Het afschaffen van de dividendbelasting |
|
Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de directe werkgelegenheidseffecten zijn bij Unilever van de keuze om het hoofdkantoor in Rotterdam te vestigen? Kunt u aangeven hoe dit besluit tot meer werkgelegenheid zou kunnen leiden, nu Unilever aangeeft dat er in de activiteiten van het bedrijf niets verandert, noch in de werkgelegenheid in het Verenigd Koninkrijk?1
Het kabinet heeft geen direct zicht op het personeelsbeleid van Unilever. Alleen daarom al kan het kabinet het directe en indirecte werkgelegenheidseffect van de beslissing van Unilever om het hoofdkantoor in Rotterdam te vestigen niet kwantificeren. Dat neemt niet weg dat het kabinet content is met de aankondiging van Unilever om het hoofdkantoor in Rotterdam te vestigen.
Het kabinet wijst er graag nogmaals op dat het afschaffen van de dividendbelasting onderdeel is van een totaalpakket aan fiscale maatregelen. Het doel daarvan is het behoud van een aantrekkelijk fiscaal vestigingsklimaat voor reële bedrijven die zorgen voor werkgelegenheid en investeringen in Nederland, en tegelijkertijd het tegengaan van belastingontwijking via uitholling van de belastinggrondslag van Nederland en andere landen. Dit totaalpakket aan fiscale maatregelen heeft offensieve elementen gericht op het aantrekken en uitbreiden van reële activiteiten in Nederland en defensieve elementen gericht op het behouden van reële activiteiten in Nederland. Hierbij heeft het kabinet vanzelfsprekend oog voor de internationale context waarin bedrijven opereren. Te denken valt bijvoorbeeld aan de steeds verdere globalisering, activistische aandeelhouders, de Brexit en veranderingen in het Amerikaanse belastingstelsel. Het kabinet is voornemens de grondslag van de Nederlandse vennootschapsbelasting te verbreden, het opstaptarief en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting te verlagen, de dividendbelasting af te schaffen en een conditionele bronbelasting op dividend, rente en royalty’s in te voeren. Het ligt naar mijn mening in de rede de effecten van al deze fiscale maatregelen in samenhang te bezien en te bespreken. Het voornemen is dit pakket aan maatregelen (uiterlijk) op Prinsjesdag aan uw Kamer aan te bieden. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel zal ook nader worden ingegaan op de beweegredenen van het kabinet bij de verschillende maatregelen. Uiteraard zal ik daarbij ook nader ingaan op de vraag waarom het kabinetsvoornemen om de dividendbelasting af te schaffen goed is voor Nederland. Bij eerdere debatten met uw Kamer3 heb ik reeds de nodige argumenten daarvoor met uw Kamer gewisseld. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel ga ik (schriftelijk en mondeling) graag verder met u in gesprek over de verschillende beleidsvoornemens.
Kunt u aangeven hoe en welke contacten u met Unilever heeft gehad om deze keuze te beïnvloeden? Kunt u aangeven welke rol de belofte om de dividendbelasting af te schaffen heeft gespeeld bij het besluit van Unilever?
Het kabinet beschouwt het als zijn taak om de voordelen van het Nederlandse vestigingsklimaat onder de aandacht te brengen bij bedrijven die een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie leveren, bijvoorbeeld op het gebied van werkgelegenheid en innovatie. Naar de mening van het kabinet is Unilever zo’n bedrijf. Om die reden heeft het kabinet, nadat Unilever bekendmaakte haar duale structuur te evalueren, het Nederlandse vestigingsklimaat ook bij Unilever actief onder de aandacht gebracht. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van Unilever zelf om op basis van alle vestigingsklimaatfactoren een afweging te maken en een besluit te nemen.
Over het algemeen speelt bij dergelijke besluiten een breed palet aan vestigingsklimaatfactoren een rol. Hierbij kan gedacht worden aan een goed opgeleide beroepsbevolking, een stabiel politiek klimaat en een goede fysieke en digitale infrastructuur, maar ook aan een aantrekkelijk fiscaal vestigingsklimaat. Het afschaffen van de dividendbelasting draagt bij aan een aantrekkelijk fiscaal vestigingsklimaat voor hoofdkantoren en in het specifieke geval van Unilever ontstaat er na het afschaffen van de dividendbelasting op dit vlak een gelijk speelveld ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk.
Hoe gaan aandeelhouders van Unilever profiteren van de afschaffing van de dividendbelasting? Kunt u aangeven welk deel van de 1,4 miljard euro bij aandeelhouders van Unilever terechtkomt?
In zijn algemeenheid zullen vooral de aandeelhouders die de dividendbelasting niet kunnen verrekenen profiteren van het afschaffen van de dividendbelasting. Tevens wijs ik erop dat door de afschaffing van de dividendbelasting Nederlandse aandelen mogelijk ook aantrekkelijker worden voor aandeelhouders die tot dusver het aandeel hebben gemeden vanwege de dividendbelasting.
Het klopt inderdaad dat de dividendbelasting in het algemeen niet leidt tot dubbele belasting over de winst van bedrijven. Over dividenduitkeringen binnen concernverband hoeft op basis van de nationale wet namelijk in de meeste gevallen geen dividendbelasting te worden ingehouden. Deze zogenoemde inhoudingsvrijstelling voorkomt dat winsten binnen concernverband dubbel worden belast. Hierdoor is de netto-opbrengst van de dividendbelasting vrijwel uitsluitend afkomstig van buitenlandse portfoliobeleggers. Of buitenlandse portfolioaandeelhouders de Nederlandse dividendbelasting in het woonland kunnen verrekenen met hun inkomsten- of vennootschapsbelasting is afhankelijk van meerdere factoren. Zo is het van belang of Nederland een belastingverdrag heeft met hun woon- of vestigingsland, wat de regels voor verrekening zijn in het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder en of een belegger de Nederlandse aandelen rechtstreeks houdt of participeert in een beleggingsfonds dat Nederlandse aandelen houdt. In mijn brief van 13 november 2017 ben ik hier nader op ingegaan.4
Gelet op het voorgaande is een exacte kwantitatieve inschatting van de mate van verrekenbaarheid met de eigen fiscus niet te geven voor de verschillende beleggers in de verschillende landen. Op grond van artikel 67 AWR kan ik bovendien geen uitspraken doen over individuele bedrijven.
Kent u het artikel «Blind gokken met de dividendbelasting» van hoogleraar economie Bas Jacobs (TPEdigitaal 2018, 12(1), 1–21)?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de analyse van Jacobs dat de Nederlandse dividendbelasting alleen effecten kan hebben op investeringen en werkgelegenheid als er een effect is op de kapitaalkosten van bedrijven en dat dit niet waarschijnlijk is omdat de kapitaalkosten van bedrijven op internationale kapitaalmarkten worden bepaald en Nederland daar nauwelijks invloed op heeft? Hoe beoordeelt u het dat om deze reden de verlaging van de dividendbelasting naar verwachting nauwelijks tot geen effect heeft op investeringen en werkgelegenheid in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met Jacobs eens dat alleen als kapitaalmarkten niet goed functioneren en internationale bedrijven van financiering uit Nederland afhankelijk zijn, en alleen als er geen verdragen of regels zijn om dubbele belasting te voorkomen, er een effect op de kapitaalkosten van ondernemingen in Nederland zou kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de economische literatuur, zoals besproken in Jacobs (2018), waarin staat dat de dividendbelasting alleen de kapitaalkosten van ondernemingen kan verlagen indien nieuwe investeringen door middel van nieuwe aandelenemissies worden gefinancierd («traditionele visie»), maar niet als deze investeringen worden gefinancierd met ingehouden winsten («nieuwe visie»)? Kunt u nagaan welk deel van de investeringen van bedrijven in Nederland worden gefinancierd met ingehouden winsten en welk deel met nieuwe aandelenemissies? Hoe beoordeelt u het argument dat, zelfs wanneer er sprake is van een verlaging van de kapitaalkosten omdat er toch in enkele gevallen sprake is van dubbele belastingheffing, er toch nauwelijks effect te verwachten is van de afschaffing van de dividendbelasting omdat investeringen nauwelijks met nieuwe aandelen worden gefinancierd, maar voornamelijk met ingehouden winsten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening uit de studie van het CPB (Van ‘t Riet en Lejour (2013)) dat door verrekening en vrijstellingen van de dividendbelasting zoals geregeld in belastingverdragen met het overgrote deel van onze handelspartners, er nauwelijks sprake is van dubbele belasting voor bedrijven? Deelt u de mening dat dubbele belastingheffing wordt voorkomen voor het overgrote deel van de private aandeelhouders conform de modelverdragen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)? Deelt u de mening dat afschaffing van de dividendbelasting dus vooral ten goede komt aan de buitenlandse belastingdiensten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in welke landen en voor welk type aandeelhouders – particulieren, beleggingsfondsen, pensioenfondsen, bedrijven – er wel een lastenverlichting plaatsvindt en welk deel van de 1,4 miljard euro het hier betreft? Welk deel van de 1,4 miljard euro is een meevaller voor buitenlandse schatkisten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse van Van ’t Riet en Lejour (CPB, 2013) dat afschaffing van de dividendbelasting betekent dat Nederland aantrekkelijk wordt als doorvoerland van bedrijfswinsten, nog aantrekkelijker dan het nu al is? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid het CPB te vragen welke gevolgen de afschaffing van de dividendbelasting heeft voor de internationale positie van Nederland als doorvoerland van bedrijfswinsten?
Ik heb de policy paper van Van ’t Riet en Lejour (CPB 2013) waarnaar de heer Snels verwijst met interesse gelezen. Ik lees daarin geen analyse waarin geconcludeerd wordt dat afschaffing van de dividendbelasting Nederland aantrekkelijker maakt als doorstroomland van bedrijfswinsten. Ik zou die analyse ook niet delen, aangezien het kabinet een bronbelasting handhaaft op dividenduitkeringen naar laagbelastende of niet-coöperatieve landen. In deze situaties wordt Nederland dus niet aantrekkelijker als doorstroomland. Daarnaast is over dividenduitkeringen binnen concernverband in het algemeen, ook in de huidige situatie, in Nederland geen dividendbelasting verschuldigd. Dit is geheel in lijn met het internationaal gebruikelijke en geaccepteerde systeem dat bedrijfswinsten binnen concernverband eenmaal worden belast. Het lijkt mij wenselijk dubbele belasting bij reële bedrijven te blijven voorkomen. Ook in deze situaties wordt Nederland dus niet aantrekkelijker als doorstroomland. Ik zie daarom op dit moment geen reden om het CPB te vragen hier onderzoek naar te doen.
Daarnaast wil het kabinet met de nieuwe conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen een serieuze stap zetten tegen het gebruik van Nederland als doorstroomland in belastingbesparende concernstructuren. Hierdoor zal de aantrekkelijkheid van Nederland als doorstroomland verminderen.
Hoe beoordeelt u de verwachting van Jacobs met verwijzing naar de studies van Chetty en Saez dat afschaffing van de dividendbelasting betekent dat dividenduitkeringen omhooggaan bij bedrijven waarvan de topmanagers veel aandelen bezitten van het bedrijf?
Ik heb kennisgenomen van deze onderzoeken naar de verlaging van de belastingheffing over dividendinkomen in de Verenigde Staten. Deze belastingheffing is het best vergelijkbaar met de Nederlandse inkomstenbelasting over dividendinkomen in box 2. De Nederlandse dividendbelasting is een bronbelasting die in binnenlandse situaties fungeert als een voorheffing die verrekend kan worden met de vennootschaps- of inkomstenbelasting. Aangezien de belastingheffing over dividendinkomen in de vennootschaps- en inkomstenbelasting niet wijzigt als gevolg van het afschaffen van de dividendbelasting, verwacht ik in algemene zin niet dat de dividenduitkeringen van bedrijven waarvan de topmanagers veel aandelen bezitten omhooggaan.
Deelt u de conclusie van Jacobs dat de afschaffing van de dividendbelasting geen effect heeft op het Nederlandse vestigingsklimaat omdat daarvoor naar gemiddelde belastingdruk op bedrijven moet worden gekeken, die volgens het CPB ongeveer gelijk blijft als gevolg van het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat als het kabinet de bedrijfsinvesteringen en de werkgelegenheid in ons land zou willen verhogen de inzet van 1,4 miljard euro veel effectiever ingezet zou kunnen worden dan via afschaffing van de dividendbelasting?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze conclusie, dat 1,4 miljard euro veel effectiever ingezet zou kunnen worden, de reden waarom ambtenaren van het Ministerie van Financiën, zoals bleek uit een memo dat via een Wob-verzoek uit 2015 openbaar werd, adviseren de dividendbelasting niet af te schaffen?2 3
In het memo waaraan de heer Snels refereert wordt geconcludeerd dat het onduidelijk is of de voordelen van het afschaffen van de dividendbelasting opwegen tegen de nadelen. Naar de inschatting van het kabinet is dit het geval en past het afschaffen van de dividendbelasting goed binnen een pakket aan fiscale maatregelen om het Nederlandse vestigingsklimaat aantrekkelijk te houden.
Bent u bekend met de analyse van Jacobs, die overeenkomsten heeft met de eerdere constateringen van ambtenaren op Financiën en het CPB, dat afschaffing van de dividendbelasting nauwelijks tot geen economische effecten heeft, dat afschaffing vooral ten gunste komt van buitenlandse schatkisten, dat het de positie van Nederland als doorvoerland van bedrijfswinsten stimuleert en dat 1,4 miljard euro beter op een andere wijze besteed kan worden als het gaat om investeringen en werkgelegenheid? Bent u van oordeel dat deze analyse nog steeds actueel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke argumenten zijn er dan om toch de dividendbelasting af te schaffen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën in het openbaar geworden memo niet aangaven dat Nederland door afschaffing van de dividendbelasting aantrekkelijker zou worden voor hoofdkantoren? Klopt het dat in het rapport «Met hoofdkantoren aan de top», waaraan is meegewerkt door topambtenaren van Financiën en Economische Zaken, wordt gesteld dat de afschaffing van de dividendbelasting geen verstandige maatregel is om Nederland aantrekkelijker te maken voor hoofdkantoren?4 Is deze analyse, dat de dividendbelasting geen grote rol speelt voor het vestigingsklimaat en dat er geen directe koppeling is met investeringsbeslissingen van bedrijven, nog steeds valide? Zo nee, op basis van welke argumenten kan nu wel de conclusie getrokken worden dat afschaffing van de dividendbelasting essentieel is voor het vestigingsklimaat in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Exportcontrole op cybersurveillancegoederen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eleven member states back EU controls on selling spyware»?1
Ja.
Klopt het dat de in het bericht genoemde EU-lidstaten het voorstel van de Europese Commissie reeds hebben gesteund in de vorm van een postion paper en dus uitgesproken voorstander zijn van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen, teneinde te verhinderen dat onvrije landen deze goederen kunnen misbruiken voor het schenden van mensenrechten?
Met het discussiepaper spraken elf EU-lidstaten in principe hun steun uit voor het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen om zo te voorkomen dat deze goederen ingezet worden bij het schenden van mensenrechten. Hoe deze uitbreiding er in de verordening concreet uit zou moeten zien, alsmede de reikwijdte ervan, zijn op dit moment onderwerp van besprekingen.
Bent u bekend met het antwoord van de vorige Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017, waarin hij verklaarde dat Nederland een dwingende vergunningplicht voor alle tussenhandeldiensten voor dual-use-goederen «onwenselijk» achtte, «maar [...]wel zicht [wil] hebben op de te plegen tussenhandeldiensten om deze eventueel vergunningplichtig te verklaren»?2 Kunt u aangeven in hoeverre deze positie nog van kracht is en in hoeverre deze steun geniet in de Unie?
Ik ben bekend met het antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017. Het kabinetsstandpunt hierover is niet gewijzigd. Overige EU-lidstaten hebben in de discussie over het voorstel van de Europese Commissie geen signalen afgegeven waaruit blijkt dat zij het Nederlandse standpunt afwijzen dan wel steunen.
Kunt u in algemene termen het krachtenveld beschrijven? Welke posities nemen andere lidstaten in, zonder deze bij naam te noemen, en welke tekortkomingen signaleren zij in het voorstel van de Commissie?
Nederland is, net als de elf EU-lidstaten die het discussiepaper ondertekenden, voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillance goederen om mensenrechtenschendingen tegen te gaan. Vragen vanuit de EU Lidstaten, richten zich voornamelijk op de uitvoering en de handhaving van de voorgestelde wijzingen.
Deelt u de mening dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, de regels voor het bedrijfsleven helder en uitvoerbaar moeten zijn, en recht moeten doen aan een gelijk speelveld in de Europese Unie (EU)?
Ja. Het bevorderen van een sterk gelijk speelveld binnen de EU is één van de prioriteiten binnen de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de herziening van de dual-use verordening.
Nederland wil een toename van administratieve lasten voorkomen en zet in op een verordening die effectief is, maar ook helder geschreven is en uitvoerbaar is voor exporterende bedrijven en overheden.
In hoeverre wordt het bedrijfsleven betrokken bij of geconsulteerd gedurende de onderhandelingen? Kunt u toezeggen dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, het bedrijfsleven gedegen zal worden voorgelicht over de implicaties?
Er is op ambtelijk niveau frequent contact met exporterende bedrijven en andere belanghebbende partijen over de herziening van de dual-use verordening. Voorlichting over het exportcontrolebeleid, inclusief wijzigingen in wet en regelgeving, is vast onderdeel van de consultaties met bedrijfsleven en zal voortgezet worden.
Zijn er ook pogingen ondernomen om het misbruik van cybersurveillancegoederen niet alleen op EU-niveau maar ook in ander multilateraal verband aan de orde te stellen of zelfs aan te pakken? Waarom is (uiteindelijk) gekozen voor het overwegen van regelgeving op EU-niveau?
Sommige cybersurveillancegoederen en -technologieën staan ingevolge het Wassenaar Arrangement al onder exportcontrole. In multilateraal verband worden inspanningen verricht om aanvullende cybersurveillancegoederen aan de orde te stellen en te bezien of en zo ja hoe deze goederen onder exportcontrole kunnen worden gebracht. Omdat dit een proces is dat langere termijn inzet vraagt en consensus vraagt van alle landen die bij het Wassenaar Arrangement zijn aangesloten, is het onderwerp nu ook op EU-niveau aangekaart in het voorstel van de Commissie.
Kunt u aangeven hoe frequent Europese of Nederlandse cybersurveillancegoederen door niet-Europese landen worden gebruikt voor het schenden van mensenrechten? Is er volgens Nederland sprake van een urgent probleem?
Nee, Nederland kan op dit moment niet aangeven hoe frequent dit gebeurt, omdat een deel van cybersurveillancegoederen op dit moment nog niet gecontroleerd is. Nederland acht het onwenselijk dat schending van mensenrechten plaatsvindt door dergelijke goederen en is voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op dergelijke goederen. Deze uitbreiding vraagt om goede afbakening van goederen en een identificatie van de risico’s. Het is van belang bij deze inzet, duidelijke en voorspelbare kaders voor het bedrijfsleven te bieden.
Wanneer verwacht u dat de onderhandelingen zijn afgerond? Is een resultaat al in zicht?
Voor de Raad is het zaak zorgvuldig artikelsgewijs tot een gedeelde positie te komen. De Raad is zich bewust van het feit dat het Europees parlement al een positie heeft ingenomen. In algemene zin zet Nederland zich met een aantal EU lidstaten in voor een voorspoedig proces.
Regeldruk voor kleine evenementen en festivals zoals de Lauwersland Fietsvierdaagse |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over onnodige regeldruk voor kleine evenementen en festivals naar aanleiding van het rapport van Actal (heden: Adviescollege Toetsing Regeldruk) die ertoe leidt dat het steeds lastiger is voor vrijwilligers om kleine evenementen en festivals te organiseren?1
Ja.
Welke landelijke regelgeving leidt ertoe dat de Lauwersland Fietsvierdaagse voor het eerst in zeventien jaar een vergunning bij de gemeenten moest aanvragen waar de routes doorheen gaan? Wat is de reden van deze landelijke regelgeving?2
Anders dan wordt verondersteld betreft het hier gemeentelijke regelgeving. De Lauwersland Fietsvierdaagse is op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Kollumerland c.a. een evenement waarvoor een vergunning vereist is. Deze fietsvierdaagse werd al enige jaren georganiseerd, maar in het verleden werd de vereiste vergunning niet aangevraagd. De organisatie is nu er nu door het gemeentebestuur op gewezen, dat de vereiste vergunning moest worden aangevraagd.
Omdat de route van de fietsvierdaagse door meerdere gemeenten gaat, heeft de gemeente Kollummerland c.a. aan de evenementenvergunning de voorwaarde verbonden dat de desbetreffende andere gemeenten een verklaring van geen bezwaar verlenen om wegen en paden te gebruiken.
Behalve de leges voor de evenementenvergunning van de gemeente Kollumerland c.a., brengen gemeenten ook voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar leges in rekening. Deze legesheffing vormde voor de organisatie van de fietsvierdaagse een probleem. Overigens zal de fietsvierdaagse in 2018 gewoon doorgaan.
Erkent u het belang dat bij lokale en landelijke regelgeving en uitvoering vooral uit wordt gegaan van de vrijwilligersorganisaties en verenigingen, zoals Oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen, omdat zij 95% van het aantal te organiseren evenementen uitmaakt? Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te verkennen hoe meer eenvoud (of regelvrije ruimte) in de regelgeving kan worden gebracht zodat buurtfeesten, festivals of de activiteiten van de Oranjevereniging makkelijker te organiseren zijn?
Ik onderschrijf het maatschappelijk belang van vrijwilligersorganisaties en verenigingen, zoals Oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen. Gemeenten zien ook dit belang. Juist daarom zijn gemeentelijke organisaties en
– werkwijzen er steeds meer op ingericht om de genoemde organisaties zo goed mogelijk te faciliteren, ook bij het organiseren van evenementen. Bij het opstellen van een evenementenvergunning maken gemeenten een evenwichtige afweging tussen het belang van het evenement en het belang van het voorkomen van overlast (bijvoorbeeld geluidsoverlast), het handhaven van de openbare orde, enz. Juist op het niveau van de gemeente kan in die afweging lokaal maatwerk worden geboden.
Daarbij houden de gemeenten samen met de VNG en het Ministerie van BZK de vinger aan de pols om te bezien of regeldruk bij (kleine) evenementen nog verder kan worden verminderd. Hierover vindt ook overleg plaats met vertegenwoordigers van relevante organisaties, zoals bijvoorbeeld de Bond van Oranjeverenigingen. De uitkomsten van dat overleg kunnen voor gemeentebesturen aanleiding zijn tot aanpassing van de plaatselijke verordeningen.
Bent u bereid om samen met de VNG te verkennen welke regelgeving in de praktijk tot hoge kosten leidt voor vrijwilligers en organisatoren van kleine evenementen en festivals en hoe dit aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van het toenmalige Actal om bijvoorbeeld in het geval van geluidsnormen een maximum te stellen waarna lokale overheden binnen een bandbreedte hiervan mogen afwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u de ervaren regeldruk die zich uit in bijvoorbeeld relatief hoge kennismakingskosten (min. € 1,7 miljoen) bij het bereiken van overeenstemming met alle betrokken organisaties (gemeenten, provincies, vervoersbedrijven, e.d.) voor organisatoren van kleine evenementen en festivals verkleinen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat veel organisatoren van kleine evenementen en festivals te maken hebben met een tijdelijk bouwwerk (circa 80%) en dat de vereisten die worden gesteld in het Bouwbesluit zijn gebaseerd op bouwwerken met een blijvend karakter?
Organisatoren van kleine evenementen en festivals hebben vaak te maken met regelgeving voor tijdelijke constructies. Tijdelijke podia, tribunes en andere bouwconstructies bij kortdurende evenementen en festivals zijn geen bouwwerk in de zin van het Bouwbesluit 2012; de eisen van dat besluit zijn dus niet van toepassing. Voor tijdelijke constructies bij kortdurende evenementen is sinds 1 januari jl. het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen van toepassing. In dit besluit zijn aan de constructie van deze bouwsels voorwaarden verbonden om de veiligheid van de gebruikers te garanderen. Het besluit beperkt zich tot brandveiligheid en hulpverlening voor die bouwsels. Voor overige aspecten van dit soort bouwsels, zoals de zogenaamde constructieve veiligheid, kan de gemeente nadere eisen stellen.
Heeft de evaluatie over het gebruik van de «Richtlijn voor constructieve toetsingscriteria bij een aanvraag voor een evenementenvergunning» van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc) al plaatsgevonden? Bent u het met het toenmalige Actal eens dat bij een positieve evaluatie van de richtlijn dit omgezet dient te worden in een algemene maatregel van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Er heeft tot op heden geen evaluatie plaatsgevonden van het gebruik van de «Richtlijn voor constructieve toetsingscriteria bij een aanvraag voor een evenementenvergunning» van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc). De constructieve veiligheid van evenementenaanvragen valt overigens, zoals hiervoor is aangegeven, niet onder de landelijke bouwregelgeving. De aanbeveling van het toenmalige Actal over de betreffende richtlijn van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc) was daarom in de eerste plaats gericht aan de VNG. Zonder een nadere standpuntbepaling van de VNG ter zake acht ik het niet opportuun om de wenselijkheid van een dergelijke algemene maatregel van bestuur te overwegen.
Zijn er mogelijkheden onderzocht om op landelijk niveau tot een eenduidige classificatie te komen voor de types A-, B- of C-evenement, omdat door ontbrekende criteria gemeenten hier verschillend invulling aan geven waardoor organisatoren van kleine evenementen en festivals rechtsongelijkheid ervaren?
In het verleden is geprobeerd tot een eenduidige classificatie te komen. Politie, brandweer, gezondheidsdiensten en andere betrokken diensten hanteren echter verschillende invalshoeken met betrekking tot de classificatie van evenementen. Wat voor de ene dienst een zeer risicovol evenement is, hoeft dat niet te zijn voor de andere dienst. Dat maakt het moeilijk om tot een eenduidige classificatie te komen. Gemeenten proberen in de praktijk in gezamenlijk overleg met hulpdiensten de juiste voorwaarden te bepalen waaronder een specifiek evenement kan plaatsvinden. Dit vertaalt zich vervolgens in voorschriften in de evenementenvergunning.
Zijn er al oplossingen gekomen voor het tot een goed einde brengen van meldings- en vergunningprocedures die laten zien dat er eindeloze afstemming tussen afdelingen, diensten en organisaties plaatsvindt? Heeft u al overleg gepleegd met gemeenten over bijvoorbeeld het instellen van een evenementenloket, zodat het makkelijker wordt voor vrijwilligers om kleine evenementen en festivals te organiseren?3
Gemeenten nemen al veel initiatieven ter verbetering van de klantgerichtheid en vermindering van administratieve lasten voor organisatoren van evenementen. Er zijn goede gemeentelijke ervaringen opgedaan met een coördinatiepunt of vaste coördinator voor evenementen. Gemeentebesturen zijn goed in staat om, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, te beslissen of dergelijke «best practices» worden overgenomen en zo ja, in welke vorm. Wel zal ik de VNG om aandacht te vragen voor mogelijkheden tot vermindering van de administratieve lasten voor organisatoren bij evenementen die het grondgebied van meerdere gemeenten betreffen.
Op welke wijze gaat u de aanbevelingen uit het evaluatieonderzoek Handreiking Evenementenveiligheid uitvoeren?4
De Handreiking Evenementenveiligheid wordt momenteel in opdracht van het Veiligheidsberaad herzien, waarbij de aanbevelingen van het evaluatieonderzoek worden betrokken. Naar verwachting is de bijgestelde handreiking in de loop van dit jaar gereed. Een dergelijke handreiking geldt als richtinggevend advies voor de gemeentebesturen.
Welke gemeenten zijn samen met evenementenorganisatoren aan het werken aan een ander Handboek Evenementenveiligheid dan de bestaande Handreiking Evenementenveiligheid?
Er bestaan verscheidene instrumenten om de veiligheid van evenementen lokaal te borgen. Daarbij verwijs ik naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer d.d. 17 maart 2016 (vergaderjaar 2015–2016, 28 684, nr. 463). Naast de eigen verantwoordelijkheid van de organisator van een evenement verbindt de gemeente voorwaarden en/of voorschriften aan een evenementenvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. In aanvulling op de Handreiking Evenementenveiligheid – gericht op advisering van gemeenten door veiligheidsregio’s – is het Handboek Evenementenveiligheid gemeenten gericht op het verschaffen van praktische inzichten en tips geven bij het zorgen voor een veilig evenement. Tezamen bieden beide documenten voor overheden een waardevolle basis, om de veiligheidszorg rond evenementen op een effectieve wijze te kunnen borgen. Het staat gemeenten vrij om zelf, of in samenwerking met andere partners een handboek naar eigen keuze te hanteren.
Hoe zorgt u ervoor dat er niet twee regimes ontstaan voor de evenementenveiligheid? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat deze trajecten afgestemd dan wel samengevoegd worden? Hoe wordt voorkomen dat in het nieuwe door gemeenten vastgestelde Handboek Evenementenveiligheid de norm teveel uitgaat van professionele evenementenorganisaties en niet van vrijwilligersorganisaties?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Verhoging geluidswal langs A20 bij Maassluis in zicht’ |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verhoging geluidswal langs A20 bij Maassluis in zicht»1 van 8 maart 2018 bij WOS.nl, de lokale omroep voor Westland, Maassluis, Midden-Delfland en Hoek van Holland?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de bewoners tussen de Bomenbuurt en het Kastanjedal enerzijds en de A20 anderzijds al vele jaren een enorme geluidsoverlast te verduren hebben en dat gesprekken tussen de gemeente, de DCMR Milieudienst Rijnmond en Rijkswaterstaat tot nu toe niet tot actie hebben geleid?
Ik ben ervan op de hoogte dat de bewoners geluidsoverlast ervaren. In bestuurlijke overleggen tussen de gemeente en Rijkswaterstaat is de geluidsproblematiek onderwerp van gesprek geweest. In deze gesprekken heeft de gemeente aangekondigd het initiatief te nemen voor de verhoging van de aarden geluidswal langs de A20, welke in beheer is van de gemeente Maassluis.
Bent u ervan op de hoogte dat de geluidsoverlast is toegenomen sinds de maximum snelheid is verhoogd naar 130 km per uur?
Tijdens een overleg in 2016 heeft de bewonersvereniging aan Rijkswaterstaat medegedeeld dat de ervaren geluidsoverlast is toegenomen sinds de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u. Rijkswaterstaat rapporteert jaarlijks in het Nalevingsverslag Geluidproductieplafonds Rijkswegen of de geluidsniveaus binnen het wettelijk vastgestelde geluidsproductieplafond (GPP) blijven. Uit deze monitoring blijkt dat de geluidsniveaus langs de A20 onder het wettelijk vastgestelde Geluidsproductieplafond (GPP) liggen.
Klopt het dat Rijkswaterstaat van mening is dat de geluidsoverlast binnen de normen blijft en klopt het dat die conclusie is gebaseerd op berekeningen in plaats van metingen?
Zoals aangegeven in antwoord 3 blijft de geluidsproductie binnen de vastgestelde geluidproductieplafonds. Dit is gebaseerd op een in de wet- en regelgeving voorgeschreven systematiek van berekeningen. Ieder jaar wordt door het onafhankelijke Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een meetprogramma uitgevoerd ter validatie van deze rekenmethode.
Houden de normberekeningen rekening met de inmiddels hogere maximum snelheid van 130 km/u? Zo nee, waarom niet?
In de jaarlijkse monitoring van de geluidproductie op referentiepunten langs de rijkswegen ten behoeve van de naleving van de geluidsproductieplafonds (GPP) wordt inderdaad uitgegaan van de actuele maximum snelheid.
Klopt het dat tijdens gesprekken in 2016 tussen de Maassluisse wethouder en Rijkswaterstaat de optie is besproken voor de uitbreiding van de geluidswal, maar dat Rijkswaterstaat aangegeven heeft hier geen heil in te zien? Wat was de reden dat Rijkswaterstaat geen medewerking wil verlenen aan het verminderen van de geluidsoverlast?
In een overleg tussen de gemeente Maassluis en Rijkswaterstaat op 8 juli 2016 heeft de gemeente aangegeven snel aan de slag te willen met de ophoging van de geluidswal. Deze geluidswal is in beheer bij de gemeente. Indien de gemeente het initiatief neemt om de geluidswal op te hogen zal Rijkswaterstaat medewerking hieraan verlenen.
Wat is volgens u de rol/taak die Rijkswaterstaat heeft in het voorkomen van geluidsoverlast van de A20 voor de bewoners?
Rijkswaterstaat heeft de taak om de geluidsniveaus jaarlijks te monitoren en om bij overschrijdingen van de wettelijk vastgestelde geluidsproductieplafonds of bij dreigende overschrijdingen daarvan, te onderzoeken of binnen het wettelijk vastgestelde doelmatigheidscriterium maatregelen mogelijk zijn. Daarnaast geeft Rijkswaterstaat via het Meerjarenprogramma Geluidssanering (MJPG) uitvoering aan de wettelijke saneerplicht.
Klopt het dat Rijkswaterstaat al zeker sinds 2014 bezig is met het akoestisch onderzoek en dat dit onderzoek pas in 2020 afgerond zal zijn met een plan van aanpak? Waarom duurt dit zo lang en waarom worden er geen geluidsreducerende maatregelen genomen?
Dit betreft het onderzoek in het kader van het MJPG. In dit programma wordt onderzocht bij welke woningen sprake is van een te hoge geluidsbelasting en welke te nemen maatregelen doelmatig zijn. Langs de A20 liggen in de gemeente Maassluis twee woningen met een te hoge geluidsbelasting. Dit is echter ten oosten van Maassluis en niet ter hoogte van de aarden wal.
Bent u ervan op de hoogte dat bewonersverenigingen en de lokale politiek klaar staan om goedkope en duurzame initiatieven te nemen om de geluidsoverlast aan te pakken? Bent u bereid Rijkswaterstaat opdracht te geven mee te laten denken, mee te laten werken en zo mogelijk mee te laten investeren om deze jarenlange, slepende kwestie te helpen oplossen?
Rijkswaterstaat heeft op deze locatie geen wettelijke grondslag om zelf maatregelen te treffen, maar is zeker bereid om mee te denken, kennis en expertise te delen en een door de gemeente gefinancierde ophoging te faciliteren.
Het bericht 'Kindcentra krijgt ‘extra punten’ in Den Bosch' |
|
René Peters (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kindcentra krijgt «extra punten» in Den Bosch» van 12 maart jl.?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het puntensysteem in het nieuwe aanmelding- en toelatingsbeleid van de Stichting Schoolbesturen Primair Onderwijs ‘s-Hertogenbosch? Deelt u de opvatting van het raadslid Marianne van der Sloot, die stelt dat «de vrije schoolkeuze die ouders hebben hierdoor wordt beperkt»?
Ondertussen heb ik begrepen dat het voorgestelde aanmeldbeleid in Den Bosch is aangepast als reactie op het lokale debat. Daarmee hebben de schoolbesturen gehoor gegeven aan de door verschillende partijen geuite zorgen.2
Vrije schoolkeuze is een groot goed. Zoals in de beantwoording van de vragen van het lid Straus (VVD) van 10 oktober 20163 en de vragen van het lid Van Meenen (D66) van 29 november 20164 is aangegeven, kunnen schoolbesturen, binnen de grenzen van wet- en regelgeving5, onder meer in overeenstemming met hun richting en inrichting, voorrangscriteria hanteren, als zij deze consistent toepassen en er transparant over communiceren. Het kan voorkomen dat ouders of andere direct belanghebbende zich niet in het aanmeldbeleid voor een school kunnen vinden. Dan kunnen zij, zoals in Den Bosch is gebeurd, in gesprek met het schoolbestuur of kunnen ze een klacht indienen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden dan kunnen zij de gehanteerde criteria ter beoordeling voorleggen aan de onafhankelijke rechter.
Deelt u de stelling dat met dit puntensysteem – waarbij de keuze voor een bepaald soort opvang de kans om op een bepaalde school te worden toegelaten – ouders beperkt in hun vrijheid om te kiezen voor de school van hun voorkeur, wanneer zij ervoor kiezen hun kinderen niet bij een deelnemend kinderopvangcentrum onder te brengen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven is vrije schoolkeuze een groot goed. Als ouders vinden dat zij in hun vrijheid voor het kiezen van een school worden beperkt door het aanmeldbeleid voor een school, dan zijn er verschillende opties om hier uiting aan te geven. Deze opties kunnen, zoals in het geval van Den Bosch, leiden tot aanpassing van het aanmeldbeleid. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 2.
Hoe waardeert u het feit dat alleen de grotere kinderopvangorganisaties betrokken zijn bij het voorgestelde puntensysteem?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is er inmiddels sprake van een aangepast voorgenomen aanmeldbeleid van de gezamenlijke schoolbesturen in Den Bosch. Ik vind het positief dat de gezamenlijke schoolbesturen hebben geluisterd naar signalen vanuit ouders en de kinderopvangsector.
Deelt u de stelling dat hiermee het gelijke speelveld voor Kinderopvangorganisaties wordt beperkt, aangezien kleinschalig georganiseerde kinderopvang (zoals particuliere kinderdagverblijven die niet aangesloten zijn bij een kindcentrum, gastouders of kinderen die door opa's en oma's opgevangen worden) niet leidt tot extra punten en daarmee de kans op toegang tot de voorkeursschool mogelijk kan beperken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om, net zoals de door de Bossche gemeenteraad breed ondersteunde motie Van der Sloot c.s. oproept, «aan de schoolbesturen duidelijk kenbaar te maken dat een aanmeld- en toelatingsbeleid voor basisscholen mede gebaseerd op de wijze van kinderopvang in ‘s-Hertogenbosch niet gewenst is», en de Kamer daar over te informeren?
Hier zie ik geen aanleiding toe, zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Onveiligheid in een woonwijk in Rosmalen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schoten in woonwijk Rosmalen verbazen buurtbewoners niet: «We zagen dit aankomen»»1?
Ja.
Beschikte de politie eerder over signalen dat er in de genoemde wijk of bij het pand waar het schietincident plaatsvond sprake was van (verdenking van) strafbare feiten? Zo ja, wat is er met die signalen gedaan?
Ten aanzien van de in de berichtgeving genoemde casus is sprake van een lopend (strafrechtelijk) onderzoek. Ik moet daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording op vragen over deze specifieke zaak en kan geen uitspraken hierover doen.
Was het bij de politie eerder bekend dat sommige buurtbewoners zich zorgen maakten over de situatie rondom het genoemde pand? Zo ja, wat was er dan bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden bewoners in Rosmalen of andere steden betrokken bij de lokale aanpak van criminaliteit?
Vanuit hun verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheid, is het aan de gemeenten zelf hoe zij invulling geven aan de lokale aanpak van criminaliteit en de betrokkenheid van burgers daarbij. Op deze wijze kan ook lokaal maatwerk worden geboden, omdat de omstandigheden per gemeente kunnen verschillen. Hieruit kunnen zij onder meer putten uit landelijke voorzieningen.
De burgemeester van ’s-Hertogenbosch heeft mij geïnformeerd dat bewoners in Rosmalen de mogelijkheid hebben bij te dragen aan veiligheid door o.a. het project Samen zien we meer. Helpt u ook mee? Dit project is er op gericht om de veiligheid binnen de gemeente te verbeteren.
Ik vind de betrokkenheid van burgers bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit belangrijk. Er zijn landelijke mogelijkheden/voorzieningen voor burgers om bij te dragen aan de aanpak van (lokale) criminaliteit, zoals «Burgernet». Een ander voorbeeld is de Taskforce Brabant Zeeland die streeft naar het vergroten van het vertrouwen in de overheid en het vergroten van de meldingsbereidheid en het handelingsperspectief bij burgers/ondernemers. Het gaat hierbij dus om enerzijds het actief informeren en betrekken van bewoners, maar ook om het vergroten van het aantal burgers dat missstanden meldt, bijvoorbeeld via «Meld Misdaad Anoniem». De Taskforce is actief op sociale media (twitterende wijkagenten), in bewonersbrieven en persberichten, waarbij zij wijzen op de mogelijkheid en het belang van meldingen bij «Meld Misdaad Anoniem». Daarnaast zijn er initiatieven zoals de «Waaksamen appgroep» waardoor buurtgroepen op WhatsApp gemakkelijker verdachte situaties kunnen melden aan de juiste instantie.
Deelt u de mening dat het betrekken van bewoners bij de lokale aanpak van criminaliteit verbeterd dient te worden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn bewoners bekend met het feit dat zij signalen van criminaliteit ook anoniem kunnen melden?
Op de website van de politie, Slachtofferhulp en Meld Misdaad Anoniem zijn de mogelijkheden van anoniem melden kenbaar gemaakt. Zo heeft Meld Misdaad Anoniem op jaarbasis tussen de 55.000 en 70.000 contacten met burgers.
Deelt u de mening dat bij veel inwoners het beeld bestaat dat het doen van een melding of aangifte geen zin heeft omdat dat er daarna niets mee zou worden gedaan? Zo ja, is dat beeld terecht en wat gaat u doen om dat weg te nemen? Zo nee, waarom niet en hoe komt het dan dat bij tal van misdrijven de meldings- en aangiftebereidheid zo laag is? Hoe gaat u uw voornemen uit het regeerakkoord om de aangiftebereidheid te vergroten concreet maken?
Het doen van aangifte of melding is van essentieel belang voor het politiewerk, daarom staat ook opgenomen in het regeerakkoord dat de inzet is de aangiftebereidheid te vergroten. Mijn beleid is gericht op het bevorderen van laagdrempelige aangiftemogelijkheden. Dit zal per type delict bekeken moeten worden. De politie richt zich hierbij op een multichannel-aanpak zodat slachtoffers via het kanaal dat bij diegene past aangifte of melding kunnen doen.
Het CBS rapporteert in de veiligheidsmonitor 2017 dat de aangiftebereidheid van burgers in 2017 nagenoeg gelijk is gebleven ten opzichte van 2016. Ondanks dat aangifte doen op laagdrempelige wijze vorm wordt gegeven maken burgers hun eigen afwegingen ten aanzien van de schade die zij hebben geleden, de gepercipieerde ernst van het delict en de mogelijkheid om de schade te verhalen. Deze kosten-batenafweging maakt dat dé aangiftebereidheid ook niet bestaat.
De overname chipbedrijf NXP door Qualcomm |
|
Tom van der Lee (GL), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «U.S. Calls Broadcom’s Bid for Qualcomm a National Security Risk»?1
Ja.
Wat is de reden dat de regering van de Verenigde Staten de vijandige overname van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom blokkeert in verband met risico voor de nationale veiligheid? Bent u het eens met deze beslissing?
De President van de VS heeft op 12 maart de door Broadcom Limited (gevestigd in Singapore) nagestreefde overname van het Amerikaanse bedrijf Qualcomm Incorporated verboden op basis van overwegingen van nationale veiligheid. De President van de VS heeft deze beslissing genomen op basis van een vertrouwelijk advies van het Committee on Foreign Investment in the United States (CFIUS). Vanwege de vertrouwelijkheid van het CFIUS-rapport is niet bekend op welke gronden CFIUS tot het advies aan de President is gekomen. Ik heb om die reden geen oordeel over deze beslissing.
Zijn er elementen in het besluit van de Verenigde Staten die ook aanleiding kunnen geven om extra onderzoek te laten doen naar de overname van het chipbedrijf NXP door Qualcomm, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kunt u aangeven wat precies de verschillen zijn tussen de overnamepoging van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom en de overnamepoging van NXP door Qualcomm op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kan worden gesteld dat er sprake is van vitale infrastructuur, omdat NXP 5G-technologie ontwikkelt die nodig is voor bijvoorbeeld zelfrijdende auto’s en zich ook bezig houdt met chips om bijvoorbeeld paspoorten te kunnen lezen?
Ziet u negatieve consequenties die kunnen ontstaan door de overname van NXP door Qualcomm? Zo ja, welke?
Vindt u het een belangrijk element dat Clarivate Analytics het bedrijf NXP in de top 100 heeft opgenomen van de Global Innovators? Zo ja, neemt u dit mee in uw afweging voor wat betreft de overname?
Bent u bereid om voorwaarden te stellen aan de overname van chipbedrijf NXP door Qualcomm?
Wat vindt u ervan dat Qualcomm toestemming krijgt van de Europese Commissie om NXP over te nemen, terwijl tegelijkertijd het bedrijf een boete van 997 miljoen euro opgelegd krijgt door de Europese Commissie omdat het bedrijf van 2011 tot 2016 de Europese antikartelwetten heeft overtreden?
Indien een mededingingsautoriteit een overtreding van de mededingingsregels heeft vastgesteld kan een sanctie worden opgelegd in de vorm van een boete. In het geval van Qualcomm heeft de Europese Commissie een boete opgelegd voor een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Bij beoordelingen door mededingingsautoriteiten van voorgenomen concentraties worden de risico’s voor de mededinging als gevolg van de voorgenomen concentratie onderzocht en meegewogen. Eventuele overtredingen van de wet, waaronder de mededingingswetgeving, worden niet opnieuw gesanctioneerd.
Maakt u zich zorgen om geheel afhankelijk te worden van bedrijven in de Verenigde Staten of China met betrekking tot autobatterijen bij elektrisch rijden? Zo nee, waarom niet?
Eurocommissaris Maros Šefčovic (Energie Unie) heeft initiatieven genomen die de ontwikkeling van een batterij-industrie in Europa stimuleren. De Nederlandse industrie heeft goede kansen hierop aan te haken en economische kansen te verzilveren. Ik maak me geen zorgen.
Waarom maakt de Europese Commissie zich wel zorgen over het aandeel van Europa van batterijen voor elektrische auto’s, maar lijkt de Europese Commissie zich geen zorgen te maken over het aandeel 5G-technologie in Europa voor zelfrijdende auto’s?2
5G-technologie is relevant voor de ontwikkeling van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten, waaronder toepassing daarvan in zelfrijdende auto’s. De Europese Commissie ondersteunt de ontwikkeling en uitrol van 5G. Dit gebeurt onder meer via het publiek-private samenwerkingsprogramma 5GPPP3, het harmoniseren van frequentiebanden voor de uitrol van 5G, en het door de lidstaten beschikbaar stellen van die frequenties.4 Dit moet er aan bijdragen dat de EU een leidende positie verkrijgt met betrekking tot 5G.
De aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa “Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa (2190/2017) «Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh», die Europese staten oproept formeel te erkennen dat IS genocide pleegt op yezidi’s, christenen en niet-Soenitische moslim en de genocide conventie van toepassing te verklaren?
Ja.
Herinnert u zich dat de Nederlandse regering op 22 december 2017 schreef: «Het Kabinet is van oordeel dat voldoende feiten zijn vastgesteld om te oordelen dat IS zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide en misdrijven tegen de menselijkheid: de verplichtingen uit het Genocideverdrag zijn in deze casus van toepassing»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de op 22 februari 2018 aangenomen motie-Van Helvert c.s. die de regering opdraagt een voorstel te doen in VN-Veiligheidsraad voor een mechanisme ter vervolging en berechting van ISIS-strijders?2
Ja.
Herkent u ook dat steeds meer informatie over te individualiseren casus van genocide bekend wordt en dat daarbij behorende informatie beschikbaar komt? Deelt u de mening dat er ook in Nederland een punt of een functionaris moet komen waarheen die informatie z’n weg kan vinden?
Zoals uiteengezet in de brief die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer is verzonden, werkt het Internationale Misdrijven-cluster (IM-cluster) van het Landelijk Parket samen met het Team Internationale Misdrijven van de Dienst Landelijke Recherche om daders van internationale misdrijven op te sporen en te laten berechten, waar ze zich ook bevinden en ongeacht hun nationaliteit. Het Team Internationale Misdrijven verkrijgt via verschillende kanalen informatie over mogelijke daders van internationale misdrijven in relatie tot ISIS, waaronder ook van burgers.
Tevens zal ik, zoals ik heb aangegeven in bovengenoemde brief, samen met politie en OM onderzoeken welke extra inspanningen mogelijk zijn om expertise op het gebied van genocide in relatie tot ISIS verder uit te bouwen. Bij dat onderzoek zal ik tevens het voorstel van de Kamerleden Van Helvert, Van Dam en Omtzigt betrekken om een gespecialiseerd officier aan te stellen. Daarbij wordt de vraag meegenomen in hoeverre een gespecialiseerde officier van justitie op het gebied van internationale misdrijven die zich specifiek gaat richten op genocide in relatie tot ISIS-verdachten van toegevoegde waarde kan zijn. Over de resultaten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren.
Bent u bereid een speciale officier van justitie aan te stellen, om informatie te verzamelen, om te beoordelen of opsporingsonderzoeken gestart moeten worden, om mensen die betrokken zijn bij ISIS te vervolgen voor genocide of medeplichtigheid aan genocide?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het mogelijk te maken dat mensen die bewijsmateriaal bezitten over misdrijven begaan door ISIS, deze aan de officier van justitie kunnen overhandigen zodat het in rechtszaken hier en elders gebruikt kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Voorbehoud van financiering en bouwkundige keuring bij de aankoop van woningen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wilt u naar aanleiding van de beantwoording van de Kamervragen over het voorbehoud van financiering en bouwkundige keuring bij de aankoop van woningen expliciet ingaan op de situatie in Amsterdam?1
Ja.
Wilt u bij het verdiepend onderzoek dat momenteel plaatsvindt naar het gebruik van een voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring bij de woningaankoop het feit betrekken dat het in Amsterdam gebruikelijk is dat de notaris de koopovereenkomst opstelt (en niet de makelaar)?
Het onderzoek kijkt naar de beslissingen die mensen hebben genomen bij de aankoop van hun huis. Dit wordt, wanneer de steekproef groot genoeg is, ook uitgesplitst voor de G4 en de rest van het land. Het onderzoek kijkt niet naar de wijze waarop de koopovereenkomst is opgesteld.
Wat is uw oordeel over deze zo gegroeide traditie die ook wel bekend staat onder de noemer «het Amsterdams model» nu in vrijwel heel Nederland de makelaar de koopovereenkomst opstelt naar aanleiding van de gevoerde onderhandelingen, maar dat in Amsterdam dat in vrijwel alle gevallen de notaris is?
Het is belangrijk dat het opstellen van de koopovereenkomst zorgvuldig gebeurt. Daarbij hoort dat zowel de koper als verkoper de inhoud van de overeenkomst kennen en goed hebben nagedacht over wat zij hierin willen opnemen. Voor de koper is dat bijvoorbeeld of hij/zij een voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring wil opnemen. Zolang het opstellen van de koopovereenkomst goed en onpartijdig gebeurt, zie ik geen aanleiding om een oordeel te geven over welke partij dit doet.
Klopt het bericht dat de Amsterdamse notarissen de bepaling omtrent de bouwkundige keuring, die dus sinds kort is opgenomen in de modelovereenkomst, niet gebruiken? Zo ja, acht u dat een goede uitzonderingssituatie voor Amsterdam en kent u de redenen en achtergronden?
Ik heb dit nagevraagd bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Zij geeft aan dat notarissen in Amsterdam de bepaling over de bouwkundige keuring gebruiken in het koopcontract. Deze bepaling is momenteel nog niet opgenomen in het standaardmodel dat in Amsterdam door notarissen wordt gehanteerd. De Amsterdamse notarissen zijn wel bezig om dit in het standaardmodel op te nemen en dit zal, naar verwachting, snel het geval zijn.
Bent u bereid om met Koninklijk Notarieel Broederschap in overleg te treden om deze problematiek te bespreken en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Ja, op dit moment wordt hierover reeds met de KNB gesproken. Ik zal u hierover informeren.
Bestaan er kwaliteitseisen voor bouwkundige keurders of mag iedereen bouwkundige keuringen doen? Wat is uw visie daarop?
Er zijn geen wettelijke vereisten voor de kwaliteit van bouwkundige keuringen. Er zijn echter wel verschillende initiatieven vanuit het veld voor het stellen van kwaliteitseisen. Voorbeelden hiervan zijn het keurmerk voor kwaliteit van bouwkundige keurders waar brancheorganisatie VastgoedPRO zojuist mee gestart is of de bouwkundige keuringen die via Vereniging Eigen Huis uitgevoerd worden. Indien voor het verkrijgen van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) een bouwkundig rapport vereist is als onderbouwing van de aanvraag, stelt het Waarborgfonds Eigen Woning (WEW) eisen aan de inhoud van het bouwkundig rapport. Veel geldverstrekkers volgen de eisen die het WEW stelt aan de inhoud van het bouwkundig rapport, ook voor niet-NHG hypotheken.
Deze initiatieven moedig ik aan en in mijn gesprekken met de branche- en consumentenorganisaties zal ik aandacht hebben voor eventuele obstakels in het tot stand brengen van dergelijke initiatieven. Mijn voorkeur gaat in eerste instantie uit naar het ondersteunen van initiatieven vanuit de sector. Ik vind het belangrijk dat consumenten ook keuzevrijheid hebben op dit gebied.
Het btw-nummer van ZZP-ers |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met Kamervragen schriftelijke vragen over het btw-nummer van zzp'ers dat het burgerservicenummer (bsn) bevat (ingezonden 12 maart 2018)? Klopt het dat, behalve de in deze vragen genoemde hiaten in de bescherming van ondernemers, er nog meer mogelijkheden tot verbetering zijn?
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde vragen. In het antwoord op die vragen heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheden voor verbetering van de situatie onderzoek.
Klopt het, dat een zzp'er die vanuit huis werkt zijn of haar huisadres moet opgeven als werkadres? Zo ja, hoe is deze ondernemer beschermd tegen (het risico op) identiteitsfraude?
Dat klopt. In het handelsregister worden bij eenmanszaken en personenvennootschappen (ondernemingvormen die door veel zzp’ers worden gebruikt), zowel het bezoekadres van de onderneming als het woonadres van de eigenaar en vennoten getoond. Dit omdat de eigenaar van een eenmanszaak en de (beherende) vennoten van een personenvennootschap persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de onderneming en fysiek moeten kunnen worden getraceerd. De openbare registratie dient ter bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer.
Ik heb geen aanwijzingen dat de openbaarheid van deze gegevens in het handelsregister een vergroot risico op identiteitsfraude oplevert. Indien sprake is van onder andere een waarschijnlijke dreiging en indien de betrokkene ook zelf al maatregelen heeft genomen om de bekendheid van zijn adres te verminderen biedt artikel 51 van het Handelsregisterbesluit een ondernemer wel de mogelijkheid om de KvK te verzoeken het woonadres af te schermen. Bij toewijzing van het verzoek is het woonadres niet langer openbaar, maar alleen nog in te zien door speciaal daartoe gerechtigde organisaties zoals bestuursorganen, deurwaarders, advocaten en notarissen.
In het licht van de risico’s die in de eerder gestelde vragen van de leden Van der Molen en Omtzigt (beiden CDA) en Lodders (VVD) over het btw-nummer van zzp'ers dat het burgerservicenummer (BSN) bevat, zijn beschreven, zijn hieraan geen specifieke aspecten toe te voegen.
Kunt u dit ook in het licht bezien van de risico’s die in de eerder gestelde schriftelijke vragen zijn beschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Is het voor zzp'ers mogelijk een deel van de persoonlijke informatie bij de Kamer van Koophandel (KvK) af te schermen? Zo ja, op welke manier en is dit bij zzp'ers bekend? Wordt er voldoende gedaan teneinde ondernemers bewust te maken van het risico op identiteitsfraude?
In vraag 2 is ingegaan op de mogelijkheid voor zzp’ers om hun adres af te schermen in het Handelsregister. De KvK geeft via haar website en aan de balie (bij inschrijving op een kantoor) informatie over de keuze die de zzp’er heeft ten aanzien van:
Daarnaast geeft de KvK via de website informatie en voorlichting aan ondernemers over vormen van zakelijke identiteitsfraude en hoe de ondernemer zich daartegen kan beschermen. Ook worden fysieke en online bijeenkomsten georganiseerd om ondernemers voorlichting te geven over bepaalde thema’s zoals cybersecurity.
Op basis van welke wet of verplichting moet een zzp'er die vanuit huis werkt zijn privégegevens openbaar beschikbaar stellen? Is deze wettelijke verplichting noodzakelijk?
Het handelsregister heeft op grond van de Handelsregisterwet drie doelen. Het eerste is bevordering van het economisch verkeer. Het tweede doel is verstrekking van gegevens van algemene, feitelijke aard over de samenstelling van de ondernemingen en rechtspersonen ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening. Het derde doel is registratie van alle ondernemingen en rechtspersonen als onderdeel van de gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënt functioneren van de overheid. Ten behoeve van deze doelen wordt in het handelsregister een aantal gegevens opgenomen, zoals de naam van de persoon of organisatie die de onderneming drijft, het adres en de vertegenwoordigingsbevoegdheid.
Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 is een btw-plichtige ondernemer verplicht om naam- en adresgegevens en het btw-identificatienummer te vermelden op facturen voor leveringen en diensten aan andere btw-plichtige ondernemers. Dit is noodzakelijk in verband met controle op naleving van nationale btw-verplichtingen en van btw-verplichtingen bij intracommunautaire leveringen.
Verder is een ondernemer op grond van artikel 3:15d BW en artikel 6:230b BW verplicht om onder andere zijn btw-identificatienummer en bezoekadres te vermelden op een website die hij gebruikt voor het aanbieden van producten en diensten. Artikel 3:15d BW betreft implementatie van EU-richtlijn 2000/31 over elektronische handel en heeft als doel bevordering van transparantie in het handelsverkeer. Artikel 6:230b BW betreft implementatie van EU- richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt.
Zijn er geen lichtere varianten denkbaar, om zo de bescherming van de identiteit en privacy van ondernemers beter te borgen? Welke maatregelen neemt de KvK teneinde te voorkomen dat privéadressen van zzp'ers (al dan niet in combinatie met het btw-nummer waarin het bsn is opgenomen) op straat komen te liggen?
Voor adequaat toezicht op de afdracht op de btw is – in geval het ondernemers betreft die als natuurlijke persoon ondernemen (eenmanszaak) – de verwerking van persoonsgegevens onvermijdelijk. Er worden niet meer persoonsgegevens verwerkt dan nodig voor dit doel.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt in het handelsregister zowel het bezoekadres van een eenmanszaak als het woonadres van de eigenaar vermeld. Dit omdat de eigenaar persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming en fysiek moet kunnen worden getraceerd. Ook hier worden niet meer gegevens verwerkt dan nodig is voor dit doel.
In vraag 2 is al ingegaan op de mogelijkheden om gegevens af te schermen in het handelsregister. Het btw-identificatienummer is geen gegeven in het handelsregister en wordt als zodanig ook niet door KvK aan anderen verstrekt dan aan de ondernemer zelf. Ook is het BSN niet een openbaar gegeven in het handelsregister.
Hoe kan worden voorkomen dat kwaadwillenden die uit zijn op gegevens voor identiteitsfraude of andere criminele activiteiten daar de hand opleggen?
Het risico op misbruik van gegevens kan beperkt worden door deze gegevens niet verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de wettelijke verplichtingen waaraan voldaan moet worden. Zo kan het opnemen van het btw-identificatienummer beperkt worden tot facturen voor met btw belaste leveringen en diensten aan andere btw-plichtige ondernemers. Op facturen aan particuliere afnemers van diensten hoeft dit niet vermeld te worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KvK en andere relevante instanties om afspraken te maken over het afschermen van huisadressen en andere persoonlijke informatie? Zo nee, waarom niet?
Het handelsregister is een openbaar register en heeft zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven drie doelen, zowel gericht op het economisch verkeer als de efficiency voor de overheid. Daarom is van belang dat ook bepaalde persoonlijke gegevens, zoals het bezoekadres van de onderneming, openbaar zijn. Zoals hiervoor aangegeven, vloeit de verplichting om het bezoekadres en btw-identificatienummer openbaar te maken (ook) voort uit Europese richtlijnen. Het maken van afspraken hierover met de KvK zal derhalve niet voorkomen dat voornoemde gegevens niet openbaar gemaakt hoeven te worden, omdat ze op grond van Europese richtlijnen al op de website van de ondernemer vermeld moeten worden. In het antwoord op vraag 2 is ingegaan op de mogelijkheden om adresgegevens in bepaalde gevallen af te schermen. In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de KvK op verschillende manieren voorlichting geeft over onder andere de registratie van het woonadres en mogelijke alternatieven.
De Belastingdienst heeft op de website informatie opgenomen over de gevallen waarin verplicht gefactureerd moet worden en de gegevens die in dat geval op de factuur vermeld moeten worden. Zoals in de antwoorden op vragen van de leden Van der Molen, Omtzigt en Lodders1 is aangegeven, worden de (on)mogelijkheden om ondernemers van een btw-identificatienummer te voorzien dat niet het BSN bevat, nader onderzocht.
Voortdurende demonstraties in Marokko |
|
Achraf Bouali (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nu ook in Oost-Marokko arrestaties en geweld»?1
Hoe duidt u het gewelddadig optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen de demonstraties in Jerada?
Sinds december 2017 vinden in Jerada demonstraties plaats. De demonstraties zijn in eerste instantie rustig verlopen. Er is vrijwel direct een dialoog tot stand gekomen tussen de autoriteiten en lokale demonstranten, waarbij investeringen in de regio zijn toegezegd. Tijdens de demonstraties in maart zijn er echter arrestaties verricht en gewonden gevallen. Het is belangrijk dat geweldsincidenten worden onderzocht. Ook recent zouden naar verluidt weer 54 demonstranten zijn gearresteerd.
Klopt het dat meerdere gewonden zijn gevallen door het optreden van de politie bij de demonstraties, maar dat dit ontkend wordt door de Marokkaanse autoriteiten? Deelt u de mening dat dergelijk optreden van autoriteiten tegen demonstranten verwerpelijk is? Zo ja, op welke wijze maakt u dit kenbaar aan uw Marokkaanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel arrestaties zijn er verricht naar aanleiding van de demonstraties in Jerada?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat naar aanleiding van eerdere demonstraties in het Rif-gebied tevens vele arrestaties zijn verricht?
Zoals reeds gesteld in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 januari 2018 (2018Z00168) in reactie op de gewijzigde motie van het lid Karabulut met betrekking tot de demonstranten die zijn opgepakt in het noordelijke Rif-gebied, wordt de behandeling van gearresteerde en vervolgde demonstranten en journalisten nauw gevolgd door de Nederlandse, EU en andere gelijkgezinde ambassades in Rabat. De voormalige Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie. Op 20 april heeft de Minister voor Buitenlandse Zaken Marokko bezocht om te spreken over de bilaterale relatie en effectieve samenwerking op belangrijke dossiers. Daarbij zijn ook zorgen over de rechtsstaat en meer kansen voor jongeren aan de orde gekomen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft verder in een onderhoud met Premier Othamni benadrukt dat dialoog met de bevolking in de Rif belangrijk is evenals het toepassen van rechtsstaatsprincipes en sociaaleconomische ontwikkeling van de regio.
Deelt u de mening dat het, ook gezien de kritiek van vele (internationale) mensenrechtenorganisaties, ernstig te betwijfelen valt of deze arrestanten door de Marokkaanse autoriteiten een voldoende zorgvuldig juridisch proces geboden wordt? Zo ja, hoe duidt u dit? Op welke wijze maakt u deze kritiek kenbaar of bent u voornemens dit kenbaar te maken bij uw Marokkaanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe duidt u het feit dat de Marokkaanse autoriteiten meerdere malen demonstraties onder de bevolking met geweld hebben neergeslagen? Deelt u de mening dat dergelijk optreden tegen demonstraties disproportioneel is? Op welke wijze kaart u dit, of bent u voornemens dit aan te kaarten bij uw Marokkaanse ambtsgenoot?
Het recht op vreedzaam demonstreren is vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen en in de Marokkaanse Grondwet. De Nederlandse ambassade heeft het belang daarvan regelmatig opgebracht bij de Marokkaanse autoriteiten. Ook bij ministeriële ontmoetingen, zoals ter gelegenheid van het bezoek aan Marokko van de Minister van Buitenlandse Zaken op 20 april jl. is dit aangekaart.
Klopt het dat de betreffende demonstraties voortkomen uit ontevredenheid onder de bevolking over sociale voorzieningen in Marokko, onder andere gezondheidszorg, onderwijs en arbeidsomstandigheden? Zo ja, hoe duidt u dit? Zo nee, welke oorzaak dicht u toe aan de voortdurende demonstraties?
Demonstranten in Marokko hebben zorgen geuit over het gebrek aan werk en sociale voorzieningen die door diverse Marokkaanse autoriteiten legitiem zijn genoemd. De Marokkaanse autoriteiten zijn zich bewust van het belang van het creëren van werkgelegenheid en het verbeteren van sociale voorzieningen en hebben in dit verband nieuwe ontwikkelingsprogramma’s aangekondigd. Zowel over het belang hiervan als over de wijze waarop Nederland Marokko hier het best bij kan ondersteunen, wordt regelmatig gesproken met de Marokkaanse autoriteiten.
Op welke wijze brengt u de ontevredenheid van de Marokkaanse bevolking over de sociaaleconomische omstandigheden onder de aandacht bij uw Marokkaanse ambtsgenoot?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de in juni 2017 aangenomen motie-Bouali/Van den Hul, waarin de regering is verzocht te onderzoeken op welke wijze Nederlandse expertise, in het kader van hulp en handel, kan bijdragen aan de verbetering van de sociaaleconomische situatie van het Rif-gebied?
Nederland draagt sinds oktober 2017 bij aan een programma ter ondersteuning van sociaal gemarginaliseerde jongeren in het noorden van Marokko. Daarnaast worden activiteiten ontwikkeld op economisch en cultureel gebied, alsook op het gebied van de vrouwenrechten, waarmee uitvoering wordt gegeven aan genoemde motie.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de sectorstudies naar Marokko, zoals toegezegd door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het begrotingsdebat op 23 november 2017? Bent u bereid deze sectorstudies bij beantwoording van deze vragen met de Kamer te delen?
Van de drie sectorstudies is inmiddels de studie inzake Transport en Logistiek afgerond en gepubliceerd op de websites van de RVO en van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De studies over aquacultuur, hergebruik van afvalwater en duurzame energie worden nog afgerond. Zodra alle studies gereed zijn, zullen zij aan de Kamer worden aangeboden, zoals toegezegd aan het lid Bouali tijdens de begrotingsbehandeling BHOS 2018.
Ziet u meer mogelijkheden om bilateraal samen te werken met de Marokkaanse autoriteiten ten behoeve van stabiliteit en verbetering van de sociaaleconomische situatie in het Rif-gebied?
Zie het antwoord op vraag 10.
Het document ‘Aantallen beschut werkplekken per gemeenten 2018 en 2019’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het document «Aantallen beschut werkplekken per gemeenten 2018 en 2019»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe deze aantallen per gemeente tot stand zijn gekomen?
De aantallen zijn tot stand gekomen op basis van historische gegevens met betrekking tot de instroom in de Wsw wachtlijst 2012–2014 en de instroom in de Wajong werkregeling in die jaren in de verschillende gemeenten. Per gemeente is berekend hoe groot die instroom is als percentage van de totale instroom in die twee regelingen in die drie jaren. Dit percentage is gebruikt voor de verdeling van de totale aantallen beschut werkplekken per jaar in een oplopende reeks over de gemeenten tot de 30.000 in de structurele situatie. Voorbeeld: als een gemeente in de jaren 2012–2014 5% van de instroom in Nederland in de Wsw wachtlijst en de Wajong werkregeling genereerde, dan krijgt die gemeente in 2018 5% van het totale aantal plaatsen van 4600 toegewezen in de ministeriele regeling.
In de oorspronkelijke raming (en de beschikbare middelen) is rekening gehouden met 6.500 plekken eind 2018. Omdat gemeenten in 2015 en 2016 echter veel minder plekken hebben gerealiseerd dan het aanvankelijk vastgestelde aantal werkplekken, is in overleg met de VNG deze oorspronkelijke reeks aangepast. Er is een ingroeipad vastgesteld waarbij gemeenten de «achterstand» van 3.000 plekken die in 2015 en 2016 is ontstaan, in vijf jaar mogen inlopen. In 2021 is dan weer sprake van dezelfde ultimo stand als waarvoor financiële middelen worden verstrekt.
Klopt het dat gemeenten oplopende middelen beschikbaar hebben gekregen om het vastgestelde aantal werkplekken te kunnen realiseren?
Ja.
Is dit budget exact afgestemd op het aantal werkplekken, zoals deze zijn vastgesteld in het betreffende document?
Nee, gemeenten krijgen meer geld. Het budget sluit namelijk aan bij de oorspronkelijke oplopende reeks. Doordat gemeenten de achterstand in 5 jaar mogen inlopen ontstaat voor gemeenten de eerste jaren (tot en met 2021) financiële ruimte binnen de integratie-uitkering sociaal domein.
Het budget volgt de oorspronkelijke (hogere) aantallen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat gemeenten verplicht zijn beschut werk te bieden aan iemand die een beschikking «beschut werk» heeft gekregen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), in ieder geval voor zover dit past binnen het aantal vastgestelde werkplekken door de rijksoverheid?
Ja.
Hoe kan het dat een achttal gemeenten volgens deze vastgestelde lijst ultimo 2018 nul plekken en voorlopig in 2019 eveneens nul plekken hoeven te realiseren?
Er zijn drie gemeenten in Nederland waar in de jaren 2012–2014 niemand op de Wsw wachtlijst is gekomen of een Wajong werkregeling heeft gekregen. Deze gemeenten delen daarom niet mee in de verdeling van de plekken. Daarnaast zijn er vijf gemeenten waar maar enkele personen zijn ingestroomd in die regelingen. Afgerond zijn dit dan nul plekken. Op termijn zal voor deze gemeenten, gezien het oplopende budget, dus nul in één of twee veranderen. Het betreft hier kleine gemeenten. Zo zal de gemeente Haarlemmerliede Spaarnwoude naar verwachting 1 plek in de ministeriele regeling krijgen in 2019.
Hoe rijmt u dit met het oplopende budget dat de rijksoverheid beschikbaar stelt aan gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Krijgen de betreffende gemeenten die in 2018 en 2019 nul plekken beschikbaar hoeven te stellen wel of geen middelen voor het realiseren van beschutte werkplekken vanuit de rijksoverheid?
Drie gemeenten krijgen geen middelen, zie vraag 7. Bij de overige gemeenten gaat het om een afronding van een gedeelte van een plek (bijvoorbeeld middelen voor 0,43 plek). Daarbij moet bedacht worden zoals bij vraag 4 aangegeven, dat vanwege het ingroeipad, gemeenten in de periode 2015–2020 meer middelen ontvangen dan voor de in de ministeriele regeling aangegeven aantallen. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om ook andere middelen aan te wenden voor beschut werk.
Bent u bereid de gemeenten die nu volgens de lijst nul plekken hoeven te realiseren alsnog op te roepen een werkplek te realiseren indien er een specifiek verzoek voorligt?
Een gemeente die volgens de lijst nul plekken hoeft te realiseren, heeft de beleidsvrijheid dit wel te doen. Dit sluit ook aan bij het principe van maatwerk. Ik ben bereid gemeenten op deze mogelijkheid te attenderen.
Bent u bereidt de vastgestelde lijst aan te passen en bij gemeenten die nu nul plekken hoeven te realiseren dit aantal op minimaal één vast te stellen?
Ja, ik ben bereid te onderzoeken hoe dit met ingang van 2019 aangepast kan worden. Het zou dan betekenen dat ook deze gemeenten tenminste een plek beschut werk moeten creëren als zich een inwoner met een positief advies beschut werk meldt. Dit betekent een zeer beperkte herverdeling van deze plekken, binnen een totaal aantal plekken van 6.000 eind 2019.
Wat is nu de reactie van een gemeente wanneer een inwoner van de betreffende gemeente zich meldt met een indicatie beschut werk en de gemeente volgens de lijst geen beschutte werkplekken hoeft te realiseren? Welke verplichting heeft de betreffende gemeente dan?
In een dergelijk geval is een gemeente niet verplicht deze inwoner een beschut werkplek te bieden. Hij kan het echter wel doen; dit is de gemeentelijke beleidsvrijheid en dit sluit ook aan bij het principe van maatwerk.
Het bericht ‘Pand Groningse fietsenmaker in beslag genomen om koopzondagenruzie’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pand Groningse fietsenmaker in beslag genomen om koopzondagenruzie»?1
Ja.
Wat vindt u van de druk die de Vereniging van Eigenaren (VvE) uitoefent door het pand van de kleine winkelier in beslag te nemen? Deelt u de mening dat dit een disproportionele maatregel is in deze situatie?
Een beslaglegging is een instrument waarvan het gebruik al aangeeft dat partijen helaas niet nader tot elkaar gekomen zijn. Het is echter niet aan mij om een oordeel te vellen over of een maatregel disproportioneel is. De winkelier is door de rechter verplicht de boetes te betalen.2 Wanneer de in het ongelijk gestelde partij de uitspraak niet nakomt, biedt het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om als tegenpartij executiemaatregelen te nemen. De VvE heeft in dit geval gebruik gemaakt van de in het Burgerlijk Wetboek ter beschikking gestelde instrumenten en beslag gelegd op het pand. Indien de winkelier de boetes niet direct na uitspraak wilt betalen, kan de winkelier wel verzoeken tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis nadat hij hoger beroep heeft aangevraagd. Als dit wordt toegewezen, mag de winkelier eerst het hoger beroep afwachten.
Deelt u de mening dat de kleine winkelier te weinig beschermingsmaatregelen heeft om zich te verweren bij een conflict met de VvE?
In het Burgerlijk Wetboek is voor beide partijen opgenomen welke instrumenten zij tot hun beschikking hebben. De legitimiteit van de inzet van deze instrumenten kan vervolgens worden voorgelegd aan een rechter. Ons rechtssysteem bevat voldoende waarborgen voor beide partijen en dus ook voor de kleine winkelier.
Bent u bereid om de VvE terug te fluiten en na te gaan of de inbeslagname van het pand ongedaan kan worden gemaakt? Bent u bereid om na te gaan of de gemeente bemiddelend kan optreden in deze kwestie?
De gemeente Groningen is reeds betrokken bij de situatie in winkelcentrum de Paddepoel. Het is verder aan de rechter om te bepalen of de inbeslagname ongedaan moet worden gemaakt, zie daarvoor ook de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Op welke wijze zal het wetsvoorstel dat u in voorbereiding heeft de kleine winkelier beter beschermen tegen de macht van de VvE? Welke les kan worden getrokken uit de huidige ontstane situatie en hoe neemt u dat mee in uw wetsvoorstel?
De huidig ontstane situatie laat nog eens zien dat goed overleg tussen beide partijen van belang is. Het is nooit de bedoeling geweest van de Winkeltijdenwet om ondernemers de plicht op te leggen om open te gaan. De voorgenomen aanpassing garandeert dat de ondernemersvrijheid niet wordt beperkt door eenzijdig opgelegde wijzigingen van openingstijden met daaraan gekoppelde boetes. De positie van de kleine winkelier wordt met voorgenomen aanpassing dus versterkt. In Nederland geldt verder wel dat partijen vrij zijn af te spreken wat zij willen. Als er een afspraak is gemaakt moeten partijen zich houden aan wat zij contractueel vastleggen («afspraak is afspraak»).
Vergunningsaanvragen van energie-intensieve activiteiten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat bij de toetsing van vergunningsaanvragen voor energie-intensieve activiteiten de omgevingsdiensten geen eisen kunnen stellen met betrekking tot de energiebron en het energieverbruik van de activiteit waar een vergunning voor is aangevraagd?
Nee, dit klopt niet helemaal. In de Wet milieubeheer wordt het begrip «inrichting» gebruikt. Inrichtingen die niet onder het EU Emissions Trading System (hierna: ETS) vallen kunnen via een vergunning eisen met betrekking tot doelmatig verbruik van energie opgelegd krijgen. ETS-inrichtingen zijn in wet- en regelgeving uitgezonderd van vergunningvoorschriften op het gebied van energie-efficiëntie.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat decentrale overheden gedwongen lijken te zijn om vergunningen toe te kennen voor bedrijfsactiviteiten die de doelstellingen van de regering op het gebied van energie, klimaat en vermindering van de gaswinning tegenwerken?
Ik deel deze mening niet. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven zijn vergunningen als instrument onder meer geschikt om (milieu)eisen aan energie-efficiëntie te stellen.
Deelt u de mening dat omgevingsdiensten ook criteria zouden mogen opstellen op basis van gemeentelijk en/of provinciaal beleid, waarin bijvoorbeeld klimaatdoelen of energiedoelen zijn vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 kunnen gemeenten en provincies eisen opstellen op basis van de Wet milieubeheer. Dit is op basis van nationaal beleid. Indien gemeenten en provincies behoefte hebben aan nadere criteria en eisen op basis van gemeentelijk en/of provinciaal beleid kunnen zij dit inbrengen in de gesprekken over het Klimaatakkoord.
Kunt u een overzicht geven van vergunningsaanvragen voor bedrijfsactiviteiten waarbij men meer dan 100.000 m3 aardgas per jaar wil gebruiken? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre de herkomst van het aardgas laagcalorisch is?
Het is niet mogelijk om een overzicht te geven voor bedrijfsactiviteiten die voldoen aan het criterium dat u noemt. Het Rijk registreert omgevingsaanvragen wanneer deze binnen komen tijdelijk in het Omgevingsloket, maar dit is geen databank waarin informatie op landelijk niveau wordt bewaard.
Bacteriofagen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke stappen zijn er volgens u nodig om magistrale bereiding van bacteriofagen in ziekenhuizen voor individuele behandeling en evaluatie van effectiviteit op korte termijn mogelijk te maken?1
Magistrale bereiding van bacteriofagen voor individuele behandeling in ziekenhuizen is in principe mogelijk. Hiervoor is een aantal voorwaarden en stappen van belang. Ten eerste moet een bevoegd arts vaststellen dat behandeling met (een cocktail van meerdere) bacteriofagen de best passende behandeling is voor een individuele patiënt. De apotheker moet beoordelen of de benodigde bacteriofagen voorhanden zijn, of de kwaliteit en veiligheid ervan voldoende geborgd zijn, en hoe de bacteriofagen verwerkt kunnen worden in het gewenste eindproduct. Hiervoor dient dus een biobank voorhanden te zijn met een voldoende grote verzameling van verschillende bacteriofagen, die voldoet aan kwaliteitsnormen.
Voor een gedegen evaluatie van de werkzaamheid van fagenbehandeling is magistrale bereiding niet de eerst aangewezen route. Onderzoek naar de werkzaamheid dient systematisch plaats te vinden, bij voorkeur in de setting van een klinisch onderzoek. Op die manier kan de ontwikkeling van fagen tot een registreerbaar geneesmiddel onderzocht worden. Klinisch onderzoek moet aan de wettelijke regels voldoen, waaronder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (Wmo) en Good Clinical Practices (GCP) eisen.
Bent u bekend met de aanpak in België, waar een bacteriofagentherapie beschikbaar wordt gesteld via magistrale bereiding?2
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel over de aanpak in België. Belgische onderzoekers hebben initiatief genomen om een landelijke aanpak uit te werken.
In deze aanpak worden de bacteriofagen opgekweekt in een gecontroleerde omgeving, volgens een gedocumenteerde en geaccepteerde werkwijze. Een geaccrediteerd laboratorium voert een onafhankelijke kwaliteitstoets uit. Vervolgens worden de bacteriofagen geleverd aan een ziekenhuisapotheek.
Kunt u reageren op de werkwijze van het beschikbaar stellen van bacteriofagen via magistrale bereiding in België, zoals beschreven in het artikel The Magistral Phage?3
Zie antwoord vraag 2.
Is deze werkwijze ook toepasbaar in Nederland? Zo ja, wat is er nodig om dit in Nederland te implementeren? Zo neen, kunt u toelichten waarom niet?
Of een bereidende apotheker in Nederland in staat is om van de fagen een geschikt eindproduct te maken is op basis van de beschikbare info niet te beoordelen. Het gaat om ingewikkelde processen waar nog veel onzekerheid over bestaat. Ik kan daarom nu geen definitieve uitspraken doen over de toepasbaarheid van deze werkwijze in Nederland. Ik vind het belangrijk dat artsen en specialisten consensus bereiken over de meerwaarde en toepasbaarheid van een behandeling met bacteriofagen, en hoe een Nederlandse fagenbank en kwaliteitsnormen te ontwikkelen.
Bent u bereid met uw Belgische collega te spreken over de Belgische aanpak van bacteriofagen om te kijken wat hiervan in Nederland kan worden geleerd?
Medewerkers van het ministerie VWS hebben contact gelegd met Belgische collega’s om kennis en ervaring uit te wisselen. Ik vind het van belang dat juist artsen en onderzoekers op dit gebied met elkaar samenwerken, waar relevant ook met collega’s in het buitenland.
De gevoeligheid van de eendenhouderij voor vogelpest |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de analyse van hoogleraar epidemiologie Stegeman dat het geen toeval is dat de pluimveebedrijven waar de afgelopen periode vogelgriep is uitgebroken vaak eendenbedrijven zijn? Onderschrijft u zijn analyse dat eenden nou eenmaal gevoeliger zijn voor dit virus dan kippen?1
Ja. Professor Stegeman is ook voorzitter van de Deskundigengroep Dierziekten. Deze groep beoordeelt voor mij de risico’s met betrekking tot dierziekten, zoals vogelgriep. Professor Stegeman geeft in dit artikel van een jaar geleden aan dat een vogelgriepvirus gemakkelijker van eend op eend over slaat dan bijvoorbeeld van een eend op een kip. Ik neem dat graag aan van een professor in de epidemiologie.
Heeft u gezien dat de pluimveesector lang heeft gedacht dat eenden niet snel besmet zouden raken met een vogelgriepvirus, maar dat zij nu moet vaststellen dat eenden juist zeer gevoelig zijn voor vogelgriep?2
Experts hebben al eerder aangegeven dat eenden gemakkelijker dan bijvoorbeeld kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen. De ziekteverschijnselen zijn vaak minder duidelijk bij eenden. Wilde watervogels en zeker ook wilde eenden zijn een natuurlijk reservoir voor vogelgriepvirussen.
Kunt u bevestigen dat de variant H5N6 een mengvorm is van een hoogpathogene H5-variant en een laagpathogeen N6-type en dat dit een relatief nieuwe en gevaarlijke vorm lijkt in Nederland?
Analyses van de sequenties van genetisch materiaal van de in de EU gevonden hoogpathogene vogelgriep (HPAI) H5N6 virussen laten zien dat dit virus hoogstwaarschijnlijk in Noord-Europa is ontstaan uit een HPAI H5N8 virus en een ander vogelgriepvirus met een N6 segment. Het virus bevat geen genetische markers, die worden gevonden in bekende zoönotische vogelgriepvirussen. Met vogelgriepvirussen moet je altijd voorzichtig omspringen. Daarom mag personeel, dat wordt ingezet bij ruimingen, alleen met speciale maskers de stal van een besmet bedrijf in en wordt dit personeel en de eigenaren van de besmette bedrijven gevolgd door de GGD. Er zijn tot op heden geen humane gevallen bekend van dit Europese HPAI H5N6 virus.
Erkent u de risico’s voor de volksgezondheid als virussen die op zichzelf geen probleem zijn bij trek- en watervogels via de (pluim)veehouderij kunnen overslaan op de mens? Zo ja, welke risico’s ziet u? Zo nee, waarom niet?
Zoönotische virussen, die voorkomen in wilde en gehouden dieren, vormen een risico voor de volksgezondheid. Ik onderken het belang van de One Health aanpak en daarom financier ik samen met mijn collega van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC). Dit centrum volgt dierziekten en zoönosen bij wild. We hebben de afgelopen jaren gezien, dat HPAI virussen met trekvogels «meeliften» en vervolgens pluimveebedrijven in West-Europa besmetten. Als deze virussen zoönotische eigenschappen hebben, kunnen ook mensen worden besmet. Om dit risico zo veel mogelijk te beperken proberen we in Nederland besmettingen van pluimveebedrijven te voorkomen en adequaat te bestrijden, bijvoorbeeld door bioveiligheidsmaatregelen en het instellen van een ophokplicht tijdens risicoperioden, door een besmetting vroeg te ontdekken (door intensieve monitoring en een early warning systeem met een wettelijke basis) en snel te beheersen (door het snel ruimen van besmette bedrijven en het instellen van een gebied met vervoersbeperkingen rond besmette bedrijven). En door het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek vergroten we de kennis over vogelgriep. En die kennis wordt gebruikt om de preventie en bestrijding te verbeteren.
Erkent u dat de risico’s voor de volksgezondheid aanmerkelijk kleiner zouden zijn zónder grote concentraties voor vogelgriep gevoelige dieren in de (pluim)veehouderij?
Een vogelgriepvirus spreidt gemakkelijker in een gebied met een grote concentratie aan pluimvee en pluimveebedrijven, zoals de Gelderse Vallei. Dit is ook wetenschappelijk aangetoond met de gegevens van de vogelgriepuitbraken in 2003. Wanneer een vogelgriepvirus wordt geïntroduceerd in een dergelijk gebied, is de kans reëel dat ook buurbedrijven worden besmet. Deze kans is geringer in gebieden met weinig pluimvee en pluimveebedrijven. Met een goede bioveiligheid, het snel vinden van een vogelgriepbesmetting (voordat het virus de kans krijgt om sterk te vermeerderen en te spreiden) en het leveren van maatwerk bij de bestrijding (bijvoorbeeld het ruimen van buurtbedrijven in pluimveedichte gebieden) wordt de spreiding van vogelgriepvirussen tussen bedrijven beperkt. Dit wordt op dit moment in Nederland goed ingevuld.
Ervaringen in onder andere Azië hebben geleerd, dat tot nu toe mensen vrijwel alleen met zoönotische vogelgriepvirussen, zoals het H5N1 virus, worden besmet door intensieve contacten met besmette vogels (eigenaren of klanten op pluimveemarkten). Deze directe contacten met ziek pluimvee zijn in Nederland beperkt tot bijvoorbeeld de eigenaar van het pluimveebedrijf en de dierenarts. Een groter aantal HPAI-uitbraken in Nederland heeft automatisch tot gevolg dat meer mensen contact zullen hebben met het virus en dat zal het risico voor de volksgezondheid daarom enigszins verhogen.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de afgelopen jaren op een vleeseendenbedrijf vogelgriep is uitgebroken, en hoe dit zich (procentueel) verhoudt tot uitbraken in de vleeskuiken- en kippenhouderijen?
De kans op een uitbraak met vogelgriep op een bepaald pluimveebedrijf heeft te maken met een aantal risicofactoren, zoals de locatie van het bedrijf (aanwezigheid van open water en concentraties van wilde watervogels, pluimveedichtheid), het type bedrijf (aanwezigheid van een uitloop, productietype) en de implementatie van bioveiligheidsmaatregelen. Er zijn sinds 2014 17 pluimveebedrijven met HPAI besmet, voor zover bekend allemaal vanuit wilde vogels. Vier van deze bedrijven waren eendenbedrijven, waarvan er één twee keer is besmet en één drie keer. Deze aantallen zijn klein en er spelen meerdere risicofactoren een rol. Het is daarom niet verantwoord harde conclusies te verbinden aan de vergelijking tussen deze besmette eendenbedrijven en de overige uitbraken in Nederland.
Het is vanuit een andere analyse, die gedaan is met veel grotere aantallen uitbraken van laagpathogene vogelgriepvirussen, bekend dat eenden- en kalkoenenbedrijven een hogere introductiekans hebben (zie bijlage: Risk for Low Pathogenicity Avian Influenza Virus on Poultry Farms, the Netherlands, 2007–2013. Voor eendenbedrijven spelen daarbij twee factoren een rol. Eenden worden gemakkelijker met een vogelgriepvirus besmet (zie antwoord 1 en 2) en door de manier waarop eenden worden gehouden is er meer contact met het erf, dan bijvoorbeeld op vleeskuikenbedrijven.
Kunt u bevestigen dat vleeseenden in de Nederlandse veehouderij niet buiten komen? Zo ja, erkent u dat de ophokplicht dus geen effectieve maatregel is om besmetting te voorkomen? Zo nee, hoe zit het dan?
Eenden worden in Nederland binnen gehuisvest. De ophokplicht is een effectieve maatregel om uitbraken met vogelgriep te voorkomen. Dit wordt door het onderzoek, dat in het antwoord op 6 werd genoemd, onderbouwd. Helaas worden hiermee niet alle uitbraken van vogelgriep voorkomen. Het vogelgriepvirus kan ook in een stal worden geïntroduceerd door bijvoorbeeld onvoldoende of onachtzaamheid in de bioveiligheidsmaatregelen, via de ventilatie en met ongedierte.
Bent u bekend met het bericht «Eendenhouder is geen rommelaar» waarin aandacht wordt besteed aan de eendenhouderij in Kamperveen waar deze week voor de derde keer binnen vier jaar vogelgriep is aangetroffen?3
Ja.
Is het waar dat de eenden op dit bedrijf nooit in aanraking komen met de buitenlucht en dat er strikte hygiëne in acht wordt genomen bij het binnenbrengen van strooisel? Zo ja, hoe beoordeelt u dat al deze maatregelen kennelijk niet kunnen voorkomen dat in de afgesloten stal gehouden eenden besmet raken met het gevaarlijke vogelgriepvirus?
Eenden worden in Nederland binnen gehuisvest en komen via een ventilatiesysteem in aanraking met de buitenlucht. Op de Nederlandse pluimveebedrijven en ook op eendenbedrijven wordt over het algemeen serieus omgesprongen met hygiëne en bioveiligheid. Sinds 2014 zijn alle besmette bedrijven door de faculteit diergeneeskunde bezocht om na te gaan wat de mogelijke insleeproute op de bedrijven geweest kan zijn. Er werden geen opvallende gebreken in de bioveiligheid vastgesteld. Een vogelgriepvirus kan op verschillende manieren een pluimveestal binnen komen (zie ook antwoord 7). Met bioveiligheidsmaatregelen wordt de kans op insleep van vogelgriep verkleind. Het eerder aangehaalde onderzoek in het antwoord op 6, geeft aan dat de kans op insleep op een vermeerderingsbedrijf de helft is ten opzichte van een gewoon legbedrijf. De hogere bioveiligheid op vermeerderingsbedrijven verklaart dit verschil. Het is onmogelijk pluimveebedrijven hermetisch af te sluiten van de buitenwereld. De kans op insleep zal daarom nooit nul worden. Maar het voorbeeld van het vermeerderingsbedrijf toont aan dat er nog steeds winst is te behalen.
Acht u het denkbaar dat de welzijnsproblemen in de eendenhouderij, onder meer veroorzaakt door het feit dat de dieren niet in staat worden gesteld hun natuurlijke gedrag te vertonen, de dieren (nog) vatbaarder maakt voor ziektes en virussen? Zo nee, kunt u het uitsluiten?
Het is aannemelijk dat welzijnsproblemen invloed hebben op de algemene weerstand van dieren en mensen. HPAI heeft een zeer grote besmettelijkheid en ziekmakend vermogen. Een betere weerstand van kippen of eenden voorkomt of beperkt de gevolgen van deze ziekte niet.
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep: pijnlijke keuzes zijn nodig», waarin de auteur stelt dat «jaarlijkse uitbraken van de gevaarlijke variant» van vogelgriep op den duur niet vol te houden zijn en dat «pijnlijke keuzes» nodig zijn, zoals een einde aan de eendenhouderij in bepaalde gebieden?4
Ja.
Deelt u de analyse in dit artikel dat het niet zo verstandig is om grote aantallen eenden te houden in de buurt van waterrijke gebieden?
Vanaf 30 maart jl. heb ik Nederland onderverdeeld in regio’s met een hoog en laag risico voor de insleep en verspreiding van vogelgriep, omdat er wat betreft de insleep van HPAI geografische risico’s zijn. Daarnaast spelen andere factoren een rol (zie antwoorden op 5 en 6). Ieder pluimveebedrijf moet rekening houden met al deze risicofactoren.
Ik heb u eerder, bijvoorbeeld in mijn Kamerbrief van 13 februari jl., geïnformeerd over het traject toekomstvisie pluimveesector met betrekking tot vogelgriep. In dit traject werken de pluimveesector, de Dierenbescherming en het Ministerie van LNV samen aan strategieën, waarmee de schade door de voortdurende dreiging van hoogpathogene vogelgriep vanuit wilde vogels kan worden beperkt. Deze zomer zal als eindproduct een «roadmap vogelgriep» worden opgeleverd met alle acties voor de komende jaren. In dit traject wordt deze ook meegenomen.
Bent u bereid om zowel dieren als de volksgezondheid te beschermen door te kiezen voor een bronaanpak en de eendenhouderij te sluiten in Nederland? Zo nee, hoe verantwoord vindt u het om de kennelijk erg gevoelige eendenhouderij in de benen te houden in ons dichtbevolkte land?
Ik ben niet van plan de eendenhouderij te verbieden in Nederland. Zoals u in mijn antwoorden kunt lezen, zitten er veel aspecten aan vogelgriep met betrekking tot de pluimveehouderij in Nederland (inclusief de eendenhouderij).
Juist vanwege dat complexe karakter heb ik samen met dierenbescherming en pluimveesector het traject toekomstvisie pluimveehouderij gestart.
Seksueel misbruik tijdens de tantramassage |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel over seksueel misbruik door tantramasseurs?1
Ja.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg meldingen ontvangen hierover? Zo ja, wat hebben zij met deze meldingen gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn eisen opgenomen over de kwaliteit van zorg en de afhandeling van klachten en geschillen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: Inspectie) ziet toe op naleving van de Wkkgz. Bij niet reguliere zorg («andere zorg») zal per situatie moeten worden beoordeeld of de desbetreffende verrichtingen onder de Wkkgz vallen. Hierbij is onder meer van belang dat het moet gaan om verrichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en – voor zover in dit verband relevant – ertoe strekken hem te genezen, zijn gezondheidstoestand te beoordelen of zijn gezondheid te bevorderen of te bewaken. De Inspectie heeft de afgelopen jaren enkele meldingen ontvangen over vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag door een persoon die zichzelf betitelde als tantramasseur. De Inspectie heeft geconcludeerd dat de betreffende activiteiten niet vallen onder de reikwijdte van de Wkkgz en daarmee niet onder het toezicht van de Inspectie. De melders is geadviseerd aangifte te doen bij de politie.
Welke regels gelden er voor het uitoefenen van het beroep van tantramasseur of -therapeut en hoe vindt toezicht hierop plaats? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid na te gaan of het klopt het dat de aangiftes van een dertigtal vrouwen met betrekking tot seksueel misbruik door een tantramasseur zijn geweigerd? Waarom zijn deze geweigerd?
Zoals ik uw kamer eerder heb geïnformeerd2 ga ik niet in op individuele casus en aangiften. Een slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag kan hulp krijgen van één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s) of een melding doen bij de politie. Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. Aansluitend aan dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. Het Meldpunt Tantra Misbruik is een particulier initiatief en geeft op hun website informatie over het doen van een melding bij de politie. Wanneer nodig staat de politie in contact met het meldpunt.
Wat zal er gebeuren met de meldingen die binnenkomen bij het Meldpunt Tantra Misbruik? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de oprichters van dit meldpunt over een mogelijke rol die de overheid, bijvoorbeeld via de politie en het openbaar ministerie, kan innemen bij deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De verkoop van euthanasieproducten via een website |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid kennis te nemen van de website waar zelfmoordproducten worden verkocht?1
Ja.
Klopt de inschatting dat hier sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr.) bepaalt in artikel 294 dat degene die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem daartoe de middelen verschaft, een strafbaar feit pleegt indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt.
Deze vraag gaat over een specifiek geval. Het is aan het OM om op basis van de feiten en omstandigheden eigenstandig te beslissen of een opsporingsonderzoek wordt ingesteld en eventueel een vervolgingsbeslissing te nemen. Ik kan geen mededelingen doen over deze individuele zaak.
Bent u bereid te bevorderen dat het openbaar ministerie (OM) onderzoek gaat doen naar deze website en, indien er inderdaad sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding, over gaat tot vervolging?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of bent u bereid uit te zoeken wie er achter de betreffende website zit(ten)? Zo ja, wie zit(en) er achter deze website?
Het is mij niet bekend wie er achter de betreffende website zit(ten). Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Welke mogelijkheden heeft u – los van eventuele vervolging door het OM – om deze website te (laten) sluiten?
In zijn algemeenheid kan een ieder, wanneer een website onrechtmatige of strafbare informatie bevat, via een zogeheten «notice and take down-procedure», aan de hostingpartij die de betreffende website host, vragen de informatie op deze site te verwijderen. Daarnaast kan de officier van justitie wanneer sprake is van een strafbare gedraging op grond van artikel 54a Sr. een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent, zoals een internetserviceprovider, bevelen om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om gegevens die die gedraging faciliteren ontoegankelijk te maken. Hiervoor is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig. Wanneer aan dit bevel gehoor wordt gegeven, wordt deze tussenpersoon niet vervolgd voor het verlenen van zijn telecommunicatiedienst.
Of de officier van justitie hiertoe overgaat ten aanzien van deze website kan ik niet aangeven, omdat ik geen mededelingen doe over deze individuele zaak.
Het bericht de in Limburg scholen miljoenen aan onderwijsgeld mislopen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de nadelige effecten die de regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandsmiddelen voor scholen in Limburg heeft? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichtgeving?1
Ja.
De berichtgeving belicht een aantal problemen die in Limburg ervaren worden met de huidige regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandenmiddelen. De huidige gewichtenregeling kent verschillende knelpunten, waaronder beperkingen aan de doelgroep-definitie, administratieve last voor scholen en risico’s en fouten in de administratie. Deze beperken zich niet tot Limburg.
Daarom werk ik momenteel aan een nieuwe verdeelsystematiek. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 31 januari.2 In het Algemeen Overleg Achterstandenbeleid van 15 maart jongstleden heb ik toegezegd in april met een voorstel voor een nieuwe bekostigingssystematiek te komen.
Is het beeld correct, zoals geschetst door onderzoekers van de Universiteit Maastricht, dat scholen in Limburg door gebrekkige administratie, alsmede de landelijke regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen naast middelen grijpen en dus tekort komen ten opzichte van wat ze werkelijk nodig hebben?
De onderzoekers van de Universiteit Maastricht hebben gekeken naar een aantal mogelijke alternatieven voor de huidige regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen. In de huidige regeling is gekozen voor een systeem waarbij de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid worden verdeeld op basis van het opleidingsniveau van de ouders, wat door de scholen zelf wordt geadministreerd. Zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2018 zijn er bij de huidige regeling fouten in de administratie van scholen geconstateerd, waardoor niet in alle gevallen de juiste bekostiging is toegekend.3 Het is mogelijk dat scholen hierdoor minder of juist meer middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. De afgelopen jaren zijn scholen ondersteund bij het invullen van de administratie. Wanneer uit de controles bleek dat schoolbesturen meer recht hadden op gewichtengeld dan wat zij hadden aangevraagd, is gecorrigeerd en hebben deze schoolbesturen ook met terugwerkende kracht extra bekostiging ontvangen. Ik heb geen signalen ontvangen dat scholen in Limburg minder middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. Inmiddels is door het CBS een indicator ontwikkeld die het risico op onderwijsachterstanden beter in beeld brengt. Deze indicator is gebaseerd op centraal beschikbare gegevens, waardoor scholen niet meer zelf gegevens van scholen hoeven te administreren. Dit is één van de redenen om zo spoedig mogelijk over te willen gaan op de nieuwe systematiek. Daarnaast zal met de nieuwe systematiek ook de teruggang van het budget uit de vorige kabinetsperioden stoppen. Streven is om de nieuwe systematiek in te voeren per schooljaar 2019–2020. Indien dit niet lukt, zal de uitputting van het budget naar verwachting circa € 25 miljoen lager zijn dan in schooljaar 2018–2019.
Heeft u kennisgenomen van de studie die hier beschreven wordt en waarin gesteld wordt dat leerlingen in andere delen van het land door gemaakte keuzes fors meer geld krijgen in vergelijking met scholen buiten de Randstad, waaronder in Limburg. Zo ja, deelt u de beschreven conclusie dat Limburg zo’n 13 procent aan achterstandsleerlingen kent maar hiervoor niet de benodigde middelen ter beschikking gesteld krijgt om deze groep van de juiste inzet op het tegengaan van hun achterstanden te voorzien?
Ja, ik heb kennisgenomen van de studie die in de berichtgeving beschreven wordt. De onderzoekers van Universiteit Maastricht hebben gekeken naar de huidige gewichten- en impulsregeling en hier een alternatieve berekening op toegepast, waarmee zij op 13 procent zijn uitgekomen. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 31 januari 2018 is het een politieke keuze welk deel van de kinderen met een risico op een achterstand meetelt in de verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Wanneer de nieuwe indicator wordt ingevoerd, komen kinderen met een risico op een onderwijsachterstand beter in beeld, ook in Limburg.
Op welke wijze kan de administratie van Limburgse scholen verbeterd worden en tot welke inzet en hulp bent u bereid op dit vlak om de beschreven drie miljoen euro aan misgelopen middelen alsnog te kunnen ontvangen?
Het CBS heeft een betere indicator ontwikkeld voor het berekenen van het risico op een onderwijsachterstand van kinderen. Deze indicator maakt het mogelijk dat het risico op basis van objectieve en centraal geregistreerde data berekend wordt. Hierdoor verdwijnen de administratieve lasten van scholen. De afgelopen jaren is er ondersteuning geboden aan scholen voor hun administratie en hebben schoolbesturen de kans gehad om fouten in hun administratie te verbeteren, om
ervoor te zorgen dat de middelen volgens de huidige systematiek zo goed mogelijk zijn verdeeld. Dit is een landelijk vraagstuk, dat mijn aandacht heeft.
Voor welke regio’s in Nederland geldt deze situatie nog meer, waarbij de administratieve situatie van scholen en de ligging van de regio bijdragen aan fors minder middelen dan er potentieel nodig is om deze achterstandsleerlingen adequaat te helpen?
Het is niet zo dat in de huidige systematiek de provincie waarin scholen liggen van invloed is op de verdeling van de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid die scholen ontvangen. Wel is er in de huidige verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen voor gemeenten een extra deelbudget in de G37. Dat zorgt ervoor dat er momenteel meer middelen naar de grote gemeenten gaan. Hierdoor ontvangen zij, ook al is de problematiek even groot, meer middelen dan andere gemeenten. Gemeenten financieren via het gemeentelijk onderwijsachterstanden ook zomerscholen en schakelklassen die op school of bovenschools worden aangeboden. Daarmee heeft de huidige verdeling met deelbudgetten voor gemeenten ook invloed voor schoolbesturen.
Deelt u de mening dat deze situatie eenvoudiger en daarmee verantwoorder zou zijn als er meer middelen beschikbaar komen voor onderwijsachterstandenbeleid, waarmee leerlingen en scholen ondersteund kunnen worden en er geen verschillen ontstaan die niet altijd recht doen aan de grote groepen onderwijsachterstandsleerlingen die ook buiten de Randstad aanwezig zijn op scholen? Zo nee, waarom niet?
Er komen meer middelen beschikbaar voor het onderwijsachterstandenbeleid. Het kabinet investeert structureel € 170 miljoen extra in een verruiming van het aanbod van voorschoolse educatie. Daarmee kunnen gemeenten peuters met een risico op een onderwijsachterstand spelenderwijs meer taalvaardigheden aanleren en komen kinderen beter voorbereid op de basisschool. Daarnaast investeert het kabinet structureel € 15 miljoen extra in verdere versterking van het onderwijsachterstandenbeleid op scholen. Deze investeringen komen bovenop het al bestaande budget ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Dat betekent dat vanaf 2020 voor gemeenten in totaal structureel € 486 miljoen beschikbaar is. Voor basisscholen is structureel € 260 miljoen als onderdeel van de lumpsum beschikbaar. Wanneer de nieuwe CBS indicator wordt gebruikt in combinatie met een nieuwe verdeelsystematiek, zal bovendien beter inzichtelijk worden waar de kinderen op school zitten met de grootste risico’s op een onderwijsachterstand.
Het bericht ‘Eindhoven wil eigen vliegtaks invoeren’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven wil eigen vliegtaks invoeren»?1
Het bericht dat de gemeenteraad van Eindhoven een motie heeft aangenomen die het college van B&W oproept om een «vliegtaks» in te voeren is mij bekend. In de motie is niet nader uitgewerkt hoe deze oproep nader door het college vormgegeven dient te worden. In dit stadium is het derhalve te prematuur om op mogelijke opties in te kunnen gaan. Door het Rijk is geen contact hierover geweest met volksvertegenwoordigers dan wel met het college van B&W van de gemeente Eindhoven.
Het belang van het leefbaarheidsfonds voor Eindhoven is bij alle betrokken partijen, inclusief de gemeente, bekend. Het fonds is reeds operationeel en ondergebracht in een onafhankelijke stichting «Leefbaarheid Luchthaven Eindhoven». Het fonds bevat € 880.000 (mede gevoed door de gemeente Eindhoven) en is bedoeld voor maatregelen die het milieu en het leefklimaat in de omgeving van de luchthaven verbeteren.
Wat is uw appreciatie hiervan? Is hierover overleg geweest met u of een andere instantie van de rijksoverheid? Klopt het dat het Rijk «gewaarschuwd» heeft? Kunt u daar verder op ingaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de lasten niet opgedreven zouden moeten worden, zeker niet nu het economisch weer beter gaat?
Hoe valt deze lokale vliegtaks te rijmen met het gesloten stelsel van lokale belastingen? Kan de gemeente zomaar deze eigen belasting heffen? Wat zijn de juridische bezwaren hiertegen?
Kunt u hierbij ook ingaan op de in Amsterdam voorgestelde «cruisebelasting», zoals beschreven in Binnenlands Bestuur?2
Zijn er meer gemeenten die op deze wijze een extra belasting verzinnen? Zo ja, kunt u een lijst geven en aangeven wat u hier tegen doet?
Is het toevallig dat Eindhoven ook al de gemeente was met de grootste stijging in de onroerende zaakbelasting (ozb), te weten 9,4%? Zijn er financiële problemen bij deze gemeente?
Hoe wordt voorkomen dat meer gemeenten een eigen vliegtaks of andersoortige taks gaan heffen teneinde de gemeentekas te vullen?
Deelt u de mening dat een dergelijke lokale vliegtaks onwenselijk zou zijn?
Hebben de andere aandeelhouders, zoals de provincie Noord-Brabant en Schiphol zich al uitgesproken?
Het college van gedeputeerde staten heeft in antwoord op Statenvragen aangegeven twijfels te hebben over de rechtmatigheid van een gemeentelijke belasting (vliegtaks) zoals gevraagd door de gemeenteraad van Eindhoven. Bovendien ziet het college dit als Rijksaangelegenheid, waarbij ook gewezen wordt op de voornemens op dit punt in het regeerakkoord en op de mogelijke verstoring van het gelijke speelveld t.o.v. andere luchthavens. Daarom acht het college een lokale taks niet opportuun.
Royal Schiphol Group geeft aan te hechten aan een verdere ontwikkeling van Eindhoven Airport in samenhang met haar omgeving. De medegebruikvergunning voor Eindhoven Airport loopt af op 31 december 2019. Onder leiding van het Ministerie van IenW is een traject gestart voor het ontwikkelen van een perspectief op de luchthaven voor de periode na 2019. Besluitvorming over de toekomstige ontwikkeling van Eindhoven Airport dient volgens Royal Schiphol Group integraal te worden afgewogen, met inachtneming van economische en sociale effecten, duurzaamheid, leefbaarheid, land- en luchtzijdige bereikbaarheid en benodigde aanpassingen aan luchthaveninfrastructuur. Royal Schiphol Group vindt dat het onderwerp vliegtaks binnen de integrale besluitvorming over de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven moet worden meegenomen en wil nu nog niet vooruitlopen op dit onderwerp. Tevens wil Royal Schiphol Group in deze discussie ook bezien hoe besluitvorming verloopt over de in het regeerakkoord voorgenomen Europese of nationale belasting op luchtvaart.
Hoe verhoudt deze belasting zich tot het algemene luchtvaartbeleid? Zorgt dit niet voor relatief meer druk op Schiphol? Wat is de elasticiteit van het vliegverkeer?
Het kabinet heeft in het regeerakkoord aangegeven dat er wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van «Parijs». Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren zal er per 2021 een vliegbelasting worden ingevoerd. In het algemeen geldt dat een belasting evenals luchthavengelden gevolgen kunnen hebben voor de ticketprijzen en daarmee voor de marktvraag. Hogere ticketprijzen kunnen ook leiden tot het uitwijken door passagiers naar andere luchthavens en – afhankelijk van de bestemming – de keuze voor een ander vervoersmiddel (substitutie). De economische en duurzaamheideffecten van verschillende varianten van de in het regeerakkoord genoemde belasting zullen in kaart worden gebracht. Daarbij wordt ook de prijselasticiteit betrokken.
Gezien de aanwezigheid van een vergelijkbaar aanbod aan bestemmingen op luchthavens niet ver van Eindhoven vandaan, zullen zowel effecten op de marktvraag als uitwijkgedrag en substitutie relevant zijn voor de concurrentie-positie. Over de specifieke prijselasticiteit op Eindhoven Airport is de Kamer geïnformeerd per brief van 28-10-2015 (kenmerk: 2015–2016, 31 936 nr. 298). Er is mij geen specifiek onderzoek bekend naar de effecten voor Eindhoven en Eindhoven Airport van de in de berichtgeving genoemde mogelijke gemeentelijke belasting.
Wat doet dit voor de concurrentiepositie van Eindhoven en Eindhoven airport?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel banen levert Eindhoven airport op, zowel direct als indirect?
De directe werkgelegenheid bedraagt op dit moment circa 1.500 banen. Exacte actuele cijfers over de indirecte werkgelegenheid zijn er niet. In eerder onderzoek uit 2013 bedroeg dit circa 20–25% van de directe werkgelegenheid.
Hoe wordt voorkomen dat deze heffing bij strijdigheid met het gesloten stelsel van de lokale lasten op een andere manier doorgevoerd wordt, bijvoorbeeld via de luchthaventarieven of via de toeristenbelasting?
Hoe verhoudt deze lokale belasting zich tot het landelijke beleid waarbij getracht wordt om de milieuschade te beperken maar tegelijkertijd vliegen niet onnodig duur te maken voor de Nederlanders en het bedrijfsleven? Loopt deze mogelijke heffing daar doorheen?
Kunt u bij de gemeente Eindhoven aangeven dat een leefbaarheidsfonds zeer belangrijk is, maar ook op andere wijze binnen de begroting gevuld kan worden, anders dan het heffen van een nieuwe, niet-legitieme belasting?
Zie antwoord vraag 1.