Het nieuws dat een kippenschuur voor de tweede keer in acht maanden tijd is afgebrand |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat 30.000 kippen zijn omgekomen bij een brand in Woudenberg?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in diezelfde stal afgelopen juli ook al een brand woedde, waarbij 80.000 kippen stierven?
Nee. Het betrof een andere stal op hetzelfde bedrijf.
Wat waren de conclusies van de veiligheidsdiensten over de oorzaak van de eerste stalbrand ten aanzien van de technische staat van het bedrijf? Ging het hierbij om een oude stal?
De vermoedelijke oorzaak van de eerste brand was kortsluiting. In 2009 is de vergunning verleend voor de bouw van deze stal.
Hoe is het mogelijk dat de betreffende ondernemer zijn bedrijf ondanks de fatale eerste brand voort heeft kunnen zetten zonder dat de veiligheid van het pluimvee eerst is gegarandeerd?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de afgifte van deze vergunningen. Daarnaast heeft de tweede brand plaatsgevonden in een andere stal.
Hoe ver is het kabinet gevorderd met de aangekondigde vervolgstappen uit het actieplan stalbranden?2
LTO Nederland, Dierenbescherming, de Brandweer Nederland het Verbond van Verzekeraars, de vier grote veesectoren varkens, kalveren en pluimvee, rundvee en KNMvD, werken samen aan een nieuw actieplan brandveiligere veestallen.
De verwachting is dat dit actieplan voor de zomer 2018 gereed is. De doorlooptijd van het actieplan is van 2018–2022. Vanuit de overheid zijn BZK en LNV betrokken. Inmiddels is de verkenning gestart naar de mogelijkheid om voor bestaande stallen in het Bouwbesluit aanvullende eisen op te nemen op het gebied van brandpreventie. De resultaten van deze verkenning zal ik uw Kamer
in de tweede helft van 2018 toesturen, zoals ik heb toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling op 7 december jl.
Bent u bereid om te becijferen hoeveel uren de brandweer jaarlijks kwijt is voor de bestrijding van stalbranden?
Het is voor de Nederlandse Brandweer niet mogelijk om inzicht te geven in de hoeveelheid uren die jaarlijks besteed wordt aan de bestrijding van de stalbranden. Wel wordt sinds 2014 systematisch data bijgehouden over de oorzaken van stalbranden door de Nederlandse Brandweer in samenwerking met het Verbond van Verzekeraars. Daarmee is het inzicht in de verschillende oorzaken van stalbranden toegenomen.
Het bericht 'Kerncijfers Asiel en Migratie' |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat veel Syriërs niet naar Turkije worden teruggestuurd ingevolge de methodiek van de Turkije-deal, maar nog steeds rustig naar Nederland kunnen reizen om hier vervolgens ook nog een verblijfsvergunning in ontvangst te nemen?1
De methodiek van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016 heeft direct bijgedragen aan een significante daling van het aantal mensen dat de levensgevaarlijke oversteek vanuit Turkije naar de Griekse eilanden maakt. Voor wat betreft de Syrische asielzoekers die nog wel op de Griekse eilanden aankomen geldt dat zij de asielprocedure dienen te doorlopen, in plaats van door te reizen naar andere lidstaten. Over de uitvoering en toepassing van de EU-Turkije Verklaring wordt uw kamer geïnformeerd middels de voortgangsrapportages van de Europese Commissie en de kabinetsappreciaties daarvan die zijn opgenomen in de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-raad. Daarin worden ook uitgebreid de uitdagingen beschreven die te maken hebben met de bezwaar- en beroepsprocedures in Griekenland, o.a. van Syrische asielzoekers wier asielaanvragen niet ontvankelijk zijn verklaard en waarvoor terugkeer naar Turkije aan de orde zou moeten zijn. Het is aan de Griekse autoriteiten om hier stappen in te zetten. Gelijktijdig verwacht het kabinet dat Griekenland zich inspant om te voorkomen dat Syrische asielzoekers alsnog doorreizen naar andere Europese lidstaten.
Kunt u, gelet op het feit dat honderdduizenden Syriërs terugkeren naar huis omdat het er weer veilig is, stoppen met het afgeven van verblijfsvergunningen aan Syriërs en alle tijdelijke asielvergunningen van hier te lande verblijvende Syriërs intrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in antwoord op vergelijkbare vragen van het lid Fritsma wil ik de beoordeling of de veiligheidssituatie in Syrië zodanig is verbeterd dat het asielbeleid kan worden aangepast baseren op de feiten over die situatie. Daarom heeft mijn ministerie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd daarover een ambtsbericht op te stellen. Dit zal naar verwachting worden opgeleverd in de zomer van 2018.
Vindt u dat het asielbeleid opschiet door enerzijds asielzoekers op grond van een gebrekkige deal terug te (willen) sturen naar Turkije, om vervolgens 73% van de uit datzelfde land afkomstige asielzoekers op een Nederlandse verblijfsvergunning te trakteren? Zo ja, kunt u dit uitleggen?
Ik herken mij niet in de wijze waarop in de vragen de actuele situatie wordt gekwalificeerd. Evenmin is voor mij helder wat bedoeld wordt met de vraag of het «asielbeleid opschiet». Wel kan ik aangeven dat asielbescherming enkel wordt geboden wanneer in een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat deze bescherming vereist is. De IND betrekt relevante informatie over de Gülenbeweging bij haar asielbeoordelingen.
Waarom geeft u aan vrijwel iedere Turkse Gülen-aanhanger die in Nederland asiel aanvraagt een verblijfsvergunning? Bent u ervan op de hoogte dat de Gülenbeweging een anti-westerse organisatie is die heimelijk streeft naar de islamisering van de samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Is het inwilligingspercentage van Turkse asielverzoeken in andere Europese landen ook zo hoog of is Nederland wederom de gekke-Henkie van Europa door met zoveel verblijfsvergunningen te strooien?
Het inwilligingspercentage van aanvragen van Turkse asielzoekers waarop in 2017 is beslist, was in Nederland hoger dan gemiddeld in de EU. Voor zover kan worden nagegaan zijn er geen belangrijke verschillen in wijze van beoordeling ten opzichte van de ons omringende landen. Mogelijk kan het verschil in inwilligingspercentage worden verklaard door een andere samenstelling van de instroom.
Hoeveel immigranten uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gehanteerde lijst van «islamitische landen» zijn in 2016 en 2017 tot Nederland toegelaten, uitgesplitst in inwilligingen van aanvragen asiel en regulier, zoals ook door u is becijferd over de jaren 2010 t/m 2015?
Desgevraagd laat het CBS weten dat zij geen lijst van «islamitische landen» hanteert. Ook in de migratieketen bestaat geen lijst gebaseerd op een dergelijke definitie. Deze vraag kan derhalve als zodanig niet worden beantwoord.
Hoeveel partner- en gezinsmigranten zijn in 2016 en 2017 tot Nederland toegelaten, waarbij de door het CBS gebruikte methodiek wordt toegepast waarmee ook de betreffende cijfers tot 2015 zijn berekend?2
Ik kan uw vraag op dit moment niet beantwoorden. Het CBS geeft aan dat de nieuwe cijfers tot en met 2016 in het tweede kwartaal van 2018 beschikbaar komen.
Bent u gelet op alle voortdurende problemen bereid om eindelijk over te gaan op een totale asielstop en om geen immigranten uit islamitische landen meer toe te laten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben hiertoe niet bereid en verwijs naar de vele antwoorden waarmee dezelfde of vergelijkbare vragen van het lid Fritsma of andere leden van de PVV-fractie zijn beantwoord.
Het informeren van de Kamer |
|
Bart Snels (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken over het tijdig en zorgvuldig informeren van de Tweede Kamer naar aanleiding van de leugen van Zijlstra en dat de Tweede Kamer eerder dient te worden geïnformeerd dan de media?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat journalisten van Trouw eerder inzicht kregen in het rapport van het Ministerie van Financiën over de belastingrulings dan de Tweede Kamer, zodat de krant daar maandagochtend 19 februari 2018 over kon publiceren, inclusief een interview met de Staatssecretaris van Financiën?1
Een zorgvuldige informatievoorziening van beide Kamers is in het licht van artikel 68 Grondwet essentieel in de verhouding tussen de regering en Kamers. Daarbij hoort dat de regering de Kamers zo snel als redelijkerwijs mogelijk informeert over relevante zaken. Op deze wijze is het voor leden mogelijk zich op basis van officiële stukken een goed oordeel te vormen. Voornoemde beginselen zijn leidend voor alle leden van het kabinet.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Algemeen Dagblad op maandagochtend 19 februari 2018 het bericht kon publiceren dat het kabinet 117 mln. extra euro uittrekt om het kernafval van Petten op te ruimen en de betreffende brief pas diezelfde maandag naar de Kamer werd gestuurd?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat binnen een week na uw uitspraken naar aanleiding van Zijlstra dat de Tweede Kamer eerder dan de media moeten worden geïnformeerd, er zo weer twee voorbeelden zijn waarbij de informatie de omgekeerde route neemt, te weten eerst journalisten en daarna de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit neigt naar minachting van het parlement en dat dit niet op deze wijze zou moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in het kabinet hier aandacht voor vragen en maatregelen nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u dit gesprek in het kabinet voert en hoe u tegemoet gaat komen aan de regel dat eerst de Kamer en daarna pas de media worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Chinese gevangenen die kleding voor westerse modemerken produceren |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Kleding C&A, H&M komt van dwangarbeid Chinese gevangenissen»?1
Ja. In het artikel staan zorgelijke berichten over dwangarbeid in Chinese gevangenissen. Volgens de International Labour Organization (ILO) is gevangenisarbeid niet bij voorbaat ongeoorloofd. Maar het vergt allerlei waarborgen, vooral om vast te stellen dat er sprake is van vrije keuze door de gevangene, ten einde uitbuiting en dwangarbeid te voorkomen. Indien er sprake is van dwangarbeid, is dit onacceptabel. Dit staat ook in de richtlijnen voor multinationale onderneming van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen).
Hoe zou u de invulling van de ketenverantwoordelijkheid van deze bedrijven het liefst zien? Hoe bestempelt u in dat licht de reactie van C&A, waarin zij stelt de 273 Chinese fabrieken tenminste één keer per jaar te bezoeken?
Het kabinet verwacht van bedrijven zoals H&M en C&A dat ze zich aan de verplichtingen voor gepaste zorgvuldigheid (due diligence) van de OESO-richtlijnen houden. Dat betekent dat de bedrijven risico’s in hun keten in kaart moeten brengen en geïdentificeerde risico’s zoals dwangarbeid moeten mitigeren of aanpakken.
Voor bedrijven onder het Nederlandse textielconvenant, waaronder C&A, ziet het SER-secretariaat toe op de naleving van de afspraken met betrekking tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. Hierbij horen ook afspraken over het bezoeken van de productielocaties. De SER hanteert voor de naleving van de afspraken een beoordelingskader in gesprekken met afzonderlijke bedrijven. De overheid bespreekt in de stuurgroep van het convenant de hoofdlijnen van dit kader. De SER rapporteert jaarlijks over de voortgang van de uitvoering van de afspraken in het convenant. Berichten over risico’s als dwangarbeid, zoals het bericht over gevangenisarbeid in China, worden door het secretariaat standaard met alle convenantsbedrijven gedeeld, zodat zij – indien nodig – actie kunnen ondernemen. Zo deelde het SER-secretariaat naar aanleiding van het krantenbericht over gevangenisarbeid in China rapporten van Amnesty en Human Rights Watch over dit onderwerp met de convenantbedrijven. In dit kader waarschuwt het secretariaat bedrijven die producten tegen onwaarschijnlijk lage kosten aangeboden krijgen voor het risico van dwangarbeid dieper in de keten.
C&A heeft naar aanleiding van het bericht over gevangenisarbeid publiekelijk laten weten dat het bedrijf de signalen serieus neemt en nader onderzoekt. C&A meldde dat het bedrijf in geval van dwangarbeid in hun keten onmiddellijk de relatie met de betreffende producent beëindigt.
Welke stappen gaat u richting C&A als ondertekenaar van het IMVO-convenant (waarin afspraken staan over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het buitenland) zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om te onderzoeken of er in meerdere Chinese gevangenissen sprake is van dwangarbeid waarbij aannemelijk is dat de betreffende producten op de Europese markt worden verhandeld?
Het kabinet beschouwt het in eerste instantie als een verantwoordelijkheid voor kledingbedrijven als C&A om te onderzoeken of er sprake is van dwangarbeid in hun keten. Kledingbedrijven worden geacht hierbij kennis te nemen van rapporten van Amnesty en Human Rights Watch over gevangenisarbeid in China.
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met zowel de Chinese overheid als de genoemde bedrijven om deze mensenrechtenschending te stoppen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Indien zou blijken uit de signalen van kledingbedrijven en mensenrechtenorganisaties dat er sprake is van systematische arbeidsuitbuiting van gevangenen in China, zal het kabinet dit met urgentie onder de aandacht van de ILO en de EU brengen. Het kabinet verwacht dat deze organisaties dergelijke mensenrechtenschendingen bij de Chinese overheid aan de orde stellen.
Nederland besteedt ook aandacht aan mensenrechten en bedrijfsleven in de bilaterale relatie met China. De mensenrechtenambassadeur bracht het onderwerp in 2017 tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog in China ter sprake. Als vervolg op de dialoog bracht een delegatie Chinese ambtenaren en diplomaten een bezoek aan Nederland voor een cursus over maatschappelijk verantwoord ondernemen, met daarbij specifieke aandacht voor het Nederlandse textielconvenant.
Dat Schiphol Deliveroo inzet voor bezorging aan de gate |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Schiphol zet Deliveroo in voor bezorging aan de gate»?1
Ja.
Wat is de reden dat Schiphol juist met het bedrijf Deliveroo, en niet met andere bezorgdiensten, een samenwerking aangaat?
Schiphol heeft laten weten dat het via een pilot wil onderzoeken of het laten bezorgen van eten en drinken uit het horeca-assortiment op Schiphol meerwaarde heeft voor zijn passagiers. Om deze pilot succesvol te laten verlopen, is het volgens Schiphol van belang hieraan een merk te verbinden dat de (inter)nationale passagier direct associeert met het bezorgen van eten en drinken.
De internationale bekendheid van zowel de bedrijfsnaam als de diensten van Deliveroo, vooral in het Verenigd Koninkrijk en Nederland (de voornaamste passagiersstromen waar de pilot zich in eerste instantie op richt), maken Deliveroo in de optiek van Schiphol en die van partner HMS Host de meest geschikte partij voor deze pilot.
De werkzaamheden die Deliveroo in het kader van de pilot zal verrichten zijn het beschikbaar stellen van haar digitale platform (website en applicatie). De medewerkers die de bezorgdiensten uitvoeren, zijn allen in loondienst van businesspartner HMS Host.
Vindt u het wenselijk dat het staatsbedrijf Schiphol een samenwerking met Deliveroo aangaat terwijl de meerderheid van de Kamer vragen heeft over de constructie die Deliveroo hanteert voor haar medewerkers?
In overeenstemming met het vennootschapsrecht is de raad van bestuur van Schiphol verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op Schiphol en er tevens voor verantwoordelijk dat de onderneming opereert in overeenstemming met wet- en regelgeving. De raad van commissarissen houdt hier toezicht op. Ik ben als aandeelhouder niet betrokken bij de operationele bedrijfsvoering van Schiphol.
Staatsdeelnemingen dienen zich bewust te zijn van hun maatschappelijke positie. Het is de verantwoordelijkheid van ondernemingen zelf om samen met hun opdrachtnemers en werknemers de arbeidsrelaties binnen een bedrijf vorm te geven. Hieronder valt ook een samenwerking tussen Schiphol en Deliveroo. Ik zie vanuit mijn positie als aandeelhouder dan ook geen reden om Schiphol aan te spreken op deze samenwerking.
Wat zijn de mogelijke consequenties als blijkt dat Deliveroo, volgens de Belastingdienst, een «kwaadwillende» is en haar bedrijfsmodel met zelfstandigen moet opgeven?
De Belastingdienst heeft laten weten dat hij geen uitspraak doet over individuele belastingplichtigen op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Bent u van mening dat Schiphol, als staatsbedrijf, een voorbeeldfunctie heeft ook als het gaat om werknemers bij samenwerkingspartners?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u daarom bereid om in gesprek te gaan met de directie van Schiphol om deze samenwerking met Deliveroo te bespreken?
Zie antwoord vraag 3.
Dieren die verdrinken in hun eigen mest |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hebt u er kennis van genomen dat er in een varkensbedrijf in Wilp 22 dieren door de roosters zijn gezakt waar ze op stonden, in de gierkelder zijn beland en daar zijn verdronken in hun eigen uitwerpselen?1
Ja.
Deelt u de mening dat verdrinken in de eigen mest een gruwelijke dood is voor de getroffen dieren?
Ja.
Kunt u duidelijk maken hoeveel dieren het betreffende bedrijf mag houden op basis van de vergunningen en dierrechten?
In het kader van privacy acht ik het niet gepast en correct om de bedrijfsgegevens in dit individuele geval openbaar te maken. Op het betreffende bedrijf was geen sprake van het schenden van regels die het dierenwelzijn beschermen.
Wanneer is dit bedrijf voor het laatst gecontroleerd op de vergunningsvoorwaarden, het aantal dierrechten en de wettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn?
Het controleren van het bedrijf op de vergunningsvoorwaarden van de omgevingsvergunning is de bevoegdheid van de gemeente. Naar aanleiding van dit incident heeft de NVWA een controle op de naleving van dierenwelzijnsvoorschriften uitgevoerd op 19 februari jongstleden. De NVWA heeft bij het bedrijf geen controles op de dierrechten uitgevoerd.
Kunt u achterhalen hoeveel dieren zich daadwerkelijk bevonden in de stal op het moment dat er 22 varkens door het rooster zakten? Zo nee, wat zegt dat over uw zicht op de sector en de mate waarin de regels worden nageleefd, vergunningsvoorwaarden worden gerespecteerd en het aantal dierrechten niet wordt overschreden door meer dieren te houden dan is toegestaan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u uiteenzetten welke handhavingstaak de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft met betrekking tot de deugdelijkheid van roosters en vloeren in de veehouderij? Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre daar daadwerkelijk op wordt gehandhaafd? Kunt u daarbij ingaan op de vraag hoe groot de kans is dat een veehouderijbedrijf wordt gecontroleerd door de NVWA?
De NVWA heeft geen handhavingstaak als het gaat om bouwtechnische zaken, waaronder de bouwtechnische kwaliteit van roostervloeren. De NVWA heeft wel een taak als het gaat om de huisvesting van de dieren. In het Besluit houders van dieren zijn normen opgenomen ten aanzien van de huisvesting van dieren. Daarin zijn onder meer normen opgenomen met betrekking tot de stalinrichting, verlichting en ventilatie. Ook mag de behuizing geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan het dier zich kan verwonden. De NVWA houdt toezicht op de naleving van deze normen. In 2016 waren er 4440 varkenshouderijen, daarop hebben 486 inspecties ten aanzien van dierenwelzijn plaatsgevonden. Daarnaast controleert de NVWA ook op andere aspecten zoals wetgeving m.b.t. diergeneesmiddelen, mest en cross-compliance. Deze inspecties zijn niet in het genoemde getal meegenomen. Het interventiebeleid van de NVWA voor het Besluit houders van dieren is te raadplegen op:
Bestuurlijke boetes kunnen variëren in de hoogte. In de regel geldt bij een eerste overtreding € 1.500, maar er kan aanleiding zijn dit te matigen of juist te verhogen.
In het voorliggende geval ging het om een constructiefout. Er was geen aanleiding om een maatregel op te leggen.
Welke sanctie staat er op het hebben van ondeugdelijke roostervloeren? Kunt u inzichtelijk maken of en hoe vaak er vervolging is ingesteld en hoe vaak er sancties zijn uitgedeeld voor dergelijke gevaarlijke situaties voor dieren? Waar bestonden de opgelegde sancties uit?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Zal er vervolging worden ingesteld tegen de veehouder uit Wilp? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft gemeld geen vervolging in te stellen. De houder voortvarend heeft gehandeld en extra bouwtechnische maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen.
Kunt u duidelijk maken hoe vaak het precies voorkomt dat dieren in de Nederlandse veehouderij in de gierkelder belanden? Kunt u bevestigen dat dit regelmatig gebeurt, ook in kalvermesterijenen en in de melkveehouderij waar vorig jaar een drachtige koe zelfs moest bevallen in de gierkelder?2 3 4 5 6
Nee. Ik beschik niet over deze informatie. Mijn beeld is dat het om zeer incidentele gevallen gaat.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nog meer dieren in de Nederlandse veehouderij het droeve lot ten deel valt om in gierkelders te belanden en te verdrinken (of bijna te verdrinken) in hun eigen uitwerpselen?
Ik zal in de gesprekken met de sector dit onderwerp onder de aandacht brengen.
Mag ervan uit worden gegaan dat u als verantwoordelijk Minister voor dierenwelzijn de vijf vrijheden van dieren, zoals geformuleerd door de commissie Brambell in 1965, onderschrijft, waaronder de vrijheid van dieren om een natuurlijk soorteigen gedragspatroon te kunnen hebben?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat varkens zeer zindelijke dieren zijn die van nature ver van hun lig- en eetplek hun uitwerpselen deponeren?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor dieren in het algemeen zeer onwenselijk en onnatuurlijk is om 24 uur per dag boven hun eigen uitwerpselen te moeten staan en om structureel te moeten leven in hun eigen mestdampen? Kunt u bevestigen dat dit toch de omstandigheden zijn waarin verreweg het grootste deel van de dieren in de Nederlandse veehouderij gedwongen wordt te leven, getuige ook de verstikkingsdood die dieren vinden als de ventilatie uitvalt in hun stal?7 8 9 10
Door onvoldoende te ventileren kunnen ongewenste concentraties van ongewenste stoffen in de stallucht voorkomen. Daarom mag volgens het Besluit houders van dieren mag de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier en dient er, in geval het welzijn van een dier afhankelijk is van een kunstmatig ventilatiesysteem, ook een passende noodvoorziening te zijn. In 2018 is de NVWA gestart met controles op stalklimaat. Hiervoor verwijs ik u naar: https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2018/01/04/nvwa-controleert-stalklimaat-varkens.
Daarnaast wordt onderzoek uitgevoerd naar nieuwe stalsystemen, waarin de mest regelmatig uit de stal wordt afgevoerd of waarbij mest en urine bij de bron worden gescheiden.
Bent u bereid in de nota die u gaat schrijven over dierenwelzijn in te gaan op deze structurele aantasting van het recht van dieren op een normale leefomgeving, een omgeving die past bij hun vanzelfsprekende, natuurlijke behoeften? Zo nee, waarom niet?
In de Wet dieren en in het Besluit houders van dieren zijn normen opgenomen die zijn gericht op (de bescherming van) het welzijn van dieren. Daarin ligt de basis voor de normering van het houden van dieren. Het oppakken van de aangegeven problematiek is daarmee niet gebonden aan het wel of niet meenemen in een beleidsbrief.
Het onderzoek van Reporter Radio op radio 1 zondag 18 februari 2018 j.l. |
|
Leendert de Lange (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Reporter Radio? Zo ja, wat vindt u van dit onderzoek en de conclusie(s)?
Ja. Het wachttijdenprobleem heeft mijn aandacht en behoeft veel gezamenlijke inzet om het op te lossen. In december jl. heb ik de Kamer de voortgangsrapportage van de NZa over de aanpak wachttijden ggz gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 385). Hierin stond ook een overzicht gepubliceerd van de gemiddelde wachttijden in november 2017. Daar is te zien dat bij elke hoofddiagnosegroep de norm voor de aanmeldwachttijd wordt overschreden, waarbij de overschrijding voor pervasieve stoornissen (waaronder autisme) en persoonlijkheidsstoornissen nog steeds het grootst is. De behandelwachttijd zit voor elke hoofddiagnosegroep binnen de norm en de totale wachttijd voor een deel van de hoofddiagnosegroepen ook.
Het beeld dat Reporter Radio in het onderzoek schetst over te lange wachttijden is niet nieuw, maar wel zorgwekkend. Dit is ook de reden dat ik in december – op basis van de NZa-rapportage – een intensivering van de aanpak van wachttijden ben overeengekomen met partijen en dat ik de NZa heb gevraagd in april een extra rapportage met de stand van de wachttijden op te leveren.
Wat vindt u ervan dat 49% van de instellingen een wachtlijst hebben die langer is dan de treeknorm?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat een intake bij een ggz-instelling in provincies zoals Overijssel, Drenthe en Friesland ruim boven de treeknormen liggen?
De wachttijden die de NZa in haar voortgangsrapportage heeft gepubliceerd zijn landelijke gemiddelden. Uit de marktscan ggz 2016 van de NZa bleek al dat wachttijden erg kunnen verschillen per regio (Kamerstuk 25 424, nr. 353). Dit betekent dus dat in sommige regio’s de wachttijden helaas beduidend hoger liggen dan het landelijke gemiddelde. Het doel van partijen die de afspraken over de aanpak van de wachttijden hebben gemaakt is om in alle regio’s de wachttijden weer binnen de Treeknormen te krijgen. In de ene regio zijn daarvoor andere maatregelen nodig dan in de andere, omdat de wachttijden zelf en de onderliggende oorzaken verschillen. Daarom hebben partijen gekozen voor een regionale aanpak, die momenteel wordt uitgebreid naar alle regio’s. Een paar betrokken verzekeraars hebben mij gemeld dat in ieder geval in de regio’s Drenthe en Friesland zorgverzekeraars en aanbieders extra (contracterings)afspraken hebben gemaakt om de wachttijden te verkorten.
Wat vindt u ervan dat na de intake mensen opnieuw op een wachtlijst voor een behandeling komen te staan?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben in 2000 samen de zogenoemde Treeknormen vastgesteld, om de grens te bepalen tussen aanvaardbare en problematische wachttijden. Bij het vaststellen van deze normen is onder andere gekozen om onderscheid te maken tussen aanmeld- en behandelwachttijd. De intake is immers ook bedoeld om te bepalen welke behandeling nodig is en daardoor zijn behandelwachttijden in veel gevallen onvermijdelijk.
Het wordt aanvaardbaar geacht dat een patiënt na de intake moet wachten op behandeling, zolang deze wachttijd binnen de norm blijft. Uit de voortgangsrapportage van de NZa bleek dat de Treeknorm voor de behandelwachttijd (10 weken) gemiddeld genomen niet wordt overschreden. Om patiënten inzicht te bieden in zowel de aanmeldwachttijd als de behandelwachttijd, zijn ggz-aanbieders verplicht deze op hun website te vermelden.
Deelt u de mening dat 20 weken wachten op een intake (Provincie Friesland) te lang is? Zo ja, wordt hier bij de regionale wachtlijstaanpak rekening gehouden met deze provinciale verschillen?
Ja, die mening deel ik. Elke wachttijd die de Treeknorm overschrijdt, is te lang. Dit is ook de reden dat partijen volop inzetten op het terugdringen van lange wachttijden in de ggz. Bij de regionale aanpak is veel aandacht voor de specifieke situatie van elke regio: er wordt gekeken naar de wachttijden en onderliggende oorzaken per regio. De belangrijkste regionale oorzaken worden aangepakt door de regionale taskforces. Overigens is Friesland een van de regio’s waar al in het najaar van 2017 gestart is met een regionale aanpak. Mij is bekend dat in deze regio extra afspraken zijn gemaakt tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, zoals het ophogen van de behandelcapaciteit en extra inzet op e-health, om zo de wachttijden te reduceren.
Voor de werking van de regionale taskforces verwijs ik naar de brief die ik in december naar de Kamer heb gezonden over de voortgangsrapportage van de NZa (Kamerstuk 25 424, nr. 385). De NZa noemde de start van de taskforces veelbelovend maar zag ook verbeterpunten. Daarmee zijn partijen nu aan de slag. Uit de rapportage die de NZa in de zomer oplevert, zal blijken wat de precieze opbrengsten van de regionale taskforces zijn. Deze kunnen ook worden gedeeld op het landelijke congres «Meer grip op wachttijden in de ggz» dat op 12 april door Zorgverzekeraars Nederland, MIND en GGZ Nederland wordt georganiseerd.
Wat is uw oordeel over de huidige werking van de regionale wachtlijstaanpak? Zo ja, werkt deze regionale aanpak om de wachttijden te verkorten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt er bij de wachtlijstaanpak rekening gehouden met de wachtlijst die ontstaat nadat de intake heeft plaatsgevonden?
Het doel van de aanpak van de wachttijden in de ggz is om deze weer binnen de Treeknormen te krijgen. Gezien het feit dat de behandelwachttijd gemiddeld genomen (ruim) binnen de Treeknorm ligt, moet de grootste verbetering bij de aanmeldwachttijd plaatsvinden. Tegelijkertijd mag verkorting van de aanmeldwachttijd ook niet leiden tot een langere behandelwachttijd. Daarom richt de aanpak zich op de gehele wachttijd en niet specifiek op aanmeld- of behandelwachttijd. Wel wordt in sommige regio’s specifiek gewerkt aan de optimalisering van het verwijsproces en optimalisatie van de instroom, wat kan bijdragen aan een kortere aanmeldwachttijd.
Deelt u de mening van professionals en belangenorganisaties die stellen dat klachten van patiënten die wachten op een behandeling op deze manier alleen maar erger worden? Zo ja, op welke wijze wordt in de tussenliggende periode in de passende zorg voorzien?
Het kan zo zijn dat klachten verergeren wanneer iemand lang moet wachten. Dit is niet per definitie het geval, in sommige gevallen wordt problematiek tijdens een wachtperiode juist minder erg. Dit is ook het uitgangspunt bij «watchful waiting», een benaderingswijze waarbij de patiënt in de gaten wordt gehouden, maar niet meteen een behandeling wordt gestart. Hierbij is het wel belangrijk tussentijds contact te houden met mensen op de wachtlijst en waar nodig al overbruggingszorg te geven. Dit gebeurt nu ook al, bijvoorbeeld door de huisarts, POH-GGZ, ervaringsdeskundigen of met behulp van e-health. Een van de onderdelen van de afspraken wachttijden is ook dat er werk gemaakt wordt van de inzet van e-health om zo mensen die op de wachtlijst staan beter te helpen. Daarnaast is er in de regionale aanpak veel aandacht voor samenwerking tussen verschillende zorgaanbieders waardoor patiënten niet tussen wal en schip vallen. Ook heb ik met zorgaanbieders afgesproken dat zij hun wachtlijsten actueel houden door wachtenden te benaderen en hen actief te informeren over de mogelijkheid tot zorgbemiddeling door de verzekeraar.
Kunt u specifiek aangeven waarom er bij autisme, persoonlijkheidsstoornissen en de doelgroep adolescenten sprake is van wachtlijsten? Wat is daar de oorzaak van? En hoeveel procent is dat van het totaal aantal wachtenden op de wachtlijst?
Uit de marktscan van de NZa blijkt inderdaad dat de wachttijden bij autismespectrumstoornissen en persoonlijkheidstoornissen lang zijn. De doelgroep adolescenten komt daar niet specifiek uit naar voren. De NZa geeft in de marktscan niet specifiek aan waarom de wachttijden bij deze doelgroepen lang zijn. Dit wordt momenteel uitgediept in een aantal taskforces. In de marktscan geeft de NZa al wel aan wat partijen kunnen doen om de wachttijden, zeker voor deze doelgroepen, terug te dringen. Daarbij valt te denken aan betere screening en verwijzing, tijdige en goede afronding van behandelingen, het verbeteren van processen binnen instellingen, het maken van specifieke contractafspraken over deze doelgroepen, het beter benutten van de capaciteit van de vrijgevestigde ggz-aanbieder en het stimuleren van behandeling conform richtlijnen. Voor deze punten is aandacht in de regionale taskforces en in de inkoop van zorgverzekeraars. Ik heb geen inzicht in welk percentage de hierboven genoemde specifieke groepen vormen van het totaal aantal wachtenden.
In hoeverre wordt er bij de wachtlijstaanpak actief op ingezet om voor deze specifieke groepen een oplossing te vinden? En hoe staat het hier nu mee?
In haar voortgangsrapportage van december schrijft de NZa dat er in de regionale taskforces nog onvoldoende aandacht was voor de specifieke doelgroepen voor wie de wachttijden het langst zijn. In december heb ik daarom met partijen afgesproken dat deze doelgroepen alsnog expliciet belegd zullen worden in de regionale taskforces. Dat gebeurt op dit moment.
Wat vindt u van de stellingname dat het al achttien jaar niet lukt om met de verschillende partijen in de zorg het ggz wachtlijstprobleem op te lossen?
De wachttijdproblematiek in de ggz is niet nieuw. Het gaat hier dan ook om een complex probleem dat geen eenvoudige oplossing kent. Ik heb er desondanks vertrouwen in dat de samenwerking die momenteel plaatsvindt tot goede resultaten zal leiden.
Herinnert u zich uw reactie op dit onderzoek, waarbij aangaf vast te houden aan de datum van 1 juli 2018 om de wachtlijsten binnen de treeknormen te brengen, terwijl professionals stellen dat deze termijn niet gehaald gaat worden? Kunt u nader toelichten waarom u deze termijn wel reëel acht?
Partijen hebben mij in december aangegeven zich hiervoor onverminderd te willen inzetten. Daaraan wil ik vasthouden. Het gaat hier immers om kwetsbare mensen die soms te lang moeten wachten op zorg. De cijfers over de ontwikkeling van de wachttijden, die ik in april van de NZa ontvang, zullen zeer relevante informatie verschaffen over de voortgang van de afspraken.
Op welk moment dit voorjaar bent u voornemens om een voortgangsbericht richting de Kamer te sturen met een actualisering van de wachttijden in de ggz? Is het mogelijk om hierin een overzicht te geven van de acties die in de komende maanden worden ondernomen om per 1 juli 2018 binnen de ggz weer aan de treeknormen te voldoen?
Ik zal de Kamer in april de kwantitatieve voortgangsrapportage van de NZa sturen waarin de laatste stand van de wachttijden zal worden vermeld. Voor een overzicht van alle acties verwijs ik u naar de voortgangsrapportage van de NZa van december en bijbehorende Kamerbrief (Kamerstuk 25 424, nr. 385). Als er in april nieuwe acties zijn gestart of worden ingezet, zal ik de Kamer hier ook over informeren. Een volledig overzicht van de resultaten van de oorspronkelijke afspraken en aanvullende acties volgt in de rapportage van de NZa die zij in de zomer van 2018 zal opleveren.
Het bericht ‘Agent na geweld steeds vaker in de kou’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agent na geweld steeds vaker in de kou»?1
Ja.
Herkent u deze signalen? Klopt het dat er steeds minder casemanagers beschikbaar zijn?
Personen met een publieke taak moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen uitvoeren. Helaas gebeurt het regelmatig dat medewerkers met een publieke taak geconfronteerd worden met geweld en agressie.2 Dit is onaanvaardbaar. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Ik acht het daarom van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door deze zaken met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren, zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen, doordat een zwaardere/hogere straf wordt geëist en de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders.3
Daarnaast moeten politieagenten die te maken hebben gehad met werkgerelateerd geweld erop kunnen vertrouwen dat zij goed begeleid en opgevangen worden door het politiekorps. In alle eenheden is daarom een casemanager belast met de ondersteuning en begeleiding bij GTPA. Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben ook leidinggevenden een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met geweld tijdens het werk.
Er is sprake van rond de 9.000 incidenten op jaarbasis. Dit vraagt om betrokkenheid en ondersteuning van de casemanager. Gebleken is dat met de huidige capaciteit niet in alle gevallen de gewenste ondersteuning geboden wordt. Het belang om dit op orde te brengen, wordt zowel door mij als de korpschef onderkend. Om die reden wordt in de eenheden met tijdelijke extra capaciteit uit de politieorganisatie zoveel mogelijk voorzien in de nodige begeleiding en ondersteuning van politieagenten. Ondertussen wordt gewerkt aan een structurele oplossing.
Hoe vaak moet een casemanager ingezet worden? Is de huidige sterkte daarvoor voldoende? Zo nee, wat gaat u daaraan doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een verband tussen de verminderde inzet van casemanagers en het blijvend hoge verzuim bij de politie? Neemt u een adequate inzet van casemanagers mee bij uw plannen voor het terugdringen van ziekteverzuim (in lijn met motie Van Oosten c.s.)?2
Uit de Wet bescherming persoonsgegevens vloeit voort dat een werkgever in de verzuimregistratie niet mag vastleggen wat de oorzaak van de ziekte van werknemers is. Om die reden is niet vast te stellen of de verminderde inzet van casemanagers GTPA bijdraagt aan het verzuim bij de politie. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Het is van groot belang dat hij of zij daarbij door het politiekorps wordt begeleid en ondersteund. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het personeelstekort bij de militaire luchtverkeersleiding |
|
Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Tekort aan luchtverkeersleiders leidt regelmatig tot sluiten van luchtruim»?1
Ja.
Klopt het dat luchtverkeersleiders van de luchtmacht als gevolg van een tekort aan personeel problemen hebben om hun taken te allen tijde naar behoren uit te voeren?
Air Operations Control Station (AOCS) kampt al jaren met een personeelstekort. Momenteel zijn 17 van de 73 organieke functies vacant. Dat heeft gevolgen voor de taakuitvoering. Sinds begin 2015 is de verstrekking van vluchtinformatie gedurende de daglichtperiode beperkt. Zie voor verdere informatie hierover antwoord 3. De afgelopen maanden is ook een aantal malen gedurende de nacht de dienstverlening opgeschort. Zie hierover antwoord 4.
Al hoe lang is het zo dat in de Notice to Airmen (NOTAMs) de beperking is opgenomen dat niet te allen tijde flight information requests kunnen worden gegeven?
De verstrekking van vluchtinformatie gedurende de daglichtperiode wordt sinds begin 2015 beperkt. Ook dit behoort tot de wettelijke taken van de militaire luchtverkeersleiding, maar door het personeelstekort is prioriteitsstelling onvermijdelijk. Op grond van de internationale regelgeving is de luchtverkeersleiding verplicht om in de dienstverlening voorrang te geven aan het luchtverkeer dat onder controle van de luchtverkeersleiding vliegt boven het ongecontroleerd luchtverkeer. De beperking houdt in dat aan de kleine luchtvaart geen informatie wordt gegeven over bijvoorbeeld de weersomstandigheden. Hierover worden luchtruimgebruikers vooraf geïnformeerd en hiermee moeten ze in hun vluchtvoorbereiding rekening houden. Als het nodig is, kan de kleine luchtvaart in dit soort situaties wel altijd contact opnemen met de militaire luchtverkeersleiding.
Nadat in 2016 op 92 dagen sprake was van een beperking van de vluchtinformatie, is met de sector overlegd. Inmiddels is nu minder vaak sprake van een beperking: in 2017 was er nog op 33 dagen een beperking. In 2018 heeft zich dit tot nu toe op vijf dagen voorgedaan. Met Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) zijn afspraken gemaakt waardoor bij onvoorziene omstandigheden de dienst incidenteel kan worden overgedragen.
Kunt u bevestigen dat als gevolg van personeelstekorten op bepaalde momenten geen traumahelikopters kunnen uitvliegen, F-16»s minder vaak kunnen oefenen en kleine luchtvaart minder of geen vluchtinformatie ontvangt?
De afgelopen maanden, tussen juli 2017 en begin januari 2018, is om bij personeelstekorten de veiligheid in het luchtruim te blijven waarborgen, de dienstverlening gedurende drie nachten opgeschort, zodat de traumahelikopters niet konden uitvliegen. Later in januari, na de co-locatie, is dat nog twee keer gebeurd, maar toen kon LVNL de dienstverlening overnemen en waren er geen negatieve consequenties voor de hulpverlening.
Inmiddels zijn maatregelen genomen, zodat deze dienstverlening ’s nachts ten behoeve van de helikopters van de hulpdiensten weer permanent beschikbaar is. Dit heeft er wel toe geleid dat op maandag en vrijdag beperkingen gelden voor oefeningen met jachtvliegtuigen. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor de gereedstelling, maar vermindert de flexibiliteit in de planning. Er is een verkenning gaande of LVNL de nachtdienst structureel kan overnemen.
Welke gevolgen heeft het niet kunnen vliegen van traumaheli’s voor de hulpverlening ter plaatse? Op welke wijze komt de (acute) zorg daarmee onder druk te staan?
Als de traumahelikopters niet kunnen vliegen, moet de hulpverlening andere middelen inzetten, zoals ambulances. Dat gebeurt ook wanneer de traumahelikopters vanwege extreme weersomstandigheden niet inzetbaar zijn.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van commandant Van Ingen dat de vliegveiligheid niet in het geding is, mede in het licht van de opmerkingen van luchtverkeersleiders die aangeven dat er wel degelijk risico’s worden genomen?
Kolonel Van Ingen, de commandant van de militaire luchtverkeersleiding, heeft het Defensiebeleid verwoord: om de veiligheid in het luchtruim te blijven waarborgen, wordt als het nodig is de dienstverlening opgeschort. Hij is verantwoordelijk voor de risicobeoordeling.
Zijn u concrete gevallen bekend waarbij de vliegveiligheid in Nederland ernstig in het geding was als gevolg van capaciteitstekort aangaande militaire luchtverkeerleiders?
Nee. Door het beleid zoals verwoord in de antwoorden 2, 4 en 6 laat Defensie het zover niet komen.
Welke maatregelen heeft u genomen of gaat u op korte en lange termijn nemen om het personeelstekort bij de militaire luchtverkeersleiding terug te dringen en de vliegveiligheid te waarborgen?
Luchtverkeersleiders zijn al vele jaren een schaars goed en daarom kampt Air Operations Control Station (AOCS) al jaren met een hardnekkig personeelstekort. De afgelopen jaren is al het nodige gedaan om de instroom van luchtverkeersleiders te bevorderen en de uitstroom te beteugelen.
Op de korte termijn ligt de nadruk op het opleiden van leerlingen.
Inmiddels is de opleiding nu goed gevuld, zij het dat dit vanwege de duur van de opleiding pas over een aantal jaar soelaas biedt. Op dit moment zijn er 22 luchtverkeerleiders in opleiding, afhankelijk van het voortraject (wel of geen volledig traject aan de Koninklijke Militaire Academie) duurt de gehele opleiding 3 tot 6 jaar, vanaf het moment dat een leerling bij Defensie wordt aangenomen.
Net als voor andere schaarstecategorieën kunnen aan verkeersleiders een aanstellingspremie en een behoudpremie worden toegekend. Ook zijn maatregelen genomen om het personeelstekort te verminderen, onder andere door inmiddels afgezwaaid personeel tijdelijk weer terug te vragen. Dit heeft het personeelstekort niet opgelost. Dus moet er meer gebeuren, vooral in samenwerking met LVNL.
Op langere termijn draagt de samenwerking met LVNL en de herindeling van het luchtruim bij aan een effectiever en efficiënter beheer en gebruik van het luchtruim. Met LVNL wordt onderzocht hoe gezamenlijke werving, selectie en opleiding oplossingen biedt.
In hoeverre acht u onder meer het samenwerken met civiele luchtverkeersleiders, de inzet van reservisten dan wel een salarisverhoging voor militaire luchtverkeersleiders hiertoe een wenselijk dan wel noodzakelijk middel?
Zoals ook blijkt uit antwoord 4, plukken we nu al de vruchten van de co-locatie op Schiphol-Oost. De komende jaren zal de samenwerking met LVNL voortvarend worden uitgebreid en verdiept. Met LVNL is een afspraak gemaakt over de werving om elkaar te versterken. Als LVNL een overschot aan goede kandidaten heeft, dan worden die aan Defensie aangeboden. Sommige van deze kandidaten hebben al deelkwalificaties als luchtverkeersleider. Dat kan de opleidingsduur bekorten. Samen met LVNL wordt nu onderzocht hoe de gezamenlijke inrichting van een functiehuis de efficiëntie en de effectiviteit van de luchtverkeersleiding verder kan verbeteren.
In het verleden zijn al reservisten ingezet. Maar reservisten die gekwalificeerd zijn als luchtverkeersleider, zijn er nauwelijks.
Net als voor andere schaarstecategorieën kunnen aan luchtverkeersleiders een aanstellingspremie en een behoudpremie worden toegekend. Salarisverhoging voor de schaarstecategorie luchtverkeersleiders wordt niet overwogen. Het verschil in beloning tussen de civiele en de militaire luchtverkeersleiding is zo groot, dat overbrugging daarvan tot ontwrichting van het salarissysteem van Defensie zou leiden.
Op welke wijze is de Inspectie voor Leefomgeving en Transport betrokken bij de problematiek die voortvloeit uit het personeelstekort bij de militaire luchtverkeersleiding? Welke adviezen heeft de inspectie gegeven om de problematiek te ondervangen?
De Inspectie voor Leefomgeving en Transport houdt zich niet bezig met dit onderwerp, omdat het toezicht op de militaire luchtverkeersleiding berust bij de Militaire Luchtvaartautoriteit (MLA). Iedere verandering qua inzet van verkeersleiders of taakuitvoering wordt vooraf gemeld aan de MLA.
Het bericht dat Turkije een jihadpreek dicteert in Nederland |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkije dicteert jihadpreek in Nederland»?1
Ja.
Is het inmiddels duidelijk of Nederlandse imams dit dictaat ook daadwerkelijk hebben uitgesproken?
In de Diyanet-moskeeën in Nederland wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) worden opgesteld voor gebruik in Nederland. In Hoorn is er voor zover bekend op 16 februari jongstleden eenmalig gebruik gemaakt van delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld. De in Hoorn gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld.
Op welke wijze wordt er gecontroleerd of imams in Nederland strafbare uitlatingen doen tijdens hun preken?
De overheid gaat op grond van de vrijheid van godsdienst niet over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan. Daarnaast zie ik het als een positieve ontwikkeling dat ISN Nederlandstalige preken opstelt die aansluiten op de Nederlandse context.
Hoe wordt voorkomen dat Turkse moskeeën in Nederland gebruikt worden om een jihadistische boodschap te verspreiden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat op een zorgelijke manier integratie wordt tegengewerkt doordat een rechtstreeks uit Ankara afkomstige politieke boodschap in 140 Nederlandse moskeeën wordt verspreidt? Zo ja, wat kunt u doen om dergelijke ongewenste beïnvloeding te voorkomen en daarmee de lange arm uit Ankara weg te houden uit Nederland?
Ik deel uw mening dat het niet wenselijk is als er politieke boodschappen worden verkondigd in Nederlandse moskeeën. Er is een gesprek gevoerd met ISN over hun nieuwe governance-model en de wijze waarop vermenging van politiek en religie via dit model wordt ondervangen. In de brief van de Minister van J&V van 16 maart jl. bent u geïnformeerd over de aanpak van het kabinet als het gaat om het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging.2
Hoe staat het met de uitvoering van eerder gedane verzoeken om moskeefinanciering transparanter te maken en financiering uit onvrije landen te stoppen?
De Kamer is middels een gezamenlijke brief met de Minister voor Rechtsbescherming op 29 maart jl. hierover geïnformeerd.3 De Minister voor Rechtsbescherming voert momenteel een verkenning uit naar de mogelijkheden om financieringsstromen naar maatschappelijke organisaties in Nederland, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, transparanter te maken. Naar aanleiding van het regeerakkoord ben ik een verkenning gestart naar de mogelijkheden om ongewenste buitenlandse financiering te beperken.
Het onderzoek van het CPB 'Eenverdieners onder druk' |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de Centraal Planbureau (CPB) Policy Brief 2018/03 «Eenverdieners onder druk» en van het bijbehorende CPB Achtergronddocument «De belastingdruk van een- en tweeverdieners vanaf 2005. Een intertemporele en internationale analyse van de belastingdruk voor paren in Nederland»?1 Wat is uw eerste reactie op dit onderzoek?
Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de Policy Brief «Eenverdieners onder druk» van het CPB. De beleidsonderzoeken van het CPB en de inzichten die hierin worden geboden, waardeert het kabinet altijd zeer. De positie van de eenverdiener heeft ook de belangstelling en aandacht van het kabinet.
De belastingdruk op huishoudniveau bij een gelijk huishoudinkomen is hoger voor een eenverdienershuishouden dan voor een tweeverdienershuishouden. Dit is het gevolg van de combinatie van belastingheffing op het niveau van het individu en de progressiviteit van het belastingstelsel. Hierdoor wordt een huishoudinkomen dat door twee personen wordt verdiend tegen een lager (marginaal) tarief belast dan hetzelfde inkomen dat door slechts één persoon wordt verdiend.
Belastingheffing op het individueel inkomen heeft als doel de emancipatie, economische zelfstandigheid en arbeidsparticipatie te bevorderen. Een gevolg van het individuele stelsel is dat bij de vergelijking van de belastingdruk tussen huishoudens, gekeken moet worden naar huishoudens waarbij de individuen hetzelfde inkomen hebben. Als de vergelijking op huishoudniveau wordt gemaakt, kan het zijn dat een huishouden waarin twee partners acht of tien dagen moeten werken voor een inkomen worden vergeleken met een eenverdiener die hetzelfde bedrag in vier of vijf dagen verdient. Het individuele stelsel zorgt er voor dat werkenden niet geconfronteerd worden met een hogere marginale druk doordat de partner een (relatief hoog) inkomen heeft.
Het CPB concludeert dat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners met kinderen de grenzen van doelmatigheid verkent.
De analyse van het CPB is statisch, waardoor geen rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld een terugval in inkomen en daarmee het eventuele verlies van economische zelfstandigheid na een scheiding. Bij de afweging over de belastingdruk zal altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen arbeidsparticipatie, het streven naar een evenwichtige inkomensverdeling en gezonde overheidsfinanciën, nu en in de toekomst. Daarnaast moet belastingheffing rechtvaardig en doelmatig zijn. Deze doelen kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Het bewaren van deze balans is een continue afweging voor elk kabinet.
Het verschil in belastingdruk tussen eenverdieners en tweeverdieners neemt volgens het CPB in de toekomst toe. Dit concludeert het CPB door de situatie in 2017 te vergelijken met de structurele situatie, waarin personen geboren voor 1963 – die op dit moment zijn uitgezonderd voor beperking van de overdraagbare algemene heffingskorting – met pensioen zijn. Door het vervallen van deze uitzondering, neemt de gemiddelde belastingdruk in de groep eenverdieners toe. Voor individuele huishoudens geldt dat dit kabinet, voor het eerst sinds jaren, maatregelen neemt die de (gemiddelde) belastingdruk van eenverdieners verlagen. Zo profiteren eenverdieners van de invoering van het tweeschijvenstelsel en hebben zij profijt van het verhogen van de afbouwgrens in het kindgebondenbudget voor paren en het verhogen van de zorgtoeslag voor paren. De maatregelen van het kabinet zorgen ervoor dat eenverdieners er in doorsnee evenveel in koopkracht op vooruit gaan als tweeverdieners.3
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal daarnaast in de begroting 2019, die op Prinsjesdag aan uw Kamer wordt aangeboden, rapporteren over het verschil in belastingdruk tussen huishoudens. In deze rapportage zal recht worden gedaan aan de motie van de leden Bruins en Omtzigt bij de behandeling van het pakket Belastingplan 2018, waarin het kabinet wordt verzocht om jaarlijks op gestandaardiseerde wijze te rapporteren over het verschil in en de ontwikkeling van de belastingdruk tussen eenverdieners en tweeverdieners en dit te analyseren.4 Het kabinet blijft aandacht houden voor de positie van de eenverdiener en zal daarbij de ontwikkeling van de belastingdruk en de koopkracht van eenverdieners in het oog houden.
Hoe apprecieert u het feit dat in Nederland internationaal gezien het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners het grootst is? Welke lessen trekt u hieruit?
Zoals ook benoemd in het gezamenlijke antwoord op vraag 2, 6 en 9 speelt bij de inkomstenbelasting, naast de doelstelling van het ophalen van geld, altijd de afweging tussen verschillende doelstellingen zoals het bewerkstellingen van een evenwichtige inkomensverdeling en het stimuleren van de arbeidsparticipatie. Deze afweging en daarmee ook de keuzes binnen het stelsel van de inkomstenbelasting zal voor ieder land anders zijn.
Het kabinet herkent zich niet in de conclusie dat de arbeidsparticipatie in Duitsland hoger is dan in Nederland. Volgens de OECD is de arbeidsparticipatie (als percentage van de beroepsgeschikte bevolking) in Duitsland in 2016 78,0 procent, terwijl de arbeidsparticipatie in Nederland in 2016 gelijk is aan 79,7 procent.5 De arbeidsparticipatie van vrouwen – veelal de niet werkende partner in een eenverdienershuishouden – ligt in Nederland (75,0% in 2016) bovendien hoger dan de arbeidsparticipatie van vrouwen in Duitsland (73,6% in 2016).
Opgemerkt moet worden dat de internationale vergelijking van het CPB gebaseerd is op een model waarin wel pensioenpremies zijn meegenomen, maar niet het hoger aanvullend pensioen op latere leeftijd dat hiervan het gevolg is. Deze keuze is in lijn met de vergelijking die het CPB voor Nederland hanteert en derhalve ook toepast in internationaal verband. Een gevolg hiervan is dat eenverdieners bij gelijk huishoudinkomen meer pensioenpremie betalen dan tweeverdieners, omdat voor tweeverdieners twee keer de franchise geldt waarover geen pensioenpremie wordt betaald. Het verschil in betaalde pensioenpremie bedraagt circa € 500 voor een anderhalfverdienersgezin en kan oplopen tot € 1.000 als beide partners voltijd werken. Deze extra premie kan niet in alle gevallen tot de totale (belasting)druk worden gerekend, omdat er een voordeel tegenover staat in de vorm van een hoger aanvullend pensioen op latere leeftijd.
Een vergelijking tussen een- en tweeverdieners waarin de pensioenpremies buiten beschouwing worden gelaten (of het voordeel op latere leeftijd meegenomen wordt) zou derhalve een completer beeld opleveren van het internationale perspectief, ondanks dat ook in dat geval een verschil blijft bestaan in de belastingdruk tussen eenverdieners en tweeverdieners6.
Hoe apprecieert u dit feit (uit vraag 3) in vergelijking met Duitsland, waar de arbeidsdeelname hoger is dan in Nederland en waar men nota bene een splitsingsstelsel heeft met een in vergelijking met tweeverdieners relatief veel lagere belastingdruk voor eenverdieners dan in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Constaterende dat via met name inkomensafhankelijke heffingskortingen (AK, IACK) enerzijds het arbeidsaanbod wordt geprikkeld en anderzijds met steeds meer fiscale kunstgrepen een evenwichtige koopkrachtontwikkeling wordt nagestreefd (waaronder met de inkomensafhankelijk gemaakte AHK), in hoeverre acht u het verstandig deze fiscale overinstrumentalisering in met name de inkomstenbelasting te verminderen? Zou de geloofwaardigheid van het belastingstelsel er niet mee gediend zijn als op termijn de genoemde inkomensafhankelijke heffingskortingen zouden worden getemperd en in ruil daarvoor de belastingtarieven over de hele linie zouden worden verlaagd?
Het kabinet streeft ondermeer zowel een evenwichtige inkomensverdeling als het bevorderen van de arbeidsparticipatie na. De inkomstenbelasting kent een aantal specifieke instrumenten die gericht aangrijpen op de arbeidsparticipatie en/of inkomensontwikkeling van specifieke groepen huishoudens. Deze instrumenten pakken niet per definitie slecht uit voor eenverdieners. Een voorbeeld hiervan is het verhogen van de afbouwgrens in het kindgebondenbudget voor paren en het verhogen van de zorgtoeslag voor paren.
Door de voorgenomen invoering van het tweeschijvenstelsel met een basis- en toptarief worden de belastingtarieven grotendeels verlaagd en meer op een lijn gebracht, waardoor de lasten voor burgers dalen.
Constaterende dat de beleidsopties die het CPB presenteert om het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners te verminderen spiegelbeeldig zijn aan de beleidsopties vanuit het perspectief van «kansrijk arbeidsmarktbeleid».2 en het duidelijk is dat de afgelopen jaren de het «arbeidsparticipatieperspectief» dominant is geweest, is dat perspectief wat u betreft te dominant geweest? In hoeverre is wat u betreft grotere terughoudendheid gewenst in de draagkrachtbelastingen met betrekking tot arbeidsparticipatiebevorderende prikkels?
Zie antwoord vraag 2.
Constaterende dat de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting op gespannen voet staat met de gezinsdraagkracht en bovendien de afbouw van de overdraagbaarheid ontweken kan worden door inkomsten uit vermogen toe te rekenen aan de niet-/minstverdienende partner, hoeveel eenverdieners/welk aandeel kunnen/kan de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (deels) ontlopen door toerekening van het inkomen uit vermogen aan de niet-/minstverdienende partner? Hoe beoordeelt u gegeven het antwoord op de voorgaande vraag vanuit rechtvaardigheidsperspectief de volledige afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting?
Er zijn in 2018 naar schatting circa 335.000 eenverdienergezinnen. Om ten minste een deel van de algemene heffingskorting te verzilveren via box 3, dient de rendementsgrondslag in box 3 groter te zijn dan twee keer het heffingsvrij vermogen. Dit is het geval voor circa 95.000 eenverdienergezinnen (28%). Om de algemene heffingskorting in 2018 volledig te verzilveren via box 3, is een rendementsgrondslag van minimaal € 272.136 nodig. Er zijn circa 25.000 eenverdienergezinnen (7%) met een dergelijke rendementsgrondslag; in deze gezinnen kan de niet-verdienende partner de algemene heffingskorting volledig verzilveren als het inkomen uit vermogen aan deze partner toegerekend wordt. Het afbouwen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting draagt bij aan stimulering van de arbeidsparticipatie.
Constaterende dat tweeverdieners onder hoogopgeleiden volstrekt normaal is, daarentegen van de laagstopgeleiden slechts een kwart tweeverdiener is en het verschil tussen een- en tweeverdieners daarmee niet alleen een verhaal van toenemende verschillen in belastingdruk is maar ook van toenemende verschillen in gezinsinkomens c.q. een verhaal van toenemende sociale ongelijkheid, welke mogelijkheden ziet u om enerzijds het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners te verkleinen zonder dat dit (in MICSIM. (3)) dan wel in de werkelijkheid) ten koste gaat van de arbeidsparticipatie van de laagopgeleide minstverdienende partner?
De groep lageropgeleiden bevat relatief meer alleenstaanden en alleenstaande ouders en niet zozeer meer eenverdieners.7 Voor deze groepen kan het participatie instrumentarium bijdragen aan het verwerven van een betere positie op de inkomensladder. Het tegengaan van sociale ongelijkheid en gelijke kansen voor iedereen is voor het kabinet een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet beziet sociale ongelijkheid hierbij in breder perspectief dan alleen de inkomensverdeling. In deze brede afweging neemt het kabinet naast de inkomensverdeling ook andere aspecten mee, zoals toegang tot goede zorg, economische onafhankelijkheid, kansen in het onderwijs of de woningmarkt.
Welke mogelijkheden ziet u om de structureel groeiende kloof in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners tot staan te brengen? Welke mogelijkheden ziet u om – in de woorden van professor Stevens – «de geloofwaardigheid van het belastingstelsel» structureel verder te herstellen? Welke verantwoordelijkheid ziet u om te voorkomen dat de belastingdruk van eenverdieners met lagere inkomens hoger wordt dan die van tweeverdieners met significant hogere inkomens?
Zie antwoord vraag 2.
Veiligheid over verhoogde leges voor RANOV-vergunninghouders |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in juni 2018 de verblijfsvergunning «voortgezet verblijf» (humanitair niet-tijdelijk) van veel vreemdelingen die onder de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (RANOV) vallen, verloopt en dat dit betekent dat zij een verlengingsaanvraag moeten indienen en dat deze personen in tegenstelling tot bij vorige verlengingen hiervoor leges van 401 euro moeten betalen volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Wat is hiervoor de argumentatie?1
Ja.
Vreemdelingen die onder de RANOV vielen kregen tussen 15 juni 2007 tot en met 1 juni 2009 ambtshalve, en daarom zonder betaling van leges, een verblijfsvergunning op grond van de regeling. Deze vergunning was in eerste instantie een jaar geldig. Vervolgens is besloten – vanwege het bijzondere karakter van de regeling – om bij de eerste verlenging ambtshalve een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf te verlenen. Deze vergunning was 5 jaar geldig. In 2013 zijn de vergunningen opnieuw verlengd volgens de normale procedures voor verlenging, maar ook toen nog vrijgesteld van leges. Bij de komende verlenging zullen personen met een RANOV-vergunning leges moeten betalen.
Hoeveel personen die een RANOV-vergunning hebben gekregen zijn inmiddels nog niet genaturaliseerd en moeten derhalve leges gaan betalen voor het behoud van verblijfsrecht in Nederland?
Op 31 december 2017 zijn (afgerond) 12.910 personen die ooit een RANOV-vergunning hebben verkregen nog in Nederland woonachtig met een verblijfsvergunning. Deze groep is nog niet genaturaliseerd. Van deze groep hadden op 31 december 2017 nog (afgerond) 2.370 personen een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Deze hoeft niet nu te worden verlengd. De resterende (afgerond) 10.540 personen moeten hun vergunning voor bepaalde tijd verlengen of een vergunning voor onbepaalde tijd aanvragen.
Bent u zich ervan bewust dat een bedrag van 401 euro per persoon voor personen een groot beslag op de financiën kan leggen indien men op het sociale minimum leeft, zeker wanneer sprake is van (grote) gezinnen? Zo ja, hoe weegt u dit in het kader van het heffen van hoge leges voor de verlenging van RANOV-vergunningen?
Na minimaal 10 jaar verblijf in Nederland op grond van een RANOV-vergunning is er geen grond meer om deze groep vrij te stellen van legesheffing. Verwacht mag worden dat zij – net als reguliere vreemdelingen – in staat is leges voor de verblijfsvergunning te voldoen. Personen met een RANOV-vergunning hebben bovendien al geruime tijd de mogelijkheid de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene of een vergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen. Zij hebben al vele jaren de kans om aan de voorwaarden van deze vergunning te voldoen. Op basis van de vergunning voor onbepaalde tijd verkrijgen zij bovendien een sterker verblijfsrecht. De leges voor deze vergunningen bedragen € 161.
Daarbij geldt overigens dat per 3 mei a.s. het legestarief voor verlengingen van verblijfsvergunningen wordt verlaagd naar € 355 (zie Kamerstuk 30 573, nr. 138).
Voor kinderen geldt soms een lager tarief, afhankelijk van welke verblijfsvergunning zij hebben. Kinderen in het bezit van een verblijfsvergunning op grond van de RANOV hebben een zelfstandige verblijfsvergunning gekregen. Het gaat hier om gezinsleden die voor 13 december 2006 Nederland zijn ingereisd en in Nederland geboren kinderen van RANOV’ers. Zij zullen bij verlenging het reguliere tarief moeten betalen. Een deel van de kinderen van RANOV’ers hebben echter een verblijfsvergunning gekregen in het kader van gezinsvorming, d.w.z. kinderen uit relaties die hier in Nederland zijn ontstaan. Voor de verlenging van hun vergunning «verblijf bij ouder» betalen zij € 51 leges.
Zijn de mensen die in Nederland verblijven op grond van een RANOV-vergunning tijdig op de hoogte gesteld van het heffen van hoge leges door de IND, zodat zij hier financieel op konden anticiperen? Zo nee, waarom niet?
Op 2 januari 2018 en op 20 februari 2018 zijn nieuwsberichten op de IND website geplaatst, waarin is aangegeven dat personen met een RANOV-vergunning, welke in juni 2018 zal verlopen, een verlengingsaanvraag moeten indienen. Hierbij is tevens de hoogte van de leges vermeld. Los van deze nieuwsberichten heeft de IND een op maat gemaakte verlengingsbrief voor deze groep ontworpen, waarbij de houder van de vergunning tevens wordt gewezen op alternatieven, zoals het aanvragen van een vergunning voor onbepaalde tijd of de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De brief zal 3 maanden (medio maart) voor het verstrijken van de vergunning aan de betreffende personen worden toegezonden.
Daarnaast is op verschillende momenten contact geweest tussen de IND en Vluchtelingenwerk Nederland. In deze contacten is ook aangegeven dat voor de verlenging van de vergunningen leges geheven zal worden.
Hoe verhoudt het heffen van hoge leges voor een vergunningsverlenging zich in uw ogen tot het feit dat de groep personen waar dit op van toepassing is, nog steeds geen Nederlandse nationaliteit heeft kunnen verkrijgen ondanks dat hiertoe vaak wel een wens leeft?
Het indienen van een naturalisatieverzoek geschiedt bij de gemeente waar de vreemdeling woonachtig is. De gemeente bekijkt met de verzoeker de te verwachte haalbaarheid van het verzoek. De gemeente bekijkt ook met de verzoeker de vraag of, en zo ja, welke acties hij (nog) moet ondernemen om in het bezit van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten te komen. De gemeente, maar ook de verzoeker, kan daarbij de website van de IND raadplegen, waar informatie over een aantal landen en hun documenten is opgenomen. Op het moment dat een gemeente aan de hand van deze informatie nog vragen heeft, kan de IND voor bijzondere vragen ook telefonisch of per mail worden geraadpleegd.
De IND website bevat al een paar jaar informatie voor vreemdelingen die willen naturaliseren, maar mogelijk niet over de juiste bewijsstukken beschikken. Hier is voor een aantal landen concrete informatie te vinden over welke documenten uit een bepaald land worden verwacht in de naturalisatieprocedure en waar die documenten kunnen worden verkregen. Daarnaast staat er algemene informatie over niet-erkende staten en is er informatie te vinden over te overleggen documenten voor staatloze vreemdelingen en voor meenaturaliserende minderjarigen. De informatie op de website van de IND wordt up-to-date gehouden en waar mogelijk uitgebreid.
Juist vanwege het belang dat moet worden gehecht aan het Nederlanderschap beoog ik te voorkomen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op onjuiste persoonsgegevens en/of nationaliteit. Hierbij is van belang dat de vreemdeling gedurende een periode van inmiddels ruim tien jaar in de gelegenheid is geweest het noodzakelijke document ter onderbouwing van zijn nationaliteit bij zijn eigen autoriteiten aan te vragen. Alles afwegend zie ik geen aanleiding deze groep reguliere vreemdelingen anders te behandelen dan andere reguliere vreemdelingen.
Een alternatief voor personen met een RANOV-vergunning is de mogelijkheid de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene of een vergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen. Zij hebben al vele jaren de kans om aan de voorwaarden van deze vergunning te voldoen. Op basis van de vergunning voor onbepaalde tijd verkrijgen zij bovendien een sterker verblijfsrecht. De leges voor deze vergunningen bedragen € 161.
Bent u bereid het heffen van hoge leges voor de verlenging van RANOV-vergunningen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat RANOV-vergunninghouders die nog niet genaturaliseerd zijn, maar daartoe wel de wens hebben, in staat worden gesteld op korte termijn de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen? Bent u bijvoorbeeld bereid om de vereisten aan aangeleverde identiteitsdocumenten voor deze groep te versoepelen?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Campina en Unilever willen bereikbaar zijn in Wageningen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Campina en Unilever willen bereikbaar zijn in Wageningen»?1
Ja.
Welk belang hecht u aan de internationale positie van de Wageningen Universiteit? Hoe kijkt de rest van de wereld aan tegen de Wageningse Universiteit en waar blijkt dat uit?
Ik vind het met u van groot belang dat Wageningen goed bereikbaar is. Wageningen heeft immers een nationaal en internationaal befaamde universiteit en is als opleidingsinstituut en kenniscentrum van groot belang voor Wageningse economie en haar omgeving.
De belangrijke internationale positie van de Wageningse universiteit blijkt – behalve uit de wetenschappelijke literatuur op landbouw- en voedselgebied – ook uit het feit dat afgestudeerde «Wageningers» in de hele wereld opereren op het gebied van duurzame landbouwbevordering.
Is het feit dat het regeerakkoord stelt dat aansluiting op het hoofdwegennet en het onderliggend wegennet wordt verbeterd via afspraken met provincies en gemeenten hier relevant?
Bij onderzoek naar mogelijke knelpunten op het hoofdwegennet wordt altijd gekeken naar de relatie hoofdwegennet/onderliggend wegennet, bijvoorbeeld of het onderliggend wegennet het verkeer wel aan kan als de hoofdweg verbreed wordt. Indien nodig wordt daar samen met de andere wegbeheerders een oplossing voor uitgewerkt. Dat is hier echter niet aan de orde, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid per auto van Wageningen al jaren onder druk staat? Klopt het dat dit het geval is vanuit het noorden (A12 afslag Ede via de N781), het zuiden en westen (via A15 Rijnbrug/Rhenen N233 en via doorgaande N225) en het oosten? Heeft u hier relevante cijfers van?
Voor wat betreft de autobereikbaarheid is het Rijk verantwoordelijk voor de rijkswegen rondom Wageningen: de A12, de A15 en de A50. Deze wegen rondom Wageningen functioneren voldoende op het gebied van doorstroming. De betreffende wegvakken zijn – ook in de recente Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse van 2017 – geen knelpunt.
Hoe belangrijk is bereikbaarheid voor bedrijven en werknemers? Kan het zijn dat bedrijven als Friesland-Campina, TNO en Unilever de dupe worden van een mindere bereikbaarheid?
Ik ben het met u eens dat Friesland-Campina, TNO en Unilever belangrijke bedrijven zijn in de regio Wageningen en ook dat die goed bereikbaar moeten zijn. Echter de verantwoordelijkheid daarvoor – voor zover het gaat om het onderliggend wegennet – ligt bij de gemeente en de provincie. Voor wat betreft het hoofdwegennet is de bereikbaarheid op orde.
Jihadpreken in Nederlandse moskeeën |
|
Jasper van Dijk (SP), Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat er tenminste in één van de circa 150 Diyanet-moskeeën in Nederland «Jihadpreken» worden gehouden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van deze preek, waarin onder meer «de overwinning van ons glorieuze leger» op de Koerden in Afrin wordt bepleit en fragmenten voorkomen als «iedere zoon van ons land die in de kracht van zijn leven de zoete nectar van het martelaarschap drinkt, schreeuwt ons dit toe» en «degene die sterft op de weg van Allah, noem die nooit dood, maar noem die levend», schadelijk is voor de integratie van Turkse Nederlanders?
In Nederland geldt vrijheid van godsdienst. In de Diyanet-moskeeën in Nederland wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) worden opgesteld voor gebruik in Nederland. In Hoorn is er voor zover bekend eenmalig gebruik gemaakt van delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld.
De in Hoorn gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld. Vanuit integratieperspectief geef ik er de voorkeur aan dat preken vormkrijgen met oog voor de Nederlandse samenleving. Ik beschouw het als onwenselijk als er sprake zou zijn van vermenging van politiek en religie, met name als het gaat om het onvrijwillig steunen van de politiek van ander land.
Deelt u de mening dat de Diyanet-preek van 16 februari 2018 de analyse van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in haar meest recente publicatie «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waarin wordt gewezen op de groei van salafistische tendensen onder Turkse Nederlanders met als mogelijke oorzaak de meer islamistische koers die Diyanet-moskeeën zijn gaan varen, bevestigt?2
Mijn zorgen richten zich vooral op de eventuele vermenging van politiek en religie terwijl de zorgen die in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) zijn verwoord zien op de groei van salafistische tendensen. Het DTN is overigens een product van de NCTV en niet van de AIVD.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlanders naar preken luisteren die zijn geschreven door het door Erdogan gestuurde Turkse Directoraat voor Religieuze Zaken (Diyanet)?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging in het Kamerdebat van 7 februari 2018 om niet meer in overleg te treden met Diyanet in het kader van integratiebeleid, maar wel op andere gebieden? Deelt u de mening dat het überhaupt vreemd is dat een Nederlandse Minister over zijn Nederlandse burgers praat met een buitenlands Directoraat voor Religieuze Zaken?
Ik heb in Uw Kamer aangegeven dat ik géén directe of indirecte rol zie voor de Turks Religieuze Organisaties en Stromingen (TRSO’s) bij het integratiebeleid. Ook heb ik aangegeven dat ik met iedereen praat en overleg. Dat geldt dus ook voor de TRSO’s.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat Turks-Nederlandse jongeren, geïnspireerd door preken, de »Turkse jihad» gaan voeren, zoals door u aangegeven in het artikel «Jihadpreek in Hoorn»?
Op grond van de vrijheid van godsdienst gaat de overheid niet over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan.
Wat gaat u ondernemen tegen moskeeën waar zogenaamde Jihadpreken worden gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen tegen de invloed van Diyanet in Nederland?
Ik vind het belangrijk dat ISN in staat is om zelfstandig invulling te geven aan haar werkzaamheden in Nederland en niet fungeert als politiek instrument van Turkije. ISN werkt momenteel aan het opzetten van een nieuwe governance structuur.
Het bericht ‘Raad van Cultuur adviseert quotum om theatersector minder wit te maken en diverser publiek te trekken’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Raad van Cultuur adviseert quotum om theatersector minder wit te maken en diverser publiek te trekken»?1
Ja.
Wat vindt u van het onderdeel van het sectoradvies theater, waarin staat dat de Nederlandse overheid een quotum moet overwegen om diversiteit in het theater moet bevorderen?
De Raad adviseert in het sectoradvies theater de effectiviteit te onderzoeken van een quotum voor culturele diversiteit bij theaterorganisaties. Het sectoradvies maakt deel uit van een reeks adviezen die de Raad voor Cultuur tot de zomer uitbrengt over het cultuurbeleid vanaf 2021. Ik weeg de adviezen daarna integraal af. Mijn uitgangspunten voor het nieuwe cultuurstelsel presenteer ik in 2019.
Vindt u het stimuleren van diversiteit noodzakelijk in de theaterwereld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het stimuleren van diversiteit in de gehele cultuursector belangrijk. Onze samenleving is heel divers, onder meer in de culturele achtergrond van haar bewoners, en dus ook van haar makers, cultuurbeoefenaars en -liefhebbers. Ik heb in mijn brief «Cultuur in een open samenleving» dan ook maatregelen genoemd die hierop inspelen, zoals het stimuleren van talentontwikkeling en diversiteit via de publieke cultuurfondsen.
Ik vind het goed dat binnen de cultuursector zelf verschillende initiatieven zijn ondernomen om diversiteit te stimuleren. De Federatie Cultuur zet zich bijvoorbeeld in voor een inclusieve cultuursector en naleving van de Code Culturele Diversiteit via trainingen en een prijsuitreiking. Ik steun deze campagne. Het jeugdtheater maakt werk van diversiteit, het heeft een sterke reputatie als het gaat om een confrontatie met een andere zienswijze. En de theatergezelschappen uit de BIS hebben de handen ineengeslagen om werk te maken van het naleven van de Code Culturele Diversiteit. Ik juich deze initiatieven toe.
Deelt u de mening dat talent zou horen te prevaleren boven huidskleur? Zo ja, vindt u dan ook dat positieve discriminatie niet aan de orde mag zijn? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat organisaties werken met competente mensen. Er zijn voldoende competente mensen van alle huidskleuren. Desalniettemin is gebleken dat in de cultuursector nog te weinig sprake is van diversiteit, waaronder culturele diversiteit. Diversiteit draagt bij aan de kwaliteit. Ik vind het daarom goed wanneer een organisatie de samenstelling van een team meeweegt bij de selectie van kandidaten. Dat zie ik niet als positieve discriminatie maar als het bevorderen van gelijke behandeling en als het versterken van de organisatie.
Het bericht dat Parijs een strenger en sneller asielbeleid wil |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Parijs wil strenger en sneller asielbeleid»?1
Ja.
Hoe verhouden de voorgenomen Franse plannen zich tot het Nederlandse asielbeleid?
Het voorstel voor de nieuwe Franse asielwetgeving heeft ten doel de asielprocedures te versnellen, sterker op te treden tegen illegale migratie en de opvang en integratie te verbeteren. Hiermee beoogt de Franse overheid om het Franse asielbeleid strenger en rechtvaardiger te maken. De situatie voor asielzoekers die recht hebben op asiel zal volgens de Franse overheid hiermee naar verwachting verbeteren, terwijl het beleid strenger zal worden voor migranten die geen recht hebben op asiel.
Door middel van een integrale aanpak beoogt ook het Nederlandse asielbeleid bescherming te bieden aan degenen die dat echt nodig hebben en degenen voor wie dat niet geldt snel terug te kunnen sturen.
Bent u bereid in EU-verband op te trekken met de Fransen om verdere intensivering van vreemdelingenbewaring mogelijk te maken en ziet de Staatssecretaris ook aanleiding om al binnen de EU-regelgeving vreemdelingenbewaring in Nederland verder aan te scherpen, gelet op het feit dat Frankrijk in haar plannen onder andere aangeeft vreemdelingendetentie te intensiveren, bijvoorbeeld voor mensen die in strijd met de openbare orde hebben gehandeld?
Het Franse voorstel bevat een aantal maatregelen met betrekking tot de intensivering van vreemdelingenbewaring. Onderdeel hiervan is het verlengen van de maximale duur van bewaring tot 90 dagen. Voorts wordt voorgesteld om, als iemand vlak voor zijn geplande uitzetting redenen aangeeft waarom de uitzetting niet zou kunnen plaatsvinden, de termijn met maximaal 15 dagen te verlengen.
In Nederland is de bewaringstermijn reeds gelijk aan het maximum onder de Europese regelgeving, wat betekent dat de bewaringstermijn 6 maanden is met de mogelijkheid deze termijn, onder strikte voorwaarden, te verlengen met nog eens 12 maanden. Ook het nieuwe Franse voorstel benut dus niet de maximale termijnen die de Europese regelgeving toelaat. Dat deze wijziging toch als een verscherping kan worden gepresenteerd kan verklaard worden doordat de Franse wet tot nu toe een nog kortere termijn verbindt aan de inbewaringstelling van vreemdelingen.
Voor wat betreft de mogelijkheid om asielzoekers in bewaring te stellen als hun aanwezigheid een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, geldt dat ook deze mogelijkheid in Nederland al bestaat. De EU Opvangrichtlijn maakt dit mogelijk. Daarbij moet worden onderbouwd dat sprake is van een actuele bedreiging van een wezenlijk belang van de samenleving. Het verwijzen naar in het verleden gepleegde feiten volstaat niet.
Voor uitgeprocedeerde asielzoekers of illegale vreemdelingen geldt in beginsel de Terugkeerrichtlijn. De uitleg die door de Afdeling bestuursrechtspraak is gegeven aan een uitspraak van het Europese hof in Luxemburg2 brengt mee dat door een vreemdeling gepleegde strafbare feiten niet kunnen worden betrokken bij het opleggen van de maatregel van bewaring voor vreemdelingen die onder de terugkeerrichtlijn vallen. In afstemming met een aantal andere lidstaten onderzoek ik of verbreding van de mogelijkheden hiertoe, met inachtneming van Europese regelgeving en jurisprudentie, mogelijk is.
In welke mate ziet u mogelijkheden tot verdere aanscherping van het Nederlandse asielbeleid ter voorkoming van het stapelen van procedures op het punt zoals in de plannen van Frankrijk valt te lezen dat zij niet langer een nieuwe mogelijkheid willen bieden om een verblijfsvergunning aan te vragen wanneer deze op asielgronden reeds is afgewezen?
Ik lees in de plannen van de Franse regering niet dat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen zou komen te vervallen. Dat zou ook niet in overeenstemming zijn met de Europese regelgeving, die zegt dat nieuwe aanvragen kunnen worden ingediend, maar dat deze ook versneld kunnen worden afgedaan.
Met betrekking tot het Nederlandse asielbeleid merk ik op dat momenteel wordt gewerkt aan het realiseren van de maatregelen die zijn aangekondigd in het Regeerakkoord. Voor wat betreft vervolgaanvragen gaat het om het achterwege laten van het gehoor als op basis van de stukken blijkt dat deze aanvraag geen kans van slagen heeft en om het realiseren van de ééndagstoets binnen twee dagen.
Ziet u naar aanleiding van de voorgenomen maatregel van de Fransen om irreguliere (Schengen)grensoverschrijding strafbaar te stellen mogelijkheden om dit in Nederland eveneens strafbaar te stellen?
De eerdere versie van het wetsvoorstel die aan de Conseil d’État (Franse Raad van State) werd gestuurd, bevatte een maatregel om het illegaal overschrijden van een Schengen buitengrens strafbaar te stellen. Indien Frankrijk via een buitengrens word binnengekomen zonder melding gedurende de openingsuren bij een officiële grenspost, zou dit worden bestraft met een jaar gevangenisstraf en een boete van € 3.750. Deze straf zou tevens toepasbaar zijn in geval van het herstel van controles aan de (Franse) binnengrenzen, indien een binnengrens overschreden wordt zonder melding bij een officiële grenspost. Omdat Frankrijk de interne grenscontroles sinds 13 november 2015 in het kader van de noodtoestand heeft heringevoerd, en onlangs tot 30 april 2018 heeft verlengd, zouden de aangehouden personen die via welke Franse grens dan ook illegaal binnenkomen in voorlopige hechtenis kunnen worden geplaatst (en op deze gronden door de Franse justitie kunnen worden vervolgd). Zo zouden deze personen beschikbaar blijven voor de Franse autoriteiten, die dan vervolgens de tijd hebben om hun terugkeer te organiseren.
Echter, de Conseil d’État heeft nadien besloten deze maatregel uit het wetsvoorstel te halen. Het valt niet uit te sluiten dat de genoemde maatregel tijdens de behandeling van het wetsvoorstel toch weer naar voren wordt gebracht. Eind maart wordt het wetsvoorstel door de Assemblée Nationale (Franse Tweede Kamer) behandeld en in de week van 16 april wordt het door de Sénat (Franse Eerste Kamer) behandeld. De wijze waarop bij herinvoering van de binnengrenscontroles het toezicht moet worden uitgelegd, is ook onderwerp van een procedure bij het Europese Hof van Justitie, met kenmerk C-444/17 (Arib).
In Nederland is het op basis van de huidige regelgeving al mogelijk om sancties te verbinden aan irreguliere buitengrensoverschrijding.
In hoeverre ziet u – nu de Fransen hun asielbeleid willen aanscherpen – kansen samen op te trekken in EU-verband teneinde het gemeenschappelijk Europees asielbeleid verder aan te scherpen en irreguliere migratie richting Europa tegen te gaan door afspraken te maken met derde landen?
Het kabinet trekt tijdens de onderhandelingen over het nieuwe Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel op met lidstaten wanneer dat opportuun is gezien de gedeelde inzet op bepaalde punten. Daar waar Nederland en Frankrijk beide een aanscherping voorstaan, is dit reden om daarin zo mogelijk samen op te trekken. Frankrijk is, net als Nederland, zeer actief richting derde landen. Waar mogelijk treken Nederland en Frankrijk, maar ook met andere lidstaten en de Commissie, samen op richting deze landen. Onder andere via hoog-ambtelijke en politieke bezoeken, zoals het gezamenlijke bezoek van de Minister-President met President Macron aan Ghana, maar ook rond internationale bijeenkomsten zoals recent bij de G5-Sahel top in Brussel en de EU-AU top in Abidjan. Op deze wijze wordt de EU inzet om te komen tot brede migratiepartnerschappen met landen van herkomst ondersteund.
Het bericht ‘Mogelijk één kraamafdeling voor drie Treant-ziekenhuizen’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mogelijk één kraamafdeling voor drie Treant-ziekenhuizen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in de ziekenhuizen in Stadskanaal en Hoogeveen mogelijk geen bevallingen meer kunnen plaatsvinden?
In december 2017 heeft Treant, waar de ziekenhuislocaties Bethesda (Hoogeveen), Refaja (Stadskanaal) en Scheper (Emmen) onderdeel van uitmaken, de verloskunde op de locatie Scheper in Emmen tijdelijk moeten sluiten vanwege een tekort aan kinderartsen. Treant heeft mij laten weten dat de kinderartsen die op de afdelingen voor acute verloskunde en kindergeneeskunde op locaties Bethesda en Refaja staan, onder een hoge werkdruk staan. Treant onderzoekt momenteel, samen met onder meer de zorgverzekeraars in de regio, alle mogelijke scenario’s. Als Treant voldoende nieuwe kinderartsen vindt wordt verloskunde weer op alle drie de locaties aangeboden. Als dat niet lukt, is concentratie van deze zorg op één of twee locaties noodzakelijk.
Treant heeft mij laten weten te begrijpen dat alleen al het onderzoeken van alternatieve scenario’s vragen oplevert in de omgeving. Besluiten zijn nog niet genomen, dat verwacht Treant dit voorjaar te doen. Ondertussen blijft het ziekenhuis zoeken naar nieuwe kinderartsen, aldus Treant.
De organisatie van de zorg in een regio is primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Voorop staat daarbij dat zorgverzekeraars ervoor moeten zorgen dat er voor hun verzekerden voldoende en tijdige zorg beschikbaar is («zorgplicht»). Omdat voor acute zorg meer dan voor andere zorg de bereikbaarheid en tijdigheid van belang is, gelden hiervoor expliciete normen. Deze normen maken onderdeel uit van de zorgplicht van zorgverzekeraars.
Voor ziekenhuisafdelingen acute verloskunde geldt de zogenaamde «45 minuten-norm» op grond waarvan bepaalde afdelingen niet mogen sluiten. Het gaat daarbij om die afdelingen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op zo’n afdeling kan komen, niet toeneemt. In het kader van de verkenning van Treant heb ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om te onderzoeken of de concentratie van acute verloskunde op twee dan wel één van de locaties in Stadskanaal, Emmen of Hoogeveen in strijd zou zijn met de 45 minuten-norm. Dat is niet het geval. Het RIVM heeft daarbij laten weten dat sluiting van de afdeling acute verloskunde op locatie Emmen voor de bereikbaarheid van deze zorg in de regio het minst voordelig zou zijn, en zou betekenen dat de afdeling acute verloskunde van het Röpcke Zweers ziekenhuis in Hardenberg niet zou mogen sluiten.
Ik heb Treant van de bevindingen van het RIVM op de hoogte gebracht. Ook heb ik Treant verzocht om het feit dat sluiting van de locatie Emmen (waar sinds december 2017 reeds tijdelijk sprake van is) voor de bereikbaarheid van deze zorg voor de inwoners uit de omgeving het minst voordelig is en betekent dat de acute verloskunde in Hardenberg niet mag sluiten, als belangrijke factor mee te wegen in de definitieve besluitvorming. Tot slot heb ik richting Treant benadrukt dat ik goede communicatie over de situatie rondom de acute verloskunde met alle partijen in de regio, waaronder het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), met de gemeenten en zeker ook de inwoners uit de omgeving, en waar relevant ook met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis in Hardenberg, van groot belang vind.
In het bericht van RTV Drenthe wordt overigens gesproken over de invoering van een volumenorm van 1000 bevallingen in een ziekenhuis. Naar mijn weten is hier echter geen sprake van, en ook het Zorginstituut heeft mij laten weten dat het op dit gebied geen volumenormen heeft gesteld of aangescherpt.
Deelt u de mening dat de concentratie van zorg nooit mag leiden tot te lange reistijden bij spoedgevallen?
Die mening deel ik. Dat is de reden waarom op de spreiding van afdelingen voor acute verloskunde de 45 minuten-norm van toepassing is (zie mijn antwoord op vraag 2).
Kunt u garanderen dat de bevallingszorg voor vrouwen in Drenthe niet in gevaar komt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Treant-ziekenhuizen over de bevallingszorg in Drenthe? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
In welke andere regio’s in Nederland dreigt een verschraling van de zorg doordat er onvoldoende artsen beschikbaar zijn?
Landelijk gezien worden voor vrijwel alle specialismen voldoende artsen opgeleid, maar voor enkele specifieke beroepsgroepen is het wel al langer een uitdaging om voldoende geïnteresseerde kandidaten te vinden. Een voorbeeld daarvan is het specialisme ouderengeneeskunde.
Ik heb geen concrete gegevens die erop wijzen dat sprake is van regionale tekorten wat betreft artsen, maar krijg hier wel signalen over uit sommige regio’s. Hierover ben ik met het veld in gesprek. Zo wordt naar aanleiding van de motie Wolbert / Rutte (Kamerstuk 33 578, nr. 39) met de sector gesproken over de regionale mobiliteit en binding van medisch-specialisten. Ook heb ik met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) afgesproken dat onderzoek wordt gedaan om beter zicht te krijgen op de factoren die bepalend zijn voor huisartsen om zich wel of niet te vestigen in een bepaald gebied. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen we gezamenlijk inzetten op gerichte oplossingen om de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk te houden.
Ziet u mogelijkheden om te bespoedigen dat er voldoende kinderartsen zijn? Zo ja, welke?
Uit het Capaciteitsplan 2016 (Kamerstuk 29 282, nr. 251) blijkt dat er landelijk gezien geen sprake is van een tekort aan kinderartsen. Het Capaciteitsorgaan merkt op dat de doelgroep (de patiëntenpopulatie) voor kindergeneeskunde iets krimpt en dat er nauwelijks sprake is van onvervulde vraag. Over regionale en lokale tekorten laat het Capaciteitsorgaan zich niet uit.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Fiscus negeerde Europees verbod op afspraken’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fiscus negeerde Europees verbod op afspraken»?1
Ja. Hierbij teken ik aan dat een latere correctie op dit bericht is gepubliceerd. In die correctie is aangegeven dat de kop boven het artikel niet juist is en dat er is geen sprake van het negeren van Europese afspraken.2
Kunt u uiteenzetten hoe een typische concernfinancieringsconstructie in elkaar zat in de periode tot 2007, tussen 2007 en 2016 en vanaf 2016? Van welke laagbelaste landen werd gebruik gemaakt? Was er doorgaans personeel aanwezig in die landen?
Concernfinanciering betreft het binnen een concern financieren van groepsvennootschappen. Deze functie wordt in het algemeen uitgeoefend door de treasury-functie die nauw verbonden is aan de hoofdkantoorfunctie. De financiering vindt plaats uit het concernfinancieringsvermogen.
Indien een concern concernfinancieringsactiviteiten verricht, is het aan het concern dit vorm te geven. Soms wordt gebruik gemaakt van één locatie van waaruit concernfinanciering plaatsvindt, soms gebeurt dat op meerdere locaties. Er bestaat echter niet een vaste structuur waarin concernfinanciering wordt vormgegeven; dit is onder andere afhankelijk van de geografische spreiding van het concern. In algemene zin kan worden gezegd dat concerns die gebruik maakten van het destijds in de wet op de Vennootschapsbelasting 1969 opgenomen Concern Financierings Activiteiten-regime (CFA-regime) de treasuryactiviteiten in Nederland uitoefenden en het concernvermogen ook in Nederland aanwezig was. Na het vervallen van het CFA-regime verplaatsten veel concerns het concernvermogen naar het buitenland, met name naar België maar ook naar Zwitserland waar deze concerns vaak al activiteiten hadden. Het verplaatsen van het vermogen is een bedrijfseconomische beslissing die de Belastingdienst niet kan tegenhouden. De treasuryactiviteiten bleven veelal achter in Nederland maar er werden ook treasuryactiviteiten overgebracht naar het buitenland.
Gezien u in het artikel stelt dat de goedkeuring in het verleden van deze dubieuze rulings gebaseerd was op begrijpelijke keuzes omdat er destijds andere regels golden en andere opvattingen heersten over de toepassing daarvan, kunt u uiteenzetten welke andere regels er golden? Kunt u tevens uiteenzetten hoe de opvatting van de uitvoering daarvan in de loop der jaren is veranderd? Kunt u daarbij niet alleen ingaan op de Nederlandse zienswijze, maar ook op de interpretatie van die regels in andere Europese lidstaten, waaronder in ieder geval Duitsland, België en Frankrijk?
Omdat bedrijven hun concernfinanciering na het vervallen van het CFA-regime anders gingen vormgeven, kwamen er vragen op over de fiscale gevolgen daarvan. Dit betrof met name de toepassing van de deelnemingsvrijstelling en de te hanteren verrekenprijzen. Hoewel ook de wetgeving op het gebied van de deelnemingsvrijstelling is gewijzigd per 1 januari 2016, ziet de veranderende zienswijze met name op de vraag welk deel van het rendement kan worden toegerekend aan het in het buitenland renderend concernfinancieringsvermogen. In het verleden was de internationaal geaccepteerde opvatting dat (nagenoeg) het gehele rendement dat werd behaald met het concernfinancieringsvermogen kon worden toegerekend aan de vennootschap die dit vermogen aanhield. Over dit uitgangspunt is in internationaal verband discussie ontstaan, met name in OESO-verband. Uiteindelijk is deze discussie uitgemond in de BEPS-rapporten van 2015 en de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen van 2017. De huidige opvatting luidt dat de hoogte van het rendement afhankelijk is van de uitgeoefende functies in die vennootschap. Indien de buitenlandse vennootschap het vermogen aanhoudt maar verder geen enkele functie zou uitoefenen, zou dat op basis van de huidige opvattingen betekenen dat ten hoogste een risicovrij rendement aan het in het buitenland aangehouden concernvermogen kan worden toegerekend. Indien er meer functies worden uitgeoefend dient er een hoger rendement toegerekend te worden.
De discussie over rulings is in essentie een discussie over de mogelijkheden en onmogelijkheden van fiscale wetgeving, beleid en jurisprudentie. Zekerheid vooraf leidt immers niet tot een andere fiscale behandeling door de Belastingdienst dan de behandeling van een zelfde feitencomplex achteraf. Een wijziging in de wet- en regelgeving heeft derhalve invloed op de toepassing daarvan door de Belastingdienst, ook in de gevallen waarin zekerheid vooraf wordt gegeven.
Hoe is het mogelijk dat het statutaire tarief in Nederland in al die jaren hoger dan 25% was en toch een effectief tarief werd gerekend van 7% of zelfs 5%? Deelt u de mening dat dan de alarmbellen al af moeten gaan?
Zoals hierboven aangegeven was de internationaal heersende opvatting dat het rendement op het concernfinancieringsvermogen moest worden toegerekend aan de vennootschap die dit vermogen aanhield. Omdat in de meeste gevallen ook in Nederland treasury-activiteiten werden uitgeoefend, kwam de vraag op welke zakelijke beloning aan die activiteiten kon worden toegerekend. Vaak werd overleg met de Belastingdienst gezocht om hier zekerheid over te krijgen. Op de beloning die aan Nederland kon worden toegerekend, was uiteraard het reguliere Nederlandse vennootschapsbelastingtarief van toepassing. Er is dan ook geen sprake van een Nederlands tarief van 5% of 7%. De totale belastingdruk op de in het buitenland aangehouden concernfinancieringsvermogen en de daarmee samenhangende in Nederland uitgeoefende treasury-activiteiten was lager dan het reguliere Nederlandse tarief van de vennootschapsbelasting. Dit werd veroorzaakt doordat de belastingdruk op het rendement in het land waarnaar het concernfinancieringsvermogen werd overgedragen veel lager was. Bijvoorbeeld doordat een Belgische dochtermaatschappij waarin het concernfinancieringsvermogen als eigen vermogen was gestort, gebruik kon maken van de Belgische notionele interestaftrek.
In hoeverre was sprake van het doelgericht toewerken naar een bepaald percentage (eerst 7%, daarna 5%)? Hoe kwam dit percentage tot stand? Hoe verhoudt dit zich tot uitspraken die zijn gedaan door uw voorgangers, die altijd stelden dat over tarief niet kan worden onderhandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Aangezien in het artikel staat dat de concernfinancieringsactiviteiten doorgaans nauw verbonden zijn aan het hoofdkantoor en daarvoor belangrijk zijn voor werkgelegenheid, hetgeen suggereert dat er veel personeel op het hoofdkantoor gemoeid is met die activiteiten, hoe kon dan betoogd worden dat onder verrekenprijsregels de concernfinancieringsactiviteiten moesten worden toegerekend aan belastingparadijzen, waar vrijwel zeker geen of zeer weinig personeel aanwezig is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de uitspraken dat de rulings al in de periode 1999–2003 ongewenst en zelfs verboden zijn verklaard onder Europese afspraken? Waarom is er dan toch voor gekozen om door te gaan met de rulings? Kunt u zich voorstellen dat de reputatie van Nederland onder de Europese partners door dit soort acties onder druk staat? Wat zou u ervan vinden als bepaalde landen stelselmatig afspraken ondermijnen, ook al zijn deze niet per se «hard law»? Deelt u de mening dat het slechte imago van Nederland op het gebied van belastingontwijking slecht is voor de onderhandelingspositie van Nederland in Europa en voor tevens voor het vestigingsklimaat?
De Europese Commissie heeft in 2003 geoordeeld dat het wettelijke CFA-regime onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.3 Hierbij is door de Europese Commissie geen terugvordering geëist in verband met gewettigd vertrouwen en een overgangstermijn geboden waardoor concerns tot en met uiterlijk 31 december 2010 gebruik konden maken van hun CFA-beschikking. Doordat concerns vooruitlopend op of na afloop van deze termijn hun concernvermogen naar het buitenland verplaatsten, is een nieuwe situatie ontstaan. Er is derhalve geen sprake van de voortzetting van het oude regime.
Nederland heeft zich gehouden aan de beschikking van de Commissie. Ook bij andere gevallen in het verleden van geconstateerde onverenigbare staatssteun bij Nederlandse belastingmaatregelen is de staatssteun beëindigd en is in gevallen waarin dit moest, onrechtmatige staatssteun teruggevorderd. Bij gebleken strijdigheid van Nederlandse belastingmaatregelen met de afspraken die Nederland in het kader van de EU-Gedragscode met de andere EU-lidstaten heeft gemaakt, heeft Nederland de belastingmaatregel in kwestie aangepast of ingetrokken en zich een betrouwbare lidstaat getoond. Ik zou het ook afkeuren als Nederland of welk land dan ook stelselmatig internationale afspraken op belastinggebied zou ondermijnen. Dat neemt niet weg dat ik een voorkeur heb voor «hard law», omdat de naleving daarvan ook daadwerkelijk juridisch kan worden afgedwongen.
Naast de aanpassing van Nederlandse belastingwetgeving in geval van gebleken strijdigheid met de internationale afspraken, heeft Nederland de afgelopen jaren ook actief meegewerkt aan Europese maatregelen tegen belastingontwijking. Dit is internationaal niet onopgemerkt gebleven. Toch is naar mijn mening meer nodig. Daarom heb ik de strijd tegen belastingontduiking en belastingontwijking tot een speerpunt van mijn beleid gemaakt. Ik heb in mijn brief aan uw Kamer van 23 februari jl.4 aangegeven dat ik de ambitie heb om het beeld te kantelen dat Nederland het internationale bedrijven fiscaal gemakkelijk zou maken belasting te ontwijken. Dat beeld is naar mijn mening namelijk hardnekkig en het doet het investeringsklimaat geen goed. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de door het kabinet aangekondigde maatregelen tegen belastingontduiking en belastingontwijking het vestigingsklimaat ten goede komen. Wanneer zij bovendien zouden bijdragen aan een sterkere onderhandelingspositie van Nederland in Europa, dan is dat mooi meegenomen.
De geluidsoverlast van de A50 voor Ravenstein en Oss |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat inwoners van het stadje Ravenstein veel geluidsoverlast ondervinden van de A50 doordat de brug hoog boven het stadje uitstijgt en het steeds van «kaboem-kaboem» gaat wanneer een auto de brug passeert? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ben op de hoogte van de situatie dat er in Ravenstein geluidhinder van de A50 wordt ervaren.
Is er sinds 2009 iets ondernomen tegen de geluidsoverlast?1
De maximale geluidproductie die een rijksweg mag voortbrengen is vastgesteld in geluidsproductieplafonds op zogenaamde referentiepunten. Dit zijn punten die elke 100 meter van de weg geplaatst zijn, op ca 50 meter afstand. Van deze punten is de maximale geluidsproductie vastgesteld op basis van de wegeigenschappen en de hoeveelheid verkeer over deze weg. Wanneer de geluidproductie dit vastgestelde plafond dreigt te overschrijden moet de beheerder maatregelen nemen zoals bv. het aanbrengen van stiller asfalt t.o.v. hetgeen er al ligt.
Rijkswaterstaat rapporteert jaarlijks hierover in een nalevingsverslag, waarbij de wegbeheerder zich baseert op hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer, die sinds 1 juli 2012 van toepassing is.
Sinds de invoering van de GPP-systematiek in 2012 is er op deze locatie langs de A50 nog geen sprake geweest van een dreigende overschrijding van GPP’s binnen 5 jaar. Er is dan ook geen aanleiding tot het treffen van (aanvullende) geluidmaatregelen ter plekke.
Wat is uw oordeel over het rapport van adviesbureau dGmR inzake Geluidhinder A50-A59?2
Het door u genoemde onderzoek van dGmR geeft aan dat de geluidemissie hoger kan zijn dan met de toenmalige rekenmethode voor wegverkeerslawaai is berekend. Zoals beschreven in het Reken- en meetvoorschrift Geluid neemt de geluidemissie van een stil wegdek zoals ZOAB toe in de tijd als gevolg van slijtage en veroudering van het wegdek. In de modellen wordt uitgegaan van een gemiddelde geluidbelasting. Een nieuw wegdek is stiller dan dit gemiddelde en een wegdek aan het einde van de levensduur is minder stil. De wetgeving schrijft voor maatregelen te baseren op de gemiddelde geluidsbelasting.
Rijkswaterstaat gaat uit van geluidberekeningen die zijn gevalideerd met behulp van metingen. Het RIVM voert hiervoor een monitoringprogramma uit. In de wettelijke rekenmethode wordt een jaargemiddelde geluidbelasting berekend waarbij variaties worden gemiddeld in de tijd. De resultaten van metingen kunnen ten opzichte van de berekening een afwijking laten zien als gevolg van variaties in de optredende geluidemissie, o.a. vanwege de veroudering van het wegdek en als gevolg van de lokale windrichting en -snelheid.
Kunt u aangeven wat precies de geldende toegestane geluidsnormen zijn?
Voor de wet en regelgeving op het gebied van geluid verwijs ik u met onderstaande link graag naar de website van Rijkswaterstaat.
Klopt het dat Rijkswaterstaat akoestisch onderzoek moet doen naar maatregelen omdat volgens het rapport «Nalevingsverslag geluidproductieplafonds rijkswegen 2016», dat is gepubliceerd op 18 september 2017, bij de in de gemeente Oss gelegen trajecten van de A50 en de A59 sprake is van een dreigende plafondoverschrijding? Zo ja, vindt dit akoestisch onderzoek inmiddels plaats? Zo nee, waarom niet?3
Rijkswaterstaat dient nader akoestisch onderzoek uit te voeren bij referentiepunten waar het GeluidsProductiePlafond (GPP) is bereikt, of waar de verwachting is dat het GPP binnen vijf jaar tijd wordt bereikt. Op de in de gemeente Oss gelegen trajecten van de A50 en de A59 wordt op basis van de verkeersprognoses geen plafondoverschrijding binnen vijf jaar verwacht. Rijkswaterstaat voert daarom op dit moment geen nader akoestisch onderzoek naar maatregelen uit.
Wat geven deze metingen aan over de overlast voor andere Osse dorpen en wijken als Huisseling, Herpen, Oss-Zuid, De Ruwaard en Geffen?
Zie antwoord op vraag 5. Op de A50 en A59 wordt op basis van verkeersprognoses geen plafondoverschrijding binnen 5 jaar verwacht.
Waarom liggen langs de A59 en de A50 wél geluidsschermen in de gemeenten Wijchen en Den Bosch en niet in de gemeente Oss? Kunt u dit per gemeente motiveren en nader toelichten?
In de gemeenten Wijchen (A50) en Den Bosch (A2, A59) zijn projecten aan rijkswegen uitgevoerd onder de wet geluidhinder waarvoor een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgde de noodzaak voor het realiseren van geluidschermen. In de gemeente Oss wordt de komende 5 jaar geen plafondoverschrijding verwacht, zie antwoord 5.
Klopt het dat Rijkswaterstaat in 2018 op zes plaatsen geluidsmaatregelen langs de A50 tussen Sint-Oedenrode en Paalgraven neemt omdat de geluidsoverlast er te hoog is?4 Waarom is besloten om in 2018 geen maatregelen te nemen tussen Paalgraven en de brug bij Ravenstein?
Tussen Sint-Oedenrode en knooppunt Paalgraven is geconstateerd dat er op zes locaties sprake is van een verschil tussen de situatie zoals die beschreven is in de bestemmingsplannen en de werkelijk gebouwde situatie. Enkele geluidschermen en wallen langs dit traject wijken af van de wijze waarop deze in de bestemmingsplannen zijn opgenomen. Door deze afwijking zijn de geluidbelastingen op woningen significant hoger dan in de bestemmingsplannen is opgenomen. Voor het weggedeelte tussen Paalgraven en de brug bij Ravestein is hier geen sprake van en is er geen aanleiding voor het nemen van maatregelen.
Naar aanleiding van deze verschillen is het Geluidmaatregelenplan A50 Sint-Oedenrode Paalgraven opgesteld. De maatregelen uit dit plan worden in 2018 gerealiseerd.
Klopt het dat de geluidsproductie van de A50 tussen Sint-Oedenrode en Paalgraven lager is dan van de A50 tussen Paalgraven en Ravenstein? Betekent dit dat wordt gemeten met twee maten? Zo ja, waarom?
Het klopt dat de geluidproductie en de geluidsproductieplafonds van de A50 tussen Sint-Oedenrode en Paalgraven lager zijn dan van de A50 tussen Paalgraven en Ravenstein. De geluidproductieplafonds zijn vastgesteld op basis van de geldende wet en regelgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om de overlast weg te nemen. Kunt u dit toelichten? Wat is de bijdrage van verschillende varianten (geluidsscherm, tweelaags zoab, tweelaags zoab-fijn, beperking van de maximumsnelheid, geen verhoging van de maximum-snelheid in de nacht enz.) aan de reductie van de geluidsoverlast voor de omwonenden?
Omdat er op korte termijn geen overschrijding van de GPP’s wordt verwacht, is er geen aanleiding om (aanvullende) geluidmaatregelen te treffen.
Het bericht dat de burgemeesters van de grote steden een verbod willen op knalvuurwerk en vuurpijlen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Burgemeesters grote steden willen verbod op vuurpijl»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) dat de jaarwisseling het gevaarlijkste moment van het jaar is en dat maatregelen die tot nu toe zijn genomen niet hebben geleid tot een substantiële daling van slachtoffers, incidenten en schade die is ontstaan als gevolg van het gebruik van vuurwerk?2
Hiervoor verwijs ik naar de brief van 18 december 20173. Hierin is aangegeven dat de boodschap van de OvV onderschreven wordt en stevige maatregelen nodig zijn om daadwerkelijke vooruitgang te boeken in termen van een substantiële reductie van het aantal vuurwerkslachtoffers en ordeverstoringen.
Neemt u de oproep van de burgemeesters van de vier grote steden mee in uw besluitvorming? Zo ja, op welke manier?
Momenteel werk ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en onze partners aan een landelijke aanpak van de jaarwisselingsproblematiek. Deze aanpak geeft ook weer hoe met onze partners uitwerking gegeven wordt aan de aanbevelingen van de OvV. De oproep van de burgemeesters van de G4 zal hierin zeker worden meegenomen.
Vindt u ook dat de tijdgeest rijp lijkt voor een landelijk verbod op vuurpijlen en knalvuurwerk? Zo nee, waarom niet?
Zoals de OvV in zijn rapport aangeeft, zorgen vuurpijlen en knalvuurwerk voor letsel en overlast, en zijn ze onveilig. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik onderschrijven het advies om hiertegen maatregelen te nemen die leiden tot een substantiële daling van letsel en overlast door vuurwerk. De uitwerking van deze aanbeveling van de OvV voor zo’n verbod vergt tijd en afstemming met betrokkenen. Het resultaat hiervan zal onderdeel uitmaken van de landelijke aanpak jaarwisselingsproblematiek.
Wanneer ontvangt de Kamer uw reactie op het OVV-rapport?
Zoals in de brief van 18 december 2017 aangekondigd3 en ook in de brief van 5 februari jl.4 zal ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer informeren. Daarbij streef ik naar een brief aan uw Kamer over de landelijke aanpak eind maart.
Bent u bereid uw antwoord op de brief van de vier burgemeesters naar de Kamer sturen?
Ja.
Op welke manier wilt u de bescherming van hulpverleners verbeteren en de bedreiging van hulpverleners zwaarder bestraffen, zoals u al hebt aangekondigd?3
Ook over het zwaarder bestraffen van het hinderen van hulpverleners vindt op dit moment overleg met betrokken instanties plaats. Het resultaat zal onderdeel uitmaken van de landelijke aanpak jaarwisselingsproblematiek, hoewel de toepassing niet tot de jaarwisseling beperkt zal zijn.