Schimmelhuizen in de Meerdervoortbuurt, Zwijndrecht |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in de Meerdervoortbuurt in Zwijndrecht die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Woonkracht 10 niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u beried op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen in Kronenburg, Arnhem |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in Kronenburg in Arnhem die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties Volkshuisvesting Arnhem en Vivare niets of niet voldoende doen aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laten en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
De pretoetredingssteun van de Europese Unie aan Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg op 24 januari 2018 over onder andere de uitbreiding van de Europese Unie toezegde om bij de Europese Commissie te gaan informeren naar de besteding van pretoetredingssteun aan Turkije? (Kamerstuk 23 987, nr. 215)
Ja.
Wanneer heeft het kabinet zich tot de Europese Commissie gewend met de uitstaande vragen en wanneer heeft de Europese Commissie een antwoord gestuurd?
Nederland voert een voortdurende dialoog met de Commissie over de pretoetredingssteun aan Turkije. Het kabinet heeft zich met onderstaande specifieke vragen op 22 maart jl. tot de Commissie gewend. De antwoorden van de Commissie werden op 23 maart jl. ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel pretoetredingssteun Turkije in elk van de jaren 2014–2020 ontvangen heeft (cq gaat ontvangen) en het bedrag per jaar uitsplitsen naar deelterreinen?
De (indicatieve) programmering voor de jaren 2014–2020 is vastgelegd in het Indicative Strategy Paper for Turkey uit augustus 2014 (voor bedragen zie tabel op p. 46).1 De financiering voor 2017 werd op verzoek van de Raad aangepast. Het jaarprogramma werd met ongeveer 50% gekort en geheroriënteerd naar fundamentele rechten en het maatschappelijk middenveld. Het beheer van EUR 18 miljoen voor projecten voor organisaties uit het maatschappelijk middenveld werd door de Commissie overgenomen van de Turkse autoriteiten. Tot slot werden de meerjarenprogramma’s voor 2014–2017 met ongeveer 30% gekort. De programma’s zijn beschikbaar op de website van de Commissie.2
De Commissie werkt momenteel aan aangepaste Indicative Strategy Papers 2018–2020 voor alle IPA-begunstigden. Deze zullen later in het jaar worden voorgelegd aan de lidstaten, waarna de Commissie de programmering voor 2018 uitwerkt. In het licht van de achteruitgang op het gebied van de rechtsstaat en fundamentele rechten, alsmede de lage absorptiecapaciteit van Turkije, zullen de allocaties voor 2018–2020 significant worden verlaagd en verder worden geheroriënteerd naar het maatschappelijk middenveld, democratie en de rechtsstaat.
Kunt u aangeven hoeveel uitgegeven is aan «a. Reforms in preparation for Union membership» onderverdeeld in «Democracy and governance» en «Rule of law and fundamental rights» in elk van de jaren 2014 tot en met 2020?
Bovengenoemde tabel geeft aan dat in 2014 werd voorzien dat EUR 956,5 miljoen zou worden besteed aan «Democracy and governance» en EUR 624,9 miljoen aan «Rule of law and fundamental rights» in deze periode. De Commissie verwacht dat, zodra de herziening van het Indicative Strategy Paper is voltooid, deze bedragen naar beneden worden bijgesteld. Het kabinet deelt deze verwachting.
Kunt u aangeven hoeveel geld er in 2017 en 2018 uitgegeven is/wordt en hoeveel van dat geld aan de Turkse regering overgemaakt wordt?
De programmering voor 2017 is beschikbaar op de website van de Commissie.3 Deze bestaat uit een jaarprogramma van EUR 123 miljoen, een programma gericht op het maatschappelijk middenveld en media van EUR 18 miljoen en meerjarenprogramma’s op de thema’s werkgelegenheid, onderwijs en sociaal beleid (EUR 68,9 miljoen), transport (EUR 10 miljoen), concurrentievermogen en innovatie (EUR 58 miljoen), en milieu en klimaat (EUR 84,6 miljoen). De programmering is daarmee met EUR 362,5 miljoen fors lager dan de voor 2017 gealloceerde EUR 636,4 miljoen.
Het jaarprogramma bestaat uit twee componenten. De co-financiering van Turkse deelname aan Unieprogramma’s en agentschappen zoals Horizon 2020 en Erasmus+ bedraagt EUR 110 miljoen. Het aandeel van de Turkse overheid zelf bedraagt EUR 189,9 miljoen. De steun aan fundamentele rechten van EUR 13 miljoen wordt besteed via rechtstreekse subsidie aan de UNDP en Raad van Europa. Daarnaast wordt technische assistentie geboden aan Turkse ministeries.
De fondsen voor het maatschappelijk middenveld en media worden zonder tussenkomst van de Turkse overheid besteed. De meerjarenprogramma’s worden gezien de thema’s logischerwijs voor een groot deel uitgevoerd door de Turkse overheid. De fondsen worden daarbij besteed via indirect management door Turkse ministeries. In reactie op Nederlandse vragen aan de Commissie bij goedkeuring van deze programma’s heeft de Commissie benadrukt dat de EU delegatie in Ankara nauw toeziet op de uitvoering van projecten.
De Commissie werkt de programmering voor 2018 momenteel nog uit.
Bent u bekend met het feit dat uw ambtsvoorganger in de Tweede Kamer zei dat de Europese Unie speciale eenheden in gevangenissen financierde waar kinderen konden verblijven wiens moeder gevangen genomen was: «Feit is dat jonge kinderen op dit moment gewoon bij de ouders in de gevangenis zitten. Wat gefinancierd is, is dat er aparte opvang en een speciale accommodatie voor moeders en kinderen is, om daarmee, in lijn met het Verdrag inzake de rechten van het kind, het welzijn van het kind te garanderen. Daar worden ze dus niet behandeld als gevangen. Dat is een voorbeeld van waar het geld naartoe gegaan is»?
Ja.
Kunt u voor 2017 en 2018 aangeven hoeveel geld voor politie/justitie en gevangenissen uitgegeven is/wordt en alle projecten opnoemen, die gefinancierd worden en voor elke project aangeven hoeveel geld het krijgt en welke doelstellingen behaald moeten worden?
In 2017 zijn er geen projecten gefinancierd op dit gebied. De Commissie werkt de programmering voor 2018 momenteel nog uit. Wel verwijs ik u graag naar eerdere programma’s beschikbaar op de website van de Commissie voor 20144, 20155 en 20166. De programma’s voor 2016 omvatten ook het justitiële project gericht op het financieren van speciale accommodatie voor moeders en kinderen in de gevangenis. De Commissie heeft aangegeven dat verschillende projecten met de Council of Judges and Prosecutors(CJP) zijn stopgezet vanwege zorgen omtrent de onafhankelijkheid van deze instelling.
Hoeveel van het geld voor politie/justitie/gevangeniswezen wordt in 2017 en 2018 direct door de Europese Unie aan/via de Turkse overheid betaald?
In 2017 zijn er geen projecten gefinancierd op dit gebied. De Commissie werkt de programmering voor 2018 momenteel nog uit.
Kunt u voor 2017 en 2018 aangeven hoeveel geld er voor pers en persvrijheid uitgegeven is/wordt en alle projecten opnoemen, die gefinancierd worden?
In 2017 gaat het om twee projecten. Onder het jaarprogramma 2017 component gericht op fundamentele rechten wordt EUR 3 miljoen besteed aan het verbeteren van vrijheid van meningsuiting en media door het geven van trainingen op het gebied van de standaarden van de Raad van Europa ten aanzien van de rechten van media en journalisten. Onder het programma gericht op het maatschappelijk middenveld en media wordt EUR 1,75 miljoen besteed aan het verbeteren van de capaciteit van onafhankelijke media in het uitvoeren van hun «watchdog» functie.
Kunt u alle vragen die in het algemeen overleg niet beantwoord zijn hierbij beantwoorden?
Er zijn mij geen nog openstaande vragen bekend.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Schimmelhuizen in de Meerwijk, Haarlem |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in de wijk Meerwijk in Haarlem die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Ymere niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laten en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen in Selwerd, Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
|
|
![]() |
Weet u dat er huurders zijn in Selwerd in Groningen die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Huismeesters niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en om op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Het bericht 'Blussen? Dat doen we straks met een robot' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Blussen? Dat doen we straks met een robot» in het Algemeen Dagblad (editie Westland) d.d. 8 maart 2018?1
Ja.
Is blussen met een robot een nieuw specialisme binnen de Nederlandse brandweer?
Voor de inzet van robots bij de incidentbestrijding is binnen de veiligheidsregio’s specialistische kennis vereist, zoals dat ook geldt voor bijvoorbeeld een specialistische taak als hoogteredding. Het blussen met een robot is geen landelijk specialisme in de zin van het programma, zoals hieronder bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 is uiteengezet.
Welke specialismen kent de Nederlandse brandweer naast de basis-brandweertaak? Welke rol speelt u als systeem-verantwoordelijke voor de Nederlandse brandweer bij het definiëren van hetgeen in de basis-brandweertaak hoort dan wel dat wat als specialisme wordt aangemerkt? Of wordt dit bepaald en vastgesteld door de regionale besturen van de afzonderlijke brandweerkorpsen?
In de Wet veiligheidsregio’s (art. 3, 10 en 25 Wvr) en het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) zijn eisen opgenomen over de brandweerzorg (hoofdstuk 3, art. 3.1.1. t/m 3.3.1 Bvr) en over de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen (hoofdstuk 4, art. 4.1.1 t/m art. 4.3.1 Bvr). Daarnaast is het aan het bestuur van elke veiligheidsregio om op basis van het door hen opgestelde regionaal risicoprofiel (art. 15 Wvr) keuzes te maken ten aanzien van aanvullende specialismen.
Door het Veiligheidsberaad (bestaande uit 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s) is sinds een aantal jaren een programma ingesteld ten behoeve van samenwerking voor grootschalig en specialistisch optreden. Onderdeel van dit programma zijn de landelijke specialismen technische hulpverlening, natuurbrandbeheersing, incidentbestrijding gevaarlijke stoffen en logistieke ondersteuning bij grootschalige en specialistische inzetten. Eerst genoemde specialisme is reeds operationeel, de overige drie specialismen zijn in ontwikkeling. De spreiding van deze landelijke specialismen over de veiligheidsregio’s is een gezamenlijke keuze van de veiligheidsregio’s.
Hoe zijn die verschillende specialismen verdeeld over de regionale brandweerkorpsen? Welke rol speelt u als systeem-verantwoordelijke bij het verdelen van deze specialismen? Of is dit een eigen verantwoordelijkheid van de regionale brandweerbesturen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft ieder regionaal brandweerkorps de beschikking over een duikteam dat direct operationeel is? Zo nee, welke brandweerkorpsen hebben niet de beschikking over zo’n duikteam? Is daarmee de tijdige beschikbaarheid van duikers in het gehele land voldoende gewaarborgd? Welke reddingsfilosofie ligt er achter het al dan niet hebben van een regionaal duikteam? Hebben burgers die te water raken in het ene deel van Nederland meer recht om gered te worden dan burgers in andere delen van ons land?
Van de 25 veiligheidsregio’s beschikken 23 veiligheidsregio’s over een eigen duikteam. De veiligheidsregio’s Gelderland-Zuid en Brabant-Zuidoost beschikken niet over een eigen duikteam. In de Wet Veiligheidsregio’s (Wvr) is vastgelegd dat tot de brandweerzorg behoort « het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand» (art. 3 Wvr). Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze, binnen het vigerend kader van wet- en regelgeving, daaraan invulling wordt gegeven. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen daarbij voor het bestuur een rol. Veiligheidsregio’s zijn om die reden niet verplicht te beschikken over een duikteam.
Schimmelhuizen in de Venserpolder Zuidoost en de buurt van de Alexander Dumaslaan tot en met de Dickenslaan, Amsterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in de Venserpolder Zuidoost en de buurt van de Alexander Dumaslaan tot en met de Dickenslaan in Amsterdam die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat de verhuurder niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van de woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmel te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Het functioneren van de belastingdienst |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fiscus kampt nog steeds met hausse in btw-opgaven zonnepanelen»?1
Ik heb kennis genomen van het bedoelde artikel.
Kunt u aangeven wat de reden is dat na de hausse in januari de problemen bij afgifte van een btw-nummer nog niet zijn opgelost? Wanneer kunnen mensen weer rekening houden met een afgiftetermijn van vijf dagen?
Als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad was er, naast de reguliere piek aan het begin van het jaar, sprake van een grote hoeveelheid aanmeldingen door zonnepaneelhouders eind december 2017 en januari 2018. Tevens was er sprake van een toename van 8% van het reguliere werkaanbod afgifte btw- en loonheffingnummers in 2018 ten opzichte van 2017. De beschikbare capaciteit om werkaanbod in deze hoeveelheden op te vangen is beperkt aanwezig. Dit komt onder meer door uitstroom van personeel in 2016 en 2017. De verwachting is dat medio mei 2018 weer binnen 5 werkdagen de afgifte van een btw- en loonheffingnummer plaatsvindt.
Kunt u aangeven wat de dagelijkse vraag naar nieuwe btw-nummers is (vorig jaar en dit jaar) en wat op dit moment de doorlooptijd van de aanvraag is?
In 2018 zijn tot nu per werkdag gemiddeld 1.450 aanvragen voor nieuwe btw-nummers ingediend. In 2017 ging het om gemiddeld 1.350 aanvragen per werkdag. In ruim 80% van de gevallen wordt de aanvraag in ruim 7 werkdagen beantwoord, 95% van de aanvragen werd binnen 15 werkdagen afgehandeld.
Klopt het dat startende ondernemers ook vertraging oplopen door de langere doorlooptijd? Zo ja, wat is de doorlooptijd voor deze categorie? Vindt u dit wenselijk? Wat wordt er gedaan om dit risico te beperken?
Het klopt dat een startende ondernemer ook vertraging oploopt door de langere doorlooptijd. De gemiddelde doorlooptijd van ruim 7 werkdagen geldt op dit moment ook voor deze categorie. Dit vind ik niet wenselijk. Daarom is de prioriteit in afhandeling van deze categorie inmiddels verhoogd. Zoals gezegd is de verwachting dat medio mei 2018 de doorlooptijd weer binnen 5 werkdagen zal zijn.
Kunt u aangeven wat de onvoorziene omstandigheden zijn geweest waarom het handboek loonheffingen pas medio maart op de website van de Belastingdienst is gepubliceerd en de PDF van het handboek pas eind maart of begin april beschikbaar is? Wat wordt er gedaan om dit te versnellen en in het vervolg te voorkomen?
De planning was, zoals in alle voorgaande jaren, dat het handboek loonheffingen begin februari gereed zou zijn. Omdat dit jaar ten aanzien van «auto van de zaak» een meer complexe fiscale regelgeving aan de orde was, was er meer tijd nodig om een juiste en leesbare tekst te kunnen formuleren. Hierdoor is de initiële planning niet gehaald. Door onvoorziene technische problemen is de benodigde applicatie voor het converteren van het handboek loonheffingen niet meer beschikbaar. Dit maakt dat de publicatie van de PDF is vertraagd. Dit PDF-bestand is sinds 23 maart 2018 te downloaden2.
Deelt u de mening dat deze informatie tijdig beschikbaar moet zijn zodat ondernemers op een goede manier geïnformeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat informatie tijdig beschikbaar moet zijn zodat ondernemers op een goede manier geïnformeerd zijn. Alle relevante informatie voor loonaangifteplichtigen wordt via een nieuwsbrief gecommuniceerd en op de site van de Belastingdienst gepubliceerd. De eerste nieuwsbrief is 20 juli 2017 verschenen, hierdoor was de informatie tijdig beschikbaar voor ondernemers. De publicatie in het Handboek Loonheffingen, zoals hierboven aangegeven, is op een later dan gepland tijdstip gerealiseerd.
Kunt u aangeven waarom het hulpmiddel «heffingskorting» pas eind maart beschikbaar is terwijl mensen vanaf 1 maart hun aangifte moeten invullen? Voor mensen die het hulpmiddel eerder willen gebruiken wordt verwezen naar de tool uit 2016 omdat er niets veranderd is, wat is de reden waarom op deze manier gecommuniceerd wordt?
Het hulpmiddel heffingskorting is eind april beschikbaar. De vertraging is ontstaan doordat de benodigde expertise niet tijdig geworven kon worden. Het daadwerkelijk aanpassen, testen, fiscaal afstemmen en eventueel aanpassen van het hulpmiddel kost vervolgens een tiental werkdagen. Het klopt dat er inhoudelijk geen wijzigingen zijn ten opzichte van het hulpmiddel heffingskorting 2016, waardoor dit alsnog goed gebruikt kan worden. Op de website wordt hier via een «let op» extra aandacht aan besteed. De optie «let op» wordt in uitzonderingsgevallen op de website gebruikt en wordt specifiek ingezet om gebruikers van het hulpmiddel op bijzondere situaties te wijzen. In dit geval is dit de meest gerichte plek op de website om over het hulpmiddel te communiceren.
Hoe verhouden deze vertragingen zich tot de hervormingen van de Belastingdienst en de voortgang van de Investeringsagenda?
De genoemde aspecten, te weten: btw zonnepanelen, handboek loonheffingen en afgifte btw-nummers, maken geen onderdeel uit van de Investeringsagenda van de Belastingdienst. Tijdens het Algemeen Overleg Belastingdienst van 14 december heb ik toegezegd dat ik uw Kamer voor het meireces zal informeren over de keuzes die het kabinet wil maken ten aanzien van de vernieuwing van de Belastingdienst.
Kunt u aangeven of alle betrokken belastingplichtigen inmiddels geïnformeerd zijn over de problemen bij de erf- en schenkbelasting en de vertraging die daarbij komt kijken?
De aangiftetermijn voor belastingplichtigen die een schenking hebben ontvangen en/of hebben gedaan loopt tot 1 maart na afloop van het jaar waarin de schenking is gedaan. Na afloop van de aangiftetermijn start de Belastingdienst met het opleggen van definitieve aanslagen. Bij het opleggen van de definitieve aanslagen over schenkingsjaar 2017 is vertraging opgetreden waar begiftigden na afloop van de aangiftetermijn van op de hoogte worden gesteld. De Belastingdienst legt wel voorlopige aanslagen op.
Voor de schenkbelasting geldt dat begiftigden, die zelf of waarbij iemand anders namens hen aangifte schenkbelasting 2017 hebben gedaan, per brief zullen worden geïnformeerd over de vertraagde behandeling van de definitieve aanslagen schenkbelasting. In de brief maakt de Belastingdienst hier excuses voor. Hiermee is begin april gestart. In aanvulling op de brief zal de informatie op de website van de Belastingdienst worden geplaatst en zal deze informatie ook via de BelastingTelefoon te verkrijgen zijn.
Aan circa 30.000 belastingplichtigen die in 2017 aangifte erfbelasting hebben gedaan zijn excuusbrieven verzonden in verband met de vertraagde verwerking van deze aangiften. Voor zowel de schenk- als erfbelasting geldt dat niet in alle gevallen een excuusbrief is verzonden. De reden hiervoor is gelegen in het niet kunnen verifiëren van de verstrekte gegevens, of in het niet op basis van de verstrekte gegevens kunnen herleiden van de NAW gegevens van de begiftigde.
Kunt u aangeven waarom betrokken belastingplichtigen niet op de hoogte worden gesteld van de duur van de vertraging bij het opleggen van aanslagen voor de erf- en schenkbelasting?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven waarom betrokken belastingplichtigen niet actief geïnformeerd zijn/worden over uw besluit om geen belastingrente in rekening te brengen als die rente het gevolg is van vertraging bij de oplevering van het nieuwe systeem van de erfbelasting? Erkent u dat betrokken belastingplichtigen hier vanuit de Belastingdienst actief over geïnformeerd dienen te worden? Zo ja, waarom is dat in de afgelopen maanden niet gebeurd?
Betrokken belastingplichtigen zijn actief geïnformeerd over het besluit om geen belastingrente in rekening te brengen. Circa 1.800 belastingplichtigen die reeds aangifte erfbelasting gedaan hebben en getroffen zijn door de vertraagde afhandeling zijn door middel van een brief op de hoogte gebracht van de vertraging en het stopzetten van de belastingrente en dat de Belastingdienst uitstel van betaling heeft verleend voor de belastingrente. De Belastingdienst vermindert de aanslagen erfbelasting waar al wel belastingrente in rekening was gebracht. Deze verminderingen zijn inmiddels grotendeels verwerkt en de belastingplichtigen ontvangen een verminderingsbeschikking. In de brief is tevens aangegeven dat er geen belastingrente in rekening wordt gebracht.
Deelt u de mening dat er geen ruimte mag zijn voor het niet innen, te laat innen of een andere manier waardoor er geen belasting geïnd wordt? Zijn er situaties waarbij het innen achterloopt of waar om redenen minder of geen belasting geïnd wordt?
In de 21e HJR wordt een beeld gegeven van de stand van zaken met betrekking to inning. Hierbij wordt aangegeven in hoeverre de prestatie-indicatoren daarvoor zijn gehaald. Het is de taak van de Belastingdienst de geheven belastingbedragen te innen, in de 21e HJR kunt u lezen dat nagenoeg de gehele opbrengstenstroom met hooguit enige lichte aandrang binnenkomt.
Het bericht dat de beveiliging in TBS-kliniek Van der Hoeven te wensen overlaat |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de vondst van drugs, alcohol, kinderporno en een computer in de Van der Hoeven Kliniek?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Ik wil allereerst benadrukken dat drugs en andere contrabande niet in klinieken thuishoren, aangezien contrabande risico’s oplevert voor de veiligheid. Een effectieve bestrijding van contrabande in de kliniek verdient daardoor blijvende aandacht. Zowel DJI als de Van der Hoevenkliniek hebben aangegeven zich niet in het beeld zoals beschreven in het artikel te herkennen.
Hoe kan het dat door onderzoek van het AD deze misstanden wel aan het licht zijn gekomen en dat deze problemen niet zijn gebleken uit de rapporten over de Van der Hoeven Kliniek?
De kliniek herkent zich niet in het beeld dat het artikel schetst. Aangezien de veiligheid binnen en buiten de kliniek voorop staat, zal de Inspectie bekijken of zij aanleiding ziet voor nader onderzoek bij de Van der Hoevenkliniek. De Inspectie heeft aangegeven mij daarover voor de zomer te informeren.
Wat vindt u van het gegeven dat kennelijk drugsgebruik oogluikend wordt toegestaan, dat kinderporno gewoon naar binnen kon worden gesmokkeld in deze kliniek en dat het verboden gebruik van een computer zo lang onopgemerkt gebleven? Welke maatregelen gaat u nemen om deze problemen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Inspectie Veiligheid en Justitie reeds in 2015 heeft geadviseerd strengere controles op drugs uit te voeren? Hoe kan het volgens u dat in de praktijk deze controles nauwelijks worden uitgevoerd?
De IJenV heeft in 2015 onderzoek gedaan naar contrabande in de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s)2, waarna de klinieken een gezamenlijk plan van aanpak3 hebben opgesteld. Hierin worden de maatregelen beschreven die de klinieken nemen om (de invoer van) contrabande verder tegen te gaan. Op 22 juni 2017 heb ik uw Kamer het rapport Tussentijds toezicht4 van de IJenV gestuurd, waarin de Inspectie heeft gecontroleerd hoe alle tbs-klinieken, waaronder de Van der Hoevenkliniek, uitvoering geven aan de maatregelen uit het plan van aanpak. Geconcludeerd werd dat de klinieken hard werken om de invoer van contrabande tegen te gaan. Ook werden aanvullende maatregelen aanbevolen. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben de klinieken hun controlebeleid verder aangescherpt. Het beeld dat dit niet in de praktijk wordt uitgevoerd wordt door DJI en de IJenV niet herkend. Ik zie hierdoor geen reden om anders te oordelen.
In hoeverre spelen deze problemen ook bij andere tbs-klinieken?
Zie het antwoord op vraag 4. Het eerder genoemde plan van aanpak en de genoemde Inspectierapporten gelden voor alle tbs-klinieken.
Deelt u de mening dat te veel administratieve lasten voor het personeel kunnen zorgen voor onveilige situaties doordat er dan minder toezicht gehouden kan worden? Ziet u mogelijkheden om de hoeveelheid administratie voor het personeel te verminderen, dan wel op bepaalde drukke tijdstippen meer personeel in te zetten?
De veiligheid binnen en buiten de klinieken staat voor mij voorop. In het algemeen overleg van 22 juni 2017 heeft de toenmalige Staatssecretaris van VenJ uw Kamer geïnformeerd over het te starten onderzoek naar de kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg. De thema’s veiligheid, personeel en administratieve lasten maken hier deel van uit. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af alvorens aanvullende maatregelen te treffen. Ik zal uw Kamer naar verwachting in juni hierover informeren.
Hoe verklaart u het hoge verloop van personeel bij de Van der Hoeven Kliniek? Deelt u de zorgen hierover, omdat het van belang is dat personeel de patiënten goed kent om onveilige situaties zo goed mogelijk in te kunnen schatten en te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Is bij andere tbs-klinieken ook sprake van een hoog verloop van personeel? Bent u bereid naar mogelijkheden te kijken om dit verloop (in ieder geval bij de Van der Hoeven Kliniek) terug te dringen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u reeds de Inspectie Justitie en Veiligheid gevraagd met spoed onderzoek te laten doen naar de situatie in de Van der Hoeven Kliniek? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zoals ik heb geantwoord op de tweede vraag zal de Inspectie bekijken of zij aanleiding ziet voor nader onderzoek bij de Van der Hoevenkliniek. Verder doet de Inspectie dit jaar onderzoek naar de veiligheid, personeel en kwaliteit van de taakuitvoering in Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) en Forensisch Psychiatrische Klinieken (FPK’s).
Het bericht ‘350 hectare grond opgeheven overheidsdienst in de verkoop’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «350 hectare grond opgeheven overheidsdienst in de verkoop»?1
Ja. Ik teken hierbij aan dat de bedoelde overheidsdienst, Bureau Beheer landbouwgronden (BBL), pas eind 2018 zijn taken zal beëindigen.
Is het waar dat de verhuur van het genot van de jacht op dit moment plaatsvindt voor een prijs van plusminus 2,50 euro per hectare per jaar?2
Ja. De prijzen die worden gerekend voor verhuur van het jachtgenot, worden onder andere bepaald door de mogelijkheden om de jacht uit te oefenen en de beheerstaken die worden verbonden aan de huurovereenkomst. In het gebied waarop de bijgevoegde jachtverhuurovereenkomst betrekking heeft zijn de jachtmogelijkheden, gelet op de geringe aanwezigheid van bejaagbare soorten zeer beperkt.
Is het waar dat in de nieuwe uitgifte een optie is verstrekt aan de Wildbeheereenheid Zuid-Veluwe (West)? Zo ja, waarom?
BBL geeft in principe geen nieuwe jachthuurovereenkomsten uit. Bij de verkoop van BBL-gronden wordt alleen een bestaande jachthuurovereenkomst meegeleverd, want verkoop breekt geen jachtverhuur. Bij verkoop van BBL-gronden zonder bestaande jachthuurovereenkomst worden er geen nieuwe jachthuurovereenkomsten gevestigd vlak voor de verkoop. Het is mij niet bekend dat er in de nieuwe uitgifte aan de Wildbeheereenheid Zuid-Veluwe (West) een optie voor verhuur van de jacht is verstrekt.
Deelt u de mening dat het verpachten van het genot van de jacht op grote maatschappelijke bezwaren stuit en dat dergelijke prijsstellingen de indruk wekken van een niet-marktconforme prijsstelling in relatie tot ander overheidsaanbod? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verandering wilt u daarin brengen?
Het uitoefenen van de jacht is geregeld in de Wet natuurbescherming, die sinds
1 januari 2017 van kracht is. De wet kon bij stemming in de Kamer rekenen op een grote meerderheid. De prijsstelling in het aangedragen voorbeeld zijn marktconform (zie ook antwoord op vraag 2). Ik zie geen aanleiding in de praktijk zoals die wordt gehanteerd door BBL verandering aan te brengen.
Bent u bereid het genot van de jacht te verpachten aan de hoogste bieder, ook wanneer die aangeeft geen gebruik te zullen maken van het genot in kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Uitoefening van de jacht geschiedt op basis van het door de Faunabeheereenheid vastgesteld faunabeheerplan dat is goedgekeurd door de provincie. De jachthouder, voor zover hij niet zelf het jachtgenot uitoefent, verpacht de jacht aan leden van de regionale Wildbeheerseenheid. Ik zie geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in dit systeem van verpachten van het jachtgenot.
Deelt u de mening dat privatisering van onze natuur grote risico’s met zich mee kan brengen voor soortenbehoud en natuurbescherming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid paal en perk te stellen aan deze uitverkoop?
Het stelsel van internationale en nationale wet- en regelgeving op het gebied van soortenbehoud en natuurbescherming biedt voldoende waarborgen tegen risico’s bij privatisering van gronden.
De verkoop van gronden leidt naar mijn mening niet tot onaanvaardbare risico’s voor de te beschermen soorten en gebieden.
Schimmelhuizen in Paddepoel, Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in Paddepoel in Groningen die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Nijestee niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
De compensatieregeling voor zwangere ZZP'ers |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Begrijpt u dat de 20.000 zwangere zzp'ers na dertien jaar wachten niet tevreden zijn met de uitbetaling van de compensatieregeling per 1 januari 2019?1
Ik begrijp de teleurstelling over het feit dat de betrokken vrouwen op de uitbetaling van de compensatie moeten wachten totdat het eerste kwartaal van 2019 is aangebroken. Ik heb hier echter voor gekozen om terugvordering van toeslagen zo veel mogelijk te voorkomen.
Op dit moment worden de (voorschotten op de) toeslagen voor 2018 al door de Belastingdienst uitbetaald op basis van een geschat (verzamel)inkomen.
Wanneer de compensatie nog in 2018 zou worden uitbetaald, dan wordt het (verzamel)inkomen van 2018 – waar bij de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen rekening mee gehouden moet worden – voor de betrokkenen hoger. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de betrokkenen op een later moment geconfronteerd worden met een terugvordering door de Belastingdienst van bijvoorbeeld huurtoeslag en/of zorgtoeslag.
Dit probleem speelt niet wanneer de compensatie in 2019 wordt uitbetaald.
De compensatie telt dan weliswaar ook mee voor de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen, maar de betrokkenen kunnen dan al tijdig dit extra inkomen doorgeven aan de Belastingdienst; dan is immers al in een vroegtijdig stadium bekend dat de compensatie wordt uitbetaald. Daardoor kan de Belastingdienst bij de verlening van het voorschot van de toeslagen voor 2019 al rekening houden met deze compensatie. Zodoende kan terugvordering van toeslagen zoveel mogelijk voorkomen worden.
Omdat ik het niet wenselijk vind dat toeslagen teruggevorderd zouden moeten worden als gevolg van de toekenning van de compensatie, heb ik ervoor gekozen de uitbetaling van de compensaties te laten plaatsvinden in het nieuwe belastingjaar (2019). Bijkomend voordeel van de uitbetaling in 2019 is dat ik hierdoor de oorspronkelijke aanvraagtermijn van drie maanden heb kunnen verruimen naar vierenhalve maand.
Ook de reguliere zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen die vrouwen nu ontvangen (op grond van artikel 3:18 van de Wet arbeid en zorg) is een bruto uitgekeerd bedrag en wordt aangemerkt als (belastbaar) inkomen. Met andere woorden: de reguliere zwangerschapsuitkering is eveneens niet vrijgesteld bij de berekening van het (toets)inkomen voor de toeslagen. Daarom is er in mijn ogen geen reden om voor de onderhavige compensatie een uitzondering te maken door deze niet aan te merken als inkomen.
Waarom gaat u niet per direct over tot uitbetaling en waarom kan de uitbetaling niet worden vrijgesteld van toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Aangezien het relateren van een zwangerschapsuitkering aan toeslagen et cetera niet geldt voor vrouwen die een reguliere zwangerschapsuitkering krijgen, waarom wordt dat bij deze groep dan wel gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet gaat om extra inkomen, maar om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof? Waarom beschouwt u dit als inkomen?
Het doel van de compensatieregeling is om compensatie te bieden aan zelfstandigen die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008.
Omdat in die periode geen publiekrechtelijke regeling bestond, hebben deze vrouwen destijds geen recht op een uitkering gehad in verband met hun zwangerschap en bevalling. Door hen met de onderhavige regeling alsnog recht op compensatie te geven, wordt door de Staat voldaan aan de voor haar in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht «een zeker inkomen» te doen toekomen in verband met haar bevalling, conform de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2461).
Met het compensatiebedrag van € 5.600,– is beoogd om deze vrouwen alsnog «een zeker inkomen» toe te kennen in verband met de bevalling. De compensatie vormt daarmee inkomen. In de compensatieregeling is daarom geregeld dat de compensatie aangemerkt wordt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, waarin de huidige zwangerschapsuitkering is geregeld. Ook de huidige zwangerschapsuitkering wordt aangemerkt als inkomen.
In dit verband verdient nog opmerking dat bij vrouwelijke werknemers die in loondienst zijn bij een werkgever de zwangerschapsverlofregeling niet alleen een uitkeringsrecht behelst maar ook een verlofrecht. Bij het verlof van werkneemsters gaat het om het recht om tijdelijk niet bij de werkgever werkzaam te zijn. Dit ligt anders bij zelfstandigen. Zelfstandigen hebben immers geen werkgever. Omdat zij niet in dienst zijn bij een werkgever wordt in bovengenoemde regelingen ook niet gesproken over zwangerschapsverlof, maar over een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
Wegens deze redenen ben ik van mening dat het gaat om extra inkomen en niet om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof.
Indien er een relatie zou zijn met toeslagen, waarom zou de Belastingdienst dan niet eerst kunnen uitkeren en desgewenst later bekijken of er teveel aan toeslagen is betaald?
Op zichzelf is het mogelijk om de compensaties uit te betalen in het najaar van 2018 mits tijdig aangevraagd. Dit zou echter kunnen leiden tot terugvordering van toeslagen en dat wil ik – zoals eerder aangegeven – zo veel mogelijk voorkomen. Omdat het UWV de aanvraag moet beoordelen zal er bovendien sowieso enige tijd verstrijken tussen het moment dat de compensatie wordt aangevraagd en het moment dat de compensatie wordt uitbetaald. Zowel het UWV als de Belastingdienst zal verschillende gegevens moeten verifiëren. Daarna kan het UWV tot toekenning en uitbetaling van de compensatie overgaan.
De toeslagen worden gedurende de loop van het jaar al uitgekeerd door de Belastingdienst over het lopende belastingjaar (2018). Vrouwen ontvangen nu dus al (voorschotten op) deze toeslagen. Wanneer de compensaties in 2018 uitbetaald zouden worden, heeft dit voor de betrokkenen dus een verhogend effect op hun inkomen in 2018 en daarmee mogelijk consequenties voor hun definitieve recht op toeslagen. Daardoor zou de Belastingdienst achteraf moeten vaststellen dat door de ontvangen compensaties ten onrechte bepaalde toeslagen zijn uitbetaald. Die toeslagen zouden dan door de Belastingdienst teruggevorderd moeten worden. Dat vind ik onwenselijk voor de betrokken vrouwen. Bij uitbetaling in 2019 kan de Belastingdienst voor de vaststelling van de toeslagen al gelijk rekening houden met de ontvangen compensatie en de toekenning van toeslagen 2019 bijstellen. Daarmee wordt terugvordering achteraf voorkomen. Daarom heb ik ervoor gekozen dat de compensatie in 2019 wordt betaald.
Waarom gaat u niet direct over tot uitbetaling, na inwerkingtreding van de regeling op 15 mei?
Zie antwoord vraag 5.
Waar komt het bedrag van 38 miljoen euro vandaan voor deze regeling? Deelt u de mening dat 112 miljoen euro nodig is, uitgaande van 20.000 zwangere ZZP'ers met een gemiddeld uitkeringsbedrag van 5.600 euro? Waar gaat de resterende 74 miljoen euro worden gevonden?
Het bedrag van 38 miljoen euro is in aanloop naar de begroting 2018 vrijgemaakt. Indien alle bevallen zelfstandigen zich melden voor de nu vastgestelde compensatie zijn de kosten inderdaad circa 112 miljoen euro. Of alle vrouwen zich daadwerkelijk zullen melden, wordt vanzelfsprekend gevolgd. Voor eventuele meerkosten van de regeling zal binnen de begroting van SZW een oplossing worden gevonden.
Het bericht ‘problemen met vloeren ministerie BZK: honderden inspecties, tijdelijke ontruiming en aanpassingen vereist’ |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Turfmarkt 147) inspecties zijn uitgevoerd naar de vloerconstructies en dat die inspecties hebben uitgewezen dat het gebouw op twee plaatsen moet worden versterkt?1
Naar aanleiding van de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage op Airport Eindhoven heeft de Minister van BZK alle betrokken partijen opgeroepen zich in te zetten om zo snel mogelijk eventuele gebreken in gebouwen met vergelijkbare vloeren op te sporen en waar nodig maatregelen te nemen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163). Hierbij is verwezen naar het informatiedocument «onderzoek constructieve veiligheid breedplaatvloeren in bestaande bouwwerken opgeleverd na 1999» dat het Ministerie van BZK heeft laten opstellen. Ook het Rijksvastgoedbedrijf geeft vanzelfsprekend opvolging aan deze oproep. In antwoord op de Kamervragen van de leden Ronnes en Koerhuis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) is uw Kamer hierover reeds geinformeerd. Het Rijksvastgoedbedrijf voert in goed samenspel met de gebruikers, waaronder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderzoeken uit volgens het informatiedocument en het daarin opgenomen stappenplan. Ook bij het gebouw Turfmarkt 147 is een onderzoek opgestart. Inmiddels zijn alle te inspecteren risicogebieden in een tussenrapportage helder geworden en zijn er maatregelen genomen om veranderingen in de belasting tot een minimum te beperken. Het onderzoek naar de risicogebieden loopt nog tot eind april. Dit onderzoek betreft zowel fysieke inspecties als de rekenkundige verwerking.
Wat doet het Rijksvastgoedbedrijf om de problemen, die naar aanleiding van de inspecties zijn geconstateerd, te verhelpen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verloopt de samenwerking in dezen tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksvastgoedbedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre klopt het dat er al eerder een tussenrapport is uitgebracht, waaruit bleek dat de belasting van de vloeren in het gebouw niet mag worden verhoogd? Is er op dat moment actie ondernomen en zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Worden er de komende tijd op meer plekken in het gebouw inspecties uitgevoerd? Zo ja, wanneer zijn die inspecties afgerond en welke inspecties betreft het? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat behelst het toezicht tijdens de inspectieperiode de komende tijd? Hoe wordt de veiligheid van het personeel gegarandeerd?
De vloeren zijn veilig voor het bestaande gebruik.
De risico’s worden beheerst door de stappen die conform het informatiedocument van BZK zijn doorlopen en door ervoor te zorgen dat bij ruimten waar maatregelen nodig zijn veranderingen van de vloerbelasting tot een minimum worden beperkt en de belasting door bestaand gebruik niet wordt overschreden. In een aantal gevallen zijn ruimtes voorlopig buiten gebruik gesteld. Naar de medewerkers is over het proces en de uitkomsten open gecommuniceerd via de (openbare) interne mediakanalen en is aan de gebruikers aangegeven dat de belasting op de vloeren niet mag worden verhoogd. Hierop wordt toegezien door het facilitair bedrijf FMHaaglanden in samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf.
Wat betekenen de uitkomsten van de inspecties van de vloerconstructies tot nu toe voor de personen die in het gebouw werkzaam zijn en eventuele bezoekers?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de te verwachten kosten van het herstel van de gebreken in het gebouw?
Dat kan op dit moment nog niet worden aangegeven.
Klopt het dat het gebouw aan De Turfmarkt 147 officieel op 17 oktober 2013 is geopend? Hoe kan het dat er problemen met de vloeren zijn?
Dat klopt. Zoals vermeld in de brief van de Minister van BZK aan alle betrokken partijen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) kan uit de onderzoeksresultaten naar de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage in Eindhoven worden opgemaakt dat er vergelijkbare risico’s zich voor kunnen doen bij andere gebouwen met vloeren met geprefabriceerde breedplaten. Het gebouw Turfmarkt 147 kent ook deze toepassing.
In hoeverre is er een kans of is het bekend dat zich soortgelijke situaties bij andere ministeries voor (gaan) doen?
De inspecties worden uitgevoerd bij alle Rijks- en Defensiegebouwen die voldoen aan de onderzoekskenmerken zoals vermeld in het informatiedocument van BZK. Tot op heden zijn bij de volgende gebouwen vloeren geïdentificeerd waarbij op een aantal plaatsen werkzaamheden nodig zijn om zwaardere belasting dan bestaand gebruik in de toekomst mogelijk te maken:
Ook bij deze gebouwen zijn beheersmaatregelen genomen in afwachting van herstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 6 en 7.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van de gehouden inspecties en de te ondernemen acties?
Ik zal de Kamer zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken informeren.
Het bericht ‘Gemeentes moeten zich beter voorbereiden op klimaatverandering’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeentes moeten zich beter voorbereiden op klimaatverandering»?1
Ja
Deelt u de mening dat Nederlandse gemeenten meer kunnen doen om met extreme weersomstandigheden ten gevolge van klimaatverandering om te gaan? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten spelen een zeer belangrijke rol bij het aanpassen aan klimaatverandering. Zij hebben taken op het gebied van stedelijk waterbeheer en de ruimtelijke inrichting. Er zijn al veel goede voorbeelden van gemeenten die daarbij rekening houden met het steeds vaker voorkomen van extreem weer. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie uit 2017, onderdeel van het Nationale Deltaprogramma, hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen afgesproken dat deze aanpak wordt versneld en geïntensiveerd en dat partijen landsdekkend aan de slag gaan met ruimtelijke adaptatie.
Kunt u bevestigen dat alle gemeenten direct dan wel indirect te maken (zullen) krijgen met de gevolgen van klimaatverandering2, evenals de hoog oplopende maatschappelijke kosten die het met zich meebrengt wanneer die uitdagingen niet worden geadresseerd?3 Zo ja, kunt u aangeven wat de laatste inschattingen zijn van het risico en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke kosten?
Heel Nederland heeft te maken met klimaatverandering en de gevolgen daarvan. We zien nu al dat extreme neerslag steeds vaker voorkomt, evenals langere perioden van droogte en hitte. Het is dan ook van belang ons daaraan aan te passen om schade zo mogelijk voor te zijn. De laatste inschatting van de maatschappelijke kosten door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen is gedaan door Deltares in 2012. Uit dat onderzoek kwam een geschatte schade van 71 miljard euro tot 2050 in onze steden, als we niets doen aan klimaatadaptatie.
Deelt u de mening dat klimaatadaptatie voor gemeenten vooral een kans is om hun wijken, dorpen en steden mooier, slimmer en aangenamer te maken om in te wonen, werken en recreëren, aangezien veel maatregelen een prettig leefklimaat in een gemeente versterken, zoals groene daken, meer groen in de wijk, de aanleg van nieuwe natuurgebieden om wateroverloop te managen (klimaatbuffers) etc. en aangezien veel maatregelen ook daadwerkelijk kunnen lonen voor particulieren en ondernemers?
Klimaatadaptatie biedt inderdaad ook kansen. Door de opgave te combineren met andere opgaven kan een verbetering van de stedelijke kwaliteit worden bereikt. In veel gevallen, vooral in hoog dynamische stedelijke gebieden, is het bovendien niet efficiënt en niet effectief om alleen voor ruimtelijke adaptatie «de straat open te breken». De komende decennia spelen ook andere grote ruimtelijke opgaven, zoals nieuwbouw, herstructurering, de energietransitie, de transitie naar een circulaire economie, natuurontwikkeling en aanleg en onderhoud van infrastructuur. De inzet van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is om bij al dit soort ontwikkelingen de kansen voor een klimaatbestendige inrichting te benutten.
Deelt u de mening dat om deze kansen in kaart te brengen het cruciaal is dat gemeenten allemaal een klimaatstresstest doen, zoals die is voorgeschreven in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie? Zo nee, waarom niet?
Om de uitdagingen van klimaatverandering goed in beeld te brengen is het inderdaad van belang om door middel van stresstesten inzicht te krijgen in de kwetsbaarheden voor wateroverlast (door zowel hoosbuien als langdurige regen), hittestress, droogte en overstromingen. Daarom hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie afgesproken om uiterlijk eind 2019 voor hun eigen beheergebied deze stresstesten te hebben uitgevoerd.
Klopt het dat tijdens het laatste Deltacongres bleek dat de stresstest nog niet breed bekend is, en dat uit de cijfers inderdaad blijkt dat eind 2017 pas de helft van de gemeentes bezig was met «een vorm van» een klimaatstresstest?4 Zo nee, waarom niet? Hoeveel gemeentes hebben inmiddels een klimaatstresstest gedaan, uitgesplitst naar de kwetsbaarheidsscan en de daadwerkelijke klimaatstresstest?
Op dit moment wordt geïnventariseerd hoeveel gemeenten al een stresstest in enige vorm hebben uitgevoerd. De resultaten zullen worden opgenomen in het Deltaprogramma 2019 dat ik op Prinsjesdag 2018 aan uw Kamer zal toesturen.
Bent u bereid om gemeenten die nog geen klimaatstresstest hebben gedaan verder aan te sporen om dit alsnog te doen, aangezien dit een eerste stap is richting een groenere, fijnere en meer leefbare wijk, dorp of stad? Zo ja, welke actie gaat u daarop nemen en op welke termijn, en is een verplichting iets waar u aan denkt? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 6 aangegeven hebben gemeenten, maar ook waterschappen, provincies en het Rijk, zich in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie gecommitteerd aan het uitvoeren van een stresstest voor eind 2019. Dat is een bestuurlijke afspraak, geen (wettelijke) verplichting. In het Deltaprogramma 2019 zal de Deltacommissaris rapporteren hoe ver gemeenten daarmee zijn. Overigens zie ik in veel gebieden al dat gemeenten, vaak in samenwerking met waterschappen, werken aan stresstesten. Vanuit het Deltaprogramma wordt hiervoor ondersteuning geleverd in de vorm van een handreiking voor het uitvoeren van een stresstest, diverse bijeenkomsten en een stimuleringsprogramma. Ook faciliteert het Deltaprogramma het delen van ervaringskennis tussen gemeenten. Een wettelijke verplichting is mijn inziens niet nodig.
Wat is de stand van zaken van de standaardisatie van en de handreiking voor de klimaatstresstest, zodat gemeenten sneller en beter van elkaar kunnen leren en er geen enkele gemeente meer kan zijn die niet weet hoe om te gaan met klimaatadaptatie?
De «Handreiking gestandaardiseerde stresstest light» is reeds beschikbaar, u vindt deze op https://ruimtelijkeadaptatie.nl/stresstest/handreiking/. Met deze handreiking kan op een eenvoudige, voor iedereen toegankelijke, manier een eerste beeld gekregen worden van de kwetsbaarheden van een gebied voor wateroverlast, hitte en droogte, overstromingen.
Op dit moment wordt in het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie verder gewerkt aan standaardisatie van inputparameters, waarmee overheden de kwetsbaarheid van hun gebied in een stresstest kunnen doorrekenen. Afronding daarvan is in het najaar van 2018 voorzien. De «gestandaardiseerde» stresstest bevat een aantal scenario’s voor de toekomst, die onder andere de kans op extreme buien en zeer warme dagen weergeven. Gebruikmaken van een gestandaardiseerde methodiek heeft verschillende voordelen: niet elke partij hoeft zelf het wiel uit te vinden, de vergelijkbaarheid wordt groter en het wordt gemakkelijker ervaringen uit te wisselen.
Wat is de stand van zaken van (het onderzoek naar) de inzet van financiële instrumenten die kunnen bijdragen aan bewustwording en aan het vinden van mooie oplossingen die lonen voor particulieren en ondernemers? In hoeverre helpen de vrijgekomen middelen uit het interbestuurlijk programma hierbij?
In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is de afspraak opgenomen dat het Rijk voor 2020 met waterschappen, gemeenten en provincies verkent of het mogelijk en effectief is om klimaatbestendig handelen door private partijen te stimuleren met financiële prikkels, waaronder differentiatie van heffingen. Inmiddels is een inventarisatie uitgevoerd naar verschillende soorten financiële prikkels, die gemeenten en waterschappen kunnen inzetten om inwoners en ondernemers te stimuleren tot het klimaatbestendig inrichten van hun gebouwen en tuinen, zie https://ruimtelijkeadaptatie.nl/actueel/actueel/nieuws/2018/financiele-prikkels/
In deze inventarisatie is een aantal aanbevelingen gedaan voor vervolgstappen. Komende maanden wordt gewerkt aan een voorstel voor een gezamenlijk ontwikkeltraject. Ik wil dat betrekken bij voorstellen door de Unie van Waterschappen op basis van haar onderzoek naar een toekomstbestendig belastingstelsel van de waterschappen, dat naar verwachting in het najaar wordt afgerond.
In de programmastart van het Interbestuurlijk Programma dat Rijk en medeoverheden op 14 februari jl. hebben getekend, is opgenomen dat, zoals in het Regeerakkoord is aangekondigd, de afspraken over klimaatadaptatie worden vastgelegd in een bestuursakkoord klimaatadaptatie. Verder is in het Interbestuurlijk Programma opgenomen dat voor klimaatadaptatie vanaf 2018 middelen van het Rijk en de medeoverheden worden ingezet. Ik ben daar nu samen met de medeoverheden mee aan de slag en bezie hoe middelen uit het Regeerakkoord daarbij kunnen worden betrokken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kennisinstellingen volop betrokken kunnen worden bij de totstandkoming en toepassing van klimaatstresstesten, zodat deze instellingen ook actief hun kennis kunnen aanbieden, bijvoorbeeld in de vorm van een living lab en goede monitoring?
Bij het proces van doorontwikkeling van de stresstesten is een groot aantal kennisinstellingen betrokken, waaronder RIVM, TNO, Deltares, KNMI, Stowa en Stichting Rioned. Als opdrachtnemer, in expertteams en in begeleidingsgroepen. Verder kunnen deze instellingen hun kennis ook actief aanbieden bij de overheden die de stresstesten gaan uitvoeren.
Deelt u de mening dat het verstandig is om nationale uitdagingen met betrekking tot klimaatadaptatie een integraal onderdeel te laten vormen van de Nationale Omgevingsvisie, en dat het in de rede ligt dat een klimaatstresstest vooraf zou moeten gaan aan het opstellen van omgevingsvisies?
Klimaatadaptatie is één van de nationale uitdagingen die bepalend zijn voor de toekomstbestendige ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatadaptatie is daarnaast is ook een sector overstijgend onderwerp. Dit biedt de mogelijkheid tot meekoppelen met andere grote opgaven en transities, maar daardoor zijn beleidskeuzes soms ook onvermijdelijk. Bijvoorbeeld waar het gaat om toenemende verdichting van steden in relatie tot de bouwopgave enerzijds en de benodigde ruimtelijke aanpassingen voor de gevolgen van klimaatverandering (wateroverlast, hittestress, etc.) anderzijds. Ik zet mij er daarom voor in dat klimaatadaptatie een belangrijk onderdeel vormt van de NOVI.
Met lokale en regionale overheden is in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie afgesproken dat zij hun ambities voor klimaatadaptie, volgend uit onder andere de stresstesten, zullen vastleggen in de gemeentelijke en provinciale omgevingsvisies en -plannen en -programma’s. Zodoende wordt klimaatadaptatie een integraal onderdeel van afwegingen in de lokale en regionale ruimtelijke inrichting.
De begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2017, inzake de Landbouw, Veeteelt en Visserij (L.V.V.) |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat er op de begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor bijna 1 miljoen dollar per jaar gereserveerd staat voor de L.V.V. (Landbouw, Veeteelt en Visserij)?
Er is USD 902.970 gereserveerd op de begroting voor het dienstjaar 2017.
Wat is het effect van deze 1 miljoen per jaar op de verbetering van de landbouw op Bonaire?
De dienst Landbouw, Veeteelt en Visserij (dienst LVV) is een onderdeel van het Openbaar Lichaam Bonaire en als zodanig een publieke dienst, die niet primair gericht is op het maken van winst. De verschillende onderdelen van de dienst LVV voeren diverse taken uit, zoals het geven van voorlichting, het beheer van plantsoenen, keuring van vlees, vis en overige dierlijke producten en het beheren en exploiteren van het slachthuis. Naast landbouw worden hierin ook andere maatschappelijke relevante doelen gerealiseerd, zoals kennisoverdracht en het verbeteren van de infrastructuur. De beoordeling van de jaarlijkse effecten van deze taken en investeringen op het gebied van landbouw, zowel maatschappelijk als financieel, is aan het openbaar lichaam Bonaire.
Waarom stijgen de baten niet bij toenemende productie, gezien uit de baten blijkt dat er een batig saldo van 6.200 dollar is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bedrag van structureel 10.000 dollar op de begroting voor onderhoud van machines ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Over hoeveel machines gaat het dan?
De betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de bestedingen van de begroting zal tijdens de controle van de jaarrekening 2017 door de accountant worden vastgesteld. Op basis van de wet Financiën Bonaire, Sint Eustatius en Saba moet de vastgestelde jaarrekening van 2017 uiterlijk medio juli 2018 opgeleverd worden. Daarnaast heeft de eilandsraad uiteraard een verantwoordelijkheid om het bestuurscollege van Bonaire te controleren op de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid.
Is het bedrag van structureel 50.000 dollar op de begroting voor In de begroting voor onderhoud aan putten, dammen en waterbakken, ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Om hoeveel putten, dammen of waterbakken gaat het dan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere partijen zijn betrokken bij landbouwprojecten op Bonaire? Kunt u daar een lijst van geven?
Het betreft hier een verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Bonaire. Voor zover mij bekend zijn er diverse partijen actief op het gebied van landbouw. Bij de beleids- en planvorming van landbouwprojecten vanuit de overheid zijn het bestuurscollege, de dienst LVV en het Ministerie van LNV (voorheen Economische Zaken) betrokken. Naast de initiatieven vanuit de dienst LVV, vanuit de markt en een initiatief waar de Kamer van Koophandel bij betrokken is, is er ook sprake van kleinschalige landbouwprojecten. Het betreft hier kassenprojecten bij scholen, moes- en tuinbouwprojecten op privé of overheidsterreinen of kleinschalige landbouw ten behoeve van eigen consumptie.
Welke ontwikkeling is er op het terrein van de landbouw geweest sinds 10-10-2010? Wat is de meeropbrengst van de landbouw geweest in de afgelopen zeven jaar? Kunt u een weergave van de opbrengst per jaar geven?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Het bericht ‘Rol België in geheime operatie tegen IS’ |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rol België in geheime operatie tegen IS» van 8 maart 2018 van het ANP?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over het dit bericht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het bericht?
Er is op basis van dit bericht geen contact geweest met de Belgische Minister van Defensie.
Verricht Nederland inlichtingenwerk voor de operatie «Gallant Phoenix»?
Nederland neemt deel aan de door de VS geleide internationale anti-ISIS coalitie. Binnen deze coalitie delen landen inlichtingen met elkaar. Dit is ook in het belang van de veiligheid in Nederland. In het kader van de operationele veiligheid doet het kabinet geen uitspraken over specifieke werkzaamheden in het inlichtingendomein. Nederlanders die zich bij ISIS hebben aangesloten zijn geen expliciet doelwit van de Nederlandse overheid.
Zijn er Nederlanders betrokken bij het doorzoeken van de database in Jordanië?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat Nederland op een andere manier inlichtingen verstrekt die bijdragen aan de operatie «Gallant Phoenix»? Zo ja, gaat u hiertegen stappen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat OCW geen standpunt meer inneemt over doorbetalen stakers in het basisonderwijs |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Waarom wordt door de woordvoerders van uw Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kenbaar gemaakt dat geen standpunt wordt ingenomen over het wel of niet doorbetalen van stakende leraren aan hun schoolbesturen? Gaat u ervoor zorgdragen dat dit alsnog geschiedt?1
De werkgever is niet verplicht om de stakende werknemer salaris door te betalen over de gestaakte tijd. Maar het is ook niet verboden. Of de werkgever het salaris daadwerkelijk al dan niet doorbetaalt is een zaak tussen werknemer en werkgever. De beslissing ligt op de werkvloer omdat de arbeidsvoorwaardenvorming in het Primair Onderwijs al jaren is gedecentraliseerd. Ik heb daar geen rol in.
Wat was de reden om bij de stakingen in het basisonderwijs van 5 oktober en 12 december 2017 wel door te betalen? Wat is er sindsdien veranderd, waardoor het ministerie geen standpunt meer inneemt?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven besluiten schoolbesturen zelf of ze de stakers doorbetalen of niet. Dat is ook mijn standpunt geweest bij de stakingen van 5 oktober en 12 december. Overigens heb ik van sommige scholen vernomen dat zij bij de stakingen van 5 oktober en 12 december het salaris niet hebben doorbetaald.
Waarom willen de woordvoerders van uw ministerie niets kenbaar maken over een standpunt en laten ze daarmee schoolbesturen in het luchtledige, zoals ook de VOS/ABB aangeeft in haar artikel?
De wet bepaalt dat bij een staking geen loon aan de stakers hoeft te worden betaald. Dat is ook helder voor schoolbesturen en werknemers. Of vervolgens toch het loon bij een staking wordt doorbetaald is een zaak van werkgevers. Zij kunnen hier evt. binnen hun koepel (de PO-raad) ook een afspraak over maken. De arbeidsvoorwaardenvorming is immers gedecentraliseerd. Hoewel ik er niet over ga, wil ik niet de indruk wekken dat ik de praktijk van het doorbetalen van salaris aan een stakende werknemer goedkeur.
Het BTW nummer van ZZP ‘ers dat het BSN nummer bevat |
|
Helma Lodders (VVD), Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat het btw-nummer voor zzp’ers het integrale burgerservicenummer (bsn) op herkenbare wijze bevat, omdat het na de tekens NL integraal opgenomen is in het btw-nummer?
Het btw-identificatienummer bestaat uit de landcode NL, een RSIN/fiscaal nummer of burgerservicenummer (BSN) en een toevoeging van drie posities (B01 t/m B99). Voor ondernemers/natuurlijke personen, waaronder zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), bevat het btw-identificatienummer het BSN.
De vormgeving van het btw-identificatienummer voor natuurlijke personen laat zich – behalve door vereisten uit btw-regelgeving van de EU – verklaren door de historie van dit nummer. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik deze nog eens toe te lichten. De Belastingdienst heeft in het verleden het fiscaal nummer (fi-nummer) geïntroduceerd met het oog op geautomatiseerde afhandeling van fiscale processen. Daartoe is het fi-nummer onderdeel geworden van het btw-identificatienummer en ingevoerd in vele andere processen en systemen, zowel bij de Belastingdienst als bij bedrijven. Het fi-nummer is door de wetgever – in het licht van voorkoming van fraude en van dienstverlening aan burgers – eerst doorontwikkeld tot sofinummer en daarna tot BSN. Inmiddels wordt het overheidsbreed toegepast, wat de communicatie tussen burgers en overheid bij het afhandelen van zaken verbetert en vergemakkelijkt. In de loop van de tijd is echter ook het denken over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy) veranderd. Met de toename van het belang van privacy en de door de overheid in dit licht bepleite en gepraktiseerde omgang met het BSN, heeft de doorontwikkeling van het aanvankelijk fiscale identificatienummer tot BSN een andere lading gekregen. Tegelijkertijd compliceert juist de brede toepassing van het BSN en de afhankelijkheid tussen processen waarin BSN en btw-identificatienummer worden gebruikt, een omschakeling naar een andere nummersystematiek. Deze context kan dan ook niet buiten beschouwing worden gelaten bij het beantwoorden van uw vragen.
Klopt het dat zzp’ers verplicht zijn om hun btw-nummer te vermelden op de website?1
Ja, dat klopt. De EU heeft regels vastgesteld voor ondernemers die producten en diensten aanbieden via een website. Die regels gaan onder andere over welke informatie de ondernemer op de website moet plaatsen, waaronder het btw-identificatienummer. Dit is verwerkt in artikel 3:15d van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt – ter implementatie van de genoemde EU-regels – dat ondernemers deze informatie gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegankelijk moeten houden.
Klopt het dat zzp’ers net als andere bedrijven verplicht zijn om hun btw-nummer te vermelden op elke factuur?
Artikel 34c van de Wet op de omzetbelasting 1968 regelt dat ondernemers een factuur moeten uitreiken bij het leveren van goederen of diensten aan andere btw-plichtige ondernemers. Artikel 35a van die wet bepaalt dat op een factuur aan een andere ondernemer het btw-identificatienummer moet staan van de ondernemer die het goed of de dienst levert. Deze verplichting geldt ook voor de ondernemer/natuurlijke persoon. Het btw-identificatienummer hoeft niet vermeld te worden op vereenvoudigde facturen zoals omschreven in artikel 34d van de Wet op de omzetbelasting 1968 of andere facturen.
Welke wettelijke grondslag heeft de Belastingdienst op dit moment voor het verwerken van het bsn in btw-identificatienummers van zzp'ers?
Artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) bepaalt dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken van het BSN. Eén van de taken van de Belastingdienst is het heffen van omzetbelasting. Om ondernemers te identificeren ten behoeve van het uitvoeren van deze taak kan dus het BSN worden gebruikt. De Belastingdienst doet dat voor de ondernemers die als natuurlijke persoon hun onderneming drijven. De Wabb staat er niet aan in de weg dat aan het BSN elementen worden toegevoegd, bijvoorbeeld voor de bruikbaarheid van het nummer in systemen, of voor het voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen. In geval van het btw-identificatienummer betreft dit het voldoen aan de specificatie van dat nummer in de BTW-richtlijn 2006 (zie artikel 214 en 215 van Richtlijn 2006/112/EG).
Het btw-identificatienummer voldoet in dit licht ook aan de eisen in artikel 24 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), in de zin dat het een nummer is dat bij de Wet op de omzetbelasting 1968 is voorgeschreven en door de Belastingdienst voor bij die wet voorgeschreven doeleinden wordt gebruikt.
Verandert er iets aan de wettelijke grondslag na invoering van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) in mei 2018?
Door het toepasselijk worden van de AVG per 25 mei 2018 verandert er niets aan de wettelijke grondslag voor gebruik van het BSN en het btw-identificatienummer. De AVG stelt geen regels aan het gebruik van persoonsidentificerende nummers. In artikel 46 van het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet AVG2, dat op 13 maart 2018 door de Tweede Kamer is aangenomen, is een regeling voor het gebruik van persoonsidentificerende nummers opgenomen die gelijk is aan de huidige regeling in artikel 24 van de Wbp.
Mag een bedrijf een bsn van een persoon opslaan onder de AVG, indien daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat?
Dat mag niet indien daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Voor de gevallen waarin het noodzakelijk is dat ondernemers een BSN opnemen in hun administratie voor fiscale doeleinden, zijn echter wettelijke grondslagen opgenomen in de belastingwetgeving.
Mag een bedrijf een btw-nummer van een zzp’er met daarin herkenbaar het bsn opslaan onder de AVG, indien daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat?
Voor het door een ondernemer opslaan van een btw-identificatienummer van een andere ondernemer in zijn administratie bestaat een wettelijke grondslag in artikel 35c van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Herinnert u zich dat de Kamer twee keer een motie heeft aangenomen om dit probleem op te lossen, door ervoor te zorgen dat nieuwe btw-nummers niet langer het bsn bevatten?2
Ik heb hier kennis van genomen, alsmede van de reactie op de als eerste aangenomen motie, die mijn ambtsvoorganger op 9 juli 2014 aan de Tweede Kamer heeft gezonden.4 In deze reactie is gewezen op de risico’s die wijziging van de nummersystematiek heeft voor de continuïteit van het proces van btw-heffing.
Herinnert u zich dat het bsn sinds 2014 juist niet meer op de standaardpagina van het paspoort staat teneinde identiteitsfraude te voorkomen? Met andere woorden: je moet je wel kunnen identificeren maar je hoeft je bsn niet te laten zien, danwel je hoeft het niet door te strepen op het kopie van het paspoort, rijbewijs of identiteitskaart, omdat het op de achterkant staat.
Dat is mij bekend.
Kunt u aangeven hoe het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens verloopt, dat kennelijk al meer dan acht maanden duurt?3
Over de stand van zaken van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) kan ik geen mededelingen doen. De AP bepaalt zelf de voortgang van het onderzoek en het moment van oplevering van de resultaten.
Kunt u ervoor zorgen dat nieuwe btw-nummers van zzp’ers niet langer het bsn bevatten? Zo nee, waarom niet?
Op zichzelf sta ik open voor een btw-identificatienummer dat niet meer het BSN bevat. Een andere vormgeving van het btw-identificatienummer heeft evenwel een grote impact, mede gelet op de in vraag 1 geschetste historie van het nummergebruik bij de overheid. Dit geldt niet alleen voor de Belastingdienst, maar ook voor de ondernemers. De mogelijkheden op dit gebied worden op dit moment onderzocht. Ik zal de Tweede Kamer voor de zomer van 2018 hierover informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft tot mijn spijt meer tijd gevergd dan drie weken.
Het bericht dat publiek zorggeld van Stichting Buurtzorg naar privébedrijfjes zou zijn gesluisd |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Buurtzorg sluisde miljoen naar privébedrijven oprichter Jos de Blok»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving.
Klopt het dat de Stichting Buurtzorg meer dan een miljoen euro aan publiek zorggeld heeft overgemaakt aan Buurtzorg Concepts BV? Zo ja, wat vindt u ervan dat publiek zorggeld besteed wordt aan het verspreiden van het gedachtegoed van Buurtzorg naar andere landen?
Zorgaanbieders zijn private instellingen en daarmee zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. Binnen de daarvoor geldende wet- en regelgeving hebben ze de vrijheid om hun organisatie naar eigen inzicht in te richten. Daarbij is van belang dat de bedrijfsvoering ordelijk en controleerbaar is en bijdraagt aan de maatschappelijke doelstelling van de organisatie: het leveren van goede zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna IGJ of inspectie), heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen signalen heeft dat de door Buurtzorg geleverde zorg niet op orde zou zijn voor wat betreft kwaliteit en veiligheid.
Het is vanzelfsprekend dat bij de organisatie van de zorg iedere (schijn van) belangenverstrengeling moet worden vermeden. Vanuit mijn positie kan ik niet beoordelen of met de door Stichting Buurtzorg gekozen constructie (governance)regels zijn overtreden. Het is in eerste instantie aan de raad van toezicht van Buurtzorg om toe te zien of de bestuurders zich hieraan houden. Daarnaast kan iedere belanghebbende een overtreding van Governancecode Zorg voorleggen aan de Governancecommissie Gezondheidszorg van Scheidsgerecht gezondheidszorg.
De IGJ gebruikt de Governancecode Zorg als breed gedragen veldnorm bij haar toezicht op de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Dat betekent dat wanneer de IGJ een overtreding van de WTZi of Wkkgz constateert en vervolgens grond van de betreffende wet handhavend optreedt, zij de bepalingen van de Governancecode Zorg kan gebruiken ter onderbouwing dat er sprake is van een wettelijke overtreding. Zie voorts mijn antwoord op vraag 4.
Is het doorsluizen van zorggeld, voor eigen doeleinden, van een stichting naar bedrijven waarvan de bestuurder van de stichting zelf (deels) eigenaar in strijd met de Governancecode zorg2, zeker gezien artikel 2.6 waarin staat:«Elke vorm van persoonlijke bevoordeling dan wel belangenverstrengeling van enig lid van de raad van bestuur of van de raad van toezicht en de zorgorganisatie wordt voorkomen en de schijn hiervan wordt vermeden»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het toezicht van de Nederlandse Zorgautoriteit geregeld op de geldstromen van publiek zorggeld naar aparte aan de organisatie gelieerde bv’s, en in dit geval van de Stichting Buurtzorg naar bv’s zoals Buurtzorg Concepts BV, Ecare en Buurtzorg Consultancy & Advies? Welke rol spelen hier de Raad van Toezicht enerzijds en betrokken accountants anderzijds?
Op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (Wmg) ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe op de rechtmatigheid van zorgdeclaraties. De NZa houdt geen toezicht op geldstromen tussen zorgaanbieders en gelieerde rechtspersonen. De IGJ heeft hier een rol vanuit haar toezicht op grond van de WTZi. Het betreft het toezicht op 1) transparante bedrijfsvoering/bestuursstructuur, 2) het jaarlijks door zorgaanbieders deponeren van het Jaarverslag Maatschappelijke Verantwoording (JMV) alsmede 3) het verbod op winstuitkering.
Het verbod op winstuitkering is overigens niet van toepassing op aanbieders van thuiszorg zoals Buurtzorg. De inspectie heeft mij laten weten dat Buurtzorg aan haar verplichtingen ten aanzien van het JMV voldoet. Ten aanzien het toezicht van de IGJ op transparante bedrijfsvoering/bestuursstructuur bij Buurtzorg heeft de IGJ bij mij aangegeven dat zij naar aanleiding van de recente berichtgeving nadere informatie verzamelt.
Wat betreft de rol van de accountants heeft Stichting Buurtzorg mij laten weten dat er bij de jaarrekeningen door de accountants tot nu toe geen vragen zijn gesteld bij de door Buurtzorg gehanteerde handelwijze.
Zijn er financiële middelen gebruikt die onttrokken zijn aan de Stichting Buurtzorg om deze privé bv's op te richten? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Desgevraagd heeft Stichting Buurtzorg mij hierover laten weten dat het Buurtzorg-concept in 2005/2006 is ontwikkeld door de oprichters van Buurtzorg Concepts BV en Buurtzorg Consultancy en Advies BV, in eerste instantie als een franchiseconcept om aan bestaande thuiszorgorganisaties te verkopen. In 2006 zijn bij circa acht zorgorganisaties door de Consultancy & Advies BV in Nederland opdrachten uitgevoerd. In datzelfde jaar is met de inkomsten uit deze activiteiten, een bancaire lening aan de Buurtzorg Consultancy & Advies BV en door inbreng van privé middelen van de oprichters de Stichting Buurtzorg Nederland opgericht.
Klopt het dat er sprake is van een terugbetalingsregeling met de Belastingdienst? Zo ja, kan deze deal openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kunnen gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) door mij geen mededelingen worden gedaan.
Is het een standaardonderdeel van de afspraken tussen privé personen en de Belastingdienst die in zijn algemeenheid niet openbaar worden gemaakt dat de Belastingdienst een privé persoon verbiedt deze afspraken openbaar te maken?
De fiscale geheimhoudingsplicht verbiedt de Belastingdienst afspraken met belastingplichtigen openbaar te maken. Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen houdt niet in dat de belastingplichtige niet zelf de afspraken openbaar mag maken.
Heeft Buurtzorg Concepts BV reële (zorg)activiteiten ontwikkeld in Zweden en de Verenigde Staten?
Stichting Buurtzorg heeft mij desgevraagd laten weten dat in Zweden en de VS, conform het Buurtzorg-concept, kleine organisaties zijn opgestart om te leren van de gezondheidszorgsystemen daar. Hiervoor zijn leningen verstrekt vanuit de Stichting Buurtzorg Nederland die deels al terugbetaald zijn. Beide organisaties leveren zorgactiviteiten die inmiddels zijn overgedragen aan de Stichting Buurtzorg Nederland.
Misstanden met arbeidsmigranten bij distributiecentra van Albert Heijn |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel in de Groene Amsterdammer «Callgirl voor Albert Heijn» naar aanleiding van onderzoek van Investico naar flexwerkers in distributiecentra?1
Ik vind het van groot belang dat mensen in hun werk goed behandeld worden. Als het gaat om de veiligheid en de gezondheid stelt de wet duidelijke grenzen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, waaronder zeker ook het voorkomen van stress en overmatige werkdruk verstaan dient te worden. Ook de Arbeidstijdenwet stelt duidelijke grenzen. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Werknemers, waaronder ook flexwerkers, kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad een klacht indienen bij de Inspectie SZW als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet. Een melding bij de Inspectie SZW kan ook anoniem en in verschillende talen, waaronder in het Pools en Roemeens gedaan worden. Alle meldingen worden betrokken bij de risico-evaluatie van de Inspectie SZW. Bij een melding of klacht afkomstig van een vakbond of ondernemingsraad volgt altijd een onderzoek.
Om arbeidsmigranten te informeren over hun arbeidsrechten subsidieer ik een project van de NGO FairWork waarbij arbeidsmigranten in verschillende talen worden geïnformeerd met behulp van de website, folders, online fora en sociale media. FairWork biedt hulp en ondersteuning en zal als er indicaties zijn van slechte arbeidsomstandigheden ook een melding doen bij Inspectie SZW.
Hoe oordeelt u over de werkdruk waar de uitzendkrachten bij distributiecentra van Albert Heijn aan blootgesteld worden, waarbij onhaalbare normen worden gesteld, mensen «gestimuleerd» worden om tijdens de pauze door te werken en om de paar uur wordt omgeroepen dat er harder gewerkt moet worden waardoor mensen soms niet naar de WC durven te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat uitzendbureau Otto de slaapplek verzorgt van zeker de helft van zijn arbeidsmigranten, die meestal bestaat uit een bed in een wooncontainer of vakantiehuisje met vier anderen en waarbij het uitzendbureau de huur inhoudt op het loon (300 tot 400 euro per maand), ook als de medewerkers niet fulltime werken?
Iedereen heeft recht op degelijke huisvesting, ook als zij slechts tijdelijk in Nederland verblijven. Het kabinet streeft er daarom naar dat de huisvesting van arbeidsmigranten van goede kwaliteit is, ongeacht de verhuurder of eigenaar.
Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Dit minimumloon is het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Bij een werknemer die parttime werkt, mag slechts 25% van het minimumloon dat bij die parttimefunctie geldt worden ingehouden. Onduidelijk is of in dit geval sprake is van inhoudingen die niet zijn toegestaan.
Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Wat is uw reactie op de constatering dat veel woningen niet aan de eisen voldoen, waarbij mensen moeten eten op hun versleten bed omdat er onvoldoende stoelen zijn voor het aantal bewoners?
Het is in eerste instantie aan de gemeente om controles op de huisvesting van arbeidsmigranten uit te voeren. Dit gaat om controles in het kader van bouw- en woningtoezicht en op voorwaarden in afgegeven vergunningen. Wanneer de betrokken huisvester een specifiek keurmerk heeft, zoals het SNF keurmerk, kan ook bij de betrokken controlerende organisatie een klacht worden ingediend. Deze organisatie kan de klachten en signalen meenemen in hun (extra) controles in het kader van het keurmerk. Een klacht bij SNF kan ook in het Pools of Roemeens worden ingediend.
Wat is uw reactie op de intimiderende controle door twee mannen van het door Otto ingehuurde bedrijf Goodstay, waarbij de heren alles opzij schoven, persoonlijke spullen doorzochten en een waterpijp in beslag namen? Wat is uw reactie op het geven van waarschuwingen n.a.v. dit soort controles in de privésfeer, waarbij drie waarschuwingen leidt tot vertrek?
Zaken die zijn afgesproken in het huurcontract dienen te worden nageleefd door de verhuurder en huurder. Wanneer dit niet het geval is, kan een van beide partijen naar de burgerlijk rechter stappen.
De verhuurder mag de woning niet te pas en te onpas betreden. Dit geldt ook voor de gemeenschappelijke ruimte. De verhuurder kan alleen – tenzij in de huurovereenkomst anders bepaald –
Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer onlangs een brief2 gestuurd waarin zij ingaat op goed verhuurderschap. Praktijken als intimidatie of misbruik onderdeel maken van tijdelijke contractvormen passen niet bij een sector, waarin een zo belangrijke functie als wonen ligt besloten. Deze signalen zal zij meenemen in haar gesprek met de sector dat nog voor de zomer zal plaatsvinden.
Wilt u onderzoeken welk verdienmodel ten grondslag ligt aan de inhuur door Otto van QualityStay voor reparaties en onderhoud, van CleanStay voor onderhoud en van Huursnel voor onderverhuur en welke gevolgen dit heeft voor de arbeidsmigranten die van deze huisvesting gebruik moeten maken?
Het staat een uitzendbureau dat huisvesting aanbiedt vrij om bedrijven in te huren voor reparaties, onderhoud en verhuur. Ik zie geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te laten doen.
Vindt u de huurprijs van bijna dertig euro per vierkante meter aanvaardbaar, die arbeidsmigranten betalen voor een wooncontainer in Diemen, waar zij met vijf personen in wonen, terwijl studenten voor geheel zelfstandige wooncontainers nog geen 13 euro per vierkante meter kwijt zijn? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
In aanvulling op mijn antwoorden op vraag 3 en 4:
Met de voorwaarden die zijn gesteld voor inhoudingen in de Wet Aanpak Schijnconstructies mag maximaal 25% van het minimumloon worden ingehouden, naar rato van het aantal gewerkte uren. Daarbij wordt er met de verplichte cao-afspraken over kwaliteit van de huisvesting een waarborg gelegd voor een degelijke kwaliteit. Daarnaast kan de huurder naar de huurcommissie stappen, indien de huurder van mening is dat de huurprijs niet voldoet aan de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en onderliggende regelgeving.
Hoe oordeelt u over het feit dat mensen thuis «stand-by» moeten zijn en elk moment oproepbaar moeten zijn, maar daarvoor niet betaald krijgen? Vindt u het aanvaardbaar dat werknemers een verbod wordt opgelegd om parttime bij een andere werkgever aan de slag te gaan?
Ik realiseer mij dat er ongewenste situaties bestaan bij oproepkrachten, waarbij nodeloze beschikbaarheid ook ten koste gaat van de mogelijkheden van werkenden om bijvoorbeeld andere (deeltijd)banen te accepteren. Daarom zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om dit te voorkomen, onder andere dat in deze situaties de werknemer binnen een bepaalde termijn niet gehouden is gehoor te geven aan een oproep en dat bij een afzegging recht op loon ontstaat. Zoals in mijn brief van afgelopen december is aangekondigd, verwacht ik u het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen. Ook door de uitzendbranche zelf zijn maatregelen genomen om een betere balans te krijgen tussen de inkomenszekerheid van de uitzendkracht en de gevraagde beschikbaarheid van de uitzendonderneming. Hierover zijn per 1 januari 2018 bepalingen opgenomen in de ABU-cao en de NBBU-cao.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een jobcoach van Otto een zieke werknemer telkens belt om weer aan de slag te gaan en vervolgens dwingt om ontslag te nemen?
Een werknemer mag niet onder druk worden gezet door zijn werkgever om weer aan het werk te gaan als hij nog niet voldoende hersteld is. Een zieke werknemer kan bovendien niet gedwongen worden ontslag te nemen. Indien een werkgever een werknemer op een onaanvaardbare wijze onder druk zet in het kader van de re-integratie kan er onder omstandigheden sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.3 Bij ontslag kan de rechter in dat geval een billijke vergoeding aan de werknemer toekennen.
Wat is uw mening over het feit dat Otto-medewerkers in distributiecentra worden betaald volgens de winkel-cao en niet volgens de cao voor distributiecentra, waardoor ze onder meer toeslagen mislopen voor avond- en nachtdiensten, stand-by staan en werken in de vriescel?
Op basis van de Waadi4 hebben uitzendkrachten recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Bij de cao van de uitzender of de inlener kan hier – mits in duur beperkt – van worden afgeweken. Ik ga er vooralsnog van uit dat Albert Heijn en OTTO Workforce aan deze voorwaarden voldoen en dat Albert Heijn zich ervan vergewist dat OTTO Workforce haar werknemers correct betaalt. Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over welke cao van toepassing is op de arbeidsverhoudingen bij de inlener. De uitleg van de werkingssfeer van een cao is aan cao-partijen.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de logistiek directeur van Albert Heijn: «Als de uitzendkracht het (de normen) echt zo erg zou vinden, dan zou hij wel weggaan»?
Zoals gezegd is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Daarbij dient de werkgever signalen van uitzendkrachten over de ervaren arbeidsomstandigheden en de wens om deze te verbeteren serieus te nemen en het vertrek van uitzendkrachten om deze reden te voorkomen.
Wat is uw mening over het hoge percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt, waarbij zij veertig procent van het personeel uitmaken en vijftig procent van alle ongelukken krijgen?
Het hogere percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt hangt samen met de aard van de verrichte werkzaamheden. Werknemers met een flexibel contract hebben vaker te maken met fysiek belastend werk en ongunstige omgevingsfactoren dan werknemers met een vast contract. Voorts hebben zij over het algemeen minder autonomie bij het verrichten van hun werkzaamheden.
Uit de Arbobalans 2016 van TNO/CBS blijkt dat uitzendkrachten vaker te maken hebben met een arbeidsongeval en met verzuim dan werknemers met een vast contract (1,8% versus 1,4%). Er zijn meerdere wetten tot stand gekomen om de positie van werknemers, waaronder flexwerkers, te verbeteren. Ook zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om werken meer te laten lonen en mensen meer perspectief te geven op zekerheid. Zoals in vraag 8 al aangekondigd verwacht ik het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen.
Waarom is er nog niet opgetreden tegen deze misstanden?
Zoals ik op mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb aangegeven is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet kunnen werknemers, waaronder ook flexwerkers, vakbond en ondernemingsraad zoals gezegd een klacht indienen bij de Inspectie SZW. Deze meldingen worden in de risico-analyse betrokken. Een melding door een vakbond of ondernemingsraad leidt altijd tot onderzoek.
Gaat u zo snel mogelijk handhavend optreden tegen deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
In hoeverre spelen dezelfde misstanden bij vergelijkbare bedrijven? Gaat u dat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 13.