Ondertekening van de conceptverklaring en opheffing van de blokkade zijn voor het Koninkrijk wel harde voorwaarden voor de totstandkoming van verdere samenwerking.
Hoe ziet u deze bewering tegen de achtergrond van eerdere veroordelingen in verband met grootschalige goudsmokkel?3
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in het lopende onderzoek naar de verbondenheid tussen onder- en bovenwereld ook onderzoek gedaan naar goudsmokkel? Zo nee, ben u bereid in het kader van het Koninkrijk onderzoek te (laten) doen naar goudsmokkel via Aruba, Curaçao en Bonaire?
Het is niet aan mij om hier uitspraken over te doen. Bovendien kunnen er – zoals gesteld – geen uitspraken worden gedaan over (mogelijk) lopende opsporingsonderzoeken.
Het aanstellen van dhr. M. Franco als regeringscommissaris op St. Eustatius |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de andere landen in ons Koninkrijk niets te maken hebben met de Nederlandse overname van het bestuur op St. Eustatius?
Dhr. Marcolino (Mike) Franco heeft de Nederlandse nationaliteit en is afkomstig uit Curaçao. Hij zal zich als regeringscommissaris van Sint Eustatius inzetten binnen het Koninkrijk. Gelet op de eerdere aanbeveling van de commissie van wijzen is voor de functies van regeringscommissaris en plaatsvervangend regeringscommissaris gekozen voor personen uit zowel het Caribisch deel van het Koninkrijk als uit Europees Nederland, waarbij bestuurlijke ervaring, doortastendheid en verbindende kwaliteiten belangrijke functie-eisen waren. Beide personen voldoen hier ruimschoots aan.
Bent u bekend met het feit dat de bestuurscultuur van Curaçao van een lagere standaard is dan de Nederlandse?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bij Nederlands ingrijpen in een bijzondere gemeente van Nederland, er een Nederlandse regeringscommissaris aangesteld moet worden om daarmee alleen al de schijn te voorkomen dat het Nederland niet menens is met het ingrijpen op St. Eustatius? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, waarom kiest u voor een politicus uit een ander land dan Nederland, te weten Curaçao, om als regeringscommissaris op te treden op St. Eustatius en niet voor een Nederlands bestuurder die in ons eigen land zijn strepen heeft verdiend?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alsnog een Nederlandse regeringscommissaris te benoemen?
Zie antwoord vraag 1.
De uitzending over homo-ontmoetingsplaatsen van ‘Undercover in Nederland’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending op SBS6 van «Undercover in Nederland» over homo-ontmoetingsplaatsen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de benoemde misdrijven bij homo-ontmoetingsplaatsen?
Ik keur alle misdrijven, ongeacht hun locatie en seksuele gerichtheid af.
In de praktijk blijkt in dergelijke gevallen vaak sprake van een samenloop van gedragingen die op andere gronden strafbaar zijn. Ook zijn de plekken die gebruikt worden als ontmoetingsplaatsen niet altijd als zodanig aangewezen. Om deze redenen zijn er geen cijfers bekend.
In mijn brief van 22 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemens met betrekking tot het slachtofferbeleid. Om de slachtoffers te ondersteunen, onder meer bij de afweging om al dan geen aangifte of melding te doen, zal Slachtofferhulp Nederland (SHN) haar online dienstverlening uitbreiden (chat, mail, webcare op sociale media).2
Is het waar dat er over deze misstanden geen cijfers bekend zijn? Zo ja, vindt u niet dat dergelijke cijfers er wel zouden moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de situatie dat mannen of vrouwen geen aangifte durven doen vanwege schaamte en de vrees van bekendheid bij hun naasten hierover? Ziet u mogelijkheden om deze problematiek aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheden om dit preventief aan te pakken, zoals betere straatverlichting op de ontmoetingsplaatsen en vaker patrouilleren door de wijkagent of surveillanceauto’s? Ziet u nog andere preventieve maatregelen?
Ten aanzien van homo-ontmoetingsplaatsen is geen landelijk uniform beleid. Het lokale gezag is verantwoordelijk voor de veiligheid binnen de eigen gemeente en de beperking van overlast op ontmoetingsplaatsen. Lokaal maatwerk is hier aangewezen omdat de omstandigheden per gemeente kunnen verschillen. Het landelijk kennisinstituut en adviesbureau voor het sociaal domein – Movisie – heeft om gemeenten en politie te ondersteunen een praktische handleiding »Homo-ontmoetingsplaatsen in de publieke ruimte» opgesteld.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit de uitzending blijkt dat jongeren met een gemiddelde leeftijd van 18 à 19 jaar niet bekend zijn met hetgeen zich afspeelt op deze homo-ontmoetingsplaatsen en de kwetsbaarheid van de mensen die daar aanwezig zijn? Welke kansen ziet u om dit gedrag bij deze jongeren te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat met het huidige beleid op homo-ontmoetingsplaatsen in sommige gemeentes homo's worden weggejaagd in plaats van dat er op hun veiligheid wordt gelet? Welke mogelijkheden ziet u om dit aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er geen of geen eenduidig beleid tussen gemeentes is? Zo ja, zou dat er niet moeten zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de Amsterdamse politie niet toekomt aan het opsporen van grote drugsbazen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam heeft weinig tijd voor drugsbazen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zware drugscriminaliteit een van de belangrijkste achterliggende oorzaken is van andere vormen van zware criminaliteit waaronder liquidaties? Zo nee, waarom niet?
In de nationale drug monitor, jaarbericht 20172, staat beschreven dat liquidaties vaak verband houden met de handel in drugs. Tevens is in datzelfde document te lezen dat de politie en het Openbaar Ministerie een trend signaleren dat de drugscriminaliteit regelmatig gecombineerd wordt met witwassen en wapenhandel.
Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat de Amsterdamse politie te weinig toekomt aan het opsporen van grote drugscriminelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie wordt door het lokale gezag bepaald en kan daar ook het beste worden ingeschat. Het klopt dat de regionale divisie recherche (DRR) het grootste deel van haar capaciteit besteedt aan het oplossen en voorkomen van liquidatiezaken en nog een groot deel aan radicalisering en terrorisme-onderzoeken. De afgelopen jaren is menig dossier afgerond met aangehouden verdachten. Deze zaken vergen echter veel inspanning en vragen jarenlange doorzettingsvermogen totdat de zaak uiteindelijk voor de rechter is gebracht.
Ik begrijp de vraag om meer politiecapaciteit. Die behoefte leeft ook elders; ik kom het tegen bij mijn bezoeken aan eenheden in het hele land. In het Regeerakkoord is 267 miljoen structureel extra vrijgekomen voor versterking van de politie. We willen naar meer politie, een slimmere organisatie en een bereikbare politie. De eerste 100 miljoen is direct vrijgemaakt voor de versterking van de politie: extra agenten, rechercheurs en investeringen in ICT en middelen. Er komen hiermee 480 agenten bij.
Voor een effectief politie optreden en het vergroten van de veiligheid wordt de verdeling van de inzet politie geactualiseerd. Ook wordt de operationele sterkte flexibeler gemaakt.
In het AO Politie van 21 december 2017 (Kamerstuk 29 628, nr. 755) heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Is het waar dat de Amsterdamse politie voor 60 tot 70 procent met liquidaties bezig is en voor de rest vooral met radicalisering en terrorisme-onderzoeken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt de Amsterdamse politie over voldoende capaciteit om alle vormen van zware en georganiseerde criminaliteit op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat en hoe verhoudt zich dat tot hetgeen de Amsterdamse politiechef hierover meldde? Zo nee, hoe kan dan en wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de politiechef dat er meer focus moet komen op de bovenkant van de drugshandel? Zo ja, hoe gaat dat gebeuren en wat is uw rol daarin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Georganiseerde criminaliteit/ondermijning op 21 februari 2018?
Ja
Het bericht ‘Cijfers NRG: Pallas-reactor overbodig voor 98,8% nucleaire geneeskunde’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cijfers NRG: Pallas-reactor overbodig voor 98,8% nucleaire geneeskunde»?1
Ja.
Klopt het dat de businesscase van de Pallas-reactor vooral gebaseerd is op de productie van technetium (Tc-99m)?
Pallas beoogt een breed scala aan isotopen te produceren. De marktvraag bestaat de komende jaren voor een groot deel uit molybdeen-99, het moederproduct van technetium-99. Pallas beoogt daarnaast ook een belangrijke rol te spelen bij de productie van benodigde therapeutische isotopen (onder andere jodium-131, lutetium-177 en iridium-192) en bij het onderzoek naar nieuwe therapeutische toepassingen van isotopen. Therapeutische isotopen zijn essentieel voor de behandeling van kankerpatiënten. Er wordt door het RIVM een stijging in de vraag naar therapeutische isotopen verwacht, waardoor het belang van deze isotopen voor de businesscase in de tijd ook toeneemt. PALLAS voorziet in de business case tevens een stabiele markt voor industriële toepassingen van isotopen.
Deelt u de inschatting van het Internationaal Atoomenergieagentschap met betrekking tot de productie van medische isotopen waaruit blijkt dat op korte termijn technetium kan worden gefabriceerd door middel van deeltjesversnellers?
Ja. Het is echter nog onduidelijk op welke termijn er eventueel sprake kan zijn van grootschalige productie. In het betreffende IAEA-rapport wordt ook aangegeven dat de directe productie van technetium, middels deeltjesversnellers, met name een lange termijn oplossing kan zijn om te voorzien in de regionale vraag naar technetium-99.
Bent u op de hoogte van de ontwikkeling van het Lighthouse project van ASML waarmee naar verwachting al in 2020 technetium kan worden geproduceerd?
Ik ben bekend met het Lighthouse project van ASML, dat als Nationaal Icoon als veelbelovend is aangemerkt. Ligthouse streeft ernaar om medische radioisotopen te produceren met nauwelijks radioactief afval.
De technologische haalbaarheid van Lighthouse is op dit moment zover dat de individuele onderdelen van het concept om molybdeen-99 te produceren natuurkundig zijn bewezen. Momenteel onderzoekt Lighthouse in hoeverre de voorziene technische risico’s gemitigeerd kunnen worden. De technologische aspecten zouden hierna ook nog in samenhang met elkaar moeten worden getest. Indien risico’s gedurende deze periode optreden kan dit leiden tot een vertraging van onbekende duur.
De hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap doet momenteel onderzoek naar de samenhang van Lighthouse en de beoogde Pallas-reactor. Het doel van het onderzoek is om te weten hoe beide trajecten zich tot elkaar verhouden en in hoeverre ze elkaar op onderdelen kunnen versterken of vervangen. Dit onderzoek is een vervolg op het eindrapport van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstuk 30 196, nr. 203). In het voorjaar van 2018 wordt u Kamer geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek.
Klopt het dat de Pallas-reactor pas uiterlijk 2025 in bedrijf komt?
Het doel van Pallas is om in 2025 operationeel te zijn.
Deelt u de conclusie dat met de snelle ontwikkeling van alternatieven voor nucleaire productie van technetium de businesscase van de Pallas-reactor in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Pallas houdt in de businesscase rekening met zowel andere reactoren als verschillende alternatieve manieren om molybdeen-99/technetium-99m te maken. Afhankelijk van onder andere (1) de technische haalbaarheid, (2) de omvang van de productie, (3) de locatie waar de productiefaciliteit wordt gerealiseerd, en (4) het type isotopen dat geproduceerd wordt hebben deze verschillende initiatieven impact op de businesscase van Pallas. Daarnaast zijn uiteraard ook ontwikkelingen in de andere markten van Pallas van belang voor de businesscase van Pallas.
Ten behoeve van de besluitvorming over de laatste tranche van de lening die de Staat en de provincie Noord-Holland verlenen aan Pallas wordt de businesscase opnieuw bekeken. Op dat moment kan uw Kamer op basis van de meest recente informatie nader worden geïnformeerd over de robuustheid van de businesscase van Pallas.
Deelt u de conclusie dat met de ontwikkeling van deze alternatieven het niet meer van nationaal strategisch belang is om de Pallas-reactor te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven in het eindrapport van de interdepartementale hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstuk 30 196, nr. 203) is door het RIVM geconcludeerd dat er na sluiting van de Hoge Flux reactor (voorzien in 2025) een reactor nodig is om de risico’s op tekorten van medische isotopen te beperken. Op dit moment is er geen volwaardige alternatieve productiemethode beschikbaar die op voldoende schaal het gehele spectrum aan medische radioisotopen kan leveren. Het is onzeker of en, zo ja, wanneer een dergelijke productiemethode beschikbaar komt. Gezien de wereldwijde markt voor isotopen, hoeft een toekomstige reactor niet per se in Nederland te komen. Pallas is op dit moment wel het meest vergevorderde Europese initiatief om in de toekomstige vraag naar medische radioisotopen te voorzien.
Hoeveel subsidie zal er naar verwachting in totaal, inclusief de verwerking van het kernafval, worden besteed gedurende de ontwikkeling en de gehele levensduur van de Pallas-reactor?
De rijksoverheid en de Provincie Noord-Holland hebben beide een bedrag van maximaal € 40 mln. in de vorm van een lening beschikbaar gesteld voor fase 1 van het Pallas-project. Fase 1 omvat het ontwerp van de reactor, de aanbesteding en de vergunningverlening.
Uitgangspunt bij de lening is dat de bouw en exploitatie van Pallas, inclusief de afvoer van het radioactief afval naar COVRA, privaat gefinancierd worden.
De economische consequenties van de Brexit voor Nederland |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Sinds wanneer bent u bekend met de op 15 juni 2017 gepubliceerde nota «Impact Brexit voor douaneverplichtingen in Nederland» van het Landelijke Bureau Douane?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat de Douane vanaf de zgn. artikel 50-notificatie door het VK bezig is met het analyseren van de gevolgen van een Brexit voor het goederenverkeer met het VK vanuit de invalshoek van douaneformaliteiten en douanewerkzaamheden. De genoemde nota is in het reguliere overleg van de Douane met het bedrijfsleven ook gedeeld, om toe te werken naar een gedeeld beeld van de huidige handelsstromen tussen NL en het VK.
Hoe beoordeelt u deze nota en welke actie heeft u ondernomen op deze nota, die meer dan een half jaar oud is?
De nota geeft inzicht in het goederenverkeer met het Verenigd Koninkrijk om zodoende inzicht te krijgen in de mogelijke groei van de douaneverplichtingen door de Brexit. Het is een van de stappen die de organisatie heeft gezet in de voorbereidingen op Brexit. Hierna zijn nadere analyses uitgevoerd, waarbij de mogelijke consequenties van Brexit ook doorvertaald zijn naar personele en materiële consequenties voor de Douane. Op basis daarvan is reeds besloten om binnen de bestaande kaders 50 fte te werven met het oog op Brexit. Het kabinet heeft inmiddels besloten dat Douane en NVWA nu per direct kunnen doorgaan met het werven en opleiden van meer nieuwe medewerkers, het starten van aanbestedingstrajecten en het organiseren van huisvesting. De budgettaire gevolgen van deze beslissing worden dit voorjaar verwerkt.
Is deze nota geraadpleegd door KPMG in hun onderzoek aangaande de gevolgen van de Brexit voor Nederland welke ze hebben uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economsiche Zaken en Klimaat en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit?
Ja.
Deelt u de kwalificatie «de douane beschouwt alle uitkomsten waarbij het VK uittreedt uit de interne markt, en dus de EU Douane Unie verlaat, als «harde» Brexit» uit de nota?
Als het VK de EU verlaat en daarmee een zgn. derde land wordt, betekent dat invoering van douaneformaliteiten op het handelsverkeer tussen de EU en het VK. Dit vergt dus in alle gevallen een forse investering. Dat maakt de kwalificatie «harde Brexit» vanuit douaneperspectief begrijpelijk.
Op basis van dit impactassessment maakt de douane een schatting dat er tussen de 500 en 800 extra douanepersoneel nodig is bij de Brexit hoe interpreteert u deze aanbeveling van de douane?
Wat betreft de methodiek zijn in het voorjaar van 2017 de Douane en de NVWA gestart met het in kaart brengen van de impact van Brexit op basis van gegevens over de huidige handelsstromen. Vervolgens is de vertaalslag gemaakt naar hoeveel extra benodigde capaciteit en middelen nodig zijn bij een terugval op een WTO-scenario. De NVWA komt met de huidige inzichten uit op een benodigd aantal van 143 fte. Op basis van de huidige inzichten heeft de Douane twee scenario’s uitgewerkt. Het scenario «no deal» en het scenario «CETA» met als basis het handelsakkoord van de EU met Canada. De uitkomsten hiervan zijn dat, uitgaand van gelijkblijvende handelsvolumes en ongewijzigde handhavingsaanpak, respectievelijk ca. 930 fte en ca. 750 fte aan extra capaciteit is geraamd. Het kabinet volgt vanzelfsprekend de onderhandelingen nauwgezet teneinde hier adequaat op te kunnen blijven inspelen.
Hoeveel formatieplaatsen (fte-equivalenten) telde de douane ulitmo 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017?
De formatie en bezetting is als volgt:
Formatie
4.723
4.655
4.576
4.561
4.656
4.541
Bezetting
4.617
4.580
4.458
4.290
4.591
4.478
Per 2017 voert Douane een taak («DCP, Belastingdienst Douane Processen Douane») uit die voorheen elders binnen de Belastingdienst werd uitgevoerd. Dit verklaart de stijging in de formatie en bezetting van 2016 en naar 2017. Om een correcte vergelijking te kunnen maken tussen 2017 en de jaren daarvoor is een kolom 2017 exclusief BCP toegevoegd.
Hoeveel medewerkers (fte-equivalenten) had de douane ultimo 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de 50 nieuwe mensen bij de douane en de 20 bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geworven binnen de bestaande kaders of zijn ze echt extra?
De genoemde mensen bij de Douane worden met het oog op Brexit geworven binnen de bestaande kaders. Vooruitlopend op Brexit werft de NVWA extra mensen ten behoeve van de benodigde capaciteit additioneel op de bestaande formatie.
Heeft de douane alle douaniers die – onbedoeld – vertrokken zijn met de vertrekregeling al kunnen vervangen?
Ten behoeve van de continuïteit heeft Douane vanaf 2016 drie grote wervingsrondes uitgevoerd. Inmiddels is de beschikbare Douaneformatie voor bijna 99% bezet.
Kunt u de analyses die gemaakt van de benodigde capaciteit in het geval van terugval op WTO handelsregels bij de handhavingsdiensten (zoals voor de douane, marechaussee, NVWA) aan de Kamer doen toen komen?2
Ik ben altijd bereid specifieke inlichtingen te verschaffen, spontaan, maar ook wanneer uw Kamer daarom verzoekt. Bij het antwoord op vraag 5 ga ik in op de aanpak van de berekeningen voor Douane en NVWA. De door uw Kamer gevraagde analyses zijn echter opgesteld voor intern beraad en het is onwenselijk dat zij onderwerp zijn van politiek debat. De uitkomsten van het interne beraad krijgen hun weerslag in de uiteindelijke besluitvorming, waarover verantwoording afgelegd wordt aan de Kamer.
Wat is er volgens u veranderd in de verhoudingen in de Brexit-onderhandelingen sinds juni 2017 (publicatie van deze nota van douane) en januari 2018 (de regering informeert de Kamer over 50 fte extra douanepersoneel)?
In juni 2017 waren de onderhandelingen tussen het VK en de EU net begonnen, op basis van de richtsnoeren van de Europese Raad d.d. 29 april 2017 en de onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad van de Europese Unie d.d. 22 mei 2017 heeft aangenomen. De eerste fase van de onderhandelingen is moeizaam verlopen. In december 2017 heeft de Europese Raad kunnen vaststellen dat er voldoende voortgang was om de onderhandelingen over de tweede fase te kunnen starten. De afspraken over de eerste fase onderwerpen (rechten van burgers, financiële afwikkeling en de Iers/Noord Ierse grenskwestie) in het gezamenlijk verslag van de Commissie en het VK van 8 december 2017 hebben nu vooral politieke waarde en moeten nog in een juridische vorm worden gegoten. Pas als het terugtrekkingsakkoord gesloten is, zijn de afspraken juridisch bindend. De verdeeldheid binnen de Britse Conservatieve Partij en het uitblijven van duidelijkheid over de Britse inzet blijven een soepel verloop van de onderhandelingen in de weg staan. Het is dan ook duidelijk dat het scenario dat het VK op 29 maart 2019 zonder terugtrekkingsakkoord en zonder overgangsperiode de EU verlaat nog altijd denkbaar is. De rode lijnen van het VK voor de toekomstige relatie met de EU (verlaten interne markt en douane-unie) leiden er toe dat de handelsrelatie niet veel verder zal kunnen gaan dan een handelsverdrag zoals de EU met Canada gesloten heeft.
Zou u kunnen nagaan of de douane nog steeds van mening dat er tussen de 500 en 800 extra douanepersoneel nodig is, of is de douane eveneens van mening dat er sinds juni 2017 en ander speelveld is ontstaan?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoe verklaart u het verschil tussen deze analyse van de douane en uw analyse aangaande de benodigde fte’s als gevolg van de Brexit?
Het memo van juni 2017 betrof een eerste analyse van de impact van Brexit op douaneverplichtingen. De afgelopen maanden heeft de Douane in samenwerking met andere onderdelen van het Ministerie van Financiën de analyse van de gevolgen verder uitgewerkt en doorvertaald. Daarbij is zowel gekeken naar een «no deal scenario» als het scenario van een transitieperiode en daarna een handelsakkoord a la CETA. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn daarvoor uitgaand van gelijkblijvende handelsvolumes en ongewijzigde handhavingsaanpak, respectievelijk ca. 930 fte en ca. 750 fte aan extra capaciteit geraamd.
Aangezien uit de nota valt op te maken dat het totale aantal douaneaangiften voor onze douane met 33% (uitvoeraangiftes) en 18% (invoeraangiftes) toeneemt, zou u kunnen aangeven hoeveel douanepersoneel in een gewone situatie (dus wanneer er geen Brexit zou plaatsvinden) nodig is?
Indien er geen sprake is van Brexit is er geen extra douanepersoneel nodig.
Herinnert u zich antwoorden op eerder gestelde Kamervragen waaruit blijkt dat de opleiding van een douanier 9 tot 22 maanden duurt, waarmee de tijd dringt om voldoende douanepersoneel in dienst te hebben op 29 maart 2019? Hoe lang gaat u nog wachten met het organiseren van voldoende douanepersoneel?
Ja dat herinner ik me en dat is ook aanleiding geweest voor Douane om na te gaan of door een andere manier van opleiden, verkort en taakgericht, een deel van de benodigde extra capaciteit eerder kan worden ingezet. Dat proces loopt. Daarnaast, zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2, heeft het kabinet inmiddels besloten dat Douane en NVWA nu per direct kunnen doorgaan met het werven en opleiden van meer nieuwe medewerkers, het starten van aanbestedingstrajecten en het organiseren van huisvesting.
Aangezien in de nota per (douane)sector wordt geëvalueerd welke gevolgen de Brexit heeft, kunt u aangeven hoe u de reeds geplande 50 fte over deze sectoren wilt verdelen en waar u mogelijk meer personeel nodig acht?
De 50 fte met het oog op Brexit zullen primair ingezet worden om een correcte en tijdige verwerking van de aangiftestroom te bewerkstelligen.
Kunt u alle memo’s, notities (inclusief concepten die nog niet definitief gemaakt zijn) over de Brexit en de douane aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Zijn de huidige informatietechnologie(IT)-systemen van de douane voldoende om de activiteiten en werkzaamheden naar aanleiding van de Brexit te ondersteunen? Zo ja, wat is uw motivatie en/of waar blijkt dit uit? Zo nee, welke aanpassingen dienen er nog te gebeuren, tegen welke kosten en binnen welke doorlooptijd?
De Douane gaat er op dit moment vanuit dat de IT-systemen toereikend zijn. De geprognostiseerde volumestijgingen als gevolg van de Brexit kunnen volgens de huidige inzichten opgevangen worden binnen de systemen.
Is er voldoende tijd om ervoor te zorgen dat de douane goed is voorbereid op een Brexit indien het Verenigd Koninkrijk in maart 2019 uit de douane-unie stapt?
De tijd tot maart 2019 wordt door het kabinet benut om zo goed mogelijk voorbereid te zijn op een uittreden van het Verenigd Koninkrijk uit de douane-unie in maart 2019. Uiteraard worden het onderhandelingsproces over de Brexit en de voorbereidingen van de uitvoeringsdiensten nauw gevolgd om zo nodig bij te sturen en/of om aanvullende maatregelen te kunnen treffen.
Herinnert u zich dat u in het algemeen overleg over de Brexit van de commissie Europese Zaken op 24 januari 2018 zei: «Wij hebben de effecten op luchtvaart, visserij, transport, inklaring bij de douane en keuring van veterinaire producten – dat moet ook geregeld worden namelijk – inzichtelijk.»?3 Kunt u deze inzichten met de Kamer delen?
Het kabinet komt hier voor het einde van het krokusreces in een aparte brief op terug. De huidige inzichten over de effecten van de Brexit op Douane en NVWA zijn in de antwoorden op de voorgaande vragen gegeven.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja
Het onderzoek 'Mind the gap: barrières en mogelijkheden voor de arbeidsparticipatie van vluchtelingenvrouwen' |
|
Zihni Özdil (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Mind the gap: barrières en mogelijkheden voor de arbeidsparticipatie van vluchtelingenvrouwen» van Kennisplatform Integratie & Samenleving?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er een groot gat is tussen mannelijke en vrouwelijke statushouders als het gaat om het vinden van een baan, namelijk een percentage van 33 procent van de mannelijke statushouders tegenover 15 procent van de vrouwelijke statushouders die na drie tot vijf jaar verblijf in Nederland een baan vindt? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het kabinetsbeleid?
Dit Kabinet vindt het vanuit integratief en emancipatoir oogpunt heel belangrijk dat mensen die nieuw in Nederland zijn zo snel mogelijk meedoen in de Nederlandse maatschappij, en waar mogelijk aan het werk gaan. Dit geldt voor mannen én vrouwen.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 19 februari over dit onderzoek zal uw Kamer nog in het eerste kwartaal een brief ontvangen over het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt waarin ook de toeleiding naar werk voor statushouders een belangrijk aspect is. Daarnaast stuur ik uw Kamer voor de zomer een brief over het nieuwe inburgeringsstelsel. De aanbevelingen uit dit rapport zullen worden meegenomen bij de inzet op toeleiding naar de arbeidsmarkt van statushouders en bij de uitwerking van het nieuwe inburgeringsstelsel.
Herkent u zich in het beeld dat twee typen belemmeringen, namelijk de verminderde toegankelijkheid en beschikbaarheid van ondersteuningsmogelijkheden en de arbeidstoelatingprojecten waarin geen onderscheid wordt gemaakt in sekse, ongelijke uitkomsten op de arbeidsmarkt voor statushouders bevorderen in het nadeel van de vrouw? Zo nee, waarom niet?
Uit het rapport blijkt dat veel vrouwelijke vluchtelingen zich (nog) niet op de arbeidsmarkt lijken te oriënteren. Dit kan te maken hebben met achtergrondkenmerken, zoals de traditionele rolverdeling in het land van herkomst of het (beperkte) opleidingsniveau en werkervaring van veel vrouwelijke vluchtelingen waardoor een koppeling met concrete arbeidsmogelijkheden moeilijker is. Echter, in de uitvoering van de arbeidstoeleiding lijken ook mogelijkheden onbenut te blijven. Zo blijkt er onvoldoende kennis te zijn over de mogelijkheden om vluchtelingenvrouwen richting (arbeids)participatie te begeleiden, en lijken gemeenten vooral te focussen op de begeleiding van de meest kansrijke persoon richting de arbeidsmarkt, in de praktijk vaak de mannelijke volwassene in het gezin. De uitkomsten en aanbevelingen van dit rapport zijn dan ook een nuttige bijdrage aan het in beeld krijgen van deze belemmeringen en de aanpak daarvan.
Erkent u dat deze vrouwen in hun emancipatieproces naar zelfstandigheid beperkt worden? Deelt u de mening dat het economisch zelfstandig(er) maken van vrouwen hen minder kwetsbaar maakt, en dit dus ook integratie ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid meer deskundigheid te vergaren rondom het begeleiden van vrouwelijke statushouders naar werk, zodat uiteindelijk het kennishiaat bij gemeenten verdwijnt? Zo ja, hoe gaat u hiermee aan de slag? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 2 en 4 zullen de aanbevelingen uit dit rapport worden meegenomen bij de inzet op toeleiding naar de arbeidsmarkt van statushouders en bij de uitwerking van het nieuwe inburgeringsstelsel. Hierbij wordt nauw samengewerkt met gemeenten. Tevens zal ik samen met Divosa kijken of op korte termijn werkzame elementen voor arbeidstoeleiding van vrouwelijke vluchtelingen breder onder gemeenten kunnen worden gedeeld, zodat gemeenten vluchtelingenvrouwen beter kunnen begeleiden.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat gemeenten extra aandacht besteden aan het begeleiden van vrouwelijke statushouders naar werk? Bent u bereid om daarbij de vijf aanbevelingen van het onderzoek van het Kennisplatform Integratie & Samenleving over gendersensiviteit, toerusten persoonlijk begeleiders, nareizigers, informeren en onderlinge samenwerking hierbij mee te nemen? Bent u bereid hierover in gemeenten met gesprek te gaan en zo nodig extra hulp en kennis hierover beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De berichtgeving over het proefschrift van Marlies van Eck van de Tilburg University |
|
Sven Koopmans (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over het proefschrift van Marlies van Eck van de Tilburg University?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het proefschrift dat de burger onvoldoende juridisch is beschermd wanneer de overheid computers gebruikt bij het nemen van besluiten met een financieel belang, maar dat niet duidelijk is hoe de besluiten precies worden genomen?
Ik deel de mening van de auteur dat de uitvoering van geautomatiseerde ketenbesluiten complex is en afhankelijk van de deskundigheid van meerdere disciplines. Het is beslist niet de bedoeling dat de burger nadeel ondervindt van de keuze van de overheid om computers te gebruiken bij het nemen van besluiten met een financieel belang. Met mw. Van Eck ben ik van mening dat nieuwe juridische regels weinig toevoegen. Uit de huidige regelgeving en jurisprudentie volgt namelijk al dat fouten hersteld moeten kunnen worden en dat bestuursorganen besluiten op een passende manier moeten motiveren, door bijvoorbeeld de keuzes, gegevens en aannames achter een besluit te onderbouwen. De burger is daarom meer gebaat bij een coöperatieve opstelling van bestuursorganen die werken met de bedoelde computersystemen. Op die manier kunnen geconstateerde onjuistheden gemakkelijker worden hersteld dan nu blijkens het proefschrift het geval is en kan een tijdrovende gang naar de rechter worden voorkomen.
In hoeverre is het waar dat de instructies aan de computer niet beschikbaar zijn voor derden, zoals de personen die geraakt worden door het besluit?
Met de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) kunnen derden in principe om openbaarmaking van computerinstructies vragen. In de beleidsvisie over open source die ik naar verwachting voor de zomer aan de Kamer zal zenden, wil ik nader ingaan op de vraag of het mogelijk en noodzakelijk is de openbaarmaking van de broncode van die geautomatiseerde besluitvorming in meer gevallen mogelijk te maken.
Daarnaast heb ik in een brief van 28 februari 2018 aan uw Kamer laten weten dat ik een onderzoek laat uitvoeren naar de toepassing van algoritmen binnen de overheid. Dit onderzoek wordt naar verwachting in het tweede deel van 2018 afgerond en de bevindingen zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Hoe beoordeelt u het idee een onafhankelijke instelling de computerinstructies te laten toetsen? Ziet u dat als werkbaar? Zo nee, waarom niet?
In het wetgevingsproces moet de overheid zorgen dat de traceerbaarheid tussen wetgeving en computerinstructies zo goed mogelijk geregeld is. Op het nemen van besluiten als zodanig door overheidsorganisaties, is in principe geen onafhankelijke controle ingericht, anders dan dat het bestuursrecht het mogelijk maakt om beroep aan te tekenen bij een rechter. Ook maakt het bestuursrecht het mogelijk besluiten waar nodig te herstellen (zie vraag 2). Een en ander geldt evenzeer voor geautomatiseerde besluitvorming. In lijn met deze praktijk zie ik vooralsnog geen reden om een onafhankelijke instelling in het leven te roepen voor de beoordeling van broncodes.
In hoeverre geeft het proefschrift u reden om de relevante wetgeving te wijzigen?
Voor het antwoord wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Het bericht 'Gasloos vergt nieuwe regelgeving' |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gasloos vergt nieuwe regelgeving»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regelgeving hiaten vertoont dan wel dat de bestaande regelgeving gemeenten belemmert om de energietransitie in praktijk te brengen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het is evident dat de bestaande wet- en regelgeving moet worden aangepast om de energietransitie te kunnen ondersteunen. Zie hierover ook de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 11 december 2017 over de wetgevingsagenda energietransitie2, waarin is ingegaan op aanpassingen van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Warmtewet, de Wet windenergie op zee en de Mijnbouwwet. In het kader van de eerste tranche van deze wetgevingsagenda is het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (Wet voortgang energietransitie3) onlangs door uw Kamer aanvaard. Dat geldt eveneens voor het wetsvoorstel tot wijziging van de Warmtewet4. Om de bouwregelgeving op de Wet voortgang energietransitie af te stemmen, bereid ik tevens een wijziging van het Bouwbesluit 2012 voor, zodat nieuwe gebouwen in bestaand stedelijk gebied niet meer hoeven te worden aangesloten op het gasnet.
Met betrekking tot de verder benodigde aanpassingen geldt het volgende. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het gemeentelijk omgevingsplan tevens fungeren als het gemeentelijk energie- en warmteplan, zodat lokaal een integrale aanpak mogelijk wordt. Dan worden ook de huidige rijksregels van het Bouwbesluit 2012 over de aansluiting van gebouwen op de lokale infrastructuur voor elektriciteit, gas en warmte vervangen door gemeentelijke regels, zodat meer ruimte voor lokaal maatwerk ontstaat. Verder is in het Interbestuurlijk Programma (IBP) dat rijk, gemeenten, provincies en waterschappen op 14 februari 2018 hebben bekrachtigd, afgesproken dat rijk en decentrale overheden samen werken aan een gezamenlijk beeld van belemmerende wet- en regelgeving voor de energietransitie en zich inzetten om deze naar vermogen binnen het te sluiten klimaatakkoord op te lossen. Aldus gaat duidelijk worden of de bestaande wet- en regelgeving verdere aanpassing behoeft.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Vos-Van Veldhoven2 waarin de regering opgeroepen wordt om te onderzoeken of het mogelijk is in de Wet ruimtelijke ordening vast te leggen dat in bestemmingsplannen van gemeenten een strategie opgenomen wordt voor CO2-neutraliteit in 2050?
Bij brief van 6 oktober 20166 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uiteengezet hoe aan de in de vraag bedoelde motie uitvoering wordt gegeven. Zoals in deze brief is aangegeven worden uitkomsten van het onderzoek meegenomen in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt ruimere mogelijkheden voor een samenhangende aanpak van de fysieke leefomgeving – inclusief het tegengaan van klimaatverandering – dan het huidige stelsel. In de omgevingsvisie die zij op grond van de Omgevingswet straks verplicht moeten opstellen, maken gemeenten strategische inhoudelijke keuzen voor het gemeentelijk beleid over de fysieke leefomgeving, waarbij het tegengaan van klimaatverandering één van de betrokken belangen is. In het huidige stelsel van de Wro biedt overigens de structuurvisie ook al de mogelijkheid om het gemeentelijk ruimtelijk beleid en het duurzaamheidsbeleid op elkaar af te stemmen en daarin strategische keuzes te maken, bijvoorbeeld voor het bereiken van CO2-neutraliteit. Het bestemmingsplan kan vervolgens worden gehanteerd als een van de instrumenten om in de structuurvisie ontwikkelde strategische beleidsdoelen te realiseren door bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren of juist te beperken. Die beleidsdoelen moeten dan wel ruimtelijk relevant en voldoende concreet zijn.
Deelt u de mening dat de energietransitie niet kan wachten op de Omgevingswet, zeker nu de inwerkingtreding daarvan vertraagd is? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat de energietransitie bij gemeenten ook vertraagt of wordt belemmerd door adequate regelgeving? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De aanpak van de energietransitie hoeft niet te wachten op de Omgevingswet. Uit de praktijk blijkt dat al veel decentrale overheden bezig zijn met de ontwikkeling van een visie op de energietransitie. In het IBP is afgesproken dat overheden, op basis van de landsdekkende integrale regionale energie- en klimaatstrategieën, hun bestuurlijke keuzen in dat verband voor ten minste de periode tot 2030 vastleggen in onder meer omgevingsvisies (NOVI, POVI, GOVI) en omgevingsplannen. Om ten tijde van inwerkingtreding van de Omgevingswet voortvarend aan de slag te kunnen, moeten overheden naar mijn oordeel nu al beginnen met hun voorbereiding op het realiseren van deze afspraken. Gemeenten hebben daarbij de mogelijkheid om vooruit te lopen op de Omgevingswet. Zo experimenteren op grond van de Crisis- en herstelwet (Chw) al meer dan 100 gemeenten met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In dat experiment kunnen door de bredere reikwijdte regels in het kader van de energietransitie in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Om gemeenten voortvarend gebruik te laten maken van de mogelijkheden van de Omgevingswet heb ik op 31 januari 2018 in het Algemeen Overleg over de staat van de woningmarkt reeds toegezegd de Chw aan te passen om de woningbouwproductie te versnellen7. Met die aanpassing versnel en vereenvoudig ik de Chw-aanwijzingsprocedure. Van deze versnelling en vereenvoudiging van de aanwijzingsprocedure kunnen gemeenten die in het kader van de energietransitie aan de slag willen ook gebruik maken.
Wordt door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) te wijzigen door daarin vast te leggen dat alle benodigde maatregelen voor de energietransitie in de fysieke leefomgeving ruimtelijk relevant is en door het belang van de energietransitie daarin te vast te leggen, de regelgeving voor gemeenten verbeterd als het gaat om het vormgeven aan de energietransitie? Zo ja, gaat u dan op korte termijn dit besluit in die zin verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van het Bro zoals voorgesteld in het artikel is niet nodig om de energietransitie vorm te geven in het bestemmingsplan. Gemeenten kunnen – zoals in antwoord op vraag 4 reeds is beschreven – via de Chw werken met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Dit biedt de mogelijkheid om in het bestemmingsplan meer regels met betrekking tot de energietransitie vast te leggen. Door de aangekondigde aanpassing van de Chw wordt het gemakkelijker voor gemeenten om deel te nemen aan Chw-experimenten en daardoor nu al gebruik te maken van de instrumenten uit de Omgevingswet. Daarnaast betekent de toevoeging aan het Bro dat in ieder bestemmingsplan aandacht besteed moet worden aan de bijdrage die het bestemmingsplan aan de energietransitie levert, een aanmerkelijke verzwaring van de onderzoeklasten van gemeenten ter onderbouwing van het bestemmingsplan. Dat vind ik onwenselijk. Een dergelijke verzwaring levert met name bij projecten die al in gang zijn gezet problemen op. In deze projecten zijn de keuzen in ontwerpen en contracten al vastgelegd. Dergelijke beslissingen laten zich vaak niet meer terugdraaien, terwijl dan wel moet worden gemotiveerd waarom niet voor (nog) duurzamer wordt gekozen. Ook is het niet mogelijk om in het Bro onverkort vast te leggen dat alle maatregelen ten behoeve van de energietransitie ruimtelijk relevant zijn. De reikwijdte van de Wro (de «goede ruimtelijke ordening») staat dit niet toe. Die reikwijdte kan niet worden verruimd door een Bro-wijziging. Ik zie op dit moment dan ook niet voldoende mogelijkheden om het Bro op de voorgestelde wijze aan te passen. Indien echter tijdens het onder vraag 2 geschetste proces voor het IBP blijkt dat het Bro in zijn huidige vorm belemmeringen oplevert voor de realisatie van de energietransitie, zal ik bezien hoe deze weggenomen kunnen worden.
Deelt u de mening dat bovengenoemde wijziging van het Bro een opeenstapeling van besluiten zoals warmteplannen en andere gebiedsaanwijzingen kan voorkomen en dat dat bijdraagt aan de kenbaarheid en integraliteit van beslissingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zie ik op dit niet voldoende mogelijkheden om het Bro op de voorgestelde wijze aan te passen. Ik wil een ongewenste opeenstapeling van besluiten zoveel mogelijk langs andere weg voorkomen. Onder de Omgevingswet zal het gemeentelijk omgevingsplan tevens fungeren als het gemeentelijk energie- en warmteplan, zodat integrale besluitvorming wordt bevorderd en stapeling van besluiten wordt voorkomen. Het gemeentelijk omgevingsplan is een door de gemeenteraad vastgesteld, voor iedereen kenbaar besluit. Tot de inwerkingtreding vormen warmteplannen of het aanwijzen van gebieden in het kader van de energietransitie, belangrijke stappen of fasen in de gemeentelijke voorbereiding en uitvoering van de energietransitie. Daar waar gemeentelijke beleidsvorming onder de huidige wet- en regelgeving leidt tot ruimtelijk relevante aspecten waarvan het wenselijk is dat die in een bestemmingsplan worden vastgelegd, hebben gemeenten overigens nu ook al de beleidsvrijheid om dat te doen en op grond van artikel 3.1 van de Wro reeds de verplichting om dit in de toelichting op het plan te motiveren. Zodoende is de kenbaarheid en integraliteit van de besluitvorming mijns inziens reeds afdoende gewaarborgd.
Deelt u de mening dat deze wijziging van het Bro het voor gemeenten tevens mogelijk maakt uitvoeringsgerichte doelen op te nemen in het bestemmingsplan, en niet louter te sturen op middel om een doel te bereiken? Zo ja, welke voordelen ziet u hierin? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Ook onder het Bro is het al mogelijk om met doelvoorschriften te werken, mits deze voorschriften ruimtelijk relevant zijn. Een eventuele verbreding van de reikwijdte van het Bro zou er wel toe leiden dat over meer onderwerpen dergelijke voorschriften kunnen worden gesteld. Echter, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is de in die vraag bedoelde wijziging van het Bro niet mogelijk omdat de reikwijdte van de Wro daarvoor geen ruimte biedt. Wel kan zoals ook in het antwoord op vraag 4 en 5 is aangeven het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte uitkomst bieden. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat er bij het stellen van doelvoorschriften, zowel onder het regime van de Wro als onder het regime van de Chw, niet voorbij mag worden gegaan aan het feit dat ieder voorschrift uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn. Zo zal het bijvoorbeeld niet goed mogelijk zijn om te borgen dat in een gebied een bepaalde toename van het percentage opgewekte duurzame energie moet worden gerealiseerd. En wanneer deze toename niet wordt gerealiseerd wie hier vervolgens op wordt aangesproken. Dit past niet goed bij het karakter van het bestemmingsplan dat in hoofdzaak voorziet in voorschriften over toegestaan gebruik en bouwen.
Bent u van plan het om het Bouwbesluit te wijzigen in lijn met het voorgestelde toekomstige Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), waarin geëxpliciteerd is dat gemeenten in toekomstige omgevingsplannen de energieprestatienormen kunnen aanscherpen ten opzichte van het Bbl, zodat ambitieuze gemeenten de mogelijkheid krijgen om verdergaande eisen op te nemen voor nieuwe ontwikkelingen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan de in de vraag bedoelde algemene mogelijkheid om voor nieuwe gebouwen strengere energieprestatie-eisen te stellen, vooruitlopend op het Bbl te introduceren in het huidige Bouwbesluit 2012. Reden daarvoor is dat de wettelijke grondslag voor het Bouwbesluit in de Woningwet het bieden van die mogelijkheid niet toestaat. Bovendien kunnen ambitieuze gemeenten die nu al zulke strengere eisen willen stellen, gebruik maken van de mogelijkheden die de Chw op dat punt biedt. Een aantal gemeenten heeft van die mogelijkheid al gebruik gemaakt en er zijn nog zes verzoeken daartoe in behandeling. Gemeenten die dat willen, kunnen via de Chw-route dus nu al strengere energieprestatie-eisen stellen.