Validatie van 80%-norm arbeidsovereenkomst postsector |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook postbedrijf Sandd heeft nu 80 procent van de bezorgers in dienst»1
Ja.
Kunt u aangeven op welke manier de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft onderzocht of postvervoerders met minimaal 80% van hun postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben?
De ACM heeft mij laten weten dat alle daarvoor in aanmerking komende postvervoerbedrijven de ACM desgevraagd informatie en gegevens hebben verstrekt met betrekking tot het aantal postbezorgers en het aantal (arbeids)overeenkomsten. De ACM heeft onder meer afschriften gekregen van elk type overeenkomst dat het postvervoerbedrijf met een postbezorger heeft afgesloten.
Kunt u aangeven of postvervoerders bewijzen en/of externe validatie (zoals een accountantsverklaring) hebben moeten aanleveren om te onderbouwen dat zij met minimaal 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben? Zo nee, waarom niet? Gaat de ACM deze bewijzen in dat geval alsnog opvragen?
De ACM heeft mij laten weten dat er op basis van de door de postvervoerbedrijven aan de ACM verstrekte informatie geen aanleiding was voor het aanleveren van een externe validatie. Wel heeft de ACM mij toegezegd dat ze dit jaar nog zal onderzoeken of de postvervoerbedrijven nog steeds voldoen aan de 80% norm.
Gaat de ACM structureel onderzoek doen naar naleving van deze verplichting om te voorkomen dat postvervoerders alleen ten tijde van het afgeronde ACM-onderzoek met tijdelijke contracten voldoende arbeidsovereenkomsten hadden afgesloten, maar daarna weer overstappen op overeenkomsten van opdracht? Zo ja, met welke frequentie worden deze onderzoeken uitgevoerd?
De ACM heeft mij laten weten dat zij nog dit jaar de postvervoerbedrijven opnieuw zal controleren op de naleving van de 80%-norm. Het is de bedoeling dit onderzoek zoveel mogelijk parallel te laten lopen met de inwerkingtreding van de door mij aangekondigde wijziging van het Tijdelijk Besluit postbezorgers 2011, waarmee wordt geregeld dat uitzendovereenkomsten van postbezorgers die zijn opgenomen in het doelgroepregister banenafspraak kunnen worden meegeteld voor de 80%-norm in het Tijdelijk besluit. De internetconsultatie hiervan is op 6 april afgerond. Dit laat onverlet dat de ACM in het geval sprake is van signalen of klachten op ieder moment kan onderzoeken of de 80%-norm wordt nageleefd.
Cambridge Analytica |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cambridge Analytica is modern kolonialisme»?1
Ja.
Kunt de methode van Cambridge Analytica, Aggregate IQ en het moederbedrijf Strategic Communication Laboratories (Cambridge Analyctica c.s.) uiteenzetten?
Volgens berichtgeving uit o.a. de NRC van 20 maart jl. en een undercover-reportage van de Britse TV-zender Channel 4, heeft Cambridge Analytica door microtargeting op basis van nepnieuws en gedragspsychologie op sentimenten van kiezers ingespeeld en daarbij juridische grenzen heeft overschreden.2 Ik ben niet op de hoogte van de exacte methodes van deze bedrijven, over welke gegevens zij de beschikking hadden, dan wel van welke sociale media platforms die persoonsgegevens afkomstig waren, anders dan dat Cambridge Analytica gegevens van personen wist te achterhalen via een docent die toegang had tot bepaalde gegevens op Facebook via de door hem gecreëerde persoonlijkheidstest genaamd «This is your digital life». Cambridge Analytica zou daarnaast verschillende vragenlijsten hebben gebruikt waarbij moest worden ingelogd met een Facebook-account waardoor via die weg gegevens konden worden verzameld3.
Het betreft gegevens die zouden zijn gebruikt bij o.a. microtargeting om op die wijze verkiezingen in onder andere de VS te beïnvloeden. Welke gegevens dat precies waren is afhankelijk van de privacy instellingen van de getroffen personen destijds.
Het toezicht op de naleving van de Europese en nationale privacywetgeving is in Nederland belegd bij de Autoriteit persoonsgegevens, die in de uitoefening van dit toezicht volstrekt onafhankelijk is. De politieke verantwoordelijkheid voor de bescherming van persoonsgegevens is belegd bij de Minister voor Rechtsbescherming.
Over welke persoonsgegevens hadden deze bedrijven daarbij de beschikking?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre waren die persoonsgegevens afkomstig van sociale media platforms, en Facebook in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke schaal had Cambridge Analyctica c.s. de beschikking over deze persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschilt de methode van Cambridge Analyctica c.s. van al gebruikelijke vormen van data-analyse en het plaatsen van gerichte advertenties op sociale media platforms als Facebook?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht van de NOS waarin wordt vermeld dat tot 90.000 Nederlanders mogelijk zijn getroffen door het dataschandaal rond Cambridge Analytica, dat persoonlijke data van Facebookgebruikers verzamelde? Kunt u nauwkeuriger aangeven om hoeveel Nederlanders het gaat?2
Door navraag bij Facebook kan ik u het volgende melden over het maximum aantal mensen dat in Nederland mogelijk getroffen is. Dat zijn 89.373 mensen, bestaande uit 28 mensen die de app hadden geïnstalleerd en 89.345 personen die mogelijk via hen getroffen zijn.
Welke gevallen zijn bij u bekend waarin Cambridge Analyctica c.s. door middel van politieke «microtargeting», al dan niet via uitbesteding, Nederlanders bij verkiezingen heeft beïnvloed?
Mij zijn geen gevallen bekend waarin Cambridge Analytica door middel van politieke microtargeting Nederlanders bij verkiezingen heeft beïnvloed. Het NOS Journaal berichtte op 19 maart jl. weliswaar dat ook Nederlandse politieke partijen de mogelijkheid gebruiken om gericht te adverteren via Facebook, maar dat is, zoals in antwoord op vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2231) van het lid Koopmans (VVD) is aangegeven op geen enkele wijze te vergelijken met de praktijken van Cambridge Analytica, dat volgens berichtgeving uit o.a. de NRC van 20 maart jl. en een undercover-reportage van de Britse TV-zender Channel 4, door microtargeting op basis van nepnieuws en gedragspsychologie op sentimenten van kiezers heeft ingespeeld en daarbij juridische grenzen heeft overschreden. Microtargeting door politieke partijen in Nederland is door de privacyregelgeving die in Nederland geldt aan striktere regels verbonden. Zo wordt politieke voorkeur als bijzonder persoonsgegeven aangemerkt, dat zonder expliciete toestemming van betrokkene niet mag worden verwerkt. In Nederland lijkt microtargeting door politieke partijen zich dan ook te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt. Het gaat hier om een praktijk die niet per definitie in strijd is met de privacywetgeving. Verder is van belang dat de AVG per 25 mei 2018 striktere eisen stelt aan toestemming: de toestemming moet expliciet gevraagd én verkregen worden, en mag niet «verstopt» zitten in bijvoorbeeld de algemene voorwaarden.
Cambridge Analytica heeft daarentegen op grote schaal gebruik gemaakt van gegevens van personen die daarvoor op geen enkele wijze toestemming hadden gegeven. Er zijn bij mij geen bedrijven bekend die dit in Nederland op een gelijksoortige wijze hebben gedaan.
Zijn er bij u andere bedrijven bekend die een gelijksoortige werkwijze van «microtargeting» in Nederland hanteren? Zo ja, kunt u de gevallen per bedrijf benoemen waarbij die werkwijze door hen is ingezet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u naar aanleiding van het citaat van het Kamerlid Baudet uit de Volkskrant van vorig jaar: «Cambridge Analytica werkte niet voor ons, maar we hebben wel hun methode gebruikt» aangeven of deze methode inderdaad door hen is gebruikt en zo ja, hoe?3
Nee, ik heb geen inzicht in de methoden die zijn gebruikt door het Forum voor Democratie om microtargeting toe te passen.
Zijn er concrete resultaten bekend van campagnes die door Cambridge Analyctica c.s. zijn beïnvloed?
Nee, dergelijke gevallen of resultaten zijn mij niet bekend. Zoals ik eerder aangaf lijkt microtargeting door politieke partijen in Nederland zich te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt. Het gaat hier om een praktijk die niet per definitie in strijd is met de privacywetgeving. Waar die strijd er wel is, is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om daartegen op te treden.
Voor wat betreft de kwestie Cambridge Analytica staat de Autoriteit in nauw contact met de privacytoezichthouder in het Verenigd Koninkrijk, de Information Commissioner’s Office (ICO), die heeft aangekondigd onderzoek te doen naar de kwestie.
Digitalisering in algemene zin speelt in toenemende mate een rol bij het functioneren van de democratie en dit onderwerp heeft dan ook mijn bijzondere belangstelling. Om die reden heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur gevraagd advies uit te brengen over zowel de kansen als de bedreigingen van digitalisering voor de Nederlandse democratie en het wenselijke handelingsperspectief van het openbaar bestuur dat hieruit volgt. Het advies verschijnt begin 2019 en zal ik uiteraard aan uw Kamer aanbieden.
Indien bij u geen resultaten of gevallen in Nederland bekend zijn, bent u dan bereid te onderzoeken of de methode in Nederland wordt gebruikt en welke risico’s dit vormt voor de democratie en het vertrouwen daarin in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Als er bij u wel gevallen of resultaten bekend zijn, geven die aanleiding om maatregelen te nemen om de democratie en het vertrouwen daarin in Nederland te versterken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 11.
Corporatiedirecteuren die boven de norm verdienen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de Woonbond waaruit blijkt dat ruim 40% van de corporatiedirecteuren een inkomen heeft boven de wettelijke norm, en het onderliggende rapport van de Autoriteit Woningcorporaties?1
Ja.
Welke zogenaamde «legitieme motiveringen» zijn er voor overschrijdingen van de wettelijke norm en waarom wordt dit legitiem geacht aangezien een overschrijding per definitie een onwenselijke situatie betekent?2
Het doel van de WNT is het tegengaan van bovenmatige bezoldigingen en ontslagvergoedingen bij instellingen in de (semi)publieke sector. Door middel van het overgangsrecht wordt voldaan aan de wens om topsalarissen te matigen, maar wordt eveneens tegemoet gekomen aan de bescherming van het eigendomsrecht, zoals is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit betekent in de praktijk dat op basis van contractvoorwaarden zoals zijn overeengekomen voor invoering van de WNT de bezoldiging vier jaar mag worden behouden. Deze bezoldiging dient over het algemeen vervolgens in drie jaar te worden afgebouwd naar het bezoldigingsmaximum. Topfunctionarissen die op grond van het overgangsrecht tijdelijk nog boven het bezoldigingsmaximum zitten, overtreden de WNT niet.
Hebben alle zeven topfunctionarissen bij woningcorporaties, die niet onder het overgangsrecht vielen maar wel teveel inkomen hebben gehad, deze overschrijding terugbetaald?
Vijf van de zeven topfunctionarissen hebben op verzoek van de corporaties de onverschuldigde betaling inmiddels terugbetaald. Van de twee andere topfunctionarissen is deze nog niet ontvangen. Betrokken corporaties beraden zich over mogelijke vervolgstappen en de mogelijke consequenties daarvan. De toezichthouder monitort dit proces bij de corporaties. De WNT biedt de mogelijkheid aan de corporatie een last onder dwangsom op te leggen.
Bent u bereid het overgangsrecht voor topfunctionarissen bij woningcorporaties versneld af te bouwen zodat de salarissen van medewerkers aan de top meer in de pas lopen met andere medewerkers van woningcorporaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het overgangsrecht is invulling gegeven aan de bescherming van het (eigendoms)recht, zoals is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Bij invoering van de WNT is hierover uitgebreid gesproken met de Kamer. Vanuit bescherming van de rechten van betrokken topfunctionarissen ben ik niet voornemens hierop terug te komen.
Deelt u de mening dat, mede gezien de aangenomen motie-Kwint/Beertema om onderwijsbestuurders onder de cao te laten vallen, ook bestuurders van woningcorporaties onder de cao zouden moeten vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manieren gaat u zich hiervoor inspannen?3
Het is aan de cao-partijen in de corporatiesector zelf om te bepalen wie onder welke cao valt en of de in de cao afgesproken arbeidsvoorwaarden ook voor de bestuurders gelden. Hierover heeft het kabinet geen zeggenschap. Wel heeft de toenmalig Minister voor Wonen en Rijksdienst naar aanleiding van de motie-Karabulut (Kamerstuk 33 966, nr.4 aan Aedes de wens van de Kamer overgebracht om de bestuurderssalarissen bij corporaties onder de cao te laten vallen. Hij heeft uw Kamer hierover destijds ook bericht (Kamerstuk 29 453, nr. 391), waarbij hij aangaf dat Aedes deze wens in de cao-besprekingen zou meenemen. Op basis van nader onderzoek achtte Aedes onderbrengen onder de cao niet noodzakelijk, mede gegeven het feit dat het voor de WNT niet relevant is of bestuurders wel of niet onder een cao vallen. In beide gevallen is de bezoldiging van bestuurders van woningcorporaties aan het voor hen toepasselijk WNT-maximum gebonden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over de Wet Normering Topinkomens op 19 april 2018?
Ja.
Het bericht dat het ABP 174 miljoen euro in de palmolie-industrie investeert |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ons grootste pensioenfonds betrokken bij kap regenwoud» van 3 april 2018 over het ABP dat 174 miljoen euro in destructieve palmolieplantages in Papua (Indonesië) investeert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat hierbij sprake is grootschalige ontbossing van primair en ongerept oerwoud, dat hierbij sprake is van mensenrechtenschendingen en dat het hierbij gaat om een gebied waar vijf procent van alle diersoorten leeft? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het artikel is verontrustend. Het kabinet is overtuigd van het belang van het tegengaan van ontbossing en landroof, zowel voor het beheersbaar houden van klimaatverandering als voor ecosysteemdiensten voor mens en natuur. Nederland werkt op verschillende manieren aan een structurele oplossing van dit probleem door in te zetten op ontbossingsvrije handelsketens, beter bestuur (inclusief land governance) en het behoud van bossen met een high-conservation value.
We zetten in op verduurzaming en op het tegengaan van ontbossing vanuit internationale handelsketens door samen te werken met het bedrijfsleven, producenten(-landen), andere overheden en maatschappelijke organisaties en kennisinstituties. In producentenlanden – waaronder Indonesië – ondersteunt Nederland landschapsprogramma’s, zoals die van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), die de problematiek op integrale wijze aanpakken. In Zuid-Sumatra werkt men bijvoorbeeld aan de bescherming van (met name veenland-) bossen, het voorkomen van bosbranden en de verbetering van inkomens van kleine producenten door intensivering van de opbrengst en verbeterde landbouwpraktijken.
Daarnaast werkt Nederland aan beter beheer van bossen en het tegengaan van illegale houtkap, onder meer door verbeterde regelgeving, implementatie en ruimtelijke planning. We richten ons op overheden onder meer via het EU FLEGT-programma (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) en strategische inzet van kennis door organisaties als Tropenbos International.
Ook op lokaal niveau werken we aan versterking van maatschappelijke organisaties en gemeenschappen – ondermeer via de International Land Coalition – en van de toepassing van Free, Prior and Informed Consent (FPIC) bij landtransacties. Effectieve toepassing van FPIC is een belangrijk verbeterpunt voor de deelnemers aan de Nederlandse LANDdialoog over de verbetering van landrechten in ontwikkelingslanden en is reeds als een expliciet actiepunt opgenomen in het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector.
Deelt u de mening van de hoogleraar uit het genoemde artikel dat het behoud van dit oerwoud als essentieel wordt gezien voor de natuurbescherming? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe kunt u deze investeringen van het ABP rijmen met de wens van werknemers dat hun pensioenpremies op een verantwoorde en duurzame worden belegd2 en met de eigen ambitie van het ABP, geformuleerd als: «ABP wil een duurzaam pensioenfonds zijn»?3
Bij de eerdere beantwoording van Kamervragen4 is aangegeven dat werknemers in Nederland in algemene zin willen dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in palmolie wordt belegd. Het is aan het pensioenfonds om deze afweging te maken.
Het Nederlandse pensioenstelsel kent vele bedrijfstakpensioenfondsen waar werkgevers en werknemers van de betreffende bedrijfstak verplicht bij zijn aangesloten. Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van ABP. ABP heeft een paritair bestuursmodel, waarin vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties worden voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Werknemers kunnen dus ook via vertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan invloed uitoefenen op het beleid van een pensioenfonds.
Bent u bereid het ABP, een enorme institutionele belegger met veel invloed, aan te sporen om deze investeringen van de hand te doen?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Het ABP houdt daarbij rekening met de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden. «Insluiting» vormt een belangrijk onderdeel van dat beleid. Door aandelen te houden in bedrijven kan ABP normoverdragende gesprekken aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet zich (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement in de palmolie sector. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid. Bij eerdere beleggingen, bv. in Mozambique heeft ABP actie ondernomen naar aanleiding van berichten over vergelijkbare problematiek als beschreven wordt in het artikel. Het kabinet gaat ervan uit dat deze lijn verder zal worden voortgezet.
Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.5 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.6
De gevolgen van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten weren Polen en Roemenen» over de problemen met huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja.
Is het waar dat er circa 400.000 arbeidsmigranten in Nederland zijn, waarvan er voor 100.000 mensen geen huisvesting beschikbaar is?
De genoemde 400.000 betreft een schatting van het aantal arbeidsmigranten uit Midden -en Oost-Europa in Nederland.
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de basisregistratie personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden – en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 zijn dit circa 337.000 mensen. Mensen die niet geregistreerd zijn, worden hierin niet zichtbaar.
De 100.000 huisvestingsplekken komen voort uit een onderzoek op eigen initiatief van het expertisecentrum Flexwonen. Voor dit onderzoek hebben zij gesprekken gevoerd met 40 uitzendbureaus en huisvesters. Deze schatting is voor eigen verantwoordelijkheid van het expertisecentrum Flexwonen.
Dit cijfer geeft namelijk geen harde onderbouwing voor het precieze aantal benodigde plekken in Nederland en waar de huisvestingsplekken nodig zijn. Het geeft wel weer dat er een behoefte is aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en dat die behoefte gekoppeld is aan de groeiende economie. Mijn collega van BZK bekijkt hoe deze groepen beter in beeld gebracht kunnen worden en zo worden meegenomen in rapportages over het woningtekort.
Begrijpt u dat een plotselinge toename van arbeidsmigranten ontwrichtend kan werken in dorpen en steden? Wat onderneemt u hiertegen?
Door de economische groei neemt de werkgelegenheid toe. De toename van arbeidsmigranten hangt hier ook mee samen. Tegelijkertijd is er een spanning op de woningmarkt. Deze groep arbeidsmigranten, die van belang is voor het functioneren van onze economie en maatschappij, hebben een goede plek nodig om te wonen.
Eengezinswoningen zijn over het algemeen niet geschikt voor het huisvesten van grote aantallen mensen. Ook schuren, loodsen, containers en barakken zijn niet per definitie geschikt om mensen te huisvesten. Ik vind het van belang dat deze mensen goed worden gehuisvest met voldoende privacy en kwaliteit.
Het is aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten. Daarbij moeten zij ook oog hebben voor de leefbaarheid in wijken. Mijn collega van BZK is bezig met de ontwikkeling van een handreiking voor gemeenten en hun partners om dit gesprek te starten en te bespoedigen. Ik verwacht dat dit voor de zomer beschikbaar zal zijn voor gemeenten. Wanneer niet gezamenlijk wordt gekeken naar deze groeiende vraag, kan dit leiden tot ongewenste situaties. Deze kunnen leiden tot overlast in dorpen en steden voor zowel de huidige bewoners als de arbeidsmigranten.
Om de druk op reguliere woonwijken behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Hoe zij dat doet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers een lokale aangelegenheid.
Door het kabinet wordt verder breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Daarnaast kan er op onwenselijke en ongeoorloofde situaties worden gehandhaafd. De gemeente heeft daarin rol wanneer het gaat om bouw- en woningtoezicht en ruimtelijke ordening. De Inspectie SZW controleert op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het minimumloon. Verhuurders die een keurmerk hebben, bijvoorbeeld SNF, worden regelmatig gekeurd in het kader van de normenset voor het keurmerk.
Erkent u dat arbeidsmigratie tot overlast kan leiden, alsmede tot verdringing en uitbuiting? Heeft de Inspectie SZW genoeg middelen om hiertegen op te treden?
Uit een onderzoek dat SEO Economisch Onderzoek in 2014 in opdracht van de toenmalige Minister van SZW heeft gedaan naar verdringing door arbeidsmigratie over de periode 2001–2011, volgt dat in veel sectoren het aantal Nederlandse werknemers is afgenomen terwijl het aantal arbeidsmigranten is toegenomen. Die verschuiving gaat gepaard met ongelijke concurrentie. Tegelijkertijd zijn de meeste werknemers die in 2001 in deze sectoren aan het werk waren, ook in 2011 aan het werk: in dezelfde sector, in een andere sector of als zelfstandige. Wel constateert SEO dat voor enkele risicogroepen, die het meest concurreren met arbeidsmigranten (allochtonen, jongeren en laaggeschoolden), arbeidsmigratie negatieve gevolgen heeft. Om oneerlijke concurrentie aan te pakken wordt onder meer in Europa ingezet op gelijk loon voor gelijk werk en is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. De afgelopen jaren is al veel werk verzet om dit soort misstanden aan te pakken. Het Regeerakkoord onderkent ook dat handhaving een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid en dat daarvoor internationale samenwerking en afspraken nodig zijn. Om de handhaving en fraudebestrijding te intensiveren maakt het Regeerakkoord daarom – geleidelijk oplopend naar 2021 – jaarlijks 50 miljoen euro extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Door deze extra middelen kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Zowel aan de preventieve kant, door brancheaanpak en eventuele wetswijzigingen, als door de Inspectie, door de inzet van haar brede instrumentenmix, van voorlichting tot inspecties en strafrechtelijke aanpak. Zowel qua inzet als middelenmix worden situaties van uitbuiting aangepakt. Inmiddels is begonnen met de voorbereidingen om in 2018 de inspectieketen in de handhaving personeelsmatig te versterken in lijn met het Inspectie Control Framework (ICF) dat mijn voorganger in mei aan uw Kamer heeft aangeboden.
Deelt u de mening dat eengezinswoningen met acht tot twaalf arbeidsmigranten tot erbarmelijke omstandigheden kunnen leiden voor arbeidsmigranten en tot overlast kunnen leiden in straat en buurt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten niet alleen lokaal, maar ook landelijk beleid vereist? Op welke manier gaat u gemeenten helpen om een concentratie van arbeidsmigranten te voorkomen, zoals bij de gemeente Tiel?2
Het woonbeleid is een lokale aangelegenheid en gemeenten hebben een taak om te zorgen voor geschikte huisvesting voor al hun inwoners. Arbeidsmigranten maken daar dus ook onderdeel van uit. Om te voorkomen dat de druk op individuele straten of wijken te groot wordt, kan de gemeente er zoals gezegd bijvoorbeeld voor kiezen om via de huisvestingsverordening een splitstingsvergunning in te stellen. Daarbij blijft dat het van belang is om deze mensen te voorzien van kwalitatieve huisvesting.
De link tussen de komst van nieuwe werkgelegenheid en huisvesting voor de werknemers zou automatisch gelegd moeten worden. Bij bijvoorbeeld de komst van het EMA (Europees Medicijn Agentschap) in Amsterdam is direct ook gekeken en gevraagd om mogelijkheden voor het huisvesten van de hoogopgeleide kenniswerkers. Ook bij de komst van een distributiecentrum of fruitkas, zou het logisch zijn dat deze link automatisch wordt gelegd. Deze werknemers spelen een belangrijke rol in onze huidige economie en maatschappij. Wij willen immers ook dat ons pakketje de volgende dag wordt bezorgd en de schappen in de supermarkt zijn gevuld.
Ik merk dat in veel gevallen de link tussen werkgelegenheid en huisvesting niet wordt gelegd. Mijn collega van BZK en ik zullen gemeenten wijzen op de taak die zij hebben in het huisvesten van deze doelgroep. Gemeenten hebben zelf de mogelijkheden en instrumenten in handen om te sturen op hun woningvoorraad. Zo kunnen zij in hun woonvisie de huisvesting van arbeidsmigranten opnemen en daar indien dat als wenselijk wordt gezien ook prestatieafspraken over maken met woningcorporaties. Daarnaast kunnen zij samen met werkgevers en uitzenders afspraken maken over het realiseren van huisvesting wanneer een nieuw bedrijf zich vestigt. Ook de provincies kunnen een belangrijke rol in dit huisvestingsvraagstuk spelen door de komst van economische activiteit te signaleren en gemeenten te ondersteunen in het realiseren van huisvestingsmogelijkheden voor de werknemers. De handreiking voor gemeenten en hun partners die mijn collega van BZK nu ontwikkelt kan helpen om lokaal dit gesprek te voeren en bij te dragen aan kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten, met oog voor leefbaarheid in buurt.
Ik zie dus ook zeker een rol weggelegd voor de ondernemers en werkgevers die een beroep doen op arbeidsmigranten. Zij hebben zowel een signalerende als faciliterende rol. Het signaleren geldt richting gemeenten en provincies om de komst van werkgelegenheid direct te koppelen aan huisvesting. De faciliterende rol hebben zij richting de werknemers om ten minste te bemiddelen in de eerste huisvesting. In gesprekken over de huisvesting van arbeidsmigranten zullen mijn collega van BZK en ik dan ook mede onze collega van EZK betrekken.
Deelt u de mening dat het aan banden leggen van «verkamering» van huizen, waarmee een maximum van vier arbeidsmigranten per woning en maximaal twee woningen met arbeidsmigranten per straat, bijdraagt aan fatsoenlijke woonomstandigheden voor arbeidsmigranten en aan leefbare buurten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel arbeidsmigranten er in Nederland werkzaam zijn en verblijven en hoe de registratie van de woon- en verblijfplaats van arbeidsmigranten mogelijk wordt gemaakt, zodat gericht beleid en handhaving mogelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt al onderzocht. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Gemeenten en het Rijk vinden het belangrijk om goed zicht te krijgen op alle personen die in Nederland verblijven. Daarom dient iedereen die langer dan vier maanden in een half jaar in Nederland verblijft zich in te schrijven in de BRP. Het gaat daarbij om de registratie van het verblijfadres.
Daarnaast kunnen mensen die korter dan vier maanden in het half jaar in Nederland verblijven zich inschrijven in de BRP als niet-ingezetene met een buitenlands adres.
Bent u bereid te bevorderen dat bij de vestiging en/of uitbreiding van bedrijven, zoals distributiecentra en tuinbouwbedrijven, de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten, verplicht onderdeel uitmaken van het vestigingsplan?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat huisvesting van een hoge concentratie van arbeidsmigranten in schuren, loodsen, containers en barakken ongewenst is? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat huisvesting van werknemers op het bedrijventerrein van de werkgever voorkomen moet worden, omdat de machtsverhouding tussen werkgever (tevens huurbaas) en werknemer dan uit balans raakt vanwege de afhankelijkheidsrelatie?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat er een zekere afstand bestaat tussen de huisvesting van de arbeidsmigrant en het werk. Arbeidsmigranten komen vaak zonder netwerk naar Nederland op verzoek van de werkgever. Ik zie daarom wel een rol voor de werkgever om de werknemer te helpen bij het zoeken naar woonruimte of het faciliteren van deze woonruimte. Het faciliteren van deze huisvesting mag echter geen eigenstandig verdienmodel vormen voor de werkgever. Daarom is om onwenselijke situaties met betrekking tot inhoudingen te voorkomen per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon ingesteld. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden over onder meer de hoogte van de inhouding en de kwaliteitseisen voor de huisvesting.
Deelt u de mening dat invoering van tewerkstellingsvergunningen een goed instrument zijn om het aantal arbeidsmigranten te reguleren en te voorkomen dat in dorpen disproportioneel veel arbeidsmigranten komen wonen, terwijl regio’s in Oost-Europa leeglopen?
Het invoeren van een tewerkstellingsvergunning is in strijd met het geldende vrij verkeer van werknemers in Europa. Met de Nederlandse ambassade in Warschau zet ik wel in op het informeren in de eigen taal over het wonen en werken in Nederland, zodat Polen die als arbeidsmigrant naar Nederland willen komen een geïnformeerde keuze kunnen maken. Ik ondersteun daarnaast ook de NGO FairWork om arbeidsmigranten in de eigen taal informatie te geven over hun rechten en indien nodig te ondersteunen waarbij er bij signalen van mogelijke uitbuiting altijd een melding wordt gedaan bij Inspectie SZW. Afhankelijk van de melding neemt de Inspectie SZW deze mee in de risicoanalyse of onderneemt actie als sprake is van arbeidsuitbuiting.
Hoe voorkomt u dat onbeperkte arbeidsmigratie alsmede ongebreidelde uitbreiding van bedrijven tot ontwrichting van gemeenschappen leidt?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Het is echter wel van belang dat er ook voor iedereen sprake is van een eerlijk, loon, goede arbeidsomstandigheden en voldoende en kwalitatief goede huisvesting.
Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.
Daarnaast zie ik een duidelijke rol voor werkgevers, gemeenten en provincies om de behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten op lokaal niveau in beeld te brengen en de realisatie hiervan te ondersteunen. Zij kunnen daarvoor ook actief het gesprek aangaan met ondernemers en werkgevers. Ook de werkgevers kunnen hier een bepalende rol in spelen.
Deelt u de mening dat, indien arbeidsmigranten naar Nederland worden gehaald om te wonen en te werken, er ook eisen gesteld moeten worden aan hun inburgering, zodat zij leren over de Nederlandse taal en gebruiken? Zo nee, hoe voorkomt u dat zij niet integreren, maar zich isoleren?
Nee, arbeidsmigranten uit de EU-landen zijn niet inburgeringsplichtig. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant om de Nederlandse taal en gebruiken te leren. Dit kan door vrijwillig deel te nemen aan een inburgeringscursus of een taalcursus te volgen. Dit zal echter vooral relevant zijn voor arbeidsmigranten die hier langer dan vier maanden willen wonen en werken. Op dat moment is inschrijving in de BRP ook aan de orde.
Het bericht ‘Veroordeelde knipt enkelband door en vlucht’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veroordeelde knipt enkelband door en vlucht»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze crimineel, die medeplichtig is aan moord, zijn enkelband zo makkelijk heeft kunnen doorknippen?
De door justitie ingekochte enkelbanden zijn gemaakt van buigzaam rubber en glasvezelkabel. Ter voorkoming of ter behandeling van ernstig letsel veroorzaakt door bijvoorbeeld een auto-ongeluk, is het noodzakelijk dat de band kan worden verwijderd. Het is niet eenvoudig om deze enkelband te verwijderen, maar met gereedschap en kracht is dit niet onmogelijk. Zoals ik in mijn brief beschrijf, is ter verdere verbetering van dit controle-instrument in de afgelopen periode gewerkt aan ingebruikname van een steviger band.2 Deze versterkte enkelband moet het oneigenlijk afdoen ervan lastiger maken, maar er ook voor blijven zorgen dat die in nood kan worden verwijderd.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de nabestaanden van het slachtoffer? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren?
Ik besef dat zowel een invrijheidstelling als onttrekking van een verdachte of veroordeelde een grote impact kan hebben op het slachtoffer of de nabestaanden.
Daarom is het Nederlandse strafrecht zo ingericht dat recidiverisico en vluchtgevaar contra-indicaties zijn om justitiabelen in vrijheid te stellen. Bij de schorsing van een voorlopige hechtenis, zoals in onderhavig geval aan de orde was, is de rechter bevoegd hierover te oordelen.
Ter voorkoming van onverwachte confrontatie tussen slachtoffer en een verdachte of een veroordeelde informeert het openbaar ministerie, indien gewenst, een slachtoffer over het verloop van de opgelegde straf of maatregel. Zo wordt men geïnformeerd over het moment van invrijheidstelling, eventueel verlof en bij eventuele onttrekkingen.3 Bij een onttrekking, zoals in dit geval, beoordeelt het openbaar ministerie of het slachtoffer geïnformeerd moet worden. In deze zaak zijn de nabestaanden direct na constatering van het overtreden van de voorwaarden en de daarop volgende aanhouding op de hoogte gesteld door de politie.
Verder verwijs ik naar voornoemde brief aan uw Kamer over de enkelband. Deze en de beantwoording van deze vragen heb ik gelijktijdig aan uw Kamer gestuurd.
Deelt u de mening dat deze levensgevaarlijke crimineel nooit uit voorarrest had mogen worden vrijgelaten tot aan zijn veroordeling? Zo nee, waarom niet?
Het al dan niet schorsen van de voorlopige hechtenis is een beslissing van de rechter. In december 2017 besloot de rechtbank, op verzoek van de raadsman van de betrokkene, de voorlopige hechtenis te schorsen, daar voorwaarden aan te verbinden en een enkelband om te leggen. Het past mij niet hier een oordeel over te vellen.
Wanneer gaat u eindelijk eens regelen dat verdachten van gewelddadige misdrijven tot aan hun rechtszaak vast moeten zitten en verplicht ter zitting moeten verschijnen?
De rechter beoordeelt of verdachten van misdrijven in afwachting van hun strafzaak moeten vastzitten. In de situatie dat uitspraak wordt gedaan met betrekking tot een verdachte die zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, biedt de wet de mogelijkheid op grond van het veroordelende vonnis in eerste aanleg alsnog voorlopige hechtenis te bevelen.
Ten aanzien van de verplichting om ter terechtzitting te moeten verschijnen heb ik ter gelegenheid van het Algemeen Overleg over Strafrechtelijke Onderwerpen op 8 februari jl. gemeld dat ik vaart wil maken met een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel ziet op de plicht voor verdachten van ernstige zeden- en/of geweldsmisdrijven die zich in voorlopige hechtenis bevinden ter zitting te verschijnen. Het gaat daarbij zowel om de aanwezigheid bij de behandeling van de strafzaak op de terechtzitting als om aanwezigheid bij de uitspraak. Ik streef ernaar dit voorstel voor de zomer in consultatie te geven.
‘De afbraak van de sociale werkplaats’ |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla: «De afbraak van de sociale werkplaats»?1
Ja
Erkent u dat het besluit om de sociale werkvoorziening (SW) te sluiten funest is geweest, aangezien veel arbeidsgehandicapten nu thuis zitten zonder werk?
De sociale werkvoorziening is niet gesloten. Mensen die op 31 december 2014 een geldende Wsw-indicatie hadden en in een Wsw-dienstbetrekking werkzaam waren, hebben hun wettelijke rechten en plichten behouden. Zij vallen, mits zij een geldende Wsw-indicatie hebben, blijvend onder de Wsw.
Vanaf 1 januari 2015 is het niet meer mogelijk om nieuw in te stromen in de sociale werkvoorziening op grond van de Wet sociale werkvoorziening. Per die datum is de Participatiewet in werking getreden. Met de Participatiewet streven we een inclusieve arbeidsmarkt na, waarbij mensen met een beperking zoveel mogelijk aan de slag gaan bij reguliere werkgevers. De banenafspraak met werkgevers ondersteunt dit doel. Als werken bij een reguliere werkgever niet goed mogelijk is kunnen mensen aan de slag op beschut werkplekken. Op basis van onderzoeken en statistieken zien we dat dat dit streven steeds meer gestalte krijgt.2 Zoals eerder gemeld ligt het overall aantal te realiseren banen bij reguliere werkgevers op basis van de banenafspraak uit het sociaal akkoord op schema, het aantal mensen uit de gemeentelijke doelgroep dat aan de slag gaat op de banenafspraak is de afgelopen periode fors toegenomen, blijkt uit cijfers van het UWV. Ook het plaatsen van mensen op beschut werkplekken begint op gang te komen.3 Hierbij spelen sw-bedrijven in veel gemeenten een belangrijke rol. De infrastructuur van de sw-organisatie wordt door gemeenten op verschillende manieren ingezet voor de uitvoering van de Participatiewet, bijvoorbeeld voor de uitvoering van de dienstverlening aan werkgevers en voor de uitvoering van nieuwe re-integratie instrumenten. Meer dan de helft van de gemeenten richt de werkplekken beschut werk in bij het sw-bedrijf.4
Uit onafhankelijk onderzoek van SEO blijkt dat als gevolg van de Participatiewet eind 2016 meer jonggehandicapten aan het werk zijn, dat zij vaker kiezen voor een (MBO)vervolgopleiding en dat ze minder in contact komen met justitie.5
Welke concrete acties onderneemt u naar aanleiding van het advies «Sociale infrastructuur kwetsbare groepen binnen de Participatiewet» van de Sociaal Economische Raad (SER), waarin onder andere de zorg wordt geuit dat de afbouw van sociale werkbedrijven sneller gaat dan de opbouw van nieuwe alternatieven?
De SER maakte zich in de verkenning zorgen over de toekomst van de sw-bedrijven. De Raad is van mening dat deze bedrijven, in samenwerking met andere partijen, een belangrijke rol zouden moeten blijven spelen bij de uitvoering van de Participatiewet. Ik deel de opvattingen van de SER dat de opgedane kennis en expertise en het netwerk van werkgevers van de sw-bedrijven waardevol is en behouden moeten blijven voor de brede doelgroep van de Participatiewet. In dit kader is ook de motie Kerstens (3400 XV, nr 27) van belang. Naar aanleiding van deze motie is 30 miljoen euro extra beschikbaar gesteld om de omvorming van de sw-bedrijven tot breed inzetbare en toekomstbestendige bedrijven te ondersteunen. Sw-bedrijven zijn zich aan het omvormen tot nieuwe werkbedrijven en kunnen een belangrijke rol blijven spelen bij de uitvoering van de Participatiewet.
Ik ben met de SER van mening dat maatwerk kan worden geboden als er sprake is van een samenhangend geheel van functionaliteiten en er ruimte is voor ontwikkeling van mensen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en besluiten over de inrichting van de uitvoering.
Hoe kan het dat er pas 735 beschutte werkplekken zijn gerealiseerd – terwijl de inzet was om er 30.000 te creëren? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze werkplekken binnen afzienbare tijd alsnog van de grond komen?
De heer Van Dijk zet in zijn vraag het aantal werkende beschutwerkers af tegen de geraamde 30.000 werkplekken. Het aantal van 30.000 werkplekken heeft echter betrekking op de situatie in 2050. Daarnaast is de behoefte leidend; blijkt de behoefte lager dan hoeven er ook minder plekken gerealiseerd te worden.
Voor 2017 is het aantal beschut werkplekken zoals genoemd in de ministeriële regeling6 2.600 plekken en voor 2018 4.600. Per december 2017 zijn er volgens het UWV 1.184 beschutte werkplekken gerealiseerd.
In 2015 en 2016 werd beschut werk nog nauwelijks ingezet door gemeenten: eind 2016 waren er in totaal circa 500 positieve adviezen verstrekt door UWV. Het aantal positieve adviezen beschut werk is daarna in hoog tempo gegroeid naar ruim 2.100 eind december 2017. In het eerste kwartaal van 2018 zijn er 490 adviezen afgegeven. Dat betekent dat er eind maart 2018 in totaal circa 2600 positieve adviezen zijn afgegeven. Wanneer de aantallen uit het eerste kwartaal zich herhalen over de andere drie kwartalen, dan zal het aantal positieve adviezen eind 2018 gecumuleerd op circa 4100 uitkomen.
Als een persoon een positief advies krijgt is de gemeente vervolgens verplicht om een beschut werkplek te realiseren, tot het aantal van de ministeriele regeling. De toename is voor een belangrijk deel het gevolg van een aanvraag door een persoon zelf (meer dan 1.000 positieve adviezen). Dit is een direct gevolg van de wetswijziging met betrekking tot beschut werk, die op 1 januari 2017 is ingegaan. Tot 2017 konden alleen gemeenten om een advies beschut werk verzoeken bij UWV.
Uit gegevens van UWV blijkt dat 63 procent van de mensen met een positief advies beschut werk binnen drie maanden ook daadwerkelijk aan het werk is. Er zijn verschillende redenen waarom niet iedereen met een positief advies beschut werk (direct) een werkplek heeft. Gemeenten moeten een geschikte plek vinden voor iedere burger met een positief advies; dit is maatwerk en dit kost tijd, ook omdat sommige mensen eerst een voortraject nodig hebben. Daarnaast is het zo dat mensen voor of na plaatsing kunnen uitvallen: ze worden bijvoorbeeld ziek en worden opgenomen, of ze verhuizen. De verschillen tussen gemeenten zijn overigens groot; er zijn gemeenten die nog nauwelijks beschut werkplekken hebben gerealiseerd, andere gemeenten hebben de aantallen uit de ministeriele regeling al bereikt.
Het is mijn streven gemeenten te helpen bij het realiseren van voldoende beschut werkplekken, gerelateerd aan de behoefte. Samen met de Programmaraad heb ik het project «Leren van elkaar» gestart, dat er op gericht is dat gemeenten van elkaar kunnen leren, zowel wat betreft het vinden van mensen die zijn aangewezen op beschut werk als wat betreft het realiseren van geschikte plekken. Er zijn verschillende soorten landelijke intervisie-bijeenkomsten voorzien. Daarnaast roep ik, in lijn met de motie van de heer De Jong (PVV), gemeenten via de brief Gemeentenieuws van SZW op om actief mensen te benaderen die tot 21 december 2014 op de wachtlijst van de Wsw stonden, en nu niet in een beschutte werkomgeving aan het werk zijn, om de wens tot het werken in een beschutte werkomgeving in kaart te brengen en voor deze mensen (als zij een positief advies hebben) een beschutte werkomgeving te organiseren.
Bent u bereid de voortgaande bezuiniging van 500 euro per SW-plek per jaar per direct ongedaan te maken? Zo nee, hoe voorkomt u dat er nog meer mensen tussen wal en schip vallen?
Het Rijk stelt middelen beschikbaar voor de financiering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). In de Participatiewet ligt besloten dat in deze Rijksbijdrage een efficiencykorting van jaarlijks 500 euro per SW arbeidsjaar wordt doorgevoerd tot maximaal een totale korting van 3.000 euro per arbeidsjaar. De vorige Staatssecretaris heeft met de VNG afgesproken om de afbouw van de Rijksbijdrage voor de Wsw tweejaarlijks te monitoren met de «thermometer Wsw». De tweemeting van deze meting ontvangt u dit voorjaar.
De financiële problematiek bij de Wsw was één van de door gemeenten ervaren financiële knelpunten in het sociaal domein zoals besproken in het Interbestuurlijk programma Sociaal Domein (IBP). Met de afspraken gemaakt in dit IBP is de discussie over de door gemeenten ervaren financiële problematiek in het sociaal domein, waaronder de efficiencykorting in de Wsw, afgerond.
Ik wil hierbij nogmaals nadrukkelijk aangeven dat mensen in de Wsw hun bestaande rechten houden. Er is dus voor deze groep geen sprake van tussen wal en schip vallen. De groep die niet meer in de Wsw kan stromen, valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten en voor een deel onder UWV (degenen met recht op een Wajong-uitkering). Voor de begeleiding en ondersteuning van deze groep ontvangen gemeenten en UWV ook een financiële bijdrage die los staat van de bijdrage voor de Wsw. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven zie ik dat de begeleiding van deze groep naar werk nu op stoom komt wat zich vertaalt in stijgende aantallen mensen aan de slag onder de banenafspraak en stijgende aantallen positieve adviezen beschut werk.
Deelt u de kritiek in de uitzending op de wijze waarop de gemeente Venlo beschutte werkplekken invult? Zo ja, wat onderneemt u daartegen?
Het is aan iedere gemeente om te besluiten hoe zij de regelgeving rond beschut werk uitvoeren, en hoe zij beschut werkplekken invullen. De gemeenteraad controleert het college en stuurt het beleid zo nodig bij.
Erkent u dat het zeer onwenselijk is als nog meer SW-bedrijven noodgedwongen hun deuren moeten sluiten? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening en de Participatiewet en nemen daarin zelf hun besluiten over de inrichting van de uitvoering. De sw-bedrijven zijn bezig zich om te vormen tot toekomstbestendige bedrijven met verschillende organisatievormen. Het meest voorkomende model is dat het sociale werkbedrijf samen gaat met een (werk)deel van de gemeentelijke sociale dienst en het werkgeversservicepunt. Dat betekent dat de afgelopen jaren vele bekende namen van sociale werkbedrijven zijn verdwenen, maar ook veel nieuwe namen zijn verschenen. Sallcon (Deventer) werd bijvoorbeeld Konnekted, Breed (Nijmegen) werd Werkbedrijf Rijk van Nijmegen, Atlant-groep (Helmond) werd Senzer, Presikhaaf bedrijven (Arnhem) werd Scalabor, Wedeo (Doetinchem) werd Laborijn, de bedrijven Dukdalf (Maassluis), TBV (Vlaardingen) en BGS (Schiedam) vormden het nieuwe werkbedrijf Stroomopwaarts en recentelijk is in Alphen aan de Rijn het sw-bedrijf SWA omgedoopt tot Rijnvicus.
Een voorbeeld van een bedrijf dat verdwenen is, is het sw-bedrijf Topcraft (Oldenzaal, Losser, Dinkelland). Dat dit bedrijf is opgeheven betekent niet dat de mensen die daar werkten op straat zijn komen te staan. Dat is voor zover bekend nergens in Nederland het geval. Gemeenten hebben immers de verplichting om mensen met een SW-indicatie aan het werk te helpen en te houden. De gemeente Dinkelland heeft destijds een werk- en dienstenbedrijf DinkellandWerkt! in het leven geroepen, waar alles dat te maken heeft met werk en inkomen in werd ondergebracht. Toen bleek dat deze constructie niet goed functioneerde is per 1 januari 2015 de sociale werkvoorziening bij een bestaand sw-bedrijf Soweco (Almelo) ondergebracht. Vanaf dat moment draagt dit bedrijf zorg voor de organisatie van het leerwerkbedrijf en de begeleiding van de sw-medewerkers in de gemeente Dinkelland. De gemeenten Losser en Oldenzaal, die ook gebruik maakten van Topcraft, hadden al eerder besloten om de sw-uitvoering zelf uit te gaan voeren.
Bent u bereid om mensen opnieuw voor een Wet sociale werkvoorziening (Wsw)-indicatie in aanmerking te laten komen?
Nee. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) voor nieuwe instroom afgesloten.
Wilt u overwegen om alle mensen die indertijd op de wachtlijst stonden voor de sociale werkvoorziening – waarvan 80% nog geen werk heeft gevonden – alsnog een baan in een SW-bedrijf aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Eind 2014 stonden 11.185 mensen op de wachtlijst Wsw. De ondersteuning van deze mensen bij het vinden en behouden van werk valt onder UWV indien ze een uitkering van UWV ontvangen en in de andere gevallen onder de gemeenten. Deze mensen behoren vanwege hun voormalige Wsw-indicatie tot de doelgroep van de banenafspraak. Ook zouden ze voor beschut werk in aanmerking kunnen komen. Er wordt door zowel gemeenten als UWV geïnvesteerd in deze mensen. Van de totale groep die op de wachtlijst Wsw stond kreeg 80 procent de afgelopen twee jaar enige vorm van ondersteuning van het UWV of de gemeente. Meer dan de helft heeft 2 tot 5 vormen van ondersteuning gehad. Dat kan dan zijn «gesprekken over mogelijkheden op werk», «werkervaringsplaatsen met behoud van uitkering», «vrijwilligerswerk» en/of «re-integratietrajecten». 60 procent van de groep die ondersteuning ontving beoordeelt deze ondersteuning met een voldoende.
Inderdaad zien we dat een groot deel van deze mensen ondanks de ondersteuning nog niet aan de slag is. Daarbij wil ik aangeven dat ook in het verleden de tijd die mensen op de wachtlijst stonden sterk varieerde, van 6 maanden tot 5 jaar, afhankelijk van onder meer leeftijd en de aard van de beperking. Gemiddeld was de wachttijd 23 maanden. Niet alle mensen van de wachtlijst zoeken overigens actief naar werk. Ruim de helft geeft aan het afgelopen half jaar niet naar werk te hebben gezocht. Ruim de helft verwacht ook geen betaalde baan meer te vinden. Lichamelijke en geestelijke gezondheid worden het vaakst als belemmering genoemd door deze groep. Kortom, het was in het verleden en ook nu nog voor veel mensen in deze groep niet eenvoudig om aan de slag te gaan, ook wanneer er wel banen zijn. Uit ander recent onderzoek uitgevoerd door SEO7 kom we naar voren dat sprake is van een stijgende lijn. Eind 2016 waren meer mensen van de voormalige wachtlijst Wsw aan het werk dan eind 2014. Gemeenten zetten in 2016 meer dienstverlening in voor deze mensen dan in 2015.
Deelt u de mening dat de Participatiewet dramatische gevolgen heeft voor arbeidsgehandicapten? Welke lessen trekt u hieruit voor toekomstig beleid?
Zie het antwoord op vraag 2
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het dertigledendebat over de sociale werkplaats nieuwe stijl op 11 april aanstaande?
ik beantwoord deze vragen tegelijkertijd met mijn brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer van 5 april 2018 om te reageren op de uitzending van het programma Zembla «De afbraak van de sociale werkplaats».
Het bericht dat verkiezingen voor opleidingscommissies bij veel onderwijsinstellingen vooralsnog te hoog gegrepen zijn |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Verkiezingen opleidingscommissies: bij veel onderwijsinstellingen vooralsnog te hoog gegrepen»?1
Ja, ik ken het genoemde artikel.
Wat vindt u ervan dat verkozen opleidingscommissies vooralsnog de uitzondering in plaats van de norm blijken te zijn?
Ik vind het van belang dat de wijze van samenstellen van een opleidingscommissie aansluit bij de situatie op de desbetreffende instelling. De wettelijke norm die hiervoor geldt is dat de samenstelling door verkiezingen plaatsvindt, tenzij na overleg met de medezeggenschap een andere wijze van samenstelling dan verkiezing is bepaald. Bovendien maak ik uit het artikel op dat minder dan de helft van de bevraagde universiteiten voor een alternatieve wijze van samenstelling hebben gekozen. Bij de hogescholen was dit naar verhouding nog minder.
Bent u bereid om met instellingen in gesprek te gaan om te zorgen dat verkozen opleidingscommissies de norm worden?
Indien ik signalen ontvang dat de wijze van samenstellen van opleidingscommissies op instellingen niet in goed overleg met de medezeggenschap plaatsvindt, zal ik hierover in overleg treden met de desbetreffende koepels. Deze signalen heb ik tot op heden niet ontvangen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Als op langere termijn blijkt dat verkiezingen niet de norm worden, welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat verkiezingen wel de norm worden?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de vragen 2 en 3.
Het bericht 'Meer arbeidsslaven in Europa dan sekswerkers’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer arbeidsslaven in Europa dan sekswerkers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het jaarrapport van de Raad van Europa over mensenhandel, waaruit blijkt dat het aantal arbeidsslaven in Europa toeneemt?
De in het jaarrapport van de Raad van Europa vermelde toename van het aantal arbeidsslaven vind ik zorgelijk. Ook in Nederland wordt arbeidsuitbuiting als dreiging gekwalificeerd.2 Tegelijkertijd vertaalt deze dreiging zich nog niet in een toename van het aantal geregistreerde mogelijke slachtoffers in Nederland.
Deelt u de opvatting van de vicevoorzitter van de groep van mensenhandelexperts van de Raad van Europa dat er in Nederland verminderde aandacht is voor mensenhandel en dat het aantal geregistreerde gevallen van mensenhandel de afgelopen drie jaar is gehalveerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er is geen sprake van een halvering. In 2014 bedroeg het aantal geregistreerde slachtoffers nog 1.256 in 2016 is dat teruggelopen tot 9523. De eerste cijfers over 2017 laten echter een licht herstel zien: het aantal geregistreerde slachtoffers is iets gestegen en ook de opgelegde straffen zijn hoger. De officiële cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen over 2017 worden echter pas dit najaar bekend.
Zoals ik uw Kamer afgelopen najaar heb gemeld, hebben de politie en het OM vanaf 2017 extra middelen ter beschikking gekregen om de aanpak van mensenhandel te intensiveren4. Het gaat om 1 miljoen vanaf 2017 en structureel 2 miljoen vanaf dit jaar. Met deze extra middelen wordt ingezet op een effectievere aanpak van mensenhandel, met als doel méér en kwalitatief betere mensenhandel zaken op te pakken. Zo worden met dit geld alle eerstelijns politiemedewerkers getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel, worden extra rechercheurs opgeleid tot gecertificeerd mensenhandel rechercheurs, zijn er extra analisten aangesteld bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM), wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een webcrawler en is er een zaaksturingscoördinator aangesteld bij het OM.
Ook in het regeerakkoord is aandacht voor de intensivering van de aanpak van mensenhandel.
Ik wil benadrukken dat mensenhandel alleen effectief kan worden bestreden, met een integrale benadering waarbij wordt ingezet op preventie, repressie, bescherming en samenwerking. Deze integrale benadering is een van de uitgangspunten van de aanpak. Recent is uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van een interdepartementaal plan van aanpak om de brede aanpak van mensenhandel, waaronder ook arbeidsuitbuiting, te intensiveren5.
Heeft u in beeld hoeveel arbeidsslaven zich in Nederland bevinden? Uit welke landen komen deze arbeidsslaven voornamelijk? In welke gebieden werken zij? Is het aantal arbeidsslaven in Nederland de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Wat betreft de geregistreerde slachtoffers gaat het in de periode 2012–2016 in totaal om 1.222 slachtoffers van uitbuiting buiten de seksindustrie.6 Hieronder valt ook criminele uitbuiting. Het gaat vooral om slachtoffers uit Polen, Hongarije, Bulgarije en uit Nederland. Uit de Slachtoffermonitor 2012–2016 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat de meeste geregistreerde slachtoffers werken in de landbouw, bosbouw, visserij en de horeca. Niet alle slachtoffers worden echter gesignaleerd en geregistreerd. Naar verwachting ligt het daadwerkelijk aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting daarom hoger. Het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel buiten de seksindustrie schommelt maar laat geen duidelijke stijging zien.
Kunt u een overzicht geven hoe vaak het openbaar ministerie in Nederland in de afgelopen tien jaar een vervolging heeft ingezet wegens mensenhandel? Hoeveel veroordelingen zijn er uitgesproken? Welke straffen zijn opgelegd?
In de periode 2007–2017 zijn in totaal 2.231 mensenhandel zaken door het Openbaar Ministerie afgedaan (dmv dagvaarding, voeging, transactie, sepot, overdracht), waarvan in 1.605 zaken een dagvaarding is uitgebracht.
In 1.124 zaken is door de rechter een veroordeling uitgesproken, waarvan in 5 zaken een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
In ruim 93% van de zaken waarin een straf is opgelegd voor mensenhandel, betreft deze straf een vrijheidsstraf. Voor het overige zijn werkstraffen en boetes opgelegd.
Zijn er hogere straffen opgelegd voor mensenhandel sinds de strafmaat in 2016 is verhoogd?
De gemiddelde duur van onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen voor mensenhandel is gestegen tussen 2007 en 2013 en daarna gedaald. De cijfers geven derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat gemiddeld genomen de verhoging van de maximumstraffen heeft geleid tot het opleggen van hogere straffen.
Hoe staat het met de versterking van de strijd tegen mensenhandel, zoals in het regeerakkoord is opgenomen?
De strafbaarstelling van het uit winstbejag faciliteren van illegale prostitutie (pooierverbod) is onderdeel van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen en is onlangs door de Minister van Veiligheid en Justitie in consultatie gebracht.
Conform het regeerakkoord werk ik aan de benodigde aanpassingen van het Wetsvoorstel Regulering Prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp). Hierover zijn de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met stakeholders. Deze gesprekken worden de komende periode voortgezet. Het streven was het wetsvoorstel vóór de zomer in consultatie te laten gaan. Gelet op de weerbarstigheid van de materie en het zoeken naar draagvlak bij stakeholders, zal het wetsvoorstel vermoedelijk in de zomer in consultatie kunnen worden gebracht.
Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 aangeven is uw Kamer recent geïnformeerd over de ontwikkeling van een breed plan van aanpak van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Buitenlandse Zaken. Hierin zijn ook de maatregelen uit het regeerakkoord meegenomen.
Het bericht dat zorgverzekeraars voor miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven |
|
Pia Dijkstra (D66), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzekeraars beleggen in medicijnen – waar ze vervolgens de hoofdprijs voor moeten betalen» over enkele zorgverzekeraars die beleggen in farmaceutische bedrijven die extreem hoge prijzen vragen voor hun medicijnen?1
Ja.
Bent u van mening dat er een pervers effect kan ontstaan als een zorgverzekeraar enerzijds een aandeelhoudersbelang in een farmaceutisch bedrijf heeft en anderzijds juist de uitgaven aan geneesmiddelen zo laag mogelijk moet houden? Zo nee, waarom niet?
Ik vrees niet voor een pervers effect. Zorgverzekeraars beleggen een klein deel van het belegd vermogen, namelijk maximaal 1%, in farmaceutische bedrijven die bovendien vaak mondiaal opereren. De Nederlandse zorgverzekeraars beleggen minder dan 0,1% van hun belegd vermogen in de genoemde farmaceuten: Biogen, Gilead Sciences en Vertex. Voor de meeste zorgverzekeraars geldt daarbij dat dit gebeurt door middel van beleggingen in fondsen, die een duurzaam karakter hebben en een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
Er vindt, zo laten verzekeraars mij weten, voordurend screening plaats op deze principes, zodat bedrijven die de regels overtreden hierop kunnen worden aangesproken en als dat geen effect heeft, worden verwijderd uit de portefeuilles. Bovendien geven zorgverzekeraars aan het gesprek aan te gaan met bedrijven die zich niet houden aan de principes, of de principes die zorgverzekeraars belangrijk vinden. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats, wat inhoudt dat de verzekeraars niet meer beleggen in de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis.
Er kan, wanneer er niet meer belegd wordt in de betreffende bedrijven, echter geen invloed meer uitgeoefend worden via de «engagement programma’s» (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Dat verzekeraars hun aandeel in de farmaceutische industrie aanwenden om de discussie over de hoogte van de prijzen aan te jagen, vind ik positief. Ze hebben daar ook zelf belang bij.
Deelt u de mening dat bij het beleggen in farmaceutische bedrijven, die onverantwoordelijk hoge prijzen vragen voor geneesmiddelen en over deze prijzen geen verantwoording willen afleggen, geen sprake is van maatschappelijk verantwoord beleggen?
Zorgverzekeraars binden zich aan de code voor duurzaam beleggen van het verbond van Verzekeraars. Er wordt belegd in maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Dit zijn fondsen waarbij er sprake is van een duurzaam beleggingsbeleid. Voor deze beleggingen geldt een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
De farmaceutische industrie wordt niet uitgesloten, zij vervullen immers een belangrijke functie in de ontwikkeling van nieuwe, innovatieve geneesmiddelen. Veel verzekeraars hebben aangegeven ook op enige wijze, zij het zelf, of via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het maatschappelijk verantwoorde beleid van de organisaties waarin zij beleggen. Dit worden ook wel «engagement programma’s» genoemd. Eén van die programma’s focust ook op het bevorderen van verantwoorde prijsstelling in de farmaceutische industrie.
De zorgverzekeraars geven aan dat wanneer er sprake is van overtredingen van de onderliggende principes van de ESG fondsen hierover de dialoog aangegaan. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars invloed kunnen uitoefenen op grote farmaceutische bedrijven door daarin voor enkele miljoenen euro’s te beleggen, zoals Menzis stelt? Zo ja, waarin ziet u die invloed terug?
Verschillende verzekeraars hebben te kennen gegeven via «engagement programma’s», al dan niet via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op de farmaceutische industrie. Het gaat dan bijvoorbeeld om het op tafel krijgen van het kostenmodel van farmaceuten of het aanspreken van organisaties op het maatschappelijk verantwoorde beleid. Dit zijn langlopende trajecten.
Klopt het dat zorgverzekeraars in 2016 een gezamenlijk belegd vermogen van 15 miljard euro hadden en dat daar 243 miljoen euro rendement op is behaald? Kunt u een overzicht per zorgverzekeraar geven van het belegd vermogen?2
DNB heeft aan VWS bevestigd dat het totaal belegde vermogen van zorgverzekeraars ultimo 2016 13,2 miljard euro betrof. Daarnaast werd op dat balansmoment 2 miljard euro in liquide middelen aangehouden. Voor 2016 betrof het rendement op het belegd vermogen EUR 246 miljoen.
Hoe hoog zijn de totale reserves van de zorgverzekeraars? Klopt het dat deze reserves veel lager zijn dan de genoemde 15 miljard euro aan belegd vermogen? Hoe verhouden deze bedragen zich tot elkaar? Wordt het belegd vermogen opgeteld bij de reserves van de zorgverzekeraars?
Het eigen vermogen bestaat uit het verschil tussen de bezittingen en de verplichtingen van een zorgverzekeraar.
Ultimo 2016 hadden zorgverzekeraars gezamenlijk ongeveer 11 miljard euro aan eigen vermogen. Zorgverzekeraars moeten wettelijk gezien een minimale hoeveelheid eigen vermogen aanhouden. In de praktijk hebben zorgverzekeraars meer eigen vermogen dan wettelijk verplicht is. Dit surplus bedroeg 4 miljard en is de afgelopen jaren afgenomen doordat zorgverzekeraars een deel hebben ingezet voor premiedemping.
Omdat de uitkeringen die zorgverzekeraars doen aan zorgaanbieders enkele maanden na de ontvangst van premiegelden volgt, zetten zorgverzekeraars deze gelden (kort) weg. Het (tijdelijk) belegd vermogen is zodoende hoger dan het eigen vermogen. Het belegd vermogen van zorgverzekeraars bedraagt 13,2 miljard euro eind 2016. Daarnaast beschikken zorgverzekeraars op dezelfde balansdatum over 2 miljard aan liquide middelen.
Belegd vermogen wordt dus niet opgeteld bij reserves, maar is een deel van de bezittingen. Uit de verhouding van reserves t.o.v. het belegde vermogen kunnen geen directe conclusies worden getrokken.
Het bericht 'Amsterdam: laat krakende asielzoekers zitten' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam: laat krakende asielzoekers zitten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kraken illegaal en een schending van het eigendomsrecht is?
Ja, die mening deel ik.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor sociale huurwoningen van corporaties in Amsterdam?
Namens de Minister van BZK kan ik u melden dat de klassieke wachtlijst en wachttijd niet meer bestaat. In de huidige systemen is inschrijfduur vaak bepalend voor de kans op een woning. Niet alle personen die zich hebben ingeschreven zijn echter actief op zoek naar een woning. Hoe snel een woningzoekende aan een woning komt is sterk afhankelijk van de eisen die hij stelt en de inspanningen die hij ervoor wenst te leveren. In Amsterdam is de gemiddelde inschrijfduur volgens het rapport «Wachten, zoeken, vinden – Hoe lang duurt het zoeken naar een sociale huurwoning» (Rigo, mei 2016) 8,7 jaar. De cijfers uit het rapport hebben betrekking op 2014.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de uitgeprocedeerde asielzoekers sociale huurwoningen van corporaties kraken? Bent u bereid om met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan om duidelijk te maken dat dit nu en in de toekomst onacceptabel is?
De woningen waar het hier om gaat betroffen leegstaande panden in afwachting van sloop en nieuwbouw van 250 sociale huurwoningen. De eigenaar van de panden, de woningbouwvereniging Ymere, heeft aangifte gedaan van het feit dat de panden gekraakt zijn. Ik stel mij op het standpunt het verdere verloop van de procedure tot ontruiming aan de autoriteiten in Amsterdam over te laten en zie dan ook geen aanleiding om hierover met deze autoriteiten in gesprek te gaan.
Welke middelen heeft u om over te gaan tot ontruiming? Bent u bereid deze middelen per direct in te zetten zodat deze woningen zo snel mogelijk weer bewoond kunnen worden door de mensen die daar recht op hebben?
Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering geeft het OM de bevoegdheid om een gekraakt pand te ontruimen. Het OM past het (reguliere) beleid toe conform de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal uit 2010. Als Minister van Justitie en Veiligheid beschik ik niet over direct in te zetten middelen om in dit specifieke geval tot ontruiming over te gaan.
Het onverwachte onderzoek naar paasvuren |
|
Maurits von Martels (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de gevolgen van paasvuren serieus gaat onderzoeken?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het RIVM zelf aangeeft dat de luchtverontreiniging vanwege het rustige weer enige tijd bleef hangen, maar dat de daggemiddelde waardes van fijnstof (PM10) echter overal onder de waarschuwingsgrens van matige smog lagen?2
Ja.
Wat is de reden dat een traditie die teruggaat tot de 16e eeuw ineens onderzocht wordt?
Nederland heeft de internationale verplichting tot registratie van diverse emissies. Het RIVM voert samen met andere instituten de Emissieregistratie uit. Op basis van deze internationale verplichtingen heeft het RIVM de taak om jaarlijks op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten, nieuw beschikbare data, et cetera, de emissieregistratie te verbeteren en te actualiseren. Dit is een jaarlijkse cyclus waarbij al vroeg in het jaar alle verbeterpunten (dit jaar circa 40) voor dat jaar in het werkplan worden opgenomen. In 2017 ontving het RIVM een signaal van de Stichting Houtrookvrij dat de uitstoot van paasvuren niet werd meegenomen in de Emissieregistratie, maar wel mogelijk een substantiële bron van emissie betreft. Het RIVM heeft een schatting gemaakt van de PM10 uitstoot en daaruit bleek dat uitstoot van paasvuren in de orde van grootte 10% bedroeg van de PM10 uitstoot van kachels en vuurhaarden en groter was dan sommige andere PM10 bronnen die reeds opgenomen zijn in de Emissieregistratie. Daarom is besloten om in 2018 de grootte van de bron nader te gaan bepalen. Na dit onderzoek volgt pas de beslissing of de uitstoot als bron opgenomen gaat worden in de Emissieregistratie.
Wie heeft de opdracht voor dit onderzoek verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de totale kosten van het onderzoek?
Het onderzoek ter bepaling van de uitstoot van grote open vuren is begroot op 6.800 euro inclusief BTW.
Worden alleen de Nederlandse of ook de Duitse paasvuren meegenomen in het onderzoek?
Aangezien de voorliggende vraag is of de uitstoot van grote open vuren zou moeten worden opgenomen in de Nederlandse Emissieregistratie betreft dit alleen de Nederlandse vuren. De emissieregistratie richt zich dus op uitstoot vanuit Nederlandse bronnen. De Duitse emissieregistratie is verantwoordelijk voor emissies vanuit Duitse bronnen.
Bent u op de hoogte van het feit dat het paasvuur in Espelo op de lijst van immaterieel erfgoed staat en dat er een aanvraag loopt voor opname op de erfgoedlijst van de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO)?3
De traditie van het opbouwen en stoken van paasvuren kan gerekend worden tot immaterieel cultureel erfgoed. Het Koninkrijk der Nederlanden is in 2012 partij geworden bij het UNESCO-verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed. Een van de verplichtingen van het verdrag is het samenstellen van een inventaris van het immaterieel cultureel erfgoed op het grondgebied van de lidstaat. Zo staat, naast andere paasvuren, het paasvuur van Espelo op de inventaris immaterieel erfgoed. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) coördineert de inventaris.
Er loopt geen voordracht van het paasvuur in Espelo voor een van de lijsten van het UNESCO-verdrag inzake de bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed.
Deelt u de mening dat paasvuren immaterieel erfgoed zijn en daarom bescherming en waardering verdienen met de betrokkenheid van duizenden vrijwilligers, honderdduizenden bezoekers en bijna geen problemen?
Het Verdrag hanteert als uitgangspunt dat gemeenschappen, groepen en individuen zelf bepalen of zij hun tradities erkennen als deel van hun immaterieel cultureel erfgoed. De erfgoedgemeenschappen melden zelf hun erfgoed aan voor plaatsing op de inventaris immaterieel erfgoed. De inventaris is dus in de eerste plaats van, voor en door de erfgoedgemeenschappen. Met een erfgoedzorgplan leggen de gemeenschappen vast hoe zij hun traditie door willen geven aan volgende generaties, waarbij rekening wordt gehouden met maatschappelijke knelpunten en uitdagingen. Het KIEN ziet erop toe dat het erfgoedzorgplan voldoet aan de wet- en regelgeving.
Het versneld smelten van het ijs op Antarctica |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van het UK Centre for Polar Observation and Modelling waaruit blijkt dat klimaatverandering een groter effect heeft op Antarctica dan tot nu toe werd gedacht, omdat het ijs onder het wateroppervlak in snel tempo smelt?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze bevindingen de urgentie van het klimaatprobleem nogmaals onderstrepen en derhalve serieus moeten worden bestudeerd? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De urgentie van het klimaatprobleem is duidelijk en het mogelijk versneld afsmelten en afkalven van Antarctica is een serieus onderwerp van onderzoek.
Deelt u de mening dat de resultaten van dit onderzoek aansluiten bij het in december gepubliceerde onderzoek van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)?2 Zo ja, bent u bereid uw reactie3 op dit onderzoek («Ik wil, zeker gezien de aannames die zijn gehanteerd en de grote onzekerheden rondom de uitkomsten, behoedzaam en zorgvuldig zijn met het trekken van conclusies op basis van dit rapport.») te herzien? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De resultaten sluiten inderdaad aan bij het in december gepubliceerde onderzoek van het KNMI, maar zijn geen aanleiding voor herziening van mijn eerdere reactie. Reden hiervoor is dat de nieuwe studie, evenals de KNMI scenario's en andere projecties voor zeespiegelstijging, gebaseerd zijn op simulaties met specifieke modellen. De uitkomsten hiervan liggen binnen een brede range van modelsimulaties, waarvan nog niet objectief vast te stellen is welke uitkomst het meest waarschijnlijk is. Komende rapportages van het IPCC en meer specifiek het speciale rapport over oceanen en ijskappen (verwacht in 2019) en het werkgroep 1 assessment rapport (verwacht in 2021) zullen onder meer ingaan op de ontwikkelingen met betrekking tot het ijs op Antarctica.
Deelt u de mening dat de conclusies van bovengenoemde onderzoeken, zeker in combinatie met die van het uitgelekte conceptrapport van het IPCC over de gevolgen van het broeikaseffect van 1,5 graad4, reden geven om te veronderstellen dat een versnelling van klimaatverandering en de stijging van de zeespiegel aannemelijk zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u de uitvoering van het klimaatbeleid versnellen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft in het regeerakkoord gekozen voor een versnelling van het klimaatbeleid. Het signaal van mogelijk versnelde zeespiegelstijging is reeds bekend bij de Deltacommissie evenals de aankomende rapportages van het IPCC. De Deltacommissie is voornemens deze signalen mee te wegen in de strategische keuzes in 2020. Eventuele aanpassing van het beleid ten aanzien van zeespiegelstijging laat ik aan mijn collega van I&W die daarvoor verantwoordelijkheid draagt.
Het bericht dat zorgverzekeraars voor miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wie beleggen in de farmaceutische industrie en waarom? Dit zijn de reacties van zorgverzekeraars en fondsen», over zorgverzekeraars die miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat door het verplicht aanhouden van hoge buffers, zorgverzekeraars worden gedwongen om een deel van hun vermogen te beleggen?
Zorgverzekeraars dienen eigen vermogen aan te houden om onverwacht hoge betalingen van zorgkosten op te kunnen vangen. De premie wordt aan het begin van de verzekerde periode betaald, daarna volgen de zorgkostenuitgaven pas, waardoor er ruimte is om te beleggen. Zorgverzekeraars worden niet gedwongen om te beleggen met deze ruimte, maar kunnen dat wel doen. Het rendement dat daarop gemaakt (kan) worden, kan premiedrukkend kan werken. Het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars is aan henzelf. DNB houdt toezicht op het kapitaalbeleid van zorgverzekeraars. Spreiding van het belegd vermogen is onderdeel van het een gezond beleggingsbeleid.
Deelt u de mening dat het feit dat zorgverzekeraars in 2016 15 miljard euro hebben belegd, aantoont dat de buffers die zij moeten aanhouden veel te hoog zijn?
Nee, deze mening deel ik niet. De normen voor de buffers van zorgverzekeraars zijn er niet voor niets. Deze eisen zijn van belang voor de financiële stabiliteit van de zorgverzekeraars, voorkomen premieschommelingen en is in het belang van de verzekerden.
Is u bekend hoeveel rendement van de beleggingen van zorgverzekeraars de afgelopen vijf jaar is ingezet voor premieverlaging? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Hoeveel rendement van de beleggingen precies is ingezet door de zorgverzekeraars is moeilijk te zeggen. Het rendement van de beleggingen is namelijk onderdeel van het totale resultaat van de zorgverzekeraars. Van het totale resultaat en de reserves is de afgelopen 5 jaar ruim 6 miljard door zorgverzekeraars ingezet voor premieverlaging.
Deelt u de mening van VGZ dat aandelen in de farmaceutische industrie op geen enkele manier passen bij de doelstelling van de zorgverzekeraar, te weten de zorg betaalbaar houden en voor iedereen bereikbaar?
VGZ heeft er recent voor gekozen niet meer te beleggen in Gilead Sciences en Biogen. Zij sluiten niet de volledige farmaceutische industrie uit. Het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars is aan henzelf. Zorgverzekeraars binden zich aan de code voor duurzaam beleggen van het verbond van Verzekeraars. Er wordt belegd in maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Dit zijn fondsen waarbij er sprake is van een duurzaam beleggingsbeleid. Voor deze beleggingen geldt een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij bijvoorbeeld de tabaksindustrie, wapenhandel en schendingen van mensenrechten. De farmaceutische industrie wordt niet op voorhand uitgesloten. Zij vervullen immers een belangrijke functie in de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen.
Veel verzekeraars hebben richting VWS aangegeven ook op enige wijze, zij het zelf, of via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het maatschappelijk verantwoorde beleid van de organisaties waarin zij beleggen, de zogeheten «engagement programma’s». Eén van die programma’s focust ook op het bevorderen van verantwoorde prijsstelling in de farmaceutische industrie. Hierbij geldt dat de omvang van de investeringen relatief beperkt zijn. De zorgverzekeraars geven aan dat wanneer er sprake is van overtredingen van de onderliggende principes van de ESG fondsen hierover de dialoog aangegaan. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis. In dat geval kan er ook geen invloed meer uitgeoefend worden, bijvoorbeeld via de «engagement programma’s».
Heeft de premiebetaler invloed op de beleggingsportefeuille van zorgverzekeraars?
Verzekerden kunnen op diverse wijzen invloed uitoefenen op het beleid van hun zorgverzekeraar, onder meer via de leden- en verzekerdenraden. Indien daaraan intern behoefte zou zijn, zou de zorgverzekeraar de (voorgenomen) beleggingsportefeuille kunnen voorleggen aan de leden- of verzekerdenraad om haar mening hierover te horen. De Raad van Bestuur neemt uiteraard de beleidsbeslissing hierover en is hiervoor ook verantwoordelijk.
Acht u het wenselijk dat zorgverzekeraars door hun investeringen in de «lucratieve» farmaceutische industrie een bijdrage leveren aan de hoge medicijnprijzen, terwijl hun taak is om de zorgkosten in toom te houden? Kunt u dit toelichten?2
Ik vrees niet voor een pervers effect. Zorgverzekeraars beleggen een klein deel van het belegd vermogen, namelijk maximaal 1%, in farmaceutische bedrijven die bovendien vaak mondiaal opereren. De Nederlandse zorgverzekeraars beleggen minder dan 0,1% van hun belegd vermogen in de genoemde farmaceuten: Biogen, Gilead Sciences en Vertex. Voor de meeste zorgverzekeraars geldt daarbij dat dit gebeurt door middel van beleggingen in fondsen, die een duurzaam karakter hebben en een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
Er vindt, zo laten verzekeraars mij weten, voordurend screening plaats op deze principes, zodat bedrijven die de regels overtreden hierop kunnen worden aangesproken en als dat geen effect heeft, worden verwijderd uit de portefeuilles. Bovendien geven zorgverzekeraars aan het gesprek aan te gaan met bedrijven die zich niet houden aan de principes, of de principes die zorgverzekeraars belangrijk vinden. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis.
Er kan, wanneer er niet meer belegd wordt in de betreffende bedrijven, echter geen invloed meer uitgeoefend worden via de «engagement programma’s» Dat verzekeraars hun aandeel in de farmaceutische industrie aanwenden om de discussie over de hoogte van de prijzen aan te jagen, vind ik positief. Ze hebben daar ook zelf belang bij.
Op welke wijze passen de investeringen van zorgverzekeraars in de farmaceutische industrie binnen uw agenda om iets te doen aan de hoge medicijnprijzen? Hebben zorgverzekeraars überhaupt een rol bij de ontwikkeling van nieuwe medicijnen?
Het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars is aan henzelf. Naast de invloed die zij proberen uit te oefenen via de beleggingen, hebben verzekeraars naar mijn mening zeker een rol in het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe medicijnen die belangrijk zijn voor patiënten. Door het beschikbaar stellen van kapitaal dragen ze hieraan bij.
Wat wordt de inzet van uw gesprek met zorgverzekeraars over hoe zij hun rol benutten als aandeelhouder om te pleiten voor maatschappelijk verantwoorde prijzen? Bent u bereid om zorgverzekeraars te dwingen de omstreden beleggingen in de farmaceutische industrie te stoppen?3
VWS heeft de zorgverzekeraars gevraagd of zij beleggen in de farmaceutische industrie en wat daarbij hun overwegingen zijn. De meeste zorgverzekeraars geven aan te beleggen in de farmaceutische industrie, omdat het een belangrijke industrie is, met name voor de nieuwe, innovatieve zorg. Bovendien maken veel farmaceutische bedrijven deel uit van de maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Ik zal de zorgverzekeraars niet dwingen te stoppen met beleggingen in de farmaceutische industrie. Uiteraard vind ik het wel belangrijk dat zorgverzekeraars scherp zijn op hun eigen beleggingsbeleid en zoals een aantal zorgverzekeraars ook doen, het gesprek aangaan met omstreden farmaceuten wanneer zij dat noodzakelijk vinden.
Wanneer kan de Kamer een terugkoppeling verwachten van uw gesprek met de zorgverzekeraars?
In deze beantwoording treft u de terugkoppeling van de reactie van zorgverzekeraars op mijn vragen.
Bent u het met de heer Marc Pomp eens dat door het afhaken van een deel van de beleggers, de kosten van kapitaal voor farmaceutische industrie omhooggaan en zullen resulteren in hogere prijzen? Zou het niet eerder zo zijn dat het weglopen van beleggers als statement kan worden opgevat dat megawinsten op geneesmiddelen maatschappelijk ongewenst zijn?4
De financieringsmix is voor ieder bedrijf van belang, zo dient er een goede balans te zijn tussen eigen en vreemd vermogen. Dat geld ook voor de farmaceutische industrie. Door te investeren in deze industrie kunnen de zorgverzekeraars ook invloed oefenen. De invloed die de Nederlandse zorgverzekeraars hebben, zowel door de «engagement programma’s» als door het uitsluiten van deze bedrijven in de beleggingsportefeuille moeten we echter niet overschatten, gegeven de omvang van de relatieve omvang van de investering.
Acht u het waarschijnlijk dat, zoals Menzis stelt, zorgverzekeraars die in farmaceutische bedrijven investeren, invloed kunnen uitoefenen op de prijzen van deze medicijnen? Als deze analyse van Menzis zou kloppen, waarom zijn de prijzen van sommige geneesmiddelen – zelfs met de aandeelhoudersmacht van Menzis – nog altijd extreem hoog? Is het ook niet zo dat een daling van de prijs van geneesmiddelen negatief kan uitpakken voor het beleggingsresultaat van Menzis?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Amsterdam krakende asielzoekers laat zitten |
|
Sietse Fritsma (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam laat krakende asielzoekers zitten»?1
Ja.
Hoe kan het dat illegalen al jarenlang vrij spel hebben in onze samenleving en in Amsterdam zelfs weg komen met het kraken van tientallen panden?
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep vreemdelingen zonder verblijfsvergunning panden kraakt in de gemeente Amsterdam, verenigd onder de naam «we are here». Zij verblijven vaak al lang in Nederland en hebben dikwijls meerdere vreemdelingrechtelijke procedures doorlopen, waarin zij keer op keer te horen hebben gekregen dat zij niet in Nederland mogen blijven. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben een vertrekplicht en dienen Nederland, in beginsel uit eigen beweging, te verlaten. Niettemin hebben de vreemdelingen die zich verenigen in «we are here» – met steun van hen omringende activisten – besloten alles in het werk te stellen om rechterlijke uitspraken naast zich neer te leggen en hun vertrek uit Nederland te frustreren. Voor vreemdelingen die niet meewerken aan zelfstandig vertrek is gedwongen terugkeer aan de orde. Nederland kan vreemdelingen in de praktijk echter niet altijd dwingen om terug te keren. Als iemand bijvoorbeeld geen reisdocument heeft en niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, kan het land van herkomst geen reisdocument verstrekken. Daarnaast is de medewerking van sommige herkomstlanden aan gedwongen vertrek moeilijk te verzekeren.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, is de stelling dat de vreemdelingen die verenigd zijn in «we are here» in onze samenleving vrij spel hebben en het kraakverbod jegens hen niet wordt gehandhaafd onjuist.2 Jaarlijks wordt vele malen overgegaan tot ontruiming van gekraakte panden op grond van art. 551a Wetboek van Strafvordering. Deze ontruimingen betreffen ook panden die worden gekraakt door deze groep vreemdelingen. In de gevallen waarin deze groep vreemdelingen een kort geding heeft aangespannen tegen de aangezegde ontruiming, heeft de voorzieningenrechter vrijwel in alle gevallen het ontruimingsbesluit bevestigd. Voor meer informatie over de casus waarop het nieuwsbericht van de Telegraaf betrekking heeft, verwijs ik u naar de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid in reactie op een informatieverzoek van het lid Koerhuis (VVD) over ditzelfde onderwerp gelijktijdig met deze Kamervragen aan uw Kamer zal verzenden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Amsterdam nu zelfs voor deze krakende illegalen opkomt in plaats van dat deze gemeente het geldende kraakverbod handhaaft?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom pakt u gemeenten, zoals Amsterdam, niet aan vanwege het steeds ondermijnen van het terugkeerbeleid, bijvoorbeeld door deze gemeenten flink te korten op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom laat u illegalen gewoon vrij in onze samenleving rondlopen in plaats van ze aan te pakken, vast te zetten en uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Menzis ziekenhuizen financiert op basis van prestatiebekostiging |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Menzis met 10 ziekenhuizen afspraken heeft gemaakt over de financiering van dotterbehandelingen en bypassoperaties op basis van de uitkomst van operaties?1
De contracten tussen de tien ziekenhuizen en Menzis beogen dat verbetering van uitkomsten en kwaliteit worden beloond in plaats van het aantal verrichtingen. De afspraken zijn hiervoor gekoppeld aan een model waarbij wordt geanalyseerd of de voor patiënten belangrijkste uitkomsten gunstiger, minder gunstig of gelijk zijn aan voorspelde uitkomsten op grond van patiëntkenmerken. Er wordt hierbij naar verschillende uitkomsten gekeken zoals overleving, complicaties, heroperaties en op termijn kwaliteit van leven. Deze informatie wordt nu al door de ziekenhuizen gebruikt om kwaliteit van zorg te bewaken en te bevorderen. De Nederlandse Hart Registratie (NHR)verzorgt hiervoor de analyses, waarbij rekening wordt gehouden met de zorgzwaarte van patiënten. Het hogere risico op een onbedoelde uitkomst bij een ziekere patiënt wordt in de berekeningen meegewogen, waardoor de kans op risicoselectie, zoals het weren van patiënten met een hoog risico, wordt verkleind.
Hartpatiënten Nederland heeft mij aangegeven dat na de nodige aanvullende informatie veel van hun zorgen zijn weggenomen en dat naar hun mening diverse waarborgen zijn ingebouwd om risicoselectie te voorkomen3. Ook de Patiëntenfederatie Nederland en de Harteraad zijn positief over de afspraken die Menzis heeft gemaakt.4 Bovendien zijn naar mening van deze partijen voldoende waarborgen ingebouwd om risicoselectie te voorkomen en dit wordt ook gemonitord.
Ik ben, mede gelet op de reacties van patiëntenorganisaties, positief over de genoemde contracten. Het sluit aan bij mijn ambities om het belang van alle partijen in de zorg meer te richten op de uitkomst van zorg in plaats van omzet. Zie hierover ook mijn brief van 11 april 2018 aan uw Kamer5. Natuurlijk is het van belang dat de effecten van deze contracten gemonitord worden. Daarom maak ik met de NHR aanvullende afspraken over de wijze waarop zij mij periodiek kan informeren.
Hoort prestatiebekostiging volgens u thuis in de zorg? Kunt u dit toelichten?
Sinds 2006 is een stapsgewijze omslag gemaakt van een stelsel waarin gestuurd werd op en door aanbod naar een stelsel van vraagsturing, om zo beter aan te sluiten bij de wensen en behoeften van patiënten. Prestatiebekostiging is hier een belangrijk onderdeel van, zodat zorgaanbieders bekostigd worden voor de zorg die zij geleverd hebben. Zo worden zorgaanbieders gestimuleerd om keuzes te maken die het beste passen bij de wensen van hun patiënten.
Ik vind het hier genoemde initiatief van Menzis een voorbeeld van uitkomstbekostiging. Daarbij wordt een deel van de opbrengst voor het ziekenhuis afhankelijk gemaakt van goede uitkomsten van de medische behandeling in termen van kwaliteit en kosten. Uitkomstbekostiging sluit aan bij de ambities van de regering dat het leveren van doelmatige zorg van hoge kwaliteit aantrekkelijker moet zijn dan alleen het leveren van zoveel mogelijk zorg, die niet altijd even zinnig en zuinig is. Aan het bekostigen van uitkomsten kan op verschillende manieren invulling worden gegeven, namelijk door de bekostigingssystematiek te wijzigen of door hier binnen innovatieve contractering tussen aanbieders en zorgverzekeraars invulling aan te geven, zoals de hiervoor genoemde contracten van Menzis. Voor de medisch specialistische zorg is de NZa op dit moment bezig met een advies over de doorontwikkeling voor de lange termijn. De NZa levert het advies naar verwachting in de zomer op.
Kunt u uitleggen waarom een arts, die de eed van Hippocrates heeft afgelegd, een financiële prikkel nodig heeft om het optimale te doen in het belang van de patiënt?
Ik ben ervan overtuigd dat individuele zorgaanbieders/artsen een intrinsieke motivatie hebben om het juiste te doen voor hun patiënt. Het perspectief dat ik zie is dat het stelsel en prikkels daarin bevorderen dat kwalitatief de beste zorg wordt gegeven in plaats van zo veel mogelijk zorg.
Leidt prestatiebekostiging er niet juist toe dat geld en risicocalculatie centraal staan, in plaats van vertrouwen in de arts en goede zorg voor elke patiënt in elk ziekenhuis?
Juist het stimuleren van goede uitkomsten vind ik een betere stimulans dan betalen voor verrichtingen. Elk systeem heeft mogelijke prikkels in zich. Het is vooral van belang de risico’s op onwenselijke prikkels in beeld te houden en die zo veel mogelijk te voorkomen. Zoals het voorbeeld van Menzis laat zien, kan een dergelijk model rekening houden met meerdere uitkomstdomeinen waardoor het ontstaan van specifieke, onwenselijke prikkels voorkomen worden. Zo worden zorgaanbieders gestimuleerd om keuzes te maken die het beste passen bij de wensen van hun patiënten.
Erkent u dat er een fundamenteel wantrouwen jegens het presteren van de arts ten grondslag ligt aan prestatiebekostiging voor ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat herken en erken ik niet, zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Deelt u de zorgen van de Stichting Hartpatiënten Nederland dat de prestatiebekostiging van Menzis een «regelrechte neerwaartse spiraal» zal zijn bij complexe ingrepen, omdat deze minder zullen worden uitgevoerd? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen dat prestatiebekostiging de prikkel in zich heeft om te selecteren op patiënten en de deur te wijzen aan patiënten met complexe problematiek? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen van dat prestatiebekostiging de samenwerking en het delen van innovaties tussen ziekenhuizen tegengaat? Wat gaat u doen om te voorkomen dat succesvolle werkwijzen niet worden gedeeld omdat dit ten koste kan gaan van het «concurrentievoordeel» van een ziekenhuis? Moeten artsen niet juist aangemoedigd worden om te willen leren van elkaars ervaring, kennis en kunde in plaats van dat concurrentie tussen hen wordt georganiseerd?
In het veld zie ik juist goede voorbeelden van samenwerking waarin ziekenhuizen gezamenlijk op trekken om de beste zorg voor de patiënt te kunnen leveren. Zij delen hun ervaringen en vergelijken onderling de resultaten, bijvoorbeeld in Santeon6 verband of mProve7. Zo kijken bij de Santeon ziekenhuizen professionals bij elkaar in de keuken om van elkaar te leren. Behandelingen en de resultaten worden systematisch vergeleken, waardoor de onderlinge variatie wordt teruggebracht en de kwaliteit in alle Santeon ziekenhuizen aantoonbaar beter wordt.
Hoe gaan zorgverzekeraars de zorgzwaarte per patiënt precies vaststellen en vervatten in een computermodel om prestaties per ziekenhuis te kunnen vergelijken, zonder dat de patiënt hier de dupe van wordt?
Zoals het voorbeeld van de NHR laat zien, kan gecorrigeerd worden voor de zorgzwaarte van een patiënt en de verwachte uitkomsten. Zorgverzekeraars hebben daarbij een zorgplicht jegens hun verzekerden en moeten dus voorkomen dat er voor patiënten negatieve effecten ontstaan bij het gebruik van een bepaald model. Daarom wordt ook nauwgezet gemonitord op de uitkomsten van het model in kwestie.
Wat is de haalbaarheid van prestatiebekostiging in de ziekenhuiszorg, gezien het feit dat het vergelijken van de kwaliteit van behandelingen in de ggz niet mogelijk gebleken is?3
In de huidige bekostiging van de medisch specialistische zorg – een vorm van prestatiebekostiging – is het al mogelijk om innovatieve afspraken (lees positieve prikkels als het gaat om gezondheidswinst of uitkomsten van zorg) tussen verzekeraars en aanbieder te maken en in de msz worden deze mogelijkheden ook al benut. Waar er belemmeringen zijn in wet- of regelgeving, zal ik bezien of en op welke wijze die weg te nemen zijn.
Uitkomstbekostiging is geen doel op zich, maar ik wil msz-partijen zoveel mogelijk stimuleren om bij de financiering rekening te houden met uitkomsten. Hiervoor biedt de huidige bekostigingssystematiek ook al ruimte.
In de medisch specialistische zorg zijn grote stappen gemaakt in de transparantie (mijn voorganger heeft u hierover geïnformeerd op 21 februari 20179 en mijn brieven van 6 december 201710 , 11) en ligt de nadruk op het inzichtelijk maken van uitkomsten van zorg. Het Zorginstituut heeft hierin een sturende rol.
Is het überhaupt mogelijk de kwaliteit van een operatie te meten aan de hand van uitkomsten, aangezien mogelijke complicaties allerlei oorzaken kunnen hebben en niet per se een gevolg hoeven te zijn van het optreden van de arts?
Ja, dat is mogelijk. Zoals het voorbeeld van de NHR laat zien, kan gecorrigeerd worden voor de zorgzwaarte van een patiënt en de verwachte uitkomsten – ook als deze niet het gevolg zijn van het handelen van de arts.
Bent u ermee bekend dat een tweede ingreep bij hartoperaties volgens studies soms onvermijdelijk is? Hoe wordt hier rekening mee gehouden in de financiering?4
Uiteraard kan een tweede ingreep bij hartoperaties in sommige gevallen bijdragen aan de kwaliteit van zorg. Hierboven heb ik uitgelegd dat de afspraken tussen de tien ziekenhuizen en Menzis erop gericht zijn om betere uitkomsten voor patiënten te belonen. Een tweede ingreep die bijdraagt aan de kwaliteit van zorg wordt dan ook beloond.
Wat levert het toepassen van prestatiebekostiging op aan extra bureaucratie, gezien het feit dat het meten en vergelijken van kwaliteit extra indicatoren en afvinklijstjes op zal leveren?
In het programma dat ik in gang heb gezet om de transparantie over uitkomsten van zorg te vergroten bestaat nadrukkelijk aandacht voor de ervaren regeldruk13. Dat programma is niet geslaagd als het niet heeft bijgedragen aan een verlaging van de ervaren regeldruk.
Staat volgens u ziekenhuizen op dit moment iets in de weg om te investeren in betere kwaliteit?
Nee.
Het bericht ‘Zorgondernemers kunnen keer op keer failliet gaan: geen haan die er naar kraait’ |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorgondernemers kunnen keer op keer failliet gaan: geen haan die er naar kraait»1
Wat vindt u ervan dat de ondernemer uit het artikel na meerdere faillissementen wederom een nieuwe besloten vennootschap (bv) met vergelijkbare zorgactiviteiten heeft opgericht? Is het verkrijgen van de benodigde vergunning volgens u te gemakkelijk? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving maak ik op dat de curator van de failliete boedel en de betrokken zorgverzekeraars deze zaak in onderzoek hebben. Ik vind het daarom niet gepast om in dit stadium uitspraak te doen over deze individuele casus. In het algemeen kan ik het volgende zeggen. Het is niet per definitie onwenselijk dat een ondernemer na een faillissement opnieuw een onderneming begint. Dat kan echter anders liggen wanneer er sprake is (geweest) van wanbeleid. Op grond van de artikelen 2:138 en 2:248 Burgerlijk Wetboek heeft de curator de bevoegdheid om na faillissement een bestuurder bij onbehoorlijk bestuur – het gaat dan om ernstig verwijtbaar handelen – persoonlijk aansprakelijk te stellen. Ook kan hij (wanneer er sprake is van onbehoorlijk bestuur of fraude) bij een faillissement een civielrechtelijk bestuursverbod eisen bij de rechter (op grond van de Faillissementswet). Als de rechter dit verbod oplegt kan de betreffende bestuurder voor een periode van maximaal vijf jaar geen bestuurder of commissaris bij een rechtspersoon zijn. Daarnaast bestaat er een bestuursverbod voor stichtingbestuurders en een strafrechtelijk bestuursverbod. Er zijn dus wel degelijk mogelijkheden om malafide bestuurders te weren.
Hebben de personen die eind 2017 zorg ontvingen van de Kliniek Kop & Lijf en van wie de behandelingen zo snel mogelijk afgerond moesten worden in de hoop zo snel wat geld binnen te krijgen, wel de juiste (afhandeling van hun) zorg/behandeling gekregen?
In de periode dat de Kliniek Kop & Lijf zorg leverde heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna de inspectie) geen signalen of meldingen ontvangen dat de kwaliteit of veiligheid van de zorg in het geding zou zijn. Naar aanleiding van meldingen van cliënten en oud-medewerkers bij de verzekeraar, doet Zilveren Kruis op dit moment onderzoek of alle zorg die gefactureerd werd, wel is geleverd.
Deelt u de opvatting dat het verhaal een groter probleem in de Nederlandse zorg symboliseert, namelijk dat opzichtig en herhaaldelijk falende zorgondernemers zonder probleem failliet kunnen gaan en weer opnieuw kunnen beginnen? Zo nee, waarom deelt u die opvatting niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de Wet toetreding zorgaanbieders meer mogelijkheden biedt dan de Wet toelating zorginstellingen voor het aanpakken van zorgaanbieders met een twijfelachtige staat van dienst die telkens weer na een faillissement een nieuwe organisatie oprichten? Zo ja, welke extra mogelijkheden worden geboden?
Doel van het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) is om nieuwe zorgaanbieders voor aanvang van de zorgverlening in beeld te krijgen en te bevorderen dat zij bewust zijn van de kwaliteitseisen waaraan de zorgverlening dient te voldoen en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Voor het aanpakken van zorgaanbieders met een twijfelachtige staat van dienst, die telkens weer na een faillissement een nieuwe organisatie oprichten, is een ander instrumentarium beschikbaar waarvan een aantal is genoemd in het antwoord bij vraag 2 en 4. Verder wijs ik in dit kader op het Programmaplan rechtmatige zorg, dat uw Kamer op 19 april 2018 heeft ontvangen.
Bent u van mening dat de Wet toetreding zorgaanbieders voldoende mogelijkheden biedt om zorgaanbieders met een twijfelachtige staat van dienst, die telkens weer na een faillissement een nieuwe organisatie oprichten, aan te pakken? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen? Wordt het bijvoorbeeld mogelijk om het verleden van nieuwe zorgaanbieders te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten wat precies de rollen, taken en (wettelijke) mogelijkheden zijn van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in deze situaties van herhaaldelijk failliet gaan en weer opnieuw beginnen? Houden zij in hun controles in de gaten of aanbieders eerder failliet zijn gegaan? Zo ja, hoe nemen ze dit mee in hun controles?
De inspectie houdt geen toezicht op faillissementen in de zorg. Op grond van de zorgplicht zijn zorgverzekeraars aan zet om patiënten en cliënten passende zorg aan te bieden wanneer een zorgaanbieder failliet gaat. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Het feit dat een ondernemer eerder betrokken is geweest bij faillissementen in combinatie met andere indicatoren kan voor de inspectie wel een reden zijn om vroegtijdig ter plaatse te inspecteren of de kwaliteit van zorg op orde is. Sinds 2015 heeft de inspectie het beleid om nieuwe zorginstellingen binnen de verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en particuliere klinieken binnen vier weken tot een half jaar na de start van zorgverlening in de praktijk te bezoeken. Nieuwe zorgaanbieders die zorg leveren waaraan hoge risico’s zijn verbonden, bezoekt de inspectie vroegtijdig. Voor de andere sectoren, zoals medisch specialistische zorg of eerstelijnszorg, vindt andersoortig onderzoek plaats alvorens tot een eventueel bezoek wordt overgegaan. De inspectie onderzoekt solisten als zij meldingen of signalen van of over deze nieuwe aanbieder ontvangt.
De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering door zorgverzekeraars van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de recht- en doelmatige uitvoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) door zorgkantoren. Daarnaast houdt zij toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wet marktordening gezondheidzorg gestelde regels, waaronder de rechtmatigheid van declaraties. Bij de uitvoering van de Zvw en Wlz is niet de NZa, maar zijn allereerst de zorgverzekeraars en zorgkantoren aan zet om fouten en fraude te voorkomen en hierop te controleren. Met de meldplicht in de Wtza komen alle nieuwe zorgaanbieders onder het bereik van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg voor de aanvang van de zorgverlening in beeld bij de inspectie, maar ook bij de zorgverzekeraars en zorgkantoren. Doordat nieuwe zorgaanbieders voor aanvang van de zorgverlening in beeld zijn, kan vroegtijdig actie worden ondernomen door de inspectie op het terrein van de kwaliteit en veiligheid van zorg, maar ook door de zorgverzekeraars en zorgkantoren om fraude te voorkomen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Zowel de NZa als de inspectie zijn aangesloten bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), het samenwerkingsverband van zorgverzekeraars, toezichthouders en opsporingsdiensten. Wanneer de inspectie in haar toezicht op mogelijke zorgfraude stuit, dan geeft zij dit door aan het IKZ. Als de inspectie signalen van het IKZ of van andere partijen ontvangt over zorgfraude gerelateerd aan de kwaliteit van zorg, dan neemt de inspectie dit mee in haar toezicht op de kwaliteit van zorg. In principe is het nu al mogelijk om het verleden van een nieuwe zorgaanbieder te onderzoeken wanneer hier gericht op wordt gezocht. De inspectie ervaart echter wel knelpunten in de daadwerkelijke handhaving. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om eenzijdig de WTZi-toelating in te trekken waardoor handhaving in sommige gevallen niet meer kan worden doorgezet. In de Wtza zijn de aan de toelatingsvergunning verbonden voorwaarden, eisen waaraan de zorginstelling hoe dan ook moet voldoen, onafhankelijk van het beschikken over een toelatingsvergunning.
Hebben de IGJ i.o. en de NZa volgens u voldoende mogelijkheden om toezicht te houden op organisaties die telkens failliet gaan en weer opnieuw beginnen? Deelt u de mening dat als we met de Wet toetreding zorgaanbieders de regels aanscherpen ook gekeken moet worden naar hoe op deze problematiek beter toezicht te houden is? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Tientallen snuffelden ongeoorloofd in medisch dossier Barbie’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen snuffelden ongeoorloofd in medisch dossier Barbie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen zonder medische betrokkenheid de gegevens van patiënten hebben ingezien?
Als dat zo is, dan is dat zeer ongewenst en dit is ook wettelijk verboden. Alleen personen die direct betrokken zijn bij de behandelovereenkomst mogen het patiëntendossier inzien.
Heeft u al contact opgenomen met HagaZiekenhuizen naar aanleiding van dit bericht? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Ja.
Welke rol ziet u voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting bij de toezicht en handhaving van het beschermen van persoonsgegevens?
De rol van toezicht en handhaving van het beschermen van persoonsgegevens is in de eerste plaatst belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
De inspectie is onder meer belast met toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorgverlening. De wijze van omgang met persoonsgegevens is hier onderdeel van voor zo ver deze de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening raakt. In dit kader ziet de inspectie onder meer toe op aspecten van de informatiebeveiliging. De inspectie en de AP hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij elkaar wederzijds informeren en raadplegen in het geval van aangelegenheden die elkaars toezicht raken.
Welke andere gevallen zijn bij u bekend waarbij patiëntgegevens ongeoorloofd zijn ingezien?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website rapportages gepubliceerd over de gemelde datalekken in 2016. In de periode 1 januari tot en met 15 december 2016 zijn bijna 5.500 datalekken gemeld aan de AP, waarvan 29% gaan over gezondheid en welzijn.2 In 2017 zijn 10.009 datalekken gemeld, waarvan ruim 3.000 datalekken gezondheid(sgegevens) betreffen.3
Bent u bereid een inventarisatie uit te voeren of bij andere ziekenhuizen ook patiëntgegevens zijn ingezien door mensen zonder medische betrokkenheid?
De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen zelf en de regels zijn streng en duidelijk. Juist dat mogelijk ongeoorloofde inzage is ontdekt en wordt onderzocht en dat waar nodig maatregelen zullen worden genomen, toont aan dat ziekenhuizen dit ook zeer serieus nemen. Het is aan de AP om hierop toezicht te houden.
Ziet u naar aanleiding van dit bericht aanleiding om de regels aan te scherpen met betrekking tot de toegang tot patiëntgegevens? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regels zijn strikt en duidelijk. De AP ziet toe of deze ook worden nageleefd.
Het bericht ‘Zelfs solide DNB belegt nu riskanter’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat De Nederlandsche Bank (DNB) in meer risicovolle producten is gaan beleggen, zoals bedrijfsleningen met hoog risicoprofiel?1 Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Het klopt dat DNB in 2017 via fondsen in «investment grade» en «high yield» bedrijfsobligaties is gaan beleggen. Deze obligatiefondsen zijn qua profiel op de lange termijn risicovoller dan overheidsobligaties, maar op lange termijn minder risicovol dan de aandelen waar DNB al jaren in belegt.
Deze beleggingen beslaan een relatief klein deel van de totale beleggingsportefeuille. De belegging in beide type bedrijfsobligaties had eind 2017 een omvang van 1 miljard euro binnen de totale beleggingsportefeuille van 18,5 miljard euro. De overige eigen beleggingen van DNB bestaan hoofdzakelijk uit zeer kredietwaardige overheidsobligaties.
DNB is tot deze beslissing gekomen, omdat het via een betere spreiding van de portefeuille, het rendement op de eigen beleggingen op langere termijn wil verbeteren, zonder het risico op portefeuilleniveau te laten toenemen. De fluctuaties van de rendementen op aandelen, bedrijfsobligaties en overheidsobligaties zijn niet altijd volledig gecorreleerd. Zo was in 2017 het rendement op aandelen positief, terwijl het rendement op overheidsobligaties negatief was. Dergelijke compenserende effecten worden aangeduid als «diversificatie» en zorgen ervoor dat het totale risico op portefeuilleniveau lager is dan het optellen van de risico’s van de activaklassen afzonderlijk. Hierdoor is het mogelijk om een klein deel van de overheidsobligaties te vervangen door bedrijfsobligaties die op zichzelf een hoger risico hebben, en toch op portefeuilleniveau op lange termijn het risico niet te laten toenemen.
Wat is de verhouding beleggingen in Nederlandse bedrijven ten opzichte van buitenlandse bedrijven?
De aangekochte bedrijfsobligaties betreffen «investment grade» bedrijfsobligaties in Amerikaanse dollars en wereldwijde «high yield» bedrijfsobligaties. Voor het overgrote deel zijn dit beleggingen in buitenlandse bedrijven. Hierbij is diversificatie de belangrijkste overweging. De aangekochte bedrijfsobligaties zorgen voor geografische diversificatie binnen de gehele beleggingsportefeuille van DNB, wat bijdraagt aan een gunstige verhouding tussen risico en rendement.
Worden er bij de «high-yield»-beleggingen minder strikte sociale, duurzame of governance eisen (zogenaamde ESG-criteria) gesteld? Zo ja, dan is dat toch onverdedigbaar?
Nee, de «environmental, social and governance» (ESG)-eisen aan «high-yield»-beleggingen zijn vergelijkbaar met die aan aandelen. DNB streeft ernaar om de internationale ESG-criteria te integreren in de uitvoering van haar beleggingsbeleid en is van mening dat rendementsdoelstellingen hand in hand dienen te gaan met maatschappelijk verantwoord beleggen.
De externe beheerders van de «high yield»-fondsen van DNB volgen internationale standaarden, zoals de United Nations Principles for Responsible Investment (UN PRI). Tevens wordt het beleggingsuniversum van «high-yield»-obligaties gescreend op producenten van bepaalde controversiële wapens. Daarnaast worden de externe beheerders zelf beoordeeld op het door hen gevoerde milieubeleid, maatschappelijk beleid en bestuurlijke aspecten. Bij de selectie van de beheerders wordt naar deze onderwerpen gevraagd, en de uitkomsten worden meegewogen in het eindoordeel. DNB geeft terugkoppeling aan de externe managers op het gevoerde duurzaamheidsbeleid en dringt aan op verbetering waar nodig.
DNB heeft overigens de ambitie om de mate waarin ESG-criteria zijn geïntegreerd in het beleggingsbeleid verder te vergroten en gaat hier de komende jaren nog stappen zetten.
Welke richtlijnen hanteert DNB ten aanzien van het risicoprofiel van haar beleggingen? Waar zijn deze richtlijnen op gebaseerd? Welke doelstelling heeft DNB met betrekking tot haar beleggingen? Op welke wijze passen risicovolle beleggingen in de doelstelling van DNB als geheel?
DNB belegt om haar eigen kosten terug te verdienen, haar buffers op te bouwen, en dividend uit te keren aan de Nederlandse staat. DNB belegt op portefeuilleniveau behoudend, waarbij een zeker risico nodig en acceptabel is om rendement te kunnen maken.
Het beheer van de beleggingen kent specifieke minimumvoorwaarden voor kredietwaardigheid en liquiditeit. De eigen beleggingen van DNB bestaan daarom hoofdzakelijk uit zeer kredietwaardige obligaties van bijvoorbeeld Duitse en Amerikaanse overheden en semi-overheden met een korte looptijd. Het valutarisico op de portefeuille wordt afgedekt via valutatermijntransacties. Voor diversificatie wordt daarnaast al jaren een kleine aandelenportefeuille aangehouden en sinds 2017 bedrijfsobligaties, die qua risicoprofiel tussen aandelen en overheidsobligaties in zitten. Vanwege de diversificatievoordelen wordt het risicoprofiel van de portefeuille op lange termijn als geheel niet verhoogd, terwijl het rendement toch toeneemt.
Is met de keuze om in producten met een hoger risico te stappen het risicoprofiel van DNB veranderd? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Betekent dit ook dat de doelstelling van de belleggingsportefeuille is veranderd?
De doelstelling van de beleggingsportefeuille is ongewijzigd. Zoals iedere belegger maakt DNB een afweging tussen rendement, risico en kosten van haar beleggingsportefeuille. Het doel is om een marktconform rendement te behalen op de eigen beleggingen, gegeven het lage risicoprofiel. Vanwege diversificatievoordelen op lange termijn is het mogelijk om het rendement te verhogen door bedrijfsobligaties toe te voegen, zonder dat het risico op portefeuilleniveau toeneemt. In het jaarverslag van DNB is te lezen dat het berekende risico van de eigen beleggingen is afgenomen van 1,4 miljard euro ultimo 2016 naar 1,3 miljard euro ultimo 2017.
Klopt het dat DNB met meer risico is gaan beleggen om de winst op peil te houden? Zo ja, wat vindt u daarvan? Is het niet zo dat de neerwaartse risico’s hier ook mee oplopen, en daarmee de kans dat het dividend juist nog lager wordt?
Het klopt dat DNB het besluit heeft genomen om in bedrijfsobligaties te gaan beleggen om het rendement te verhogen, maar dat gaat op lange termijn niet gepaard met hogere risico’s, vanwege diversificatievoordelen.
DNB tracht op een verantwoorde manier het rendement op de eigen beleggingen op peil te houden. Het rendement op de eigen beleggingen draagt bij aan de buffers van DNB, die zij nodig heeft om eventuele verliezen elders op de balans op te kunnen vangen.
In hoeverre was de Staat als aandeelhouder betrokken bij de beslissing? In hoeverre heeft de Staat druk uitgeoefend om het dividend op peil te houden, en is daarvan het resultaat dat meer risico wordt gelopen?
Vanwege de onafhankelijkheid van de centrale bank is de Staat niet betrokken bij de uitvoering van het beleggingsbeleid van DNB. De Staat heeft dus ook geen invloed gehad op besluitvorming binnen DNB om wijzigingen door te voeren in haar beleggingsstrategie.
Wel heeft DNB haar interne richtlijnen voor het beheer van de eigen beleggingen conform de Bankwet 1998 afgestemd met de Minister van Financiën. In deze richtlijnen is onder andere bepaald dat DNB op gepaste wijze rekening houdt met de belangen van de Staat bij het beheer van de eigen beleggingen, en dat wordt gestreefd naar een voldoende diversificatie van risico’s op balansniveau en een passend rendement.
De afhandeling van de asbestbrand in Wateringen |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend of de rapporten over de verplichte inventarisatie door de opdracht gevende gemeente Westland openbaar zijn gemaakt voorafgaand aan de asbestsaneringen? Zo nee, bent u bereid bij de gemeente Westland erop aan te dringen deze alsnog zo spoedig mogelijk vrij te geven?
Mij is bekend dat er in het kader van een Wob-verzoek een groot aantal documenten openbaar is gemaakt1. Daarnaast heeft de rekenkamercommissie van de gemeente Westland in 2015 het COT (Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de brand en de afhandeling2. Als in het kader van het Wob-verzoek of het onderzoek van het COT rapporten niet openbaar zijn gemaakt, zijn daar redenen voor die vastliggen in de Wet openbaarheid van bestuur. Ik zal derhalve niet aandringen op openbaarmaking van deze stukken omdat de gemeente in het kader van het Wob-verzoek al een afweging heeft gemaakt.
Is u bekend in hoeverre de kwestie van mogelijk ontbrekende openbare en volledige inventarisatierapporten ook geldt voor de drie gebieden in de gemeente Den Haag, te weten (delen van) de wijken Wateringseveld, Vrederust en Escamp?
Dit is mij zo in detail niet bekend. De gemeente Den Haag is immers bevoegd gezag en ziet toe op de aanwezigheid van inventarisatierapporten.
Is voor genoemde wijken na de saneringen een definitieve vrijgave afgegeven en heeft hierop eindcontrole plaatsgevonden?
In het Wob-verzoek zijn vrijgaven en eindcontroledocumenten gepubliceerd die betrekking hebben op de sanering van de betrokken wijken in de gemeente Den Haag.
Kunt u aangeven of het klopt dat de inventarisatie die de gemeente Westland hanteert (de rapportage van De Swart) slechts het perceel betreft waarop de brand heeft plaatsgevonden?
In de rapportage van het COT staat beschreven dat er een inventarisatie is uitgevoerd op de bronlocatie en in het omliggende gebied dat waarschijnlijk besmet is.
Is er voor ieder perceel in het gehele verontreinigde gebied een inventarisatierapport opgesteld, inclusief minstens één representatief monster per perceel in de periode tussen de brand op 13 januari 2015 en de asbest-veiligverklaring door de gemeente Westland op 14 april 2015?
De onderzoekers van het COT concluderen dat de maatregelen die door de gemeente Westland zijn genomen conform wet- en regelgeving zijn. Ook is geconstateerd dat de opruimwerkzaamheden grotendeels goed zijn verlopen.
Bent u bereid in een tijdlijn te schetsen welke werkzaamheden op welke locaties hebben plaatsgevonden om de omgeving asbestveilig dan wel asbestvrij te krijgen en daarbij tevens te vermelden welke actoren voor die acties zijn ingezet en in hoeverre omwonenden hierover zijn geïnformeerd dan wel bij zijn betrokken?
Op de uitgebreide reconstructie die in de rapportage van het COT staat heb ik geen toevoegingen.
Klopt het dat ook na de saneringen ruime hoeveelheden asbest zijn aangetroffen op de omliggende percelen van de brand, na vrijgave door de gemeente Westland?
In de antwoorden3 op vragen van het lid Smaling (SP) van 19 mei 2015 staat dat na een brand ook na zorgvuldig handmatig opruimen nog steeds asbestresten gevonden kunnen worden. Vandaar dat in 2015 op de website van de gemeente Westland stond beschreven hoe deze resten opgeruimd konden worden.
Weet u of de gemeente Westland aanvullende saneringen uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dit over het signaal asbestveilig dat is afgegeven?
Op 14 april 2015 is het getroffen gebied vrijgegeven. Dat houdt in dat in het gebied geen zichtbaar asbest meer aanwezig is. Het COT geeft aan dat het aannemelijk is dat herbesmetting van het gebied heeft plaatsgevonden door stukjes asbest die onder het dak zaten of op andere niet-inspecteerbare plekken. Na de herbesmetting is het gebied opnieuw gesaneerd. Het COT concludeert dat de gemeente erop mocht vertrouwen dat het gebied vrijgegeven kon worden. In de rapportage van het COT staat verder beschreven dat de gemeente in het najaar van 2015 werd gewezen op de blijvende aanwezigheid van asbestrestanten. Hierop kondigde de gemeente een nazorgfase aan waarbij onder meer het getroffen gebied actief gecontroleerd werd. Ook hebben bewoners asbestinventarisaties en zo nodig saneringen laten uitvoeren. In januari 2016 heeft de gemeente deze aanpak geïntensiveerd.
Bent u bereid om bij de gemeente Westland een overzicht op te vragen van alle woningen die asbestvrij zijn verklaard? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Wob-verzoek zijn vrijgaverapporten openbaar gemaakt.
Deelt u de mening dat zowel de gemeente Westland als de rijksoverheid een maximale inspanning dienen te verrichten om ervoor te zorgen dat er een duidelijk beeld komt van de woon- en omgevingsveiligheid in het getroffen gebied?
Na de brand was de gemeente Westland verantwoordelijk voor het in kaart brengen van de mate van verspreiding van het asbest. Het getroffen gebied is in april 2016 voor de tweede maal vrijgegeven nadat herbesmetting van het gebied had plaatsgevonden. Het COT concludeert dat de maatregelen die de gemeente Westland heeft getroffen juist zijn. Het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in 2016 het Instituut Fysieke Veiligheid opdracht gegeven om het Plan van Aanpak asbestbrand te actualiseren. Dit heeft geleid tot de in december 2016 gepubliceerde Handreiking Asbestincidenten4. De gemeente Westland was actief betrokken bij de actualisatie.
Wat is het huidige percentage van saneringslocaties waar de situatie voor wat betreft de certificering voor saneringsbedrijven op orde is?
Volgens het jaarverslag van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid was de naleving van gecertificeerde bedrijven in 2016 ca. 70%.
Kunt u aangeven in hoeverre er qua inspectie en handhaving voldoende capaciteit beschikbaar is om saneringen afdoende te controleren?
Per jaar worden ca. 80.000 asbestsaneringen gemeld. De inspecties vinden plaats op basis van een risicoanalyse binnen deze sector door de toezichthouders. Zo houdt binnen de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid een speciaal op asbestsanering gericht team toezicht op gezond en veilig werken binnen de sector. Dat team handhaaft waar vastgesteld wordt dat regels worden overtreden. Daarnaast wordt lokaal door omgevingsdiensten en gemeenten toegezien op de asbestverwijderingen. Ik heb nu niet het beeld dat de beschikbare capaciteit niet afdoende zou zijn.