Het bericht ‘Zorgen Staatsbosbeheer om veiligheid boswachters’ |
|
Arne Weverling (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zorgen Staatsbosbeheer om veiligheid boswachters»?1
Ja.
Is bekend hoeveel incidenten er de afgelopen vijf jaar hebben plaatsgevonden rondom boswachters of andere groene buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s)? Zo nee, waarom niet?
Helaas worden boswachters regelmatig geconfronteerd met (de dreiging van) agressie en geweld. Dit is volstrekt onacceptabel. In deze situaties is het van groot belang dat de daders worden opgespoord en bestraft. Boswachters of andere groene boa’s moeten veilig hun werk kunnen doen. Over het totaal aantal incidenten van boswachters en boa’s zijn geen cijfers beschikbaar.
Dit komt omdat bij Staatsbosbeheer boswachters werken met verschillende takenpakketten. Voorheen konden in het incidentenregistratieprogramma alleen boswachters met een boa-bevoegdheid incidenten registreren. Andere boswachters konden dit niet. Inmiddels is er een nieuw registratieprogramma waarin iedere boswachter incidenten kan registreren. Dit brengt echter met zich mee dat oude cijfers inzake het aantal incidenten, niet representatief zijn voor het werkelijke aantal incidenten.
Specifiek bij Staatsbosbeheer zijn in 2017 ruim 70 meldingen van agressie en geweld binnengekomen, waarbij in twee gevallen sprake was van fysiek geweld. In 2018 betreft het tot medio mei 40 meldingen, waarbij er in drie gevallen sprake was van fysiek geweld.
Navraag bij diverse terrein beherende organisaties wijst uit dat nagenoeg elke organisatie ieder jaar ongeveer twee à drie keer te maken krijgt met een incident waarbij in meer of mindere mate sprake is van fysiek geweld.
In hoeveel gevallen was er sprake van fysiek geweld tegen boswachters of andere groene boa’s in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat u tegenover de wens van Staatsbosbeheer dat alle boswachters handboeien, een wapenstok en pepperspray krijgen?
De aanvraag van Staatsbosbeheer is op dit moment in behandeling. Ten aanzien van de aanvraag wordt advies ingewonnen bij politie en Openbaar Ministerie. Naar aanleiding van deze adviezen zal ik een standpunt innemen.
In hoeverre hebben boswachters en andere groene boa’s reeds beschikking over portofoons met toegang tot C2000?
Van alle bij de politie bekende gelieerde organisaties die groene boa’s, boswachters of toezichthouders in het groene domein in dienst hebben, beschikt het overgrote deel over C2000 middelen. Zo hebben alle boswachters met een boa-bevoegdheid bij Staatsbosbeheer reeds de beschikking over portofoons met toegang tot C2000. Een voorbeeld van een organisatie die nog geen beschikking heeft over C2000 middelen is het Brabants Landschap.
Hoe verlopen de gesprekken, inzake uw eerdere toezegging om met een gezamenlijk plan van aanpak te komen, rondom het verbeteren van de samenwerking van boswachters en andere groene boa’s enerzijds en de politie anderzijds? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten hiervan?
In april jl. heeft een ambtelijk werkbezoek plaatsgevonden vanuit de departementen van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Justitie en Veiligheid. De bevindingen worden op dit moment in gezamenlijkheid uitgewerkt. Ik verwacht u hierover samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor de begrotingsbehandeling van onze departementen te kunnen informeren.
Bent u bereid om in samenhang met bovengenoemd plan van aanpak ook te onderzoeken hoe de veiligheid van boswachters en andere groene boa’s beter gewaarborgd kan worden?
Ja, de vraag hoe de veiligheid van boswachters en andere boa’s beter gewaarborgd kan worden zal bij het plan van aanpak worden betrokken.
Het ontduiken van het minimumloon door Sandd |
|
Mahir Alkaya (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het handhavingsverzoek dat FNV heeft ingediend bij de Inspectie SZW vanwege het ontduiken van het minimumloon door Sandd?
Ik ben bekend met de melding die de FNV bij de Inspectie SZW heeft gedaan van vermoedelijke overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml).
Deelt u de mening dat postbezorgers, ongeacht voor welk postbedrijf ze werken, minimaal volgens het minimumloon moeten worden betaald?
Iedere werknemer heeft recht op het wettelijk minimumloon. Per 1 januari jl. is het wettelijk minimumloon ook van toepassing op mensen die niet op basis van een arbeidsovereenkomst werken, maar op basis van een overeenkomst van opdracht, tenzij deze overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van beroep. Aan de postbezorgers die worden aangemerkt als werknemer of die werken op basis van een overeenkomst van opdracht moet dus, ongeacht voor welk postbedrijf zij werken, minimaal het minimumloon worden betaald.
Deelt u de mening dat postbezorgers net als alle werknemers in Nederland moeten worden betaald naar het aantal uren dat ze daadwerkelijk aan het werk zijn en niet op basis van een van bovenaf vastgestelde normtijd? Zo ja, hoe gaat u Sandd dwingen zich hieraan te houden?
Per 1 januari jl. is de mogelijkheid om uit te betalen op basis van stukloon gewijzigd. Hieruit volgt dat betalen op basis van een van bovenaf vastgestelde normtijd nog wel mag, maar voor ieder gewerkt uur moet gemiddeld minstens het minimumloon worden betaald.
Een vastgestelde normtijd heeft daardoor feitelijk alleen nog betekenis voor het deel van het loon boven het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat postbezorgers die worden aangemerkt als werknemer of die werken op basis van een overeenkomst van opdracht per gewerkt uur ten minste het wettelijk minimumloon moeten verdienen. Uit de administratie van de werkgever moet blijken dat gemiddeld minstens het minimumloon is betaald voor het aantal gewerkte uren. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat de Wml onder strikte voorwaarden de mogelijkheid biedt om specifieke werkzaamheden in een bedrijfstak aan te wijzen waarvoor als arbeidsduur wordt aangemerkt, de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid. Voor de postbezorgers zijn dergelijke werkzaamheden niet aangewezen. Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van de arbeidswetgeving. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wml.
Hoe verklaart u dat Sandd binnen zeer korte termijn in staat was te voldoen aan de normen die zijn vastgelegd in het Tijdelijk Besluit Bezorgers waaronder de 80%-norm? Hoe verklaart u dat het hen in de tijd die is verstreken sinds het advies van de heer Vreeman (2011) niet lukte om minimaal 80% van de bezorgers in dienst te nemen, ondanks de bepalingen die in de wet waren opgenomen?
Het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 heeft tot doel te bevorderen dat in de postmarkt arbeidsvoorwaarden tot stand komen voor postbezorgers, waarbij de arbeidsovereenkomst de dominante contractvorm is. In het besluit is opgenomen dat een postvervoerbedrijf met 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst moet zijn aangegaan. Uitzondering op deze eis was mogelijk indien bij collectieve arbeidsovereenkomst (cao) afzonderlijke afspraken werden gemaakt. Sandd heeft destijds van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt. In 2015 is door de leden Gesthuizen (SP) en Vos (PvdA) een amendement (Kamerstuk 34 024, nr. 22) aangenomen op artikel 8 van de Postwet 2009. Door dit amendement kwam de uitzondering te vervallen om bij cao te kunnen afwijken van de 80%-norm. Deze wijziging van de Postwet 2009 is op 1 januari 2017 in werking getreden. Met instemming van uw Kamer is besloten de 80%-norm per 1 januari 2018 daadwerkelijk te gaan handhaven.
Ik ben niet bekend met de specifieke situatie bij Sandd. De handhaving van het Tijdelijk besluit is belegd bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM). De ACM heeft in een nieuwsbericht van 22 maart 2018 laten weten dat na onderzoek naar de naleving is gebleken dat de postbedrijven voldoen aan de norm. Volgens hetzelfde persbericht heeft met name postbedrijf Sandd grote inspanningen verricht om aan deze norm te voldoen.
Deelt u de mening dat als Sandd haar bezorgers niet betaalt volgens de reëel gewerkte tijd die opnieuw kan leiden tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de postsector? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
In algemene zin ben ik het met u eens dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de postmarkt onwenselijk is. Dit uitgangspunt vormt, mede in overleg met uw Kamer, ook één van de kaders van de postdialoog. Over de uitkomsten van de postdialoog heeft u op 15 juni een brief ontvangen van de Staatssecretaris van EZK. Daarin is ook aandacht voor concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Over de specifieke situatie bij Sandd kan ik geen uitspraken doen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Een sectorbrede cao zou concurrentie op arbeidsvoorwaarden kunnen tegengaan en een gelijk speelveld bevorderen. Het afsluiten van een cao blijft echter de verantwoordelijkheid van de sociale partners binnen de betreffende sector.
Bent u bereid met de postbedrijven en de vakbonden in gesprek te gaan om te komen tot een sectorale cao?
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van de uitspraak van de CRvB over de toepassing van het woonlandbeginsel |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat uitkeringen die vanuit ons sociale stelsel naar het buitenland worden geëxporteerd moeten worden aangepast aan het lokale kostenniveau, omdat het niet zo kan zijn dat de geëxporteerde uitkering, opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler, hoger is dan het prijsniveau van een land?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de conclusie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)2 niet eerder is opgemerkt toen uw voorganger de Kamer op 6 maart 2015 en 24 mei 2017 meldde dat twintig verdragen met andere landen moesten worden aangepast?
Op basis van de uitspraken van 6 maart 2015 en 24 mei 2017 is er nagegaan wat voor gevolgen deze uitspraken hadden met betrekking tot andere sociale zekerheidsverdragen. Daarbij is ook rekening gehouden met zaken die nog onder de rechter waren en waarbij de SVB of UWV bij een lagere rechter in het gelijk waren gesteld.
Vervolgens is er rekening houdend met het beoogde primaire doel van de verdragen die in het kader van de Wet beperking export uitkeringen zijn afgesloten (namelijk handhaving van Nederlandse wetgeving in het buitenland), besloten om voor deze verdragen verder te procederen bij de Centrale Raad van Beroep om hierover een definitieve uitleg van de hoogste rechter te krijgen. Deze definitieve uitleg is nu beschikbaar en heeft tot gevolg dat de verdragen met dertien extra landen aangepast moeten worden.
Is het, naar uw mening, naar aanleiding van de uitspraak van het CRvB noodzakelijk dat de genoemde verdragen worden aangepast of kan het ook gaan om aanpassing van de toelichting bij de genoemde verdragen?
Ja, het is noodzakelijk om de verdragen aan te passen omdat de verdragstekst in de weg staat aan de toepassing van het woonlandbeginsel. Een aanpassing van de toelichting zou zo lang de huidige verdragstekst ongewijzigd blijft in de weg staan aan de toepassing van het woonlandbeginsel.
Op welke sociale zekerheidsuitkeringen heeft de uitspraak van de CRvB betrekking en om hoeveel geld gaat het per (soort) uitkering en land?
De (nieuwe) uitspraak van de CRvB heeft betrekking op de uitkeringen WGA-vervolguitkering, AKW, ANW en WKB aan dertien landen. Om hoeveel geld het per (soort) uitkering en land gaat, staat in onderstaande tabel vermeld.
Huidige woonlandfactor %
WGA
AKW
ANW
WKB
Totaal
Indonesië
40
0,04
0,10
0,36
0,20
0,70
Zuid-Afrika
50
0,01
0,03
0,02
0,03
0,10
Argentinie
80
0,00
–
0,00
–
0,01
Belize
70
–
–
–
–
–
Ecuador
70
–
–
–
–
–
Egypte
40
0,02
–
0,13
–
0,15
Filipijnen
50
0,03
–
–
–
0,03
Hong Kong
90
–
–
–
–
–
Jordanie
60
0,00
–
–
–
0,00
Monaco
100
–
–
–
–
–
Panama
70
–
–
–
–
–
Paraguay
50
–
–
–
–
–
Thailand
40
0,07
–
0,16
–
0,23
Totaal
0,14
0,13
0,68
0,23
1,21
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is bij het aanpassen van de bilaterale sociale zekerheidsverdragen met die eerder gemelde twintig landen, zodat de Wet Woonlandbeginsel kan worden toegepast? Welke belemmeringen spelen er in het onderhandelingsproces? Kunt u dit per land toelichten?
Het wijzigen van een verdrag duurt doorgaans enkele jaren. Deze onderhandelingen lopen merendeels dan ook nog. Bij sommige landen is de Nederlandse wens tot toepassing van het woonlandbeginsel toegevoegd aan al eerder gestarte onderhandelingen over aanpassing van het verdrag in verband met het beëindigen van de export van kinderbijslag. Nederland is met alle twintig landen in contact getreden over de wens tot aanpassing van het verdrag. Hierbij is prioriteit gegeven aan de landen waar de meeste uitkeringsgerechtigden wonen. Met Marokko, India en Israël zijn de onderhandelingen inmiddels succesvol afgerond. Met Canada, Kaapverdië en Suriname is op ambtelijk niveau overeenstemming bereikt. Met de overige landen lopen de besprekingen nog, waarbij we met Nieuw-Zeeland in een vergevorderd stadium zitten.
Voor alle landen geldt dat Nederland vragende partij is voor aanpassing van het verdrag. Dit geldt voor het toepassen van het woonlandbeginsel, maar bij sommige onderhandelingen van verdragen vragen we ook om in te stemmen met het beëindigen van de export van kinderbijslag en/of het stopzetten van de export van de toeslagen op grond van de Toeslagenwet.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer met regelmaat zal informeren over de voortgang van de aanpassing van de bilaterale sociale zekerheidsverdragen? Kunt u toezeggen dat u de Kamer zo snel mogelijk zal informeren wanneer de wijziging van één van de verdragen belemmerd wordt of, om wat voor reden dan ook, niet lijkt te gaan slagen?
Zoals gebruikelijk wordt, zodra er een akkoord is bereikt over de aanpassing van het verdrag, de Kamer gevraagd de wijziging van het verdrag goed te keuren. Wanneer een verdragspartner niet instemt met het aanpassen van het verdrag zal ik uw Kamer hierover informeren.
Het bericht 'Prominente Saudische vrouwenrechtenactivisten opgepakt' |
|
Bram van Ojik (GL), Agnes Mulder (CDA), Joël Voordewind (CU), Bente Becker (VVD), Martijn van Helvert (CDA), Lilianne Ploumen (PvdA), Isabelle Diks (GL), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Prominente Saudische vrouwenrechtenactivisten opgepakt»?1
Ja.
Klopt het dat deze zeven activisten enkel zijn opgepakt omdat ze campagne voerden om het autorijden voor vrouwen mogelijk te maken in Saudi Arabië?
Dat kan ik niet bevestigen. Uit verklaringen van vertegenwoordigers van de Saoedische overheid kan worden opgemaakt dat de activisten gearresteerd zijn op verdenking van het samenzweren met buitenlandse mogendheden, het rekruteren van overheidsmedewerkers en het financieren van buitenlandse actoren die uit zijn op het ondermijnen van de Saoedische nationale veiligheid, stabiliteit, sociale vrede en sociale cohesie. Een aantal van de aangehouden activisten heeft zich inderdaad eerder ingezet voor het recht van Saoedische vrouwen om auto te mogen rijden. Op dit moment is er nog geen formele aanklacht tegen de beschuldigden ingediend en het onderzoek van de Saoedische autoriteiten is voor zover bekend nog niet afgerond.
Bent u bekend met het feit dat deze activisten als verraders worden weggezet?
Ja.
Bent u bereid in bilateraal en Europees verband aandacht te vragen voor deze kwestie bij de Saudische Minister van Buitenlands Zaken en het hoofd van de Saudische mensenrechtencommissie, die recentelijk een Nederlandse parlementaire delegatie hebben ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met grote zorg kennisgenomen van de recente berichtgeving over de aanhouding van deze activisten in Saoedi-Arabië. Ik heb daarom op 20 mei jl. tijdens een gesprek met de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de G20 aandacht gevraagd voor de situatie van de activisten en de grote zorgen van Nederland overgebracht. Op dit moment overlegt Nederland actief met partners over verdere stappen, onder andere in EU-verband. Nederland zal aandacht blijven vragen voor de aanhoudingen van de activisten en aandringen op goede behandeling. Indien noodzakelijk zal Nederland de Saoedische autoriteiten oproepen een eerlijk proces te garanderen.
Ziet u aanleiding om, in navolging van diverse mensenrechtenorganisaties, in bilateraal en Europees verband te pleiten voor vrijlating van betreffende activisten. Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhouden deze arrestaties zich tot het koninklijk besluit van 26 september 2017 die vrouwen het recht gaf auto te rijden?3
Saoedi-Arabië voert op dit moment meerdere sociaaleconomische hervormingen door, waaronder het koninklijk besluit van 26 september 2017 die vrouwen vanaf eind juni het recht geeft om zelf auto te rijden. Hoewel deze sociaaleconomische hervormingen een stap in de goede richting zijn, blijft Nederland zeer bezorgd over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. Vooral de repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die voor zover bekend slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting zijn wat Nederland betreft slechte ontwikkelingen.
Het feit dat de Raad van de Europese Unie geen enkel antwoord geeft op de aanbevelingen van de Europees Ombudsman over transparantie en geheimhouding en daarmee het EU werkingsverdrag overtreedt |
|
Martin van Rooijen (CDA), Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat de Europese Ombudsman op 9 februari 2018 het keiharde oordeel «wanbeheer» uitsprak over twee zaken bij de Raad van de Europese Unie, namelijk:
Ja.
Herinnert u zich dat de Europees Ombudsman, mevrouw Emily O'Reilly, op 9 februari 2018 drie aanbevelingen deed aan de Raad van de Europese Unie en zeven aanbevelingen om dit wanbeleid te beëindigen?1
Ja. Het kabinet heeft kennisgenomen van drie aanbevelingen en de zes suggesties voor verbetering die de Europese Ombudsman heeft gedaan in haar rapport. Het kabinet heeft op 6 april 2018 gereageerd op deze aanbevelingen en suggesties (kamerstuk 22 112 nr. 2533).
Bent u ervan op de hoogte dat de Raad van de Europese Unie (waarvan de Nederlandse regering lid is), volgens het verdrag verplicht is om binnen drie maanden een antwoord te sturen aan de Ombudsman (artikel 228, eerste lid, van het EU-werkingsverdrag)?
Formeel vloeit er geen verplichting voor de Raad voort uit artikel 228 VWEU om binnen drie maanden een antwoord om de Europese Ombudsman zijn standpunt mede te delen. Echter, in het kader van loyale samenwerking is een reactie van de Raad binnen de gestelde termijn wenselijk. Om deze reden heeft het raadssecretariaat op 23 april 2018 een brief naar de Europese Ombudsman gestuurd waarin wordt aangekondigd dat – mede gezien de complexe aard van het onderwerp en het belang dat de Raad hecht aan een substantiële discussie over de aanbevelingen – een inhoudelijke reactie van de Raad begin juli te verwachten is. Uw Kamer kan deze brief vinden op de pagina van de link die u bij vraag 2 van deze set Kamervragen in de voetnoot heeft gevoegd.
Klopt het dus dat de Raad van Europese Unie zich niet aan het verdrag en dus aan formele wetgeving van de Europese Unie (EU) gehouden heeft?
Deze constatering klopt niet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 reeds aangaf, vloeit er formeel geen dergelijke verplichting voort uit artikel 228 VWEU. De Raad heeft op 23 april 2018 een brief naar de Europese Ombudsman gestuurd om deze te laten weten dat gezien de complexiteit van de materie er meer tijd nodig is om de aanbevelingen te bestuderen zodat er een inhoudelijke discussie gevoerd kan worden in Raadsverband.
Heeft u binnen de Raad van de Europese Unie erop aangedrongen dat de Raad zich wel aan de EU-wetgeving houdt en gewoon binnen drie maanden een antwoord geeft? Zo nee, gaat u dat alsnog doen? Zo ja, welke landen wilden dan geen antwoord sturen?
Met het oog op het beginsel van loyale samenwerking, is Nederland voorstander van een reactie binnen de genoemde termijn van drie maanden. Nederland heeft hier de afgelopen periode bij het Raadssecretariaat en het Voorzitterschap ook op aangedrongen. Gezien de complexiteit van de materie is dit echter niet mogelijk gebleken. Het rapport lijkt echter wel het effect teweeg te brengen dat bij meerdere lidstaten het besef is ontstaan dat er een bredere beleidsdiscussie over transparantie dient te worden gevoerd in Raadskader. Dit beschouwt het kabinet als een positieve ontwikkeling, waar op voortgebouwd moet worden. Zie hiertoe ook het verslag van de Raadswerkgroep Informatie van 26 april dat uw Kamer in het verslag van de Raad Algemene Zaken van 14 mei 2018 is toegegaan.2
Indien u niet kunt aangeven welke landen verhinderd hebben dat er een antwoord gestuurd wordt, deelt u dan de mening dat we ons in een kafkaëske situatie bevinden, waarin de Europees Ombudsman constateert dat de landen tegen het verdrag in hun eigen posities geheimhouden, documenten geheimhouden en dat wanneer ze daarop aangesproken worden, hun eigen posities geheimhouden en geen antwoord aan de Europees Ombudsman sturen?
Nee. Allereerst is het kabinet van mening dat een verplichting tot het openbaren van de posities van lidstaten uit het Europees recht noch uit de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie voortvloeit. Ten tweede komt er ook geen verplichting uit het Europees recht voort om alle documenten direct en actief toegankelijk te maken voor het publiek. Jurisprudentie en de Eurowobverordening stellen enkel vast dat er een ruimere toegang moet worden verleend aan wetgevingsdocumenten maar ook voor wetgevingsdocumenten zijn er uitzonderingen op grond waarvan niet hoeft te worden geopenbaard (zie o.a. overweging 6, artikel 2(4), artikel 12 Eurowob). Dit neemt niet weg dat het kabinet mogelijkheden ziet om de transparantie in de Raad op dit vlak te verbeteren, zie ook de kabinetsappreciatie van het rapport van de Europese Ombudsman.3 Het kabinet benadrukt dat de Europese Ombudsman nog een inhoudelijke reactie zal ontvangen vanuit de Raad (zie ook het antwoord op vraag4. Het rapport heeft, wat het kabinet betreft, juist geleid tot een positieve benadering van het onderwerp van transparantie in de Raad (zie ook het antwoord op vraag5. Er is immers tijdens de Raadswerkgroep Informatie van 26 april 2018 besloten om een substantiële en technische discussie te voeren over de aanbevelingen die de Europese Ombudsman in haar rapport doet.
Indien de Raad van de Europese Unie zich niet aan formele EU-wetgeving houdt, zijn de burgers dan wel gehouden zich aan formele EU-wetgeving te houden?
Er is geen sprake van overtreding van formele EU-wetgeving, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Bent u ervan de hoogte dat de Staten-Generaal, gesteund door 24 parlementen, een vergelijkbare brief gestuurd hebben aan de Raad, de Commissie en de Eurogroep? («Opening up closed doors», bijlage bij Kamerstuk 22 660, nr. 67.
Ja.
Kunt u aangeven wanneer deze brief en het rapport in welk gremium besproken zijn en wat de posities van de lidstaten waren ten aanzien van de vier aanbevelingen?
Het kabinet heeft de Kamer hierover mondeling en schriftelijk geïnformeerd, onder andere tijdens het Algemeen Overleg van 12 april 2018 en via het verslag van de bespreking van het rapport in de Raadswerkgroep Informatie.6 Om de Kamer tegemoet te komen is er tijdens het Algemeen Overleg aangeboden om een vertrouwelijke briefing te verzorgen ten aanzien van het COSAC-paper en het krachtenveld.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rekenkamer: OCW controleert slecht op cultuursubsidies’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rekenkamer: OCW controleert slecht op cultuursubsidies»?1
Ja. Overigens wordt in het bericht ten onrechte het beeld geschetst dat de daarin genoemde prestatie-eisen van toepassing waren op alle categorieën van culturele instellingen. Zo had de eis ten aanzien van openingstijden alleen betrekking op de sector musea.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat er in het verleden te makkelijk subsidie werd verstrekt aan culturele instellingen aangezien de vier prestatie-eisen niet worden nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De instellingen die in de periode 2013–2016 deel uit maakten van de landelijke culturele basisinfrastructuur, hebben in 2012 een uitvoerige aanvraagprocedure doorlopen, waarbij tal van aspecten, vastgelegd in wet- en regelgeving, zorgvuldig zijn gewogen. Door de Raad voor Cultuur is kritisch en nauwgezet getoetst of de plannen die de instellingen destijds hebben ingediend, inhoudelijk en financieel aan de gestelde eisen voldeden. Alle instellingen waaraan subsidie is verleend hebben plannen ingediend die door de Raad subsidiabel zijn bevonden. In hun plannen hebben de instellingen ambities neergelegd voor hun kernactiviteiten gedurende de jaren 2013–2016. Voor de uitvoering van die kernactiviteiten ontvingen zij middelen in de vorm van budgetfinanciering; bij de subsidieverlening is een bepaald lumpsumbedrag per jaar vastgesteld ten behoeve van de uitvoering van een zeer breed palet aan (deel)activiteiten die zijn opgenomen in het activiteitenplan. De prestaties waar in het aangehaalde bericht naar wordt verwezen, vormden slechts een onderdeel van het totaal aan ambities die door de instellingen zijn geformuleerd in hun plannen. De subsidie is dus nadrukkelijk niet alleen bedoeld voor het behalen van die specifieke prestaties maar voor het totaal aan voorgenomen activiteiten. Binnen het systeem van budgetfinanciering is het daarbij niet ongebruikelijk om in het kader van de subsidievaststelling tot op zekere hoogte toe te staan dat een lager niveau van prestaties op het ene vlak wordt gecompenseerd met hogere prestaties op een ander vlak, een en ander ter beoordeling door de subsidieverstrekker, die daartoe een discretionaire bevoegdheid bezit.
Deelt u de mening dat het niet meer dan logisch is dat subsidies die ten onrechte worden verstrekt vanwege het niet naleven van de vier prestatie-eisen, moeten worden teruggevorderd? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Rekenkamer is in zijn rapport niet tot het oordeel gekomen dat subsidies ten onrechte zijn verstrekt vanwege het niet naleven van prestatie-eisen. Meer subsidiemiddelen terugvorderen dan ik reeds heb gedaan in het kader van de vaststelling acht ik reeds om deze reden niet aan de orde.
Kunt u aangeven wat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft bewogen om alleen tot terugvordering van subsidie over te gaan indien bezoekersaantallen niet werden gehaald? Kunt u hierbij tevens aangeven waarom een wijziging van het terugvorderingsbeleid heeft plaatsgevonden zonder de Kamer hierover binnen het begrotingsjaar te informeren?
Om de volgende drie redenen is ervoor gekozen over te gaan tot terugvordering van subsidiegelden ingeval van het realiseren van minder reguliere bezoekers dan was voorgenomen:
Hiermee heeft geen wijziging plaatsgevonden van het terugvorderingsbeleid. Uit oogpunt van bestendig, transparant en voorzienbaar overheidsbeleid heeft mijn ministerie bij de vaststelling van de voor de periode 2013–2016 verleende subsidies zo veel mogelijk aangesloten bij eerder toegepaste sanctieprincipes.
Kunt u toezeggen dat nu en in de toekomst op alle vier de prestatie-eisen wordt getoetst en subsidies worden teruggevorderd indien instellingen hier niet aan voldoen?
Door in de verleningsbeschikking slechts enkele specifieke prestatie-ambities op te nemen als prestatie-eis, kan de indruk worden gewekt dat die prestaties belangrijker zijn dan de overige door de instelling zelf voorgenomen prestaties. Om die reden zijn de betreffende prestatie-eisen niet langer separaat opgenomen in de huidige subsidiebeschikkingen. Dat is (en was) subsidierechtelijk overigens ook niet noodzakelijk voor een rechtmatige subsidieverstrekking: de instellingen ontvangen de subsidie immers voor het verrichten van het totaal aan in de aanvraag beschreven activiteiten en daarmee samenhangende prestaties, en op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverstrekker overgaan tot lagere vaststelling, indien niet alle voorgenomen activiteiten zijn verricht. Dat wil overigens niet zeggen dat een subsidieverstrekker bij elke onderprestatie zonder meer over díént te gaan tot terugvordering. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord bij vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2017?
Ja
De museumtramlijn in Amsterdam |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De «oude beestjes» moeten wijken»?1
Ja
Deelt u de mening dat het buitengewoon spijtig en onwenselijk zou zijn als deze historische trams en de museumspoorlijn verloren zouden gaan?
Het verlies van historische trams en de museumspoorlijn zou uiteraard zeer spijtig zijn en ik hoop dan ook dat de Stichting Electrische Museumtramlijn Amsterdam (EMA) en de gemeente Amsterdam tot een passende oplossing komen.
Wat vindt u ervan dat het behoud van dit erfgoed afhankelijk is van een groep vrijwilligers? Deelt u de mening dat er ook een verantwoordelijkheid ligt bij de gemeente en de vervoerbedrijven om dit erfgoed voor latere generaties te behouden, zoals ook in Den Haag en Rotterdam gebeurt?
Veel van het cultureel erfgoed, of dat nu historische gebouwen zijn of, zoals in dit geval, historische trams, wordt met inzet van enthousiaste vrijwilligers in stand gehouden. Zij vormen vaak de schakel naar een breder publiek. Ik heb veel waardering voor vrijwilligers. Uiteraard spelen ook overheden een rol bij de zorg voor cultureel erfgoed. Een gemeente kan erfgoedbeleid voeren door bijvoorbeeld lokale (vrijwilligers)organisaties te ondersteunen of bepaald erfgoed te erkennen. Als het gaat om de rol van vervoerbedrijven ligt dat anders. Het gaat hierbij in de regel om op commerciële basis geschoeide bedrijven die uiteraard de vrijheid hebben om hun eigen inzet met betrekking tot het behoud van mobiel erfgoed te bepalen. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is er echter sprake van gemeentelijke vervoersbedrijven. Het is dan denkbaar dat de lokale overheid als eigenaar van deze bedrijven een rol speelt in het behoud van bijvoorbeeld historische trams. Het vervoerbedrijf in Amsterdam werkt ook samen met de EMA, zodat ook met historische trams op het stedelijk net kan worden gereden.
Vindt u het terecht dat de gemeente Amsterdam een solide beleids- en financieel meerjarenplan verlangt van de stichting Electrische Museumtramlijn Amsterdam, terwijl dit enkel een groep vrijwilligers is die zich belangeloos inzet om dit culturele erfgoed te beheren? Deelt u de mening dat de gemeente zelf alles op alles moet zetten om een oplossing te vinden?
Het gebied waar (een deel van) de tramlijn en de werkplaatsen zich bevinden, is bestemd tot woningbouwlocatie en ik kan mij goed voorstellen dat de gemeente Amsterdam hecht aan een visie op de toekomst van de historische tramlijn tegen deze achtergrond. Van de gemeente mag wel verwacht worden dat zij de EMA daarbij ondersteunt en geen onnodig zware eisen stelt. Een historische tramlijn, waarop bovendien met historisch Amsterdams materieel wordt gereden, kan ook een waardevolle bijdrage aan de kwaliteit en het bijzondere karakter van het plangebied (en daarbuiten) leveren. Het is aan de gemeente om dit aspect te betrekken bij de planvorming.
Welke mogelijkheden hebt u om te bevorderen dat de gemeenten Amsterdam (en Amstelveen) verantwoordelijkheid nemen om er werk van te maken dat de museumtramlijn behouden blijft, desnoods met een loods op een andere plek en/of aanpassingen aan de tramlijn?
Ik voer regulier overleg met de Stichting Mobiele Collectie Nederland (MCN), die zich als koepelorganisatie inzet voor instandhouding van het mobiele erfgoed, waaronder ook historische trams. Ik heb MCN gevraagd of EMA ondersteund kan worden bij het ontwikkelen van de gevraagde toekomstvisie met kennis op het gebied van museale activiteiten, exploitatie en organisatie. MCN heeft hier positief op gereageerd. Daarnaast kan mogelijk een beroep gedaan worden op de regeling «bijdrage mobiel erfgoed» bij het Mondriaan Fonds dat zowel projecten als ook haalbaarheidsonderzoek ondersteunt.
De gemeente heeft richting mijn departement aangegeven dat ze de afgelopen jaren een grote inspanning heeft geleverd om met de tramorganisaties tot een oplossing te komen, maar dat dit tot op heden nog niet tot een haalbaar plan heeft geleid. De gemeente is bereid om plannen voor de inpassing (of alternatieven) te bespreken, maar wacht eerst de uitkomst af van de beroepsprocedure bij de Raad van State die de tramorganisaties hebben aangespannen. Ik hoop dat de gemeente, EMA en de andere tramstichtingen, al dan niet met expertise van MCN, op één lijn kunnen komen zodat de museumlijn een plek kan krijgen in het nieuwe plangebied.
Deelt u de mening dat de bescherming van historische trams onder de reikwijdte van de Erfgoedwet valt? Welke mogelijkheden ziet u om (bijvoorbeeld via de extra middelen voor erfgoed die de komende jaren beschikbaar komen) steun te bieden, zodat dit prachtige erfgoed behouden blijft en de vrijwilligers die zich met hart en ziel hiervoor inzetten dit kunnen blijven doen?
Het mobiele erfgoed valt onder de definitie van cultureel erfgoed zoals deze is opgenomen in de Erfgoedwet. Het gaat in dit specifieke geval niet om cultureel erfgoed met een (rijks)beschermde status. De Erfgoedwet biedt op grond van artikel 3.16 de mogelijkheid aan gemeenten om invulling te geven aan de zorg voor cultureel erfgoed op gemeentelijk niveau.
Over de inzet van de extra middelen voor erfgoed uit het regeerakkoord zal ik de Kamer voor de zomer nader informeren. Daarbij zal ik onder meer nader ingaan op de extra middelen voor mobiel erfgoed die ik recent bekend heb gemaakt voor 2018 en zal ik ook nader ingaan op de waardering en versterking van de positie van vrijwilligers in het erfgoedveld.
Het sluiten van kinderafdelingen in de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het voorgenomen besluit van Treant Zorggroep om de klinische verloskundige en kindergeneeskundige zorg te concentreren in het Scheper Ziekenhuis in Emmen en de kinderafdelingen in de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal te sluiten?1 2
Ja.
Wat betekent de sluiting van deze afdelingen voor de zorgverlening aan zwangere vrouwen en kinderen in de regio’s Hoogeveen en Stadskanaal? Deelt u onze verwachting dat het aantal thuisbevallingen zal afnemen? Zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen voor de zorg aan zwangere vrouwen en kosten van de gezondheidszorg?
Tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen stuur ik ook een brief aan de Tweede Kamer met betrekking tot dit voorgenomen besluit van Treant. Daarin heb ik onder meer aangegeven dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ) de Raad van Bestuur van Treant heeft gevraagd om de IGJ te voorzien van een actuele, afgestemde en complete onderbouwing van het voorgenomen besluit om de perinatale zorg bij Treant te reorganiseren. De consequenties van dit voorgenomen besluit voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor zwangere vrouwen en kinderen, en de keuzevrijheid om thuis te bevallen dienen hier onderdeel van uit te maken. Voor meer informatie hierover verwijs ik graag naar de genoemde brief die ik heden naar de Tweede Kamer stuur. De financiële consequenties van de voorgenomen sluiting van deze afdelingen voor acute verloskunde en kindergeneeskunde zijn mij niet bekend.
In de brief heb ik ook aangegeven dat de bereikbaarheid van de acute verloskunde conform de 45 minuten-norm bij concentratie van de acute verloskunde van Treant op locatie Emmen is geborgd. De mogelijke consequenties voor de partijen in de keten, waaronder ook de ambulancezorg, zullen ook worden besproken in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Noord-Nederland, dat in dit kader een extra overleg met alle betrokken partijen heeft georganiseerd.
Wat zijn de consequenties voor de bereikbaarheid van overige zorg (naast kraamzorg) als gevolg van deze sluiting, onder andere met betrekking tot de aanrijtijden van ambulances?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het sluiten van de kinderafdelingen voor de toekomst van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal?
Dat is mij niet bekend. Treant heeft mij echter laten weten dat er op korte termijn aan het zorgaanbod in Hoogeveen en Stadskanaal, naast de voorgenomen sluiting van de afdelingen voor acute verloskunde en klinische kindergeneeskunde, niets verandert.
Omdat Treant steeds meer moeite ondervindt om voldoende artsen aan te trekken is Treant wel met partijen in gesprek over de toekomst van het ziekenhuis. In de concept regiovisie die Treant recent heeft gepubliceerd oppert Treant de mogelijkheid de acute, complexe en klinische zorg in de toekomst te concentreren in een interventiecentrum in het hart van de regio. De ziekenhuislocaties in Hoogeveen en Stadskanaal zouden zich in dat scenario toeleggen op poliklinische zorg, dagbehandeling en voor- en nazorg. In de komende maanden voert Treant gesprekken met betrokken stakeholders over deze concept regiovisie.
Wat zijn volgens u de onderliggende redenen voor de sluiting van de afdelingen in Hoogeveen en Stadskanaal? Klopt het dat de sluiting een gevolg is van een personeelstekort? Zo ja, wat zijn hiervan de achterliggende oorzaken?
In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven wat de argumenten van Treant zijn om het voorgenomen besluit te nemen om de acute verloskunde en kindergeneeskunde te concentreren op de locatie Emmen. Een tekort aan kinderartsen is voor Treant de belangrijkste beweegreden om tot het voorgenomen besluit te komen.
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea het besluit voorbarig noemt en de Treant Zorggroep dringend heeft verzocht de afdeling verloskunde in Stadskanaal en Hoogeveen niet te sluiten en het besluit in ieder geval uit te stellen?3
Ik wil mij niet mengen in een discussie tussen de zorgverzekeraar en zorgaanbieder. In de brief over het voorgenomen besluit van Treant die ik heden naar de Tweede Kamer stuur ben ik nader ingegaan op het proces met betrekking tot de besluitvorming van Treant. Ik heb daarbij aangegeven dat ik het belangrijk vind dat er een goed onderbouwd en goed afgestemd besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde van Treant komt, waarbij wordt voldaan aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn geborgd.
Bent u nog steeds van mening, zoals u schreef in uw brief van 6 december 2017, dat bij beslissingen die invloed hebben op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in een regio, sprake moet zijn van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen, waaronder ook de gemeenten en de inwoners uit de omgeving, betrokken moeten zijn? Zo ja, is hier volgens u sprake van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, gezien de reacties van de zorgverzekeraar en de betrokken gemeenten?4
Ja. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar mijn brief over dit onderwerp van heden aan de Tweede Kamer.
Wat is het verdere proces van de besluitvorming over het sluiten van de kinderafdelingen in Hoogeveen en Stadskanaal? Welke partijen worden hierbij betrokken?
In dit kader verwijs ik graag naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer waarin ik onder meer ben ingegaan op het proces dat Treant volgt om tot definitieve besluitvorming te komen, de vragen die de IGJ aan Treant heeft gesteld over het voorgenomen besluit en de acties die het ROAZ onderneemt.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er een goede zorginfrastructuur is in het noorden van het land? Zo ja, deelt u de mening dat met het sluiten van de kinderafdelingen in de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal deze zorginfrastructuur in gevaar komt?
Ik vind het zeker belangrijk dat er overal in Nederland sprake is van voldoende toegankelijke, kwalitatief goede en veilige zorg. Het zorgstelsel bevat daarvoor belangrijke randvoorwaarden. Zo moeten zorgverzekeraars er op basis van hun zorgplicht voor zorgen dat er voor hun verzekerden voldoende en tijdige zorg beschikbaar is, binnen een redelijke reisafstand. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet hier op toe. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer ben ik ingegaan op de acties die deze en andere partijen op dit moment ondernemen met betrekking tot het voorgenomen besluit van Treant. Doel daarvan is om ervoor te zorgen dat er een goed onderbouwd en goed afgestemd besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde komt, waarbij wordt voldaan aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn geborgd.
Asielzoekers in Weert |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het interview met de burgemeester van Weert, de heer Heijmans, over de problemen met asielzoekers?1
Ja.
Wat vindt u van de werkwijze van deze burgemeester, waarbij hij regelmatig overleg voert met de bewoners en open is over de problemen? Deelt u de mening dat dit kan helpen problemen te onderkennen en het draagvlak te vergroten?
Ik ben met u van mening dat het van groot belang is om als overheid transparant te zijn en de dialoog te voeren met belanghebbenden, ook juist over maatschappelijk onbehagen. Dit is essentieel voor het behoud en het vergroten van het draagvlak voor migratie en asielopvang. De werkwijze van de burgemeester van Weert vind ik een goed voorbeeld van hoe hier invulling aan kan worden gegeven.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) misstanden verzwijgt en ontevreden is over de openheid van de burgemeester van Weert? Deelt u de mening dat openheid van groot belang is?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 onderschrijf ik het belang van openheid en transparantie. Dit geldt ook voor het COA, in zowel contacten met de gemeente Weert als in algemene zin. Er is dus geenszins sprake van het verzwijgen van misstanden of ontevredenheid over de openheid van andere partijen, zoals de burgemeester van Weert.
Zijn er soortgelijke problemen in andere steden? Zo ja, hoe wordt daar gehandeld?
Zoals aangegeven in mijn brief over de aanpak van overlastgevende asielzoekers, die parallel met deze beantwoording aan uw Kamer is aangeboden, is er recent sprake van een toename van lokale signalen van overlast door asielzoekers. Ik verwijs voorts naar de inhoud van deze brief.
Klopt het dat er een tekort aan personeel was voor de begeleiding van de jeugd in Weert? Klopt het dat er pas extra personeel kwam nadat de burgemeester de landelijke pers opzocht in plaats van direct nadat er meer minderjarige asielzoekers kwamen? Hoe is dit mogelijk?
Er is geen sprake van een personeelstekort voor de begeleiding van alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv) in Weert of in andere amv-opvanglocaties.
Wel is het zo dat het COA hoge eisen stelt aan de medewerkers die deze begeleiding bieden. Amv zijn immers een bijzondere doelgroep in de opvang die om extra zorg en aandacht vragen. Hoewel deze kwaliteitseisen het soms moeilijker maken om geschikt personeel te vinden is er geen sprake van een tekort.
Naar aanleiding van een toename van het aantal amv in de opvang in Weert is er meer personeel bijgekomen, onafhankelijk van uitingen in de media hierover. Daarnaast is er in overleg met de burgermeester voor gekozen om extra beveiliging in te zetten.
Deelt u de mening dat personeelstekorten moeten worden opgelost zonder dat daar media-aandacht voor nodig is?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er personeelstekorten voor begeleiding van minderjarige asielzoekers in andere steden? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit oplossen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het COA vooral bezig is met het saneren van personeel en locaties, terwijl de Inlichtingen- en Naturalisatie Dienst (IND) bezig is met het juridisch zorgvuldig afwikkelen van procedures, waardoor er problemen ontstaan in asielzoekerscentra die nog wel gevuld zijn?
Het beeld dat COA vooral bezig is met het saneren van personeel en locaties doet geen recht aan de werkzaamheden van het COA en de betrokkenheid van de medewerkers. Dat beeld is als zodanig dan ook niet juist.
Het verband dat in de vraag vervolgens wordt gelegd is mij niet helder.
Waarom kunnen sommige overlast gevende asielzoekers niet overgeplaatst worden naar de Extra Begeleiding en Toezichtlocatie? Bent u bereid te realiseren dat ook niet-kansrijke asielzoekers die overlast geven, uit de normale azc’s geplaatst kunnen worden?
Ook niet-kansrijke asielzoekers die verblijven op een azc, zoals asielzoekers met een Dublin-claim die moeten worden overgedragen aan de verantwoordelijke EU- lidstaat, kunnen worden geplaatst in de extra begeleiding- en toezichtslocatie (ebtl). Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat plaatsing in de ebtl de terugkeer van die vreemdelingen die terug moeten naar het land van herkomst of een derde land niet mag frustreren. Dit wordt voorafgaand aan een plaatsing getoetst door de betrokken ketenpartners.
Vreemdelingen uit veilige landen waarvan de asielaanvraag versneld wordt afgedaan worden in beginsel niet in de ebtl geplaatst omdat het van belang is dat zij ter beschikking blijven van het asielproces in Ter Apel of Budel, zodat snel op hun aanvraag kan worden beslist.
Onderkent u dat het niet goed is voor het draagvlak ten aanzien van opvang van asielzoekers, als overlast gevende asielzoekers hun verblijf langdurig kunnen rekken? Wat onderneemt u, in lijn met mijn motie over gedwongen terugkeer2 teneinde ervoor te zorgen dat deze asielzoekers alsnog worden uitgezet?
Ik ben het met u eens dat het van belang is om, onder meer met het oog op het behoud van draagvlak voor de opvang van asielzoekers, die vreemdelingen die geen recht hebben op een verblijf in Nederland zo snel mogelijk te doen laten terugkeren, al dan niet gedwongen. Ik verwijs naar de integrale migratieagenda3 en de brief over overlastgevende asielzoekers, die ik parallel met deze beantwoording, aan uw Kamer heb gezonden, voor de inzet die ik samen met mijn collega’s van het kabinet pleeg om (gedwongen) terugkeer te intensiveren.
Het bericht ‘Ruim 600 euro 'afsluitboete' voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ruim 600 euro «afsluitboete» voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan deze bindende uitspraak van de Geschillencommissie Energie?
De Geschillencommissie Energie heeft in deze casus geoordeeld dat door de betreffende netbeheerder onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid te kunnen waarborgen. Deze uitspraak heeft geen generieke werking.
Over de eventuele gevolgen van deze uitspraak zal ik in overleg met de netbeheerders gaan, zie ook het antwoord op vraag 3.
Dit onderwerp wordt ook besproken bij de tafel Gebouwde Omgeving van het Klimaatakkoord.
Deelt u het oordeel van de Geschillencommissie dat verzegeling geen veiligheidsrisico’s oplevert? Zo nee, waarom niet?
De netbeheerder is conform artikel 10 van de Gaswet verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransportnet. De netbeheerders hebben eerder aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn geborgd is.
De Geschillencommissie Energie heeft in dit geval geoordeeld dat naar haar oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt is door de betreffende netbeheerder dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om deze veiligheid te kunnen waarborgen. Daarmee is het de commissie onvoldoende duidelijk geworden waarom bijvoorbeeld met het volledig drukloos maken van de leidingen het veiligheidsbeleid niet naar behoren kan worden gewaarborgd.
De gezamenlijke regionale netbeheerders zullen naar aanleiding van deze uitspraak kijken naar de noodzaak om de aansluiting te verwijderen en nader bezien of goedkopere oplossingen daadwerkelijk verantwoord zijn. Ik heb de netbeheerders gevraagd mij hierover spoedig te informeren.
Deelt u de mening dat door deze uitspraak de urgentie voor warmtenetten en elektrificatie nog hoger wordt en dat de nieuwe Warmtewet nu alweer door de praktijk wordt ingehaald? Zo nee, waarom niet?
Dat de urgentie van warmtenetten en elektrificatie in het bijzonder door deze uitspraak zou toenemen, zie ik niet direct, maar hun urgentie was wat mij betreft al onomstreden.
Ik ben overigens in overleg met net beheerders om de afsluitkosten zo laag mogelijk te houden.
Wat zou gezien deze uitspraak op dit moment uw oordeel zijn over de motie-Van Tongeren (Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 76) waarin de regering wordt verzocht er zorg voor te dragen dat personen die op eigen verzoek hun gasaansluiting willen laten afsluiten dit tegen een zo laag mogelijk tarief kunnen doen? Deelt u de mening dat het beter zou zijn geweest pro-actiever beleid ten aanzien hiervan te voeren waardoor de Geschillencommissie Energie hierover geen uitspraken had hoeven te doen?
Zoals de Geschillencommissie ook aangeeft, worden er noodzakelijke kosten veroorzaakt en mogen deze kosten in rekening gebracht worden aan de afnemers. Mijn inzet is dat afnemers geconfronteerd worden met zo laag mogelijke kosten en tarieven, zonder dat de veiligheid in het geding is. Ik begrijp dat huishoudens deze kosten als ontmoedigend ervaren. Om die reden vindt overleg plaats met de netbeheerders om deze afsluitkosten zo laag mogelijk te krijgen. De netbeheerders hebben toegezegd hieraan te gaan werken en met één uitvoeringssystematiek te komen.
Het is echter wel zo dat de kosten voor iedereen lager worden wanneer middels een wijkaanpak een gehele wijk in één keer van het gasnet afgaat.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de Wet voortgang energietransitie (Wet VET), waarin geen maatregelen zijn opgenomen om de afsluitkosten van gas te verlagen, in dit opzicht nu al achterhaald is? Zo ja, ziet u dit als een gemiste kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘ABN Amro wil klantdata gebruiken voor advertenties’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «ABN Amro wil klantdata gebruiken voor advertenties»?1
Ja.
Welke regels gelden er met betrekking tot het aanbieden van gepersonaliseerde advertenties in huishoudboekjesapps van banken? Gelden voor deze apps andere regels dan voor het internetbankieren zelf? Zo ja, waarom bestaat hier verschil tussen? Denkt u dat consumenten dit onderscheid ook maken?
Als een klant gebruik maakt van een digitaal huishoudboekje of internetbankieren van een bank dan worden daar door de bank de persoonsgegevens van de klant voor gebruikt. Op het gebruik (en andere verwerking) van persoonsgegevens is sinds 25 mei 2018 de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. De AVG stelt strenge eisen aan de verwerking van persoonsgegevens, waaronder de eis dat gegevens niet voor een ander doel gebruikt mogen worden dan waarvoor de betrokkene toestemming heeft gegeven of – zoals in dit geval – nodig is voor het uitvoeren van de overeenkomst, namelijk die voor het gebruik van het digitale huishoudboekje of internetbankieren. In beginsel is op grond van de AVG geen aparte toestemming nodig van de klant voor het gebruik van klantgegevens voor direct marketing door de bank zelf ten behoeve van eigen, bestaande klanten.2 De bank moet echter wel bij ieder bericht een makkelijke, gratis afmeldmogelijkheid bieden. Als de bank de gegevens van de klant ook wil gebruiken voor direct marketing in de vorm van het sturen van gepersonaliseerde advertenties van derden dan is daarvoor afzonderlijk toestemming nodig van de klant. Deze advertenties zijn alleen toegestaan als de klant deze afzonderlijke toestemming heeft gegeven en als ook aan de overige voorwaarden van de AVG wordt voldaan, zoals het voldoende beveiligen van de persoonsgegevens.
Wat voor soort advertenties zal ABN AMRO tonen? Gaat het hier alleen om «goedbedoelde» tips, zoals een negatief saldo compenseren met spaargeld, of gaat het ook om advertenties voor bijvoorbeeld persoonlijke leningen of hypotheken?
Volgens bij ABN Amro hierover ingewonnen informatie is ABN Amro voornemens om gebruikers van hun digitale huishoudboekje (Grip-app) suggesties te doen voor relevante ABN Amro producten en diensten. Daarbij kan volgens ABN Amro gedacht worden aan de suggestie om «automatisch-sparen» te activeren of om te gaan beleggen. Dit sluit volgens ABN Amro aan bij hetgeen banken nu ook al doen via andere kanalen, zoals post en e-mail. Volgens ABN Amro worden nu geen individuele klantdata met externe partijen voor het plaatsen van advertenties (wat overigens zonder toestemming van de klant niet mogelijk is) gedeeld, maar wordt wel gekeken naar ontwikkelingen op dit gebied binnen het doel van de Grip-app, te weten financieel inzicht en overzicht.
Op welke wijze worden consumenten op de hoogte gesteld van het feit dat hun persoonlijke bankgegevens worden gebruikt voor commerciële doeleinden? Denkt u dat consumenten daadwerkelijk de informatie tot zich hebben genomen waaruit dit blijkt?
Volgens ABN Amro worden gebruikers tijdens het aanmeldproces voor de Grip-app geïnformeerd over de privacyverklaring en kan de gebruiker op elk moment aangeven dat hij geen persoonlijke suggesties van ABN Amro (meer) wil ontvangen. Het is van belang dat dit op een makkelijke en effectieve wijze wordt gedaan. De bank is verantwoordelijk voor goede informatieverstrekking richting de klant, zodat klanten daadwerkelijk de informatie tot zich nemen. De Autoriteit persoonsgegevens (AP) ziet toe op de naleving van de informatieverplichtingen uit de AVG en kan bij niet-naleving daarvan hoge boetes opleggen.
Gezien huishoudboekjesapps een handig hulpmiddel voor consumenten zijn om hun persoonlijke financiën te beheersen, wat vindt u ervan dat deze gevoelige informatie nu wordt gebruikt voor commerciële doeleinden?
Digitale huishoudboekjes kunnen een nuttig doel dienen als het gaat om het verschaffen van beter inzicht in- en overzicht van de financiële huishouding van zowel consumenten als bedrijven. Online diensten voor een digitaal huishoudboekje, waarbij een of meer betaalrekeningen van de gebruiker bij een of meer andere betaaldienstverleners betrokken zijn worden in de herziene richtlijn betaaldiensten (PSD2) gereguleerd en aangemerkt als betaaldiensten, te weten rekeninginformatiediensten. Vanaf de inwerkingtreding van de wetgeving ter implementatie van PSD2 is voor het verlenen van rekeninginformatiediensten een vergunning nodig van De Nederlandsche Bank (DNB). Banken kunnen deze diensten verlenen op basis van hun bankvergunning. Ook na inwerkingtreding van de implementatiewetgeving hebben banken geen aparte vergunning nodig voor het verlenen van rekeninginformatiediensten. Er gelden voorwaarden voor het gebruik van klantgegevens, afkomstig van digitale huishoudboekjes of internetbankieren, voor commerciële doelen. Zo moet de gebruiker goed geïnformeerd worden over de doelen waarvoor zijn gegevens worden gebruikt, moet hij hiervoor vrijelijk toestemming hebben gegeven, moet hij deze toestemming eenvoudig kunnen intrekken en moet ook overigens aan alle voorwaarden van de AVG worden voldaan. Het is daarbij van essentieel belang dat klanten ook daadwerkelijk begrijpen waar zij precies toestemming voor geven. Het uitgangspunt van «surprise minimalisation» is hierbij van belang. Klanten mogen niet worden verrast door gebruik van hun gegevens voor commerciële doelen. Ik verwijs in dit verband naar de Europese werkgroep van toezichthouders op gegevensbescherming die een document heeft uitgebracht met richtlijnen waaraan het geven en intrekken van toestemming moet voldoen.3
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat persoonlijke bankgegevens, die zijn verkregen uit de nutsfunctie van banken, worden gebruikt voor gepersonaliseerde advertenties, zeker als dat advertenties van derden zijn?
Ik begrijp en deel de zorgen over het gebruik van persoonlijke bankgegevens van klanten voor commerciële doelen, zoals advertenties. Met deze gegevens moet zeer zorgvuldig worden omgegaan. Ik deel echter niet de mening dat dergelijk gebruik van persoonsgegevens op voorhand altijd onwenselijk is. Gebruik van persoonlijke bankgegevens voor commerciële doelen kan ook voordelen bieden voor de klant. Daarbij kan gedacht worden aan op de klant toegesneden aanbiedingen voor producten of diensten. Voor de voorwaarden die hiervoor gelden verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 5.
Bent u bereid het in de initiatiefnota over de financiële sector en big data van de leden Nijboer en Oosenbrug voorgestelde verbod op het delen van gegevens die uit hoofde van de nutsfunctie van banken zijn verkregen alsnog over te nemen? Zo nee, waarom niet?2
Gezien de redenen die ik reeds uiteen heb gezet in mijn brief van 9 februari 20185 zie ik geen aanleiding het voorstel voor een dergelijk verbod over te nemen.
Heeft u de indruk, nu ABN AMRO sluipenderwijs meer gegevens wil commercialiseren, dat banken na de crisis meer aan het klantenbelang zijn gaan denken? Deelt u de observatie dat banken de lessen van de crisis te lijken vergeten, en steeds minder aan hun klanten en de samenleving te lijken denken en deelt u de constatering dat de sector wel weer denkt aan het commercialiseren van privacygevoelige informatie en hogere beloningen?
Ik deel de indruk dat banken zich de afgelopen jaren meer zijn gaan richten op het gebruik van persoonsgegevens van hun klanten voor commerciële doelen. Banken verschillen hierin niet van veel andere bedrijven in andere sectoren, die gebruik maken van de toegenomen digitalisering van producten en diensten. Dit volgt een, naar mijn indruk, meer algemene trend dat het commerciële belang van persoonsgegevens toeneemt. Gebruik van klantgegevens voor commerciële doelen is een ontwikkeling die ook veel kansen biedt voor nieuwe innovatieve producten en diensten, ook voor banken en klanten. Daarbij moet voorop staan dat de bescherming van persoonsgegevens – en daarmee de zorg voor klanten en samenleving – goed gewaarborgd is. Daarvoor biedt de AVG het algemene juridische kader, waaraan ook banken zich moeten houden. Doen zij dat niet, dan kan de AP, die toeziet op de naleving van de AVG, hoge boetes opleggen.
Vertrouwen in de sector is essentieel. Er zijn verschillende positieve signalen, zowel vanuit de sector als door regelgeving. Tegelijkertijd is er nog een lange weg te gaan. De sector heeft weliswaar serieuze stappen gezet in het kader van cultuurverandering en het herwinnen van vertrouwen, onder meer met de introductie van de bankierseed of -belofte, maar het is evident dat er nog veel moet gebeuren. Het is primair de verantwoordelijkheid van de sector zelf om hiermee aan de slag te gaan. De gewenste cultuur en vertrouwen kunnen niet met regelgeving alleen bevorderd worden. Integendeel, een gezonde cultuur moet juist komen vanuit de sector zelf.
De strijd tegen corruptie in Oekraïne |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «NABU’s future uncertain amid Kholodnytsky scandal»?1
Ja
Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat het Oekraïense anti-corruptie bureau NABU, in opdracht van de Procureur-Generaal, de heer Lutsenko, afluisterapparatuur heeft geplaatst in het kantoor van het hoofd van de Oekraïense anti-corruptie aanklager (SAPO)?
Het nationale Oekraïense anti-corruptie bureau (NABU) beschikte over aanwijzingen dat de speciale anti-corruptie aanklager (SAPO) mogelijk betrokken zou zijn bij het illegaal delen van vertrouwelijke informatie. In overleg met de Procureur Generaal is om die reden afluisterapparatuur geïnstalleerd in het kantoor van SAPO. Ik beschik niet over voldoende informatie om een oordeel te vellen over deze maatregel.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen in het licht van de voortdurende druk op de Oekraïense anti-corruptie instellingen? Welke risico’s ziet u? Deelt u de mening dat deze situatie de samenwerking tussen NABU en SAPO kan schaden?
De Oekraïense anti-corruptie instellingen zijn onvoldoende onafhankelijk en functioneren mede daarom beneden verwachting. Het nationale anti-corruptie bureau NABU is hierop een positieve uitzondering. De uitdaging is vooral dat de door NABU voorgelegde corruptiezaken ook door rechtbanken in behandeling worden genomen. Juist daarom benadrukt de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, het belang van het zo spoedig mogelijk instellen van een speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie.
Herinnert u zich uw antwoorden van 30 januari 2018 op Kamervragen van de leden Groothuizen en Sjoerdsma?2
Ja
Op welke manier heeft u bovengenoemde ontwikkelingen aan de orde gesteld in uw bilaterale contacten met Oekraïne?
Nederland benadrukt via bilaterale, Europese en multilaterale kanalen het belang van versterking van corruptiebestrijding in Oekraïne en blijft dit doen. Zo heb ik tijdens de RBZ op 19 maart jl. en in een gesprek met de Oekraïense Minister van Buitenlandse Zaken Klimkin, voorafgaand aan de RBZ, het belang benadrukt van voortgang met (anti-corruptie) hervormingen in Oekraïne (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1851).
Op welke manier heeft u bovengenoemde ontwikkelingen in multilateraal verband aan de orde gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u ondernemen om schade aan Oekraïense anticorruptie-instellingen te voorkomen? In hoeverre betrekt u deze ontwikkelingen bij de gesprekken over het voorstel van de Europese Commissie voor het toekennen van Macro Financiële Assistentie aan Oekraïne?
Het is in eerste instantie aan de Oekraïense regering zelf om schade aan de anti-corruptie instellingen te voorkomen.
In gesprekken over het vierde EU-Macro Financiële Assistentieprogramma zet Nederland in op scherpe voorwaarden op het gebied van rechtsstatelijkheid en anti-corruptie. Dit wordt breed gesteund door andere lidstaten.
Verder blijft mijn inzet zoals in de beantwoording van uw eerdere vragen uiteen is gezet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2048)
Herinnert u zich uw steun voor een onafhankelijk anticorruptie rechtbank in Oekraïne? Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot de oprichting van een dergelijke rechtbank? In hoeverre betrekt u deze ontwikkelingen bij de gesprekken over het voorstel van de Europese Commissie voor het toekennen van Macro Financiële Assistentie aan Oekraïne?
Ja, zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2481.
1 maart jl. is het wetsvoorstel voor een speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie door het Oekraïense parlement in eerste lezing aangenomen. Dat voorstel is volgens de internationale gemeenschap niet conform de aanbevelingen van de Venetië Commissie. Dat betekent dat het voorstel voor stemming in tweede lezing door het parlement moet worden geamendeerd. Die stemming is voorzien voor de tweede helft van juni.
Het uitkeren van macro financiële steun vanuit de EU is onder andere gekoppeld aan voldoende voortgang ten aanzien van het steunprogramma van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Versterking van anti-corruptie maatregelen is een belangrijke conditionaliteit onder het lopende programma vanuit het IMF.
Momenteel vinden er gesprekken plaats over de afronding van de vierde voortgangsrapportage onder het IMF-programma. De belangrijkste voorwaarde voor het afronden daarvan is het wetsvoorstel rondom het speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie.
Verstoorde verhoudingen in de top van het Openbaar Ministerie |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Verhouding in top OM verstoord»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de hoofdofficier van justitie van Rotterdam en de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket een liefdesrelatie hebben gehad? Zo ja, hoe lang en op welke manier heeft deze relatie hun integriteit en hun werkzaamheden voor het openbaar ministerie (OM) op ongeoorloofde wijze beïnvloed?
Het College van procureurs-generaal heeft mij meegedeeld naar aanleiding van de berichtgeving opdracht te hebben gegeven tot het uitvoeren van een breed onafhankelijk onderzoek.2 Ik heb het College daarop laten weten dat ik dit een verstandige beslissing vind.
Het OM heeft aangegeven dat het doel van dit onderzoek onder meer zal zijn om de feitelijke gang van zaken te achterhalen rond de benoeming van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Rotterdam in 2014. Het OM heeft tevens aangegeven dat de commissie in ieder geval onderzoekt of er voor 2014 aanwijzingen waren die duidden op het bestaan van een relatie tussen Van Nimwegen als procureur-generaal en Bloos die sinds 2011 hoofdofficier is, alsmede de wijze waarop het College is omgegaan met meldingen over die relatie tot voorjaar 2016, toen de voorzitter van het College door Van Nimwegen op de hoogte is gesteld van hun relatie.
De commissie heeft de ruimte om ook andere onderzoeksvragen binnen haar onderzoek mee te nemen. De commissie is reeds gevormd en het onderzoek is op 4 juni jl. van start gegaan.
Ik heb er vertrouwen in dat deze zaak zorgvuldig wordt onderzocht. Het is van belang nu eerst de resultaten van het onderzoek af te wachten, alvorens in te gaan op aspecten die het onderzoeksveld van de commissie raken. Ik zal de Kamer informeren zodra de resultaten van het onafhankelijk onderzoek bekend zijn.
Klopt het dat deze relatie in strijd met de Gedragscode Integriteit Rijk is verzwegen?
Deze punten kan de commissie in haar onderzoek betrekken. Om die reden zal ik daarop nu niet nader inhoudelijk in gaan.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat het van groot belang is dat de integriteit binnen de overheid goed geborgd wordt, dus ook binnen het OM. De Gedragscode Integriteit Rijk geeft een kader voor integer handelen en geldt voor alle rijksambtenaren. Het Bureau Integriteit OM (hierna: BI-OM) is het landelijk expertisecentrum van het OM met een adviserende, stimulerende en beheersende rol op het gebied van integriteit. Het BI-OM fungeert als vraagbaak en sparringpartner voor de OM-onderdelen, stimuleert bewustwording en communicatie rondom integriteit en houdt centraal zicht op aantallen integriteitschendingen en de wijze van afhandeling daarvan.
Hoe zou u de vertrouwenscrisis binnen het OM omschrijven die dientengevolge is ontstaan? Hoe beoordeelt u dat?
Wat is de reden dat de heer Van Nimwegen uit het college van procureurs-generaal is gezet en is overgeplaatst naar Rotterdam?
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal dat het een eigenstandige beslissing van het College is geweest om de heer Van Nimwegen over te plaatsen?
Was het risico bij de overplaatsing niet groot dat dit opnieuw zou leiden tot integriteitsschendingen als beiden deel zouden gaan uitmaken van de Groepsraad? Zo nee, waarom niet?
Welke mogelijkheden ziet u om het vertrouwen te herstellen en het onveilige gevoel binnen het OM, althans de Groepsraad, weg te nemen?
Ik realiseer mij dat de berichtgeving tot onrust kan hebben geleid bij medewerkers van het OM. In zijn algemeenheid acht ik het voor het goed functioneren van de Groepsraad van belang dat klaarheid wordt gebracht in deze kwestie. Ik vind het daarom verstandig dat het College opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van het onafhankelijke onderzoek.
Klopt het dat portefeuillehouder integriteit binnen het OM binnen de OM-top geen gehoor vindt over mogelijke zorgen voor integriteitsschendingen? Zo nee, wat is er gedaan met haar aanbevelingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, zodat de portefeuillehouder zijn werk (in de toekomst) goed kan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het aantal migranten dat wordt opgesloten in onmenselijke Libische detentiecentra sterk is toegenomen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aantal gevangenen in Libische detentiecentra sterk toegenomen»?1
Ja.
Acht u het acceptabel dat het aantal migranten dat vanaf de Middellandse Zee is teruggestuurd en opgesloten in onmenselijke Libische detentiecentra, hard is gestegen in plaats van gedaald? Zo nee, waarom blijft u de training en ondersteuning van de Libische kustwacht, die deze pushbacks uitvoert, dan steunen?
De situatie in Libië blijft zorgelijk en de erbarmelijke omstandigheden waarin sommige migranten worden vastgehouden zijn hiervan een voorbeeld.
Het aantal mensen dat vastzit in Libische detentiecentra is de laatste tijd gestegen, maar is nog steeds aanzienlijk lager dan afgelopen november. Destijds zaten ruim 20.000 migranten vast, nu spreekt Amnesty Int. over 7.000 migranten. De stijging zou het gevolg zijn van toegenomen activiteiten van de Libische kustwacht op zee.
Zoals eerder richting uw Kamer benadrukt2, voert de Libische kustwacht een aantal wettelijke taken uit zoals het redden van migranten op zee en het tegengaan van mensensmokkel. Daarmee is er geen sprake van «pushbacks».
Om ervoor te zorgen dat de kustwacht deze taken zo goed mogelijk uit kan voeren ondersteunt Nederland de maritieme missie EUNAVFOR MED Sophia, waarbij trainingen worden verzorgd waarbij ook aandacht wordt besteed aan het naleven van mensenrechten. Bovendien is er een EU-monitoringsmechanisme opgericht om te zorgen dat de kustwacht wordt gemonitord, waarbij Nederland in Europees verband aandacht blijft vragen voor het versterken en verbeteren van de effectiviteit van het mechanisme.3
Doordat IOM en UNHCR ook aanwezig zijn wanneer drenkelingen aan wal worden gebracht, neemt het internationale toezicht op de Libische kustwacht toe.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het Forensisch Instituut van de London University blijkt dat Italië de Libische kustwacht aanstuurt om deze pushbacks uit te voeren?2 Acht u dit in lijn met het recht van de Europese Unie (EU)? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om bilateraal of in EU-verband de Italiaanse regering hier op aan te spreken?
Er is voor zover bekend geen sprake van aansturing door Italië van de Libische kustwacht. Er vindt evident wel afstemming plaats tussen de Italiaanse en de Libische kustwacht bijvoorbeeld in het geval dat er nog geen schip in de buurt is van een gesignaleerde boot met drenkelingen om een reddingsoperatie uit te voeren en de verantwoordelijkheid daarvoor gedetermineerd moet worden. De reddingsoperaties van Libische kustwachtschepen worden gecoördineerd door Libische officieren. Van hen wordt verwacht dat zij mensenrechten respecteren tijdens de reddingsoperaties. Dit is ook onderdeel van de training van de Libische kustwacht die onder andere plaatsvindt binnen het mandaat van de EU-missie EUNAVFOR MED Sophia. Binnen deze zelfde missie wordt het monitoringsmechanisme versterkt. Ook daarbuiten worden aanvullende maatregelen getroffen om de monitoring te versterken. Doordat IOM en UNHCR ook aanwezig zijn wanneer drenkelingen aan wal worden gebracht, neemt het internationale toezicht op de Libische kustwacht toe.
De Libische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de behandeling van migranten en vluchtelingen op het grondgebied van Libië. De Europese Unie richt haar steun vooral op een betere behandeling van vluchtelingen en migranten in Libië door onder andere lokale gemeenten te ondersteunen om de dienstverlening te verbeteren. Verdere Europese steun is vooral gericht op het verbeteren van de omstandigheden in de detentiecentra en het bevorderen van de werkzaamheden van IOM en UNHCR. In het kader van de bredere aanpak in Libië, ondersteunt de EU projecten en initiatieven die zich richten op het stabiliseren van het land en het vinden van een oplossing Libië via onder andere capaciteitsopbouw van lokale overheden, het bij elkaar brengen van de strijdende partijen in Libië onder leiding van de VN en het faciliteren van veiligheidsdialogen. Deze inspanningen zijn vooral gericht op het verbeteren van de algemene situatie in Libië en in het bijzonder die van vluchtelingen en kwetsbare migranten. De suggestie dat de EU daarmee zou doen aan «refoulement met volmacht» deel ik dan ook niet.
De Europese en internationale regelgeving scheppen het juridisch kader voor de mogelijkheid om internationale bescherming in de EU aan te vragen en maken daarnaast de individuele behandeling van asielaanvragen mogelijk. Het is primair aan de Europese Commissie om toe te zien op de toepassing van het EU-acquis. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten aanleiding ziet om deze landen hierop aan te spreken, verwacht het kabinet dat de Commissie dit zal doen.
Bent u bereid de Europese Commissie te verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de betrokkenheid van de Italiaanse regering bij mogelijke schendingen van het EU-recht, in het bijzonder het in de Terugkeerrichtlijn verankerde beginsel van non-refoulement? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat heeft de regering gedaan sinds de uitspraak van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat er zo snel mogelijk een einde moet komen aan de onmenselijke detentiecentra in Libië, om dit doel te bereiken?3 Hoe is vormgegeven aan haar uitspraak dat mensen die niet vanuit de detentiecentra naar het land van herkomst terug kunnen worden geleid, een vluchtelingenstatus moeten krijgen en vervolgens worden hervestigd?
Graag verwijs ik u naar de brief van 25 apirl jl. n.a.v. het verzoek van het lid Jasper van Dijk, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 29 maart 2018, over het sluiten van detentiecentra in Libië (tweede Kamerkenmerk 2018Z07854).
Nederland dringt al geruime tijd zowel in bilateraal als in multilateraal verband bij de Libische autoriteiten aan op het verbeteren van de opvang en toegang tot detentiecentra, het sluiten van detentiecentra, het aanpakken van straffeloosheid en het bevorderen van vrijwillige terugkeer naar herkomstlanden. Dat heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking recent nog gedaan tijdens haar bezoek aan Tripoli, net als de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gesprek met de Libische Minister van Buitenlandse Zaken, dhr. Siyala, op 6 februari jl. te Rome.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld6, zet het kabinet zich in om samen met de AU, EU en VN de situatie in de centra te verbeteren, waaronder het bevorderen van de toegang tot medische zorg en voedselvoorziening. Het uiteindelijke doel is deze detentiecentra te sluiten en te komen tot alternatieve ontvangst- en transit centra. Daar heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, Frederica Mogherini, ook al eerder voor gepleit. Sinds het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn weer vier detentiecentra gesloten. Ook zijn de bouwwerkzaamheden in de open faciliteit van UNHCR in Tripoli hervat. Het zal nog wel enkele maanden duren voor deze operationeel is. In eerste instantie zullen er 160 kwetsbare vluchtelingen worden gehuisvest. De capaciteit voor opvang wordt later uitgebreid tot 1.000 mensen. Vooral kwetsbare vluchtelingen zouden in het vervolg dan rechtstreeks vanuit het disembarkation point worden overgebracht naar dit nieuwe centrum in plaats van naar een detentiecentrum. Maar voortgang blijft moeizaam gezien de complexe situatie in het land.
Welke stappen gaat u nog zetten om op korte termijn een einde te maken aan de onmenselijke detentiecentra in Libië? Vanaf welk moment verwacht u dit resultaat bereikt te hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 22 mei 2018?
Ja.
Het bericht dat een zonnebedrijf zich schuldig zou maken aan dubieuze grondtransacties |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage «Grondspeculatie verpakt als groene belegging», waarin blijkt dat het zonnebedrijf Powerfield zich schuldig zou maken aan dubieuze grondtransacties?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de beschuldigingen aan het adres van betreffend bedrijf, dat zij zich schuldig gemaakt zouden hebben aan agressieve grondspeculatie en dubieuze miljoenentransacties? Deelt u de mening dat dit bedrijf op zijn minst de schijn tegen heeft?
Het is niet aan mij te oordelen over grondspeculatie. Het is ook niet aan mij om te beoordelen of dit bedrijf transparant te werk gaat, of deze agressief of dubieus zijn en zo ja, of deze strafrechtelijk dan wel bestuursrechtelijk moeten worden vervolgd.
Ten aanzien van de transparantie begrijp ik van de AFM dat dit afhankelijk is van welke informatie aan beleggers is meegedeeld en wat de gemiddelde belegger op basis van die informatie daaruit kon afleiden. Hierbij is ook van belang welke informatie essentieel was om een geïnformeerd besluit te nemen over de aankoop van deze specifieke effecten. Het is aan de AFM om te beoordelen of in dit geval nader onderzoek naar de handelwijze van dit bedrijf met betrekking tot de verstrekte informatie aan beleggers, nodig is.
De vraag of er sprake is van strafbare feiten, is evenmin door mij te beantwoorden. Bij een vermoeden van strafbare feiten kan aangifte worden gedaan bij de politie.
Kunt u toelichten op welke gronden de miljoenensubsidies zijn verstrekt? Is deze subsidie niet bedoeld voor de aanleg van zonnepanelen in plaats van voor het opkopen van grond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle projecten voor de productie van hernieuwbare energie kunnen meedingen naar subsidiebudget in de SDE+. Op de vaststelling van maximale subsidietarieven ben ik uitgebreid ingegaan in mijn brief over de stimulering van duurzame energieproductie 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 277) en mijn antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 31 239, nr. 278) hierover. Ik heb daarbij aangegeven dat het maximale subsidietarief in de SDE+, het zogeheten basisbedrag, wordt vastgesteld aan de hand van generieke uitgangspunten per technologie. De grondvergoeding is één van de vele componenten die leiden tot een basisbedrag in de SDE+.
De grondvergoeding is alleen van belang voor zon- en wind projecten. Ten aanzien van de grondvergoeding voor windenergie op land wordt gestuurd op een jaarlijkse verlaging van deze component in de berekening van het basisbedrag, ongeacht de werkelijke grondvergoedingen. Ten aanzien van de grondvergoeding voor zonne-energie op land is voor de voorjaarsronde 2018 de aanname gedaan van € 2.500 per hectare. Vanaf de najaarsronde 2018 heb ik het uitgangspunt meegegeven om géén grondvergoedingen voor zonne-energie te betrekken bij de advisering van de maximale subsidietarieven. Om meer inzicht te krijgen in grondvergoedingen voor hernieuwbare energie, is besloten een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) in te stellen. De Minister van Financiën heeft uw Kamer hierover op 5 februari 2018 geïnformeerd (bijlage bij Kamerstuk 34 775, nr. 80).
De SDE+-subsidie wordt alleen uitgekeerd als er daadwerkelijk duurzame energie wordt geproduceerd. Deze wordt bovendien uitgekeerd naar rato van de productie.
Is bekend of het beoogde zonnepark ook daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden? Zo nee, wat is het gevolg voor de al verstrekte subsidies? Kunt u dit ook aangeven voor de andere zonneparkprojecten van dit bedrijf?
Er is altijd een kans dat een project met een SDE+-subsidiebeschikking geen doorgang vindt. Omdat de SDE+-subsidie pas wordt uitbetaald per opgewekte eenheid energie, ontvangt een project dat niet wordt gerealiseerd geen SDE+-subsidie. Wanneer een project niet doorgaat, blijven deze middelen via de begrotingsreserve beschikbaar voor alternatieve projecten.
Wat betekent het voor de hernieuwbare energiedoelen dat de helft van de bedrijven die wel subsidie hebben ontvangen niet tot realisatie van de beoogde zonneparken zijn gekomen? Wat betekent dit voor toekomstige zonneprojecten die nu mogelijk naast de subsidiepot vissen?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, is het niet waar dat bedrijven SDE+-subsidie ontvangen indien een project niet wordt gerealiseerd. Deze middelen blijven beschikbaar voor vervangende projecten. Bij de vormgeving van de SDE+ en de (half)jaarlijkse openstellingsbudgetten om tot het doelbereik van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% hernieuwbare energie in 2023 te komen, wordt rekening gehouden met uitval en vertraging van beschikte projecten. Op 21 maart 2018 heb ik uw Kamer een stand van zaken met betrekking tot de SDE+ gestuurd (bijlage bij Kamerstuk 31 239, nr. 283).
Hoe oordeelt u over het feit dat het bedrijf niet transparant is naar de beleggers in het park? Is er sprake van misleiding? In hoeverre is er sprake van strafbare feiten? Wordt er overgegaan tot het instellen van een onderzoek naar de handelwijze van dit bedrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort bedrijven de energietransitie meer kwaad dan goed doen? Hoe gaat u tegen dit soort uitwassen optreden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit verhaal duidelijk maakt dat de energietransitie niet in veilige handen is wanneer deze aan de markt wordt gelaten en beter af is in publieke handen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een succesvolle energietransitie vereist goede samenwerking tussen private en publieke partijen. In deze samenwerking is het aan de overheid om heldere en stimulerende kaders te stellen waarmee het voor private partijen interessant is om in projecten te investeren. Dat doe ik met de SDE+. Het ontwikkelen van projecten die meedingen naar de SDE+ op private gronden kan beter aan marktpartijen worden gelaten.
Zij kunnen geprikkeld worden om de kosten van de energietransitie zo laag mogelijk te houden, zodat de meeste CO2-reductie met het minste geld kan worden bereikt, en zo het draagvlak voor de energietransitie behouden wordt.
Het bericht 'Utrecht stemt in met verkoop monumentale woningen door Stadsherstel Midden Nederland' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Utrecht stemt in met verkoop monumentale woningen door Stadsherstel Midden Nederland»?1
Ja.
Onder welke voorwaarden vindt de verkoop van deze monumentale woningen plaats? Hoe zijn deze voorwaarden tot stand gekomen?
De voorwaarden zijn opgenomen bij de raadsbrief van de gemeente Utrecht, welke op 14 juni in de commissie stad en ruimte in de gemeente Utrecht is behandeld.
De gemeente Utrecht heeft uitgebreide voorwaarden gesteld voor de verkoop van de monumentale woningen van Stadsherstel Midden Nederland, gespecificeerd naar adres. De kern van de voorwaarden die de gemeente Utrecht stelt, is dat de woningen de eerste 10 jaar niet mogen worden verkocht. Daarnaast is bepaald welke woningen in het sociale, in het midden en in het vrije huursegment mogen worden verhuurd.
De voorwaarden zijn tot stand gekomen in overleg tussen de gemeente Utrecht, Mitros en Stadsherstel Midden Nederland.
In hoeverre is de verhuur van monumentale woningen een DAEB-activiteit (Diensten van Algemeen Economisch Belang)? Volgt uit de Woningwet dat verkoop van monumentale panden noodzakelijk is of is dit louter een lokale afweging?
De verhuur van monumentale woningen kan zowel een DAEB- als een niet-DAEB activiteit zijn. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor de verhuur van reguliere woningen. In de situatie van Stadsherstel Midden Nederland behoorden alle woningen tot de niet-DAEB-activiteiten, omdat deze zijn ondergebracht in een aparte entiteit. Aparte entiteiten horen tot de niet-DAEB-activiteiten van een corporatie.
Voor monumentale panden gelden in de Woningwet geen andere bepalingen dan voor reguliere woningen. Zo is in de Woningwet is niet opgenomen dat monumentale woningen moeten worden verkocht, noch dat het beheer van monumentale woningen een specifieke kerntaak is van woningcorporaties. De afweging of de woningcorporatie specifieke monumentale woningen zal verkopen wordt door de corporatie gemaakt in afstemming met lokale partijen, net als de afweging die de corporatie maakt om reguliere woningen te vervreemden.
Bent u het ermee eens dat er in een stad met jarenlange wachtlijsten juist meer in plaats van minder sociale huurwoningen bij moeten komen?
De beoordeling of de verkoop van sociale huurwoningen passend is, is lokaal belegd. In het kader van de prestatieafspraken bepalen corporaties in overleg met gemeenten en huurdersorganisaties welke ontwikkelingen ten aanzien van de sociale woningvoorraad zij wenselijk achten. Daarbij geldt dat de verkoop van woningen kansen biedt voor de nieuwbouw van goedkopere, bij de doelgroep passende woningen, hetgeen per saldo ten goede kan komen aan de sociale woningvoorraad.
De verkoop van de portefeuille van Stadsherstel Midden Nederland omvat 225 woningen. Deze woningen staan grotendeels in de binnenstad van Utrecht. Lokaal is geoordeeld dat de verkoop van deze portefeuille passend is. De verkoopopbrengsten van de portefeuille zullen, zo is aangegeven door partijen, worden ingezet voor investering in en uitbreiding van de sociale huurvoorraad.
Wat zijn de gevolgen voor de huurders die in de verkochte panden wonen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat zij niet worden geconfronteerd met torenhoge huurstijgingen, slecht onderhoud of anderszins aantasting van hun rechten? Kunnen zij er bovendien voor kiezen op de plaats waar zij wonen te kunnen blijven wonen of worden ze verdreven naar andere wijken?
De huurders krijgen een andere verhuurder. Aan het huurcontract zelf verandert niets. Artikel 7:226 BW bepaalt dat overdracht van een verhuurde zaak geen einde maakt aan de huurovereenkomst. De koper treedt tegenover de huurder in al die rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke verhuurder die onmiddellijk verband houden met het doen hebben van het gebruik van de woning tegen een door de huurder te betalen prijs.
Ten aanzien van woningen met een gereguleerd huurcontract geldt bovendien dat deze zijn gebonden aan huurprijsbescherming. In de voorwaarden die de gemeente Utrecht, stelt is daarbij als extra zekerheid bedongen dat lopende huurcontracten vanzelfsprekend worden gerespecteerd. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over welke van de verkochte woningen in de toekomst tot het gereguleerde huursegment, danwel middehuursegment, danwel vrije huursegment mogen behoren. Daarbij geldt dat ook voor het middenhuursegment voorwaarden (onder andere over de huurprijsstijging) zijn meegegeven. Voor de woningen met een reeds geliberaliseerde huurcontract bestemd voor het vrije huursegment geldt de huurprijsbescherming niet.
Wat betekent de verkoop voor de diversiteit in de stad Utrecht? Zorgt deze verkoop ervoor dat in sommige wijken straks geen plaats meer is voor mensen met een lager inkomen?
Zie vraag 4.
Aansluiting en planning van duurzame energie projecten met betrekking tot elektriciteitsnetwerken en beschermen natuur, landschap en vruchtbare landbouwgrond |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «8 maanden wachten met nieuwbouw door capaciteitsproblemen Alliander», het bericht «Waarschuwing: geen nieuwe zonneparken, het net kan het niet aan» en het bericht «Overbelasting van stroomsector brengt digitale koppositie Nederland in gevaar»?1 23
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken welke termijn wordt gehanteerd voor de aansluiting van duurzame energieprojecten van kleinere (kleiner dan 10 megawatt) en grotere omvang en voor de aansluiting van grote afnemers?
De Elektriciteitswet 1998 bepaalt dat een netbeheerder aansluitingen binnen een redelijke termijn moet realiseren. Voor aansluitingen tot 10 MVA geldt dat de redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer de gevraagde aansluiting niet is gerealiseerd binnen 18 weken. Voor aansluitingen vanaf 10 MVA stelt de wet geen maximum aan de duur van de redelijke termijn. Wat een redelijke termijn voor die aansluitingen is, wordt daarom van geval tot geval beoordeeld.
Voor de aansluiting van een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit of een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling geldt dat de redelijke termijn is verstreken als de aansluiting niet is gerealiseerd binnen 18 weken, tenzij de netbeheerder dit niet in redelijkheid kan worden verweten. Hierbij is geen juridisch onderscheid tussen een aansluiting van minder of meer dan 10 MVA. Daarbij is echter wel een hardheidsclausule opgenomen, omdat het kan voorkomen dat externe factoren de netbeheerder belemmeren om een dergelijke aansluiting binnen de termijn van 18 weken te realiseren.
In hoeverre worden deze termijnen overschreden, in welke regio’s en waarom?
Voor aansluitingen op het laagspannings- en middenspanningsnet is er geen uniforme vastlegging van overschrijdingen van de termijnen. De ACM is in overleg met de netbeheerders een onderzoek gestart om te komen tot een voor dit doel geschikte rapportage. In zijn algemeenheid kan wel worden vastgesteld dat de termijn van 18 weken voor het aansluiten van klanten in de praktijk steeds vaker wordt overschreden. Hier zijn meerdere redenen voor te noemen:
In complexe situaties kan de doorlooptijd oplopen tot meer dan een jaar, bijvoorbeeld als er een nieuw onderstation moet worden gebouwd.
In zijn algemeenheid zijn er geen specifieke regio’s aan te wijzen waar de termijn van 18 weken niet wordt gehaald. In de beantwoording van de vragen van het lid Moorlag ben ik ingegaan op de situatie in Groningen en Drenthe4. Voor Friesland geldt grosso modo hetzelfde.
Voor aansluitingen op het hoogspanningsnet geldt dat de aansluittermijnen die contractueel worden overeengekomen tussen TenneT en degene die om een aansluiting op het landelijk hoogspanningsnet vraagt, doorgaans worden gehaald. De doorlooptijden van de aanbesteding, de gunning, de bouw, het testen van de aansluiting en de inbedrijfstelling tellen op tot 18 tot 24 maanden vanaf het moment dat de realisatieovereenkomst is ondertekend.
Wat is de wettelijke sanctie wanneer netbeheerders niet binnen de wettelijke termijnen een aansluiting op het net realiseren? Hoe vaak worden deze sancties opgelegd?
Als de wettelijke termijn voor een aansluiting niet wordt gehaald, kan de ACM de netbeheerder een boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de overtreder. De exacte hoogte van een boete bepaalt de ACM op basis van de Boetebeleidsregels ACM, die is vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Daarnaast kan de ACM een bindende aanwijzing geven of een last onder dwangsom opleggen om de wettelijke termijn te handhaven. Deze sancties zijn tot op heden niet opgelegd.
Is bekend in hoeveel gevallen meer tijd nodig is vanwege capaciteitstekort bij de landelijke of regionale netbeheerder?
Generiek is deze vraag moeilijk te beantwoorden, omdat dit afhangt van de situatie. Wel merken de netbeheerders op dat er een sterke toename zichtbaar is van klantaanvragen. Op veel plekken in het elektriciteitsnet is nog voldoende capaciteit beschikbaar. Wanneer een aansluiting wordt gevraagd van 10 MVA of meer, dan zoeken de betrokken netbeheerders naar een geschikte plaats in het net met voldoende capaciteit.
Is bekend in hoeveel gevallen voor de aanleg van duurzame energieprojecten en de inpassing van grote afnemers netverzwaring nodig is bij gerealiseerde en aangevraagde aansluitingen?
Nee, dit is niet bekend. Het is netbeheerders niet toegestaan bij aansluitingen onderscheid te maken tussen aansluitingen ten behoeve van duurzame en van niet-duurzame energie. Bovendien is het niet realistisch om een netverzwaring aan een bepaalde aansluiting toe te rekenen, omdat het net onderling sterk vermaasd is.
Is er een overzicht van de doorlooptijden voor aansluitingen bij de verschillende netbeheerders? Zo nee, bent u bereid hierover meer inzicht te verkrijgen?
Op dit moment is een dergelijk overzicht er nog niet. De ACM doet onderzoek en is hierover met de netbeheerders in overleg.
In hoeverre leiden vertragingen van het aansluiten van elektriciteitsproducenten tot het niet halen van de doelen van het energieakkoord 2020?
Voor het aansluiten van windmolens op land voorzie ik geen problemen voor 2020. Met betrekking tot grootschalige zonPV is de inschatting dat het merendeel van de zonneparken geen hinder zal ondervinden. In overleg met TenneT en regionale netbeheerders houd ik de vinger aan de pols.
Hoe voorkomt u maatschappelijke kosten, zoals netverzwaringen, bij het stimuleren van duurzame energieprojecten?
Netbeheerders hebben enerzijds de plicht om iedereen van een aansluiting te voorzien en de gewenste elektriciteit te transporteren. Anderzijds worden zij zodanig gereguleerd dat zij alleen investeren in netverzwaringen indien dat efficiënt is en deze ook worden gebruikt. Netverzwaringen zijn daarom normaliter verantwoorde en doelmatige maatschappelijke kosten. Investeringsplannen van netbeheerders worden elke twee jaar vastgesteld en geactualiseerd. Het overleg met betrokkenen over die plannen kan door netbeheerders worden benut om de juiste afwegingen te maken over de nut en noodzaak van netuitbreidingen.
Is het mogelijk dat netbeheerders inzichtelijk maken waar er voldoende ruimte en vraag is op het net voor duurzame energieprojecten zodat netverzwaringen en dure aansluitingen voorkomen kunnen worden?
Ik zal de netbeheerders vragen om bij de totstandkoming van hun investeringsplannen inzichtelijk te maken waar en hoeveel ruimte er nog op het net zit.
In hoeverre bestaat er samenwerking tussen netbeheerders en decentrale overheden over het inplannen van duurzame energieprojecten zodat duurzame energieprojecten tijdig en tegen de laagste maatschappelijke kosten aangesloten kunnen worden?
Netbeheerders en provinciale en lokale overheden – die zelf aandeelhouders zijn van de netbeheerders – werken samen om de planologie van dergelijke projecten te onderkennen en met elkaar af te stemmen. Deze samenwerking heeft echter nog geen structureel karakter. In het Interbestuurlijk Programma (IBP) is tussen de rijksoverheid en de decentrale overheden afgesproken dat er in het kader van het Klimaatakkoord er regionale energie- en klimaatstrategieën komen. Bij het uitwerken van deze regionale strategieën kan ook de samenwerking tussen netbeheerders en decentrale overheden verder vorm worden gegeven.
Kunt u aangeven of er landelijke afspraken zijn over de vorm en inhoud van regionale energie- en klimaatstrategieën die nu ontwikkeld worden door decentrale overheden? In hoeverre kunnen deze strategieën een formele status krijgen of vertaald worden in omgevingsvisies en plannen?
In het IBP is afgesproken dat overheden op basis van landsdekkende regionale energie- en klimaatstrategieën (RES) bestuurlijke keuzes vastleggen voor ten minste de periode tot 2030 in omgevingsvisies op nationaal, regionaal en lokaal niveau en op omgevingsplannen. Momenteel wordt in het kader van het Klimaatakkoord gewerkt aan de concrete invulling van de RES. De trajecten van de nationale omgevingsvisie (NOVI) en het Klimaatakkoord worden zoveel mogelijk gesynchroniseerd.
Ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat in het beleid voor duurzame energie in de regionale energie- en klimaatstrategieën en in de omgevingsvisies rekening gehouden wordt met de beschikbaarheid van het elektriciteitsnet, zodat netverzwaringen voorkomen kunnen worden of tijdig kunnen plaatsvinden? In hoeverre krijgen de regionale energie- en klimaatstrategieën een plek in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)?
Een van de achterliggende doelen van de RES is dat hiermee een integraal ruimtelijk beeld voor de elektriciteitsvoorziening ontstaat op regionaal niveau. Het is dus juist de bedoeling dat in de RES de beschikbaarheid van het net wordt meegenomen en vice versa dat netbeheerders in hun investeringsplannen gebruik kunnen maken van de RES. De netbeheerders zullen hierin een actieve rol moeten vervullen. Dit hebben ze ook gedaan bij de vijf pilots over regionale energiestrategieën die in 2017 zijn uitgevoerd.
Wanneer de NOVI in 2019 gereed is, zijn de RES nog in ontwikkeling. De NOVI wordt opgesteld onder regie van het Rijk, in samenwerking met de decentrale overheden. Zoals in het Interbestuurlijk Programma is afgesproken, wordt aan de NOVI een bestuursakkoord gekoppeld met actiegerichte afspraken over de realisatie van de opgaven en de aansluiting tussen NOVI, Provinciale Omgevingsvisies (POVI) en Gemeentelijke Omgevingsvisies (GOVI). De inhoudelijke afspraken die in het kader van de NOVI worden gemaakt, zullen in de RES worden uitgewerkt. Daarom is het van belang dat de NOVI werkelijk wordt gedragen door alle overheden.
Het opstellen van de RES gebeurt onder regie van de medeoverheden, in samenwerking met het Rijk en tal van actoren zoals netbeheerders. De RES vinden hun uitwerking in de provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies en -plannen. Momenteel wordt de wijze waarop RES en verdere uitwerking van de NOVI samenhangen nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat het behoud van natuur- en landschap en vruchtbare landbouwgrond geborgd moet zijn, ook ten aanzien van de energietransitie, en dat hiervoor afstemming nodig is tussen decentrale overheden (aanvullende vraag naar aanleiding van de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Dik-Faber)3?
In het kader van het Klimaatakkoord wordt tussen onder meer het Rijk en de decentrale overheden invulling gegeven aan de nieuwe doelstellingen voor de energietransitie die aansluiten bij de klimaatopgave van het kabinet. Hierbij is ook aandacht voor de inpassing van de extra vraag naar ruimte die dit met zich mee brengt. Een zorgvuldige afweging van de verschillende doelen en belangen, waaronder die van landbouw, natuur en landschap, is hierbij van belang. Dit is ook binnen de NOVI een belangrijk onderwerp. Verder verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Nijboer6.
Ziet u mogelijkheden om ter bescherming van natuur- en landschap en vruchtbare landbouwgrond als doelstelling voor de fysieke leefomgeving regels te stellen voor zonne-energie projecten op grond van artikel 2.24 juncto artikel 2.28 Omgevingswet?
Zoals ook eerder gesteld7, vind ik het van belang dat we in Nederland zorgvuldig omgaan met goede landbouwgronden en dat dat wordt betrokken bij de ruimtelijke afwegingen voor zonne-energieprojecten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij gemeenten en provincies. In beginsel zijn regionale afwegingskaders, de provinciale omgevingsvisies en de nog op te stellen RES hiervoor de ruimtelijke instrumenten. Indien er aanleiding voor is, biedt onder andere de NOVI, die op dit moment ontwikkeld wordt, hiervoor een afwegingskader op nationaal niveau. Daarmee is het stellen van nadere eisen op grond van de nog in te voeren Omgevingswet een vraag die nu niet speelt.
Het bericht ‘Mkb kan uitzondering op nieuwe strenge privacywet wel vergeten’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Mkb kan uitzondering op nieuwe strenge privacywet wel vergeten»?1
Ja.
Welke inschatting heeft u van de kosten voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) om bijtijds aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) te voldoen?
In het artikel wordt een onderzoek uit 2013 genoemd waarin de kosten van de AVG voor het Nederlandse bedrijfsleven op 1,1 miljard euro worden ingeschat. De werkelijke kosten en tijdsinzet zullen per bedrijf verschillen. Een onderneming die reeds voldeed aan de (inmiddels ingetrokken) Wet Bescherming Persoonsgegevens, zal met minder tijd en kosten aan de AVG kunnen voldoen dan een ondernemer die te maken had (of heeft) met achterstallig onderhoud. Hoewel de AVG een registerplicht voor verwerkingen introduceert, bestond de eis om uitdrukkelijke omschrijvingen van verwerkingen van persoonsgegevens bij te houden bijvoorbeeld al sinds 2001.
Kunt u tegemoetkomen aan de zorgen onder veel mkb'ers over de vaagheid van diverse normen onder de AVG, met name de registerplicht en de vraag welke dataopslag wel en welke niet onder de AVG valt? Zo ja, kunt u dat dan op zo kort mogelijke termijn doen?
Aan deze zorgen is mijns inziens al voldoende tegemoet gekomen. De rijksoverheid heeft namelijk een aantal hulpmiddelen beschikbaar gesteld om ondernemers te helpen bij het voldoen aan de vereisten uit de AVG. Naast de Handleiding Algemene Verordening Gegevensbescherming heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid, met medewerking van VNO-NCW en MKB-Nederland, de brochure «De Algemene verordening gegevensbescherming: wat betekent deze Europese wet voor jou als ondernemer?» gepubliceerd. In deze specifiek op de ondernemer gerichte handreiking worden de belangrijkste begrippen uit de AVG verduidelijkt en een overzicht gegeven van de stappen die gezet moeten worden om aan de AVG te voldoen.
De Autoriteit Persoonsgegevens geeft op de website https://hulpbijprivacy.nl/ informatie en hulpmiddelen voor ondernemers. Voorts geeft een deel van de brancheverenigingen voorlichting en hulpmiddelen om te voldoen aan de AVG.
De registerplicht (Artikel 30 AVG) geldt voor alle structurele verwerkingen zoals een klantenbestand en de personeelsadministratie. Er is sprake van een uitzondering voor incidentele verwerkingen met een laag risico, bijvoorbeeld het verwerken van gegevens ten behoeve van een bedrijfsuitje, of als er geen bijzondere categorieën persoonsgegevens, zoals gezondheidsgegevens of strafrechtelijke gegevens, worden verwerkt door ondernemingen met minder dan 250 medewerkers. De regel is dus dat een register moet worden bijgehouden en de uitzonderingen daarop zijn beperkt. Overigens, de registerplicht uit de AVG komt in de plaats van de huidige meldingsplicht uit de Wbp en is dus niet nieuw.
Hoe heeft de Autoriteit Persoonsgegevens gereageerd op het door u aangekondigde gesprek naar aanleiding van de motie-Koopmans c.s. over hulpvaardige handhaving (Kamerstuk 34 851, nr.18)?
De motie Koopmans c.s. over hulpvaardige handhaving roept op tot het uitdrukkelijk onder de aandacht brengen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) van het belang van voorlichting en wetsuitleg, met name waar het de kleinere spelers betreft. Hieraan is uitvoering gegeven. Voorts is dit thema meermalen onderwerp van bespreking geweest met de Kamer, meest recentelijk bij de beantwoording van de mondelinge vragen van lid Van Dam naar aanleiding van de publicatie in het FD van 25 mei jl.
De AP is een onafhankelijke toezichthouder die zelf haar toezichtskeuzes maakt. De AP heeft op 25 mei 2018 haar toezichtskader uitgebracht. De AP heeft ervoor gekozen om de komende twee jaar in haar toezicht de focus te leggen op de naleving van de verantwoordingsplicht door organisaties door het doen van onderzoeken en het geven van voorlichting. Zo heeft de AP aangekondigd te zullen gaan controleren of de organisaties die verplicht zijn een functionaris voor gegevensbescherming aan te stellen, zoals overheden en zorginstellingen, op 25 mei 2018 zo’n functionaris hebben. Andere aandachtspunten in het toezicht zijn de beveiliging en verwerking van gegevens, de niet gemelde datalekken en de handel in persoonsgegevens.
De AP heeft verder laten weten dat de AVG voor iedereen geldt, ook voor het mkb, maar dat zij vanuit het oogpunt van redelijkheid niet direct zal langsgaan bij de mkb-er «op de hoek», tenzij sprake is evidente overtredingen en/of een klacht over dat bedrijf. Daarnaast heeft de AP veel aandacht voor het geven van voorlichting. Zo heeft de AP een voorlichtingscampagne gevoerd, ruim 100 presentaties over de AVG gegeven en biedt zij veel informatie en instrumenten voor diverse doelgroepen op haar website aan waarmee zij organisaties helpt de AVG na te leven.
Om de AP de ruimte te geven om naleving af te dwingen zonder een boete op te leggen, is in de Uitvoeringswet AVG het instrument last onder dwangsom toegevoegd aan het arsenaal van sancties die de AP kan opleggen. Een sanctie wordt voorkomen als een organisatie binnen de gestelde termijn kan aantonen dat zij aan de eisen van de AVG voldoet. Sanctionering is voor de AP geen doel op zich, het belangrijkste is dat overeenstemming wordt bereikt.
Het bericht ‘Gedetineerde ontsnapt tijdens vervoer naar andere gevangenis in Grave’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gedetineerde ontsnapt tijdens vervoer naar andere gevangenis in Grave»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze gevangene heeft kunnen ontsnappen tijdens het vervoer?
Dit betreft een individuele casus die nog in onderzoek is. Ik kan hier geen uitspraken over doen.
Klopt het dat deze gedetineerde niet geboeid was? Zo ja, waarom niet?
De betreffende gedetineerde was niet geboeid. Artikel 7 van de Politiewet 2012 geeft de politie de bevoegdheid om «vrijheidsbeperkende middelen» te gebruiken indien het beoogde doel niet op een andere manier kan worden bereikt. Hetzelfde artikel voegt daar echter aan toe dat het gebruik van deze bevoegdheid gematigd dient te zijn en in verhouding dient te staan tot het beoogde doel. Deze bevoegdheid tot het gebruik van vrijheidsbenemende middelen is ten aanzien van het gebruik van handboeien verder uitgewerkt in de Ambtsinstructie Politie. Deze bepaling biedt een mogelijkheid voor het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen, maar geen verplichting, waarbij het daadwerkelijke gebruik afhankelijk is van feiten en omstandigheden. De (politie)ambtenaar dient te bepalen of er sprake is van gevaar voor ontvluchting of voor de veiligheid van personen. Dit gevaar kan slechts gelegen zijn in «de persoon» (diens gedrag/uitlatingen/ervaringen in het verleden) of in de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden.
Dit leidt ertoe dat gevangenen niet standaard mogen worden geboeid. De wet schrijft voor dat er een belangenafweging gemaakt wordt, voordat boeien worden gebruikt. De huidige wettelijke kaders laten in enkele gevallen geen ruimte om verdachten gedurende het transport te boeien.
Indien een verdachte wordt geboeid tijdens het transport zonder dat hier een aanleiding voor bestaat zoals omschreven de Ambtsinstructie, kan een verdachte aanvoeren dat er vormen verzuimd zijn in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Dit vormverzuim kan ertoe leiden dat de rechtbank bij een veroordeling een lagere straf oplegt. Ik acht dit niet wenselijk.
Hoe kunt u zo naïef zijn om gevangenen die vervoerd worden niet standaard te laten boeien?
Zie antwoord vraag 3.
Beseft u dat het nooit mogelijk is vooraf in te schatten of een gedetineerde vluchtgevaarlijk is, en dat alleen al om die reden standaard alle gedetineerden die vervoerd worden geboeid zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid alle kosten die gemaakt worden om deze ontsnapte gevangene op te sporen op hem te verhalen?
Kosten voor opsporing worden niet verhaald op de verdachte. Handhaving van de rechtsorde is immers een kerntaak van de overheid. Als er moet worden opgetreden, zal de overheid dit uit de algemene middelen blijven betalen, ook om eigenrichting te voorkomen. Het kabinet Rutte I heeft een verkenning uitgevoerd naar het doorberekenen van kosten voor politieoptreden. Zoals gesteld in de begroting 2014 is de overheid primair verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid.2 Van doorberekening van politiekosten kan in die gevallen dan ook geen sprake zijn. In het licht van het vorenstaande is het toenmalige kabinet niet over gegaan tot wetgeving inhoudende doorbelasting van politiekosten en worden kosten van optreden door de politie niet bij de burger in rekening gebracht. Dit standpunt is niet gewijzigd.
Het bericht 'Ze vermoordde haar man toen hij haar verkrachtte. Nu krijgt Noura (19) de doodstraf' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekent met het bericht «Ze vermoordde haar man toen hij haar verkrachtte. Nu krijgt Noura (19) de doodstraf»?1
Ja.
Wat gaat u doen met de huidige feiten, die stellen dat Noura, een meisje van 19 jaar oud, de doodstraf krijgt nadat zij gedwongen werd om met haar neef te trouwen en vervolgens haar man heeft neergestoken omdat hij haar voor de tweede keer wilde verkrachten?
De feiten zoals onder vraag 2 en 3 gesteld zijn ter plaatse door de ambassade nagegaan en lijken een getrouwe weergave te zijn van wat er is gebeurd. Het is nu aan de rechter om in hoger beroep te bepalen of er sprake was van seksueel misbruik en zelfverdediging en daar vervolgens rekening mee te houden bij het bepalen van een nieuwe straf.
Wat Noura is overkomen is afschuwelijk. Het Kabinet leeft mee met deze jonge vrouw en alle andere meisjes en vrouwen die wereldwijd in een soortgelijke positie terecht zijn gekomen.
Zie verder onder de antwoorden bij vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat Noura slachtoffer is geworden van seksueel misbruik en dat zij handelde uit zelfverdediging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Noura een nieuw proces verdient waarin de verzachtende omstandigheden omtrent haar gedwongen huwelijk en seksueel misbruik worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het hoger beroep nog in behandeling. Nederland volgt deze zaak zichtbaar en nauwgezet.
Heeft u reeds contact opgenomen met uw Sudanese ambtsgenoot om hem op deze gebeurtenis aan te spreken en hem te verzoeken het vonnis nietig te verklaren? Zo nee, op welke termijn gaat u dat doen?
Op mijn verzoek heeft mijn Directeur Generaal Politieke Zaken een indringend gesprek gevoerd met de Soedanese ambassadeur in Nederland om opheldering te vragen over deze kwestie en de grote zorg uit te spreken over de gang van zaken, omdat Nederland tegen de doodstraf is en omdat Nederland zich internationaal actief inzet tegen kindhuwelijken, gedwongen huwelijken en geweld tegen vrouwen.
Daarnaast heeft Nederland de kwestie samen met de EU en Zwitserland (mede namens overige EU lidstaten en Noorwegen) aangekaart bij de Soedanese autoriteiten. De in Soedan aanwezige EU-lidstaten, Zwitserland en Noorwegen hebben tevens een gemeenschappelijke verklaring over de kwestie uitgegeven waarin grote zorgen over deze zaak werden uitgesproken.
Voorts onderhoudt de Nederlandse ambassade in Khartoem nauwe contacten met lokale mensenrechten- en vrouwenorganisaties over deze kwestie.
Een verzoek om het vonnis nietig te verklaren is niet aan de orde, omdat het hoger beroep momenteel nog in behandeling is. Gedurende het hoger beroep zal Nederland aandacht blijven vragen voor de zaak van Noura, zowel in bilaterale contacten met de Soedanese autoriteiten, als in EU-verband. Nadat duidelijk is geworden welke uitspraak de rechter in hoger beroep heeft gedaan, zal het Kabinet bezien welke vervolgstappen nodig en mogelijk zijn.
Bent u bereid om op korte termijn andere concrete maatregelen te treffen om te voorkomen dat de doodstraf wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Zie antwoord vraag 5.