Versterkingsproblemen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bizarre situatie ene kant van het dorp kan aardbeving aan andere kant niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belachelijk en niet uit te leggen is dat de ene kant van de straat wordt versterkt en de andere kant van de straat in Overschild niet? Dat is toch niet te verkopen, wat moeten Groningers hier nou van denken?
Er is volstrekt niet besloten dat deze woningen niet meer versterkt worden. Het kabinet wil geen onomkeerbare stappen zetten totdat er meer duidelijkheid is over het effect van het versneld afbouwen van de gaswinning voor het veiligheidsrisico. In de tussenliggende weken worden daarom geen nieuwe versterkingsadviezen uitgebracht aan bewoners en worden geen nieuwe besluiten genomen over de wijze van versterking van woningen die nog niet in de uitvoeringsfase zitten. Het kabinet wil de meest actuele veiligheidsinzichten van experts bij deze besluiten kunnen betrekken. De versterking van woningen waarvoor geldt dat bewoners al een versterkingsadvies hebben ontvangen, of waar de uitvoering van de versterking al gestart is, wordt gewoon voortgezet – ook al zijn de versterkingsadviezen gebaseerd op inmiddels verouderde inzichten. Ik wil dit echter niet opleggen als een verplichting.
Daarnaast moet de beschikbare capaciteit, indien mogelijk, worden ingezet op het identificeren en versterken van gebouwen die vanuit het veiligheidsperspectief prioriteit hebben.
Daarbij is de situatie dat er in een straat bepaalde woningen wel, en andere woningen niet hoeven te worden versterkt, niet zonder meer een gevolg van dit uitstel tot de zomer. Ook indien de versterking ongewijzigd zou worden voortgezet, kunnen zich dergelijke situaties voordoen. Voor sommige woningen kan immers na engineering blijken dat versterking nodig is om aan de veiligheidsnorm te voldoen, terwijl dat voor andere niet het geval is.
De versterkingsoperatie is een veiligheidsmaatregel. Een besluit tot sloop en herbouw van de betreffende woningen nu, zou gegeven het huidige tempo en de daarmee nog verder oplopende werkvoorraad pas over enkele jaren tot een afgerond resultaat leiden en dus op korte termijn geenszins zorgen voor een veiligere situatie voor bewoners en het gebied. Ik voorzie de komende periode een volwaardige versterkingsoperatie, gericht op wat nodig is voor de veiligheid en gebaseerd op de meest actuele veiligheidsinzichten van experts.
Wat vindt u ervan dat na al die jaren van ellende duizenden inwoners nog langer in onzekerheid zitten? Wilt u hen zo spoedig mogelijkheid duidelijkheid geven?
Bewoners hebben soms al lang in slepende procedures gezeten, waarbij toezeggingen ten aanzien van het tempo niet konden worden waargemaakt. Ik begrijp dan ook goed dat voor deze bewoners elke pas op de plaats, hoe kortstondig ook, een onwelkome boodschap is. Tegelijkertijd acht ik een scenario waarin een groot aantal Groningse huizen gesloopt wordt, terwijl vervolgens binnenkort blijkt dat dit niet nodig is, uiterst onwenselijk. Bovendien zitten zeker niet alle bewoners op sloop van hun woning te wachten. Alle betrokkenen spannen zich in om zo snel mogelijk tot een adequate oplossing te komen en duidelijkheid te geven aan bewoners.
Wat is uw reactie op de opmerking van de vertegenwoordiger van het SodM, die tijdens de technische briefing in de Kamer op 26 april 2018 het woord voerde, dat de versterking door moet gaan, maar wellicht wel tijdelijk en in lichtere vorm? Wat betekent dit op de korte en langere termijn voor Groningen? Wat moeten Groningers verstaan onder versterking in lichte vorm?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat alle noodzakelijke versterking moet worden uitgevoerd. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 24 april 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 466) en op 22 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 468), worden de gevolgen van de afbouw van de gaswinning voor het veiligheidsrisico en de daarmee samenhangende versterkingsopgave momenteel onderzocht door de relevante onderzoeks- en kennisinstellingen (SodM, KNMI, TNO, NEN). Ik heb de Mijnraad verzocht om voor de zomer een advies uit te brengen met een nadere duiding van de rapporten van deze partijen. Deze adviezen zullen leiden tot nadere inzichten over de versterkingsopgave. Dit betreft zowel aantallen te versterken woningen als orde van grootte van te treffen maatregelen, gegeven het vooruitzicht van een afnemend veiligheidsrisico.
Hoe kan het dat burgemeesters van diverse gemeenten hun ontevredenheid uiten?2 U overlegt toch met hen? Wilt u nog deze week contact met hen opnemen en zorgen voor duidelijkheid voor de betrokken personen? Dit kan toch zo niet langer?
Ik heb de afgelopen periode regelmatig en constructief overleg gevoerd met de bestuurders van de provincie en gemeenten, om te komen tot overeenstemming over een toekomstperspectief voor Groningen en over de uitvoering en aansturing van de versterkingsoperatie. Daarbij zijn wij het over de meeste zaken eens geworden. De regio en het kabinet verschillen echter van standpunt waar het gaat om het afwachten van het advies van de Mijnraad, alvorens te besluiten over de versterking van deze specifieke groep woningen. Om deze reden heeft de regio het overleg over de versterking opgeschort. Voor nadere toelichting verwijs ik naar mijn brief aan de regiobestuurders van 22 mei 2018, die ik ook aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 468).
Achterblijvende lonen in Europa |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Lonen blijven in heel Europa al jaren achter»?1
Ja.
Vindt u het ook opmerkelijk dat de productiviteitsgroei van de gemiddelde Europese werknemer vier keer hoger was dan de inkomensgroei?
De daling van de arbeidsinkomensquote, door het uiteenlopen van de groei van productiviteit en de beloning van arbeid, krijgt veel aandacht in binnen- en buitenland. Een aantal internationale instellingen als het IMF en de OESO hebben hier de afgelopen jaren over gepubliceerd.2 Het is een opvallende ontwikkeling, aangezien lange tijd werd verondersteld dat de arbeidsinkomensquote op lange termijn constant was. Inmiddels is er echter consensus dat de arbeidsinkomensquote wereldwijd (gemiddeld) daalt, hoewel er grote verschillen tussen landen bestaan.
Hoe verklaart u dat in Nederland de productiviteitsgroei 30% hoger ligt dan de inkomensgroei?
Uit de cijfers in het genoemde artikel blijkt dat de productiviteitsgroei per werknemer tussen 2000 en 2016 op 15%, en de reële loongroei (ten opzichte van de consumentenprijsinflatie) per werknemer op ongeveer 12% uitkwam in Nederland. Wanneer de reële beloning van arbeid (ten opzichte van de bbp-deflator) minder toeneemt dan de productiviteit, zien we een daling van de arbeidsinkomensquote. Hiervoor worden verschillende oorzaken genoemd in de literatuur. Het IMF en de OESO noemen bijvoorbeeld technologische ontwikkeling en globalisering als mogelijke oorzaken. In Nederland is het mogelijk dat de flexibilisering van de arbeidsmarkt een rol speelt. Deze ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote en de oorzaken ervan zijn ook ter sprake gekomen tijdens de hoorzitting met de Vaste Kamercommissie van Financiën van 15 mei 2018.
Wat vindt u ervan dat het besteedbaar inkomen in Nederland sinds 2008 met 6,4% gedaald is?2
De cijfers van Eurostat waarnaar verwezen wordt bij deze vragenset gaan niet over het besteedbaar inkomen, maar over het reëel alternatief beschikbaar inkomen. Deze begrippen hebben een andere doelstelling. Het beschikbaar inkomen is een macrobegrip en geeft inzicht in de verdeling van het nationaal beschikbaar inkomen over sectoren (huishoudens, overheid, bedrijven), terwijl het besteedbaar inkomen een microbegrip is en inzicht geeft in de verdeling van het inkomen tussen huishoudens. Ik ga hier verder in op de ontwikkeling van het beschikbaar inkomen.
De Eurostatcijfers beschrijven het reëel alternatief beschikbaar inkomen per capita. Deze laten voor Nederland tussen 2008 en 2016 een daling van 7,3% zien. De CBS-cijfers van het reëel beschikbaar inkomen voor de huishoudenssector laten een groei van 3,4% voor deze periode zien (tabel 1).
De verschillen tussen deze twee reeksen over de ontwikkeling van het reëel (alternatief) beschikbaar inkomen zijn het gevolg van het feit dat het hier twee verschillende indicatoren betreft, met verschillende doelen en definities. Het reëel alternatief beschikbaar inkomencijfer is het best geschikt voor een vergelijking tussen landen, maar om de ontwikkeling in Nederland te volgen is het reëel beschikbaar inkomencijfer het best toepasbaar. De twee indicatoren verschillen op vijf punten:
Omdat specifiek gevraagd wordt naar de ontwikkeling binnen Nederland is het CBS begrip voor deze vraag het meest geschikt.
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Totaal 2008–2016
Beschikbaar inkomena
0,6
– 0,7
0,6
– 0,8
– 1,3
1,4
1,3
2,3
3,4
BBP-groei
– 3,8
1,4
1,7
– 1,1
– 0,2
1,4
2,3
2,2
3,8
a) Volumemutatie van het reëel beschikbaar inkomen
De volumemutatie van het reëel beschikbaar inkomen van het CBS (tabel 1) is in de crisisjaren negatief, maar sinds 2014 is deze weer positief. Over 2008–2016 is de stijging 3,4%. Het is zeker in crisisjaren vaak onvermijdelijk dat er een daling optreedt, maar gelukkig kunnen we concluderen dat de crisisjaren nu achter ons liggen. De groei van het beschikbaar inkomen is iets achtergebleven bij de economische groei van 3,8% over dezelfde periode. Dit is in lijn met wat het CPB liet zien in het CEP6: sinds 2010 is het deel van het nationale inkomen na belastingen (de nationale koek) dat naar huishoudens gaat relatief laag geweest. De verwachting van het CPB is echter dat de komende jaren het beschikbare inkomen meer zal stijgen dan de BBP-groei. Zij verwacht dat in 2018 en 2019 circa tweederde van het nationaal inkomen naar huishoudens gaat. Dit komt deels doordat gezinnen direct meer te besteden hebben via hogere lonen en meer werkgelegenheid, maar ook indirect doordat zij profiteren van meer overheidsuitgaven voor met name zorg.
Onderschrijft u dat hogere lonen in Nederland rechtvaardig zouden zijn? Wat gaat u hiertoe ondernemen?
De aantrekkende economie leidt tot verbeterde winstgevendheid in bijna alle sectoren. Er lijkt dus steeds meer ruimte voor loonstijging. Ik zie een opgaande lijn in de loonontwikkeling, die in 2018 uitkomt op 1,96% in de markt7, op basis van al afgesloten cao’s. Mede door de krapper wordende arbeidsmarkt is de verwachting dat de opgaande beweging in de loonontwikkeling doorzet.
Loonbeleid vereist echter wel maatwerk, en is daarom aan decentrale cao-partijen. De situatie is immers van sector tot sector verschillend. Of werkgevers hogere lonen aan hun werknemers kunnen betalen, hangt af van de winstgevendheid en financieel-economische vooruitzichten van bedrijven. Ik heb er vertrouwen in dat sociale partners hun verantwoordelijkheid nemen en de beschikbare loonruimte passend benutten. Zoals aan de Kamer toegezegd tijdens de Begrotingsbehandeling van SZW, breng ik de loonruimte onder de aandacht bij sociale partners. De gesprekken hierover zijn nog gaande.
Erkent u dat de kosten voor levensonderhoud de afgelopen jaren fors zijn toegenomen, bijvoorbeeld door hogere huren en hogere zorgkosten?
De jaarlijkse mutatie van de consumentenprijsindex, de inflatie, is de gebruikelijke indicator voor de ontwikkeling van de kosten voor levensonderhoud. Sinds 2008 is de gemiddelde inflatie 1,5% per jaar (zie tabel 2). Dit is ver beneden het langjarige gemiddelde van ca 2,25%, waarbij vooral in 2014–2016 de inflatie zeer laag was. De kosten voor levensonderhoud zijn dus maar beperkt gestegen sinds 2008.
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
1,2
1,3
2,3
2,5
2,5
1,0
0,6
0,3
Hoe reëel acht u de kans dat de lonen in 2018 daadwerkelijk gemiddeld 3,1% stijgen bij een inflatie van 2,2%, zoals in het regeerakkoord staat? Kunt u dit met de laatste cijfers staven?
Waar de contractloonstijging op jaarbasis in 2017 nog 1,4% bedroeg, bedraagt deze in de reeds afgesloten cao’s voor 2018 gemiddeld 2%.8 Bij de doorrekening van het regeerakkoord raamde het CPB een gemiddelde loonstijging van 3,1% voor 2018, maar bij de laatste CPB-raming uit maart j.l. is deze bijgesteld naar 2,2%. Dat is nog wel hoger dan de realisaties tot nu toe, omdat het CPB een versnelling in de loongroei ziet in nieuw afgesloten cao’s waarvan de verwachting is dat deze doorzet in de rest van het jaar. Het CPB heeft voor 2018 niet alleen de verwachte loonontwikkeling naar beneden bijgesteld. De verwachte inflatie is verlaagd van 2,2% naar 1,6%. Daarmee is de ramingsbijstelling voor de reële loonontwikkeling voor 2018 sinds het regeerakkoord -0,3%.
Bent u bereid maatregelen te nemen om een sterkere loongroei te bevorderen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5
Het bericht ‘Honderden appende vrachtwagenchauffeurs betrapt vanuit touringcar’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van RTL Nieuws dat in slechts twee dagen maar liefst 440 vrachtwagenchauffeurs zijn bekeurd vanwege het gebruik van een smartphone achter het stuur?1 Wat vindt u van deze ongelofelijke hoeveelheid van overtreders en het feit dat het juist professionele weggebruikers betreft?
Ik ben bekend met dit bericht. Het betrof 440 staande gehouden en bekeurde bestuurders van vrachtwagens en personenvoertuigen. De aantallen en het feit dat het hier ook vrachtwagenchauffeurs betreft acht ik zorgelijk.
Wanneer valt een publiekscampagne die wijst op de gevaren van smartphonegebruik achter het stuur te verwachten? Hoe richt u zich daarbij specifiek op vrachtwagenchauffeurs? Hoe bereikt u de vele buitenlandse truckchauffeurs die dagelijks door Nederland rijden?
Op dit moment zijn de voorbereidingen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) in volle gang voor een campagne als opvolger van «Onderweg ben je Offline». Ook wordt er gewerkt aan een beeldmerk dat, net als bij de Bob-campagne, langere tijd mee kan. De campagne zal in september van start gaan. In de campagne wordt ook het beeldmerk gelanceerd. De boodschap van de campagne richt zich op alle weggebruikers. Naast TV-spots en online uitingen worden ook de mottoborden langs de snelweg ingezet. Met de mottoborden bereiken we dus ook alle vrachtwagenchauffeurs die in Nederland rijden, inclusief buitenlandse chauffeurs. Naast deze massamediale campagne besteden branche organisaties regelmatig aandacht aan afleiding door smartphones in hun magazines.
Wat doen de brancheorganisaties voor transport en logistiek zelf om bewustwording onder hun leden te vergroten? Welke ideeën leven er om dit roekeloze gedrag flink terug te dringen? Wie heeft daarbij welke verantwoordelijkheid? Kan de Kamer een actieplan tegen smartphonegebruik in het professionele wegverkeer verwachten?
Ook voor de brancheorganisaties is afleiding door smartphones een belangrijk aandachtspunt. Zij brengen dit regelmatig onder de aandacht bij hun leden en stimuleren het gebruik van technische oplossingen die mobiel telefoongebruik gebruik onderweg tegengaan.
In september 2017 heeft IenW, samen met maatschappelijke partners en marktpartijen, het convenant «Veilig gebruik smartfuncties in het verkeer» gelanceerd. Deze is met name bedoeld voor producenten van in-car systemen, apps en telefoons maar ook voor werkgevers. De eerste 50 partijen hebben inmiddels getekend, waaronder Transport en Logistiek Nederland (TLN), Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en een aantal grote werkgevers. Ondertekenen betekent dat betreffende organisatie concrete toezeggingen doet om te komen tot veilig gebruik van smartfuncties in het verkeer. Er blijven nieuwe partijen geworven worden. De transportbedrijven zullen hiervoor gericht worden benaderd.
Wat vindt u van de wijze van controleren van de politie? Wat kan de politie verder doen? Zijn er plannen dit soort gerichte acties in het hele land uit te voeren? Bent u van plan deze werkwijze, waarbij vanuit een touringcar of hoger voertuig gecontroleerd wordt, aan te bevelen?
Ik vind het een goede zaak dat de politie nieuwe methodes uitprobeert om het smartphone-gebruik achter het stuur tegen te gaan. De in het bericht genoemde actie betrof een pilot in Oost-Nederland, die aldaar een vervolg zal krijgen. Naast de in het bericht genoemde actie is de politie momenteel ook bezig met een pilot om digitaal te handhaven op telefoongebruik in het verkeer. Welke methodes het meest effectief zijn laat ik aan de professionaliteit van de politie.
Hoeveel aandacht krijgt het opsporen van smartphonegebruik achter het stuur thans van de politie of het openbaar ministerie? Kan de Kamer een redelijke verhoging van de strafmaat verwachten, zeker wanneer het professionele weggebruikers betreft? Heeft u nagedacht om een verschil te maken tussen de overtreding en de risico’s die een professionele vrachtwagenchauffeur die dagelijks op de weg zit neemt met een zware truck, of de risico’s die een roekeloze automobilist neemt? Zit daar volgens u verschil in? Wanneer valt (gewijzigde) wetgeving hierover te verwachten?
«Afleiding in het verkeer», waaronder smartphonegebruik achter het stuur, zoals handheld bellen en appen, is door het OM en de politie benoemd tot één van de prioriteiten van de teams Verkeer van de politie. In de cijfers over de eerste vier maanden van 2018 is een flinke stijging te zien van het aantal staandehoudingen voor het gebruik van de telefoon in het verkeer. In de eerste vier maanden van 2018 zijn 36.661 overtredingen wegens handheldbellen geconstateerd. Dat is ongeveer een kwart meer dan de 27.029 in dezelfde periode in 2017.2 Om de pakkans verder te verhogen is de politie, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, daarnaast bezig met een pilot om hier ook digitaal op te kunnen handhaven.
Ten aanzien van de strafmaat geldt dat ik de strafmaat wil verhogen in die gevallen waarin het gebruik van een mobiele telefoon concreet gevaar oplevert. In het wetsvoorstel straftoemeting ernstige verkeersdelicten wordt daarom de mogelijkheid geboden om concreet gevaarlijk gebruik van een mobiele telefoon in het verkeer strenger aan te pakken dan nu het geval is. Daarbij kan een rechter alle omstandigheden van het geval meewegen. Zoals of er al dan niet sprake is van een mogelijke extra gevaar zetting doordat het bestuurde voertuig groter en zwaarder is en of het een professionele weggebruiker betreft. De consultatiefase van dit wetsvoorstel is afgerond en na verwerking van de adviezen wordt het wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd. Ik verwacht het wetsvoorstel vervolgens na de zomer aan uw Kamer te kunnen sturen.
Het bericht ‘CM en SuperRebel lanceren Qrtsjing' |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CM en SuperRebel lanceren Qrtsjing»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onnodig gecompliceerd is dat de Belastingdienst, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en andere overheidsinstanties bij elke betaling verplicht stellen dat er een 16-cijferige code als betalingskenmerk dient te worden overgetikt, met alle risico's op fouten van dien?
Het 16-cijferige betalingskenmerk is op dit moment noodzakelijk voor een juiste administratieve verwerking van binnenkomende ontvangsten. Dit reconciliëren is nodig om ontvangen gelden te kunnen koppelen aan vorderingen zodat de ontvangende instelling weet welke debiteur de betaling heeft gedaan. Deze noodzakelijke reconciliatie geldt overigens voor iedere organisatie (commercieel of niet commercieel) die ontvangsten administratief dient te verwerken. Het online invoeren van een reeks van 16 cijfers, voor de eenvoud veelal opgeknipt in vier blokken van vier cijfers, vormt in het algemeen geen onoverkomelijk probleem voor het uitvoeren van een betaling. Het betalingskenmerk wordt door de banken op juistheid gecontroleerd wanneer het in het betalingskenmerkveld wordt ingevoerd. Wanneer voor de invoer gebruik wordt gemaakt van het vrije omschrijvingsveld, kan het foutief overnemen van een betalingskenmerk echter niet worden uitgesloten en kan dit leiden tot vertraging in de administratieve verwerking.
Deelt u de mening dat een klantvriendelijker betaalsysteem door de overheid ontwikkeld zou moeten worden voor betalingen die door ondernemers en burgers aan de overheid moeten worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u een dergelijke vereenvoudiging in voorbereiding en op welke termijn valt die te verwachten?
Ik zie hier geen leidende rol voor de overheid. De overheid stelt de kaders waaraan betaalsystemen moeten voldoen. De ontwikkeling van betaalsystemen is aan de markt. Wel kan ik u melden dat het CJIB voor het bulkproces iDEAL aanbiedt en de Belastingdienst is gestart met de inzet van deze betaalmethode. Bij iDEAL hoeft het 16-cijferig betalingskenmerk niet overgetikt te worden en is de kans op fouten kleiner.
Deelt u de mening dat voor bijvoorbeeld mensen met dyscalculie het overnemen van lange cijferreeksen als betalingskenmerk een terugkerende beproeving is met aanzienlijke kans op fouten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daarin verandering brengen?
Voor mensen met dyscalculie zou het relatief lastig kunnen zijn om lange cijferreeksen over te nemen. In mijn antwoord op vraag 2 gaf ik aan dat er een controleaspect is om zoveel mogelijk fouten te voorkomen. Er zijn in de markt ontwikkelingen, zoals het gebruik van iDEAL, die een alternatief kunnen vormen voor het handmatig invoeren van het betalingskenmerk.
Kunt u aangeven hoe vaak betalingen bij de Belastingdienst en bij het CJIB als fout gerapporteerd worden door incorrecte overname van het betalingskenmerk? Zo nee, bent u bereid daarnaar onderzoek te doen verrichten? Zo ja, kunt u deze gegevens met ons delen?
Het percentage betalingen dat niet automatisch kan worden verwerkt bij het CJIB, waar ook andere redenen onder vallen dan het incorrect overnemen van het betalingskenmerk, bedraagt voor het bulkproces (75% van alle ontvangsten) gemiddeld 3,6% over 2017. Dit zijn 320.000 ontvangsten. Het exacte cijfer van betalingen die als fout worden gerapporteerd door incorrecte overname van het betalingskenmerk is niet beschikbaar. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 biedt het CJIB voor het bulkproces iDEAL aan.
Bij de Belastingdienst worden betalingen met een onjuist betalingskenmerk niet als fout gerapporteerd. Deze betalingen worden door het toepassen van logica en handmatige reconciliatie alsnog aan de juiste bestemming gekoppeld. Het onjuist overnemen van het betalingskenmerk kan leiden tot vertraging in de verwerking van de administratie. De bedoelde vertraging heeft juridisch geen gevolgen voor het betalingstijdstip.
Deelt u de mening dat het zeer gedateerd is dat mensen bij betalingen naast een IBAN van achttien karakters ook nog een betalingskenmerk van zestien cijfers moeten intikken? Zo ja, bent u bereid daarvoor op zo kort mogelijke termijn een gebruiksvriendelijk alternatief te ontwikkelen, waarbij het gebruiksgemak bevorderd wordt en de kans op fouten verkleind? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik vind dat het gebruik van IBAN en het betalingskenmerk niet zeer gedateerd is. Beide zijn voor het doen van betalingen en het reconciliëren van ontvangsten noodzakelijk. Ook bij het invoeren van een IBAN vindt er een controle op juiste invoer plaats om zo veel mogelijk fouten te voorkomen. Ik volg de ontwikkelingen van klantvriendelijke betaalsystemen met belangstelling. Het ontwikkelen van alternatieven voor de bestaande standaard is echter aan de markt.
De zorgen van SodM over zoutwinning door AkzoNobel |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van het SodM aan AkzoNobel over verscherpt toezicht inzake zoutwinning?1
Ja.
Bij welke locaties zijn welke problemen geconstateerd? Kunt u hier een helder overzicht van geven?
Het lijkt erop dat de vorm van de zoutcaverne nabij Heiligerlee is veranderd. De vormverandering bevindt zich niet aan de kant van de rand van de zoutkoepel.
In de week van 21 mei jl. zijn radarmetingen gedaan in de caverne om te onderzoeken om te meten wat de daadwerkelijke afstand tot de rand van de zoutkoepel is. De metingen in dit onderzoek worden momenteel verder uitgewerkt. Radarmetingen zijn complexer dan de sonarmetingen en behoeven meer uitwerking. De radar kan als het ware door het zout heen kijken zodat bepaald kan worden hoever de caverne zich bevindt van de rand van de zoutkoepel. Door de complexiteit van de meting duurt de interpretatie van de resultaten langer. Deze worden binnen enkele weken verwacht. Ik zal SodM vragen om de resultaten dit onderzoek te duiden en openbaar te maken.
Met een micro-seismisch monitoringsnetwerk kunnen toekomstige vormveranderingen van de caverne in kaart worden gebracht. Met AkzoNobel is afgesproken dat dit meetnetwerk uiterlijk 30 september 2018 operationeel zal zijn.
De cavernes waaruit het zout wordt gewonnen voor productielocatie Hengelo liggen verspreid in de gemeenten Hengelo en Enschede. In dit gebied bevinden zich ongeveer 250 cavernes waarvan er 86 cavernes nog actief gebruikt worden. De cavernes in het gebied Hengelo en Enschede zijn veel kleiner dan de cavernes nabij Heiligerlee. De toezichthouder heeft aangegeven dat het ontbreken van een concreet plan voor het verantwoord verlaten (abandonneren) van de cavernes een probleem is.
In het recente verleden deden zich in het gebied Hengelo en Enschede regelmatig lekkages uit het transportleidingen netwerk en lekkages uit putten voor. Dit was voor SodM in 2016 de aanleiding om het verscherpt toezicht in te stellen. Uit onderzoek is gebleken dat vijftien van de in totaal 550 putten lekkages hebben vertoond. AkzoNobel heeft voor deze lekke putten een generiek plan van aanpak ingediend bij SodM en de betrokken gemeenten. Na overeenstemming over het generieke plan zal AkzoNobel specifieke saneringsplannen moeten indienen voor opruimen van de verontreinigingen rondom de vijftien putten.
Daarnaast traden in het recente verleden veelvuldig lekkages op in de pijpleidingennetwerk waar onder andere de pekel van de putten naar de fabriek wordt getransporteerd. Een deel van het leidingennetwerk was verouderd. AkzoNobel heeft het desbetreffende deel inmiddels vervangen waardoor naar verwachting het aantal lekkages uit pijpleidingen sterk zal afnemen. Op 6 mei 2018 was er echter wederom een lekkage bij AkzoNobel in Hengelo. Deze lekkage werd veroorzaakt door het afbreken van een op een put gemonteerde drukmeter.
Hoe worden inwoners geïnformeerd en betrokken bij het verdere proces van onderzoek en besluitvorming?
Direct betrokkenen, zoals landeigenaren, worden door AkzoNobel rechtstreeks geïnformeerd als er werkzaamheden in de nabijheid worden uitgevoerd. AkzoNobel informeert inwoners onder andere via haar website2 waarop een actueel overzicht is te vinden van alle werkzaamheden die in het gebied worden verricht.
In het geval dat AkzoNobel plannen heeft die van invloed zijn op de omgevingsvergunning of op het winningsplan dan zal AkzoNobel de gebruikelijke procedures met inspraak en informatieavonden moeten volgen.
Wat is de zwaarte van de gemeten trillingen bij Heiligerlee? Is dit de enige locatie waar trillingen zijn gemeten? Zo nee, wat is de zwaarte van de trillingen op die locatie(s)?
Het was een lichte, voor de mens niet voelbare trilling. De waargenomen trilling heeft een andere oorzaak dan de aardbevingen die door de gaswinning worden veroorzaakt. Een trilling nabij een caverne kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een vallend brok gesteente in de caverne.
Doordat het seismische monitoringsstation van het KNMI op een paar kilometer afstand staat was de bepaling van de exacte magnitude en exacte locatie niet mogelijk.
AkzoNobel heeft bij de cavernes in Hengelo een akoestisch monitoringsnetwerk met 10 meetstations geïnstalleerd. Op deze locatie zijn trillingen gemeten met magnitudes van 0,5 en lager. Deze trillingen zijn voor de mens niet voelbaar. Er zijn geen directe gevolgen.
SodM heeft AkzoNobel opdracht gegeven om bij Heiligerlee net zoals in Twente een akoestisch monitoringsnetwerk aan te leggen waarmee eventuele toekomstige trillingen beter te detecteren en te lokaliseren zijn. Dit netwerk zal uiterlijk 30 september 2018 operationeel zijn. Er is tweewekelijks contact tussen SodM en AkzoNobel over de vorderingen van de werkzaamheden.
Op 31 mei 2018 heeft SodM het rapport Staat van de sector Zout3 gepubliceerd. Dit rapport gaat in op de risico’s die gepaard gaan met het winnen van zout. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de risico’s van gestapelde mijnbouw. Naar aanleiding van het rapport zal SodM de risico’s van «stapeling» van verschillende mijnbouwactiviteiten verder in beeld brengen en zo nodig onderzoek hiernaar laten doen.
Welke gevolgen hebben de trillingen? Wordt er ook een risicoanalyse uitgevoerd, waarbij ook de mogelijke risico’s van gestapelde mijnbouw wordt meegewogen?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt er ook onderzocht wat de oorzaak is van de nieuwe lekkages in de transportleidingen?
Ja. Elke lekkage bij AkzoNobel wordt onderzocht en er worden zo nodig maatregelen benoemd. SodM ziet er vervolgens op toe dat AkzoNobel deze maatregelen ook uitvoert.
Zijn er putten waar de zoutwinning nog doorgaat?
Ja, er wordt door AkzoNobel zout geproduceerd in Delfzijl en Hengelo. Er zijn twintig cavernes in de buurt van Zuidwending en Heiligerlee. Hiervan zijn er nog circa vijftien actief.
De cavernes nabij de productielocatie Hengelo liggen verspreid in de gemeenten Hengelo en Enschede. In dit gebied bevinden zich ongeveer 250 cavernes waarvan er 86 cavernes nog actief gebruikt worden. Er zijn in dit gebied circa 550 putten geboord. Hiervan zijn er 143 putten verlaten en 321 putten zijn (tijdelijk) niet in gebruik.
Ziet u aanleiding de zoutwinning definitief op te schorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Zoutwinning is in Nederland toegestaan zolang dit veilig en verantwoord kan plaatsvinden. De toezichthouder, SodM, beoordeelt of de veiligheid geborgd is. In de brief aan AkzoNobel en in het rapport heeft SodM een aantal risico’s beschreven en ook punten van zorg genoemd. SodM heeft hierover afspraken gemaakt met onder andere AkzoNobel. Men heeft in het rapport diverse aanbevelingen gedaan die gericht zijn op het verminderen van het genoemde risico. De toezichthouder laat hiermee zien dat verbetering mogelijk is. Indien was gebleken dat de risico’s van de zoutwinning niet acceptabel zijn dan had de toezichthouder hierover een duidelijk ander signaal gegeven.
De open brief van de organisatie NHIB (Nederlanders in het Buitenland) |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aan u verzonden open brief van de organisatie NHIB (Nederlanders in het Buitenland) d.d. 24 april 2018 over het onderwerp «De wereldwijde sluiting van consulaten (en beëindiging paspoortafhandeling) en de directe gevolgen voor Nederlanders in het buitenland?»1
Ja.
Bijgaand treft u een kopie van de brief van NIHB en een afschrift2 van de schriftelijke reactie die aan NIHB is verzonden, zoals gevraagd door uw Kamer.
Klopt de informatie in de brief dat er in veel landen maar op één locatie aanvraag of verlenging van een Nederlands paspoort mogelijk is?
Als onderdeel van de moderniseringsagenda en herinrichting van het postennet, en om efficiënte en correcte verstrekking te verzekeren, is Nederland in 2013 gestart met de afbouw van consulaire frontoffices bij honorair consuls in het buitenland en daarmee ook de aanvraagmogelijkheid van een Nederlands reisdocument. In de meeste landen kunnen Nederlanders zich tot de ambassade in de hoofdstad wenden voor de aanvraag van een reisdocument; in Australië kan men hiervoor terecht bij het Consulaat-Generaal in Sydney. In de VS en Canada kan men bij de ambassade en meerdere Consulaten-Generaal terecht. Voor de aanvraag van een nooddocument (laissez-passer) kan men terecht bij alle consulaire posten, waaronder de honorair consuls. Tevens is het aantal aangewezen (grens-)gemeenten de afgelopen jaren uitgebreid tot twaalf, inclusief de mogelijkheid om op Luchthaven Schiphol een aanvraag te doen voor een reisdocument. Niet-ingezeten Nederlanders kunnen op deze locaties een aanvraag indienen tijdens verblijf in Nederland.
In Edinburgh, in het VK, kunnen Nederlanders in het kader van een pilot bovendien ook een reisdocument aanvragen bij een externe commerciële dienstverlener, VFS Global. Deze pilot wordt momenteel geëvalueerd. Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de uitbreiding van deze dienstverlening, ook in het licht van de specifieke wensen vanuit de Kamer, bijvoorbeeld met betrekking tot Canada en Australië. Hierover zult u nog voor de zomer van 2018 geïnformeerd worden.
Vind u het acceptabel dat de noodzaak om voor aanvraag of verlenging van een paspoort grote afstanden te overbruggen voor veel mensen betekent dat ze daarvoor veel geld kwijt zijn, variërend van 250 tot enkele duizenden euro’s per persoon?
Het kabinet is zich ervan bewust dat sommige Nederlanders ver moeten reizen voor het aanvragen van een Nederlands paspoort of een Nederlandse identiteitskaart. Daar staat tegenover dat met de afbouw van het aantal frontoffices in het buitenland de geldigheidstermijn van een Nederlands reisdocument van een volwassene is verlengd van vijf naar tien jaar zodat volwassenen nog maar eens in de tien jaar een nieuw document hoeven aan te vragen. Daarnaast is het aantal aangewezen Nederlandse (grens)gemeenten, waar niet-ingezeten Nederlanders een paspoort of identiteitskaart kunnen aanvragen uitgebreid, met onder andere de balie op Schiphol. In sommige gevallen kunnen Nederlanders zo hun bezoek aan Nederland combineren met een paspoortaanvraag. Ook is het mogelijk om tijdens verblijf in een ander land een paspoort aan te vragen bij de Nederlandse ambassade aldaar. Voorts kan in een noodgeval nog steeds een laissez-passer worden aangevraagd bij een honorair consul. Daarnaast is ook de pilot in Edinburgh zoals hierboven beschreven van belang en heeft het kabinet zoals gezegd een positieve grondhouding ten aanzien van verdere uitbreiding van deze dienstverlening. Tenslotte staat digitalisering van de consulaire dienstverlening, waaronder het aanvragen van Nederlandse reisdocumenten in het buitenland, hoog op de consulaire agenda. De inzet is erop gericht om in 2020 tot komen tot een zo maximaal mogelijke digitalisering.
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen door geldgebrek of fysieke beperkingen besluiten hun paspoort niet te verlengen met het risico om hun Nederlanderschap te verliezen?
Nederlanders die door financiële of fysieke beperkingen niet (meer) kunnen reizen, kunnen per post een Verklaring van bezit van Nederlanderschap aanvragen. Als de aanvrager aantoonbaar vanwege zwaarwegende redenen van medische aard niet kan reizen en dus niet aan de balie kan verschijnen en een lokale autoriteit, arts of notaris de identiteit kan vaststellen, kan bij wijze van uitzondering ook op afstand een identiteitskaart worden aangevraagd. Daarmee kan buiten Europa weliswaar niet worden gereisd, maar de identiteitskaart -evenals voornoemde verklaring- stuit wél de termijn voor verlies van het Nederlanderschap. In enkele landen (zoals bijvoorbeeld VS, Canada, Spanje) worden bovendien consulaire spreekuren georganiseerd, waarbij Nederlanders met behulp van mobiele apparatuur een aanvraag kunnen indienen. Als er veel animo is moet voorrang worden gegeven aan Nederlanders op leeftijd of met medische beperkingen. De consulaire spreekuren worden over het algemeen tijdig via de website en facebook aangekondigd.
Waarom hebben klachten, petities en onderzoeken van de ombudsman niet geleid tot een betere dienstverlening als het gaat om aanvragen en verlengen van paspoort van Nederlanders die in het buitenland wonen?
De afgelopen periode is geïnvesteerd in de modernisering van het reisdocumentenbeleid en zijn maatregelen getroffen en pilots geïnitieerd om die dienstverlening continu te verbeteren. De aandacht vanuit uw Kamer, evenals uit het maatschappelijk middenveld zij daarbij een aansporing. Ook in het regeerakkoord is expliciet aandacht voor deze zaken.
Graag verwijs ik u tevens naar de beantwoording van de vragen van de leden Sjoerdsma en Ten Broeke over het betrekken van Nederlanders in het buitenland bij de verbetering van het postennetwerk en consulaire dienstverlening van 7 maart 2018. In het lopende moderniseringsprogramma van consulaire dienstverlening staat de klant centraal en wordt het publiek wereldwijd actief geconsulteerd bij het uitwerken van de verdere plannen.
Dat geldt ook voor het aanvraagproces van Nederlandse reisdocumenten in het buitenland, waarbij in het kader van modernisering onder andere gekeken wordt naar bredere inzet van externe commerciële dienstverleners, en de inzet erop gericht is om in 2020 te komen tot een zo maximaal mogelijke digitalisering. Hierbij is wel van belang op te merken dat de persoonlijke verschijning voorlopig aan de orde zal blijven. De uitdaging is erin gelegen de balans te vinden tussen een zo eenvoudig mogelijke verstrekking en het gemak van de burger enerzijds en (digitale) veiligheid, betrouwbaarheid en wet- en regelgeving anderzijds. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken -eerstverantwoordelijke voor de toekomstige vormgeving van het reisdocumentenproces- zetten hier gezamenlijk op in. In het kader van de modernisering is er ook aandacht voor verbetering van de informatievoorziening. Zo is het 24/7 BZ Contactcenter van start gegaan en is onlangs de paspoorttool geïntroduceerd op nederlandwereldwijd.nl. Met deze digitale tool kan men een persoonlijke checklist genereren ter voorbereiding op een aanvraag voor een Nederlands reisdocument.
Kunt u per afzonderlijke aanbeveling reageren op de aanbevelingen die de NHIB doet in haar open brief om de situatie te verbeteren?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 4 en de schriftelijke reactie op de open brief van de organisatie NIHB, geldt dat de door de NIHB genoemde aanbevelingen in het kader van modernisering van het reisdocumentenbeleid momenteel nader worden verkend. De aanbevelingen zullen eveneens als input dienen bij de wereldwijde actieve consultatie rondom modernisering van de consulaire dienstverlening. De inzet is erop gericht in 2020 te komen tot een maximaal mogelijke digitalisering en een bredere inzet van externe commerciële dienstverleners in dit proces in het buitenland.
Het bericht ‘Bizarre oproep: ’Maak lawaai tijdens dodenherdenking’ |
|
Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bizarre oproep: «Maak lawaai tijdens dodenherdenking»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke oproep respectloos en onacceptabel is?
De Nationale Herdenking op 4 mei is in Nederland een belangrijk moment. We gedenken dan alle Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien. Het staat eenieder in beginsel vrij om opvattingen of bedenkingen te hebben tegen de invulling daarvan, maar om dat tijdens de twee minuten stilte, die de kern vormt van de herdenking, te uiten door lawaai te maken, getuigt van bijzonder weinig respect.
Wat vindt u ervan dat twaalf mensen hebben aangegeven lawaai te gaan maken en meer dan vijftig mensen hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in het event? Wat vindt u ervan dat ook de extreemlinkse actiegroep De Grauwe Eeuw haar steun uitspreekt voor de actie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er moet worden gekeken naar mogelijkheden om te voorkomen dat deze actie doorgang zal vinden? Zo nee, waarom niet?
Mij is gebleken dat de voorgenomen actie de volle aandacht van de lokale driehoek heeft. Het is aan hen om te beslissen hoe met deze oproep moet worden omgegaan. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de lokale driehoek een en ander adequaat zal adresseren.
Bent u van plan in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam over deze actie? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat een dergelijke actie wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u gezien het meireces, waarin de Nationale Dodenherdenking valt, nog voor het reces deze vragen beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat flexwerk verder oprukt, vooral onder jongeren |
|
Bart van Kent , Zihni Özdil (GL), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat flexwerk verder oprukt, vooral onder jongeren?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het aandeel werkende jongeren met een onzeker contract tussen 2003 en 2017 steeg van 4 op de 10 tot inmiddels ruim tweederde?
De CBS-cijfers laten zien dat het percentage jongeren met een flexibel contract groeit, zowel onder schoolgaande jongeren en studenten, als onder niet-schoolgaande jongeren. In de afgelopen twee decennia is het aandeel werkenden met een flexibel contract onder alle leeftijdsgroepen structureel toegenomen. Bij jongeren is deze ontwikkeling relatief sterk zichtbaar.
De mogelijkheid van flexibel werk op de arbeidsmarkt is van belang voor werkgevers en werkenden. Als jongeren op een flexibel contract werken omdat zij die flexibiliteit fijn vinden, bijvoorbeeld omdat ze een bijbaantje naast hun school of studie hebben, vind ik dat geen groot probleem. Tegelijkertijd maak ik me, net als de heer Wilthagen, zorgen over de negatieve gevolgen van deze trend. Flexibilisering kan er voor sommige groepen namelijk toe leiden dat het lastiger is een huis te kopen of dat mensen het krijgen van kinderen uitstellen. Om de groeiende tweedeling op de arbeidsmarkt aan te pakken, wil ik het voor werkgevers aantrekkelijker en minder risicovol maken om mensen een vast contract aan te bieden. Daarom werk ik met de maatregelen uit het regeerakkoord aan een nieuwe balans op de arbeidsmarkt.
Deelt u de zorgen van hoogleraar arbeidsmarkt, de heer Wilthagen, over de veel zwakkere positie van het oplopende aantal werknemers met een onzeker contract? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat onder niet-schoolgaande jongeren het aandeel met een onzeker contract in 15 jaar tijd is verdubbeld van een kwart naar de helft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat vooral deze groep hierdoor belangrijke keuzes in het leven, zoals het kopen van een huis of het krijgen van kinderen, steeds verder uit moet stellen, en erkent u bovendien de ontwrichtende werking hiervan voor onze samenleving als geheel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de zorgen van de heer Wilthagen met betrekking tot de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) en de nog grotere groep werknemers in onzekerheid die de wet tot gevolg heeft?
In het krantenartikel uit de heer Wilthagen vooral zijn zorgen over de groeiende flexibilisering en de uiteenlopende visies van de werkgeversorganisaties en de vakbonden op het onderwerp. De heer Wilthagen stelt als oplossing van deze groeiende kloof op de arbeidsmarkt voor «vast minder vast [te] maken, en flex minder flex».2
Het kabinet wil de tweedeling tussen werknemers met vaste en flexibele contracten verkleinen. Daarom heeft het kabinet verschillende maatregelen voorgesteld die de kosten en risico’s tussen vaste en flexibele contracten verkleinen en beogen het weer aantrekkelijker te maken voor werkgevers om werknemers in vaste dienst te nemen. Het wetsvoorstel van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) dat dit beoogt te regelen is zojuist in internetconsultatie geweest. Mijn intentie is dit wetsvoorstel in het derde kwartaal van 2018 naar uw Kamer te sturen.
Erkent u dat de oplossing voor de huidige problemen op de arbeidsmarkt het creëren van meer vaste banen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Huurverhogingen in aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat woningcorporatie Woongroep Marenland huurverhogingen oplegt aan huurders in de wijk Opwierde-Zuid in Appingedam, terwijl hun huis onveilig is door de gaswinning en de versterking niet goed loopt?1 2
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat Woongroep Marenland huurverhogingen aankondigt in haar bezit.
Deelt u de mening dat het bestuurlijk en moreel gezien onwenselijk en ongepast is om huurverhogingen op te leggen voor huurhuizen die onveilig zijn geworden door gaswinning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de bestuurder om een dergelijke afweging te maken, met inbegrip van de feitelijke (bouwkundige) staat van de woning. Het is niet aan mij om in onderhavig geval daar een oordeel over te vormen. De huurregelgeving regelt dat huurders naar de Huurcommissie kunnen stappen en dat de Huurcommissie een huurverhoging als onredelijk kan beoordelen indien eerder is geoordeeld dat een woning in aanmerking komt voor huurverlaging wegens gebreken. Daarbij kan de ernst van het gebrek van invloed zijn op de mate van huurverlaging. Voor zover mij bekend heeft de Huurcommissie geen huurverlaging opgelegd inzake de staat van de woningen in het aardbevingsgebied in 2016 of 2017.
Bij hoeveel huurwoningen in het aardbevingsgebied, zowel in de sociale als de geliberaliseerde sector, worden de huren verhoogd en hoe vaak is dit de afgelopen jaren voorgekomen?
Onderstaande tabel geeft inzicht in de gemiddelde huurverhoging in de afgelopen jaren in het totaalbezit (uitgesplitst naar de kernvoorraad -DAEB- en commerciële tak, de niet-DAEB) van de corporaties die hoofdzakelijk werkzaam zijn in het aardbevingsgebied.
Corporatie
2013
2013
2014
2014
2015
2015
2016
2016
2017
2017
daeb
niet-daeb
daeb
niet-daeb
daeb
niet-daeb
daeb
niet-daeb
daeb
niet-daeb
Lefier
3,84
3,73
3,9
2,6
1,25
2,4
0
2,3
0,75
2,32
De Huismeesters
4,0
4,0
4,0
4,0
2,1
2,1
0,6
0,6
0,3
0,3
Wold en Waard
4,0
4,0
2,3
2,3
1,0
1,0
1
1
0,3
0,3
Chr. Wst. Patrimonium
4,0
4,0
4,0
4,0
1,92
2,0
1
0,5
1
1
De Delthe
4,24
–
4,22
–
2,68
–
1
–
1,1
–
Wierden en Borgen
3,47
2,5
3,5
3,5
1,7
1,7
0,56
0,5
0,3
0,3
Woonzorg Nederland
4,0
4,0
3,9
4,7
1,86
3,12
0,57
0,02
0,49
0,5
Woongroep Marenland
4,1
4,2
3,67
4,1
2,07
2,56
1,3
0,85
0,82
1,05
Acantus
3,93
3,69
2,82
2,5
1,09
0
0,7
0,68
0,26
0,2
Groninger Huis
4,2
4,2
4,1
4,1
2,7
0
1
0
0,3
0,3
St. Uithuizer Woningbouw
3,3
4,0
3,79
4,0
1,3
0
0,8
0
0,79
0,79
Nijestee
4,0
4,0
4,0
4,0
2,5
2,5
0,8
0,8
0,8
0,8
Bron: Verantwoordingsinformatie 2013, 2014, 2015, 2016 (dVi) inclusief inflatie, exclusief harmonisatie; Prognose informatie 2017 (dPi) betreft realisatie in 2017 inclusief inflatie (0,3%), exclusief harmonisatie. Daeb woningen hebben een huur tot maximaal € 710,68; niet-daeb woningen hebben een huur daarboven.
Uit de bovenstaande tabel komt naar voren dat de corporaties werkzaam in het aardbevingsgebied vanaf 2016 een gematigder huurbeleid voeren dan in de jaren daarvoor. Landelijk gezien was de huurverhoging die corporaties in 2017 doorvoerden in de kernvoorraad (DAEB-bezit) 0,6% (inclusief 0,3% inflatie) voor zittende huurders en 1,1% inclusief harmonisatie.
Onderstaande tabel betreft de verwachte gemiddelde huurverhogingen per jaar in de periode 2018–2022 bij de corporaties die (vooral) werkzaam zijn in het aardbevingsgebied.
Corporatie
Verwachte gemiddelde huurverhoging (p.j.) 2018–2022 in het DAEB-bezit
Lefier
1,44%
De Huismeesters
2,36%
Wold en Waard
1,5%
Christelijke Wst. Patrimonium
1,0%
De Delthe
1,9%
Wierden en Borgen
1,5%
Woonzorg Nederland
1,78%
Woongoed Marenland
2,58%
Acantus
1,46%
Groninger Huis
1,78%
SUW
1,72%
Nijestee
2,0%
Bron: Prognose informatie 2017 (dPi). Prognose inclusief verwachte inflatie en inclusief harmonisatie
Woongoed Marenland verwacht in de komende periode de huren met 2,58% gemiddeld per jaar te verhogen. De verhouding tussen de gevraagde huur en de maximaal toegestane huur is bij deze corporatie in 2017 relatief laag: 66,5%, bij een landelijk gemiddelde van 72,2%.
Hoeveel huurders in het aardbevingsgebied hebben, doordat hun woning schade heeft en/of versterkt moet worden, potentieel recht op huurverlaging conform het Gebrekenboek van de Huurcommissie maar krijgen dit nu niet? Wanneer u geen antwoord heeft, bent u dan bereid dit te onderzoeken?3
De in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven mogelijkheid tot huurverlaging door de Huurcommissie is aan de orde indien de huurder zich daarvoor wendt tot de Huurcommissie. Vervolgens is het aan de Huurcommissie of er inderdaad sprake is van een omstandigheid die recht geeft op huurverlaging wegens de aanwezigheid van een gebrek. De Huurcommissie zal zich in beginsel baseren op een onderzoek dat in de woonruimte is uitgevoerd. De Huurcommissie publiceert haar uitspraken in een openbaar toegankelijk register.
Bent u bereid om met woningcorporaties, die huizen bezitten waar schadeherstel en/of versterking nodig is, af te spreken de huurprijzen structureel te verlagen conform het Gebrekenboek van de Huurcommissie zolang de schade en onveiligheid niet is verholpen? Zo nee, waarom niet?
De huurder kan bij onderhoudsgebreken via de Huurcommissie een tijdelijke huurverlaging tot 40% van de huidige huurprijs afdwingen. Daarnaast kan de huurder als er sprake is van een gebrek waardoor de woning niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit, een beroep doen op de gemeente. Deze kan de verhuurder oproepen om de gebreken te verhelpen. Als de verhuurder hieraan geen gehoor geeft, kan de gemeente de gebreken laten repareren. De kosten zijn dan voor de verhuurder. Ook is er de mogelijkheid dat huurders dit onderwerp op de agenda zetten in het kader van de jaarlijkse prestatieafspraken tussen huurdersorganisaties, gemeenten en corporaties. Gelet op genoemde mogelijkheden die betrokken partijen hebben, acht ik het niet mijn rol om als Minister met corporaties separate afspraken te maken.
Welke stappen gaat u zetten om met huurders en woningcorporaties een plan op te stellen voor de versterking van hun huizen en de wijken? Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) geen enkele zeggenschap heeft over dit op te stellen plan? Op welke termijn zullen alle onveilige huurwoningen versterkt zijn?
Op 29 maart heeft de Minister van EZK uw Kamer geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de gaswinning uit het Groningenveld binnen afzienbare tijd volledig te beëindigen (Kamerstuk 33 529, nr. 457). De gevolgen van de afbouw voor het veiligheidsrisico en de daarmee samenhangende versterkingsopgave worden momenteel geanalyseerd en berekend door de relevante onderzoeks- en kennisinstellingen (SodM, KNMI, TNO, NEN). De Mijnraad zal voor de zomer een advies uitbrengen met een nadere duiding van de rapporten van deze partijen. Op basis van dit advies zal het kabinet in overleg met de regio bezien welke aanpak daarbij past. In zijn brief aan uw Kamer over het overleg met de regiobestuurders heeft de Minister van EZK gemeld dat er overeenstemming is over het uitgangspunt dat de versterkingsopgave gericht op de veiligheid in alle scenario’s publiek moet worden ingericht, maar wel door de NAM zal worden betaald.
Welke (extra) maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat het investeringsbudget van deze woningcorporaties niet zal verminderen?4
De investeringsruimte van een corporatie is een resultante van onder meer de waarde van het bezit op basis waarvan corporaties kunnen lenen voor nieuwe investeringen, opbrengsten uit verkoop van bezit, de huurinkomsten en aanvullende middelen zoals een korting op de verhuurderheffing. De mogelijkheid om heffingsvermindering aan te vragen staat open tot 1 juli aanstaande, zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 17 april jongstleden (2017–2018, 32 847, nr. 361). De corporaties uit Groningen hebben net als andere corporaties vermindering aangevraagd voor de bouw van betaalbare huurwoningen, de transformatie van kantoren en de sloop van woningen in krimpgebieden. Daarnaast is de NAM aansprakelijk voor het vergoeden van schade, zowel fysieke schade als waardedaling, als deze optreedt als resultaat van bodembeweging door gaswinning uit het Groningerveld.
Voor welk bedrag moet de NAM woningcorporaties compenseren voor de waardedaling van hun woningen? Wanneer komt deze compensatie beschikbaar en op welke wijze(n) kunnen huurders hiervan profiteren?5
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 23 januari 2018 geoordeeld dat compensatie voor waardedaling van woningen door aardbevingen als gevolg van gaswinning onafhankelijk van verkoop moet plaatsvinden. Het kabinet heeft de ambitie om alle vormen van schade door gaswinning in Groningen publiek af te handelen waar dat mogelijk en wenselijk is. Dit geldt dus ook voor schade in de vorm van waardedaling van woningen. Daarom stelt de Minister van EZK een commissie in die zal adviseren over of en hoe publieke uitvoering van de uitspraak van het Gerechtshof kan worden vormgegeven. Voorts wordt bezien hoe met woningcorporaties afspraken over waardedaling gemaakt kunnen worden ter uitvoering van het rechterlijk vonnis. De uitspraak van het Gerechtshof is overigens gericht op compensatie van eigenaren van woningen en niet direct van huurders.
Op welke termijn zullen alle huurders is het aardbevingsgebied duidelijkheid krijgen over de noodzaak tot versterking van hun woning?6
Zie het antwoord op vraag 6.
Het grote aantal patienten dat klachten ervaart na de door de zorgverzekering afgedwongen overstap van medicijn |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop onnodig wisselen van medicijnen»?1
Ja, dat bericht ken ik, alsmede het rapport «Wisselen van medicijnen» waarop het bericht is gebaseerd. Ik stuur de Tweede Kamer gelijktijdig met de antwoorden op deze Kamervragen een Commissiebrief, waarin ik uiteenzet hoe ik tegen het rapport aankijk en wat ik van plan ben te gaan doen.
Bent u bekend met het gegeven dat het wisselen van medicijn(merken) zonder medische reden ertoe leidt dat 34% van de patiënten zich zieker en/of ongezonder voelt en 37% het gevoel heeft de ziekte minder onder controle te hebben?
Ik heb de cijfers gezien. De opstellers van het rapport heb ik uitgenodigd om met mij hun bevindingen en aanbevelingen te bespreken en om samen te kijken wat er beter kan.
Wat vindt u ervan dat 70% van de patiënten niet geïnformeerd wordt over de wisseling van medicijnen? Ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat patiënten hier altijd over worden geïnformeerd?
Ik vind dat patiënten bij het wisselen van medicatie goed geïnformeerd en indien nodig begeleid moeten worden door voorschrijver en/of apotheker. Dat is een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Deze boodschap zal ik hen meegeven, onder andere in de werkgroep Geneesmiddelentekorten en het Strategisch Farmacie Overleg (SFO).
Bent u het met de aanbeveling van het Reumafonds en andere patiëntenorganisaties eens dat bindende randvoorwaarden moeten worden opgesteld voor wisseling tussen medicijnen om een niet-medische reden, en met de aanbeveling dat, naast dat de patiënt hier altijd over geïnformeerd wordt, de patiënt goed begeleid en gemonitord wordt, slechts één keer hoeft te wisselen en maar één medicijn tegelijk?
Er zijn verschillende niet-medische redenen waardoor patiënten wisselen van geneesmiddelen. Deze kunnen zowel beïnvloedbaar zijn (bijvoorbeeld in het belang van de betaalbaarheid van de zorg) als niet-beïnvloedbaar zijn (bijvoorbeeld bij een leveringsprobleem). Het is daarom onwenselijk om een algemeen maximum aantal wisselingen van medicatie af te spreken.
Een dergelijke maatregel gaat daarnaast voorbij aan het grote aantal gevallen waarin wisselen niet tot problemen leidt en doet bovendien weinig recht aan de rol van voorschrijver en apotheker als zorgverleners. Per patiënt zal op individuele basis gekeken moeten worden naar de reden voor een wisseling, de gevolgen van de wisseling voor de patiënt en welke begeleiding geboden dient te worden om de wisseling zo probleemloos mogelijk te laten verlopen.
Bent u het ermee eens dat het zorgelijk is dat volgens het onderzoek in 50% van de gevallen het vermelden van medische noodzaak door de voorschrijver niet door de zorgverzekeraar wordt gerespecteerd, ondanks de wettelijke verplichting? Bent u bereid om naleving van de regelgeving en handhaving hierop te verbeteren?
Indien het gebruik van een preferent middel voor een patiënt medisch niet verantwoord is, moet de zorgverzekeraar een niet-preferent middel (bijvoorbeeld een ander generiek middel) vergoeden. Dit is vastgelegd in artikel 2.8 van het Besluit Zorgverzekering.
Voorschrijvers, apothekers en zorgverzekeraars maken afspraken met elkaar over de wijze waarop hiermee wordt omgegaan, waarbij de farmaceutische deskundigheid van de professionals voorop staat maar recht wordt gedaan aan kostenbeheersing.
Ik zal met betrokken partijen bespreken of zij het beeld uit het rapport herkennen en wat voor maatregelen we eventueel kunnen nemen om de uitwerking van artikel 2.8 te verbeteren. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor strengere handhaving.
Hoe staat u tegenover de aanbeveling uit het rapport «Wisselen van medicijnen» om tot een bindende lijst met geneesmiddelen te komen waartussen niet gewisseld mag worden, vanwege de mogelijk negatieve gevolgen voor de patiënt?
De huidige Handleiding Geneesmiddelsubstitutie (KNMP, 2013) geeft uitleg over situaties waarin (soms) beter niet gesubstitueerd kan worden.
Deze handleiding wordt momenteel door de KNMP in samenwerking met veldpartijen geactualiseerd. De handleiding voorziet in (categorieën) geneesmiddelen of patiënten waarvoor wisselen niet wenselijk is. In de meeste gevallen is echter geen sprake van een zwart-wit situatie en zal per patiënt moeten worden beoordeeld door de zorgverleners of gesubstitueerd kan worden.
Bent u bereid onderzoek te doen naar het wisselen tussen medicijnen om een niet-medische reden, onder andere naar de gevolgen voor de patiënt en de kosteneffectiviteit? Met daarin meegenomen hoe de eventuele besparing van wisseling tussen medicijnen zich verhoudt tot het gegeven dat een deel van de patiënten terugkomt voor extra onderzoek na wisseling, en andere negatieve gevolgen die patiënten door wisseling ondervinden?
Ik zal onderzoek uitvoeren naar de redenen voor het wisselen van medicatie om zo beter te kunnen bepalen welke maatregelen nodig zijn om nadelen van (veelvuldig) wisselen te voorkomen.
Klopt het dat de bezuinigingen op het geneesmiddelenbudget voor extramurale middelen zal leiden tot meer geneesmiddelensubstitutie? Bent u het ermee eens dat dit onwenselijk is gezien de risico’s en negatieve gevolgen voor patiënten? Bent u bereid af te zien van verdere bezuinigingen voordat nader onderzoek heeft plaatsgevonden, zoals vermeld in vraag 7?
Ik zal u op korte termijn zoals toegezegd informeren over mijn plannen waarmee ik invulling geef aan de taakstelling uit het Regeerakkoord op genees- en hulpmiddelen.
Zwemvaardigheden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen met een migratieachtergrond en een lage sociaaleconomische status (SES) minder vaak een zwemdiploma hebben? Zo ja, bij wie ligt de verantwoordelijkheid om deze kinderen te helpen aan een diploma? Wat is uw verantwoordelijkheid en wat gaat u concreet doen?
Voor de zwemveiligheid in waterrijk Nederland is het van belang dat alle Nederlanders beschikken over voldoende zwemvaardigheden. De Nationale Raad Zwemveiligheid werkt nu met alle betrokken partners aan een nationaal plan NL Zwemveilig in 2020. Het plan NL Zwemveilig heeft een looptijd tot en met eind 2020. Tussentijds verschijnen deelplannen.
In het plan is uiteraard aandacht voor de zwemveiligheid van alle kinderen, voor het plezier in zwemmen en voor het belang van de zwemsport.
De primaire verantwoordelijkheid voor het leren zwemmen en het behalen van het complete Zwem ABC diploma, ligt bij de ouders.
Begin dit jaar heb ik de financiële bijdrage van VWS aan de Nationale Raad Zwemveiligheid verlengd. Ik volg actief de vorderingen van de Zwembranche en waar nodig stimuleer ik het vergroten van zwemvaardigheid en zwemveiligheid door kennisdeling en -verspreiding.
Hiermee onderstreep ik het belang van zwemveiligheid en zwemvaardigheid.
De vorderingen van de Nationale Raad Zwemveiligheid zijn te volgen via de websites
en https://www.nrz-nl.nl/nieuws/2018/03/ministerie-van-vws-geeft-vervolg-aan-kwaliteitsimpuls-zwemveiligheid/.
Wordt in het nationaal plan NL Zwemveilig in 2020 een plan van aanpak opgenomen om ervoor te zorgen dat kinderen met een migratieachtergrond en een lage SES vaker een zwemdiploma halen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is het nationaal plan NL Zwemveilig in 2020 klaar?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om Nederlanders met een migratieachtergrond actiever in te lichten over de Nederlandse gewoontes en gebruiken met betrekking tot zwemlessen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht het plan van aanpak van de Nationale Raad Zwemveiligheid af en zal mede op basis van de resultaten en adviezen, met de Nationale Raad Zwemveiligheid overleggen welke maatregelen de sector zelf zal nemen en welke rol de overheid daarin kan spelen.
Bij gelegenheid informeer ik uw Kamer hierover.
Wanneer zal het aanvullend onderzoek naar de ontwikkeling van zwemveiligheid van kinderen en de effecten van zwemlessen worden gepubliceerd?
Via de Nationale Raad Zwemveiligheid komen namens de zwembranche tot eind 2020 diverse onderzoeksgegevens over zwemveiligheid beschikbaar. Specifiek wat betreft onderzoek over zwemveiligheid van kinderen, komen in het najaar 2018 de resultaten beschikbaar van een eerste onderzoek uitgevoerd door de Hogeschool Windesheim.
Dit onderzoek zal inzicht geven in hoe de zwemveiligheid van kinderen van 6–12 jaar zich ontwikkelt in de jaren nadat de kinderen hun zwemdiploma’s hebben behaald.
Vervolgens komen er in het najaar 2019 weer actuele cijfers beschikbaar over zwemdiplomabezit bij kinderen (gekoppeld aan de Vrijetijdsomnibus) en ten slotte, over hoe Nederlanders zwemveiligheid ervaren (gekoppeld aan het Nationaal Sport Onderzoek).
Het verscherpte toezicht op AkzoNobel die van kracht blijft |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aan AkzoNobel over het blijvende verscherpte toezicht op AkzoNobel?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het SodM overweegt AkzoNobel pas op 1 mei 2018 een last onder dwangsom op te leggen en niet al direct nadat de deadline van 1 januari 2018 niet was gehaald?
In 2017 heeft AkzoNobel grote delen van het leidingennetwerk voor zout water en pekel vervangen. De afspraak tussen AkzoNobel en SodM was dat op 1 januari 2018 de nieuwe pijpleidingen in gebruik zouden worden genomen. Tot eind december 2017 leek dit te gaan lukken, maar bij het vereiste testen van de nieuwe leidingen voorafgaand aan ingebruikname bleek een aantal leidingen lek. Fabricagefouten in de geleverde leidingen bleken hiervan de oorzaak te zijn. SodM vond onder die omstandigheden een last onder dwangsom niet proportioneel.
Hoe verklaart u dat de putten met de nummers 144, 145 en 159 niet in een eerdere fase zijn onderzocht op lekkages? Weet u zeker dat er niet nog meer putten een verhoogd risico dragen?
Op basis van de resultaten van de eerder geteste putten is een steeds duidelijker beeld ontstaan van de mogelijke oorzaken van de lekkages. De prioritering van het testen van de verschillende putten is daarop aangepast. Na afloop van het testprogramma is nogmaals een volledige screening van alle inactieve putten uitgevoerd. Als resultaat van deze screening zijn de putten 144, 145 en 159 alsnog aangemerkt als putten met een verhoogd risico op lekkages. Deze putten zijn inmiddels getest. Tot nu toe is gebleken dat put 144 en 145 lek zijn. Op basis van de huidige kennis en inzichten zijn er nu geen inactieve putten meer met een verhoogd risico op lekkage.
Op welke data moet AkzoNobel de saneringsplannen bij het bevoegde gezag hebben ingeleverd?
AkzoNobel heeft een generiek plan van aanpak ingediend. SodM en de betrokken gemeenten bestuderen op dit moment deze plannen. Na overeenstemming over het generieke plan, zal AkzoNobel specifieke saneringsplannen moeten indienen voor sanering van de verontreinigingen rondom de vijftien lek gebleken putten.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen wanneer AkzoNobel verontreinigingen in het grondwater niet gaat saneren?
Ik verwacht dat AkzoNobel de verontreiniging naar behoren zal opruimen. Ik ga er vanuit dat het niet nodig is om het bedrijf hiertoe te bewegen. De toezichthouder SodM is, indien daar aanleiding voor is, bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen en kan er zo voor zorgen dat het bedrijf de verontreiniging gaat saneren.
Deelt u de zorgen van het SodM met betrekking tot het gebrek aan abandonneringsbeleid? Zo ja, welke maatregelen overweegt u te nemen?
Ik deel de zorgen. AkzoNobel heeft in Twente in de afgelopen jaren verschillende cavernes verlaten. Het aantal cavernes dat men heeft verlaten is echter kleiner dan het aantal nieuwe cavernes dat door AkzoNobel is gemaakt. SodM heeft hierover haar zorgen geuit. AkzoNobel en SodM voeren op regelmatige basis overleg waarbij het monitoren en het verlaten van inactieve cavernes besproken wordt.
SodM heeft AkzoNobel gevraagd om voor 1 september 2018 te komen met een onderzoeksplan dat moet leiden tot een intensievere aanpak van de nog te verlaten cavernes. Hiermee wordt beoogd dat AkzoNobel de huidige achterstand binnen een nog af te spreken termijn zal wegwerken.
Het toekomstbestendig verlaten van cavernes en de putten is een onderdeel van de huidige vergunning, het winningsplan en het afsluitplan dat aan het einde van de actieve periode van een caverne door SodM moet worden vastgesteld. Dit is vastgelegd in de Mijnbouwwet. In het onlangs verschenen rapport «Staat van de sector Zout»2 geeft SodM een aantal aanbevelingen over mogelijke maatregelen omtrent de zoutwinning en het verlaten van cavernes.
Op 12 juni 2018 heb ik van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat het verzoek (met kenmerk 2018Z10101/2018D33259) ontvangen om een reactie te geven op het rapport «Staat van de sector Zout». Ik zal in deze reactie nader ingaan op de mogelijke maatregelen die ik naar aanleiding van de hierboven genoemde zorgen overweeg. Ik verwacht mijn reactie medio september 2018 naar de Tweede Kamer te sturen.
Hoe verklaart u de vertraging bij AkzoNobel met betrekking tot het abandonneringsbeleid? Welke oorzaken liggen hier ten grondslag aan?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven waarom het onderzoek naar de onverklaarbare veranderingen van de Heiligerlee-caverne nog steeds niet is afgerond? Bent u bereid de onderzoeksresultaten zo snel als mogelijk is te delen met de Kamer?
Het lijkt erop dat de vorm van de caverne nabij Heiligerlee is veranderd. Een van de hypotheses voor de verandering van de cavernevorm is de aanwezigheid van een ander type gesteente. De vormverandering bevindt zich niet aan de kant van de rand van de zoutkoepel.
In de week van 21 mei 2018 zijn radarmetingen gedaan in de caverne. De radar kan als het ware door het zout heen kijken, zodat bepaald kan worden hoe ver de caverne zich bevindt van de rand van de zoutkoepel. De metingen worden momenteel uitgewerkt. De resultaten worden over enkele weken verwacht. Ik zal SodM vragen om de resultaten van dit onderzoek te duiden en openbaar te maken. Ik verwacht dat de resultaten in het najaar worden gepubliceerd.
Met behulp van een lokaal micro-seismisch monitoringsnetwerk kunnen eventuele toekomstige vormveranderingen van de caverne beter in kaart worden gebracht. Met AkzoNobel is afgesproken dat dit meetnetwerk uiterlijk 30 september 2018 operationeel dient te zijn.
Wat is de voortgang van het afgesproken onderzoek door AkzoNobel naar zoutwinning zonder het gebruik van diesel?
AkzoNobel is bezig om de voor- en nadelen van verschillende mijnbouwhulpstoffen te onderzoeken. Naast diesel zou mogelijk ook gebruik kunnen worden gemaakt van stikstofgas. Ik zal SodM vragen om de resultaten van dit onderzoek te duiden en openbaar te maken. Ik verwacht dat de eerste resultaten in het najaar van 2018 worden gepubliceerd.
Het niet toekennen van het loonkostenvoordeel na stage |
|
Rens Raemakers (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgevers wordt Loonkosten Voordeel onthouden omdat Doelgroep jongeren stage bij ze hebben gelopen«?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen de mogelijkheid van een proefplaatsing of werken met behoud van uitkering voor mensen die vanuit een uitkering aan de slag gaan bij een werkgever met loonkostenvoordeel en de afwezigheid van deze mogelijkheden bij directe instroom van de doelgroep zonder uitkering?
Waar het om gaat is dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, waaronder mensen met een arbeidsbeperking, zoveel mogelijk aan de slag gaan en meedoen. Zowel proefplaatsing als stage kunnen hieraan bijdragen. Op het moment dat een werkgever de stagiair een reële beloning geeft, is sprake van een dienstbetrekking. Geeft de werkgever de stagiair (slechts) een stagevergoeding, dan is sprake van een fictieve dienstbetrekking. Zowel bij de fictieve als de «reguliere» dienstbetrekking komt de werkgever in aanmerking voor het loonkostenvoordeel.
Voor de werknemer die een arbeidsovereenkomst aangeboden krijgt, en voldoet aan de voorwaarden voor het loonkostenvoordeel, komt de werkgever – ongeacht of hier wel of geen betaalde stage direct aan vooraf is gegaan – in aanmerking voor het loonkostenvoordeel. De problematiek waar deze werkgevers nu tegenaan lopen is dat zij pas na afloop van de stageperiode een doelgroepverklaring aanvragen. Als deze aanvraag niet plaatsvindt binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking (in dit geval de betaalde stage), wordt de doelgroepverklaring niet afgegeven en kan de werkgever geen aanspraak maken op het loonkostenvoordeel.
Om ervoor te zorgen dat de doelgroepverklaring tijdig wordt aangevraagd, zal het UWV de werkgevers, al dan niet via de betrokken onderwijsinstellingen, actief gaan informeren. Van belang hierbij is dat werkgevers beseffen dat de betaalde stage als een (fictieve) dienstbetrekking wordt gezien. Praktisch gezien dient de werkgever het aanvragen van het loonkostenvoordeel te overwegen op het moment dat stagiaires in de loonaangifte mee worden genomen, dus vanaf het moment dat de stageperiode aanvangt.
Zou een stage hier uitkomst kunnen bieden om de beoogde werknemer en werkgever kennis te laten maken?
Zie antwoord vraag 2.
Zou, bij directe aanmelding bij aanvang van de stage, het volledige loonkostenvoordeel ook gedurende de stageperiode worden toegekend? Vindt u dit wenselijk?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 3. Dit is beoogd en vind ik wenselijk.
Is het probleem dat na een stage met stagevergoeding geen aanvraag meer gedaan kan worden voor een doelgroepenverklaring ontstaan bij de overgang van premiekorting naar loonkostenvoordeel? Of bestond dit probleem ook bij de premiekorting arbeidsbeperkten?
Voor het claimen van de premiekorting was het inderdaad niet noodzakelijk om een doelgroepverklaring te hebben. Nu blijkt dat in de praktijk per abuis wordt verzuimd door voor de stageperiode tijdig een doelgroepverklaring aan te vragen. Hierdoor loopt men zowel voor de stageperiode als voor de daarop aansluitende dienstbetrekking het loonkostenvoordeel mis.
Ik kan mij voorstellen dat deze aanvullende voorwaarde in de praktijk even wennen is voor werkgevers. Dit is dan ook de reden dat ik onderzoek of het mogelijk is om voor het jaar 2018 een uitzondering te maken in die zin dat werknemers uit de doelgroep die direct aansluitend aan een betaalde stage in 2018 een arbeidscontract zijn aangegaan met dezelfde werkgever alsnog een doelgroepverklaring kunnen aanvragen voor zowel de stageperiode als voor de periode waarop het arbeidscontract betrekking heeft. Voor het overige is geen sprake van wijzigingen.
Klopt het dat bij een onbetaalde stage dit probleem zich niet voordoet omdat deze stage niet als fictieve dienstbetrekking wordt gezien?
Dit is juist als de doelgroepverklaring binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking is aangevraagd.
Op welke manier en op welk moment zijn de werkgevers bij de overgang van premiekorting naar loonkostenvoordeel geïnformeerd over de noodzaak van aanmelding direct bij aanvang van een stage als de werkgever daarna mogelijk een dienstverband aanbiedt?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u een inschatting maken hoeveel werkgevers hierdoor nadeel ondervinden en om hoeveel arbeidsplaatsen het gaat bij deze werkgevers?
Een eerste «quick scan» van UWV leert dat het tot op heden om maximaal enkele tientallen werknemers gaat.
Zou het mogelijk zijn om een uitzondering te maken voor deze groep voor het schooljaar 2018–2019?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Stress veroorzakende klantbeoordelingssystemen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer beoordelingen: «Dit geeft alleen maar stress»»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat werknemers steeds vaker worden afgerekend via klantbeoordelingssystemen?
Wanneer een klantbeoordelingssysteem ingezet wordt om de dienstverlening te verbeteren kan het zowel de werkgever als de werknemer nuttige informatie opleveren. Dit acht ik niet onwenselijk. Wat ik wél onwenselijk acht, is wanneer de wijze van gebruik van een klantboordelingssysteem bijdraagt aan een onveilige werkcultuur, bijvoorbeeld omdat de werknemer de angst heeft op momentopnamen of op basis van vooroordelen beoordeeld en afgerekend te worden.
Mogen de uitkomsten van een klantbeoordelingssysteem gebruikt worden in de opbouw van een personeelsdossier?
In een personeelsdossier worden gegevens opgenomen die nodig zijn voor de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling. Het bevat alle actuele gegevens op basis waarvan een werkgever zijn beslissingen jegens een werknemer of ambtenaar kan onderbouwen. De opgenomen gegevens moeten ter zake doen, werkgevers dienen bij de opbouw van een personeelsdossier rekening te houden met de privacy van hun werknemers en mogen niet meer gegevens in het personeelsdossier vastleggen dan nodig is. Verder dienen werkgevers het beginsel van goed werkgeverschap in acht te nemen, zoals bijvoorbeeld het informeren van de medewerkers over toevoegingen aan het personeelsdossier. Zolang aan deze voorwaarden is voldaan, is er geen belemmering de uitkomsten van een klantbeoordelingssysteem te gebruiken in de opbouw van een personeelsdossier. Tegenover de relatieve vrijheid van werkgevers om een personeelsdossier samen te stellen (een vrijheid die wordt beperkt door het privacyrecht en het beginsel van goed werkgeverschap) staat het recht van werknemers om inzage in het personeelsdossier te verkrijgen en een schriftelijke reactie op (een onderdeel van) het personeelsdossier aan het dossier te laten toevoegen. De werkgever is daartoe op verzoek van de werknemer verplicht.
Is er een wettelijke basis om de uitkomst van een klantbeoordelingssysteem mee te nemen in een ontslagdossier?
Het is aan de werkgever om aannemelijk te maken dat sprake is van (bijvoorbeeld) disfunctioneren wanneer hij de rechter verzoekt de arbeidsrelatie met een werknemer om deze reden te beëindigen. Het ontslagdossier dat de werkgever daartoe samenstelt en in een gerechtelijke procedure inbrengt, kent geen directe wettelijke basis. Het is aan de rechter om te beoordelen of hetgeen de werkgever heeft aangevoerd voldoende is om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan.
Onderschrijft u het oordeel van deskundigen die aangeven dat met klantbeoordelingssystemen er een hoge mate van subjectiviteit is, er geen benchmark is en er bewezen vooroordelen zijn? Onderschrijft u dit gevaar van subjectieve beoordelingen voor de positie van werknemers?
Klantbeoordelingen zijn subjectieve momentopnamen waarbij vooroordelen en andere sociaal psychologische mechanisme een rol zullen spelen. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om onder meer discriminatie op het werk te voorkomen, ook als het gaat om het interpreteren van gegevens uit een klantbeoordelingssysteem en het mogelijk verbinden van vervolgacties hieraan.
Bent u verder van mening dat dit soort klantbeoordelingssystemen stressverhogend kunnen werken en om die reden niet passen in een goed arbobeleid om werknemers te beschermen tegen werkdruk, zoals ook het Burgerlijk Wetboek en het Arbobesluit aangeven?
De Arbowet verplicht werkgevers om de werknemer te beschermen tegen Psychosociale Arbeidsbelasting. Klantbeoordelingssystemen hoeven op zichzelf niet te leiden tot deze psychosociale arbeidsbelasting. Wel dient de werkgever hier rekening mee te houden bij de inrichting van het systeem.
Deelt u de zorgen dat werknemers over de grenzen heen gaan van wat redelijkerwijs van werknemers kan worden verwacht, alleen om een slechte beoordeling te vermijden?
Het systeem zelf leidt niet tot dit gedrag. Een goede werkgever realiseert zich dat consumenten die worden geholpen door werknemers die zich ondersteund en gewaardeerd voelen, hogere waardering geven. Dit is dan ook in het belang van de werkgever en de werknemer.
Indien er sprake is van een mogelijke overtreding van de Arbowet, kunnen medewerkers dat melden in de organisatie (klachtenregeling), bij de OR, vakbond en via deze laatste partijen bij de Inspectie SZW.
Bent u, vanwege de ongewenste stressverhogende omstandigheden van klantbeoordelingssystemen, van plan om de Inspectie SZW onderzoek naar bedrijven te laten doen die gebruik maken van klantbeoordelingssystemen?
De Arbowet verplicht de werkgever om te zorgen voor een veilige werkomgeving en zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden voor de werknemers. Daarbij dient de werkgever psychosociale arbeidsbelasting van de werknemers te voorkomen en een beleid te voeren om discriminatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk tegen te gaan.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de kwaliteit van het door werkgevers gevoerde beleid om psychosociale arbeidsbelasting tegen te gaan. Daarbij kijkt de Inspectie SZW niet specifiek naar klantbeoordelingssystemen, maar naar het gehele door de werkgevers gevoerde beleid om onder andere werkstress tegen te gaan. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risico-gestuurd en effectgericht programmatisch. Meldingen van psychosociale arbeidsbelasting worden betrokken bij de risicoanalyse van de Inspectie SZW. Bij een melding van een vakbond of ondernemingsraad volgt altijd een onderzoek.
Deelt u de zorg van arbeidspsycholoog Wolsink, dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat vrouwen en/of medewerkers met een migratie achtergrond slechtere beoordelingen krijgen dan andere medewerkers? Deelt u het oordeel dat dit negatief kan uitwerken op gelijke kansen op de werkvloer en daarom dit soort beoordelingssystemen ongewenst zijn?
Het is zorgelijk dat klanten vrouwen en medewerkers met een migratieachtergrond slechter beoordelen, omdat dit lijkt te duiden op onderliggende, wellicht onbewuste, vooroordelen en stereotyperingen. Deze vooroordelen aanpakken heeft mijns inziens een grotere impact op gelijke kansen op de werkvloer en in de samenleving dan deze beoordelingssystemen verbieden.
Toenemende inperking van de godsdienstvrijheid in China |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Situatie China voor christen slechter dan onder Mao Zedong»?1
Ja.
Kunt u een beeld schetsen van de belangrijkste factoren en redenen die ten grondslag liggen aan de afnemende godsdienstvrijheid in China?
In februari dit jaar ging een aantal maatregelen van kracht om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de controle op christengroeperingen, moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen te verhogen. Het gaat onder andere om beperkingen op religieuze organisaties die niet in China staan geregistreerd of vanuit het buitenland worden gefinancierd. Ook zijn de boetes voor het organiseren of faciliteren van religieuze bijeenkomsten verhoogd en kunnen personen of organisaties die ruimtes faciliteren voor dergelijke bijeenkomsten worden beboet.
De door de Chinese autoriteiten aangevoerde reden voor deze maatregelen is de vermeende dreiging die uit gaat van religieus-extremistische groeperingen in China voor de binnenlandse veiligheid en stabiliteit. Vanzelfsprekend speelt ook de wens van de Chinese autoriteiten om de regie te behouden op het ideologisch landschap in China een rol.
Hoe beoordeelt u de situatie dat overheidssurveillanten kerkdiensten nauwlettend in de gaten houden en dat huiskerken inmiddels volstrekt verboden zijn?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de toenemende beperkingen op religieuze vrijheden in China. Deze beperkingen zijn in strijd met de Chinese Grondwet en China’s internationale verdragsverplichtingen. Artikel 36 van de Chinese Grondwet garandeert vrijheid van religie in China en bescherming voor «normale religieuze activiteiten». In hetzelfde artikel staat dat discriminatie op basis van religie verboden is en dat personen noch staatsinstellingen het recht hebben om anderen te verplichten een geloofsovertuigingen aan te hangen of juist niet aan te hangen.
Welke mogelijkheden benut Nederland, en heeft Nederland benut, om de toenemende inperking van de godsdienstvrijheid in China in bilaterale en multilaterale contacten aan te kaarten bij de Chinese overheid?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland volgt de ontwikkelingen in China daarom nauwgezet en stelt de situatie in China zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Zo heeft Minister Zijlstra het onderwerp in februari jl. aangekaart in zijn gesprek met Minister Wang Yi van Buitenlandse Zaken. Ook premier Rutte heeft in zijn gesprek met premier Li Keqiang in april jl. het belang van de mensenrechten onderstreept, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging. De mensenrechtenambassadeur heeft vrijheid van religie en levensovertuiging ter sprake gebracht in de mensenrechtendialoog met zijn Chinese evenknie in 2017. Tijdens de mensenrechtendialoog met China die voor juli dit jaar gepland staat, zal hij het onderwerp wederom aankaarten.
In multilateraal verband spant Nederland zich in voor krachtige EU-verklaringen, bijvoorbeeld in de VN-Mensenrechtenraad. Zo slaagde de EU er in maart jl. om zich duidelijk en eensgezind uit te spreken over de noodzaak voor China om religieuze vrijheden te respecteren.
Kunt u bevestigen dat Dr. Wang Bingzhang, ondanks diplomatieke inspanningen van de zijde van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, nog altijd zonder vorm van proces wordt gevangengehouden op twijfelachtige gronden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de behandeling door China van Taiwanese mensenrechtenactivisten zoals dhr. Li Ming Che?
Het kabinet is van mening dat mensenrechtenactivisten wereldwijd zonder belemmeringen hun werk moeten kunnen doen. In het geval van Li Ming Che maakt het Kabinet zich ernstig zorgen over de motieven achter zijn rechtszaak en het gebrek aan een eerlijke rechtsgang conform Chinees en internationaal recht. Het Ministerie heeft daarover ook contact gehad met de vrouw van Li Ming Che.
Bent u bereid om, indien mogelijk samen met andere landen, bij de Chinese regering aan te dringen op een betere behandeling en op vrijlating van deze gedetineerden?
Het Kabinet kaart zowel in EU-verband als in bilateraal verband individuele gevallen aan en zal dat blijven doen.
De onduidelijke kosten van uitvaartverzorgers |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Consumentenbond waarschuwt voor «schimmige uitvaartverzorgers»: vaak onbesproken kosten»?1 Kent u het onderliggende onderzoek van de Consumentenbond?2
Beide zijn bij mij bekend.
Deelt u de mening dat de kosten van een uitvaart, en de daarmee gemoeide diensten en producten, voor nabestaanden vooraf duidelijk moeten zijn? Zo ja, waarom en wat is dan uw mening over de uitkomst van het genoemde onderzoek waaruit blijkt dat die kosten vaak niet duidelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Op de overeenkomst tot verzorging van een uitvaart zijn de regels ter bescherming van consumenten van toepassing. Het is de uitvaartverzorger niet toegestaan informatie die essentieel is voor de consument om een beslissing over de transactie te kunnen maken onduidelijk weer te geven of geheel weg te laten3. Dat betekent echter niet dat deze verplicht is alle prijzen vooraf op het internet te publiceren. Wel moet het, voordat de overeenkomst wordt aangegaan, duidelijk zijn voor de consument wat de kosten zijn of hoe deze opgebouwd zullen worden. Ik vind het goed dat de Consumentenbond adresseert dat deze wettelijke verplichting niet in alle gevallen lijkt te worden nagekomen. Het onderzoek is in mijn ogen een signaal naar de uitvaartbranche dat zij hun werkwijze moeten verbeteren waar het gaat om het weergeven van kosten.
Kunnen nabestaanden vooraf de kosten van de diensten en producten van verschillende uitvaartondernemers vergelijken? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet en wat is uw mening hierover?
Consumenten kunnen zelf bij verschillende uitvaartondernemers offertes opvragen. Er zijn daarnaast verscheidene websites waar consumenten uitvaartondernemers kunnen vergelijken.
Deelt u de mening dat nabestaanden vanwege het verdriet dat zij kennen, mogelijk minder alert zijn op (onbesproken) kosten van een uitvaart? Zo ja, acht u het mogelijk dat uitvaartondernemers deze gemoedstoestand van de nabestaanden uitnutten door achteraf hogere kosten in rekening te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de verdrietige tijd van overlijden van familieleden of andere dierbaren is het begrijpelijk dat nabestaanden met andere dingen bezig zijn dan met de kosten van de uitvaart. Ik ga ervanuit dat juist de uitvaarbranche hier professioneel en verantwoordelijk mee omgaat. Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van misbruik.
Bent u bereid te bevorderen dat de uitvaartondernemers vooraf meer transparant zijn in de kosten en prijzen van diensten en producten die zij aanbieden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het huidig wettelijk kader (zoals beschreven in het antwoord op vraag 2) biedt al voldoende mogelijkheden om transparantie van prijzen te bewerkstelligen. Op dit moment acht ik aanvullende maatregelen niet nodig. Het is aan de uitvaartbranche zelf om de transparantie over uitvaartkosten verder te verbeteren. Overigens dient daarbij ook de samenhang met de dekking van een eventueel afgesloten uitvaartverzekering te worden betrokken. Consumenten kunnen zich namelijk overvallen voelen als blijkt dat deze dekking achteraf onvoldoende is om de kosten van de uitvaart te dekken.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) houdt toezicht op het consumentenrecht en kan bij collectieve overtredingen handhavend optreden. De ACM bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf haar handhavingsprioriteiten
Wat kan de Autoriteit Consument en Markt doen om te zorgen voor meer duidelijkheid vooraf over de kosten van een uitvaart?
Zie antwoord vraag 5.
Het omgaan met de mogelijkheden om deelplatforms te kunnen onderwerpen aan nationale regels |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU-lidstaten mogen taxiplatformen reguleren»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het arrest van het Europees Hof overeenkomt met uw standpunt in dit soort zaken?
Het arrest van het Hof van Justitie van de EU betreft een prejudiciële vraag van een Franse rechter of de wet, op grond waarvan Uber France strafrechtelijk wordt vervolgd, gemeld had moeten zijn bij de Europese Commissie voor de geldigheid hiervan. Het Hof oordeelt dat dit niet moest, omdat de door Uber France verrichte dienst kan worden gekwalificeerd als een vervoersdienst in de zin van het EU-recht, en niet als dienst van de informatiemaatschappij. Dit volgt reeds uit een eerder arrest van het Hof van 20 december 2017 over Uber Spanje. Consequentie van de arresten is dat lidstaten bevoegd zijn om te bepalen onder welke voorwaarden taxivervoersdiensten die via platforms worden aangeboden mogen worden verleend. Dit komt overeen met het Nederlandse standpunt dat de regels voor taxivervoer ook gelden voor taxivervoerdiensten die via een platform worden aangeboden.
Kunt u aangeven hoe u om zult gaan met de grotere vrijheid die lidstaten van de Europese Unie (EU) krijgen van het Hof om aan taxiplatforms regels op te leggen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, heeft het arrest betrekking op de vraag of op Frankrijk een meldingsplicht rustte. Dit arrest geeft als zodanig dus geen grotere vrijheid voor lidstaten om aan taxiplatforms regels op te leggen. In het arrest Uber Spanje is reeds bepaald dat de taxiregels ook kunnen gelden voor taxiplatforms. Voor het opleggen van nieuwe regels aan taxiplatforms in Nederland is geen aanleiding. Taxiplatforms bieden een innovatieve vorm van bemiddelingsdiensten aan die de positie van de reiziger ten goede komt: ze stellen reizigers in staat om een beter geïnformeerde keuze te maken over het taxiaanbod. De taxiregels in Nederland zijn gericht op het borgen van veilig, betrouwbaar en betaalbaar taxivervoer voor de reiziger en gelden ongeacht de wijze waarop vraag en aanbod bij elkaar zijn gebracht (zoals via een belcentrale, internet, een app op een smartphone of schriftelijk). Deze regels waren reeds van toepassing op taxivervoerdiensten die via een platform worden aangeboden, de arresten brengen daarin geen verandering.
Zal dit arrest gevolgen hebben voor andere deelplatforms in Nederland, met name op het gebied van regulering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen?
De in de antwoorden op vragen 2 en 3 beschreven uitspraken van het Hof laten zich niet één op één vertalen naar andere deelplatforms. De arresten betreffen een specifiek oordeel over een specifiek platform op een specifieke markt. De status van deelplatforms onder het EU-recht hangt af van verschillende factoren, waaronder op welke markt zij actief zijn en de mate van verbondenheid van de bemiddelingsdienst die het platform aanbiedt met de onderliggende dienst. Een dergelijke beoordeling zal van geval tot geval gemaakt moeten worden, aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Deze maatwerkbenadering sluit aan bij het kabinetsbeleid ten aanzien van de deeleconomie en de daarin opererende deelplatforms, zoals het meest recent uiteen is gezet in de kabinetsreactie2 op het rapport «Eerlijk Delen» van het Rathenau Instituut.
Kan dit arrest helpen om uw beleid op het gebied van de deelplatforms en de deeleconomie te ondersteunen en te borgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u bij het creëren van een eerlijke economie met een gelijk speelveld op het gebied van deelplatforms meer mogelijkheden in het effectiever inzetten van bestaande regels of in het introduceren van nieuwe regels? Zou u dit kunnen toelichten?
Het kabinet onderschrijft dat de opkomst van deelplatforms noopt tot nadenken over de vragen hoe op de betreffende markten eerlijke concurrentie kan blijven plaatsvinden en welke regelgeving daarbij passend is. Tevens onderschrijft het kabinet het belang van ruimte voor de innovatieve kracht van bedrijven (en burgers). De kabinetsvisie op het spanningsveld in deze vraagstukken is neergelegd in de hierboven al genoemde reactie op het Rathenau-rapport «Eerlijk Delen».
Er zijn vanuit de overheid verschillende benaderingswijzen mogelijk om de deeleconomie in goede banen te leiden en een eerlijk speelveld te behartigen. Naast de twee strategieën die in de vraag worden genoemd, namelijk het effectiever inzetten van bestaande regels of het introduceren van nieuwe regels, kan men ook denken aan het moderniseren (toekomstbestendig maken) van bestaande regels, waardoor innovaties binnen de regels passen, of het stellen van specifieke maximeringen aan deeleconomie-activiteiten, waardoor voor die activiteiten een helder afgebakend speelveld ontstaat. Nog weer een andere benaderingswijze die genoemd is in het Rathenau-rapport en het dertigledendebat dat uw Kamer hierover voerde, is «deregulering».
Het is moeilijk in algemene zin te zeggen welke strategie het beste is. Zoals de kabinetsreactie op het Rathenau-rapport stelt, is er met betrekking tot zulke reguleringsvragen maatwerk per sector/deelmarkt nodig. Wat wél in algemene zin kan worden gezegd, is dat het kabinet graag de weg bewandelt van dialoog en samenwerking tussen overheden en platforms voor het borgen van publieke belangen die onder druk komen. Het uitgangspunt daarbij is dat platforms en de deelnemers die op de platforms actief zijn hierin waar mogelijk zelf ook verantwoordelijkheid moeten nemen.
De aanpak van dialoog en samenwerking met platforms vindt bijvoorbeeld plaats op het gebied van de toeristische woningverhuur. De gemeente Amsterdam is daarin voorgegaan en heeft al enige jaren een samenwerking met Airbnb voor de handhaving van het lokale beleid. Een onderdeel van haar lokale beleid is een maximering van het aantal toegestane dagen dat een woning onder de noemer vakantieverhuur mag worden verhuurd. Naar aanleiding van Kamermoties vindt de dialoog en samenwerking tussen de overheid en de verhuurplatforms nu ook plaats op landelijk niveau. Uw Kamer is hierover recentelijk geïnformeerd3. De kern van deze brief is dat de partijen thans de mogelijkheden onderzoeken voor een registratie van verhuurders die hun woning aanbieden via een platform. Gemeenten krijgen daarmee een beter beeld welke woningen worden verhuurd en kunnen daardoor gerichter handhaven bij overlast en overtredingen.
Op verzoek van uw Kamer doet het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) momenteel onderzoek of regels geschrapt kunnen worden die door de komst van nieuwe verdienmodellen in de deel- en kluseconomie niet meer nodig zijn4. Op vier terreinen wordt bekeken welke verschillen er zijn in regels, toezicht en handhaving bij vergelijkbare activiteiten van respectievelijk de traditionele professionele marktpartijen en de «nieuwe aanbieders». Vervolgens is de vraag of bestaande regels ter bescherming van het publieke belang in de «oude economie» nog nodig zijn of kunnen worden vervangen door minder belastende manieren om dat publieke belang te borgen. Op uw verzoek wordt ook bekeken of er regels zijn die de platformeconomie onnodig in de weg zitten. De rapportage verschijnt in het derde kwartaal van 2018.
Op welke wijze kan er volgens u worden gezorgd voor een eerlijke economie op het gebied van deelplatforms zonder de innovatieve kracht van bedrijven onnodig te belemmeren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het in Nederland staat met de handhaving van de bestaande regels op het gebied van deelplatforms?
Er zijn in Nederland volgens het rapport «Eerlijk Delen» van het Rathenau Instituut zo’n 150 deelplatforms, op allerlei gebieden. Daarbij zitten ook vele kleine en sociaal gerichte platforms. Deze platforms hebben gemeen dat zij een bemiddelingsdienst verlenen tussen aanbieders en afnemers van onderliggende diensten. Bij het uitvoeren van deze bemiddelingsdienst zijn de platforms gehouden om de geldende wet- en regelgeving na te leven, zoals de regels inzake privacy en gegevensbescherming en privaatrechtelijke verplichtingen zoals het contractenrecht of onrechtmatige daad.
De discussie over handhaving en de deeleconomie gaat vooral over de handhaving van de regels die gelden ten aanzien van de verrichting van de onderliggende diensten door de aanbieders (veelal particulieren) op de platforms. Het is ten algemene aan de met handhaving belaste instanties om hun eigen handhavingsbeleid vorm te geven; daarbij kunnen zij kiezen voor een risicogebaseerde benadering. De handhaving van de regels wordt in de deeleconomie bemoeilijkt doordat toezichthoudende en handhavende instanties moeilijk zicht kunnen krijgen op de activiteiten die via een digitaal platform in de relatieve anonimiteit van het internet tot stand komen en zich vaak in de huiselijke sfeer afspelen. De deelplatforms waarop de transacties tot stand komen beschikken daarentegen wel over de gegevens wie-wat-waar-wanneer doet, maar verstrekken die gegevens doorgaans met een beroep op de privacyregelgeving niet aan de overheid. Het is mede om die reden dat het kabinet met platforms de dialoog en samenwerking aangaat voor het borgen van publieke belangen. Bij de beantwoording van de vragen 6 en 7 is al aangegeven dat dit onder andere gebeurt ten aanzien van de particuliere woningverhuur, om gemeenten meer slagkracht te geven voor de handhaving van de regels op dat terrein.
Het kabinet werkt ook aan betere handhavingsmogelijkheden op fiscaal gebied. Zoals de Staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven in de fiscale beleidsagenda 20185, bekijkt de Belastingdienst momenteel hoe zij het meest effectief om kan gaan met het belasten van inkomsten via platforms en welke rol de platforms daarin kunnen spelen. De Belastingdienst verkent of en hoe zij bestaande wettelijke bevoegdheden voor het opvragen van informatie bij platforms kan inzetten. Ook studeert zij op initiatieven die in het buitenland zijn gestart om platforms in de belastingheffing te betrekken.
Thuiskoks/huiskamerrestaurants moeten voldoen aan alle geldende regelgeving rond de productie en verstrekking van voedsel en de verstrekking van alcohol. Daarbij hoort op grond van de Europese regels ook een registratieplicht als levensmiddelenexploitant. Met de implementatie van de herziene Europese Controleverordening in december 2019 krijgt de registratieverplichting een strakkere invulling, waardoor het beter mogelijk wordt om toezicht te houden en te handhaven. De NVWA onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de registratieplicht op een zo makkelijk mogelijke manier vorm te geven voor zowel ondernemers als de NVWA. Het grootste platform voor huiskamerrestaurants – ShareDnD – hanteert zelf maximeringscriteria en strikte naleving daarvan om te voorkomen dat hobbykoks via het platform te commercieel bezig zijn. Op die manier wordt de oneerlijke concurrentie met reguliere restaurants beperkt.
Het kunnen bijhouden van de innovatierace door mkb’ers |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Metaalsector: «mkb-ers kunnen de innovatierace niet bijhouden»»?1
Ja.
Bent u het eens met de branchekoepel Metaalunie dat de maakindustrie zo snel digitaliseert en robotiseert dat veel toeleveranciers in het midden- en kleinbedrijf (mkb) het tempo niet meer op eigen kracht kunnen bijbenen? Zo ja, waar ligt dit aan?
Er is inderdaad een snelle digitalisering in de maakindustrie zichtbaar. Bedrijven die willen anticiperen op de kansen die nieuwe technologieën ons bieden, hebben hiervoor slimme productieprocessen nodig. Het is niet voor alle mkb-bedrijven even makkelijk om het tempo van de ontwikkelingen in de techniek bij te houden en digitalisering vraagt om specifieke kennis en kunde. Ondernemers moeten hun organisaties aanpassen en die transitie is inderdaad een uitdaging. Daarbij zijn ook binnen de maakindustrie verschillen zichtbaar. Zo laat het recente ESB-artikel «Veel ruimte voor meer digitalisering Nederlandse maakbedrijven»zien dat de adoptie van technieken verschilt naar bedrijfstak en de grootte van het bedrijf. Bedrijfstakken zoals bouwmaterialen & meubelmakerij, of Machine, apparatuur & transportmiddelen en ook Elektrische & elektronische apparatuur passen gemiddeld meer nieuwe technologieën toe dan andere sectoren. Naarmate het aantal werknemers binnen een bedrijf stijgt, worden er ook meer slimme technologieën toegepast.
Bent u het eens met de branchekoepel Metaalunie dat Nederland alle stimuli richt op productinnovatie terwijl de echte achilleshiel procesinnovatie is?
We stimuleren innovatieve bedrijven om aan R&D te doen en hierbij samen te werken, en geven ze toegang tot de benodigde kennis. Dit doen we door:
Binnen het subsidie-instrumentarium wordt procesinnovatie op dit moment ook ondersteund met bijvoorbeeld de kennisvouchers van de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT). Ook onder de WBSO wordt voor meer dan € 130 miljoen per jaar aan procesinnovatie ondersteund (zie ook het antwoord onder vraag 6). Naast het verlenen van subsidies investeert het kabinet met de Smart Industry Implementatieagenda in kennis en vaardigheden, helpt bedrijven en kennisinstellingen om veilig en effectief hun data te delen en stimuleert met behulp van Fieldlabs regionale samenwerking. Het kabinet stelt hiervoor dit jaar € 3,5 miljoen extra beschikbaar. Bovendien is recent het EZK-programma «Versnelling digitalisering MKB» gestart, dat het doel heeft de benutting van bestaande (digitale) technologieën te stimuleren.
De digitale transitie biedt ondernemers nieuwe kansen, maar is tegelijkertijd een belangrijke uitdaging voor veel ondernemers. Een toegesneden instrumentarium is nodig. Toch is subsidie niet altijd de oplossing. Enerzijds omdat het budget beperkt is en er altijd keuzes gemaakt moeten worden. Anderzijds moet er sprake zijn van marktfalen dat door de overheid kan worden opgelost. Wel kijk ik altijd of er mogelijkheden zijn om het innovatie-instrumentarium te verbeteren. Dit jaar staan bijvoorbeeld de evaluaties van de WBSO en het Innovatiekrediet gepland.
Tot slot heeft recent een vervolggesprek met MKB Nederland en de Metaalunie plaatsgevonden naar aanleiding van het rapport dat in opdracht van de Metaalunie door Berenschot is opgesteld. De Metaalunie wordt betrokken bij het opzetten van een programma kennisdiffusie vanuit de TO2. Ook worden enkele zaken rondom kennisvouchers binnen de MIT en de mogelijkheden voor procesinnovatie via IPC nader onderzocht. Op deze laatste punten wordt op een later moment met de Metaalunie doorgesproken.
Vindt u dat door de energietransitie en schaarste aan personeel procesinnovatie belangrijker is geworden voor Nederland in vergelijking met 2016?
Om de doelen van het energie-akkoord te behalen en om te gaan met schaarste op de arbeidsmarkt is nu, net als in 2016, innovatie in de volle breedte nodig; zowel product- als procesinnovatie. Het betreft in beide gevallen langetermijnopgaven voor onze maatschappij waarvoor innovatie noodzakelijk was, is en blijft.
Bent u het eens met de branchekoepel Metaalunie dat de criteria voor innovatiesubsidie dringend moeten worden verruimd om het mkb in de race te houden omdat er anders te veel gaten in de productieketen vallen en Nederland achterop raakt op landen zoals Duitsland en België? Zou u dit antwoord kunnen toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om bij de evaluatie van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) de aanscherpingen op het gebied van procesinnovatie die sinds 1 januari 2016 van kracht zijn in de WBSO te evalueren?
Ja, dit wordt in de evaluatie van de WBSO, die dit jaar plaatsvindt, meegenomen. Wel wil ik daarbij benadrukken dat innovatie van productieprocessen op dit moment ook wordt ondersteund binnen de WBSO. Onder de WBSO-categorie ontwikkelingsprojectenvalt ook de ontwikkeling van technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke productieprocessen. Voorwaarde is dat een bedrijf op zoek is naar aanpassingen waarbij er sprake is van een technisch nieuw werkingsprincipe. Er moet sprake zijn van technische risico’s of onzekerheden. Zijn die er niet, dan is er geen sprake van speur- en ontwikkelingswerk (S&O). Ook onder de WBSO-categorie Technisch-wetenschappelijk onderzoek(TWO) wordt onderzoek uitgevoerd met het oog op de verbetering van productieprocessen. In onderstaande tabel is duidelijk te zien dat, ondanks het afschaffen van procesgericht technisch onderzoek, van 2015 naar 2016, een toename te zien van het WBSO-budget voor procesinnovatie.
Procesgerichte S&O-projecten
€ 109 miljoen
€ 138 miljoen
Procesgericht (technisch) onderzoek en analyse technische haalbaarheid gericht op proces
€ 19 miljoen
0
Totaal
€ 128 miljoen
€ 138 miljoen
Zou Invest-NL er mede aan kunnen bijdragen dat mkb’ers de innovatierace kunnen bijhouden? Zo ja, op welke wijze?
Invest-NL zal een rol gaan spelen bij risicovolle activiteiten van ondernemingen op het gebied van grote transitie-opgaven, bij het doorgroeien van start- en scale-ups naar grotere ondernemingen en bij het internationaal vermarkten van de producten en oplossingen voor wereldwijde vraagstukken van Nederlandse bedrijven. Het innovatieve mkb zal dus een belangrijk aandachtsgebied worden voor Invest-NL, zowel voor product- als voor procesinnovatie.
Invest-NL biedt daarvoor ondersteuning bij de ontwikkeling van startende en doorgroeiende bedrijven en bij het tot stand komen van investeringsprojecten, zodat ze financierbaar worden voor de markt. Invest-NL biedt daarnaast (risico-)kapitaal voor doorgroeiende bedrijven en risicovolle projecten als aanvulling op en aanjager van het private aanbod. Voorwaarden voor de investeringsactiviteiten van Invest-NL zijn bedrijfseconomische principes en een positieve rendementsverwachting. Het verstrekt dus geen subsidies.
Hoe kan worden voorkomen dat het mkb terugschrikt voor de hoge en riskante investeringen die gemoeid zijn met de modernisering van werkprocessen en productiemiddelen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘IT-controleurs: te weinig investeringen in cyberbeveiliging’ |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «IT-controleurs: te weinig investeringen in cyberbeveiliging», waaruit blijkt dat in accountantsverklaringen nog te weinig aandacht wordt gegeven aan cyberbeveiliging en ICT?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit artikel?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Ik deel de mening van de opsteller van het artikel dat het belangrijk is dat bedrijven meer aandacht besteden aan cybersecurity. Digitale veiligheid is een topprioriteit voor dit kabinet. Die prioriteit wordt in zeven stevige ambities uiteengezet in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA) die 20 april jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 26 643, nr. 536). Daarin benadrukt dit kabinet het belang van investeringen in en intensivering van cybersecurity, zowel door de overheid als door het bedrijfsleven.
Ik zie dat cybersecurity steeds hoger op de agenda staat van verschillende private en publieke organisaties en dat bedrijven in toenemende mate investeren in het versterken van hun digitale weerbaarheid. Het wisselt echter in welke mate aandacht aan cybersecurity wordt besteed. Voor een veilig klimaat in het digitale domein mag en moet van bedrijven verwacht worden dat zij hun verantwoordelijkheid nemen en hun bijdrage leveren om Nederland samen digitaal veilig te maken en te houden. Het is dan ook belangrijk dat publieke en private partijen blijvend voldoende aandacht besteden aan cybersecurity. In dit kader kunnen audits een bijdrage leveren aan het cybersecure maken van publieke organisaties en ondernemingen. De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft over dit onderwerp een publieke management letter gepubliceerd met concrete adviezen over hoe organisaties cybersecurity op kunnen pakken.2
Klopt het dat in accountantsverklaringen expliciet aandacht gegeven moet worden aan de belangrijkste onderwerpen bij een bedrijf, die door het bedrijf zelf worden voorgesteld en worden gecontroleerd door de accountant? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat cyberbeveiliging en ICT in het huidige technische tijdperk vrijwel altijd tot de belangrijkste onderwerpen bij een bedrijf horen?
Ik deel de mening dat cybersecurity een belangrijk onderwerp is voor publieke en private organisaties en voor ondernemingen steeds belangrijker wordt, gezien de verdergaande digitalisering van de maatschappij. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in de Nederlandse corporate governance code uit 2016, waarin is opgenomen dat de raad van commissarissen van beursvennootschappen toezicht dient te houden op het bestuur ten aanzien van de toepassing van informatie- en communicatietechnologie door de vennootschap, waaronder risico’s op het gebied van cybersecurity. Middelgrote en grote ondernemingen dienen in het bestuursverslag een beschrijving te geven van de voornaamste risico’s, waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd.3 In deze tijd zullen ICT-gerelateerde risico’s daar regelmatig deel van uitmaken. De accountant gaat vervolgens na of er in het bestuursverslag materiële onjuistheden zijn gebleken, waarbij hij zich mede baseert op de kennis die hij bij het onderzoek van de jaarrekening over de onderneming heeft gekregen en neemt dit oordeel op in de accountantsverklaring. De accountant moet verder in het verslag dat hij van zijn onderzoek uitbrengt aan bestuur en commissarissen (ook wel «management letter» genoemd) ten minste melden wat hij bij zijn onderzoek heeft opgemerkt over de betrouwbaarheid en continuïteit van de geautomatiseerde gegevensverwerking. Voor wat betreft de wettelijke controle van organisaties van openbaar belang (beursvennootschappen, banken en verzekeraars) geldt daarnaast op grond van Europese wetgeving4 dat de accountant in zijn controleverklaring een beschrijving dient te geven van de kernpunten van de controle (de als meest significant ingeschatte risico's op een afwijking van materieel belang). Ook daaronder kunnen risico’s op het gebied van cybersecurity vallen.5
Klopt het dat er in Nederland nog geen regels zijn voor accountants om te controleren of (beursgenoteerde) bedrijven maatregelen treffen op het gebied van cyberbeveiliging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan om dergelijke regels in te voeren?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, bestaat er regelgeving op het gebied van financiële verslaggeving op basis waarvan aandacht moet worden besteed aan belangrijke risico’s voor de rechtspersoon. In het kader van de controle van de jaarrekening beoordeelt een accountant de risico’s voor de financiële verslaggeving en de continuïteit. Daaronder kunnen ook cybercrime en cybersecurity vallen. Naast de in antwoord 2 vermelde regelgeving dient zowel een onderneming als de accountant bijvoorbeeld melding te maken van zaken die de continuïteit van de onderneming in gevaar kunnen brengen (artikelen 2:384 lid 3 en 2:393 lid 5 onder h van het Burgerlijk Wetboek).
Daarnaast worden op dit moment andere beleidsinstrumenten ingezet om bedrijven bewust te maken van cybersecurity risico’s en om ze te helpen deze risico’s te adresseren. Ik wil organisaties verder vooralsnog de ruimte geven om zelf de juiste instrumenten te kiezen om hun bedrijf cybersecure te maken. Bij veel bedrijven zie je nu al dat audits worden uitgevoerd om te kijken hoe goed bedrijven beveiligd zijn. Dit zijn uitvoerige audits waar gebruik wordt gemaakt van praktische instrumenten. Ook worden andere vrijwillige middelen als Coordinated Vulnerability Disclosure en penetration testing ingezet door bedrijven om de weerbaarheid van IT-systemen te testen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om niet achter te lopen op de realiteit wat betreft regelgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken of regelgeving voor toezichthouders wat betreft controle op niet alleen de aanwezigheid van maatregelen maar ook op de effectiviteit van maatregelen op het gebied van cyberbeveiliging ingevoerd zou kunnen worden?
Het is belangrijk dat de overheid duidelijke kaders biedt, die aansluiten bij recente ontwikkelingen. Daarvoor is er doorlopend aandacht voor de nadere ontwikkeling en de evaluatie van regelgeving, ook op het gebied van cybersecurity. Op dit moment wordt er nieuwe cybersecurity regelgeving geïmplementeerd als gevolg van de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB). Het doel van deze richtlijn is om eenheid en samenhang te brengen in Europees beleid, door de digitale paraatheid te vergroten en de gevolgen van cyberincidenten te verkleinen. Het niveau van netwerk- en informatiebeveiliging verschilt momenteel per lidstaat. Dit leidt tot een sterk wisselend niveau van paraatheid bij incidenten en een ongelijk niveau van bescherming van consumenten en bedrijven. Mede door deze fragmentatie wordt er geen informatie over dreigingen en incidenten uitgewisseld tussen de lidstaten. De NIB-richtlijn verplicht lidstaten dan ook hun paraatheid te verbeteren en beter met elkaar samen te werken. Daarnaast worden partijen die essentiële diensten aanbieden en digitale dienstverleners verplicht om passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen te nemen om hun ICT adequaat te beveiligen tegen inbreuken van buitenaf en beveiligingsrisico’s te beheersen. Verder moeten zij passende maatregelen nemen om incidenten te voorkomen en, als zich toch incidenten voordoen, de gevolgen daarvan zo veel mogelijk beperken. Ook moeten zij ernstige incidenten met aanzienlijke gevolgen melden bij de nationale bevoegde autoriteit of het CSIRT (Computer Security Incident Response Team). Het is aan de aangewezen toezichthouders om per sector te bepalen op welke wijze zij het toezicht zullen vormgeven. Toezichthouders kunnen daarbij audits voorschrijven.
De schadelijke effecten van de groeiende luchtvaart op de luchtkwaliteit rond Schiphol |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luchtkwaliteit IJmond en Schiphol blijft probleem»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat ook in 2030 rond Schiphol nog sprake zal zijn van overschrijding van de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide?2
De mogelijke overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) die volgens het RIVM in 2030 rond Schiphol kunnen plaatsvinden, zijn volgens het RIVM-rapport het gevolg van de aanwezigheid van Schiphol en de verkeersaantrekkende werking die Schiphol heeft.
Het RIVM geeft daarom aan dat mogelijke maatregelen om de overschrijdingen te voorkomen, met name zouden moeten zijn gericht op het ontmoedigen van het autoverkeer van en naar Schiphol in combinatie met een betere ontsluiting met het openbaar vervoer en verdere elektrificatie van het grondmaterieel.
In het Regeerakkoord 2017 is opgenomen dat samen met de regio zal worden bezien of en hoe de landzijdige ontsluiting van Schiphol per auto, trein en/of metro kan worden verbeterd. Ook is in het Regeerakkoord het streven opgenomen dat uiterlijk in 2030 alle nieuwe auto’s emissieloos zijn.
Voor wat betreft de elektrificatie van het grondmaterieel wordt verwezen naar het Jaarrapport 2017 van de Schiphol Group (www.jaarverslagschiphol.nl/introductie/jaaroverzicht-2017). Daarin wordt onder meer aangegeven dat Schiphol maatregelen neemt die zijn gericht op de vervanging van fossiele brandstoffen door elektrisch vervoer en op het verminderen van het brandstofverbruik.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt deze conclusie zich tot uw inspanningen in het kader van het Nationaal Actieprogramma Luchtkwaliteit (NSL)?
Op dit moment werkt mijn ministerie samen met decentrale overheden aan de aanpassing van het NSL 2018. Dit betreft een aanvulling op het huidige NSL. Met de aanpassing van het NSL 2018 wordt een belangrijke stap gezet naar het versneld oplossen van de resterende luchtkwaliteitsknelpunten. Uw kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 24 april 2018 (Kamerstuk 30 175, nr. 291).
De Aanpassing NSL 2018 richt zich op de laatste overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen voor NO2 in een aantal binnensteden en voor PM10 in enkele gebieden met veel intensieve veehouderij. Schiphol maakt daarvan geen onderdeel uit, aangezien er pas sprake is van een overschrijding van normen als het een locatie betreft waar de luchtkwaliteit conform wettelijke uitgangspunten (toepasbaarheidsbeginsel en blootstellingscriterium) ook daadwerkelijk moet worden beoordeeld.
In de NSL Monitoringstool worden de GCN-concentraties (GCN = Grootschalige Concentratiekaarten Nederland) rond Schiphol in meer detail toebedeeld aan de feitelijke locatie waar de uitstoot plaatsvindt, namelijk de start- en landingsbanen. Op deze locaties, welke niet voor publiek toegankelijk zijn en/of waar Arbo-regels gelden, hoeft de luchtkwaliteit op grond van het toepasbaarheidsbeginsel niet te worden beoordeeld. Op de wel relevante toetspunten op en rond Schiphol worden in 2030 NO2-concentraties berekend die ruim onder de wettelijke grenswaarden liggen.
Daarnaast wordt gewerkt aan het Schone Lucht Akkoord (voorheen Nationaal Actieplan Luchtkwaliteit), zoals aangegeven in de brief van 25 april 2018 (Kamerstuk 30 175, nr. 292). Via het Schone Lucht Akkoord wordt ingezet op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om zo te komen tot een vermindering van gezondheidsrisico’s als gevolg van luchtverontreiniging, waarbij het kabinet toewerkt naar de streefwaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
Deelt u de mening dat een verdere groei van het aantal vluchten op Schiphol zeer onwenselijk is, gezien de effecten hiervan op de luchtkwaliteit? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zijn de mogelijke overschrijdingen van grenswaarden het gevolg van de aanwezigheid van Schiphol en de verkeersaantrekkende werking die Schiphol heeft. Ook wordt in dat antwoord gereageerd op de maatregelen die het RIVM voorstelt om de overschrijdingen te voorkomen.
Verder wordt nog opgemerkt dat het RIVM in zijn rapport bij de doorkijk naar 2030 geen rekening heeft gehouden met het schoner worden van de vliegtuigvloot in de periode 2015–2030.
Ook heeft het RIVM aangegeven dat men in het rapport ervan is uitgegaan dat de vliegtuigen op Schiphol van hun eigen stroomvoorziening gebruik maken als ze worden afgehandeld. Voor die eigen stroomvoorziening is verbranding van fossiele brandstof nodig. In het in antwoord 2 genoemde Jaarverslag 2017 van de Schiphol Group is echter aangegeven dat in 2017 al 54% van het absolute aantal vluchten elektrisch is afgehandeld met zogeheten vaste walstroom. Dat betekent dat al meer dan de helft van het aantal vluchten bij de afhandeling geen gebruik meer maakt van de eigen stroomvoorziening.
Overigens wordt voor een eventueel besluit over de groei van Schiphol een milieueffectrapport (MER) opgesteld. In een MER wordt onder meer aangegeven tot welke emissies een toename van het aantal vliegtuigbewegingen leidt en hoe die emissies zich verhouden tot de geldende normen en grenswaarden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de luchthavengebonden voertuigen en de verkeersaantrekkende werking die een uitbreiding van het aantal vliegtuigbewegingen tot gevolg heeft.
In het in voorbereiding zijnde MER Schiphol wordt een doorkijk ná 2020 gegeven in de vorm van een toekomstscenario. In dat scenario wordt ook aandacht besteed aan luchtkwaliteit.
Bij de besluitvorming over de verdere groei van Schiphol is de luchtkwaliteit overigens één van de vele aspecten die in beschouwing worden genomen. Het gaat dan immers ook om veiligheid, geluidbelasting, ruimte in het luchtruim, operationele mogelijkheden op de luchthaven, economische aspecten, enz.
Deelt u de mening dat een groot deel van de effecten op milieu, gezondheid en het klimaat onvoldoende worden meegenomen in milieuefffectrapportages, zoals ook een grote groep wetenschappers, milieuorganisaties en juristen betoogt?3
De in de vraag genoemde oproep stelt dat in de milieueffectrapportages voor luchthavens «slechts een heel klein stukje van de milieu-impact wordt meegenomen» en dat met name naar de geluidsoverlast wordt gekeken.
Deze kwalificatie wordt door de ondertekenaars van de oproep gegeven, omdat volgens hen de totale klimaat- en gezondheidsschade onvolledig en ultrafijn stof niet aan de orde komen in een MER voor een luchthaven.
In de milieueffectrapportages die worden opgesteld voor de uitbreiding of realisatie van luchthavens komen naast geluid ook onder meer emissies, depositie, luchtkwaliteit en natuur aan de orde. Ook wordt aandacht besteed aan een deel van het aspect klimaat, namelijk de effecten van de Landing and Take Off cycle (LTO). Het klimaateffect van de gehele vlucht van de luchthaven van vertrek naar de luchthaven van bestemming komt niet in een MER voor een luchthaven aan de orde.
Zoals aan uw Kamer is medegedeeld, voert het RIVM momenteel in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een uitgebreid onderzoeksprogramma uit naar het meten en berekenen van ultrafijnstofconcentraties en de gezondheidseffecten van ultrafijn stof uit de luchtvaart. Het ministerie heeft dit onderzoek juist opgedragen om te voldoen aan de wens om meer informatie over dit aspect te verkrijgen en het internationale kennishiaat op dit terrein te verkleinen. De Kamer is en wordt periodiek geïnformeerd over het verloop en de (tussen)resultaten van het programma. Er zijn momenteel nog geen normen of grenswaarden voor ultrafijn stof uit de luchtvaart, dus in een MER voor een luchthaven kan daarmee nog geen rekening worden gehouden.
Verder wil ik in dit verband de rol en de waarde van de Commissie voor de m.e.r. benadrukken. Deze Commissie is een onafhankelijke stichting, die voor elk te beoordelen project een werkgroep met de juiste expertise samenstelt. Daarvoor beschikt de commissie over een uitgebreid netwerk van deskundigen uit wetenschap, bedrijfsleven en Nederlandse kennisinstituten. Op het moment dat de Commissie een positief oordeel uitbrengt over een MER, is dat voor mij een teken dat dat MER alle benodigde milieu-informatie bevat die nodig is om een besluit te nemen over het betreffende project, conform de wettelijke systematiek.
In haar oordeel over het MER Lelystad geeft de Commissie voor de m.e.r. onder meer aan dat een onderwerp als de klimaateffecten van de luchtvaart, dat in de in de vraag genoemde oproep nadrukkelijk aan de orde komt, het beste kan worden beantwoord in een strategische visie op de luchtvaart. Men vindt dat bij een dergelijke visie een strategische studie past, «waarin opties voor de verdere ontwikkeling van de luchtvaart worden benoemd, waarin de effecten ervan worden onderzocht en afgewogen en waaruit duidelijk wordt in hoeverre ambities ook kunnen worden gerealiseerd». De Commissie geeft vervolgens in overweging om dit mee te nemen bij Luchtvaartnota en de herindeling van het Luchtruim. Dat zou volgens de Commissie in overeenstemming zijn met wat de EU-richtlijn over de beoordeling van de milieugevolgen van plannen en programma’s beoogt. Dit zal ik doen.
Gelet op het hiervoor staande, ben ik van mening dat op dit moment de reikwijdte van de milieueffectrapportages die voor luchthavens worden opgesteld voldoende is.
Hoe beoordeelt u dit in het licht van de Europese richtlijn 2014/52/EU van het Europees parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u de informatie in de milieueffectrapportage Lelystad in het licht van bovenstaande oproep en de genoemde richtlijn?
Zie het antwoord op vraag 5.